
2 minute read
Een diamanten echtpaar, april 1917
De liederen die hij op 93-jarige leeftijd nog zong, waren kenmerkend voor zijn leven, want daaruit leefde hij en heeft zich ingezet voor het culturele leven van Urk.
Een diamanten echtpaar, april 1937
Opgedragen aan Gerrit Bakker, de schipper van de ijsvlet. Toen de schipper 60 jaar getrouwd was, is dit gedichtje gemaakt. Hij lag toen nog rheumatisch aangedaan in een ledikant, maar de bruid was zeer welvarend.
Het zonnetje schijnt in de kamer. De ‘bruidegom’, een oolijke kwant, ligt (’t pijpje gestopt) lange halen te doen op het wit ledikant.
Wij praten genoegelijk samen. Het bruidje doet mee op den duur. Wat kunnen die oudjes vertellen, van’t leven, zoo vol avontuur!
Verhalen van ijsganggevaren: Als schipper stond hij immer pal, voor d’ ijsvlet, die’s winters verbinding tot stand bracht, van Urk naar de wal.

Geen tocht die den oude te zwaar was. Bij mist, sneeuw ofsnerpende kou; hij haalde (waar levensgevaar was) het volk van de stoomboot ‘Geusau’.
’t Medaille dat daarmee verdiend werd, ofik dat niet even mocht zien? Welja, in dat onderste laadje, daar ligt dat medaille misschien.
Natuurlijk kwam toen het verhaal los. De prins gafmij dit medaljon. Hij zelfhoor! Zoo need’rig — hij spelde’t mij op. Dat hij zoo iets verzon!
22
En toen salueerde hij nog eens voor mij — arm, eenvouding - een man. Wat aardig van hem dat te doen, he? Zoo’n prins! Ja, daar huilde ik van!
Wat was wel uw hach’lijkste tochtje? Zo vraag Ik, nieuwsgierig, maar voort. Drie dagen, ja, heen en terug, dan... op woensdag, gelaarsd en gespoord.
Zijn wij toen per ijsvlet vertrokken naar Schokland. Wij kwamen daar aan, des avonds. Omdat het al laat was, zijn wij niet naar Kampen gegaan.
De andere dag (donderdag) gingen wij daad’lijk naar Kampen per vlet. Pas vrijdag de koers, via Schokland, toen eind’lijk naar Urk weer gezet.

’t Was zondag, de kerkklokken luidden, toen kwamen op Urk wij weer aan! Nadien heb ik nimmer zoo lang meer een reis met de ijsvlet gedaan.

‘U had hem ook moeten zien komen; het hoofd pimpelpaars van de kou. Die nachten heb ik niet geslapen’, zegt’t bruidje den schipper getrouw.
‘Ik lapte het toch maar, m’n oudje. En jij had de koffie toch klaar? (Hij knipoogt) Een koek voor m’n vrouwtje, en nog een rijksdaalder zoo waar’.
’k Verdiende toch bloedig (zoo dacht hij), een Deventer koek voorje kroost, plus eene rijksdaalder! Daarvoor drie nachten in’t ijs, onverpoosd!