Verrekijker Taal 2 - Leesboek 1

Page 1

INHOUD

leesniveau 1 leesniveau 2 leesniveau 3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
14
15
16
17
18
In de zoo 1
Het schaap en de pauw 8
Meneer Das en Mevrouw Vos 12
Meester Zeester in nood 22
Vos en Haas – Het kind van Eik 27
O Echo 31
Best eng 36
De zeepridder en de heks van heinde en ver 41
Hond en Wolf – De rekat 46
Pol is verliefd 52 11 De mol 56 12 Vos en Haas – Eerlijk delen 60 13 Een big in de bus 64
Wat een mop! 70
Opa duurt ontelbaar lang 75
Junior Suske en Wiske 80
De brieven van Viktor 88
Kevers 94 Bronnen 101

in de zoo

wol van sam de ram

zon, zon en nog meer zon … wat is het heet in de zoo!

sam de ram is in de wei. bij sien, het schaap. bij saar en mies. sam is nog maar pas in de zoo. kom! kom hier! roept de baas. sien, saar en mies gaan met de baas mee. sam ziet het.

waar ga je heen, sien? naar het hok, sam. mijn wol moet eraf.

1 1

niet doen, sien! dat doet pijn! nee, sam. ik voel geen pijn. ik ga niet mee, sien. de baas ziet het. haal jij sam de ram, pom? ja, baas, dat doe ik. kom, sam. je wol moet eraf. die wol is van mij, pom. die geef ik niet af. zzz… doet een vlieg. ze zit op de bil van sam. zzz… ik wil jouw wol, sam. ik leg er een ei in. met een jong. dat eet van je huid, sam. bah, wat vies! scheer je weg, vlieg!

2

sam rent door de wei. met de vlieg op zijn bil. sam huilt. pom ziet het. ren naar het hok, sam! ik jaag die vlieg weg. wat fijn van pom! en nu, pom? nu moet je een dag in het hok, sam. dan gaat je wol eraf. sam rilt. maar pom zegt: ik ben bij je, sam.

3
4

wis de pauw is sip

wis de pauw loopt heen en weer. daar komt een man aan. kijk, man! roept wis luid. bes zit op een ei. daar komt gauw een pauw uit. ik noem hem piep. dat moet je zien!

de man komt naar wis toe. maar dan ziet hij de wei van bee de ree. wat een volk bij die wei! wat is daar te zien? zegt de man. hij gaat weg van wis de pauw. hij kijkt niet naar bes.

wis kijkt boos. zo gaat het nu dag na dag. geen mens kijkt nog naar hen. ze gaan naar bee de ree en haar kalf fee. ga daar weg, man! roept wis. die ree is niet mooi!

5

hou op, wis, zegt bes. hoor wie er is! tok! tok! doet het ei. kom er maar uit, piep, zegt bes. het ei gaat stuk. daar is piep de pauw! hij is bruin, net als bes. daar komt pom. wat een schat! roept pom. wat goed van je, bes! pom tilt piep op. hij zegt: jij moet in een droog hok.

6

daar komt de man weer. hij ziet het ei. dat is stuk.

hij roept: is die pauw net uit het ei? die wil ik zien! ik ook! roept een kind. ik ook, zegt nog een man.

wat een volk bij wis en bes! wat zijn bes en wis fier. wis zet zijn staart op. hoe mooi! roept een kind. ik hou van een pauw!

schrijver Heidi Walleghem tekenaar Geert Vervaeke

7

Het schaap

Dit ben ik

1 wol

Ik heb heel veel haar op mijn lijf. Dat is wol. De wol houdt me warm.

2 kleur

Mijn wol is wit. Soms wordt mijn wol vuil door zweet en poep. Wol kan ook bruin, zwart of grijs zijn.

3 rug

Mijn rug wordt niet gauw nat. In mijn vacht zit wolvet. Het nat glijdt er zo van af.

4 poot

Ik heb vier pootjes. Op mijn poten staat geen wol. Er staan korte haartjes op.

5 hoef

Aan elke poot heb ik twee hoeven. Dat zijn mijn teentjes. Ze zijn heel sterk.

8 2
➍ ➎
➋ ➌

Zo leef ik

Ik woon in de wei. Ik ben niet graag alleen. Veel schaapjes bij elkaar noem je een kudde. In mijn wei staat een stal. Als de zon fel schijnt of bij nat weer schuil ik in de stal.

Mijn wol stopt niet met groeien. Als het warm weer is, moet de wol eraf. De boer doet dat. Hij scheert de wol. Dat doet geen pijn, hoor. Mijn lijf is dan glad en kaal. Geen nood, mijn vacht groeit snel weer aan.

De boer gooit mijn wol niet weg. Hij maakt er warme kledij van: een muts, een jas, een handschoen.

Wat eet je graag?

Ik smul van gras en hooi. Ook een biet en af en toe een stuk brood lust ik.

Hoe ben je als kind?

Ik ben een lam. Mijn mama is een ooi en mijn papa is een ram. Ik ben een zoogdier en drink melk bij mama. Als ik drink aan de uier van mama, kniel ik.

9

De pauw

Dit ben ik

1 kleur

Ben ik een man of een vrouw? Kijk naar de kleur van mijn lijf. blauw = man bruin = vrouw

2 staart

Ik heb een sleepstaart. Let maar eens op wat ik doe. Ik schud mijn staart heen en weer. Ik vouw hem uit tot een waaier.

3 patroon

Op elke veer van de staart staat een bol. Het is net een oog. Blauw met groen en geel en bruin. Dat is het patroon van het pauwenoog.

4 kroon

Op mijn kop staan kleine pluimpjes. Het is net een kroontje.

5 poot

Dit is mijn poot. Ik heb er twee. Ze zijn heel sterk. Ik spring in een wip op een tak.

10
➊ ➋ ➌ ➍ ➎

Zo leef ik

Ik ben de pauwhaan.

Mijn staart is de mooiste van alle dieren. Ik pronk met mijn staart. Als ik een pauwhen zie, zet ik mijn staart op. Ik tril met mijn staart. Zo lok ik het vrouwtje.

Soms roep ik luid. Het is net een schreeuw. Dat klinkt zo: eij-ou eij-ou eij-ou.

Wat eet je graag?

Ik eet zaad, een stuk fruit en wat groente. Ook een slak, een worm en een muis lust ik wel.

Hoe ben je als kind?

Net als bij de kip is mijn mama een hen en mijn papa een haan. Mijn mama kiest de mooiste man. Ze maakt een kuil in de grond. Dat is het nest waar ze eitjes in legt. Na 1 maand kom ik uit het ei. Ik ben een kuiken. Ik heb al meteen veertjes op mijn lijf.

schrijver Liesbeth Van Bogaert tekenaar Joris Thys

11

Meneer Das en Mevrouw Vos

3
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
© Dargaud door Brigitte Luciani en Eve Tharlet

meester zeester in nood

freddi speelt schaak met loebas. freddi denkt na. plots hoort ze een gil … het is jim. help! help! roept hij. wat is er? vraagt freddi. het is een ramp! roept jim. kom snel mee!

4 22

daar ligt meester zeester. er ligt een steen op hem! au! au! kermt hij. freddi haalt een touw. ze bindt het touw om de steen. trekken! roept freddi. een … twee … drie … hup! de steen vliegt van zeester af. hoera! meester zeester is vrij! maar hoe kwam die steen daar? ik keek naar de maan, zegt zeester. ik deed een wens. maar toen viel de steen op mij. dat vindt freddi raar.

23

daar is gert. komt de steen van gert? gert heeft zijn tas bij. wat zit er in je tas? vraagt freddi. kijk zelf maar, zegt gert. er zit heel wat in mijn tas. freddi kijkt in de tas. er zit veel in de tas van gert. maar er zit geen steen in. dat kan ook niet, zegt loebas. de steen is te groot en te zwaar. dat is waar, zegt freddi. dan hoort freddi iets. komt dat zien! komt dat zien! wie roept dat?

24

het is harrie haai. harrie staat voor zijn kraam. speel je mee? vraagt harrie. pak dan een steen. als je raak gooit, win je een prijs. freddi gooit de steen. maar ze mist. de steen vliegt uit het kraam. freddi zwemt naar de steen van zeester. komt die steen ook uit het kraam? ben je mal! lacht harrie. die steen is veel te groot! die past nooit in mij kraam.

freddi knikt. waar komt de steen toch vandaan? freddi denkt na.

25

viel de steen uit de lucht?

ik denk het wel, zegt meester zeester. maar het ging heel snel. ik deed mijn wens en de steen viel op mij! wat was je wens? vraagt freddi. een reis naar de maan, zegt zeester. een reis naar de maan? roept freddi. dan komt de steen van de maan!

je wil naar de maan, legt freddi uit. maar jij kan niet naar de maan. want jij bent geen ster, maar een zeester. en een zeester hoort in de zee. dus gaf de maan jou een steen. het is een maansteen. zo komt de maan een beetje naar jou. en zo komt je wens toch een beetje uit. dank je, maan! lacht meester zeester.

schrijver Dirk Nielandt tekenaar Michael Vincent

26

Vos en Haas

Het kind van Eik

De boom van Uil is een eik.

Hij schudt met zijn takken. Daar valt een noot op de grond! En nog één! En nog één!

Uil raapt een noot op. Het is een mooie noot.

Het lijkt net een ei. Een piepklein ei in een dop. Een noot voor Pluim! lacht Uil. Die stuur ik op met de post!

Vos! Vos! Kom en help me! Ik maak een pakje voor Pluim! Voor Pluim? vraagt Vos. Vos vindt Pluim wel aardig.

Heel erg aardig!

Hij wil best een pakje voor haar maken. Een groot, mooi pak met een strik! Doe de noot in die doos, Uil. Dan stop ik er een brief bij, zegt Vos.

Dag Pluim

Dit is een pak.

Voor jou. Van mij. VOS

Die brief is fout! roept Uil.

Die noot komt niet van jou.

De noot is van mij!

Jij geeft de noot. En ik geef het pak, zegt Vos slim.

5
27

Dan schrijf ik ook een brief! roept Uil boos.

DagPluim

van Denootismijnboom. Datiseeneik. Voorjou.

Een eik past toch niet in een pak! lacht Vos. Uil bloost.

Hij schreef het niet goed. Haas! Haas!

Kom en help mij! roept Uil.

Ik schrijf een brief naar Pluim. Maar ik weet niet hoe het moet. Een brief naar Pluim?

Die wil ik wel eens zien, zegt Haas.

Haas leest de brief. Ze kijkt in de doos. Daar ligt de noot. Ze schudt haar kop. Ik zie geen noot, zegt ze. En ik zie ook geen boom. Ik zie … ik zie …

Ik zie een heel bos!

Wat zeg je, Haas?

Zit er een bos in mijn pak? vraagt Vos. Dat wil ik zien!

Maar hij ziet geen bos.

Hij ziet alleen een noot! Wat flauw! roept Vos.

Je hield me voor de gek. Er is geen bos.

28
Xxxxxxx Uil

Toch wel, zegt Haas.

In de doos zit een noot. In de noot zit een boom. In de boom … zit een bos!

Het is niet gewoon een noot, zegt Haas boos. Het is een eikel. Daar zit een eik in. Een noot is het kind van een boom, beweert Haas.

Daar moet Vos hard om lachen. Haha, die noot lijkt niet op een kind! Die noot lijkt op … lijkt op …

Een ei! roept Uil. De eikel is het ei van Eik! Ga weg! Ga weg! Ik moet broeden! Ik moet broeden op het ei van Eik!

Schei uit, Uil, zucht Haas. Op een noot moet je niet broeden. Een noot moet je planten!

Planten? vraagt Uil. Planten? vraagt Vos. Zomaar, in de grond?

Ja, zo hoort het, zegt Haas. Anders komt er nooit een boom uit de noot. Af en toe begieten. En heel af en toe een schepje mest. En wat nog meer? vraagt Vos. Niets, zegt Haas. Een boom groeit vanzelf.

29

Ooit was jouw boom een eikel, zegt Haas dan.

Nu is dit een eikel.

En straks is het een eik. En daarna wordt het een heel bos, zegt Uil. Een eikenbos, knikt Haas.

Vos zegt niets. Hij denkt een poos na. Het is dus toch waar.

In het pak voor Pluim zat een noot. En een boom. En een heel bos!

Dag Pluim

30
schrijver Sylvia Vanden Heede tekenaar Thé Tjong-Khing
Dit is een pak van mij. Met een noot van mij. En een bos van ons allebei. Vos en Uil
6 31
O Echo

Grommel grom, brom brom brom, dolgedraaide wielen.

Ze tollen en hollen Tuur voorbij.

Zijn korte benen snellen langs de lange auto’s. Ze remmen en trekken op, een rookvlam in de lucht.

Nu Tuur nog. Snel! Sneller! Vlug, vlug, vlug, langs de wagens en hol-der-de-bol-der pardoes … Tring Tring TRING tringel … bel. Een fietsbel rinkelt. rinkel rankel ronkel.

TOET!

Hij rent sneller nu, nog sneller! Auto’s en bussen toeteren naar rijen fietsers en brommers.

Tringeling tring, tram 23 doet ook mee. Rood!

Grom … Waarom ronken de motors zo nors?

Is dit een wedstrijd? Tuur wil de eerste zijn! Groen, kwaakt een kikker van licht.

Ronk gggrronk … de auto’s stijgen op en schieten Tuur voorbij.

Tuur kijkt van links naar rechts naar links, naar omhoog, naar omlaag. Oranje.

Tuur staat stil, hij likt aan zijn sinaasappel-lolly.

O! Rood STOP!

Stil. Tuur stopt met likken tot het groen wordt. Hup hop, nu de straat over.

32

TING TING

TING

IJsjes! Kinderen snellen naar de ijscoman. Niet dringen, iedereen komt aan de beurt! Ieder zijn kleur, ieder zijn smaak, framboos, aardbei, chocolalala!

O O O drie bollen op een kegel. Likken als gekken, lik likker lekker lak lakker lillelak … Tuurs hoofd tolt, zot van ijs!

Een, twee, drie ... vijf bollen doen hem draaien. Rood, roze, groen, geel en rond smelten in zijn mond. Een duif smeekt om een likje. Pik krrr pik krrr.

Mmmmjamm.

33
34

schrijver en tekenaar Stan Van Steendam

35

best eng

jos gaat naar school. daar is het huis op de hoek. jos staat stil. hij kijkt door het hek. de tuin is leeg. zou de hond ziek zijn? dan heeft hij geluk.

maar de hond is er wél. hij zit achter een boom. opeens komt hij eraan. rrof, rrof! blaft hij. jos doet vlug een stap terug. help! roept hij. hij gaat me pakken.

7
36

de hond staat bij het hek. hij blaft maar door. jos? roept een stem. het is roos. hij kent haar van school.

die hond, zegt jos. wat is er met die hond? vraagt ze. hij is boos, zegt jos bang. hij zegt rof. rof? vraagt roos. wat is dat? dat hij me wil pakken, zegt jos. dat hij me opeet. roos moet erg lachen. echt niet, zegt ze. hij blaft alleen maar.

37

roos gaat naar het hek. de hond staat er nog. hij gromt zacht. wat doe je nou? vraagt roos. blaf niet zo. de hond kijkt haar aan. je maakt jos bang, zegt roos.

ik was niet echt bang, zegt jos. het was maar een grapje. ja ja, zegt roos. ik zag het zelf. je was erg bang. maar dat geeft niks, hoor. ik ben ook wel eens bang. ben je echt wel eens bang? vraagt jos. voor wat dan? voor een beer, zegt roos.

38

in de klas gaan ze in de kring. wie is wel eens bang? vraagt juf. eerst steekt niemand zijn hand op. maar dan zegt roos: ik ben bang voor een beer. en u, juf? roept brit. waar bent u bang voor? ik word niet meer bang, zegt juf. dat komt omdat ik een groot mens ben.

jos zou ook wel een groot mens willen zijn. nooit meer bang. dan zegt wim: daar zit iets op de muur. een beest of zo. wim staat op en loopt er naartoe. het is een spin, zegt hij.

o, tja … zegt juf. wie wil hem pakken? niet één kind staat op. pakt u hem maar, zegt wim. u bent een groot mens. maar juf staat niet op. ik vind spinnen eng, zegt ze. de klas moet lachen. juf is toch bang. ze wordt een beetje rood. dan staat jos op. hij vindt spinnen niet eng. zwarte honden wel, spinnen niet.

39

hij geeft de spin een duwtje. de spin valt en jos vangt hem op. het kriebelt in zijn hand. jos is niet bang, maar de spin wel.

kom maar, zegt juf. ze loopt naar het raam. gooi hem maar naar buiten. jos kijkt uit het raam. vlak naast hem groeit een plant. jos tilt één hand op. de spin rent van de hand af en stapt op een groot groen blad.

het was best eng. dat was flink van je, jos, zegt juf. roos lacht naar jos. echt stoer, zegt ze. jos gaat naar huis. de hond staat in de tuin. jos is nog steeds bang. maar dat geeft niet. elk mens is wel eens bang. de juf ook. ja, toch?

40
schrijver Rom Molemaker tekenaar Natascha Stenvert

De zeepridder en de heks van heinde en ver

Taart

De zeepridder kijkt in de doos. De doos met de taart. Zijn mond valt open. De taart is roze. Met een groen hart. En een kroon van suiker. Ze ziet er heerlijk uit.

Bijna neemt hij een hap. Dan tikt hij tegen zijn hoofd. Nee! Deze taart is niet goed!

Ze zit vol gif. Hij rilt. Wat moet jij met dat gif? vraagt hij aan de heks. Op een bal nog wel?

Zeg, mag ik ook eens naar een bal? mokt de heks. Van mij wel, zegt de zeepridder. Maar …

41
8

Elk jaar is het bal. En denk je dat ze mij vragen? gilt de heks. Nee hoor, nooit! Maar wel al die prinsessen. Het is niet te doen! Woest stampt de heks met haar voet op de grond.

Denk eens na, zegt de heks. Ze zijn met twaalf. Met mij erbij is dat dertien. Ja, en? vraagt de zeepridder. Dat brengt ongeluk, dat weet je toch zelf ook wel! roept ze uit.

De zeepridder kijkt haar aan. Dus moet één prinses eraan? vraagt hij. Eentje maar, blaast de heks. Dat maakt niks uit. Er zijn er toch genoeg?

De zeepridder schudt zijn hoofd. Wie wilde je dan uit de weg ruimen? vraagt hij. Zij die de grootste taart kiest! lacht de heks. De gulzige dus. Vast een verwend nest! Wat een rotstreek! roept de zeepridder. Hij krimpt in elkaar.

42

Hap

De zeepridder springt van zijn paard.

Hij rent naar de poort en rukt hem met een zwaai open.

Hij kijkt rond. Al dat volk.

Daar ziet hij een prinses. Is het Mies? Of Saar?

Hij houdt hen niet uit elkaar. Daar zijn er nog een paar.

Ze praten. Ze dansen. Lucy is er niet bij. En waar is de taart? Zijn ogen zoeken. Daar staat de lange tafel! Met de twaalf taarten. En … daar is prinses Lucy!

Ze heeft een stuk in haar hand. Het is roze en groen. Met veel room. En een kroon van suiker.

43

Ze spert haar mond open.

En wil een hap nemen.

Neeeeeeeeee! brult de zeepridder. Blijf daar af!

Prinses Lucy kijkt op. Ze fronst. Maak je niet druk. Ik was dit bord wel af! wuift ze.

Ze brengt de taart weer naar haar mond. Maar de zeepridder grijpt in. Hij trekt zijn zwaard. En slaat met één tik de taart uit haar hand.

Die vliegt door de lucht. Lucy kijkt de taart na.

44

Die taart zit vol gif! hijgt de zeepridder. Wat een onzin, roept prinses Lucy. Die taart is top. Jij bent jaloers!

Ze keert hem de rug toe. Woest is ze. Nu mag ze zelfs al geen taart meer! Waar gaat dat heen?

Plots hoort ze een kreet. Een schok gaat door de zaal. Ze kijkt op en schrikt zich een bult.

Daar ligt prinses Mies. Zo wit als een doek. Op de grond. Naast haar ligt de taart ...

schrijver Kristien In-'t-Ven tekenaar Mattias De Leeuw

45

Hond en Wolf

De rekat

Wolf is aan het werk. Ja, echt waar! Hij klopt en hij zaagt. En hij zingt er nog bij ook!

'Mijn rekat komt er aan. Hij landt op de maan. Zie hem daar staan. Met Kat in zijn eh … eh …'

Wolf zingt niet meer. Hij zoekt een woord. Een woord dat rijmt op aan! Maar hij vindt er geen.

Hond komt.

‘Wat doe jij daar?’ vraagt hij. ‘Ik maak een rekat’, zegt Wolf trots. ‘Dan komt je wens uit!’ Hond kijkt vreemd op. ‘Mijn wens?

Ik weet van geen wens!’ Wolf zucht. Hij raakt uit zijn hum.

9 46
47

Wolf gromt:

‘Je deed toch een wens?

Je zei:

Ik wens Kat naar de maan. En weet je wat?

Dat is ook mijn wens! Dus doe ik er wat aan. Vang jij Kat maar, Hond. Dan maak ik mijn werk af. De rekat is zo goed als klaar.’

Hond schiet in de lach. ‘Dat is geen rekat. Het is een raket!’

Wolf bloost.

‘Wat maakt het uit!’ snauwt hij. ‘Dit woord of dat woord!

Als het ding maar vliegt. Ver en hoog. Schiet op, Hond. Vang dat beest. Het is tijd dat we haar kwijt zijn.’

Hond zucht.

‘Ik doe het niet, Wolf. Ik vang Kat niet. Het heeft geen zin. De maan is veel te ver weg. Daar kun je niet heen!’

‘Toch wel!’ roept Wolf. ‘Ik zag het in een boek. Een boek van jou, Hond. Er liep een man op de maan!’

48

Hond knikt.

‘Dat klopt. Er liep een man op de maan. En ooit was er ook een hond. Die vloog in een raket.’ ‘Zie je wel dat het kan!’ zegt Wolf.

Hond knikt weer. En hij lacht: ‘Een raket vliegt ver. Dat is waar. Maar een rekat … die blijft staan!’

Een halve eeuw geleden hielden de Russen en de Amerikanen een wedstrijd. Beiden wilden naar de maan. Zo zouden ze elkaar nog beter in de gaten kunnen houden.

Maar wie zou de eerste zijn? Een astronaut of een kosmonaut?

‘Astro’ is het Grieks voor ‘ster’ en ‘nautes’ betekent zeeman. De Amerikanen bedachten die naam.

De Russen hadden geen astronauten, maar kosmonauten. ‘Kosmos’ is het Grieks voor ‘heelal’.

De ene droomt van de sterren en de andere van het heelal, maar ze doen net hetzelfde.

49

Een astronaut of kosmonaut zonder raket is als een fietser zonder fiets. Die komt nergens.

De eerste raket kwam van de Russen: de Spoetnik I. Er zat niemand in. En hij landde ook niet op de maan. De Spoetnik I was zelf een maan. Hij cirkelde in een baan rond de aarde.

De Spoetnik II had wel een passagier! Dat was een hondje. Het kleine, dappere hondje heette Laika. Het stierf binnen een paar uur door de hitte en van de angst. Arme Laika!

De Amerikanen waren beter dan de Russen. Zij konden de eerste mens op de maan zetten! De eerste voetstap op de maan is die van Neil Armstrong.

Hij sprak de beroemde woorden:

Dit is een kleine stap voor een mens, maar een grote sprong voor de mensheid.

Maar dat zei hij niet in het Nederlands!

In welke taal dan wel?

Weet jij het?

50

Wolf pruilt.

Zijn rekat deugt niet!

‘Kop op’, zegt Hond.

‘We maken samen een raket!

Ik help je, Wolf.

Ik ben toch je neef!’ Dat is waar.

DOETJE

1. Neem een lege fles. 2. Knip uit karton drie vleugels. 3. Plak die met plakband vast onder aan de fles. 4. Beplak alles met krantenpapier. 5. Laat drogen en schilder.

Klaar!

schrijver Sylvia Vanden Heede tekenaar Marije Tolman

51

pol is verliefd

roe zit op een tak. ze zingt een lied. van roe koe roe koe. ze zingt heel zacht.

pol zit in de zon. hij luistert naar roe. zijn hart bonst. en in zijn buik dansen vlinders. want pol is verliefd, heel erg verliefd op roe.

pol bijt op zijn lip. hij moet het haar zeggen. maar hoe?

dan weet hij het! hij plukt een bloem en klimt in de boom.

heel hoog zit hij nu. op de tak naast roe. die kijkt verrast. een mol in een boom! dat zie je niet elke dag.

52 10

dan zingt pol zijn lied. van liefste roe. aai luf joe! ik zie je zo graag!

roes oogjes blinken. ach pol, wat mooi! wat lief van jou. dat vergeet ik nooit.

roe koe roe koe. dat zingt roe. ze lacht naar pol. wat doe jij hier? zo hoog in een boom? ben je niet bang? pol bloost. euh … ik … ik … een beetje wel. maar ik … hij stottert. dit is een bloem voor jou, fluistert hij dan. o, wat lief van je! koert roe. ze geeft pol een zoen. en steekt de bloem in haar bek. zo blijven ze zitten. de mol en de duif. zij aan zij op een tak.

53

kom je mee in mijn nest? daar heb ik nog wat wormen. die lust jij zo graag.

dat wil pol wel. hij staat recht op de tak. en loopt mee met roe. maar dan gaat het mis. pols poot schuift uit. hij valt. en klemt zich vast aan de tak. de grond onder hem draait.

roe, help mij! ik val! gilt pol. ik ben bang! ik durf niet meer op de tak. en ook niet in je nest. ik wil weer op de grond! roe laat de bloem vallen en neemt de mol in haar bek. niet bang zijn pol! ik red je wel!

54

pol staat nu weer in het gras. wat was dat eng! nooit klimt hij nog in een boom.

roe, je redde mij! wat ben je dapper! kom je mee in mijn hol? daar heb ik verse wormen. die lust jij zo graag. maar roe schudt haar hoofd. het spijt mij, pol. maar dat hol is zo donker. zo nauw en zo diep. daar durf ik niet in.

pol kijkt sip. hij was er al bang voor. een mol en een duif, dat gaat niet.

kop op, troost roe. wees maar niet sip. ik kom elke dag naar hier. dan zitten we in het gras en smullen we verse wormen. want ik vind je heel erg lief. en een vriend als jij, die wil ik nooit meer kwijt!

schrijver Inge Bergh tekenaar Anne Westerduin

55

De mol

Dit ben ik

1 vacht

De vacht op mijn rug is glad en zacht. Mijn haar is heel kort en zwart. Van vocht of kou heb ik geen last. Daar zorgt mijn vacht voor.

2 graafhand

Mijn voorpoot is een graafhand. Ik heb er twee. Aan die poot zit een scherpe teen en ook een duim. Het is net een schep. Zo graaf ik een gang.

3 snuit

Mijn snuit is spits en ruikt heel goed. Op mijn snuit zit een snorhaar. Met dat haar voel ik. Het snorhaar wijst me de weg.

4 oog

Denk je dat ik blind ben? Dat is niet zo. Ik ben niet blind, maar zie slecht. Mijn oog is heel klein. Mijn vacht zit ervoor.

5 staart

➊ ➍

Mijn staart is klein. Hij staat recht omhoog. Als er boven mij iets is, voelt mijn staart dat. ➋ ➌

Vraag maar raak!

Wat maakt je blij?

Ik voel me thuis in de grond. Daar zoek ik mijn voer, daar maak ik mijn nest. Een vriend hoef ik niet, ik leef het liefst alleen.

Wat vind je niet leuk?

De kat, de vos en de uil vind ik niet leuk. Ze bijten me dood.

Wat eet je graag?

Ik ben dol op wormen. Ook een slak lust ik wel. Af en toe eet ik een muis.

Hoe ben je als kind?

Met wat mos en gras maakt mama een nest. Dat nest is in de grond. Als kind ben ik blind en kaal. Ik drink melk bij mijn mama. Dus ben ik een zoogdier. Twee maanden zorgt mama voor mij. Daarna ga ik alleen op tocht.

Weetje

Ik leef in de grond. Maar bij nood, zwem en duik ik in het rond.

57

Zo leef ik

Als ik een gang graaf, duw ik het zand weg met mijn graafhand. Dat zand gaat omhoog. Zo komt er een molshoop. De tuinman houdt niet van een molshoop.

Ik werk hard. Ik graaf de hele dag door. Als ik een worm vind, bijt ik zijn kop eraf. Dan kan de worm niet meer weg. Ik stop hem in een hol. Als ik trek heb, eet ik die worm op.

58

Zo draag je zorg voor de mol

Een molshoop in het gras is niet leuk.

Toch heeft de mol ook nut. Hij maakt de grond schoon. Het zand van een molshoop is goed voor je tuin. En hij vangt de slak die aan de sla vreet.

Wil je de mol weg uit jouw tuin? Gebruik geen gif of een klem.

Zo jaag je een mol weg:

- Neem een fles van glas. Zet de fles in de gang van de mol. De wind waait in de fles, dat hoort de mol niet graag. Hij zoekt een nieuwe thuis.

- Stop wat gaas in de grond rond je tuin. Een mol graaft niet diep. Hij kan niet door het gaas. Dus hij komt je tuin niet in!

- Zet een plant die sterk ruikt. Daar houdt de mol niet van.

schrijver Liesbeth Van Bogaert tekenaar Joris Thys

59

Vos en Haas

Eerlijk delen

Haas staat in de keuken.

Ze doet meel in een kom. Ze zet de boter op het aanrecht.

'Zeg Haas', zegt Vos dan.

'Ik vind het eigenlijk ook.'

'Wat vind je?' vraagt Haas een beetje bits.

'Dat van Pluim.

Wat ze zegt over die koekjes.

Ze heeft gelijk. Jouw koekjes zijn altijd zo klef', zegt Vos luid.

'Klef? Klef!'

Haas is woest.

De tranen springen in haar ogen. Ze rukt haar schort los en gooit hem naar Vos. 'Bak dan zelf maar koekjes!' gilt ze. Met een knal gooit ze de deur achter zich dicht.

Op het aanrecht staat de kom met meel. Het pakje boter ligt ernaast. Maar wat heb je nog meer nodig om koekjes te bakken?

Melk? Zout? Suiker?

Nootjes en chocola? Eieren en kaas?

Of moet er iets anders doorheen?

60 12

'Het kookboek!' valt het Vos opeens in. 'In het kookboek staat vast een recept voor koekjes.'

Vos kijkt bij de K van Koekjes. Hij vindt het meteen.

- vijf eetlepels meel - één volle eetlepel bruine suiker - een snufje kaneel - een halve lepel koude boter - een theelepel honing

'Zo moeilijk kan het niet zijn', mompelt Vos. 'Als Haas het kan, dan kan ik het ook. Gewoon doen wat in het boek staat.

Kinderspel.'

Vos bindt de schort voor. Hij haalt diep adem en begint. Hij doet de suiker bij het meel. Het gaat best. Nu de kaneel nog. En daarna de boter. Eerst snijdt Vos de boter in kleine stukjes. Hij gooit de stukjes één voor één bij het meel. Dan roert hij alles met een houten lepel door elkaar. Het wordt een dikke brij. 'Zou het al naar koek smaken?' vraagt Vos zich af. Hij proeft een hapje.

Mmm! Lekker!

'Verdeel in stukjes zo groot als een noot', leest Vos. Hij krabt zich op zijn kop. Een sliert deeg blijft plakken aan zijn oor.

61

'Een noot! Een noot!' foetert Vos.

'Maar wat voor een noot?

Een hazelnoot? Een okkernoot? Een kokosnoot?

Ik verdeel het deeg gewoon in vieren!' roept hij uit. En hij somt op: 'Een koekje voor mij en een koekje voor Haas. Plus een koekje voor Uil en een koekje voor Piep. Dat zijn vier koekjes.

Hoe kan dat nu?

Er liggen maar drie koekjes op de bakplaat!

En toch heb ik het deeg in vieren verdeeld', piekert Vos.

'Eén deel voor mij en één deel voor Haas. Plus één deel voor Uil en één deel voor Piep.

Dat is toch vier?'

Vos rekent en telt. Dan snapt hij het.

'Ik at één deel op.

En 4 – 1 = 3.

Eén koekje voor Vos. Eén koekje voor Haas. Eén koekje voor Uil.

Voor Piep is er niets meer. Dat is niet eerlijk. Als Piep niets krijgt, dan Uil ook niet', zegt Vos. Dus eet hij het koekje van Uil gewoon op.

62

De keuken vult zich met een heerlijke geur.

Dan loopt de eierwekker af. Vos haalt de bakplaat uit de oven.

Even proeven, denkt hij.

'Ik moet toch weten of mijn koekjes goed zijn.'

Maar het smaakt verrukkelijk. Opeens komt Haas de keuken in. 'Zijn de koekjes klaar?' Vos verslikt zich van de schrik.

'Uche! Uche!' hoest hij.

Hij wijst naar het aanrecht. Daar ligt één koekje op.

'Eén koekje maar?' vraagt Haas verbaasd. 'En waar is de rest?' Vos bloost.

'Ik … eh … Het deeg was zo lekker en eh …' bekent hij. Haas snapt het al. 'We zullen het laatste koekje eerlijk delen', belooft Vos.

Hij breekt het koekje netjes in tweeën. Haas proeft ervan.

'Heerlijk!'

schrijver Sylvia Vanden Heede tekenaar Thé Tjong-Khing

63
'Jij de helft en ik de helft.'

een big in de bus

kijk eens wat knus. een big in de bus. een big zonder kaartje. maar wel met een staartje.

de big in de bus gaat naar zijn zus. daar zegt hij: dag klaartje. hij eet er een taartje. en zwaait met zijn staartje.

dan krijgt hij een kaartje van klaartje, zijn zus. en gaat hij weer knus naar huis met de bus.

dertien kusjes

dertien kusjes in een kistje. met een strikje in het touw. dertien kusjes in een kistje. en ze zijn alleen voor jou!

dertien kusjes in een busje. met een lintje en een lus. dertien kusjes in een busje. voor mijn lieve, lieve zus.

13
64

dief

ik ben een dief en ik steel harten. ik heb alle harten lief. heer van harten, harten vrouw. aas en boer. ik jaag op jou. harten tien tot harten twee, ik neem alle harten mee.

65

droomhuis

weet je waar ik woon? in het droomhuis bij de boom. met een papa en een mama en een broertje en een zus. en we drinken thee en koffie met een koekje en een kus. en we springen en we dansen en we zingen blij een lied. en je hoeft er niet te schreeuwen of te huilen van verdriet.

in het droomhuis bij de boom is mijn papa lief voor mama, voor mijn broertje en mijn zus. in het droomhuis bij de boom drink ik zoet mijn melk met room.

66

kaas

een kaas jong en een kaas oud. een kaas geel en een kaas goud. een kaas dun en een kaas dik. een kaas hap en een kaas slik. een kaas fries en een kaas frans. kaasje maakt een muis meer mans. klok klok is kwaad. kijk uit, hij slaat op mijn neus. waar slaat dat op? op mijn kin. en op mijn kop. op mijn oog. en op mijn oor. klok, hou op. je slaat nog door!

67

feest!

vandaag is het feest!

met zingen en springen. met snoep en met drop. met kaarten en taarten met mijn naam erop. met ooms en met tantes en oma den haag. van je lang zal ik leven, ik word zeven vandaag!

68

de vis in de kom

de vis in de kom zwemt om en om en om.

ik kijk ernaar en denk: wat dom.

ik ben de vis. dit is mijn kom.

ik zie een kind en denk: wat stom.

schrijver Koos Meinderts tekenaar Rick de Haas

69

Wat een mop!

Wat voor jas doe je niet aan? een grapjas

Wie ligt er eerder in bed? De haas of de wolf? De haas. Die hoeft maar twee tanden te poetsen.

70
14

Jut loopt in het bos. Ze fluit aan één stuk door.

Zegt Jul: ‘Waarom fluit jij?’

Zegt Jut: ‘Om de boze wolf uit de buurt te houden. Een wolf heeft een hekel aan fluiten.’

Zegt Jul: ‘Maar in dit bos is geen boze wolf.’

‘Zie je wel’, zegt Jut. ‘Het werkt dus!’

Uit welke knop komt geen bloem? een deurknop

Wat staat er midden in het bos? de letter o

71

De juf vraagt:

‘Hoeveel is acht min twee?’

Zegt Jantje: ‘Dat weet ik niet.’

Zegt de juf: ‘Jij hebt acht koekjes. Ik pak er twee af. Hoeveel koekjes heb je dan nog?’

Zegt Jantje: ‘Dat weet ik niet, juf. Maar ik vind het wel heel gemeen.’

Elk mens. Een berg kan niet springen.

72
Wie kan hoger springen dan een berg?

Als jij weet wat ik ben, dan ben ik het niet meer. Ra ra, wat ben ik? een raadsel

73

De juf staat voor de klas.

Ze zegt: ‘Wie dom is moet gaan staan.’

Geen één kind staat op. Maar na tien tellen staat Jantje toch op.

De juf zegt: ‘Och, Jantje toch! Jij bent toch niet dom!’

Zegt Jantje: ‘Dat weet ik wel, juf. Maar ik vind het zo erg voor jou. Je staat daar maar in je eentje.'

Door een gat ga je er in. Door twee gaten kom je er uit. Ra, ra, wat is dat? een broek

schrijver Erik van Os en Elle van Lieshout tekenaar Loes Riphagen

74

Opa duurt ontelbaar lang

Mama komt naar Bas toe.

‘Bas’, zegt ze.

‘Er is iets ergs gebeurd.’ Ze slikt. ‘Opa is dood.’

Bas kijkt naar oma. Hij zou haar willen troosten. Maar hij weet geen woord dat haar kan laten lachen.

‘Opa is dood’, zegt hij daarom maar.

‘Ja’, zegt oma zacht. ‘Opa is dood.’

‘Voor altijd?’ vraagt Bas.

‘Ja’, zegt oma. ‘Dood is voor altijd.’

Altijd, denkt Bas.

Dat duurt ontelbaar lang.

75 15

‘De ochtend begon als altijd’, vertelt oma.

Ze knikt erbij. Ze weet zeker dat het zo is.

‘Opa stond als eerste op en maakte het ontbijt.

Toen pakte hij me vast en gaf me een dikke knuffel.

Maar onder het eten stond hij op.

Hij zei: 'Ik ben zo moe.'

'Ga maar even liggen', zei ik.

'Ik ruim wel af.'

'Je bent een schat', zei opa.

Na een kwartier kreeg ik een raar gevoel’, gaat oma verder.

‘Het was of ik wist dat er iets niet klopte.

Ik ging naar de bank.

Daar lag opa.

Heel stil, heel kalm, heel lief.

76

Die nacht lukt het Bas niet in slaap te komen.

Hij woelt en draait en denkt aan opa. Dood is iets heel ergs, bedenkt hij.

Bas slaakt een diepe zucht.

Hij gaat op zijn zij liggen. Nu kan hij naar opa kijken. Hij heeft de foto op zijn kastje gezet.

77

Opeens krijgt Bas een idee!

Als hij opa nu eens een brief schrijft.

En die brief stopt hij stiekem bij hem in de kist.

Morgen, als ze nog een keer naar opa gaan kijken.

Misschien komt de brief dan vanzelf op de plek waar opa nu is. Bas droomt.

Hij hoort tikken tegen zijn raam. Achter het glas ziet hij opa! In zijn slaap staat Bas op. Hij doet het raam open.

‘Hoi’, zegt opa. ‘Ik dacht, ik ga even bij Bas langs. Maar nu moet ik er meteen weer vandoor.’

‘Opa!’ roept Bas. Het is al te laat. Langzaam wordt opa vager en vager.

78

Dan voelt Bas een warme hand op zijn schouder.

Bas schrikt nu echt wakker.

Het is de hand van papa.

‘Je bent in slaap uit bed gegaan’, zegt papa. ‘Je hebt zelfs je raam open gedaan.’

‘Daar was opa’, schiet het hem te binnen.

‘Ja, ja’, zegt papa zacht.

‘Je hebt gedroomd.’

Als papa weg is, doet Bas zijn leeslamp aan. Nog één keer kijkt hij naar de foto van opa. En dan ziet hij het … het briefje is weg! Dan heb ik vast niet gedroomd dat opa er was, denkt Bas.

Buiten ruist de wind.

In de wind danst een witte brief. Hoger en hoger blaast de wind de woorden. Dan zie je alleen nog een kleine, witte stip. Net een vogel op weg naar een veilig nest.

schrijver Rien Broere tekenaar Ann De Bode

79

Junior Suske en Wiske

16 80
81 ©
/
2015 Standaard Uitgeverij
WPG Uitgevers België nv
82
83
84 © 2015 Standaard Uitgeverij / WPG Uitgevers België nv
85
86
87 ©
2015 Standaard Uitgeverij / WPG Uitgevers België nv

De brieven van Viktor

Vreemde brieven

Viktor neemt de sleutel uit zijn zak.

Hij draait het slot open.

Hij reikt naar een brief. Met zijn ogen dicht.

Ella kijkt vanuit het koren. Ze springt op en neer van plezier. Ze staat pal achter Viktor. Maar zijn gezicht ziet ze niet.

Dag buurman, ik ben Ella. Die brief is van mij! Je bent er zeker erg blij mee!

88
17

Viktor draait zich om.

Zijn mond is een dunne streep.

Oh nee, schrikt Ella. Ben je boos op mij? Boos om die brief? Ja, zegt Viktor. Waarom? vraagt Ella. Brieven zijn toch leuk?

Nee! zegt Viktor. Ik wil alleen mijn eigen post. Geen brief van iemand anders. Het is toch mijn brievenbus?

89

Ella doet haar best

Het spijt me, zegt Ella. Dat wist ik niet. Dan kan ik beter weggaan.

Ja, knikt Viktor. Neem ik mijn brieven mee? vraagt Ella. Graag, zegt Viktor. Ella graait in de brievenbus. Tot ze al haar brieven heeft.

Ze probeert het nog een laatste keer. Ik heb een voorstel, zegt ze.

Jij leest elke dag een brief van jou. En ik lees elke dag een brief van mij. Ieder leest zijn eigen brief. Dan blijft alles toch zoals altijd?

Viktor denkt diep na.

Hij kijkt naar Ella. Ze lacht wel lief. Haar stem klinkt ook fijn. Goed, zegt Viktor. Goed, zegt Ella. Dan doen we dat. We gaan samen naar de brievenbus. Roep je me morgen als je gaat?

90

Ella gaat door

Ella en Viktor staan weer bij de brievenbus. Viktor neemt een brief en leest.

Hallo!

Viktor neemt een brief en leest:

Mijn wereld is mooi. Ik woon in een boom. Hij groeit boven het koren. Ik zie veel klaprozen. De wind waait door mijn hoofd. Ik wuif naar jou. Groetjes van Viktor

Dan leest Ella haar brief. Maar ze past de woorden aan.

Beste Viktor

Ik woon in het koren. Midden tussen de klaprozen. De wind zingt er zo mooi. Wil je mijn huis eens zien? Ik toon je de weg ... Liefs van Ella

Maar ze past de woorden aan.

Ze vouwt haar brief dicht. Zonder iets te zeggen draait ze zich om. Ze loopt langzaam weg op het pad. Maar haar oren staan wijd open. En er komt een brede lach op haar snoet. Want Viktor springt haar achterna. Ella, Ella! Wacht je op mij?

91

Viktor doet mee

De volgende dag is Viktor vroeg wakker.

Hij rent voor Ella uit op het pad. Ik zoek iets in de brievenbus, zegt hij. Hij rommelt tussen de stapel post. En hij kiest zijn lijst voor de winkel.

Viktor schraapt zijn keel.

Hij doet alsof hij leest. Maar hij past zijn brief wat aan.

Hallo ... Ella!

Dit heb ik nog in mijn kast. Vier bessen en een zak noten. Twee flessen sap. Een doos koekjes met eikels. Is dat genoeg voor ons twee? Liefs van Viktor

Ella knippert met haar ogen. Haar wangen worden rood. En het kriebelt in haar buik.

Ze vouwt haar briefje open. Ella leest ook niet wat er staat. Ze past haar tekst een beetje aan.

Lieve Viktor

Breng bessen en koekjes mee.

Ik zorg voor de rest. Kom naar mijn huis. Deze avond om zeven uur. Geen minuut vroeger. En geen minuut later.

Ik dek de tafel voor ons twee. Buiten in het koren ... Kusje van Ella

92

De zon gaat bijna onder. Viktor en Ella zitten aan tafel. Midden in het koren.

Dan staat Viktor op. Hij kijkt om zich heen. Naar Ella en de klaprozen. Naar het koren en naar de lucht. En hij strekt zijn pootjes wijd uit.

Ik hou van jou! roept hij.

93
schrijver Reina Ollivier tekenaar Frow Steeman

Kevers

Wat zijn kevers?

Kevers zijn insecten.

Ze hebben zes poten en twee paar vleugels.

Kevers hebben een hele harde huid.

Twee van hun vleugels zijn erg stevig. Ze beschermen de tere vliegvleugels.

Kevers zijn meestal zwart, bruin of groen.

Ze hebben twee voelsprieten op hun kop.

Er zijn veel verschillende typen kevers.

Ze kunnen allerlei vormen en kleuren hebben.

Lieveheersbeestjes zijn ook kevers.

Hoe groot zijn kevers?

De meeste kevers zijn ongeveer zo groot als je duimnagel.

Sommige zijn heel klein. Ze zijn soms kleiner dan een stip die je met een potlood maakt.

De grootste kever is de goliathkever. Hij kan zo groot zijn als de vuist van een man.

94
18

Hoe worden kevers geboren?

Kevers worden in de lente of herfst geboren. De meeste vrouwelijke kevers leggen veel eitjes. Ze leggen ze op de grond of op blaadjes.

Sommige kevers bewaken hun eitjes tot ze uitkomen. Uit de eitjes komen larven tevoorschijn.

Hoe groeien kevers?

Keverlarven eten zo snel als ze kunnen. Ze groeien en na een tijdje vervellen ze. De oude huid breekt open en de larve kruipt er met een nieuwe, grotere huid uit.

De larve vervelt meerdere malen. Dan wordt het een pop. In de pop verandert de larve en krijgt vleugels. Wanneer hij tevoorschijn komt, is het een volwassen insect.

Hoe bewegen kevers?

Sommige kevers hebben lange, dunne poten. Zij kunnen snel rennen. Andere hebben korte poten waarmee ze kunnen graven. Sommige kevers hebben klauwtjes of kleverige kussens aan hun voeten waarmee ze kunnen klimmen. Veel kevers kunnen vliegen, maar ze doen dit nooit lang. Sommige hebben vleugels die niet sterk genoeg zijn om te vliegen.

95
larve pop kever
eitjes Cyclus

Wat eten kevers?

Veel kevers eten andere insecten, wormen of slakken.

Sommige kevers eten planten of zaden. Keverlarven kunnen heel fel zijn. Waterkeverlarven doden en eten kikkervisjes.

Welke dieren eten kevers?

Vogels, hagedissen en kikkers eten kevers. In sommige landen vangen mensen grote kevers om er soep van te maken.

Sommige kevers maken geluiden om hun vijanden af te schrikken. Wanneer de reuzengoudhaan wordt aangevallen, spuit hij rode vloeistof uit zijn bek. Dit geeft hem tijd om te ontsnappen.

Waar leven kevers?

Kevers leven in bijna alle landen van de wereld. Sommige leven in graslanden, in bossen of op de oevers van rivieren en beken. Andere leven langs de zee. Enkele leven in de buurt van de toppen van de hoogste bergen. Sommige leven in de nesten van andere insecten.

96

Hoe lang leven kevers?

Sommige kevers leven korter dan een jaar. Er zijn kevers die de winter overleven door een winterslaap te houden.

Ze verstoppen zich in de grond of in een boom.

Nadat kevers hun eitjes hebben gelegd, gaan ze dood.

Wat doen kevers?

Veel kevers brengen hun tijd onder stenen of boomstammen door. Het is er vochtig en koel. Sommige leven in huizen. De larven veroorzaken schade door hout te eten. Mestkevers verzamelen de mest van grotere dieren. Ze rollen er balletjes van. In elk balletje leggen ze een ei.

97

Waarom zijn kevers speciaal?

Er zijn meer verschillende typen kevers dan welk ander type dier dan ook. Er zijn zelfs kevers die in vijvers leven. Zij hebben poten die op peddels lijken. Sommige kevers gloeien in het donker. Glimwormen en vuurvliegjes zijn in werkelijkheid kevers.

98

Weet je het nog?

Kun je een paar kevers vinden?

Draai wat stenen en boomstammetjes om en kijk of er kevers onder zitten.

Leg

de stenen en boomstammetjes weer voorzichtig terug wanneer je klaar bent met kijken!

99
schrijvers Karen Hartley, Chris Macro en Philip Taylor

BRONNEN

1 In de zoo Mijn eerste groeiboek: ik lees het zelf! In de zoo, Heidi Walleghem, Davidsfonds, 2015

2 Het schaap en de pauw

Een dier bij de boer, Liesbeth Van Bogaert, De Eenhoorn, 2015

3 Meneer Das en Mevrouw Vos Kattenkwaad, Meneer Das en Mevrouw Vos 2, Brigitte Luciani en Eve Tharlet, Dargaud Benelux, 2007, p. 12-21

4 Meester Zeester in nood

Freddi Fish – Meester Zeester in nood, Dirk Nielandt, Transposia, 2015

5 Vos en Haas – Het kind van Eik Vos, Haas en het Kind van Eik, Sylvia Vanden Heede, Lannoo, 2004

6 O Echo O Echo, Stan Van Steendam, Vrijdag, 2011

7 Best eng Best eng, Rom Molemaker, Van Holkema & Warendorf, 2002

8 De zeepridder en de heks van heinde en ver De zeepridder en de heks van heinde en ver, Kristien In-’t-Ven, Lannoo, 2012

9 Hond en Wolf – De rekat Hond weet alles en Wolf niets, Sylvia Vanden Heede, Lannoo, 2014

10 Pol is verliefd Ik lees het zelf! Mijn eerste dierengroeiboek: Boerderij De Bonte Bende, Inge Bergh, Davidsfonds, 2009

11 De mol Een dier in de tuin, Liesbeth Van Bogaert, De Eenhoorn, 2014

12 Vos en Haas – Eerlijk delen Vos en Haas, Sylvia Vanden Heede, Lannoo, 2016

13 Een big in de bus Een big in de bus, Koos Meinderts, Zwijsen, 2000

14 Wat een mop! Wat een mop!, Erik van Os en Elle van Lieshout, Zwijsen, 2011

15 Opa duurt ontelbaar lang Opa duurt ontelbaar lang, Rien Broere, Cego Publisher, 1996

101

16

Junior Suske en Wiske

Junior Suske en Wiske: Stripverhaaltjes voor beginnende lezers, Willy Vandersteen, Standaard Uitgeverij / WPG Uitgevers België nv, 2015

17 De brieven van Viktor OLLIVIER, Reina & STEEMAN, Frow. De brieven van Viktor. Tielt, uitgeverij Lannoo nv, 2008, 48 pagina's

18 Kevers

978-90-5566-523-5 Kever, Kleine Beestjes, Ars Scribendi Uitgeverij, 2008

De uitgever heeft naar best vermogen getracht de publicatierechten volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Zij die niettemin menen nog aanspraken te kunnen doen gelden, kunnen dat aan de uitgever kenbaar maken.

102
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.