
3 minute read
In Dessau
from Na de razzia
De laatste meters door het water wadend bereiken we dankbaar en gelukkig de overkant. Tussen de struiken op de oever zien we de laatste doden liggen. We werpen nog een blik op de overkant vanwaar de anderen nog moeten komen en vervolgen dan onze weg door een stuk niemandsland. We komen weer bij een rivierarm, die we niet over kunnen, de brug is totaal opgeblazen. Maar er zijn geen schildwachten meer en we komen bij anderen die ook de vrijheid zoeken. Zonder horloge en zonder kompas, maar lettend op de opkomende zon gaan we westwaarts. Het lopen wordt zwoegen. We maken onze rugzak lichter, dekens en overjas, het wordt ons te zwaar en we laten het achter, en verder maar weer. Uitrusten is er nu niet bij. We nemen even een hap brood en een slok water en vragen aan voorbijgangers hoever het nog lopen is. Nog 16 km wordt ons geantwoord. Nu, dat is te doen. We hebben al zoveel mijlen afgelegd, dit stuk kan er nog wel bij. Om elf uur hebben we er de helft al opzitten. Het wordt een mooie voorjaarsdag, maar rustig zijn we niet. „Waar zouden de anderen toch blijven?” vragen we ons voortdurend af. Ach, wie kon ook vermoeden, dat zij nog meer geluk zouden hebben dan wij! Later hoorden we dat ze met een pont de overkant bereikt hadden. Om vier uur komen we eindelijk bij de brug die we nog over moeten. Het is er zwart van het volk. Enkelen vragen ons, of ze zich bij ons mogen aansluiten. Aan weerskanten van de oeververbinding wapperen de vlaggen. Aan onze kant nog de Russische, aan de overzijde de Amerikaanse, Engelse en Franse. De brug is provisorisch gerepareerd maar intact en goed begaanbaar. Middenop waait een grote vlag van het Rode Kruis, dat geeft ons moed. Jong en oud moet een paar keer z’n papieren laten zien, eerst aan de Russen. Duitse burgers die naar het Westen willen uitwijken worden terug gestuurd, maar wij worden doorgelaten. Het zijn spannende ogenblikken. Midden op de brug staat een klein open keetje. Het is prachtig weer. Aan een tafel buiten zitten een Belg en een Fransman. Als ze ons nou maar niet teveel vragen.

134

Zwijgend overhandigen wij weer het papier van de Zweedse ambassade, maar het zegt hun weinig omdat het in het Russisch gesteld is. Aan onze vlaggetjes zien ze, dat we Nederlanders zijn, en ze vragen of we niet meer papieren hebben. We vertellen ze, dat we van Urk komen, bij een razzia zijn opgepakt en dat onze identiteitsbewijzen toen zijn ingenomen door de Duitsers. ,,Urk?” zegt de Belg. ,,Wordt er nog haring gevangen in de Zuiderzee?” Hoe klein is de wereld! De man is in 1918 op Urk geinterneerd geweest. Hij kent nog de namen als Post en Romkes, maar ja, die zijn er zoveel, en we zeggen hem dat de Zuider¬ zee nu Ijsselmeer geworden is, en denken intussen: Man, laat ons nu gauw door en vraag niet verder. We zijn gespannen en bang dat hij vragen zal wat wij in Duitsland gedaan hebben, en wat zal er dan gebeuren! Maar gelukkig! Eindelijk geeft hij ons de papieren terug en zegt: „Ga maar door, en doe ze op Urk de groeten!” De derde controle, aan het eind van de brug, is soepel. We moeten op een legerauto plaats nemen die al bijna vol lotgenoten zit en rijden naar een kazernein de stad Dessau, en als we er aankomen is het of er een juk van ons afvalt. In stilte rijst een danklied uit ons hart omhoog, tot Hem die ons ook deze gedenkwaardige dag, deze 18e mei 1945, precies een half jaar na onze wegvoering, zo wonderlijk bewaard en bevrijd heeft.

In Dessau
Als we in de kazerne aankomen, wordt onze plunjezak vluchtig gecontroleerd en weer neergezet. We voelen, dat we hier bij vrienden zijn, we voelen ons hier bij de Canadezen einde¬ lijk vrij, na vijf voile jaren van onderdrukking, en de blijdschap straalt van ons gezicht. We moeten wachten voor het invullen van formulieren en
135