
2 minute read
2.3 Life on earth
by die Keure
2.3.1 Evolutie
Doorheen de geschiedenis zijn veel theorieën ontwikkeld over het ontstaan en de evolutie van soorten. Wat we zeker weten en kunnen vaststellen is dat soorten veranderingen ondergaan: ze evolueren. Sommige van die veranderingen leveren een bepaald voordeel op waardoor bepaalde soorten een grotere overlevingskans krijgen. Zo hebben de snavels van vogels zich doorheen de tijd aangepast aan het soort voedsel dat in hun leefgebied te vinden is (spits en smal bij insecteneters, kort en stomp bij zaadeters). Deze voordelen geven soorten meer kansen om zich voort te planten en wanneer een soort zich voortplant, blijven veranderingen bestaan.
Een populatie muizen heeft zich naar een nieuw leefgebied met donkere rotsen verplaatst. Binnen die populatie is er genetische variatie: sommige van die muizen zijn zwart, andere zijn lichtbruin.
In het donkere landschap springen de lichtbruine muizen veel meer in het oog van de roofvogels, die ook in dat leefgebied vertoeven. Daarom vallen ze veel vaker ten prooi aan deze vogels dan de zwarte muizen, en zo hebben ze ook minder kans om nakomelingen voort te brengen.
De zwarte muizen konden zich veel meer voortplanten dan de lichtbruine. De volgende generatie zal dan ook veel meer zwarte (en veel minder lichtbruine) muizen bevatten dan de vorige generatie.
2.3.2 Voortplanting
Geslachtelijk - ongeslachtelijk geslachtelijk ongeslachtelijk
Genetisch materiaal wordt gecombineerd. Dit creëert variatie in de soorten.
Twee cellen smelten samen. Doorgaans is er een grotere eicel en een kleinere zaadcel.
Embryonale en foetale ontwikkeling bevruchting zygote embryo foetus baby
Hier komen geen mannelijke of vrouwelijke geslachtscellen aan te pas. Voortplanting gebeurt hier door middel van celsplitsing, knopvorming … Exacte genetische kopieën worden gecreëerd.
1 afbraak van het baarmoederslijmvlies
2 opbouw van het baarmoederslijmvlies
3 eisprong of ovulatie
4 verschrompeling van de follikel
Levenscyclus van de plant
5 baarmoederslijmvlies
6 rijping van de eicel in de follikel (= eiblaasje)
7 start van de menstruatie
Het plantje groeit uit tot een volwassen plant.
De eerste blaadjes ontwikkelen zich en de fotosynthese komt op gang.
In de juiste omstandigheden ontstaat uit het zaadje een wortel. De zaadlobben zorgen voor de energie om te groeien.
In de vrucht zitten zaadjes of kiemen.
Op de volwassen plant ontwikkelen zich bloemen. Als de bloemen bestoven zijn, ontstaan er vruchten.
De vruchten rijpen en ontwikkelen zich tot volgroeide en/of eetbare exemplaren.
2.4 Krachten
2.4.1 Krachten als vector
Volgens de natuurkunde is een kracht een interactie die de beweging of de vorm van een voorwerp verandert. Een kracht zelf kun je niet zien, maar de gevolgen ervan zijn wel zichtbaar.
richting (as) aangrijpingspunt (= beginpunt van de kracht) zin grootte zwaartepunt
Het zwaartepunt is het punt waarrond de massa van een voorwerp gelijk verdeeld (of in evenwicht) is. Dit zit meestal in het midden van een voorwerp.
2.4.2 Soorten krachten
2.4.3 Effect van krachten
Krachten kunnen verschillende effecten hebben: ze kunnen een voorwerp vervormen of invloed hebben op de snelheid ervan.
Als de kracht weggenomen wordt, kan vervorming plastisch of blijvend zijn (zoals bij ingedrukte klei). Het effect kan echter ook elastisch of tijdelijk zijn (zoals bij een elastiekje).
Als een kracht de snelheid van een voorwerp verandert, dan betekent dit dat het vertraagt, versnelt of van richting verandert.
even grote krachten + tegenwerking de bewegingstoestand blijft onveranderd ongelijke krachten de bewegingstoestand verandert