4 minute read

De ijsvlet (W. Kuijper

Next Article
Ter afsluiting

Ter afsluiting

op onze doorweekte knieen op het langzaam wegzinkende ijs lagen. Door het kruipen waren onze handen bijna verkleumd en ik raadde de anderen aan om op de ellebogen verder te gaan. Het ijs werd iets steviger. We kwamen vlugger vooruit en even later waagden we het om te gaan staan. En toen mensen, toen hoorde ik het mooiste geluid dat ik ooit heb gehoord; het hakken van ijs met een bijl... We schreeuwden van vreugde en het hakken hield op. Een roepende stem vroeg iets, dat we niet verstaan konden. We riepen terug en toen kwamen er voetstappen op ons af. En zo dik was de mist, dat hij die naar ons toekwam, dichtbij was, voor we hem zagen. Het was een visser, maar we kenden hem niet. Doch een Urker was hij niet, dat zagen we natuurlijk aan z’n kleren. ‘Zo jongelui!’, vroeg hij, ‘waar komen jullie in vredesnaam vandaan?’ ‘Van Urk’, antwoordde ik, met een van vreugde bevende stem. Van Urk, ben je niet wijs? Dat kan niet!’ ‘Toch is het zo’, zei ik weer, en vertelde ons wedervaren. Intussen waren er meer mannen bijgekomen en zij vertelden ons, dat we dicht bij Elburg waren. Mijn kameraad kreeg een droog pak. Het was hem wel te groot, maar dat hinderde niet. Zij besloten ons mee te nemen en de volgende dag naar Urk terug te brengen, tenminste als het helder weer was. De Elburgers hadden spiering gevist en warenjuist van plan om naar huis te gaan, toen ze ons hoorden roepen. Wij sliepen die nacht in een groot bed, maar we moesten er weer vroeg uit. De terugreis naar ons eiland had zonder ongelukken plaats en hiermee is mijn verhaal ook uit. Ik geloofwel, dat mijn goede moeder even in twijfel gestaan heeft, wat te doen: mij een pak ransel geven of om haar verloren gewaande zoon te knuffelen. Maar gelukkig deed ze het laatste en ik heb haar beloofd om nooit weer zoiets uit te halen. Mijn vader was nog een tijd met andere vissers aan het zoeken geweest, want de tocht naar Kampen was niet doorgegaan vanwege de mist. En dit was mijn avontuur op het ijs en nooit hoop ik weer zoiets mee te maken.’

De ijsvlet (W. Kuyper)

Als kantonnier op Schokland had Jan Schuurman de zorg voor het dagelijks onderhoud van de dijken, de zelfregistrerende peil-

109

Winter 1929. Haven van Emmeloord op Schokland. (Foto Coll. A. van Urk)

Winter 1929. Vervoer van goederen over de Zuiderzee. (Foto coll. A. van Urk)

110

schaal en de controle op de vuurtoren van de zuidpunt. Daarnaast had hij de zorg voor zijn schapen die hijzelf schoor. Spelenderwijs had hij dat geleerd, evenals het knippen van het haar van zijn kinderen. Als geboren en getogen visserman had hij ook zijn fuiken in de meertjes staan en een enkele keer rookte hij de paling. Sedert het vertrek in 1922 van de laatste lichtwachter Pieter Verschoor, werd het licht automatisch ontstoken; overdag moest de waakvlam blijven branden. Alleen wanneer de scheepvaart door ijsgang gestaakt werd, doofde hij het licht dat op blauwgas brandde. Langs de oostkant van Schokland verzamelde zich steeds het eerste ijs; zodra de vaart om de oost niet meer mogelijk geworden was, overlegde hij met het Loodswezen in Amsterdam, van wie hij de opdracht kreeg om’s nachts de rode petroleumlamp te laten branden, die aan de oostzijde van de vuurtoren opgehangen werd. Op het moment dat de jonge Jan Schuurman op Schokland kwam, had Harm Smit de 48-jarige leeftijd bereikt. Zijn collega Jan Spit was nog maar vijfjaren geleden tot kantonnier-havenmeester van Emmeloord benoemd. Spit en Schuurman, beiden geboortig uit Vollenhove, kenden elkaar van jongsafvan de visserij. De winter mag dan de vrees voor het wassende water op Schokland tijdelijk hebben weggenomen, hij bracht ook weer andere ongemakken die overwonnen moesten worden. Niet voor niets was het Landsmagazijn op de Middelbuurt gebouwd, dat op Schokland de ijsloperschuur genoemd werd. Daarin hadden de vlet met de lopers eronder, de pieken, de riemen, de mast met het zeil, de trekzelen, de ijszagen en bijlen, de lantaarns, de sleden, en nog veel meer, een vaste plaats gekregen. Wanneer de omstandigheden gunstig leken, vertrokken de mannen’s morgens om zeven uur. Van te voren waren de bestellingen bij de leveranciers in de Oudestraat in Kampen gedaan. Met goed ijs en windstil weer, duurde de tocht naar de overkant ongeveer twee uur. Als het ijs op het Rechterdiep (oude arm van de IJssel; de weg Kampen-Emmeloord loopt bij Kampen gedeeltelijk nog langs dit water) berijdbaar was, bracht men daar de vlet aan de wal en gingen de mannen op de schaats verder naar Kampen. Maar de tocht over de dichtgevroren Zuiderzee eindigde meestal bij de Ramspol, waar de vermoeide mannen op de meest westelijk gelegen boerderij van het Kampereiland eerst een kop koffie dronken om wat op hun verhaal te komen. Op de terugreis

111

This article is from: