De Geo 4 vmbo-kgt leerboek - 2025-2026

Page 1


Aardrijkskunde voor de bovenbouw vmbo

Aardrijkskunde

voor de bovenbouw vmbo

Leerboek

vmbo-kgt

Auteurs

Freek Jutte, Katie Oost en Theo Peenstra

Eindredactie

Daphne Ariaens

Methodeoverzicht

SE

Leerstof voor het schoolexamen

978 90 06 23789 4 De Geo online + boek 3 vmbo-b SE

978 90 06 23792 4 De Geo online 3 vmbo-b SE

978 90 06 23797 9 De Geo online + boek 3 vmbo-kgt SE

978 90 06 23800 6 De Geo online 3 vmbo-kgt SE

CE

Beste leerling,

Dit boek van De Geo gebruik je samen met de digitale leeromgeving in de les. Dit boek is van jou persoonlijk, dus je mag er aantekeningen in maken. Na dit schooljaar is het boek van jou. Dat is makkelijk als je volgend jaar iets wilt opzoeken, of iets moet leren voor een toets of je eindexamen.

Wij wensen je veel succes en plezier met het vak aardrijkskunde.

Leerstof voor het centraal examen

Leerstof voor het centraal examen

978 90 06 23793 1 De Geo online + boek 4 vmbo-b CE

978 90 06 23796 2 De Geo online 4 vmbo-b CE

978 90 06 23801 3 De Geo online + boek 4 vmbo-kgt CE

978 90 06 23804 4 De Geo online 4 vmbo-kgt CE

Team De Geo

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

Colofon

Vormgeving en opmaak HollandseWerken / Marc Freriks, Zwolle Cartografisch tekenwerk en grafieken

EMK, www.emk.nl

Fotoresearch

Lineair Beeldresearch, Arnhem Bureauredactie

Taallandschap / Ellen Kremers, Deventer la Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff ontwikkelt slimme flexibele leeroplossingen met een persoonlijke aanpak. Voor elk niveau en elke manier van leren. Want niemand is hetzelfde.

We combineren onze kennis van content, leerontwerp en technologie, met onze energie voor vernieuwing. Om met en voor onderwijsprofessionals grenzen te verleggen. Zo zijn we samen de motor voor verandering in het primair, voortgezet en beroepsonderwijs.

Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl

ISBN 978 90 06 48856 2 | Release 4.1.x LRN•line, tiende oplage, 2023

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2021

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

1 Het weer en het klimaat 8

1.1 Weer of klimaat? 8

1.2 De zon als motor: temperatuur 10

1.3 De zon als motor: luchtdruk en wind 12

1.4 De zon als motor: neerslag 14

1.5 De zon: motor van de luchtcirculatie 16

1.6 Bronnen 18

2 Spanje en Nederland vergeleken 20

2.1 Weer en klimaat in Europa 20

2.2 Beschikbaarheid van water 22

2.3 Klimaatverandering en extremer weer 24

2.4 Bronnen 26

2.5 Klimaatbeleid 28

3 Weer en klimaat in de VS 30

3.1 Het weer in de Verenigde Staten 30

3.2 Bronnen 32

3.3 Landbouw in de Verenigde Staten 34

3.4 Klimaatverandering en duurzaamheid in de VS 36

3.5 Klimaatbeleid van de VS 38

Casus Extreem weer in de VS 40

C.1 Tropische orkanen 40

C.2 Tornado’s 42

C.3 Hazard management 44

4 Bevolking en ruimte in Nederland 52

4.1 Bevolkingsgroei in Nederland 52

4.2 Regionale verschillen 54

4.3 De verstedelijking van Nederland 56

4.4 De Randstad 58

4.5 Bronnen 60

5 Bevolking en ruimte in Duitsland 62

5.1 Bevolkingsgroei in Duitsland 62

5.2 Regionale verschillen 64

5.3 De verstedelijking van Duitsland 66

5.4 Het Ruhrgebied 68

5.5 Bronnen 70

6 Bevolking en ruimte in China 72

6.1 Bevolking in China 72

6.2 Migratie in China 74

6.3 Wonen in de stad 76

6.4 Bronnen 78

Casus Megasteden in China 80

C.1 Guangzhou in de Parelrivierdelta 80

C.2 Shanghai in de Yangtzedelta 82

C.3 De delta’s vergeleken 84

7 Water in Nederland

7.1 Een land in de delta

7.2 Een land van polders 94

7.3 Watergebruik en waterwinning 96

7.4 Waterkwaliteit en waterkwantiteit 98 7.5 Gevolgen van klimaatverandering

Bronnen

8 Water in China

8.1 Rivieren en de waterkringloop

9 Water in het Midden-Oosten

9.1 Het Midden-Oosten

9.2 Water delen met de buren

9.3 Toenemende watertekorten 118 9.4 Oplossingen voor te weinig water

9.5 Bronnen

Casus Ruzie om water

C.1 Stuwdammen in Turkije

werken

Aan de leerling

Dit leerboek gebruik je bij aardrijkskunde in klas 4. Je gebruikt ook een werkboek, of eDition. Met het leerboek en het werkboek, of eDition, bereid je je voor op het eindexamen. In het leerboek en werkboek staat alles wat je moet kennen en kunnen voor het eindexamen. Hier lees je hoe je met De Geo werkt.

Leerboek

In het leerboek staan drie thema’s: Weer en klimaat, Bevolking en ruimte en Water. Ieder thema is op dezelfde manier opgebouwd.

Startfoto

Elk thema begint met een startfoto. Hiermee verken je het thema. Samen met je docent(e) bespreek je deze foto en maak je kennis met de onderwerpen die in het thema aan de orde komen. Werk je met de digitale variant? Dan kun je je met de opdrachten ook zelfstandig oriënteren.

Hoofdstukken

De hoofdstukken behandelen het thema telkens in een ander gebied. Zo leer je over het thema in je eigen omgeving en Nederland, maar ook in andere gebieden in de wereld.

Paragrafen

Ieder hoofdstuk bestaat uit drie soorten paragrafen:

- gewone paragraaf: met leerteksten en figuren - bronnenparagraaf: met een korte leertekst en veel bronnen

Alle begrippen die je moet kennen, zijn vetgedrukt

De structuurtekens in de tekst helpen je de tekst te lezen:

u hoofdzaak

 bijzaak of opsomming

 voorbeeld of extra uitleg

Aan het eind van het thema staat een casus. De casus bevat examenstof voor gt-leerlingen.

Casus

Vaardigheden

Achter in het leerboek staan alle vaardigheden uitgelegd die je bij aardrijkskunde en in het examen gebruikt.

Wat moet je kennen en kunnen?

Begrippen

Aan het eind van ieder thema staan alle begrippen, met de definitie en het paginanummer erbij.

Werkboek

De opdrachten in het werkboek helpen je om met de stof uit het leerboek te oefenen, en te leren. Aan het begin van elk hoofdstuk staat de hoofdvraag van het hoofdstuk en aan het begin van elke paragraaf een deelvraag. Deze vragen helpen je bij het leren over het thema. Als je de opdrachten maakt, werk je alle stof uit het leerboek vanzelf door.

Voor het maken van de opdrachten heb je soms ook de atlas of internet nodig.

Symbolen

Bij iedere opdracht zie je aan de symbolen wat je nodig hebt: leerboek atlas computer vaardigheden

En je ziet of je in een opdracht mag/moet samenwerken: samenwerkingsopdracht

Herhaling

De laatste opdracht in iedere paragraaf is een herhalingsopdracht. Daarin controleer je of je genoeg weet en of je antwoord kunt geven op de deelvraag van de paragraaf. In iedere paragraaf leer je een nieuwe manier om dit te doen.

Iedere paragraaf sluit af met Wat moet je kennen en kunnen? Daarin staat wat je na het maken van de opdrachten moet kennen en kunnen voor het schoolexamen.

Finish

Ieder hoofdstuk eindigt met de Finish. De slotopdracht in de Finish helpt je om overzicht te krijgen over alle stof uit het hoofdstuk en een antwoord te geven op de hoofdvraag.

In de Finish vind je ook een overzicht van de hoofdvraag, de deelvragen en alle leerdoelen van een heel hoofdstuk in het Leerdoelenoverzicht. Je kunt dit Leerdoelenoverzicht dus gebruiken als checklist bij het leren: beheers je alle leerdoelen?

Examentraining

Na ieder hoofdstuk kun je oefenen voor het eindexamen met echte examenvragen in de Examentraining.

De online omgeving: eDition

Alle inhoud van het leerboek en werkboek staat ook online. Daar kun je dus alle opdrachten maken en alle teksten lezen. Maar in de onlineomgeving staat meer: - de start van een thema met een video en animaties - vervangende en aanvullende onlineopdrachten uit de paragrafen - een zelftoets per hoofdstuk, met een advies om nog meer te oefenen

Weer en klimaat

1 Hoe werken het weer en het klimaat?

2 Wat zijn verschillen en overeenkomsten tussen het weer, het klimaat en de gevolgen van klimaatverandering in Nederland en Spanje?

3 Hoe zit het met het weer, het klimaat en de klimaatverandering in de Verenigde Staten?

C Hoe gaan de Verenigde Staten om met tornado’s en tropische orkanen?

Het weer en het klimaat

1.1 Weer of klimaat?

Hoosbuien, hittegolven, zwaar onweer of strenge vorst ... Over het weer wordt veel gepraat, omdat het in Nederland vaak per dag en per plek wisselt. Het klimaat doet dat niet. Hoe zit dat precies?

Weer

u In jouw woonplaats kan het de ene dag 22 °C zijn met een strakblauwe lucht, en de volgende dag is het bewolkt, 15 °C en valt er ’s middags regen. Maar 100 km verderop blijft het droog. Het weer in Nederland kan van dag tot dag en van plaats tot plaats verschillen; daarom noem je het ook wel wisselvallig. Het weer speelt zich af in de atmosfeer (dampkring). Het is de toestand van de atmosfeer op een bepaald moment, in een bepaald gebied.

 In Nederland maken weerkundigen (meteorologen) van bijvoorbeeld Meteoconsult of van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) weersverwachtingen (figuur 1). In een weerbericht of op een weerkaart kun je herkennen welke weerelementen belangrijk zijn: temperatuur, neerslag, luchtdruk, wind en bewolkingsgraad Weerkundigen meten deze weerelementen met satellieten, weerballonnen en meetapparatuur in weerstations op het aardoppervlak. Met computermodellen maken ze daar een weersverwachting van.

 Zonlicht bestaat uit zichtbaar licht, maar ook uit andere soorten straling, zoals ultraviolette straling. Deze uv-straling is in grote hoeveelheden schadelijk, want je kunt ervan verbranden als je je huid niet bedekt of met zonnebrandcrème beschermt. Je kunt er zelfs huidkanker

In kustgebieden zorgt een wind van zee in de zomer voor koelte en in de winter voor warmte.

door krijgen. Daarom wordt in een weerbericht vaak ook de zonkracht of uv-index genoemd. De zonkracht is een maat voor de hoeveelheid uv-straling in het zonlicht die de aarde bereikt, en heeft een waarde tussen 1 (zeer weinig uv-straling) en 8 (maximale hoeveelheid uv-straling). Als het erg bewolkt is (hoge bewolkingsgraad), is de zonkracht kleiner dan bij een wolkeloze hemel.

Klimaat

u Het weer kan dus van dag tot dag en van plaats tot plaats verschillen. Dat is anders bij het klimaat. Dat komt doordat het klimaat het gemiddelde weer is over een langere periode (dertig jaar) in een bepaald gebied. Omdat het om een gemiddelde gaat over een langere periode, zie je in het klimaat de weeruitschieters zoals hittegolven of perioden met veel neerslag (figuur 3) niet terug. Niet elk gebied op aarde heeft hetzelfde klimaat. Denk maar eens aan de Sahara, waar het warm en droog is. Of aan Groenland, waar het koud is.  Alle weerelementen spelen een rol bij het ontstaan van de klimaten op aarde. Ze hangen met elkaar samen.

Maar vooral de temperatuur en neerslag bepalen of mensen, dieren en planten in een gebied kunnen leven. Daarom kijk je bij het indelen van klimaten naar de gemiddelde temperatuur en neerslag over een lange periode in een bepaald gebied. In een klimaatgrafiek (figuur 4) zie je deze gemiddelde temperatuur en neerslag per maand.

Klimaatfactoren

u Er zijn vijf klimaatfactoren die het klimaat in een gebied bepalen.

 Breedteligging: dit is de afstand tot de evenaar. Hoe verder van de evenaar, hoe lager de gemiddelde temperatuur.

 Hoogteligging boven zeeniveau: hoe hoger je komt, hoe lager de gemiddelde temperatuur. Onder deze klimaatfactor valt ook het reliëf in een gebied, zoals de ligging van een gebergte. Een gebergte kan bijvoorbeeld vochtige lucht vanaf zee tegenhouden.

 Het soort oppervlak dat de zon verwarmt: de gesteldheid van het aardoppervlak. Er is meer zonne-energie nodig om een hoeveelheid water op te warmen dan dezelfde hoeveelheid land. Water koelt ook langzamer af dan land. Dit komt doordat zonnestralen dieper in het water doordringen en doordat opgewarmd water zich kan mengen met kouder water uit de diepte.

 Hiermee samen hangt de afstand tot zee of een ander groot wateroppervlak. Een gebied bij zee ontvangt met een wind vanaf zee vaak vochtige lucht waar veel neerslag uit valt. Ook kan een zee daar zorgen voor een koele wind in de zomer en een warme wind in de winter (figuur 2).

 De aanvoer van warmte, koude of vochtigheid van elders, door wereldwijde wind- en oceaanstromingen.

Klimaatgrafiek van De Bilt. Alle klimaatgrafieken van plekken in Nederland lijken op elkaar. Heel Nederland heeft dan ook hetzelfde klimaat: een gematigd zeeklimaat.

FIGUUR 2
FIGUUR 4

1.2

De zon als motor: temperatuur

In Suriname is het het hele jaar gemiddeld warmer dan 18 °C, maar in het noorden van Groenland komt de temperatuur gemiddeld nauwelijks boven de 0 °C. Hoe ontstaan deze grote verschillen in de gemiddelde temperatuur? hellingshoek N

Temperatuur

u Als meteorologen spreken over de temperatuur op een weerkaart, bedoelen ze de temperatuur van de lucht die met een thermometer gemeten wordt op 1,5 m hoogte boven een open grasvlakte in een wit kastje met openingen aan de zijkant (figuur 5). Op een thermometer in Europa staat de schaal van Celsius. Bij 0 °C bevriest water en bij 100 °C kookt het. Op kaarten wordt de temperatuur vaak weergegeven met isothermen: lijnen die plaatsen met een gelijke temperatuur met elkaar verbinden.

Weerstation met onder andere een minimummaximumthermometer.

Zoninvalshoek en breedteligging

u De zon is de warmteleverancier van de aarde. Zonnestralen vallen op het aardoppervlak (water of land), dat daardoor opwarmt en warmte afgeeft aan de lucht erboven. De zon warmt de lucht dus niet direct op, maar via het aardoppervlak. Daarom is het op 10 km hoogte

lange weg door atmosfeer, groot oppervlak

ZONNESTRALEN

ZONNESTRALEN A B zoninvalshoek 20° zoninvalshoek 90°

korte weg door atmosfeer, klein oppervlak

De zoninvalshoek per breedtegraad verschilt door de kromming van het aardoppervlak.

(een hoogte waarop intercontinentale vliegtuigen vliegen) wel −52 °C. De warmtestraling van het aardoppervlak bereikt deze hoogte niet. De algemene regel is dat de temperatuur vanaf het aardoppervlak elke 1.000 m afneemt met 6 °C, tot ongeveer 10 km hoogte.

 De aarde is een bol. Dit betekent dat een bundel zonnestralen op hoge breedte een groter oppervlak verwarmt dan op lage breedte (figuur 6). Je zegt ook wel dat de zoninvalshoek op hoge breedte kleiner is dan op lage breedte. Een stukje aardoppervlak op de evenaar wordt door een bundel zonnestralen dus meer opgewarmd dan een even groot stukje aardoppervlak op hogere breedte. Dit betekent dat de lucht boven het aardoppervlak op de evenaar ook meer warmte ontvangt dan de lucht op hogere breedte, waardoor de gemiddelde temperatuur op de evenaar hoger is.

 Lucht bestaat uit kleine deeltjes, bijvoorbeeld zuurstof en waterdruppels (wolken). In de lucht zweven ook stofdeeltjes. Een bundel zonnestralen op hogere breedte legt een langere weg door de atmosfeer af dan een bundel zonnestralen op lagere breedte, en botst daarbij tegen meer deeltjes. Op lage breedte ontvangt het aardoppervlak daardoor nog een beetje meer zonneenergie dan op hoge breedte.

FIGUUR 5
FIGUUR 6

21 - 22 maart

Zon loodrecht op evenaar. Lente op het noordelijk halfrond.

hellingshoek 23½°

omwenteling aarde in 24 uur

omloop aarde in 365 dagen, 5 uur, 49 minuten en 26 seconden

Als het noordelijk halfrond zich naar de zon keert, gaat daar de winter over in de lente en daarna de zomer. Tegelijkertijd gaat op het zuidelijk halfrond de zomer over in de herfst en daarna de winter.

21 - 22 juni

Zon loodrecht op Kreeftskeerkring. Zomer op het noordelijk halfrond.

Noordpool

21 - 22 december

Zon loodrecht op Steenbokskeerkring. Winter op het noordelijk halfrond.

22 - 23 september

Zon loodrecht op evenaar. Herfst op het noordelijk halfrond.

De stand van de aarde ten opzichte van de zon gedurende het jaar, en de seizoenen.

Seizoenen

u Is het je weleens opgevallen dat de aardbol van een globe altijd schuin staat? Dat komt doordat de aardas in het echt schuin staat ten opzichte van de baan van de aarde om de zon (figuur 7). Dit betekent dat de ene helft van het jaar het noordelijk halfrond naar de zon is toegekeerd, en de andere helft van het jaar het zuidelijk halfrond. Hierdoor verandert tijdens een jaar de zoninvalshoek op elke breedtegraad, en dus ook de hoeveelheid warmte die de lucht boven het aardoppervlak ontvangt. Zo ontstaan de seizoenen.

 Het gebied tussen de 23½° N.B. en 23½° Z.B., het gebied tussen de Kreeftskeerkring en de Steenbokskeerkring, ontvangt gedurende het hele jaar de meeste warmte. Hier is de zoninvalshoek het hele jaar groter dan op de rest van de aardbol. Dit gebied heet de tropen. De seizoenen zijn hier nauwelijks merkbaar (figuur 8).

Andere invloeden op de gemiddelde temperatuur

u Ook de klimaatfactoren hoogteligging, ligging aan zee en aanvoer van warmte en koude van elders, hebben invloed op het klimaat in een gebied.

 Luchtdeeltjes houden warmte vast. Waar meer luchtdeeltjes zijn, kan de atmosfeer meer warmte vasthouden en ontsnapt er minder warmte naar het heelal. Het aardoppervlak in een gebergte wordt net als het aardoppervlak op zeeniveau opgewarmd door zonnestralen, dus ook de atmosfeer erboven. Maar omdat daar minder luchtdeeltjes boven het aardoppervlak zitten, houdt de atmosfeer boven gebergten minder warmte vast en ontsnapt meer warmte naar het heelal. Hoe hoger je in een gebergte komt, hoe lager de gemiddelde temperatuur van de lucht daardoor is.

 In de zomer kan de zee in kustgebieden zorgen voor verkoeling, omdat de lucht boven water kouder is dan de lucht boven land. En in de winter zorgt de zee voor verwarming, omdat de lucht boven zee dan warmer is dan die boven land (figuur 2). Dat heeft te maken met het verschil in opwarmen en afkoelen van water en land. Je zegt ook wel dat de zee in een gebied met seizoenen, zoals Nederland, een matigende invloed heeft op de gemiddelde temperatuur.

 Warme en koude zeestromen hebben ook invloed op de gemiddelde temperatuur in kustgebieden.

Zuidpool
FIGUUR 7
De tropische weelde van Suriname.
FIGUUR 8

1.3 De zon als motor: luchtdruk en wind

In een weerbericht hoor je vaak over een lagedrukgebied vlak bij of boven Nederland. Dan valt er meestal neerslag en kan het hard waaien. Wat hebben luchtdruk en wind met elkaar te maken?

Luchtdruk en wind

u Lucht heeft gewicht. Per liter weegt lucht niet veel, ongeveer 1,3 gram. Maar als je de hele atmosfeer meeteelt, heeft lucht toch een behoorlijk gewicht. Dit gewicht zorgt voor een kracht op het aardoppervlak, de luchtdruk. De luchtdruk is de kracht die het gewicht van de lucht in de atmosfeer op het aardoppervlak uitoefent. Je kunt luchtdruk meten met een barometer. Op weerkaarten (figuur 9) en in weerberichten wordt de luchtdruk aangegeven in hectopascal (hPa). Aan het aardoppervlak ligt de luchtdruk meestal tussen de 940 en 1060 hPa. Op elke plek verandert de luchtdruk van dag tot dag. De luchtdruk aan het aardoppervlak in een gebied kun je in een kaart weergeven met isobaren. Een isobaar is een lijn die plaatsen met gelijke luchtdruk met elkaar verbindt.  Verschillen in luchtdruk ontstaan door verschillen in temperatuur van de lucht boven het aardoppervlak. Als lucht op een plek wordt opgewarmd, stijgt de lucht daar op en neemt de luchtdruk aan het aardoppervlak af. Hier ontstaat dan een lagedrukgebied of minimum. Vanuit

luchtcirculatiesysteem in de tropen.

de omgeving waar de luchtdruk hoger is, stroomt er lucht over het aardoppervlak naar het lagedrukgebied toe. Dit is wind. Boven in de atmosfeer stroomt de lucht precies de andere kant op. Zo ontstaat een luchtcirculatiesysteem waarbij op de ene plaats lucht opstijgt en op de andere plaats lucht daalt. In het gebied met dalende lucht neemt de luchtdruk toe: er ontstaat een hogedrukgebied of maximum. Zo’n luchtcirculatiesysteem bestaat bijvoorbeeld in de tropen, waar rondom de evenaar de lucht het hele jaar door sterk verwarmd wordt (figuur 10).

 Een andere situatie waarin verschillen in luchttemperatuur zorgen voor verschillen in luchtdruk, is als koude en warme lucht botsen (figuur 11). Koude en warme lucht mengen niet makkelijk met elkaar, omdat ze een verschillende dichtheid hebben. Je kunt dit vergelijken met water en olie in een glas: de olie is lichter en drijft op het water. Warme lucht is lichter dan koude lucht en beweegt over de koudere lucht omhoog. Ook dan ontstaat er aan het aardoppervlak een lagedrukgebied.

Over het aardoppervlak stroomt dan lucht uit de omgeving waar de luchtdruk hoger is hiernaartoe: dit voelen wij als wind. Dit soort lagedrukgebieden komen vaak voor in Nederland en andere gebieden die rond dezelfde breedtegraad liggen.

Luchtdruk (hPa) aan het aardoppervlak in Europa op een bepaalde dag.

Het ontstaan van lage luchtdruk aan het aardoppervlak bij het botsen van warme en koude lucht in Nederland.

FIGUUR 9
FIGUUR 11
Het
FIGUUR 10

benaming windstil zwakke wind zwakke wind

matige wind matige wind

vrij krachtige wind krachtige wind

beschrijving

Rook stijgt recht of bijna recht omhoog.

Windrichting is goed te zien aan rookpluimen.

Bladeren beginnen te ritselen. Je voelt de wind op je huid. Bladeren zijn de hele tijd in beweging.

Stof en papier beginnen op te dwarrelen. Je haar raakt in de war.

Golven op meren en kanalen. Vuilcontainers kunnen omwaaien.

Paraplu’s met moeite vast te houden.

Windkracht, windsnelheid en windrichting

u Een verschil in luchtdruk zorgt voor wind, waarbij de lucht van het gebied met hoge luchtdruk stroomt naar het gebied met lage luchtdruk. Als de isobaren op een kaart dicht bij elkaar liggen, is er op die plek een groot verschil in luchtdruk en zal het hard waaien.

 De Ier Beaufort heeft in de negentiende eeuw de schaal van Beaufort bedacht, een maat voor de windkracht. Bij een windkracht van 0 beaufort (Bft) is het windstil, een windkracht van 12 Bft betekent orkaankracht (figuur 12).

 Je kunt de windsnelheid meten met een windmeter (of anemometer). Je meet de windsnelheid in meter per seconde (m/s) of kilometer per uur (km/u). Windsnelheid en windkracht hangen met elkaar samen. Hoe groter de windsnelheid, hoe krachtiger de wind. Boven grote, gladde en platte oppervlakten zoals een zee kan de wind grotere snelheden ontwikkelen dan boven land. Op het land staan dingen in de weg, zoals bomen, gebouwen of reliëf, waardoor de wind wordt afgeremd. Dit noem je wrijving.

De beschrijving van windkracht (Bft) en windsnelheden (km/u).

13

- 117 hoger dan 117 benaming harde wind stormachtige wind storm zware storm zeer zware storm orkaan

beschrijving

Hele bomen bewegen. Wind is vervelend bij het lopen of fietsen.

Takken breken af. Moeilijk om tegen de wind in te lopen of te fietsen. Dakpannen kunnen wegwaaien. Sommige bomen worden ontworteld.

Schade aan gebouwen is mogelijk. Ontwortelde of geknapte bomen. Komt niet vaak voor. Veel schade aan gebouwen en aan bomen en planten.

Grote schade. Komt boven land bijna niet voor.

 Wind heeft ook altijd een richting. De windrichting wordt genoemd naar de kompasrichting van waaruit de wind waait. Komt de wind uit het noorden, dan noem je hem noordenwind. Een windroos kan je helpen bij het benoemen van de windrichting (figuur 13).

 Een andere benaming voor een wind heeft te maken met het oppervlak waarover deze waait. Als een wind over zee naar land waait, noem je het een zeewind of aanlandige wind. Waait de wind over land naar zee, dan noem je het een landwind of aflandige wind

FIGUUR
FIGUUR 12

1.4 De zon als motor: neerslag

Als het weerbericht de komst van een lagedrukgebied aankondigt, betekent dat vaak wisselvallig weer met neerslag. Wat hebben luchtdruk en neerslag met elkaar te maken?

Luchtvochtigheid en het ontstaan van wolken

u Overal in de lucht om ons heen zit een beetje water verstopt in de vorm van waterdamp. Waterdamp kun je niet zien, het is een gas. Luchtvochtigheid is de hoeveelheid waterdamp die lucht bevat. Lucht met veel waterdamp erin noem je ook wel vochtige lucht en lucht met weinig waterdamp droge lucht.

 Er zit een maximum aan de hoeveelheid waterdamp die in de lucht kan zitten. Dit is afhankelijk van de temperatuur. Warme lucht kan meer waterdamp bevatten dan koude lucht. Als lucht met een bepaalde hoeveelheid waterdamp erin afkoelt, raakt deze lucht verzadigd. Op dat moment gaat de waterdamp in die lucht condenseren tot water. Er ontstaan dan kleine waterdruppels die wij zien als wolken. Deze waterdruppels kunnen heel klein zijn, waardoor ze blijven zweven. Dan valt er geen neerslag (figuur 14).

Maar ze kunnen ook zo groot worden dat ze door de zwaartekracht naar beneden vallen. Dan regent, sneeuwt of hagelt het.

 In de atmosfeer koelt lucht af als deze omhoog beweegt. Overal waar lucht opstijgt en afkoelt, kan de lucht verzadigd raken en kunnen wolken ontstaan. Het hangt van de hoeveelheid waterdamp in de lucht af of de waterdruppels groot genoeg worden om naar beneden te vallen als neerslag.

 In de atmosfeer kan (koude) lucht ook dalen. Dalende lucht warmt op en kan daardoor meer waterdamp bevatten. In gebieden met dalende lucht verdwijnen daardoor de wolken: de waterdruppels verdampen

Soorten neerslag

u Neerslag ontstaat dus in gebieden waar (warme) lucht opstijgt. Dat gebeurt in verschillende situaties.

 Overal waar het aardoppervlak flink opwarmt door de zonnestralen, wordt de lucht boven het aardoppervlak ook opgewarmd. Deze warme lucht is lichter dan de lucht in de omgeving en stijgt daardoor op. Je hebt al eerder gezien dat aan het aardoppervlak dan een lagedrukgebied ontstaat. Tijdens het opstijgen koelt deze lucht af en als er genoeg vocht in zit, ontstaan er wolken en kan er neerslag gaan vallen. Dit noem je stijgingsneerslag (figuur 15).

Wolkenlucht boven Nederland. Gaat het regenen, denk je?

lucht daalt en warmt op

waterdruppels in wolken verdampen

wolk ontstaat door condensatie

warme lucht stijgt op zonnestralen warmen aardoppervlak op L

Dit gebeurt bijvoorbeeld op grote schaal in de tropen rondom de evenaar. Maar ook op kleinere schaal op een mooie zomerse dag boven een grote zandvlakte als de Drunense Duinen in Nederland.

 Je hebt al gezien dat warme lucht over koude lucht omhoog beweegt als warme en koude lucht botsen.

Deze warme, opstijgende lucht koelt af. Hierdoor ontstaan wolken waaruit neerslag kan vallen. Aan het aardoppervlak ontstaat een lagedrukgebied. Dit noem je ook wel een depressie. Het grensvlak tussen de warme en koude lucht (dat ontstaat doordat de twee luchtsoorten niet makkelijk met elkaar mengen) noem je een front. Als koude lucht in een gebied met warme lucht komt, noem je het een koufront (figuur 16). Als warme lucht in een gebied met koude lucht komt, noem je het een warmtefront. De neerslag die hierdoor valt, noem je frontale neerslag. Frontale neerslag ontstaat dus bij depressies.

 Bij een gebergte komt de wind vaak van één kant, en wordt de lucht omhooggestuwd. Dit noem je de loefzijde van het gebergte. Hier koelt de lucht af, kunnen zich wolken vormen en kan neerslag vallen. Deze neerslag noem je stuwingsneerslag (figuur 17). Aan de andere kant van het gebergte daalt de lucht vaak weer en warmt op. Dit noem je de lijzijde van het gebergte. De wolken die er nog zijn, verdampen en aan deze kant valt dan ook bijna geen neerslag. Je zegt ook wel dat dit gebied in de regenschaduw ligt.

koude lucht

vochtige lucht stijgt op en koelt af stuwingsneerslag

droog, regenschaduw loefzijde lijzijde

Waterkringloop

u Water komt op aarde in drie fasen (toestanden) voor: vast (ijs, sneeuw), vloeibaar (water) en gas (waterdamp). Deze drie fasen wisselen elkaar voortdurend af in een kringloop: de waterkringloop (figuur 18). Als water ijs wordt, spreek je van bevriezen en andersom van smelten. Als water waterdamp wordt, spreek je van verdampen en andersom van condenseren.

 Door zonnestralen verdampt er water en komt er waterdamp in de lucht terecht. Waar lucht afkoelt, ontstaan wolken en kan neerslag vallen. Meer dan de helft van alle neerslag valt boven oceanen en zeeën.

 De neerslag die op het land valt, kan landijs worden in de poolgebieden, of gletsjerijs in hooggebergten. Het kan zich ook als stromend water verzamelen in beekjes, meren en rivieren die uiteindelijk weer in zee uitmonden. Dit noem je afstromen. En neerslag kan in de bodem en ondergrond wegzakken en grondwater worden. Dit noem je infiltreren. Via de diepere ondergrond stroomt dit grondwater naar rivieren en meren, en naar zee.

warme lucht

bewegingsrichting front

oceaan verdamping condensatie afvoer door rivieren

verdamping

verdamping neerslag bevriezen smelten afstroming

Het ontstaan van stijgingsneerslag.
FIGUUR 15
Het ontstaan van stuwingsneerslag.
FIGUUR 17
Het ontstaan van frontale neerslag bij een koufront.
FIGUUR 16 De waterkringloop.
FIGUUR 18

1.5 De zon: motor van de luchtcirculatie

Het weer verandert van dag tot dag en van plaats tot plaats. Toch kun je op wereldschaal patronen ontdekken in de verdeling van de gemiddelde temperatuur, de luchtdruk, de wind en de neerslag.

Wereldwijde luchtcirculatie

u De lucht om ons heen is steeds in beweging, op kleine schaal rondom je eigen huis, maar ook op wereldschaal. Luchtstromen en winden op wereldschaal ontstaan door lage- en hogedrukgebieden aan het aardoppervlak. En deze lage- en hogedrukgebieden ontstaan door meer of minder zonne-instraling (figuur 19).

hogedrukgebied lagedrukgebied

windrichting

 De tropen, het gebied rondom de evenaar, ontvangt elke dag veel zonne-energie. Hier warmt de lucht boven het aardoppervlak dan ook sterk op, waardoor veel warme en vochtige lucht opstijgt tot hoog in de atmosfeer. Aan het aardoppervlak ontstaat in dit hele gebied daardoor een lage luchtdruk (figuur 19). De opstijgende vochtige en warme lucht koelt hoger in de atmosfeer af. Hierdoor ontstaan er bijne elke dag grote regen- en onweersbuien. In dit tropische gebied valt dan ook gemiddeld veel neerslag (stijgingsneerslag) (figuur 20 en 21).

 Het gebied rondom de polen ontvangt gemiddeld minder zonne-energie dan alle andere gebieden op aarde. Hier is de gemiddelde temperatuur dan ook laag, het is er altijd koud. De lucht boven de poolgebieden is ook koud. Koude lucht is zwaar en zal in de atmosfeer naar beneden bewegen. Op de polen heerst er daarom altijd een hoge luchtdruk aan het aardoppervlak (figuur 19).

hogedrukgebied

lagedrukgebied windrichting

Samenhang tussen de wereldwijde luchtcirculatie en het neerslagpatroon.

Omdat het hele gebied zo koud is, warmt de dalende lucht daar niet op. Als de lucht vochtig is, kan er neerslag vallen, vaak als sneeuw (figuur 22).

 Maar wat gebeurt er tussen de evenaar en de polen?

De opstijgende lucht in het gebied rond de evenaar verzamelt zich hoog in de atmosfeer en stroomt dan naar het noorden en zuiden als een hoge wind weg. Hoog in de atmosfeer koelt de lucht nog verder af en wordt zo koud dat hij gaat dalen. Dit gebeurt gemiddeld rondom de 30° N.B. en Z.B. Deze dalende lucht zorgt hier voor een hoge luchtdruk (figuur 19). De dalende lucht warmt hier op, doordat het aardoppervlak op deze breedte veel zonne-energie ontvangt. De wolken die er nog zijn, verdampen. Rond de 30° N.B. en Z.B. valt gemiddeld dan ook weinig neerslag (figuur 20 en 23). Vanaf dit gebied met hoge luchtdruk stroomt warme lucht over het aardoppervlak naar de evenaar terug, waar de lucht opnieuw omhoog beweegt. Ook stroomt er warme lucht naar hogere breedten.

 Rond 50 tot 60° N.B. en Z.B. (waar ook Nederland ligt) ontmoeten de koude lucht vanaf de polen en de warme lucht vanaf het zuiden (of op het zuidelijk halfrond: vanaf het noorden) elkaar. Hier beweegt de warme lucht over de koude lucht omhoog en ontstaan depressies (lagedrukgebieden) met veel wolken waaruit frontale neerslag valt (figuur 20). Op deze breedte heerst er dan ook een gebied met lage luchtdruk (figuur 19). Boven in de atmosfeer

waaien op grote hoogte winden terug naar het noorden en het zuiden.

Wereldwijde windsystemen

u De lucht beweegt continu in de mondiale luchtcirculatie. Je hebt geleerd dat wind waait van hoge druk naar lage druk. Dat zie je in figuur 19. Maar je ziet ook dat de winden niet in een rechte lijn waaien, maar met een bocht naar links (op het zuidelijk halfrond) of naar rechts (op het noordelijk halfrond). De Nederlandse meteoroloog Buys Ballot heeft de afwijking van de wind op beide halfronden ontdekt en een wet hiervoor bedacht: de wet van Buys Ballot. Deze luidt: als je met je rug naar het hogedrukgebied staat, dan heeft de wind op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts en op het zuidelijk halfrond naar links.

 In figuur 19 zie je dat er aan het aardoppervlak wereldwijde winden zijn die altijd uit dezelfde richting waaien. Dit zijn de passaatwinden, de noord- en zuidoostenwinden die waaien tussen 30° N.B. en Z.B. en de evenaar. En de westenwinden die waaien tussen de 30° N.B. en Z.B. en het gebied met lage luchtdruk rond de 50 tot 60° N.B. en Z.B. Dan zijn er nog de oostelijke winden die in de poolgebieden waaien.

22 De lucht boven de Kalahari woestijn in Namibië daalt en warmt op. Het is er droog en er heerst altijd een hoge drukgebied.

De lucht boven Antarctica is koud en daalt. Hier heerst aan het aardoppervlak dan ook altijd een hoge luchtdruk.

front
Noordpool
FIGUUR 20
Een tropische stortbui in Kampala, Oeganda.
FIGUUR 21
FIGUUR
FIGUUR 23

1.6 Bronnen Klimaten in de wereld

Titel ...

Met alle kennis die je nu hebt, kun je het voorkomen van de klimaten op aarde verklaren. Bij de indeling van de klimaten spelen de gemiddelde temperatuur van de koudste en de warmste maand en de gemiddelde neerslag per jaar een rol.

Kenmerken van de klimaten. BRON 6

Hoofdklimaat Subklimaat

Kenmerken

Kenmerken gemiddelde temperatuur gemiddelde hoeveelheid neerslag tropisch tropisch regenklimaat regenwoudklimaat altijd boven 18 °C voldoende neerslag in alle maanden savanneklimaat altijd boven 18 °C met droge periode

droog klimaat steppeklimaat ongeveer 150 tot 300 mm per jaar woestijnklimaat minder dan ongeveer 100 tot 150 mm per jaar

zeeklimaat

landklimaat

poolklimaat

gematigd zeeklimaat in de koudste maand warmer dan –3 °C voldoende neerslag in alle maanden en kouder dan 18 °C

Middellandse Zeeklimaat / in de koudste maand warmer dan –3 °C mediterraan klimaat en kouder dan 18 °C droog seizoen in de zomer

gematigd landklimaat - in de warmste maand warmer dan 10 °C voldoende neerslag in alle maanden - in de koudste maand kouder dan –3 °C landklimaat met een droge - in de warmste maand warmer dan 10 °C droog seizoen in de winter winter - in de koudste maand kouder dan –3 °C

toendraklimaat

warmste maand warmer dan 0 °C en kouder dan 10 °C

sneeuw- en ijsklimaat / hooggebergteklimaat het hele jaar kouder dan 0 °C

2

Spanje en Nederland vergeleken

2.1 Weer en klimaat in Europa

In Europa zijn er vaak grote verschillen in het weer tussen gebieden. Ook komen er veel verschillende klimaten voor. Hoe zit dit in Spanje en Nederland?

afkoelt, ontstaan er wolken. De neerslag die daaruit valt noem je frontale neerslag.

 Bij Spanje ligt er vaak een hogedrukgebied (figuur 2).

Bij een hogedrukgebied daalt de lucht, waardoor die opwarmt. Wolken verdampen en er valt geen neerslag. Het is er droog en zonnig weer. Als het hogedrukgebied bij Spanje zwak is, dan kan een depressie ook boven Spanje voorkomen. Dit gebeurt vaker in de winter dan in de zomer. Weer

u Het weer in Spanje en Nederland wordt beïnvloed door hoge- en lagedrukgebieden.

 In de buurt van Nederland komen warme lucht vanuit het zuiden en koude lucht vanuit het noorden bij elkaar. Waar dat gebeurt ontstaan telkens opnieuw depressies: lagedrukgebieden (figuur 2). Op het noordelijk halfrond stroomt lucht naar een lagedrukgebied tegen de klok in (linksom), in een soort spiraal (figuur 1). Omdat warme en koude lucht niet makkelijk met elkaar mengen, draaien de warme en koude lucht met een spiraalbeweging linksom in elkaar. Hierbij beweegt de warme lucht over de koude lucht omhoog (figuur 3). Dit gebeurt altijd op dezelfde manier: aan de ene kant ontstaat een warmtefront, waarbij warme lucht in een gebied met koudere lucht komt. En aan de andere kant ontstaat een koufront, waarbij koude lucht in een gebied met warmere lucht komt. Omdat de warme lucht bij de fronten opstijgt en

bewegingsrichting lucht luchtdruk in hPa 1024 hogedrukgebied lagedrukgebied H L

Op het noordelijk halfrond stroomt lucht uit een hogedrukgebied met de klok mee (rechtsom) en naar een lagedrukgebied tegen de klok in (linksom). Op het zuidelijk halfrond is dit precies andersom. Denk nog maar eens terug aan de Wet van Buys Ballot (paragraaf 1.5).

Spanje
Nederland
FIGUUR 1

2

 In het noorden komt het gematigd zeeklimaat voor, net als in Nederland. In dit gebied zijn de winters zacht en de zomers koel, en valt er het hele jaar neerslag. Dit komt door de ligging aan de Golf van Biskaje en de Atlantische Oceaan. Door de breedteligging zijn de gemiddelde temperaturen wat hoger dan in Nederland.

Weerkaart van Europa. De doorsnede van de lucht bij de depressie (lagedrukgebied) A-B zie je in figuur 3.

 Ook op andere plaatsen kunnen soms hogedrukgebieden voorkomen. Bijvoorbeeld in de winter boven het binnenland van Europa. Het landoppervlak en de lucht erboven koelen dan zo veel af, dat de lucht daar gaat dalen. Het is er droog en koud. Als dit hogedrukgebied sterk wordt, dan waait in Nederland een oostenwind en is het koud. Het kan dan langere tijd vriezen.

lucht warme lucht

 In het zuiden heerst het Middellandse Zeeklimaat, met droge, warme zomers en natte, zachte winters. Het water in de Middellandse Zee is warmer dan het water in de Noordzee. Dit komt doordat de Middellandse Zee zuidelijker ligt dan de Noordzee. Ook stroomt er door de Straat van Gibraltar weinig koud water van de Atlantische Oceaan naar de Middellandse Zee.

 In het binnenland heerst een landklimaat, met hete zomers en koude winters. Door de ligging van de gebergten langs de kust heeft de zee hier weinig invloed.

 In de berggebieden, zoals de Pyreneeën, heerst het hooggebergteklimaat.

 Aan de zuidkust en in het binnenland zijn er gebieden waar zo weinig neerslag valt, dat er het steppeklimaat heerst.

3

Klimaat

Doorsnede (A-B) door de depressie (lagedrukgebied) uit figuur 2.

u Spanje heeft een groter oppervlak dan Nederland en ligt zuidelijker. Bovendien heeft het verschillende gebergten en ligt het zowel aan de Atlantische Oceaan als aan de Middellandse Zee. Welke klimaten komen er voor (figuur 4)?

gematigd zeeklimaat landklimaat

Zee

4

Klimaten in Spanje.

Middellandse Zeeklimaat hooggebergteklimaat steppeklimaat

FIGUUR
FIGUUR
Golf van Biskaje
FRANKRIJK
PORTUGAL SPANJE
FIGUUR

2.2 Beschikbaarheid van water

Het klimaat van een gebied bepaalt hoeveel water voor mens en natuur beschikbaar is. Bijvoorbeeld voor de landbouw of voor miljoenen toeristen. Hoe zit dat in Spanje en Nederland?

Neerslagverdeling en neerslagintensiteit

u Om voor Spanje en Nederland te weten hoeveel water voor mens en natuur beschikbaar is, is het handig om te kijken naar de verdeling van neerslag in een gebied (de neerslagverdeling), naar de periode waarin deze neerslag valt en de intensiteit waarmee deze neerslag valt. De neerslagintensiteit is de hoeveelheid neerslag per tijdseenheid, bijvoorbeeld per uur of per dag.

 De neerslagverdeling (figuur 5) en de periode waarin de neerslag valt, hebben te maken met de klimaten die voorkomen in Spanje en Nederland. In gebieden met een gematigd zeeklimaat regent het in elk seizoen voldoende.

In gebieden met een Middellands Zeeklimaat is het in de zomer droog en valt de meeste neerslag in de winter. In gebieden met een steppeklimaat regent het in alle maanden weinig.

 Binnen een klimaatperiode van 30 jaar kunnen er drogere en nattere perioden voorkomen. Zo heeft Spanje regelmatig last van een paar jaren achter elkaar minder neerslag dan gemiddeld: een droogte. Dit levert problemen op met de beschikbaarheid van water.

 De neerslagintensiteit wisselt per seizoen. In Nederland regent het in de zomer minder lang dan in de winter en vooral in de vorm van buien. Een willekeurige plaats krijgt gemiddeld eens per tien jaar te maken met een wolkbreuk of hoosbui. Dan valt er 25 mm of meer in een uur of minstens 10 mm in vijf minuten. In Spanje komen ook hoosbuien voor. De intensiteit kan zo hoog zijn dat in enkele uren de helft van de jaarlijkse neerslag valt. Het water krijgt dan niet de kans om in de ondergrond te zakken en stroomt meteen over land af. Er ontstaat zo een piekafvoer in rivieren en riolen, waardoor deze kunnen overstromen (figuur 6).

5

Neerslag per jaar in mm.

Overstroming in Los Alcázares in de regio van Murcia in 2016. In Murcia viel op 17 en 18 december van dat jaar 142,8 mm neerslag. In dit gebied raakte het verkeer ontregeld en scholen sloten hun deuren. Honderden mensen werden geëvacueerd. Ter vergelijking, in Nederland valt in de hele maand december gemiddeld ongeveer 75 mm neerslag.

Golf van Biskaje
FIGUUR
FIGUUR 6

verdamping neerslag

Waterbalans

u In een bepaald gebied kan best veel neerslag vallen. Maar als de temperatuur daar hoog is en veel water meteen weer verdampt, dan houd je in dat gebied niet veel water over voor de natuur of de mens. Het is dus belangrijk om te kijken naar het verschil tussen de hoeveelheid neerslag en de verdamping in een gebied (figuur 7). Dit verschil noem je de nuttige neerslag. De verdamping in een gebied bestaat uit verdamping uit oppervlaktewater, uit de bovenste centimeters van de bodem en uit de waterdamp die planten uitademen. De nuttige neerslag kan positief zijn (neerslagoverschot) of negatief (neerslagtekort). De waterbalans van een gebied gaat over de nuttige neerslag in een jaar, berekend over een langjarig gemiddelde (vergelijkbaar met het klimaat).

 Gebieden in Spanje met een steppeklimaat hebben last van een negatieve waterbalans, omdat de verdamping over een jaar groter is dan de hoeveelheid neerslag die er valt. De neerslag valt in droge gebieden soms ook in hoosbuien, waardoor dit water niet in het gebied blijft als grondwater maar meteen afstroomt naar beken en rivieren.

Landbouw en toerisme

u In Nederland is er tot nu toe voldoende water beschikbaar voor activiteiten zoals landbouw en toerisme. Dit komt door ons gematigde zeeklimaat. Maar in Spanje is dat in grote gebieden al langere tijd anders.

 In grote delen van Spanje is het irrigeren van landbouwgronden nodig, vooral in de akkerbouw en

tuinbouw. Irrigatie is het opbrengen van water door te sproeien of het aanvoeren van water via kanaaltjes en sloten. Een nadeel hiervan is dat je vaak te veel water opbrengt. Dit water verdampt en de zouten die hierin zaten, komen dan in de bodem terecht. Het zoutgehalte in de bodem neemt toe. Dit noem je verzilting. Het beste is om te zorgen voor een goede drainage (afvoer) van het irrigatiewater naar het grondwater of oppervlaktewater, zodat het zout met het water de bodem uitgaat. Druppelirrigatie (figuur 8) is ook goed: dan geef je elke plant precies de juiste hoeveelheid water, gaat er geen water verloren en komt er ook geen zout in de bodem terecht.

 In gebieden waar voldoende neerslag valt, zie je intensieve landbouw (intensieve veeteelt en akkerbouw). In droge gebieden in het binnenland zie je extensieve veeteelt

 Om aan de grote watervraag te voldoen, vooral in de droge zomermaanden als er ook miljoenen toeristen zijn, heeft Spanje in veel rivieren stuwdammen aangelegd. De stuwmeren vormen de watervoorraad in droge tijden. Via kanalen en pijpleidingen wordt water uit rivieren en stuwmeren naar irrigatiegebieden geleid. Ook pompt Spanje, net als Nederland, veel grondwater op. Deze grondwatervoorraden worden door neerslag niet voldoende aangevuld en raken op. Hierdoor daalt de grondwaterspiegel, met verdroging als gevolg.

Gemiddelde waterbalans van Córdoba, 2001 - 2015.
FIGUUR 7
Druppelirrigatie: via de slangen ontvangen de bomen precies voldoende water.
FIGUUR 8

2.3 Klimaatverandering en extremer weer

Het lijkt alsof de winters in Nederland steeds milder en de zomers steeds warmer worden. In Spanje neemt de gemiddelde temperatuur toe. Heeft dit te maken met klimaatverandering?

Versterkt broeikaseffect

u De atmosfeer bestaat van nature uit allerlei gassen, zoals zuurstof, stikstof, koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en waterdamp (H2O). Deze laatste drie gassen zorgen voor het vasthouden van warmte in de atmosfeer. Je noemt deze gassen ook wel broeikasgassen, en het vasthouden van warmte ook wel het natuurlijke broeikaseffect, omdat het vasthouden van de warmte lijkt op hoe een broeikas werkt. De gemiddelde temperatuur op aarde is hierdoor 15 °C in plaats van −18 °C. Dit maakt de aarde leefbaar. Door onze manier van leven verbruiken we veel natuurlijke hulpbronnen en energie. Huishoudens, industrie, transport en landbouw zorgen er samen voor dat er veel fossiele brandstoffen worden verbruikt, waarbij vooral koolstofdioxide vrijkomt. Hierdoor neemt de concentratie van koolstofdioxide in de atmosfeer toe en gaat de atmosfeer steeds meer warmte vasthouden. Dit noem je het versterkte broeikaseffect. Het gevolg hiervan is dat de gemiddelde temperatuur op aarde snel hoger wordt. Dit leidt tot allerlei verschijnselen, zoals extremer weer, klimaatverandering, het smelten van gletsjer- en landijs en zeespiegelstijging

Extremer weer

u De weerelementen bepalen het weer en het klimaat. Hoe veranderen bijvoorbeeld de temperatuur en de neerslag in Nederland en Spanje de komende tijd (figuur 9 en 10)?

 In de zomer zal het in Europa gemiddeld warmer worden. De juni-temperaturen in Europa vertonen al een duidelijke opwaartse trend. In Spanje en Portugal is het in juni gemiddeld nu 2,5 °C warmer dan een eeuw geleden, in Nederland is dit ruim 1,5 °C. Hier bovenop kunnen schommelingen in het weer voor nog hogere zomertemperaturen zorgen, wel 2 of 3 °C hoger. Dit gebeurt bijvoorbeeld als het Azoren-Hoog heel sterk is, zoals in

de zomer van 2017, of als een hogedrukgebied ergens boven Europa ervoor zorgt dat depressies en koude lucht Nederland niet bereiken. Extreem hoge temperaturen in de zomer komen in de toekomst dan ook vaker voor. In Spanje kunnen we volgens de laatste inzichten zo’n warme zomer ongeveer elke 30 jaar verwachten (elk jaar 3% kans), in Nederland is dat elke 20 jaar (elk jaar 5% kans). In Spanje wordt niet alleen de zomer warmer. Ook de winter en de lente zijn de afgelopen 25 jaar ongeveer een graad warmer geworden. Door de hogere temperaturen is de verdamping toegenomen en hebben landen rond de Middellandse Zee steeds vaker last van droogte. In Nederland worden hogere gemiddelde wintertemperaturen verwacht, de winters zijn vaker zacht. De winters in Amsterdam zijn rond 2050 waarschijnlijk vergelijkbaar met die van Bordeaux (Frankrijk) nu. Volgens het KNMI kan de gemiddelde temperatuur in Nederland deze eeuw stijgen met 1 tot bijna 4 °C, afhankelijk van de uitstoot van broeikasgassen.

In de zomer, lage voorspelling

In de winter, lage voorspelling

In de zomer, hoge voorspelling

In de winter, hoge voorspelling

5,5 - 6

6

Voorspelling van de temperatuurstijging per jaar, in de zomer en in de winter, vergelijking tussen 2071 - 2100 (voorspelling) en standaardperiode 1971 - 2000 (gemeten). Je ziet twee verschillende voorspellingen: een hoge en een lage variant. Om dit te berekenen zijn verschillende computermodellen van het klimaat gebruikt. De werkelijke waarden zullen hier waarschijnlijk ergens tussenin uitkomen.

FIGUUR 9

 In Nederland neemt de komende decennia de neerslag in de winter toe en er komen ook meer hoosbuien voor. Vanaf 1906 is de hoeveelheid al toegenomen met 18%. De toename wordt voor een deel veroorzaakt, doordat warmere lucht in het opgewarmde klimaat meer waterdamp kan opnemen. In de zomer zal de neerslagintensiteit van hoosbuien toenemen, maar het regent minder vaak. Het is niet zeker hoe de neerslag gaat veranderen in Spanje. Sommige wetenschappers voorspellen minder neerslag in de zomer en de winter. De neerslag kent daar van jaar tot jaar sowieso grote variaties. Eén of zelfs een paar droge seizoenen na elkaar kunnen dus ook normale weerschommelingen zijn. Maar een langere droge periode in combinatie met grotere verdamping door hogere temperaturen kan voor problemen zorgen met de beschikbaarheid van water.

Gemiddeld per jaar In de zomer

dan –40

- –30

- –20

- –10

- –5

- 5

- 10

- 20

- 30

dan 30 geen gegevens

Voorspelling van de neerslagverandering per jaar en in de zomer, vergelijking tussen 2071 - 2100 (voorspelling) en standaardperiode 1971 - 2000 (gemeten).

Zeespiegelstijging

u De zeespiegelstijging (figuur 11) wordt op dit moment veroorzaakt door het opwarmen van het oceaan- en zeewater, waardoor het uitzet. En door het versnelde afsmelten van land- en gletsjerijs door de stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde.

 Volgens onderzoek van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) is in de periode 1901 - 2010 de wereldgemiddelde zeespiegel gestegen met ongeveer 19 cm. Het gemiddelde tempo van deze stijging neemt toe en zal de komende jaren waarschijnlijk hoger liggen dan 2 mm per jaar. Omdat het heel lang duurt voordat de oceanen, zeeën en ijskappen zich hebben aangepast aan de wereldwijde opwarming, zal de zeespiegel nog eeuwenlang blijven stijgen, ook als de hoeveelheid broeikasgassen niet meer verder stijgt.

Gemiddelde zeespiegelstijging per jaar in de periode 1992 - 2011, gebaseerd op satellietmetingen.

 Volgens het KNMI kan de zeespiegel in Nederland in deze eeuw 25 cm tot wel 100 cm stijgen. Hoeveel dit precies is, hangt af van de uitstoot van broeikasgassen, de uiteindelijke stijging van de temperatuur en het afsmelten van het ijs.

 Langs de Spaanse kust wordt een minimale zeespiegelstijging van 15 cm verwacht tot 2050 en tot 2100 kan de stijging 50 tot 100 cm zijn.

FIGUUR 10
FIGUUR 11
Los Barrios de Luna in Spanje tijdens de grote droogte van 2017.
FIGUUR 12

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.