3 minute read

Wat een zondag

Next Article
In Nederland

In Nederland

Weer verder? Dan horen we op de gang het gerucht, dat we weer verder vervoerd zullen worden, maar niemand weet het ware. Het worden echter wel onze laatste uren in Meppel. Op de valreep komt er nog bezoek. De familie Quist, die op Urk in de kantine woonde, en meester Jansen van de landbouwschool. En ook ongewenst bezoek, de koekebakker van Kampen, de N.S.B. burgemeester van Urk, Landman. Hij deed zich mooi voor en vroeg om de volledige lijst namen van de Urkers, omdat hij wilde proberen ons vrij te krijgen. Er waren, zei hij, zoveel jongens in de polder opgepakt, dat de voedselvoorziening gevaar liep. De Urkers zouden de opengevallen plaatsen wel kunnen innemen. Het leek een mooi verhaal, maar blij maakte het ons niet. Er werd gemompeld: „Jongens niet doen.” Niemand gaf toen antwoord of zijn naam op. We waren te verbitterd gunsten van een N.S.B.-er aan te nemen en zochten onze plaatsen in de klas weer op. „Laat hij maar vast de barakken in Vollenhove klaar maken voor de S.S.-beulen, die ons onderweg zo wreed behandeld hebben”, merkte Jelle Kramer uit Den Helder nog op. Als laatsten gaan Klaas van Dokkum en Ide van Urk naar de ziekenbarak. Enkele dagen later konden zij weer naar huis terug. Naar Duitsland

Als we ’s avonds voor de zoveelste keer worden geteld, wordt ons meegedeeld, dat we ons klaar dienen te maken voor vertrek naar Duitsland. Om tien uur nemen we onze spulletjes op de rug, en door het nachtelijk duister en de verlaten straten (er mag niemand buiten) gaan we, onder het zingen van Vaderlandse liederen naar het Meppeler station. Er verschijnen wuivende mensen achter de ramen, maar ze schrikken, als er geschreeuwd wordt dat ze verdwijnen moeten. De trein staat al klaar en in opgewekte stemming stappen we in. We hoeven niet uren te lopen of in de kou te wachten. Tussen de Urkers ontdekken we dokter Andriessen, die vrijwillig met ons meegaat, en dat betekent medisch toezicht en een hele geruststelling.

25

De trein ziet er triest uit en is blijkbaar al eens beschoten. De ramen zijn stuk en we zien veel kogelgaten. Corrie Brou¬ wer, die dagen met ons opgetrokken is, neemt hier afscheid van haar verloofde, Hendrik Weerstand uit Den Helder. Zal ze hem ooit weerzien? Om een uur’s nachts zet de trein zich inbeweging,maar waarheen dat weet niemand van ons. De tocht duurt de gehele nacht en van slapen komt niet, kou en mist waaien door de open ramen. We rijden door uitgestrekte velden en ratelen over bruggen. Verder, steeds verder. Zo nu en dan zingen we een psalm of gezang, voor ons is de zondag aangebroken, de tweede dat we worden opgejaagd en onmenselijk behandeld. In de op ons volgende wagon wordt een ander lied aangeheven: ,,En dat we toffe jongens zijn, dat willen we weten, en daarom komen wij, en daarom komen wij overal.overal...”. ,,Dat uw vlucht niet in de winter geschiede, noch op de sabbathdag”, citeert Klaas Hakvoort, en hij laat er op volgen: ,,’t Is Zuundag oor, wat moet jelui ier doen?”

Wat een zondag Zondagmorgen. De zon schijnt mild op onze bleke, ongewassen gezichten. Dan, plotseling komt de trein tot stilstand. Met een oorverdovend lawaai scheert een Engelse jager over de trein, even later gevolgd door een Duitse. Ze zijn in een gevecht gewikkeld. „Dekking”, wordt er geschreeuwd, en ieder wurmt zich in paniek door deuren en ramen naar buiten om dekking te zoeken, het weiland door de slootkant in. Als het voorbij is, beginnen de bewakers te schreeuwen en te schieten en worden we ,,schnell, schnell” de trein weer ingejaagd. Dubbele Romkes, die de kans dacht te grijpen om er tussenuit te knijpen, wordt hardhandig met de kolf van het geweer afgeranseld. Omdat de geweerkolf brak, bleef Dubbele’s rug gelukkig heel, maar was wel bont en blauw. In de trein lag alles hopeloos door elkaar en toen we korte

26

This article is from: