8 minute read

Weg uit Oldenburg

Next Article
In Oldenburg

In Oldenburg

Onderofficier Kornhoff was een van onze commandanten erg sadistisch Hoofdwachtmeester Dammenau was onze exercitie officier. (Hij was in mijn ogen een eerlijke vent.) Naast ons staan keurig opgesteld wachtmeester Warmund en de gefreiters Eberslot, Suflo, Wagner, Eckhordt en Bera met zijn glazen oog. (Ik hoop dat ik de namen goed gespeld heb). Batterijluitenant Becker begint met een toespraak. Hij richt zich tot ons, deelt ons mee dat onze opleiding erop zit en dat we morgen onze eerste soldij zullen krijgen, te weten 26 mark en 30 sigaretten. Hij kan, zo zegt hij, hier geen onderscheid zien tussen Duitse en Hollandse recruten. Het woord edelgermanen ontbreekt in zijn rede niet, en dan deelt hij ons mee, dat we bevorderd zijn tot flaksoldaat bij de luchtwaffe. Het is er, zegt hij, Duitsland niet om te doen de wereld te veroveren, maar Europa bescherming te bieden.Wat zal straksde ftihrer dankbaar zijn, dat hij het behoed heeft voor de overheersing door het communisme. De Germaanse volkeren mogen en moeten zij aan zij strijden tot de overwinning een feit zal zijn! Hij eindigt zijn toespraak met: „Heil achtste Batterie!” „Heil Hitler, Ober leutnant!” En toen kwam deze man zijn stokpaardje nog berijden: ,,Een rijk, een volk, een fiihrer!” en zwaaide uitbundig lof toe aan ausbilders en gefreiters. En weer was het heil- geroep niet van delucht. Heil Hitler! en Drei liter! Wat maakte het nog uit? Wij gaan onze laatste nacht in Oldenburg beleven!

Dinsdag, 13 februari 1945 Wij krijgen deze morgen geen appel. om tien uur wordt ons meegedeeld, dat we bij de kleedafdeling onze burgerkleren kunnen afhalen. Het wordt de hele morgen maar wat omlopen, en dan volgt ’s middags nog een laatste les. We krijgen nog een keer onderricht in het reizen per trein, de diverse alarmsignalen en het dekking zoeken bij aanvallen door jagers en bombardementsvliegtuigen.

87

Dan komt om vier uur het sein van vertrek en begeven wij ons met de rugzak op naar de turnhal. Vreemd kijken we op, als daar de naam van Gerrit Baarssen Jellezoon wordt afgeroepen en hij de kazerne wordt ingestuurd. We dachten, dat hij werd weggeroepen omdat er familie ernstig ziek zou zijn, of overleden. Maar na de bevrijding hoorden we, dat Gerrit alsnog vrijgesteld was van dienst en naar Nederland mocht terugkeren. Om vijf uur is dan eindelijk alles geregeld en vertrekken we. Het is gaan dooien, en door de natte blubberige sneeuw en de koude avondmist lopen we in een paar uur naar het sta¬ tion. Nu, lopen hebben we wel geleerd, en wachten ook, maar tenslotte werden we dan toch de klaarstaande wagons ingejaagd. „Schnell! Schnell!” En even later zitten we met 34 man in een wagon van 3 bij 6 meter, met daarin alleen een dun laagje stro op de grond, en zonder enige verlichting. Vanwege voortdurend luchtgevaar overdag moest militair vervoer in de nacht gebeuren. Onze marsverpleging bestaat uit brood, een halve worst, 250 gram boter, 50 gram jam en 50 gram kaas en een veldfles met water. Het rantsoen voor een week? Vermoeid leggen we ons op de bodem van de wagon. De wind waait door kieren en naden.

Weg uit Oldenburg

Toen het vertreksein gegeven werd, kwamen de goederenwagons al schuddend en knerpend in beweging. Wat Jan Kramer deed opmerken:,,Die luitenant had het over edelgermanen. Hij had beter kunnen zeggen, dat we een verbeterd ras koeien zijn. Het lijkt tenminste wel of we in een wagen met vierkante wielen zitten”. En Jelle de groenteboer voegt er aan toe: ,,Ze konden ons beter eerst maar een hamas aangedaan hebben, mijn ribben zijn al aan diggelen”. Later op de avond krijgen we soep, maar die is zo zout, dat de meesten het niet lusten. Die de soep wel nuttigden hadden

88

hun veldflessen al spoedig leeg en brachten de rest van de nacht met een brandende dorst door. En alien worden we gekweld door onzekerheid. Een jongen uit Kampen leed aan buikloop. Hij was echt erg ziek, en omdat er geen sanitaire voorzieningen in de wagon waren, gaf dat wel de nodige problemen. Er hing dan ook al gauw een vreselijke stank. En niemand deed op de harde vloer een oog dicht. Maar eindelijk daagt dan toch de morgen, de morgen van de 14- de februari 1945, en het dringt tot ons door dat het nu op Urk de jaarlijkse biddag voor visserij en arbeid is.

Biddag in de trein Hoe zou het op Urk zijn? Sedert de kerstdagen hebben we niets meer van de onzen vernomen. Zou er vandaag ook voor ons gebeden worden? Ja, natuurlijk. Zij bidden voor ons. Zij weten niet, hoe wij tot nu toe bewaard en gespaard zijn. En er rijst een gebed uit ons hart op: „0 Heere, U hebt ons tot nu toe willen dragen en sparen. Wil ons verder nabij zijn op onze gevaarvolle wegen. Laat ons niet als ballingen ellendig omkomen, maar wil ons weer behouden thuis brengen. We weten dat we er geen rechten op kunnen laten gelden maar we vragen het om Jezus’ wil. En zo Uw weg anders is” Hier stokt onze stem en de trein rommelt voort. In de wagon naast ons wordt een bekend lied aangeheven en we proberen mee te zingen: ,,Ruwe stormen mogen woeden; alles om mij heen zij nacht, God, mijn God zal mij behoeden.” Tranen branden in onze ogen, maar we voelen ons wonderlijk getroost. We wagons vervolgen traag hun weg en de uren verstrijken. Dan komt de trein eindelijk knarsend tot stilstand en weldra kunnen wij emit om onze stramme ledematen wat te strekken. Een obergefreiter zorgt ervoor, dat we een kachel in de wagon krijgen en aldra verspreidt zich een weldadige warmte. Wat een weelde na de koude nacht.

89

Dan nemen we weer plaats voor het nuttigen van de boterham. Jakob Loosman, de timmerman, verschijnt in de deuropening en informeert naar onze welstand. Hij spreekt woorden die bij de biddag passen. „Bedankt Loosman”, zegt de wagonoudste, en wij vouwen de handen en buigen het hoofd en bidden voor ons brood. Dan pakt Gerrit Snoek een bijbeltje en leest voor uit Mattheus 5. Bekende klanken, die we als een grote familie aanhoren en waarover we nog napraten alsof we op de jongelingsvereniging zijn. Dus toch nog een soort kerkdienst, al is het in een wagon. Dan zet de trein zich weer in beweging en hotsend en botsend en eentoning dreunend gaat het verder, van station naar station. We stoppenin Hannover.De plaats geeft ons het onbeschrijfelijke beeld te zien van een gebombardeerde en verwoeste stad. Een branderige rooklucht hangt nog boven de zwartgeblakerde huizen en dringt in onze neusgaten door. Wat een oorlogsellende! Wat zullen we nog moeten aanschouwen? Onze schildwacht zet de deur op een kier voor wat frisse lucht. Hoe lang zal dit nog duren? We kunnen ons nauwelijks verroeren, slaap krijgen we niet, we schudden door elkaar en uit onze oren wijkt niet het geknars en gepiep van de wielen. Dit lijkt eindeloos. Het is vrijdagavond als wij weer even onze benen kunnen strekken. Af en toe noteer ik de naam van het station dat we passeren, hoe moeilijk dat ook in het halfdonker gaat: Nordstemmen, Gottingen, Bad Sooden, Allendorf, Cornberg, Bebra, Frankfurt, Weinheim, Mannheim.

„Organiseren ”

Het is vrijdagmorgen vijf uur als we in Frankfurt am Main op het station stil staan. Ook hier is het een en al puinhoop. Een droevig beeld inderdaad. Als we voorzien zijn van koffie en brood ratelddetreinalweer verder langs Weinheim Mannheim enz. Daar maken we een luchtgevecht mee en schuilen weg achter

90

de betonnen obstakels van het station. Het sein „veilig” wordt hier niet meer gegeven en we besluiten eens te gaan kijken hoe alles afgelopen is. We zien twee Russen tussen de wagons van de trein naast ons snuffelen. Een Rus geeft ons een opengemaakte doos en wijst op zijn voile zakken. Dat werd gauw doorgegeven en weldra liep ieder met een doos of zak waarin koek, pudding, suiker,snoep en chocolade zat. Er kwamen zelfs pakken tabaksbladeren voor de dag, en alsof we in geen weken gegeten hadden, werd er al druk pudding gekookt op de kachel. Natuurlijk liep het in de gaten en toen mochten we voor straf de trein niet meer uit. Er werd meegedeeld, dat er strenge controle zou worden gehouden, en, wee de dief! Dat iedereen stopte weg wat hij georganiseerd had. Jan de groenteboer merkte op:„Het is toch zeker ons eigen spul dat ze in Holland gestolen hebben, en daar willen ze nog praats over maken ook”. Maar een ander merkte snedig op: „Die tabaksbladeren komen anders uit de Oekraine, die groeien niet bij ons”. ,,Het smaakt er even lekker om”, zei Jelle Romkes en hij stopte nog een stukje in zijn mond. ,,Jammer dat we die wagon met wodka niet open konden krijgen”. Zo kregen we in het donker van de wagon al meer babbels, en niemand was bang, niemand had wat gezien of geproefd. Inderdaad komen er treincontroleurs aanlopen, samen met gefreiter Bera, het geweer aan de schouder. Iedere wagon wordt doorzocht, en we worden flink bang gemaakt. Iedere dader zal worden gefusilleerd. Nu, daders zijn we allemaal, maar zullen ze wat vinden? Ze zoeken bij ons tevergeefs in het stro, terwijl op de kachel ongemerkt een pan met pudding staat te koken. Maar ja, dan wordt bij Meindert de Boer, een vrijgezel uit de Zaanstreek, tabaksbladeren gevonden, die hij in zijn gasmasker had weggemoffeld. „Van wie heb je die?”wordt hem gevraagd, en heel gemoedereerd zegt Meindert: „Van de Suunderklaos”. Nou, daar stond je dan. Je begrijpt hoe daarom gelachen

91

This article is from: