
6 minute read
De vreemdeling
De volgende morgen lijkt er tot Hiltje’s verbazing niets aan de hand te zijn. Marijtje komt op tijd en fluitend beneden en is gewillig in alle tuigen. AIs grotemoeder over de verborgen kat begint, is ze dadelijk bereid die bij ome Lord te brengen. Het schijnt Hiltje toe, dat zij de rest heeft gedroomd. Dan maakt ze zo gauw ze kan Kobus deelgenoot van haar grote bezorgdheid. Wat is er toch met Marijtje aan de hand en wat staat hen te doen. Louwe inschakelen? Die heeft zich zelden met zijn oudste dochter bemoeid en zij loopt de kans dat hij over de roede praten zal die Hiltje gespaard heeft en de sfeer en mensen in huize Muiter de schuld zal geven. Met Grubbelt praten haalt ook niet veel uit. Die kent uit zijn eigenjongejaren de sluikwegen van de liefde en zal het niet zo zwaar opnemen. Bovendien heeft hij een groot vertrouwen in Marijtje. De dominee erbij halen lijkt ook niet wenselijk. Dan loopt het met een preekje af en wat kan de man meer doen? Nee, Hiltje en Kobus, die moeten raad schaffen. Er zal niets over de ontsnapping van gisteravond laat gezegd worden tot ze meer weten. Zo gauw Marijtje weer de plaat poetst, zal Kobus haar proberen te volgen. AIs hij haar met een jongen aantreft, kan ze niet meer onder de waarheid uit en moet die wel aan het licht komen. De hele dag zijn moeder en zoon op hun hoede, maar er gebeurt niets. Marijtje werkt voor twee. Tegen schemerdonker knapt ze zich op en zegt de door grote¬ moeder gesignaleerde kat bij ome Lord te zullen afleveren en nog even bij Inte en Ede aan te gaan ook. Even later volgt Kobus behoedzaam haar spoor. Hij ziet haar bij de Lord uitkomen en de weg naar het havenplankier langs de dam inslaan. Hij weet ook dat daar sinds de vorige dag weer het scheepje van Rijkswaterstaat ligt, dat telkens weer in de haven verschijnt. Dan gaan er een paar mannen met meetapparatuur de wal op en zijn nu eens aan de noordkant van de bult, bij het Kerkje aan de Zee aan het passen en meten, en dan weer aan de zuidoostkant van de buitenhaven, waar denkelijk gemaal en sluizen moeten komen en een zogenaamde werkhaven. Nu ligt het schip bij het binnenvuurtje op de hoek waar het strandje is. Kobus daalt de hoogte af

48

waar gewoonlijk de staverse jollen een ligplaats vinden en loopt in het vallende donker de planken op. Maar bij het vuurtje en de boot is niets te zien. Misschien op het strandje. Kobus klautert behoedzaam de dam op en als hij over de rand gluurt ziet hij Marijtje en een vreemdeling dicht naast elkaar zitten in het zand, vlak onder zich. Maar zo wil hij hen niet overvallen. Hij laat zich zakken, loopt terug en maakt een damwandeling in him richting. Ze zien hem komen en staan op. Hij groet en de vreemdeling groet terug. Marijtje zwijgt, geschrokken door zijn verschijning. Dan zegt Kobus: ‘Marijtje, grotemoeder heeft je nodig, wil je nu naar huis gaan? Dan kan ik eens even rustig met je vriend praten’. Er is geen ontkomen aan en Marijtje gaat. En daar staan dan in het halfdonker de twee mannen tegenover elkaar. Het is niet moeilijk een gesprek te beginnen. De Zuiderzeewerken leveren weer stofgenoeg en de vreemdeling is beleefd genoeg. Kobus noemt nu zijn naam, maar de vreemdeling zegt alleen maar Frans. En ineens ziet Kobus wie hij voor zich heeft en dat maakt het gemakkelijker. En dan komt het gesprek op de vriendschap met Marijtje. Frans zegt dat hij haar een frisse, vrolijke en ook pientere meid vindt. Dat hij met plezier naar haar kijkt en prijs stelt op haar vriendschap. Zoiets is toch ook op dit eiland niet verboden? Of mogen vreemdelingen niet met Urker meisjes omgaan en vriendschap sluiten? Nee, dat is het niet, zegt Kobus, dat komt al veel meer voor, maar dit gaat zo, ja, zo stiekem. Waarom toch? En wie is hij en waar komt hij vandaan en naar welke kerk gaat hij? Dat mag hij als oom van het meisje toch wel weten? Maar Frans houdt zich op de vlakte. Nee, kerkelijk is hij niet, maar hij respecteert anderen. Zijn vriend¬ schap is zuiver en hij geniet van dit onbedorven Urkerinnetje. Deze kennismaking verruimt zijn horizon. En de betrokkenen hoeven niet bang te zijn. Marijtje is kuis en weet wat ze wel en wat ze niet wil, dat heeft hij wel gemerkt. Zulke vriendschappen kunnen toch niet verkeerd zijn? De antwoorden bevredigen Kobus niet en als hij vraagt of Frans een vrij man is en eventueel aan trouwen zou denken, houdt deze zich weer op de vlakte. Nee, hij is min ofmeer gebonden. Dan breekt hij met een beleefde groet het gesprek af, Kobus met zijn vragen achterlatend. Langzaam gaat deze huiswaarts. Daar is Marijtje al lang aangekomen, ze weet dat nu het uur van de waarheid zal slaan. Als grotemoeder vraagt waar ze vandaan komt, zegt ze, dat ze met haar vriend van de Zuiderzeewerken heeft gesproken. ‘Een

49

vreemde?’ roept Hiltje, ‘een vreemde?’ Dat belooft in haar ogen met veel goeds, maar Marijtje verdedigt hem met vuur. En de woorden komen uit haar hart. Hij is immers de enige voor haar. Niet zo opdringerig en doordouwerig als die Urker knapen en met veel meer fatsoen. Hij respecteert haar in haar opvattingen en in de grenzen die ze stelt. En als grotemoeder zich kwaad maakt over haar stiekeme gedoe, tekent haar houding alleen al protest aan. Fier heft ze het hoofd, ondanks de lelijke woorden die haar treffen. Voor Hiltje schuilt er gevaar in al dat nieuwe dat aan het eiland opgedrongen wordt. En wat is dat voor gedoe om er niet eerlijk voor uit te komen. Liefhebben is toch geen schande? Om echte liefde zal toch niemand haar zwart aankijken? Ze heeft er toch ook de leeftijd voor? Nou ja, Hiltje geeft toe dat ze in een vreemdeling als levensgezel voor haar Marijtje niet zoveel ziet, maar dat maakt het meeste niet uit. Dat zal in de toekomst wel meer gebeuren. Dat houdt geen mens tegen. Kobus zegt dat ook. Urkers zullen zeker met vreemden gaan. Het gaat grotemoeder wel door een hard bot, want wat moet er van terecht komen als misschien dan ook de oude waarden worden losgelaten en de overgeleverde dracht verdwijnt? Marijtje laat grotemoeder praten. Wie heeft er met haar liefde wat te maken? Ze zit daar als een beledigde koningin. ‘Ja maar, Marijtje’, gaat Hiltje verder, ‘dat is toch de verkeerde warreld. Ieder maotjen is er groos op as er een knappe jonge nor d’r vrijt, en wil dat wieten ok, maar jie!’ ‘Een jonge?’, snuift Marijtje verachtelijk. Haar wangen kleuren zich donkerrood en driftig schitteren haar felle ogen als ze vervolgt: ‘Lot m’n toch mit rust. Jullie heawen’t toch zelf ok zo edoon? Ik wil ok m’n eagen leven leien!’ ‘Ja, maar we wazzen niet zo afterkoesig, zo stiekem.’ Och, Hiltje verschiet tevergeefs haar kruit en Marijtje vertrekt als er nog late klanten in de winkel komen die ze kan helpen. Hiltje wacht op de komst van Kobus. Wat zal die voor nieuws hebben. Marijtje was voortdurend haar verwanten te slim af. Heeft Kobus niet al meer dan eens zijn wandelingen in de avond uitgestrekt van de vuurtoren tot de Staart, langs het dijkje en langs de haven, nu eens vroeger en dan weer later? Marijtje was elke keer iedereen te slim af. Liefde zoekt list, dat is een waar woord. Winkelsluiting kent het eiland niet. Tot middernacht kan er wel vissersvolk aan de deur komen dat nog het een en ander nodig heeft voor het afvaart, zoals ook nu. Als Marijtje echter klaar is,

50