
5 minute read
Weg uit Haren
from Na de razzia
Er wordt over ons beslist ’s Morgens worden we al vroeg gewekt. We krijgen opdracht al het stro (zeg maar strooisel en stof) op te ruimen. Omdat ik aangewezen ben de stoep aan de voorkant sneeuwvrij te maken, merk ik wel, dat de Duitsers druk overleg met elkaar plegen over ons, in het gebouwtje van de schildwachten. Drie Duitse militairen (van rangen en standen wisten we toen nog niets) kwamen in een legertruck het plein oprijden. Lubbertje Kramer (van de Gulf), die ook aan het sneeuwruimen is, stelt brutaalweg voor om eens te gaan kijken. „Het zijn hoge pieten”, concluderen we, ze roken sigaren. Jan soldaat zie je alleen maar met een sigaret”. Ze brengen de Hitlergroet en gaan het gebouwtje in en wij gaan er de straat aanvegen, maar de schildwacht bij het hek snauwt ons toe, dat we ons verwijderen moeten en we wor¬ den de school ingejaagd. Binnen overheersen twee zeer uiteenlopende meningen. De optimisten zeggen: „Ze hebben geen werk meer voor ons, we mogen naar huis”. De anderen voorspellen dat we richting Oldenburg zullen gaan om aan de spoorwegen te werken. En die laatsten bleken het, achteraf gezien, aardig goed bij het rechte eind te hebben gehad. ,,Of het nu het een of ander is”, merkt Louw Kapitein op, „ik pak m’n boeltje vast in”. Dat lijkt ook het verstandigst en we volgen zijn voorbeeld. Ik noteerde wat ik in mijn zak stopte: 1 stel onderkleren, 1 trui, 1 jas, 1 paar lekke schoenen, 2 stel kousen, 2 lege flessen, 1 pannetje met lepel en vork en scheergerei, en verder nog 3 zakdoeken en 2 dekens. Om twee uur moesten we in de gang en de hal komen. Een militair met veel strepen was daar al met zijn trawanten aanwezig. Hij stak een rede af in het hoog Duits, wat we niet zo goed konden verstaan, maar we begrepen toch wel wat hij bedoelde. Aan het slot riep hij uit: „Haben Sie das verstanden?”, maar wij riepen allemaal dat we het niet verstaan hadden. De man schudde het hoofd maar herhaalde zijn toespraak niet. Er kwam een Nederlander in een zwart uniform naar voren, een van de waffen-SS en die begon rustig uit te

53

leggen wat er gezegd was, maar hij maakte zich kwaad, toen hij merkte dat er totaal geen achting voor hem was. Ons werd meegedeeld dat wij een opleiding bij de Duitse spoorwegen zouden krijgen en dat we daartoe ingelijfd werden bij het grote Germaanse rijk dat alleen de strijd moest voeren tegen het gehate bolsjewisme. We zouden een goede behandeling krij¬ gen en dezelfde rechten als de Duitse broeder-kameraden. De hoge omes knikten goedkeurend, al hadden ze alleen maar de trefwoorden begrepen. Weer kwam de eerste spreker naar voren en vroeg of we het nu wel verstaan hadden. „Wel verstaan, maar niet begrepen”, zei er een komisch. En toen voelde de officier zich zeker zwaar beledigd, want op krachtige toon begon hij ons verwijten te maken: Dat we nu al vijf jaar bij het grote Germaanse rijk waren ingedeeld en het een schande was, dat we nog geen woord Duits konden vatten. We hadden het allemaal al vloeiend moeten kunnen spreken. De emst van de zaak drong evenwel niet tot ons door, want er werd smakelijk om gelachen, maar er was over ons lot beslist. Wel waren de loopgraven klaar, maar er werd niet aan gedacht ons terug te sturen. Het grote Germaanse rijk werd al kleiner en de geallieerden veroverden steeds meer gebieden. We zouden ons dan als vrijwilligers kunnen melden. Nee, we moesten de plaatsen innemen van de Duitsers die aan het front stonden, al melden ze het wel als een beklemming dat ze hun land zo vol dwangarbeiders gehaald hadden en van zoveel verschillende nationaliteiten. En onze verbittering tegen de landwachters groeide, en we hechtten geen geloof meer aan wat de leiders zeiden. Sedert 18 november waren we nog niet uit de kleren geweest en de spanning om wat de toekomst nu nog brengen zou nam met het uur toe.

Weg uit Haren Het is 28 december 1944, vier uur in de middag. Het is hier
54

een onstuimige beweging. Iedereen sjouwt met zijn plunjezak. Het geschreeuw van de bewakers klinkt door de hele school. We moeten ons naar buiten opstellen. Onze voetstappen tekenen zich af in de vers gevallen sneeuw, als we ons bij de groep aansluiten en een laatste blik werpen op het zojuist verlaten gebouw, waar we alien zoveel leed geleden hebben: honger, ongedierte, verwaarlozing, onzekerheid. We mogen de dokter en de dominees erkentelijk zijn voor wat ze met hun zo beperkte middelen voor ons deden. De dokter keurde af wie hij maar kon, zodat die naar huis kon terugkeren. Maar wat kon er gedaan worden aan de slechte huisvesting, de miserabele hygienische omstandigheden, het gebrek aan kleren? De meesten hebben nog maar een verschoning. Zeep is ons nooit verstrekt. Je moest je scheren met wat theewater. Heimwee en vermoeidheid brachten ons in een neerslachtige stemming, de ouderen nog meer dan de jongeren die met kwinkslagen en kleine gekheid de zorgen opzij zetten waarmee de ouderen met hun bezorgdheid om thuis zo beladen zijn. Zij kunnen om een grap niet zo uitgelaten lachen. Het spreekt dat ook de verschillen in karakter hier een rol spelen. Toch waren en bleven we een groep, alien met eerbied voor Gods Woord en een in het gemeenschappelijk zingen en bidden en luisteren bij de dagsluitingen. Maar nu zullen we het winterse Haren verlaten, onzeker nog over ons toekomstig lot, maar constant uitziend naar de dag van bevrijding. Ik kijk naar mijn makkers, stug en afwezig, of juist pienter, zoekend of ze nu ontsnappen kunnen. Een paar laten zich in een bevroren sloot rollen en worden niet opgemerkt en de stoet zet zich op het bevel „Achtung! Vorwarts!” in bewe¬ ging. Meer glijdend dan lopend en met vele valpartijtjes zijn we om vijf uur op het station in Haren-Emst, waar de treinen al klaar staan. We schuilen onder de overkoepeling van het perron voor de nog steeds vallende sneeuw, terwijl de kou door ons heen trekt. „We houden ons als Urkers bij elkaar”, zo is de afspraak.

55