6 minute read

Reis en verblijf

Dicht bij elkaar gaan ze door de avond en weten zich verbonden. De nacht in het huis van de Muiter is uitermate onrustig. Nee, niet wat hem zelf betreft. Hij voelt het kussen nog niet of hij slaapt al de slaap des gerusten. Zo’n man, denkt Hiltje, die naast hem ligt te woelen. Deert het hem niet dat zijn zoon nu voorgoed uit huis is? Dat hij zich in de nesten zal werken in het veen, ver van zee en haven? Voelt hij niet de zorgen van een moeder die ziet hoe haar liefde door een andere vrouw wordt overgenomen. Zij kan niet slapen en luistert naar elk gerucht. Vaag dringen de geluiden uit de achterkamer, waar het bruidspaar is, tot haar door. Telkens gaan er deuren open en dicht. Kobus is kennelijk ook onrustig. Ze kent zijn stap. Hij is al een paar keer naar achteren geweest. Dan hoort ze zijn stem ook. Hij leest een psalm blijkbaar. Daarna wordt het rustiger. De nacht kan niet lang duren. Sibbe heeft gewaarschuwd dat hij de meevarenden om vier uur komt wekken. De dag en het weer moeten ten voile benut worden. Slaat de klok daar een uur, ofis het al half twee? Wat was Inte vreemd bezig met dat verhaal over de liefde. Wie had ze daarbij op het oog? Of ging het ook over haarzelf? Liefde! Moet je die man nou horen snurken. De onschuld zelf, zou je denken, Nou ja, ze hebben het beiden nu toch goed... en mor¬ gen... Ook Marijtje kan niet slapen. Wat wilde tante Inte toch met dat verhaal? Liefde! Dat is zeker zo gemakkelijk niet. Het klinkt zo mooi, en toch... De dominee had het er in zijn preek ook telkens over. ‘Dat toch de liefde blijve!’ ‘Jaag de liefde na!’ Wat is liefde? Het vrijen dat ze zag in de hoek achter de stal? En het sterke gevoel dat haar overweldigde toen die vreemde jonge man haar aankeek en een complimentje maakte? Blik en woorden die ze maar niet vergeten kan? Heeft dat wat met liefde te maken? Dan droomt ze weg, maar wreed is de bons op de deur en de stem van Sibbe die roept dat het de hoogste tijd is.

Het begint te dagen als de reis kan beginnen. Sibbe geeft het sein voor vertrek en Kobus gooit de touwen los. Vrouwtje staat op het dek naast Ede, die deze eerste reis mag meemaken. Maar

16

dan komt er nog een meisje aanrennen. Ze kan nog net een vergeten plaatstoof Kobus in de armen werpen. De wind bolt de zeilen en het praampje vaart. Er is geschreeuw over en weer. De Muiter maakt spottende opmerkingen over zijn zoon en diens jonge vrouw. Het steekt Hiltje, dat hij het over ‘kouwe bienen’ heeft. Marijtje neemt het voor haar none op. Die stoof heeft Kobus nodig als hij in dat koude veenland preken moet. Dat kan hem met kouwe voeten nooit goed afgaan. En turfvoor een kooltje in de stoof, nou, die is daar genoeg. Dan zwaait ze verwoed naar Ede, haar vriendin. Vrolijk klinkt hun roep over het water, tot de wind de klanken verwaait. Sibbe staat trots aan het roer. Zijn jeugdjaren keren terug en hij snuift van genoegen dat alles zo voorspoedig verloopt. Hij is het varen nog niet verleerd. Maar goed dat hij de laatste weken alles zo goed heeft nagekeken, geteerd en gesmeerd en vernieuwd wat nodig was aan de tuigage. Het scheepje is wel bejaard, maar nog lang niet versleten. De wind is in hun voordeel en het weer houdt zich uitstekend. ‘Een gezegende reis’, zegt Kobus als ze het middagmaal nuttigen, en dat herhaalt hij tot hij het praampje kan meren voor het huisje aan het kanaal dat Vrouwtje en hij gaan betrekken. Het staat er zo leeg en verlaten, maar dat zal gauw verleden tijd zijn, want vele handen maken immers licht werk? Sibbe heeft het scheepje, dat wel oud maar niet aftands is, ‘De Uutkomst’ gedoopt en het met duidelijke letters op het boord geschilderd. En Kobus weet er een meer dan uitwendige betekenis in te leggen. Hij is opgewekt nu de reis zo voorspoedig verliep en de levende have, de poezen, de kanarie en de schildvink, ongeschonden zijn overgekomen en de vrouwen geen last van zeeziekte hebben gehad. Er is moed voor nodig geweest om de goed betaalde betrekking die hij had los te laten om aan een onzeker en karig betaald baantje in deze arme veenstreek te beginnen. Als het wat schamele meubilair bij het huisje is neergezet, gaan de vrouwen ‘de pastorie’ schoonmaken en gaat Kobus erop uit om een lading bedstro te vinden. Ook Sibbe trekt de rimboe in om verderop langs het kanaal een lading turf voor de terugreis te vinden. Kobus is het eerst terug met een kruiwagen stro voor in de bedsteeen en tegen donker worden keert ook een tevreden Sibbe terug. Hij heeft een Friese vervener getroffen en kon naar zijn zeggen goede zaken doen. Over een paar dagen kan hij al terug zeilen. Het oponthoud heeft zijn mooie kanten. Kobus is buitengewoon opgewekt. Zijn ziel, zegt hij, is dronken van vreug-

17

de over zoveel wijdheid en hij bezingt Gods wonderbare grootheid. God, die met alleen bruisende golven, maar ook bloeiende heidevelden schiep. En ook de eerste kennismaking met mensen in dit haast lege land viel niet tegen. Maar zullen ze met hem wel instemmen in zijn lofzang en met hem opzien naar den Hoge? In een paar dagen is het gezin volledig geinstalleerd. Kobus’ boeken staan te pronk op een paar planken aan de wand boven een eenvoudige schrijftafel. Vrouwtje heeft haar spulletjes verder over de kamer verspreid en een eigen stoel en eigen hoek bezet. De kanarie zingt zijn hoogste lied bij het raam. En als Kobus de klink van zijn schuurdeur oplicht, lichten ook zijn ogen op. Twee sikken mekkeren bij het horen van zijn stap, en daamaast, gescheiden door een dun beschot, ruiselen twee schapen omhoog. Hij geniet van him domme en athankelijke blik. In een afgesloten hoek knort een zwijn wellustig. Het wendt zijn logge kop even om en gluurt door zijn nauwe oogjes naar de baas in zijn zwarte pandjesjas. Kippen vinden in een naast het huis gebouwd hok een nachtverblijf. Hoe kon hij in zo korte tijd van visser-vanafkomst een klein veen-boertje worden? Ze hebben hier toch maar goed voor hem gezorgd wat de levende have aangaat, maar wat het traktement betreft, blijken er onverwacht enige beren op de weg te zijn. Kobus echter is vol goede moed. Als vogelvriend heeft hij nog een wens: het fokken van kanaries. Maar wat niet is kan worden. Ook Sibbe is welgemoed. Zijn scheepje wordt geladen en voor een paard om het te trekken wordt gezorgd. Natuurlijk, de kost gaat voor de baat uit, maar hij kan gerust zijn en vindt nu de tijd met Ede de wal op te gaan. Hij weet wat Ester de laatste tijd zo beklemt. Ze zit in zorg over haar oudste. Die moet het toch weten voor anderen... En ik, ik kan het niet... Hoe moet dat nou? ‘Stille toch, Ester’, heeft hij gezegd, ‘stille toch, ik zal wel zorgen...’ En nu is het dan zover. Hij loopt met Ede door het geurende veld en wijdt haar in in de geheimenissen van de natuur, voor zover hij die nog uit zijn eigen jeugd kent. Het verschil tussen haver en gerst en de twee soorten heide, tussen de ekster en de scholekster. En als de avond valt zitten ze op een bultje zand en luisteren naar de krekels. In een busje hebben ze rijpe brummels, waarvan Ede niet begrijpt hoe heit die zo gauw kon vinden. Maar nu moet het hoge woord eruit. Sibbe heeft zijn pijp laten uitgaan en Ede wijst hem op zijn verstrooidheid. ‘Ede’, zegt hij

18

This article is from: