1 Overkoepelende NRT-vaardigheden
1.1 Stappenplan wetenschappelijk onderzoek
DOE DE TEST
ORIËNTATIE
DOELSTELLING
Wat is het doel van mijn onderzoek?
ONDERZOEKSVRAAG
Hoe stel ik een onderzoeksvraag op?
IS DE VRAAG NUTTIG? IS HET EEN OPZOEKVRAAG? IS HET SLECHTS ÉÉN VRAAG? IS DE VRAAG DUIDELIJK?
KUN JE HET ONDERZOEKEN?
HYPOTHESE Hoe formuleer ik een hypothese?
VOORBEREIDING
BENODIGDHEDEN
Welke hulpmiddelen heb ik nodig?
CRITERIA
Aan welke (bijzondere) voorwaarden moet mijn werkwijze voldoen?
UITVOERING
Welke werkwijze hanteer ik?
Hoe verzamel ik gegevens? (metingen, experimenten …)
Hoe doe ik waarnemingen?
Hoe stel ik mijn meetresultaten voor?
REFLECTIE
BESLUIT
Welk besluit kan ik nemen?
Hoe beantwoord ik mijn onderzoeksvraag?
Hoe reflecteer ik op mijn onderzoek?
1.2 Veiligheidssymbolen
1.3 Overzicht grootheden en eenheden
Grootheden zijn dingen die je kunt meten, zoals kracht, oppervlakte, temperatuur, massa ... Die worden afgekort met een symbool. In de voorbeelden hier is dat respectievelijk F, A, T en m. Eenheden zijn de maten waarin je de grootheden uitdrukt, zoals newton, vierkante meter, graden Celsius, kilogram. Elk van die eenheden heeft ook zijn eigen symbool. In deze gevallen noteren we N, m2, °C, kg.

spanning U volt
stroomsterkte I ampère A
temperatuur T graden Celsius °C
tijd t seconde s
vermogen P watt
1.4




1.4.1 Energievormen



1.4.2 Energieomzettingen







Voorbeeld: potentiële energie wordt omgezet in kinetische energie

Voorbeeld: fotosynthese en celademhaling
celademhaling
dierlijke cel
fotosynthese plantaardige cel

1.4.3 Warmteoverdracht
mitochondrion
convectie of warmtestroming: warmte verplaatst zich door vloeistof of gas en wordt aan een oppervlak afgegeven
bladgroenkorrel
glucose
chemische energie
conductie of geleiding: bewegende deeltjes geleiden warmte door direct contact
lichtenergie
straling: warmte wordt
overgedragen door
elektromagnetische golven
1.4.4 Straling als energiebron
elektromagnetisch spectrum
radiogolven microgolven infrarood zichtbaar licht ultraviolet röntgenstralen gammastralen
1.5 Determineren
Als je determineert, zoek je uit met welk precies exemplaar (dier, plant, voorwerp …) van een bepaalde categorie of soort je te maken hebt. Daarvoor kun je gebruik maken van determinatiesleutels of -tabellen. Door het beantwoorden van vragen over bepaalde kenmerken van het exemplaar word je telkens naar een nieuwe vraag geleid tot er uiteindelijk nog maar één mogelijkheid over is.


Voorbeeld: gesteenten
Voorbeeld: plantaardige en dierlijke cel
grote
Voorbeeld: beslissingsboom materiaal
Is het magnetisch?
neen
ijzerhoudend metaal ferrometaal)
staal
ijzer
niet-ijzerhoudend metaal (= non-ferrometaal)
Is het zwaar?
ja neen
Komt het in de natuur voor?
neen ja
- koper - zink
- lood
- goud - zilver
- hout
- katoen
- wol
- natuurlijk rubber
- koolstof
- bamboe - glas
- chroom
- titanium
Is het breekbaar? ja neen
- keramiek
- beton
kunststoffen
- polyethyleen
2 Natuur
2.1 Deeltjesmodel
2.1.1 Voorwerp - materie - stof
Stoffen zijn de bouwstenen van alles rondom ons. In de wetenschappen gebruik je de term ‘stoffen’ of ‘materie’ in plaats van ‘materialen’. Zowel de levende natuur (dieren, planten, zwammen ...) als levenloze voorwerpen bestaan uit materie.
Voedingsmiddelen bevatten voedingsstoffen, namelijk: bouwstoffen zoals eiwitten, mineralen en water, die voor de groei, ontwikkeling en het herstel van cellen zorgen. brandstoffen zoals koolhydraten en vetten, die energie leveren voor lichaamswarmte, beweging, de aanmaak van cellen. beschermende stoffen zoals vitamines en mineralen, die je gezond houden en je helpen te genezen.
2.1.2 Dichtheid
De dichtheid geeft aan hoeveel massa van een materie aanwezig is in een bepaald volume. Je berekent het door de massa van een voorwerp te delen door het volume.
De grootheid van dichtheid wordt uitgedrukt met de Griekse letter rho (ρ). De eenheid ervan wordt uitgedrukt in g cm3 of kg m3 . .
In symbolen drukken we het uit als: ρ =
2.1.3 Zuivere stoffen en mengsels
Alles wat uit één soort materie bestaat, noemen we een zuivere stof. Een mengsel is een geheel van twee of meer zuivere stoffen samen.
zuivere stof zuivere stof mengsel
2.1.4 Aggregatietoestanden

We nemen materie waar in drie aggregatietoestanden: vast, vloeibaar en gas.
2.1.5
condenserenverdampen
* bij water noemen we stollen ‘bevriezen’
Op pagina 35 van dit Vademecum lees je meer over de waterkringloop.
2.1.6 Stofomzetting
Een stofomzetting is een chemische reactie waarbij stoffen van samenstelling veranderen. Er ontstaan nieuwe stoffen. Een stofomzetting kun je waarnemen door kleurverandering, geurverandering, smaakverandering, gasontwikkeling …
Voorbeelden: + +
gasvuur
+ + suiker
fotosynthese Op pagina 9 van dit Vademecum lees je meer over fotosynthese.
2.2 Organismen
2.2.1 Cel Voorbeeld: de plantaardige cel mitochondrion

celwand celmembraam
cytoplasma celkern bladgroenkorrel