ThiemeMeulenhoff is een educatieve uitgeverij die zich inzet voor het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs. De mensen van ThiemeMeulenhoff zijn er voor onderwijsprofessionals - met ervaring, expertise en doeltreffende leermiddelen. Ontwikkeld in doorlopende samenwerking met de mensen in het onderwijs om samen het onderwijs nog beter te maken.
We ontwikkelen lesmethodes die goed te combineren zijn met andere leermiddelen, naar eigen inzicht aan te passen en die bewezen effectief zijn. En natuurlijk worden al onze lesmethodes zo duurzaam mogelijk geproduceerd.
Zo bouwen we samen met de mensen in het onderwijs aan een mooie toekomst voor de volgende generatie.
Alle rechten voorbehouden. Tekst- en datamining, AI-training en vergelijkbare technologieën niet toegestaan. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatieen Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Inhoud
Zo werk je met Feniks 4
Het nut van geschiedenis 6
TIJD VAN BURGERS EN STOOMMACHINES
1 Nederland, 1813-1900 8
1.1
Oriëntatie Koloniën van weldadigheid 8
1.2 Het Verenigd Koninkrijk onder koning Willem I 10
1.3 Nederland als koloniale mogendheid 14
1.4 Economische ontwikkelingen 18
1.5 Sociale verhoudingen 21
1.6 Brits-Indië 23
1.7 Afsluiting 26
TIJD VAN BURGERS EN STOOMMACHINES
TIJD VAN WERELDOORLOGEN
2 Naar een democratisch politiek systeem 28
2.1
Oriëntatie Ik wil het en ik kan het! 28
2.2 De grondwetswijziging van 1848 30
2.3 Het ontstaan van de verzuiling 33
2.4 Het feminisme 37
2.5 De strijd om kiesrecht 40
2.6 Kartini, een Javaanse strijdster voor vrouwenrechten 43
2.7 Afsluiting 46
TIJD VAN WERELDOORLOGEN
3 De Eerste Wereldoorlog 48
3.1 Oriëntatie Oorlogsgruwelen 48
3.2 Europa onder spanning 50
3.3 Van moordaanslag naar wereldoorlog 53
3.4 Oorlog op alle fronten 57
Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
3.5 Vrede, maar niet voor iedereen 61
3.6 Duits Zuidwest-Afrika 64
3.7 Afsluiting 66
TIJD VAN BURGERS EN STOOMMACHINES
TIJD VAN WERELDOORLOGEN
4 Rusland kleurt rood 68
4.1 Oriëntatie Op het Rode Plein 68
4.2 De laatste tsaren 70
4.3 Twee revoluties 74
4.4 Burgeroorlog, oorlogscommunisme en Nieuwe Economische Politiek 77
4.5 Stalin, de rode tsaar 80
4.6 Henk Sneevliet en de Communistische Internationale 84
4.7 Afsluiting 86
TIJD VAN WERELDOORLOGEN
5 Het interbellum 88
5.1 Oriëntatie Jaren van rijkdom en armoede 88
5.2 Een nieuwe wereldorde na Versailles 90
5.3 De ‘rijke’ jaren twintig 93
5.4 Economische crisis in de Verenigde Staten 97
5.5 De wereld in crisis 101
5.6 Japans imperialisme 104
5.7 Afsluiting 106
TIJD VAN WERELDOORLOGEN
6 De Tweede Wereldoorlog 108
6.1 Oriëntatie Een totalitaire samenleving 108
6.2 Fascisme en nationaalsocialisme 110
6.3 De wereld brandt 113
6.4 Nederland bezet 117
6.5 De Holocaust 121
6.6 De oorlog door Japanse ogen 124
6.7 Afsluiting 126
TIJD VAN TELEVISIE EN COMPUTER
7 De wereld onder hoogspanning, 1945-1991 128
7.1 Oriëntatie Alleen de vogels vliegen van Oost naar West 128
7.2 Van wereldoorlog naar Koude Oorlog 130
7.3 Aan de leiband van Moskou 134
7.4 Europese samenwerking 138
7.5 Het einde van de Koude Oorlog 140
7.6 Cuba 143
7.7 Afsluiting 146
TIJD VAN WERELDOORLOGEN
TIJD VAN TELEVISIE EN COMPUTER
8 Koloniën worden onafhankelijk 148
8.1 Oriëntatie Kolonisator-af 148
8.2 De dekolonisatie van Brits-Indië 150
8.3 Nederlands-Indië wordt Indonesië 153
8.4 Vietnams strijd om onafhankelijkheid 157
8.5 Suriname onafhankelijk 160
8.6 De dekolonisatie van Zuid-Afrika 163
8.7 Afsluiting 166
TIJD VAN TELEVISIE EN COMPUTER
9 Nederland na 1945 168
9.1 Oriëntatie Geen gummiknuppel voor meisjes 168
9.2 Handen uit de mouwen 170
9.3 Nederland als multiculturele samenleving 174
9.4 Politiek Nederland 177
9.5 Protesteren en emanciperen 181
9.6 De Bhagwan-beweging 183
9.7 Afsluiting 186
TIJD VAN WERELDOORLOGEN
TIJD VAN TELEVISIE EN COMPUTER
10 Brandhaard Midden-Oosten 188
10.1 Oriëntatie Afscheidingsmuren 188
10.2 Joden en Arabieren streven naar zelfstandigheid 190
10.3 Naar een Joodse staat 193
10.4 Arabisch-Israëlische oorlogen 196
10.5 De opkomst van het moslimfundamentalisme 199
10.6 De Verenigde Naties proberen vrede te bewaren 203
10.7 Afsluiting 206
Overzicht van vaardigheden 208
Begrippen 210
Zo werk je met Feniks
Je gaat werken met de geschiedenismethode Feniks, die bestaat uit een leerboek en een werkboek. De methode is een LRN-line methode. Dat betekent dat de methode ook een digitaal deel heeft. De digitale versie van een aantal opdrachten bevatten daarvoor filmpjes, geluidsfragmenten of bepaalde interactieve elementen.
Leerboek
Elk hoofdstuk begint met een paragraaf Oriëntatie
Je maakt hierin kennis met het tijdvak. Aan het begin van elke paragraaf vind je de leerdoelen. Dit zijn de vragen waar de paragraaf antwoord op geeft.
De grote afbeelding en de gekleurde tekst daaronder gaan meestal over een vrij klein onderwerp en zijn vooral bedoeld om je de sfeer van het tijdvak te laten proeven.
De tweede tekst zoomt uit en vertelt je waar het hoofdstuk over gaat.
Met de tijdbalk kun je je oriënteren in de tijd.
Elke paragraaf begint met een grote afbeelding en een gekleurde tekst. Net als in de oriëntatie zijn deze onderdelen bedoeld om je de sfeer te laten proeven. De tekst bevat vaak wel leerstof, dus sla deze niet over!
Verder heeft elke paragraaf ‘gewone’ tekst, beeldbronnen en tekstbronnen. Bronnen zijn geen leerteksten. Sommige paragrafen hebben een kadertekst waarin een historische vaardigheid wordt uitgelegd. Die moet je ook leren voor de toets.
De paragraaf Wereldgeschiedenis gaat over een ander deel van wereld, in de tijd waar het hoofdstuk over gaat. In deze paragraaf leer je nieuwe stof, maar worden ook vergelijkingen gemaakt met de stof uit de eerdere paragrafen. De wereldgeschiedenis-paragraaf is dus een vorm van verbreding.
In de afsluiting staan alle belangrijke gebeurtenissen, begrippen, leerdoelen en kenmerkende aspecten van het hoofdstuk bij elkaar.
Begin bij de opdrachten
Bij Feniks werk je vanuit de opdrachten. Boven de opdracht staat steeds welke tekst je moet lezen of welke bron je moet gebruiken. Zo heb je altijd de juist stof bij de hand.
Werkboek
De leerdoelen uit het leerboek staan ook in het werkboek aan het begin van elke paragraaf.
• Aan het begin van een paragraaf staat altijd een opdracht waarmee je kennis die je al hebt, ophaalt.
• Aan het begin van een opdracht, staat vaak een gekleurde instructieregel over de tekst of bronnen die je moet gebruiken. Heeft een opdracht geen gekleurde instructieregel? Dan geldt de instructie van de vorige opdracht ook voor deze opdracht.
• Sommige opdrachten doe je met z’n tweeën, of in een groepje. Bij deze opdrachten staat een icoontje met twee hoofdjes (tweetal), of met drie hoofdjes (groepje).
• Soms heb je een computer of een tablet nodig, bijvoorbeeld om iets op te zoeken. Dat zie je aan het tablet-icoontje.
• Soms gaat een opdracht niet alleen over vroeger, maar ook over jou, of over de wereld van nu. Dat wordt uitgelegd in de gekleurde balkjes over relevantie
• Het werkboek heeft ook tekstbronnen en beeldbronnen Voor het nummer ervan staat een W (van werkboek). Aan het einde van een hoofdstuk en elke paragraaf vind je een samenvatopdracht
• Tot slot zie je wat voor soort opdrachten je hebt gemaakt. Dan kun je voor jezelf nagaan in welke opdrachten je goed bent, en welke je extra moet oefenen.
Het nut van geschiedenis
• Waarom leer je over het verleden?
Bron 1 Drie delen van een veelluik (schilderij dat uit veel delen bestaat) over de zeven ‘werken van barmhartigheid’. Gemaakt door Meester van Alkmaar, in 1504.
Armoede
‘De hongerigen te eten geven’, ‘De dorstigen te drinken geven’, ‘De naakten kleding geven’: dit zijn drie van de zeven werken van barmhartigheid. Alle gelovige mensen vormen samen het corpus christi, het lichaam van Christus, zo geloofde men in de Middeleeuwen. Wie zwakke delen van dat lichaam (zoals arme mensen) helpt, maakt het hele lichaam sterker. Wie in de hemel wil komen, vergroot zijn kans daarop flink door aan barmhartigheid te doen. Mensen die meer hebben, helpen mensen die minder hebben. Dat is de kern van deze vorm van armoedebestrijding. Door de eeuwen heen komt dit idee in allerlei vormen voor. Toch is niet iedereen het ermee eens. Sommige armen zijn arm door hun eigen schuld. Ze kunnen werken, maar doen het niet, omdat ze niet weten hoe, of omdat ze lui zijn, of verslaafd aan drank. Moeten die mensen worden geholpen, of geldt hier: eigen schuld, dikke bult? Door de tijd heen verschillen de meningen hierover. En heeft de overheid een taak in het bestrijden van armoede? Ook daarover zijn de afgelopen eeuwen veel ideeën naar voren gekomen.
Feit is dat elke samenleving, hoe die ook is ingericht, te maken heeft met armoede. En dus ook met de vraag: wat moeten we daarmee?
Bron 2
Rederijkers waren groepen mensen die bijeenkwamen om gedichten voor te dragen. Een rederijker uit Gouda schreef:
‘Wee hem die goud in de kisten laat verroesten. Met oorlog en zware tijden wordt hij aangetast. Ziekten, pestilentiën en kwade hoesten zullen hem overvallen, dat hij maar oppast! Bliksem en sulfer zal regenen op zo’n gast die geen erbarmen heeft met des armens last.’
Uit: Gedicht van Goudse rederijkers (1606).
Bron 3
De humanist Dirck Coornhert beschrijft zijn visie op bedelaars: ‘Dat men zodanige burgers in stadigen arbeid zouden mogen onderhouden, om zo van hun kwade gewoonte ontwend te worden en een verbetering van leven mag verwachten.’
Uit: D. Coornhert, Boeventucht (1587).
Bron 4 In het Amsterdamse rasphuis, gebouwd en onderhouden door het stadsbestuur, werden criminelen, bedelaars en overlastgevers opgesloten. Ze moesten hout raspen. Het poeder dat zo ontstond, werd gebruikt als grondstof voor verf. Gravure van J.I. Pontanus uit 1611.
Geschiedenis: nuttig?
Bron 5
Minister-president Drees voerde een wet in waardoor elke bejaarde een kleine uitkering kreeg. Hierop ontving hij duizenden bedankjes: ‘Aan Zijne Exelentie Minister Drees, Den Haag.
U is de bouwmeester van het geluk voor ouden van dagen.
Nu behoeven de oudjes niets meer aan hun kinderen te vragen. Ik hoop dat Uwe Exelentie zich nooit over ons oudjes hoeft te beklagen. Wij blijven u met eerbied herdenken als de vader voor Ouden van Dagen.’
Uit: Gedicht uit het privéarchief van W. Drees (1947).
Waarom je Engels leert, of waarom je bij biologie de werking van je lichaam onderzoekt, spreekt voor zich. Maar waarom is het nuttig om te weten wat er eeuwen geleden gebeurde en wat mensen toen deden en dachten? Op deze vraag zijn veel antwoorden. Vijf ervan:
1 Geschiedenis laat zien dat sommige verschijnselen er altijd zijn. Bijvoorbeeld armoede en armoedebestrijding. Door te kijken naar hoe men hier in het verleden mee omging, kun je beter beredeneren waarom je een bepaalde aanpak wel of niet goed vindt.
2 Geschiedenis laat je nadenken over moraal: wat vind jij goed, wat vind jij fout, waarom?
3 Geschiedenis laat je nadenken over jouw rol in de samenleving. Kun jij of moet jij iets doen om het milieu te beschermen? Of om je woonplaats of je land te helpen besturen?
4 Geschiedenis laat je beter begrijpen waarom dingen in onze tijd zijn zoals ze zijn. Waarom hebben vrouwen niet overal dezelfde rechten als mannen? Waarom vind je nu in vrijwel elk land ter wereld een McDonald’s en vijftig jaar geleden niet? Waarom wonen er in Frankrijk veel Algerijnen en in Nederland niet?
5 Geschiedenis laat je beter begrijpen waarom er vaak meerdere standpunten zijn over een onderwerp en waarom mensen het soms heel moeilijk eens worden Iets dat nuttig is, of van belang, is ‘relevant’. Dit woord staat in je werkboek bij elke opdracht die past bij een of meer van de vijf punten hierboven.
1 Nederland, 1813-1900
1.1 Oriëntatie Koloniën van weldadigheid
• Hoe waren de economische en sociale omstandigheden in Nederland in de negentiende eeuw en welke pogingen werden er ondernomen om deze te verbeteren?
Bron 1 Rond 1850 maakte H.P. Oosterhuis deze tekening van Willemsoord, een van de Koloniën van Weldadigheid.
De hemel of de hel?
Het ziet er gemoedelijk uit: enkele boerderijen in een weids landschap, spelende kinderen, volwassenen die keuvelen met enkele passerende deftige heren. Deze tekening is rond 1850 gemaakt in een Kolonie van Weldadigheid. Een kwart eeuw eerder schetsten twee studenten een minder idyllisch beeld. Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp wandelden toen door Nederland en hielden een dagboek bij. In Ommerschans, ook een Kolonie van Weldadigheid, ontmoetten ze een vermoeide vrouw die de kolonie vervloekte. Naast haar zat een uitgeteerd mannetje. Zijn voeten waren bevroren door de strenge winter, waarna men zijn tenen er met nijptangen had afgedraaid. Werken ging niet meer. Ergens anders liet een vrouw het eten van haar kinderen zien: twee kleine broodjes, voor een hele dag. Haar kinderen kermden van de honger.
v. Chr.
1 voor Christus na Christus
De Koloniën van Weldadigheid waren een idee van Johannes van den Bosch. Hij zag dat in de steden duizenden vaders bedelden om werk, maar nergens aan de slag konden, waardoor hun gezinnen van armoede verzwakten. Als rijke burgers wat geld bij elkaar legden, bedacht Van den Bosch, dan kon daarvan een kolonie worden gesticht. Niet overzees, maar in afgelegen, nog onontgonnen gebieden in het oosten van Nederland. Daar zouden kansloze gezinnen dan met hard werken een bestaan kunnen opbouwen. Maar als Van Lennep en Van Hogendorp de waarheid schreven, dan was Van den Bosch’ plan niet in alle opzichten een succes geworden.
In dit hoofdstuk
In 1818, toen Johannes van den Bosch zijn plan lanceerde, ging het niet goed in Nederland. De Gouden Eeuw, de tijd waarin de Republiek een politieke en economische hoofdrol speelde, was ver weg. De Franse overheersing was nog maar net achter de rug. Die had in Nederland diepe en blijvende sporen nagelaten, vooral op politiek gebied. Het meest opvallend was de staatsvorm. Nederland was niet langer een republiek, maar een koninkrijk. De samenvoeging van de Noordelijke met de Zuidelijke Nederlanden tot één koninkrijk zou echter geen succes worden.
Dat Johannes van den Bosch veel steun kreeg voor de Koloniën van Weldadigheid, was mede te danken aan de grote invloed van de burgerij. Rijke ondernemers vonden in koning Willem I een bondgenoot. Hij stimuleerde namelijk ook de handel met de koloniën in Azië en Amerika. Hierdoor kregen bewoners van steeds meer eilanden in de Indische archipel steeds meer met Nederlanders te maken. Behalve economische groei speelden ook politieke motieven daarbij een rol: koloniale gebieden waren een manier om de macht van het eigen land te laten zien, zo vond men.
Tijdens de regeerperiode van Willem I kreeg het Nederland zoals we dat nu kennen gestalte.
2 Dit schilderij uit 1835 van George Gillis Haanen geeft een beeld van het onderwijs van bijna twee eeuwen geleden. Deze kinderen bezoeken de avondschool. Bij kaarslicht leren ze lezen en schrijven.
Bron 3 Het huidige onderwijs in Nederland lijkt nauwelijks nog op wat er in de negentiende eeuw op school gebeurde. Het belangrijkste verschil: nu móeten kinderen naar school.
TIJD VAN BURGERS EN STOOMMACHINES (1800-1900)
Bron
1.2 Het Verenigd Koninkrijk onder koning Willem I
• Waarom is in 1815 het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden gevormd en waarom scheidde België zich daarvan af?
De terugkeer van de Verloren Zoon
‘U kunt zich geen voorstelling maken, mijn allerliefste moeder, van de ontvangst die mij ten deel is gevallen, of van de vreugde van de natie over het vertrek van de Fransen en mijn terugkeer in het vaderland.’ Dit schreef prins Willem Frederik van Oranje enkele dagen nadat hij op 30 november 1813 ’s avonds laat in Scheveningen voet aan wal had gezet. Deze zoon van de inmiddels overleden stadhouder Willem V was in het diepste geheim met een Engels oorlogsschip naar Nederland gebracht, op uitnodiging van een aantal notabelen. Matrozen roeiden de prins naar het land. Vanaf het strand werd een boerenkar het water in gereden. In het halfdonker keken vanuit de duinen enkele nieuwsgierigen toe. Zij werden scherp in de gaten gehouden door Britse soldaten, die aanwezig waren omdat rekening werd gehouden met een mogelijke aanval van de Fransen. Maar een laatste stuiptrekking van het Napoleontische bewind bleef uit. De prins werd zo snel mogelijk naar Amsterdam gebracht. Hier werd hij officieel tot ‘soeverein vorst’ uitgeroepen. Wat dat precies inhield, zou later worden vastgesteld.
vorming van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
prins Willem Frederik van Oranje uitgeroepen tot ‘soeverein vorst’ van Nederland 1839 België wordt onafhankelijk
begin van de Belgische Opstand
Bron 4
Nicolaes Penning maakte in 1813 een aquarel van de aankomst van Willem Frederik in Scheveningen.
Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
Rond 1800 kregen grote delen van Europa te maken met de Franse veroveringsdrang.
Dat gold ook voor de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, die in 1795 werd veroverd. Elf jaar later benoemde keizer Napoleon zijn jongere broer Lodewijk tot koning van Holland. Maar vier jaar daarna, in 1810, lijfde hij ons land alsnog in bij het Franse Keizerrijk. In 1813 werd duidelijk dat de laatste dagen van het Franse Keizerrijk waren geteld.
De overwinnaars van Napoleon streefden een Europees machtsevenwicht na, zodat Frankrijk in de toekomst geen nieuwe veroveringsoorlogen zou kunnen beginnen.
Daarom moesten de landen die om Frankrijk heen lagen sterk genoeg zijn om toekomstige Franse militaire acties te kunnen afslaan. Maar ze mochten ook weer niet zo groot en sterk worden dat ze zelf een bedreiging zouden vormen voor het machtsevenwicht.
In het zuiden vervulde Spanje die rol, in het oosten Pruisen en Oostenrijk. Ten noorden van Frankrijk lagen de Oostenrijkse Nederlanden. In 1815 besloten de grote mogendheden om deze samen te voegen met de voormalige Republiek (Oostenrijk kreeg ter compensatie elders ander gebied). Uit deze twee kleine landen werd het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden gevormd, met Willem Frederik van Oranje als koning Willem I. De Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden hadden al meer dan twee eeuwen niet meer bij elkaar gehoord. Noord en Zuid hadden zich politiek, economisch, sociaal en cultureel heel verschillend ontwikkeld. Koning Willem I kreeg de zware taak om twee onderling sterk verschillende gebieden tot één geheel te maken.
Een toegankelijke vorst
Bron 5 Deze in 1815 gemaakte prent is een symbolische voorstelling van de hereniging van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. De nieuwe koning is afgebeeld als oorlogsgod Mars.
De twee bekendste bijnamen van Willem I, Koning Koopman en Kanalenkoning, laten zien waarop de aandacht van de koning vooral was gericht: de economie. Die kan niet bloeien zonder goede infrastructuur. Willem I investeerde daarom veel geld en mankracht in de aanleg van kanalen, wegen en scheepsbouw. Om handel en productie te stimuleren, richtte Willem I de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) op. Wie geld nodig had voor het opzetten of uitbouwen van een economische activiteit, kon een beroep doen op de NHM. Ook regelgeving en logistiek die betrekking had op de economie liep vaak via de NHM. De maatschappij diende daarnaast als verbindingsstuk tussen de internationale handel, waarin het Noorden goed was, en de industrie van het Zuiden. NHM-schepen brachten industrieproducten naar Nederlands-Indië en namen grondstoffen mee terug als retourvracht. Met tomeloze inzet wilde Willem I het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden ‘opstoten in de vaart der volkeren’. Er verschenen niet uitsluitend hoge heren in zijn paleis. Als vader van zijn volk wilde koning Willem I toegankelijk zijn voor al zijn onderdanen. Elke woensdagmorgen hield hij zijn ‘openbaar gehoor’. Iedereen was hier welkom.
Maar de koning is de baas
Bron 6
De aanleg van het NoordHollands Kanaal was een van de duurste projecten uit de regeerperiode van Willem I. Op 9 januari 1830 vroren in dit kanaal enkele koopvaardijschepen vast. Groepen mannen moesten stukken ijs rondom de zeilschepen loshakken. Tekenaar J.H. Koekkoek vermeldde in het onderschrift de namen van acht koopvaardijschepen en hun eigenaren.
Onder leiding van koning Willem I werd Nederland een gecentraliseerde eenheidsstaat met een sterk centraal bestuur en geringe macht voor de provincies. Willem I had bij zijn aantreden moeten beloven dat er een grondwet zou komen waarin de belangrijkste rechten en plichten van burgers en overheid waren vastgelegd. Nederland werd dus een constitutionele monarchie.
Maar de koning liet er geen misverstand over bestaan wie de baas was: hij, en niemand anders. De grondwet maakte dat mogelijk, want daarin stond dat de koning de ministers benoemde en dat die bovendien aan hem verantwoording moesten afleggen. In 1815 hadden de Zuidelijke Nederlanden ongeveer drieënhalf miljoen inwoners en de Noordelijke Nederlanden twee miljoen. Om overheersing door het Zuiden te voorkomen, eiste het Noorden hetzelfde aantal vertegenwoordigers in de StatenGeneraal, zoals het Nederlandse parlement heette, als het Zuiden. Dat gebeurde. Als concessie aan het Zuiden werd de Eerste Kamer ingesteld. Dit was een wens van de conservatieve adel, die in het Zuiden veel invloed had.
De koning mocht de leden van de Eerste Kamer benoemen en hij koos zijn kandidaten vooral uit de adel. De Eerste Kamer mocht wetsvoorstellen verwerpen die door de Tweede Kamer waren goedgekeurd. Het parlement kreeg weinig rechten. Doordat de koning het parlement bovendien vaak simpelweg negeerde, was het bestuur in de praktijk meestal een onderonsje tussen de koning en zijn ministers, waarop het parlement weinig invloed had.
Ontevredenheid over taal- en godsdienstpolitiek
De sterke machtspositie van de koning riep vooral in het Zuiden kritiek op. Met name liberalen wilden de macht van de koning terugdringen. Niet alleen de politieke verhoudingen, maar ook de cultuurpolitiek van Willem I beviel de zuiderlingen niet. In 1825 richtte de koning in de stad Leuven het Collegium Philosophicum op en verplichtte alle priesterstudenten daar colleges te volgen. De bisschoppen in de Zuidelijke Nederlanden, die eerst elk hun eigen priesteropleiding hadden, werden hierdoor minder invloedrijk. Via de pastoors mobiliseerden zij het kerkvolk. Ook was er ontevredenheid over de taalpolitiek van de koning, die de positie van het Nederlands wilde versterken, ten koste van het Frans. Liberalen en katholieken gingen samenwerken tegen Willem I, ondanks dat beide groepen eigenlijk niet bij elkaar pasten. Veel liberalen waren namelijk niet zo godsdienstig, terwijl veel katholieken het liberalisme verafschuwden.
Die tegenstand bracht Willem tot enkele concessies. Hij sloot het Collegium
Philosophicum en matigde de taalpolitiek. Desondanks werd het steeds duidelijker dat de koning niet slaagde in zijn belangrijkste opdracht: het tot een eenheid smeden van Noord en Zuid.
Bron 7
De Zuid-Nederlandse Louis de Potter schreef, in het Frans, een open brief aan de Noord-Nederlanders over de ‘vernederlandsing’: ‘Beschikt over Uwe meningen, Uwe erediensten, Uwe scholen zoals U goeddunkt en laat ons in vrijheid over onze beschikken! Handhaaft Uw zeden en gebruiken, Uw taal, maar laat ons ónze taal, ónze gebruiken en ónze zeden. Maakt wetten uitsluitend in het belang van Uw handel, wij zullen er maken in het belang van onze landbouw en industrie.’
Naar: Louis de Potter, Courrier des Pays Bas (1828).
De afsplitsing van België
In 1829-1830 ging het economisch slecht. De winter was zeer koud. Fabrieken lagen wekenlang stil. Werkloosheid en voedselprijzen stegen schrikbarend en de onrust groeide. In Brussel kwam het in 1830 tot een opstand. De opvoering van de opera De Stomme van Portici vormde de aanleiding daarvoor. In deze opera wordt vrijheid verheerlijkt. Veel toeschouwers namen deze boodschap letterlijk. Mensen die meer macht en invloed voor burgers én parlement wilden, organiseerden rellen. De Belgische Opstand was een feit.
Koning Willem I stuurde zijn oudste zoon, de kroonprins, met een legermacht naar Brussel. In plaats van de stad met geweld in te nemen, ging prins Willem met de opstandelingen onderhandelen. Hij toonde zich bereid om plannen voor een bestuurlijke scheiding tussen Noord en Zuid aan zijn vader voor te leggen. De koning wilde hier niets van weten en gaf zijn tweede zoon, prins Frederik, de opdracht om met een militaire actie een eind aan de opstand te maken. Korte tijd later vloeide er bloed in de straten van Brussel. Daarop riep een Voorlopig Bewind de Belgische onafhankelijkheid uit. Onder diplomatieke druk van Engeland en Pruisen werd besloten het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden op te splitsen in twee onafhankelijke staten: Nederland en België. Een nieuwe militaire actie van Willem I, die later de Tiendaagse Veldtocht zou gaan heten, kon dit niet voorkomen. Pas jaren later, in 1839, ging Willem I officieel akkoord met de Belgische onafhankelijkheid.
Bron 9
Tijdens de Tiendaagse Veldtocht werd bij een veldslag het paard van de kroonprins, de latere koning Willem II, aangeschoten. De prins, omringd door officieren, staat naast zijn gewonde paard. Schilderij van Nicolaas Pieneman, 1833.
Bron 8 Spotprent uit 1830/1832 met Louis de Potter in de hoofdrol.
1.3 Nederland als koloniale mogendheid
• Waarom en hoe breidde Nederland in de negentiende eeuw zijn aanwezigheid in Nederlands-Indië uit?
Bron 10 Op dit schilderij van Isaac Israëls uit 1883/1884 staan militairen in Rotterdam klaar voor vertrek naar Nederlands-Indië.
‘De
mooiste jaren van mijn leven’
In de tweede helft van de negentiende eeuw vertrokken ongeveer 70.000 Nederlanders als militair voor kortere of langere tijd naar Nederlands-Indië. Veel van hen vertrokken vanuit de Rotterdamse haven, zoals de groep die door Isaac Israëls is geschilderd. Aan de gezichten is af te lezen dat het merendeel het spannend vindt. Dat was het ook. De opening van het Suezkanaal in 1869 verkortte de route naar Nederlands-Indië met zo’n achtduizend kilometer en de overstap van zeil- naar stoomschepen verkleinde de risico’s op tegenslagen. Maar onderweg kon er alsnog van alles misgaan. Natuurlijk was dat spannend. Wat dreef deze mannen naar dat onbekende gebied in de tropen? Avontuur en ontsnappen aan de dagelijkse sleur? Het geestdodende werk in de lawaaiige en ongezonde fabrieken ontvluchten? Ongetwijfeld. Maar de zekerheid van een goed en vast salaris zal de doorslag gegeven hebben. En de tweehonderd gulden die de vrijwilligers als handgeld meekregen –vergelijkbaar met een half jaarsalaris van een arbeider – maakte het extra aantrekkelijk om een contract voor twee jaar te tekenen.
Nederlands-Indië
Ten tijde van de Republiek had de VOC in Azië handelsnederzettingen (factorijen) die verspreid lagen over een groot gebied. Buiten die nederzettingen had de VOC weinig macht. Toen Nederland in 1815 niet langer onder Frans bewind viel, werd de VOC,
die intussen was opgeheven, geen nieuw leven ingeblazen. In plaats daarvan kreeg de Nederlandse overheid een deel van de vroegere VOC-factorijen in handen. Willem I liet de Nederlandse bestuursmacht over een steeds groter gebied uitbreiden. Veel ‘inlandse’ vorsten waren er niet gelukkig mee dat zij een deel van hun macht moesten afstaan. Het ongenoegen over het Nederlandse optreden leidde tot onlusten en opstanden. Onder leiding van de Javaanse prins Diponegoro verspreidden deze zich over grote delen van Java. Er volgde een langdurige en bloedige strijd: de Java-oorlog (1825-1830). Diponegoro was de zoon van een sultan en een diepgelovige moslim. Hij meende dat hij uitverkoren was om heerser over heel Java te worden en dat het zijn taak was om de ‘ongelovigen’ te verjagen.
Aan Javaanse kant vielen meer dan 200.000 slachtoffers. Aan Nederlandse zijde sneuvelden 15.000 militairen. Na vijf jaar was het duidelijk dat de Javanen de strijd niet konden winnen. Er werden onderhandelingen gestart. Prins Diponegoro werd een vrijgeleide beloofd. Na drie uur onderhandelen werd hij echter gearresteerd en verbannen naar een uithoek van de Indische archipel.
Het Cultuurstelsel
Indië kostte veel meer geld dan het opbracht. Tussen 1817 en 1829 leed Nederland een verlies van 40 miljoen gulden op de kolonie. Koning Willem I wilde Indië van een ‘schadepost’ in een ‘wingewest’ veranderen. De oplossing werd gevonden in de invoering van het Cultuurstelsel.
De bedenker hiervan was gouverneur-generaal Johannes van den Bosch, die vond dat mensen in de tropen traag en lui waren. Om grotere welvaart te bereiken, moesten zij tot harder werken worden gedwongen. Daarbij moesten de inlandse edelen en dorpshoofden een rol spelen. Via hen werd de Javaanse bevolking verplicht om een vijfde deel van haar grond te bebouwen met tropische exportgewassen, vooral koffie, suiker, thee, tabak en indigo (een blauwe kleurstof voor de textielnijverheid). Ze moesten deze producten leveren aan de NHM, die zelf bepaalde welke prijs zij daarvoor betaalde, het zogenoemde ‘plantloon’. De producten werden naar Nederland verscheept en verkocht. De winst (‘baten’) kwam in de Nederlandse schatkist terecht. Dat bedrag werd ‘het batig slot’ genoemd.
Bron 12
Kosten en opbrengsten van de kolonie, in miljoenen guldens. 1831-1840 1841-1850 1851-1860 1861-1870
slot als percentage van de belastinginkomsten Nederlandse overheid
Bron 11 Nicolaas Pieneman schilderde in 1830 De gevangenneming van prins Diponegoro door generaal De Kock
Indische exportgewassen
Het Cultuurstelsel had grote gevolgen voor Java. Om alle verbouwde producten naar de havensteden te kunnen vervoeren, moest men veel wegen aanleggen en bruggen bouwen. Hierdoor werd ook de afzet van Nederlandse fabrieksproducten eenvoudiger. Dankzij het plantloon beschikte de Javaanse bevolking over contant geld, dat zij gedeeltelijk besteedde aan de aanschaf van Nederlandse producten. Vooral in Twente gemaakte katoenen stoffen waren erg in trek.
Toch waren voor Javanen de nadelen van het Cultuurstelsel groter dan de voordelen. De inlandse edelen en dorpshoofden die toezicht moesten houden op de levering van de landbouwproducten, kregen als beloning een percentage van de opbrengst. Dat zij dus persoonlijk voordeel hadden van een zo groot mogelijke opbrengst, werkte misbruik in de hand. Ze eisten dat boeren de beste gronden gebruikten voor de verbouw van de exportgewassen; rijst (het belangrijkste voedselgewas) moest op slechte gronden worden geplant.
De ambtenaar Eduard Douwes Dekker schreef (onder het pseudoniem Multatuli) een zeer kritisch boek over deze vormen van machtsmisbruik en uitbuiting: Max Havelaar, of de koffij-veilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij.
Bron 13
‘Wanneer men het te kooken zetten der soep, er het vleesch uithaalt, dan blijft er schoon water over en wanneer met uit het cultuurstelsel den gedwongen arbeid ligt, dan rest er ook niets van. Maar ik zie geen kans soep te maken zonder botten of vleesch. Zolang men batige saldo’s wil hebben, moet men geweld plegen jegens de Javanen. Moet Holland ook nog wat hebben, mij best, maar dat men dan niet spreke van liberalisme. Want of ge het juist vindt door de landrente van 9 naar 23 miljoen op te drijven, dan wel door geen 12 gulden voor koffij te betalen, die meer dan drie keer zoveel waard is, ge vordert geld dat de Javanen ons niet schuldig zijn.’
Uit: Brief van A.J. Anemaet aan S. Mulder (1866).
Economische veranderingen
Ook in politieke kringen in Den Haag groeide de weerstand tegen het Cultuurstelsel. Vooral onder liberalen nam het ongenoegen toe. Dat was niet alleen vanwege het misbruik van inlandse boeren, maar ook omdat particuliere ondernemers niet met Indië mochten handelen. Dat was voorbehouden aan de NHM en dus aan de overheid. In 1870 werd onder liberale druk de Agrarische Wet ingevoerd, waarmee een einde kwam aan het NHM-monopolie. Nederlandse planters vestigden zich op de eilanden en legden er plantages aan. Daar produceerden zij op grote schaal vooral suiker, koffie, thee en tabak. Ook bleek Nederlands-Indië rijk aan grondstoffen: er werd aardolie en tinerts gevonden en men ontdekte dat rubberbomen goed groeiden op de eilanden Borneo en Sumatra. Het Cultuurstelsel stierf een stille dood; particuliere ondernemers kregen een steeds groter deel van de productie in handen. Dat de economische verhoudingen veranderden, betekende niet dat de kritiek op de slechte positie van de Javaanse boeren verdween. Steeds meer Nederlanders vonden het oneerlijk dat Nederland niets terugdeed voor de honderden miljoenen guldens die uit Nederlands-Indië waren gehaald. Ook werd vaak de vraag gesteld hoe men de Indische bevolking meer ‘beschaving’ zou kunnen bijbrengen. Vooral christelijke politici hielden zich met dit vraagstuk bezig. Zij wilden de Indische bevolking niet alleen christelijke waarden bijbrengen, maar ook het onderwijs en de gezondheidszorg verbeteren. In 1901 sloeg de Nederlandse regering officieel een nieuwe koers in: de Ethische Politiek. Nederland verplichtte zichzelf de welvaart en het welzijn van de Indische bevolking te verbeteren. Van invloed van de inlanders op het bestuur was geen sprake. Voorlopig bleef de leuze: ‘Veel voor, maar niets door het Indische volk.’
werd op grote plantages tabak verbouwd. Nadat de tabaksbladeren waren gedroogd en gesorteerd, werden ze tot een handzaam pakket samengeperst. Op de voorgrond naaien vrouwen het pakket dicht.
Met harde hand
De Nederlanders hadden alleen op Java bestuursmacht. Na 1870 breidde Nederland met inzet van het leger, vanaf 1830 het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) genoemd, het koloniaal gezag uit naar andere eilanden (de ‘buitengewesten’). Soms gebeurde dit met bruut geweld De weerstand tegen het Nederlandse modern imperialisme was in sommige gebieden hardnekkig. Pas in 1914 was de laatste tegenstand tegen het koloniale bewind gebroken en was nagenoeg heel Nederlands-Indië onder Nederlands bestuur gebracht.
Bron 15
Geen genade voor kwaadwilligen ‘Ook het schieten door de huizen, zonder voorafgaande sommatie, zou nog veelvuldig voorkomen. Een luitenant zou er zich op durven beroemen, dat hij bij eene nachtelijke omsingeling en doorschieting van een huis, waarin men wist dat zich een kraamvrouw bevond, deze vrouw met haar zuigeling en twee vroedvrouwen had gedood. Ook moet het gebeurd zijn dat na de omsingeling en doorschieting van een huis, waarin zich zoogenaamde djahats (kwaadwilligen) bevonden, behalve een paar van deze, ook twee vrouwen waren gedood en een vrouwelijk kind was verwond en dat het laatste toen door een sergeant bij een beentje gepakt, aan de trap neergegooid en middels een geweerschot afgemaakt werd, het zoogenaamde genadeschot, waarvan ook schromelijk misbruik wordt gemaakt. En dit moet niet het eenige geval van dien aard zijn.’
Uit: Brief van J.J.B. Fanoy aan A.F. de Savornin Loman (1903).
1903 en 1914 de Gajoweg aangelegd. Deze 104 kilometer lange weg liep van de kust naar het binnenlanden en was van groot belang voor de vestiging van het Nederlandse gezag in Atjeh.
Bron 14 Op Sumatra
Bron 16 Eerste luitenant Albert Laman Trip poseert met een groep inlandse militairen in Atjeh. In dit gebied in het noorden van Sumatra werd tussen
1.4 Economische ontwikkelingen
• Welke veranderingen deden zich in de negentiende eeuw in Nederland voor in de landbouw, industrie en handel?
Waarom veranderen? Het gaat toch goed!
Met een slinger die met de hand moet worden rondgedraaid laat de timmerman de slijpsteen draaien. Geconcentreerd slijpt hij zijn beitel, om hem weer vlijmscherp te maken. Foto’s zoals deze konden in de negentiende eeuw en in de eerste decennia van de twintigste eeuw overal in Nederland worden gemaakt. Zelfs in de kleinste dorpen stonden werkplaatsen waar een ambachtsman, eventueel geholpen door een zoon of een knecht, spullen voor zijn dorps- of streekgenoten maakte. Karren, meubels, klompen, paardentuig, manden: deze opsomming is met honderden voorbeelden uit te breiden. In Nederland bleven dergelijke kleine bedrijfjes heel lang de toon aangeven. Het is namelijk een misverstand dat na de uitvinding van de stoommachine iedereen van de ene op de andere dag op industriële schaal ging produceren. Dat gebeurde zelfs in Engeland niet, waar de Industriële Revolutie begon. Nederland was in het industrialisatieproces een laatbloeier. Hier speelde men liever op safe. Deze timmerman heeft ongetwijfeld een groot deel van zijn leven gedacht: ‘het zal mijn tijd wel duren’.
Specialisatie in de landbouw
Rond 1800 waren er in de Nederlandse landbouw grote regionale verschillen. In de vruchtbare kustprovincies was de landbouw kapitaalintensief en gespecialiseerd. Welvarende boeren teelden tuinbouwproducten en handelsgewassen. In de lage, drassige gebieden lag het accent op zuivelproductie, bestemd voor verkoop in de steden. Op de veel armere zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland hadden boeren
Bron 17 Het merendeel van de ambachtslieden in Nederland was werkzaam in de huisnijverheid, of in kleinschalige ondernemingen. Deze timmerman had een werkplaats aan huis. Deze foto is rond 1915 gemaakt.
een klein, gemengd bedrijf met akkerbouw én veeteelt. Samen met hun gezin bewerkten ze de grond, voornamelijk om te voorzien in de eigen behoeften.
Na 1850 veranderde de Nederlandse landbouw snel. Doordat in Europa het basisvoedsel van graan en aardappelen steeds goedkoper werd, hadden meer Europeanen geld voor producten die voorheen voor de ‘gewone man’ onbetaalbaar waren, zoals vlees, zuivel, groenten en fruit. Nederlandse landbouwers speelden in op die toenemende vraag, door zich meer op de export te richten. De steeds betere vervoersmogelijkheden, zoals stoomschepen en treinen, droegen bij aan de exportmogelijkheden.
BRON EN VRAAGSTELLING
Bronnen geven jou een beeld van het verleden.
Om dat beeld zo breed mogelijk te maken, moet je historische vragen stellen. Er zijn drie soorten historische vragen:
1 Beschrijvende vraag. Met deze vragen verken je een onderwerp: wat gebeurde er, wie speelden daarbij een rol, hoe zag iets eruit?
2 Verklarende vraag. Met deze vragen probeer je de oorzaken van een verschijnsel of gebeurtenis te achterhalen, om het te kunnen
verklaren. Deze vragen beginnen vaak met ‘waarom’, ‘waardoor’, of ‘hoe’.
3 Waarderende vraag. Met deze vragen kun je een oordeel vaststellen. Bijvoorbeeld of iemand positief of negatief aankeek tegen een bepaalde gebeurtenis of ontwikkeling. Maar ook de vraag of een bepaalde leider per saldo meer goeds dan slechts heeft veroorzaakt, of andersom, is een waarderende vraag.
Bron 18
Nederlandse beroepsbevolking per sector, 1849-1909.
1849 1889 1909
Landbouw (incl. jacht en visserij) 44% 33% 28% Nijverheid
Late industrialisatie
29% 32%
Bron 19 Op de zandgronden bleef tot ver in de twintigste eeuw spierkracht belangrijk. Veel van het werk werd nog met de hand gedaan. Zeker bij de oogst werd het hele gezin ingeschakeld.
Rond 1780 begon in Engeland de Industriële Revolutie. Vanaf 1800 volgden België, NoordFrankrijk en, op enige afstand, Duitsland. In de Nederland was toen nog nauwelijks sprake van industrialisatie. In de eerste helft van de negentiende eeuw was de Nederlandse nijverheid kleinschalig en hoofdzakelijk op de binnenlandse markt gericht. Ondernemers hielden vast aan ambachtelijke productiemethoden. In Delft werd het beroemde handbeschilderde aardewerk bijvoorbeeld nog altijd op vrijwel dezelfde wijze gemaakt als twee eeuwen eerder.
Ondernemingen die in de eerste helft van de negentiende eeuw met behulp van stoommachines op massaproductie probeerden over te gaan, mislukten in veel gevallen. Het duurde lang voordat stoommachines zodanig geperfectioneerd en energiezuinig waren dat ze een betrouwbaar en goedkoper alternatief voor de wind- en watermolens vormden. Het feit dat steenkool moest worden geïmporteerd, remde het tempo van industrialisatie ook danig af. Daardoor kwam er in de nijverheid pas na 1850 economische groei op gang die was gebaseerd op massaproductie. Op het
platteland vestigden zich overal bedrijven die agrarische grondstoffen verwerkten. In Oost- en Zuid-Nederland, waar het loonniveau al sinds eeuwen lager lag dan in het westen, ontwikkelden zich arbeidsintensieve industrieën, zoals de katoenindustrie in Twente, de wolindustrie in Tilburg en de leerlooierijen in Noord-Brabant. In Holland concentreerden zich kapitaalintensieve industrieën, zoals scheepsbouw en machinefabrieken.
Stapelmarkt wordt transitohandel Nederlandse kooplieden hadden vanaf de achttiende eeuw moeten toezien hoe hun marktpositie langzaam afbrokkelde. Maar in het midden van de negentiende eeuw schafte een aantal Europese landen wetten af die de handel belemmerden. Deze doorbraak van de vrijhandel betekende voor de internationale handel in Nederland een flinke stimulans. Mede door de verbeterde transportmogelijkheden kon Nederland in de tweede helft van de eeuw opnieuw gaan profiteren van zijn gunstige ligging aan de Noordzee en de grote rivieren. Er brak een tijdperk van aanhoudende economische groei aan. Maar de handel veranderde.
De snelgroeiende industrie in het Duitse achterland zorgde voor opbloei van de handel en scheepvaart in Nederland. Nederlandse havens dienden als doorgeefluik tussen het geïndustrialiseerde Engeland en het zich industrialiserende westelijk deel van Duitsland. Deze wijze van handeldrijven heet transitohandel. Transitohandel is vergelijkbaar met de stapelmarkt in de zeventiende eeuw. Alleen werd de handelswaar niet meer tijdelijk opgeslagen in pakhuizen, maar direct naar de bestemmingen getransporteerd.
De nauwe verbondenheid met het buitenland en de nadruk op doorvoer, maakte handeldrijvend Nederland wel kwetsbaar. Dat zou in de twintigste eeuw tijdens oorlogen en economische crises voor grote problemen zorgen.
Bron 21
De tonnages die in Amsterdam, Rotterdam en Antwerpen werden geregistreerd, 1870-1913 (× 1000 ton).
Amsterdam Rotterdam Antwerpen
1870 319 1026 1317
1875 320 1412 2063
1880 759 1682 2650
1885 983 2120 2969
1890 992 2939 3840
1895 1135 4215 4559
1900 1536 6360 5688
1905 1763 8375 8373
1910 2147 10877 10756
1913 2627 13047 12025
Bron 20 Een stoomgemaal en een windwatermolen gebroederlijk naast elkaar in Spanbroek in Noord-Holland.
1.5 Sociale verhoudingen
• Welke veranderingen deden zich in de negentiende eeuw in Nederland voor in de sociale verhoudingen?
Het moet anders omdat het kan
Alexander Ver Huell studeerde rechten in Leiden. Hij sloot in 1849 zijn studie met een promotie af. Ongetwijfeld was hij zo gekleed als de mensen op zijn tekening, en werd hij op dezelfde wijze vervoerd. Na zijn studie werd hij geen jurist, maar koos hij voor het kunstenaarsbestaan. Hij werd onder meer tekenaar van humoristische tafereeltjes. In veel van zijn tekeningen bekritiseert Ver Huell de sociale verhoudingen in de Nederlandse samenleving. Ver Huell was niet de enige die dat deed. Met name het feit dat verschillende groepen in de samenleving heel verschillende mogelijkheden, rechten en plichten hadden, stuitte veel mensen tegen de borst. Ook onderwijzers, journalisten en geestelijken klommen regelmatig in de pen om een rechtvaardiger samenleving te bepleiten.
Sociale misstanden
In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was, in vergelijking met de omringende landen, de rol van de adel beperkt. De burgerij maakte de dienst uit. Maar dat betekende niet dat er geen onderscheid was tussen sociale groepen. Integendeel. Ook gedurende de negentiende eeuw bleven de sociale verschillen groot. Een groot deel van de Nederlandse bevolking leefde in armoede. Vooral arbeiders hadden het slecht. Omdat er te weinig werk was, zaten zij een deel van het jaar werkeloos thuis. Geen werk betekende ook: geen inkomen. En als de oogsten mislukten, werden de problemen nog groter, doordat de voedselprijzen stegen.
In de industriesteden was de situatie grotendeels vergelijkbaar met die in Engeland tijdens de beginfase van de industrialisatie. Mensen woonden in kleine, verkrotte woonruimtes, maakten lange werkdagen, tegen lage lonen en in een onveilige werkomgeving. Maar ook in de landbouw en in de huisnijverheid waren de woon- en werkomstandigheden vaak slecht. Zelfs aan het begin van de twintigste eeuw was het niet uitzonderlijk dat in dezelfde ruimte werd gewoond en gewerkt.
Bron 22 Tekening van Alexander Ver Huell van een groep studenten op weg naar een promotiebijeenkomst.
De sociale kwestie
Bron 24
Een onderwijzer schreef over de leefomstandigheden van arbeiders in de touwslagerijen in Moordrecht:
‘Men vergelijke de behoeften eens met de inkomsten, dan worden u de tranen uit de oogen geperst. Bij de lagere stand vraagt men niet: wat zullen we eten, doch, zullen wij eten? En wanneer men nog verdiensten heeft, dan is het niet: zullen wij ons aan vleesch vergasten, doch: wij zijn al blijde, dat wij ons maal mogen doen met slechte rijst, of met een stuk droog roggebrood. Daar kan men aan geen andere kleeding denken dan die, welke de liefdadigheid uitreikt. Daar is de slaapplaats vaak eene walgelijke zak met kaf of stroo, en de dekking niets meer dan eenige lompen.’
Uit: G.B. Lalleman, Slavernij in Nederland (1855).
Bron 25
Mensen uit de hogere klassen, zoals artsen, pastoors en dominees, schrijvers en journalisten, vonden dat het zo niet langer kon. Zij brachten de misstanden onder de aandacht. Door hun publicaties over de slechte omstandigheden in woningen en fabrieken kwam de discussie over de sociale kwestie op gang. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd het oplossen van de sociale kwestie een van de belangrijkste politieke thema’s. Maar de problemen waren zo groot en zo veelzijdig, dat lang niet alles snel kon worden opgelost. Een belangrijke stap was dat de Tweede Kamer in 1874 het zogenoemde Kinderwetje aannam, dat was ingediend door Samuel van Houten. Dit sociaal bewogen Kamerlid vond het verkeerd dat veel kinderen nooit leerden lezen, schrijven en rekenen omdat ze al op zeven- of achtjarige leeftijd moesten gaan werken. Zijn wet verbood fabrieksarbeid voor kinderen onder de twaalf jaar, in Nederland de eerste stap op het terrein van sociale wetgeving. Maar omdat er weinig controle was en omdat veel ouders de inkomsten van de kinderen niet konden missen, bleven veel kinderen aan het werk. Pas met de invoering van de leerplicht in 1901 (die wél werd gecontroleerd) kwam er een einde aan de grootschalige kinderarbeid in ons land.
Inspecteurs van de ‘Directie van den Arbeid’ rapporteerden over huizen en werkplaatsen van thuiswerkende ambachtslieden: ‘Een ervan zat daar te werken terwijl het buiten hard vroor; een ander in een vertrek waar de wind door de open naden der wanden blies; een zelfs op een vliering, waarvan het licht slechts door eenige glazen dakpannen kon schijnen. Dit zijn ruimtes die voor menschelijk verblijf volkomen ongeschikt zijn. Ook vochtige en kwalijk riekende kelders komen als werkplaatsen voor. Een kleermaker woonde met zijn gezin in zulk een kelder en had daar ook zijn werkvertrek. Het privaat bevindt zich in de hoek van de kamer.’
Uit: Onderzoekingen naar de toestanden in de Nederlandsche Huisindustrie. Deel 3, Textielindustrie, Kleeding en reiniging (1911-1914).
Bron 23 Enkele familieleden in de tuin van een Amsterdams huis. Foto van Jacob Olie uit 1898.
1.6 Brits-Indië
WERELDGESCHIEDENIS
• Hoe en waarom werd India een Britse kolonie?
Bron 26 Op deze Indiase prent uit omstreeks 1600 hakt een geharnaste ruiter een wilde ezel doormidden.
Torens van afgehakte hoofden
Het linker dier overkomt iets heel vervelends. Maar dat een ruiter, gezeten op een galopperend paard, de kracht heeft om zo’n enorme klap uit te delen, is wel een prestatie. Perfect getrainde, meedogenloze ruiters zijn kenmerkend voor het leger van het Mogolrijk.
Dit rijk was in 1526 gesticht door de avonturier Babur. Hij kwam uit Centraal-Azië en was een verre afstammeling van Dzjengis Khan. Met een wrede wijze van regeren lukte het hem en zijn opvolgers de macht vast te houden. Zo had Akbar, een kleinzoon van Babur, de zonderlinge gewoonte om na een gewonnen veldslag een toren te bouwen van de afgehakte hoofden van gesneuvelde tegenstanders.
Toch was Akbar niet alleen bloeddorstig. Hij versterkte zijn macht ook op andere manieren. Veel gebieden in India waren in handen van hindoeïstische vorsten. Wanneer Akbar er een versloeg, nam hij de dochters van zijn tegenstander op in zijn harem. Zo ontstond een band tussen zijn dynastie en de Indiase vorsten.
Grote Indiase Opstand 1876 koningin Victoria gekroond tot keizerin van Brits-Indië
India: een wespennest
De Engelse East India Company (EIC) was in 1600 opgericht, twee jaar eerder dan de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). De EIC kreeg een koninklijk monopolie op de handel met Azië. Het kostte de Britten echter veel moeite om invloed in Azië te krijgen. De machtspositie van de Hollanders was daar halverwege de zeventiende eeuw namelijk onbetwist. Om zoveel mogelijk uit het vaarwater van de oppermachtige VOC te blijven, concentreerde de EIC haar aandacht op het Mogolrijk, waarin de VOC vrijwel niet actief was. Dit enorme rijk strekte zich uit over een groot deel van het huidige Afghanistan, Pakistan, India en Bangladesh en had zo’n honderd miljoen onderdanen. De hoofdstad Agra – nu vooral bekend vanwege de Taj Mahal – telde zo’n 700.000 inwoners en de stad Lahore was groter dan het toenmalige Londen, Parijs, Lissabon, Madrid en Rome bij elkaar.
Maar in de eerste helft van de achttiende eeuw nam de macht van de Mogolkeizers af. Met hun streng-islamitische beleid en hun enorme hebzucht maakten zij zich bij de overwegend hindoeïstische inwoners van het Indiase schiereiland steeds minder geliefd. Mogolkeizer Jahangir was volgens een tijdgenoot ‘zo onverzadigbaar dat zijn hart nooit wist wanneer het genoeg had gekregen; het was als een bodemloze put die nooit viel te vullen, want hoe meer het kreeg, hoe meer het verlangde’.
Geen wonder dat veel lokale en regionale machthebbers graag samenwerkten met de Europeanen, die over superieure vuurwapens beschikten. Zij zagen in hen een welkome bondgenoot in hun strijd tegen de islamitische overheersers. Maar ook de Mogols zelf ontvingen de Europeanen met open armen: hoe meer kooplieden er kwamen handelen, hoe beter. Want dat betekende: meer geschenken en voor hen meer opbrengsten. Daarbij maakten de Mogols handig gebruik van de rivaliteit tussen de verschillende Europese handelsondernemingen.
Het imperium van de EIC
Tot het midden van de achttiende eeuw kwam de EIC nauwelijks verder dan de kust, waar ze op strategische punten enkele handelsposten, factorijen, had gesticht. St. George is één ervan. Tussenpersonen brachten de handelswaar, vooral katoenen stoffen en zijde, naar de factorijen. Er was nauwelijks contact tussen de Indiase bevolking en de Britse EIC-mensen.
Dat veranderde toen in het rijke Bengalen prins Suraj-ud-Daula op de troon kwam. Hij wilde een einde maken aan de invloed van de EIC. Daarom overviel hij Fort William, een belangrijke Britse basis. De Britse soldaten die de overval overleefden werden in een
Bron 27 Een prent uit 1754 van Jan van Ryne van Fort St. George in Madras.
kleine cel opgesloten. De volgende ochtend was een derde van hen gestikt.
Karachi
Delhi
Punjab
Majoor Robert Clive werd erop uitgestuurd om deze misdaad te wreken. Met een vloot van twaalf schepen zeilde hij richting Fort William. Daar aangekomen merkte hij dat het fort was verlaten en dat de prins zich met zijn gevolg en zijn legermacht in de binnenlanden had teruggetrokken. Clive zette de achtervolging in. Mede dankzij hun superieure vuurwapens wonnen de mannen van Clive de strijd binnen één dag. Vanaf dat moment versterkte de EIC haar greep op Bengalen. Langzaam maar zeker breidden de Britten daarna hun invloed uit over heel India. De handelscompagnie ontwikkelde zich tot een agressieve koloniale machthebber. De Britse overheid besteedde veel geld aan de marine en het landleger om de bezittingen van de EIC te beschermen, zonder dat zij meedeelde in de winsten. Het gebied dat onder directe controle van de handelscompagnie viel, nam toe tot meer dan dertien miljoen vierkante kilometer. De handelsopbrengsten verdwenen in de zakken van de aandeelhouders, de mensen die geld in de EIC investeerden. Onder hen waren ook veel politici: meer dan een kwart van de Britse Lagerhuisleden was aandeelhouder van de EIC.
Brits-Indië als kroonkolonie
De verstandhouding tussen de Britten en de Indiërs bleef werkbaar zolang de bemoeienis zich tot de economie beperkte. Maar toen de Britten zich ook met de cultuur gingen bemoeien, werd de relatie stroever. In 1857 sloeg de vlam in de pan. De opstand begon bij het leger, dat inmiddels was uitgegroeid tot bijna 300.000 man. De officieren waren Brits en de gewone manschappen kwamen uit diverse delen van de kolonie. Een deel van hen was moslim en een ander deel hindoe. Deze twee religieuze gemeenschappen stonden op gespannen voet met elkaar. In 1857 werden nieuwe geweren in gebruik genomen. Het gerucht ging dat het mechanisme van deze geweren was behandeld met vet van varkens en koeien. Voor moslims zijn varkens onrein en voor hindoes zijn koeien heilig. Daarom weigerden de soldaten deze geweren aan te raken. De Britse legerleiding besloot de weigeraars op te sluiten. Als reactie hierop brak een algehele opstand uit. De Britten raakten de controle over een zesde deel van Brits-Indië volledig kwijt. Pas een jaar later wisten ze deze Grote Indiase Opstand neer te slaan: de onderlinge verschillen en rivaliteit tussen de verschillende Indiase bevolkingsgroepen bleken te groot om één vuist tegen de Britten te kunnen maken. In Londen kwam men tot de conclusie dat de EIC te zwak was om de kolonie goed te kunnen besturen. Brits-Indië kwam daarom onder direct gezag van de Britse regering. Hierdoor werd de Britse invloed groter en was er minder ruimte voor Indiase gewoonten en gebruiken. Dit proces werd in 1876 letterlijk bekroond: toen werd de Britse koningin Victoria gekroond tot keizerin van Brits-Indië.
Een overzichtstekening met de uniformen van de verschillende legeronderdelen in Brits-Indië.
Surat (1612)
Bombay (1638)
Calcutta (1690)
Madras (1639)
Bengalen
Golfvan Bengalen
Arabisch e Zee
INDIA
Bron 28
De belangrijkste factorijen van de EIC.
Bron 29
Beeld op het omslag
Een typmachine? Een ouderwetse kassa? Het apparaat op de voorkant van dit boek is geen van beide. Het is een codeermachine, bedoeld om berichten om te zetten in geheimtaal. De ontvanger, die ook zo’n codeermachine moest hebben én de ‘sleutel’ moest kennen om de geheimtaal te ontcijferen, kon dan als enige het bericht lezen. De machine werd gebruikt door nazi-Duitsland en heet Enigma, Grieks voor raadsel. De raadsels die de Enigma produceerde, waren met name in oorlogstijd enorm belangrijk. Ze gaven informatie over aan- of afwezigheid van voldoende soldaten of munitie, over aanvalsplannen en veranderingen daarin, over bevelen en waarschuwingen. Kortom, informatie waarmee je de oorlog kon winnen of verliezen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wisten de Britten de code van de Enigma te kraken, een prestatie die grote gevolgen zou hebben voor het verloop van de oorlog.
Door bepaalde informatie niet voor iedereen toegankelijk te maken, kunnen mensen op een enorme voorsprong of achterstand worden gezet. Ken je voorbeelden hiervan uit onze tijd?
Scan de QR-code voor meer informatie over de Enigma.