2 minute read

Hoe het ging met het geld

Next Article
Ter afsluiting

Ter afsluiting

tien man. Je verdiende 6 gulden per tocht. Dat was met veel, want zo’n reis kon wel eens lang duren. Bij zware ijsgang was je vaak wel drie dagen onderweg. Eten ging mee en overnachten deden we op Schokland. In een ouwe schuur, waar je zo door’t dak naar buiten keek. Meestal was ’t bitter koud, het vroor natuurlijk altijd als je er met de vlet op uit ging. We sliepen daar in het stro. Op een nacht was het zo koud, dat we om wat extra stro gingen vragen. We kregen ’t wel uiteindelijk, maar niet van harte. Ja, het leven was hard in die tijd en de mensen ook. Er werden ook wel zieken met de vlet naar de vaste wal gebracht. Ander vervoer of een andere weg dan via het ijs was er toen niet. En een ziekenhuis was er niet op Urk. Je moest zelfvoorje uitrusting zorgen. Daar hoorden laarzen bij met speciale sporen. Anders ging je onderuit op het ijs, begrijp je? M’n laatste reis was die keer dat er twee Kamper boten vastzaten. De ene is toen nog gezonken. Vier dagen hebben we er toen opgezeten.’

Hoe hetging met het geld

Van Hulp en Steun bleven onder meer de financiele overzichten bewaard van 1898 tot 1928. Vele jaren bleven de totaalbedragen onder de duizend of zelfs vijfhonderd gulden. Door het trekken aan een tjalk kwamen de bedragen in 1912 en 1913 er even bovenuit. Tijdens de eerste wereldoorlog stegen de jaarbebedragen en kwamen in 1919 zelfs boven de tweeduizend gulden. Op 3 januari 1925 kwam de penningmeester met een verslag over 25 jaar, om aan de nieuwsgierigheid van de leden te voldoen. Hij eindigde door ‘met de oude dichter te zeggen: De Heere heeft grote dingen bij ons gedaan, dies zijn wij verblijd. Daarom wil ik de vergadering verzoeken met ons uit voile borst te zingen Psalm 133 vers 3: Waar liefde woont, gebiedt de Heer den zegen.’ Bij de opening van de vergadering was Psalm 105 vers 3 gezongen: ‘God baande door de woeste baren en brede stromen ons een pad.’ In een volgende vergadering was dat Psalm 33 vers 7 en 8. De toespraak sloot erbij aan in de vorm van een overdenking, die als volgt eindigde: ‘Welk een geluk, dat wij als vissers nog altijd ons pad mogen omringd zien van Gods alziend oog.

33

This article is from: