11 minute read

Huwelijk

netje: ‘Ik trouw’. Dat kan ze toch niet alleen doen? Over de man die in het geding moet zijn, staat er niet veel te lezen en bezorgt kijkt Inte Grubbelt aan, maar als grotemoeder binnen komt lacht die haar bedenkingen weg. Zij schrijft Kobus een lange brief. Die is intussen toch dominee geworden op artikel acht. Hij moet het om de kosten niet laten en Marijtje zelfin het huwelijk bevestigen als dat mogelijk is. Zij belooft hem veel stoffelijke weldaden, zoals vette hanen en een lange rits gedroogde scharretjes. ‘Ik verwachtje ten spoedigste.’ Alle moeilijkheden worden overwonnen. Marijtje komt uit haar dienst, alle noodzakelijke voorbereidingen worden getroffen en de dag voor het huwelijk arriveren met dezelfde boot Kobus en Bert de bruidegom.

’s Avonds staat Kobus nog aan Inte’s bed. Hij vertelt dat hij al kennis met de bruidegom gemaakt heeft, een man die weet wat plichten zijn. Zij vraagt hem de andere dag niet alleen over plichten te spreken, maar er volop de liefde in te betrekken. Daar kan Marijtje het niet zonder stellen. Hij glimlacht. Jammer dat Inte nu weer aan bed gebonden is en de dienst niet kan meemaken. Er zullen toch al niet zoveel mensen zijn. Bert was al vroeg wees en is met zijn oudere zuster in een tehuis opgegroeid. Familie hebben ze haast niet en Marijtje had ook al niet zoveel vriendinnen meer, toen ze zich zo van de jongens op het eiland afwendde om in’t geniep een vreemdeling te zoeken die notabene ‘gebonden’ was, wat dat ook mocht betekenen. Ze zal het zelf zo erg niet vinden, maar grotemoeder vast en zeker wel. Die is blij met deze bruiloft, hoe sober het jonge paar die ook wil houden. Hiltje is guller dan ooit met het uitdelen van rozijnen op brandewijn. Dit huwelijk is een wonder in haar ogen. Als zij de andere dag achter het paar aanloopt is ze vol respect voor die knappe en nette man. Hij kan geen kwaad in haar ogen doen. De trouw straalt gewoon uit zijn ogen en hij was het in de gesprekken zo met haar eens, tot in het kerkelijke toe. Een dubbel geluk. Ze heeft vrienden en bekenden een lies wijn en een zak koekjes laten brengen. Grubbelt had er werk mee, of hij nu wou of niet.

127

Dat moest en zou nu gebeuren. Ze kan immers nu zovelen weer recht in de ogen kijken die wel eens waarschuwend de vinger tegen haar hebben opgestoken als het om Marijtje ging en nu is zij zo’n eerbare bruid en zo netjes in de dracht. En daar heeft zij, Hiltje, toch maar aan meegewerkt! Daar denkt ze aan onder de preek, zodat de helft van Kobus’ schone toespraak haar ontgaat. En zo uit het blote hoofd en niet uit een prekenboek zoals vroeger. Gedragen klinkt zijn duidelijke stem door het kerkgebouw, maar intussen ontgaat de bruid hem niet. Meer dan eens werpt hij snel een aandachtige blik op dat mooie, als uit marmer gehouwen, gelaat. Het is niet zoals voorheen een open boek. Waar is de levendigheid gebleven? Weggevaagd door de emoties van het ogenblik? Ineens moet hij denken aan Inte’s wijze woorden en wijzigt zijn preek. In plaats van een rij bijbelse vrouwen aan te halen die hun plichten kenden jegens him mannen, schildert hij met het gemak van een geboren redenaar het zoveel lieflijker beeld van hun liefde. Doch er komt geen verandering in Marijtje’s trekken. Wel ziet hij hoe in de ouderlingenbank een paar broeders als vragend het hoofd opheffen. Hij boeit zijn hoorders ten einde toe. Dan klinkt het amen. Grubbelt zit voor het gemak in de diakenbank. Hij snuit zijn neus als Marijtje uit haar knielende houding opstaat. De bruidsstoet vertrekt en Hiltje verwent haar gasten. Zelfs Louwe is een tevreden mens. Het is al geluk wat er woont in het huis van de Muiter. Er is een voortdurend gestommel van gaande en komende gasten, tot de duistemis valt. Dat is het gunstige ogenblik voor de bruid die wegslipt om nu uit te voeren wat ze zich voorgenomen heeft. Rap gaan haar voeten langs de bekende weg. Ze moet een belofte vervullen om in Frans’ ogen geloofwaardig te blijven. Heeft hij niet eens gezegd dat hij haar in die prachtige Urker bruidstooi wil zien? Ze moet ook afscheid nemen van wat haar zo lief en dierbaar was. Was? Of moet ze zeggen: Is? Ze wordt duizelig bij de gedachte alleen al. Als ze bij de keten komt willen haar voeten wegglijden in de modder. Is ze niet op een verkeerde weg? Ze lacht. Nog den keer wil ze bij hem zijn, moet hij haar gelukkig maken met zijn stem en afscheidskussen. Nog eenmaal wil ze hem zeggen hoe lief zij hem heeft... gehad. Ze zal haar belofte houden, wat er ook van komt. Ze zal de stem van haar hart volgen op de weg van haar hart. Er steekt wind op. Haar rokken fladderen. Ze snelt voort. Ze moet zijn waar dagelijks die zware basaltblokken neerploffen. Daar kan ze hem vinden in het keetje dat ruim genoeg is

128

voor beiden. Dit is hoog spel. Hij ziet haar komen onder de lantaarn en bewondert haar durf en roekeloosheid. Dit komt nooit meer terug. Nog eenmaal zal hij haar in zijn armen sluiten en dan... ’Ik moet nu weg’, fluistert ze later en hij begrijpt het. Dan is er de pijn van het afscheid. Dit is de man die ze echt heeft liefgehad en nu zal zij zich geven aan zijn plaatsvervanger. Nog een omhelzing en ze wiekt weer weg in de stille nacht. Als ze thuis komt is het daar stil. Alle gasten zijn vertrokken, ze hebben in alle drukte nauwelijks de bruid gemist. Zelfs bij grotemoeder drong haar afwezigheid pas later door. Ze moet zoveel handen geven en handen vullen en ze neemt de complimenten in ontvangst over de prachtige gebreide wantjes van het trouwkostuum en het witte neteldoekje zonder een kreukje. Dan vraagt Bert naar zijn bruid. ‘Och, die zal zo wel komen, Marijtje is een kind van wind en water.’ ‘Ja, maar toch niet op een avond als deze? Ze is al bijna een uur weg.’ ‘Och, met Marijtje moet je het zo krek niet nemen. Die is misschien naar Inte voor een praatje. Je moet maar goed op haar passen. Ik weet niet of ze wel met geld kan omgaan, maar ze heeft een hart van goud.’ Ja, alles goed en wel, maar waar zit ze nu? Brechtje die net binnenkomt deelt mee dat ze niet bij Inte was, maar och, ze zal in geen zeven sloten tegelijk lopen. Die man moet niet zo precies kijken als hij vrede met haar houden wil en ze laat zich ook niet zo makkelijk dwingen. Het verontrust de bruidegom meer dan hij wil toegeven en juist als hij op onderzoek uit wil gaan, zijn er lichte voetstappen en trekt Marijtje de deur achter zich dicht. ‘Marijtje, waar was je nou?’ vraagt Bert dwingend. ‘Dat moet je aan mij nooit vragen, man.’ ‘Ja, maar ik wil weten waar je gezeten hebt, daar heb ik toch recht op?’ ‘Recht, wat is dat voor een ding? Het meeste in de wereld is krom.’ Marijtje’s ogen glanzen onheilspellend en ze lacht hoog en schril en een antwoord krijgt hij niet. Grote¬ moeder en zij die er nog zijn, horen en zien het met verbazing aan. Is dit een blijde trouwdag? ‘Kwel je zelf niet’, raadt ze haar man. ‘Ja, maar jullie doen hier zo vreemd!’ “Vreemd, dat ben je zelf. Laat ons nu maar gaan, dan komt alles op zijn pootjes terecht.’ Bert’s gevraag irriteert haar, misschien wel juist omdat het terecht is. Ze wordt boos en valt uit: ‘Wel michtig minsen. Ik hew de hiele dag in touw ewest, en mag ik dan gien ogenblikkien vor m’n zelf heawen?’ Grotemoeder moet zich aan de tafel vasthouden. Er golft vrees over haar heen, waarin haar geluk weg-

129

smelt. Gelukkig doet de bruidegom er verder het zwijgen toe en volgt Marijtje naar het voor hen in gereedheid gebrachte vertrek. Grubbelt en Hiltje zitten even later verwezen neer. Zij vat zijn hand en zegt: ‘Och, as Marijtjen het er nog maar half zo goed ofbringt as wij, ouwe’. Hij knikt zwijgend en ziet haar vol aan. Ze is nog knap voor haar jaren. In haar ogen leest hij de grote zorg om hun kleinkind dat zulke eigenzinnige wegen gaat. Zij zucht en repeteert de zin die zij hem zo vaak heeft horen lezen: ‘A1 ware het dat ik de talen der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had...’ Ze stokt en luistert of ze ook geluiden in het huis hoort, dan staat ze resoluut op om naar gewoonte te sluiten voor de nacht. Grubbelt ziet haar bewonderend na. Worden huwelijken niet in de hemel gesloten? Hiltje gaat redderend door de kamer en talmt om in de bedstee te klimmen. Ze ordent wat scheefstaat en zet de zondagse stoelen voor het beddeschot en de daagse aan de tafel tussen de ramen. De deur van het kabinet krijgt een duwtje en de plaatstoofschuift ze met haar voet onder de tafel. Zo kan ze rustig de nacht ingaan. Dan licht ze de zondagse hul van het hoofd en pelt hem uit, de ondermuts is voor de nacht goed genoeg. Haar halskralensnoer hangt ze aan de lamp. Grubbelt is al achter de bedgordijnen verdwenen, maar Hiltje talmt nog. Ze spitst haar van hid en oorijzer bevrijde oren of ze dan geen enkel geluid opvangt van een beginnende bruidsnacht daarboven. Hoe is het mogelijk, zo’n geluidloos en onverschillig begin. Verbaasd schudt ze het grijzende hoofd. ’Koem toch’, roept Grubbelt, ‘spuul toch niet vor leustervink.’ En hij voegt eraan toe: ‘Die vrouwlui ok!’ Dan draait ze vlug het licht uit en stapt in bed. Een diepe zucht volgt. Slapen kan ze niet. Na zulke inspannende dagen is dat wel te begrijpen. Als Grubbelt al lang de slaap des rechtvaardigen schijnt te slapen, spieden Hiltje’s ogen nog altijd de donkere ruimte in en zijn haar oren gespitst op elk geluid. Een verontrustende gedachte houdt haar bezig en bange beelden trekken aan haar voorbij, als een domper op de blijdschap van de trouwerij. Als ze het dichtslaan van een deur meent te horen, komen ook weer dingen boven die ze al lang meende kwijt te zijn. Wil dat geluid haar dan nooit verlaten? O, als er nu werkelijk een deur zou dichtslaan, zou heel haar wereldje waar ze zo aan bouwde dan niet in elkaar storten? Bevend vouwt ze haar handen voor een woordenloos gebed. Ze ligt wakker tot de morgen gloort. Eerst dan krijgen haar moede ogen rust. Marijtje is veilig, het is goed, toch nog

130

goed met die twee, als hij en zij nu maar wat verstandig zijn, als ze maar op elkaar passen en bij elkaar blijven, zoals zijzelfen de man naast haar. Schier onbewust tast ze naar hem en laat haar hand glijden over zijn gezicht. Hij is er nog, verzorgd en bewaakt en over de dieptepunten heen getild. O, en als die twee boven nu ook die weg weten te vinden... Tevreden sluimert ze in en wordt pas wakker als Marijtje roept dat de broodtafel klaar staat en dat de mannen zo’n honger hebben. Zo is Marijtje ook, denkt Hiltje verwonderd. Het broodeten verloopt rustig, maar er moet die dag nog heel veel gebeuren. Kobus en Vrouwtje gaan straks met de boot naar Kampen en Bert en Marijtje nemen dan de boot die naar Enkhuizen vaart. Er is heel wat te redderen en in te pakken door het vrouwvolk en de mannen moeten maar een paar uur van de vloer. Grubbelt trekt zich terug in zijn kantoortje en Kobus en Bert gaan een wandeling om het eiland maken, dat vraagt maar een klein uur. Met de koffie zullen ze wel weer te¬ rug zijn. Maar zo snel gaat het nu ook weer niet. De dominee heeft de politieman heel wat aan te wijzen en uit te leggen en bovendien komen er mensen op hun pad die niet zonder een gesprekje te passeren zijn. Als ze teruggekeerd zijn in het huis van de Muiter staat alles al weer klaar. Grotemoeder heeft voor de vertrekkenden al heel wat goede zaken ingepakt en Vrouwtje en Marijtje zijn zich na twee drukke uren gaan verkleden voor de reis. Vrouwtje is het eerst in de kamer. Kobus kijkt met genoegen naar zijn eega. Die paar dagen er tussenuit hebben haar blijkbaar goed gedaan. Het wachten is nog op Marijtje. Ja, en daar horen ze haar al de trap afkomen. De deur gaat open en daar staat ze. Tot aller verbazing heeft ze haar Urker dracht verwisseld voor burgermanskleren, zoals die in de stad worden gedragen. ‘Och heden, oenze Marijtjen in’t vreemd’, zegt grotemoe¬ der, met een mengeling van spijt en bewondering in haar stem. ‘Neum’t liever in’t polletiek’, voegt Grubbelt eraan toe en hij doet daarmee geen slag in de lucht. Bert is zichtbaar blij. Hij heeft er tegenop gezien zich met een vrouw in klederdracht te vertonen: Niet zo goed voor mijn reputatie en promotiekansen en denkelijk duurder in onderhoud. Fijn, dat ze hem na die streek van gisteravond nu toch op deze manier verrast. Het versterkt zijn zelfvertrouwen en hoop voor de toekomst. Ze ziet er nog verleidelijker uit dan in het Urker pak. Vrouwtje lijkt een beetje jaloers en bedenkt dat zij er bij Marijtje vergeleken wat ouderwets en tuttig uitziet, zodat Kobus tot de conclusie komt dat hdm

131

This article is from: