
11 minute read
Als de boot toet
keert ze niet in de huiskamer terug, maar gaat naar boven en kruipt in bed. Ze wil er niets meer van horen, ook niet als Kobus zo thuis komt. De kogel is nu door de kerk en maar goed ook. Het werd hoe langer hoe moeilijker voor haar haar lastige opvoeders te ontglippen. Him achterdocht groeide met de dag, maar ze was hun te slim af. Pas nog, toen zij en hij in een vriendschappelijke houding op ‘de steen der wetten’ zaten. Ze moet er heimelijk om lachen. Toen hoorden ze iemand aankomen en lieten zich glijden tot onderaan de dam tussen de hoge stenen. En bovenaan ging Kobus met zijn lange bedachtzame passen voorbij. Hij kon eenvoudig niet bevroeden dat die heilige plaats uit zijn jeugd, waar hij alle bijbelse stenen had gelokaliseerd en aan Muitertje, het kleine kind van toen, had proberen uit te leggen, ontwijd zou worden door haar vrijerij. En daar verschool nujuist de hem ontgroeide Marijtje zich in de armen van haar geliefde. Haar kirrende lach, toen zij Kobus zo goed om de tuin had geleid, hoorde alleen de man die zich over haar heen boog en wiens adem haar gezicht beroerde. Ze denkt aan wat toen verder gebeurde. Hij trachtte voordeel te halen uit haar uitgelaten bui en wilde het spel van de liefde wel verder spelen. Maar toen was ze opgesprongen met een krachtig nee. Ze liet zich niet dwingen in haar liefde, niet door haar familie en niet door haar Frans. Een stevige zoen ten afscheid, dat gafpas, maar meer niet. En nog voor Kobus was ze die avond thuis, net als vanavond, maar toch, hoe anders!

Op de haven is meestal wel wat te doen, maar het is er altijd druk bij het komen en gaan van de postboten. ’s Morgens en in de zomer ook’s avonds nog, maar vooral in de middag als de boot die van Enkhuizen komt en die uit Kampen kort na elkaar aankomen en na een kort oponthoud voor laden en lossen ook weer in tegengestelde richting vertrekken. Zo is er een vaste verbinding Kampen-Urk-Enkhuizen, vice versa, zoals dat heet. En elke boot die de haven inkomt, laat een of twee keer van zich horen door middel van de stoomfluit, die over het hele dorp te horen is en bij vertrek zelfs drie keer. Sommigen vinden dat
51

getoeter geheel overbodig, maar de meesten waarderen het als de kapitein zulke krachtige stoten van de toeter laat horen op de vaste tijden. Het is een klok voor de moeders om de aardappelen op te zetten of de kinderen naar school te sturen. Het is een waarschuwing voor de vrachtrijders en de melkboeren dat ze pakken en bussen nu subiet moeten halen of brengen. De groenteboer grijpt zijn handkar en Knieles die pakjes bezorgt zijn kruiwagen. En bovenal, dat botengedoe is een verzetje, zeg maar het verzetje, voor de huisvrouwen wier leven wegebt in niet aflatende plichten en haast voortdurende armoede. Wie komen aan en wie vertrekken weer, en wat hebben ze voor nieuws of nood? De boot toet, even er tussenuit! Op de ondermuts desnoods en op een en andere klomp, de boezel scheefen nat of omgeslagen, het maakt weinig uit. Nee, bij de boot vertoont het eiland zich niet op z’n best, met schamele kledij en verlept vrouwelijk schoon. De boot toet. Volwassenen en kinderen krioelen op de kade dooreen. Het schijnt uren te duren voor de grote schepen in de kleine binnenhaven hun draai gemaakt hebben en de wachters korten zich de tijd met kibbelen om de beste plekken en kritiek oefenen op wie komen en gaan, zichzelf voorbijziend. En nu, met de aanstaande werken voor de aanleg van een polder bij Urk, komen er nog andere boten dan de postboten bij, maar die toeteren niet, tenzij bij wijze van waarschuwing als er gevaar dreigt voor aanvaring. Er zijn vrouwen die dit bootlopen gewoon in het bloed zit. Ze hebben voor een moment de wastobbe opzij geschoven, zich het schuimende zeepsop van de armen gestroopt en de onder¬ muts recht geduwd en haasten zich de glooiingen naar de haven neer. Kinderen klepperen er op hun klompen achteraan, de kleintjes klagen dat ze het niet kunnen bijbenen: ‘Stille nou, zuun, we gaon kieken of je muutjen Marrie op de boot is, ofje taote die van de logger komt, en die het lekkere kaaks bij ’m, stille nou.’ Het meest verdrietige gezichtje knapt zienderogen op bij zulke vage beloften. Ja, in beloven zijn de moeders sterk, voor het volbrengen ervan schort het aan centen. Enje weet het nooit met die boten. De loggerman kon onverwacht thuiskomen en zijn vuile plunje in een hoek van het achterhuis gooien en de begeerde scheepsbeschuit uit zijn bultzak halen, met wie weet wat nog meer.

Als Hiltje de boten hoort toeten weet ze dat ze elk ogenblik bezoek ontvangen kan en niet altijd even prettig. De controleur
52

van weegschaal, maten en gewichten, een ambtenaar van de belastingdienst, een zeurderige reiziger die haar onder het koffielurken waren wil aansmeren die ze niet nodig heeft. Ze is maar weer blij als de laatste boot drie keer getoet heeft en weer vertrokken is. Maar deze dag is dat anders. Het is de dag van Kobus’ vertrek en van Vrouwtje en het kleintje natuurlijk. Ze zal hen missen. Ja, druk was het wel en niet zo vrolijk als anders. Hij is niet meer de zorgeloze filosoof uit zijn jongere jaren. De plichten in het verre veen stempelen hem, en dan nog de studie die niet vlotten wil. En nu waren daar de zorgen om Marijtje nog bijgekomen en de gesprekken die volgden op het bekend worden van haar vreemde vriendschap. De ernst van zijn beroep had Kobus overvallen. Hij begreep het: Marijtje verkeerde in een crisissituatie en wat moest daaraan gedaan worden? Op zijn terugweg had hij in stil gebed omhoog gekeken naar de sterren. En daar meende hij het in te lezen. Er was voor het meisje genezing te vinden door afleiding en verstrooiing elders. Maar waar dan? In turfland vanzelf, een middel met nog een andere goede kant ook. Terug in het veen zou Vrouwtje als gewoonlijk weer onwennig zijn en allesbehalve in een vrolijke stemming. Nou dan! Marijtje kan uitstekend haar handen roeren en is niet zo zwaartillend van aard. Zij zal die vreemde snuiter vergeten. Zo snijdt het mes aan twee kanten. Hij glimlachte om zijn oplossing voor het probleem Marijtje, een oplossing die samen kon vallen met die voor de depressie van Vrouwtje: Een mengeling van onbaatzuchtigheid en zelfzucht dus. En zo stelde hij het Hiltje voor, na een inleiding als van een preek en met de nodige voorzichtigheid in de toepassing: ‘Als je Marijtje nu eens een poosje aan ons meegaf?’ Maar daar moet een nachtje over geslapen worden door Hiltje. Zij mompelde: ‘Zo’n filosoof en wenste Kobus wel te rusten. Kobus kan de rest wel dromen: Zijn moeder rommelt nog na in de kamer en zet de stoelen recht. Ze sluit het huis met de voorzichtigheid van haar trouwe zorg. Alles en iedereen is binnen. Niets komt erin wat er niet thuis hoort. Dan klimt ze in de bedstee en vouwt de handen. De morgen bracht licht en uitkomst. Hiltje ging akkoord. De Muiter, Inte, Brechtje en zelfs Marijtje volgden. Die wist wat de anderen niet wisten. De boot van de polderwerken zou zich enige weken bij Schokland en het Kampereiland ophouden en zodoende werd alles voor de bootreis terug vlot in orde gemaakt. Marijtje’s wangedrag werd vergeten, de laatste, heerlijk toebereide vis

53
8. Even poseren voor de fotograaf.

54 9. Straatje in oud-Urk


werd door Kobus en Vrouwtje genuttigd en de problemen leken al half opgelost. En toen was daar de bestelde Knieles met zijn kruiwagen om het gezelschap met pak en zak naar de boot te brengen. Verduld, daar toet-ie al voor de eerste keer. Nee, Hiltje neemt afscheid in huis, dat spaart tranen en een gekreukelde hulle. Kobus, wat zoek je nou toch nog? Ja, neem die klompen ook nog maar mee, en maak nou voort, daar is al de tweede toet. Hiltje zucht opgelucht als het gezelschap vertrokken is. Grubbelt brengt ze naar de boot. Tutte Inte staat in de deur en wuift ze na, die heeft al in een intiem gesprek afscheid genomen. Hiltje kijkt op de klok. Het is tijd voor de afvaart. Ja, daar gaat de stoomfluit voor de derde keer. Nu worden de touwen losgegooid. Vaarwel en tot ziens. Kobus heeft Vrouwtje en het kind in het achteronder gebracht. Zij is altijd bevreesd voor zeeziekte. De pakkage heeft hij bij elkaar gezet in een hoek van de salon boven. Dan wil hij van het uitvaren genieten. Maar waar is Marijtje? Marijtje is buiten gebleven. Zij staat in het gangboord en tuurt de binnen- en buitenhaven af. Ziet ze daar de boot van Frans? Warempel, ook die staat op het punt af te varen. Gespannen volgt ze de bewegingen van het scheepje. Het is sneller dan de boot, vanwege de sterke motor. Kijk, dan komt het langszij, en nu haalt het de boot al in. Het kruist zelfs het spoor van de postboot. Te dicht, volgens de kapitein en hij laat een waarschuwende toet horen. Maar dan slaat Marijtje’s hart als een bonkende motor. De deur van de stuurhut van Frans’ bootje staat open. Hij komt in de opening staan met zoekende wending van het hoofd. Marijtje ziet hem. Hij ziet haar. Zwaaiend gaan hun handen omhoog, tot de boten wenden. Marijtje’s dag is goed. Zo’n afscheid zal geen afscheid zijn...

Kobus’ dag is ook goed. Hij gaat, met weldaden overladen, naar zijn plichten terug. Naar de mensen die hem nodig hebben. Zolang mogelijk blijft hij aan dek om de huizen, de kerk en de vuurtoren langzaam maar zeker in de verte te zien verdwijnen. Dan overvalt hem de emst van zijn beroep en mijmert hij over een veilige haven van rust. Het water is nu rustig. Verfrissend waait hem de wind door de haren. Het geruis van de golven klinkt als een welluidend lied dat ruist door zijn ziel: ‘O God, hoe goed zijt Gij alom, en hoe machtig groot zijn Uw werken aan alle plaatsen van Uw heerschappij’. De zorgrimpels op Kobus’ gezicht
55

verdwijnen. Het lied verzwakt, het geluid van de stampende stoommachine wordt sterker. Het is een teken dat dromen dromen wel goed is en mooi ook, maar dat de praktijk van het leven harde eisen stelt aan ieder mens. Zei Bessie het niet altijd dat een mens plichten heeft ten einde toe? Hij gaat Vrouwtje en Marijtje gezelschap houden, zij het niet voor lang. Een schip passeert. De boot toet! Voor Marijtje was de armzwaai voldoende om zich opgewekt tot haar reisgenoten te wenden, maar ze is toch te onrustig om twee uur stil te zitten. Ze zet het akelige woord ‘gebonden’ van zich af en gaat helpend en gekheid makend rond. Vrouwtje profiteert van de rust nu ze het kind aan een ander kan overlaten. Het stemt haar mild tegenover de man die haar vergeten schijnt. Die is wel in een heftig discours met de kapitein gewikkeld of met een van de reizigers. Zo is hij nu eenmaal. Maar dan zijn ze al gauw in het Keteldiep en doemt Kampen op. En dan wordt het sjouwen met al die bagage over de IJsselbrug naar het station. De vrouwen verwensen Kobus’ voorliefde om zoveel mogelijk tegelijk mee te nemen. Daar kwamen dan de nagekomen gaven voor de evangelist in het veen nog bij. Maar goed, ze halen het treintje en kunnen de benen strekken. In het trammetje vraagt de conducteur waar hij moet stoppen. Kobus biedt hem een sigaar aan en ze worden het eens over de beste plaats. ‘Maar dat is nog een heel stuk lopen’, zegt Vrouwtje verstoord en wijst op de berg pakjes. Waarom nam hij toch al die aangeboden gaven aan, alsof ze naar Siberie moesten. Ze zal hem nooit begrijpen, die man. Marijtje leest de ergemis op haar gezicht nu ze het eenzaam oord weer naderen. Dan vraagt Marijtje of ze wel echt van Kobus houdt. Vrouwtje bloost tot onder haar hoed en stelt zich voor dat het meisje haar nog wel meer lastige vragen stellen zal. Kobus is een bovenstebeste man en ze verwacht een tweede kind van hem, maar waarom ging hij toch naar deze uithoek? Eindelijk zijn ze er, dat wil zeggen, op de afstapplaats aan het kanaal, midden in de eenzaamheid en in de stilte als het tram¬ metje verder is gepuft. En daar staan ze dan. Hoe komen ze thuis? Het gesjouw kan opnieuw beginnen. Op de plaats waar ze over het kanaal moeten, ligt het bootje aan de overkant. Dat wordt roepen en wachten. Ineens mist Marijtje het roerige eiland. Hier geen kwetterende stemmen en spottende opmerkingen. Ze staan als een stelletje landverhuizers als verloren in een heideveld. Zwijgend stapelt ze de weggegleden pakjes weer op

56