Wie speelt met wie?


Taal en sociale relaties

Als kinderen vier jaar zijn, laten ze al een voorkeur voor bepaalde klasgenootjes zien. In dit artikel nemen we je mee in het onderzoek naar sociale relaties en laten we zien hoe je hier als leerkracht in de klas mee om kunt gaan.
Het belang van sociale relaties
Het opbouwen van positieve relaties met klasgenootjes is belangrijk voor de verdere ontwikkeling van kinderen. Zo heeft onderzoek laten zien dat kinderen die sociaal worden geaccepteerd zich gelukkiger voelen, beter presteren op school en meer sociaal gedrag laten zien dan kinderen die worden afgewezen (Holder & Coleman, 2015; Kiuru et al., 2015). Daarnaast is bekend dat sociale afwijzing juist negatieve effecten heeft: kinderen die worden afgewezen door klasgenoten laten vaker storend gedrag zien, zijn minder betrokken op school en hebben later meer risico op depressie (Furrer et al., 2014; Rubin et al., 2018; Wentzel, 2017). Net als volwassenen hebben ook kinderen al een voorkeur voor met wie zij wel en niet een sociale relatie willen opbouwen en onderhouden. Als veel kinderen graag met kind A spelen, is de kans groot dat kind A goed in de groep ligt. Maar waarom spelen kinderen liever met de een dan met de ander? Op basis waarvan worden sociale relaties in de klas gevormd?
Theorieën over sociale relaties
Er zijn verschillende theorieën over het ontstaan van sociale relaties tussen mensen. Twee belangrijke theorieën zijn de sociale uitwisselingstheorie (‘social exchange theory’) en het principe van gelijkenis (‘principle of homophily’). De sociale uitwisselingstheorie gaat ervan uit dat we relaties opbouwen met mensen van wie we verwachten dat ze iets voor ons kunnen betekenen (Cook & Rice, 2003). Met andere woorden: we gaan relaties aan met mensen als we verwachten dat die relaties ons iets opleveren. Dat lijkt misschien een erg economisch perspectief op relaties, waarbij we een afweging maken tussen kosten en baten. Maar als je kijkt naar je eigen sociale relaties, zul je zien dat we inderdaad vaak tijd (kosten) doorbrengen met mensen bij wie we ons prettig voelen, die ons emotionele steun bieden en ons een gevoel van nabijheid geven (baten). Wat zijn de implicaties van de sociale uitwisselingstheorie? Deze theorie betekent dat we geneigd zijn relaties op te bouwen en te onderhouden met mensen die bepaalde positieve eigenschappen of kenmerken hebben. Van mensen die veel kennis hebben, kunnen we bijvoorbeeld veel leren en met mensen die humor hebben, kunnen we lachen.
Het tweede principe, het principe van gelijkenis, gaat ervan uit dat we relaties opbouwen met mensen die op ons lijken (McPherson et al., 2001). Natuurlijk zijn er ook vriendengroepen die gekenmerkt worden door diversiteit, maar over het algemeen zijn ze juist relatief homogeen. We kiezen mensen uit op basis van gedeelde kenmerken, zoals
Je wilt het liefste dat alle kinderen in de groep met elkaar spelen, niemand wordt buitengesloten en elk kind vriendjes en vriendinnetjes heeft. Helaas is dat niet altijd de realiteit. Waarom spelen kinderen graag met de een en niet met de ander?
Kinderen die sociaal worden geaccepteerd, voelen zich gelukkiger
geslacht, leeftijd, etnische achtergrond en sociaaleconomische status. En natuurlijk ook op basis van gedeelde interesses en hobby’s. Anders dan bij de sociale uitwisselingstheorie is de vraag binnen het principe van gelijkenis niet: wat levert deze relatie mij op? Maar: wie lijkt op mij? De onderliggende aanname is dat mensen die op ons lijken onze identiteit, keuzes, behoeften en verlangens bevestigen (en dat vinden we over het algemeen aangenaam).
Van theorie naar praktijk Wat betekenen deze theorieën nu voor de onderwijspraktijk? Kunnen we op basis van deze theorieën verklaren waarom bepaalde kinderen elkaar uitkiezen? Waarom bepaalde kinderen met elkaar bevriend zijn of graag met elkaar spelen? In recent onderzoek hebben we op basis van de uitwisselingstheorie en het principe van gelijkenis gekeken naar de rol van taalvaardigheid in sociale relaties tussen kleuters. Op basis van de sociale uitwisselingstheorie en het principe van gelijkenis hadden we van tevoren een aantal verwachtingen geformuleerd. We verwachtten op basis van de sociale uitwisselingstheorie dat kinderen klasgenootjes uitkiezen met een hoog niveau van taalvaardigheid.
Kinderen kunnen met taalvaardige klasgenootjes namelijk makkelijker interacties aangaan. Contacten maken en relaties opbouwen met taalvaardige klasgenootjes levert dus meer op (baten) dan met klasgenootjes die minder taalvaardig zijn. Daarnaast verwachtten we op basis van het principe van gelijkenis dat kinderen een voorkeur zouden hebben voor klasgenootjes met een niveau van taalvaardigheid dat vergelijkbaar is met dat van henzelf.
Onderzoek naar sociale relaties en taalvaardigheid
Om te onderzoeken welke rol taalvaardigheid speelt in de sociale relaties die kleuters met elkaar opbouwen, hebben we onderzoek gedaan in dertien kleuterklassen (N = 248 kleuters). In alle klassen hebben we de taalvaardigheid van kinderen in kaart gebracht. Hiervoor hebben we twee taaltesten gebruikt: de Nijmeegse Pragmatiektest en de Peabody Picture Vocabulary Test. De Nijmeegse Pragmatiektest meet de pragmatische taalvaardigheid van kinderen. Tijdens de testafname wordt aan de hand van vertelplaten een verhaal verteld over twee kinderen, Peter en Lotje, die samen met hun ouders in een huis wonen en in de verschillende kamers van dat huis van alles meemaken. Het kind bij wie de test wordt afgenomen, wordt gevraagd om mondeling op het verhaal te reageren vanuit het perspectief van de personages. De Peabody Picture Vocabulary Test meet de receptieve woordenschat van kinderen. Het kind wordt tijdens de testafname gevraagd om uit vier plaatjes het plaatje te kiezen dat het beste past bij het woord dat door de onderzoeker wordt opgenoemd.
Naast het afnemen van de taaltesten hebben we kinderen gevraagd met wie ze graag spelen. We vroegen kinderen om minimaal één klasgenoot te nomineren en maximaal vier. Vervolgens hebben we gekeken of en in hoeverre onze vooraf geformuleerde verwachtingen juist waren (Van der Wilt, Froehlich, & Van der Veen, 2021).
Wat liet ons onderzoek zien?
De uitkomsten lieten zien dat kinderen vaker relaties aangaan met klasgenootjes die taalvaardiger zijn, waarbij vooral de receptieve woordenschat een rol lijkt te spelen. Deze uitkomsten bevestigen de sociale uitwisselingstheorie die stelt dat we geneigd zijn relaties op te bouwen als die ons wat opleveren. Daarnaast toonde ons onderzoek aan dat kinderen geneigd zijn relaties te onderhouden met klasgenootjes met een vergelijkbaar taalniveau. Dit gold alleen voor receptieve woordenschat en niet voor pragmatische taalvaardigheid. Deze uitkomst bevestigt het principe van gelijkenis: kinderen kiezen klasgenootjes uit die op hen lijken (in dit geval op het gebied van taalvaardigheid).
Wat betekent dit voor de onderwijspraktijk?
Wat kunnen we nu met deze resultaten?
Wat betekenen ze voor de onderwijspraktijk en welke handvatten kunnen we bieden aan leerkrachten? De uitkomst dat kinderen geneigd zijn om sociale relaties aan te gaan met klasgenootjes die eenzelfde of een hoger
Denk er als leerkracht over na wie je bij wie zet in de kring of in de hoeken
niveau van taalvaardigheid hebben (vooral als het gaat om receptieve woordenschat), lijkt te betekenen dat ze niet of in elk geval minder geneigd zijn om interacties aan te gaan met klasgenootjes met een lager taalniveau. Dit is zorgelijk aangezien eerder onderzoek heeft uitgewezen dat kinderen met een lage taalvaardigheid profiteren van interacties met klasgenootjes met een hogere taalvaardigheid (Justice et al., 2011). Als zij van dergelijke interacties worden uitgesloten, omdat die klasgenootjes minder geneigd zijn met ze te spelen, hebben zij minder mogelijkheden om in interactie met anderen hun taalvaardigheid te verbeteren.
Als leerkracht is het dus belangrijk om goed na te denken over hoe je kinderen bijvoorbeeld plaatst in de kring. Wie zet je naast wie? Hetzelfde geldt voor spelen in de hoeken: welke kinderen laat je met elkaar in een hoek spelen en werken? Probeer groepjes kinderen vooral op zo’n manier samen te stellen dat alle kinderen van elkaar kunnen leren en alle kinderen de mogelijkheid hebben om interacties aan te gaan of relaties op te bouwen waarin ze hun taalvaardigheid kunnen ontwikkelen.
De literatuurlijst is te vinden op: www.hjkonline.nl/artikelen
Femke van der Wilt is universitair docent aan de Vrije Universiteit Amsterdam en doet onderzoek naar het effect van interactief voorlezen, dialogische gespreksvoering en spel op de taalvaardigheid en sociale ontwikkeling van jonge kinderen
Chiel van der Veen is lector urban care & education aan Hogeschool Windesheim Flevoland, universitair hoofddocent aan de Vrije Universiteit Amsterdam en doet onderzoek naar dialogische gespreksvoering in het onderwijs