Gastredactie:
Sofie De Ruysser
Jet Bakels
Hester Dibbits
Marit van Dijk
![]()
Gastredactie:
Sofie De Ruysser
Jet Bakels
Hester Dibbits
Marit van Dijk
125e jaargang – 2024 | 3 (aug. - dec.)

tijdschrift over de cultuur van het dagelijks leven
ISSN 0042-8523
Uitgegeven met steun van de Vlaamse overheid, de Universitaire Stichting van België, het Vera Himlerfonds en Musea en Erfgoed Antwerpen vzw


Redactie: lic. Paul Catteeuw (redactiesecretaris; Kontich), dra. Sofie De Ruysser (Antwerpen), prof. dr. Hester Dibbits (Amsterdam), prof. dr. Sophie Elpers (Arnhem), dra. Roselyne Francken (Antwerpen), prof. dr. Hans Geybels (Leuven), prof. dr. Marc Jacobs (Brugge), prof. dr. Maarten Larmuseau (Kessel-Lo), prof. dr. Theo Meder (Almere), dra. Jorijn Neyrinck (Brugge), dra. Hilde Schoefs (Bilzen), prof. dr. Annick Schramme (Berchem), dra. Els Veraverbeke (Gent), prof. dr. Johan Verberckmoes (Heverlee), dr. Gregory Vercauteren (Mortsel) Verantwoordelijke uitgever: dr. Jur. Paul Peeters (’s-Gravenwezel/Schilde), lic. Sigrid Peeters (Oelegem/Ranst)
Beeld- en eindredactie: Paul Catteeuw & Johan Verberckmoes
Adressen
Redactie: J.B. Reykerslaan 28, 2550 Kontich, redactie@volkskunde.be
Beheer-Uitgeverij: vzw Centrum voor Studie en Documentatie, Gillès de Pélichylei 97, 2970 ’s-Gravenwezel (Schilde), info@volkskunde.be
Website https://www.volkskunde.be
Jaarabonnement
Voor België: € 24,00 – buiten België € 30,00
Voor nummers buiten abonnement: info@volkskunde.be
Het tijdschrift Volkskunde werd opgericht in 1888 door August Gittée en Pol de Mont. In 1894 werd Alfons De Cock redacteur.
Van 1914 tot 1920 hield “Volkskunde” op te verschijnen. Daarna berustte de leiding bij Victor de Meyere, vanaf 1936 bijgestaan door Jan de Vries. Vanaf 1938 hebben Jan de Vries, Maurits De Meyer, Pieter Jacobus Meertens en Karel Constant Peeters het tijdschrift voortgezet samen met Jan Gessler en Paul De Keyser.
De nieuwe reeks begon met de 43e jaargang (1940-41). Vanaf 1967 werd de redactie geleid door P.J. Meertens en K.C. Peeters, vanaf 1972 aangevuld door Jan Theuwissen en Johannes Jacobus Voskuil.
Na het overlijden van K.C. Peeters werd vanaf 1976 de redactie geleid door Jan Theuwissen en Stefaan Top. Van 2008 tot 2020 was Stefaan Top eindredacteur.
In 2012 werd de reeks vanaf de 113e jaargang in zijn huidige vorm vernieuwd.
Vanaf 2021 leiden Paul Catteeuw en Johan Verberckmoes de beeld- en eindredactie. De redactie is interdisciplinair en Vlaams-Nederlands samengesteld.

Ransuil (Asio otus) uit ‘Nederlandse vogelen: volgens hunne huishouding, aert, en eigenschappen beschreeven’’ (1770-1829) uitgegeven door Nozeman en Sepp © Koninklijke Bibliotheek van Nederland
marit van dijk, hester dibbits, jet bakels & sofie de ruysser inleiding
Met dit themanummer willen wij een bijdrage leveren aan het actuele debat over veranderende mens-dierrelaties. Recent zijn tal van wetenschappelijke publicaties verschenen die voor dit debat relevant zijn.1 Ook de bij onze lezers vertrouwde disciplines van de volkskunde, etnologie en sociale en culturele antropologie zijn hierin vertegenwoordigd.2 In lijn met de binnen deze disciplines bestaande traditie van interdisciplinariteit en casuïstiek kozen wij ervoor om in dit themanummer één dierenfamilie centraal te stellen en deze door auteurs uit verschillende disciplines en expertises soortspecifiek te laten benaderen: de vogel.
Er is geen diersoort die zich zo zichtbaar in ons dagelijks leven heeft genesteld als de vogel. Ze zijn ons vertrouwd: ze markeren de seizoenen, verrijken onze taal, inspireren onze technologie en vullen met hun eieren of vlees menig culinaire traditie. Ze spelen de hoofdrol in talloze vertellingen, en worden – zoals Ton Lemaire zo mooi verwoordde – in diverse culturen als ‘vleugels van de ziel’ beschouwd.3
Over vogels en taal zou met gemak een apart themanummer kunnen worden gevuld.4 Uitdrukkingen met vogels waren vroeger prominenter aanwezig dan nu, maar straatnamen, spreekwoorden en lokale vogelnamen
1 Zie onder andere: Donna J. Haraway, Staying with the trouble. Making kin in the Chthulucene. Duke University Press, 2016; Linda Kalof (eds.), The Oxford Handbook of Animal Studies (2017). Zie ook het Centrum voor MensDierStudies, in 2021 opgericht als platform voor dit snelgroeiende vakgebied in Nederland. https://www.diermensstudies.nl/ (bezocht op 31/10/2024).
2 Zie onder andere: Michaela K. Fenske en Sophie Elpers, ‘Multispecies Worlds in the Museum’, Ethnologia Europaea 49(2) (2020), p. 8-14. https://doi.org/10.16995/ee.1886 (bezocht op 21/10/2024); Maarten Reesink, Dier en Mens. De band tussen ons en andere dieren, Meppel, Boom uitgevers, 2021. Ook kunnen hier vernoemd worden de tentoonstelling Dier, Mens & Traditie uit 2021 en de bij de tentoonstelling verschenen publicatie van Jet Bakels en Shirley Jaarsma (red.) Dier, Mens & Traditie, zwemmende honden, zingende twatwa’s en pronkende paarden (Het Natuurhistorisch en Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland, 2021). In 2023 stond de Vlaamse Erfgoeddag in het teken van mensdierrelaties met het thema ‘Beestig erfgoed’ (zie https://faro.be/publicaties/inspiratiebrochureerfgoeddag-2023 en https://histories.be/tijdschrift/beestig-erfgoed/ (beide bezocht op 21/10/2024).
3 Ton Lemaire, Op vleugels van de ziel. Vogels in voorstelling en verbeelding, Amsterdam, Ambo|Anthos uitgevers, 2007.
4 Zie ook: https://talkpal.ai/nl/vocabulary/vogel-vs-vogels-dieren-en-vogels-in-de-nederlandsewoordenschat/ (bezocht op 8/10/ 2024); https://neerlandistiek.nl/2021/06/etymologica-vogels-inhet-wild-en-op-tafel/ (bezocht op 8/10/2024).
observaties van ons dagelijks leven met vogels
zijn er nog steeds. Ook voor vogels en technologie hadden we zonder meer genoeg materiaal bijeen kunnen brengen om er een aparte aflevering van Volkskunde mee te vullen. Zo is het fascinerend te zien hoe alomtegenwoordig vogels zijn als het gaat om de nabootsing van natuurlijke fenomenen in onze cultuur (biomimicry).5 Een voorbeeld uit velen: de schedelvorm van de specht, die een enorme veerkracht moet hebben vanwege de kracht waarmee hij op een boom hamert, inspireerde het ontwerp van fietshelmen. Het eten van vogels en vogeleieren als alledaagse praktijk is een derde voor de hand liggend thema voor Volkskunde. 6
Het is net als met al die andere alledaagse vogelpraktijken, -gebruiken en -tradities: er mag dan al veel over zijn geschreven, telkens dienen zich toch weer vragen en verrassingen aan. Oude tradities worden opnieuw uitgevonden of in een nieuwe context van een andere betekenis voorzien, en nieuwe tradities gaan deel uitmaken van bestaande culturele repertoires. Zo kent de vogelaarcommunity relatief weinig mensen van kleur, maar zorgen nieuwe initiatieven, zoals Flock Together, hier voor verandering.7 Of maakt menig veganist tegenwoordig een eiergerecht met tofu of kikkererwten en wat kala namak of ook wel zwart zout. Enkele ‘oude’ tradities komen in deze bundel aan bod, zoals het zoeken naar kievitseieren en de pinksterviering op Schiermonnikoog met de haan van Kallemooi. Maar er zijn er nog veel meer. Denk bijvoorbeeld aan het ganzenrijden in de Antwerpse Noorderpolders8, de Surinaamse zangvogelwedstrijden in Nederland, de vinkenzettingen in Vlaanderen9 of het Friese wilsterflappen waarbij ervaren vrijwilligers trekvogels met slagnetten vangen en dan zenderen, ringen, wegen en weer vrijlaten. Ook het fenomeen van de kooiker, de beheerder van de eendenkooien, kent een lange geschiedenis. Daarnaast zijn er relatief nieuwe gebruiken, zoals het Grote Vogeltelweekend van Natuurpunt in Vlaanderen (sinds 2004), en de Nationale Tuinvogeltelling van de Vogelbescherming en SOVON in Nederland (sinds 2003). Jaarlijks weten deze acties meer dan honderdduizend burgerwetenschappers op de been te brengen.10
Vogels: men kan ze vangen, eten en opzetten, maar er ook naar luisteren en kijken, ze bewonderen en bestuderen, zoals dat ook massaal gebeurde ten tijde van de twee jaren durende restricties in verband met COVID-19. Talloze mensen trokken niet alleen de parken en de natuur in, maar ook het bestuderen
5 https://chirpforbirds.com/nature-advocacy/biomimicry-and-birds/ (bezocht op 21/10/2024).
6 Zie in dit verband ook de publicatie Birds as food: anthropological and cross-disciplinary perspectives, uitg. Door Frédéric Duhart and Helen Macbeth (2018). Enfield (UK): ICAF (International Commission on the Anthropology of Food and Nutrition). ICAF Alimenta Populorum series. 80 pp.
7 Nadeem Perera en Ollie Olanipekun, Outsiders – de natuur is van jou, Amsterdam, Atlas Contact, 2024.
8 Zie onder meer: Frédéric Crynen, Eeuwig ganzenrijden. 100 jaar de Oude Gans, Stadskroniek, Antwerpen, 2023. https://ssue.com/museastadantwerpen/docs/eeuwig-ganzenrijden-100-jaar-de-oude-gansstadskro (bezocht op 9/10/2024).
9 https://www.immaterieelerfgoed.be/nl/erfgoederen/vinkenzetten-in-vlaanderen (bezocht op 9/10/2024).
10 ‘Tuinvogeltelling tijdens lockdown ongekend populair’, Vogelbescherming Nederland, 31 jannuari 2021, zie: https://www.vogelbescherming.nl/actueel/bericht/tuinvogeltelling-tijdens-lockdownongekend-populair (bezocht op 8/10/2024).
van natuur, en van vogels in het bijzonder, nam in die jaren een grote vlucht. En dan waren daar nog de vele boeken, films, theatervoorstellingen, exposities en bordspelletjes over vogels.11
Wat brengt al die vogelcultuur – met een kleine en grote C – bij ons teweeg? Verandert het onze kijk op natuur? En op welke manier dan? Kan het ons helpen de veelzijdigheid van de natuur te beschouwen en in te zien hoe die, in het licht van de biodiversiteitscrisis en klimaatverandering, aan verandering onderhevig is? Wat is er nodig om, met een kritisch oog voor complexiteit, te kijken naar vertellingen over en met vogels? Kunnen vogelvertellingen ons wellicht helpen om niet alleen terug, maar ook vooruit te kijken en nieuwe verhoudingen voorstelbaar te maken?
In onze oriënterende gesprekken voor dit themanummer stelden wij vast dat wij als redactie gedeelde zorgen hebben over hoe mensen, vogels en andere dieren op deze planeet kunnen blijven leven. We delen zorgen over afnemende biodiversiteit, over klimaatverandering, over het onvermogen om ons te verplaatsen in de vogel en delen vragen over hoe we antropocentrische perspectieven kritisch kunnen beschouwen én naar die inzichten kunnen handelen. We dachten ook dat onze bijdrage aan het debat over mens-dierrelaties baat zou kunnen hebben bij het uitnodigen van auteurs wier bijdragen, door ons bijeengebracht en geredigeerd, een waaier aan perspectieven zou kunnen vormen. We wilden verschillende disciplines en expertises vertegenwoordigd zien. We waren speciaal nieuwsgierig naar ‘volkskundige’ beschouwingen over de alledaagse interactie tussen mensen en vogels van ‘niet-volkskundigen’. Wat fascineert hen zo aan vogels en de relaties tussen mens en vogel en andere soorten? Wat betekent dat voor onze alledaagse interacties? Hoe beïnvloeden vogels in hun denken en doen de wereld die we delen? Hoe is dit sociaalcultureel, historisch en geografisch bepaald? Omdat we graag een aantal invalshoeken en domeinen aan bod wilden laten komen, kozen we er ditmaal voor om niet met een open oproep te werken. We schreven auteurs uit ons netwerk direct of op doorverwijzing aan. Het was niet onze intentie om een wetenschappelijk of ander domein uitputtend te verkennen. De verschillende motivaties van auteurs en de disciplines waarin zij actief zijn, raken elkaar zijdelings en laten onverwachte verbindingen en overeenkomsten zien in onze kennis en de vorming daarvan. Niettemin zijn er ook veel verschillen te bespeuren. Ook wij als gastredactie staan verschillend in het debat over mensdierrelaties. Wat betekent het als we schrijven over vogels dat ze ‘fladderen in de tuin’, of ‘de seizoenen markeren’? In hoeverre is het opnemen van een afbeelding van een vogel een vorm van representatie? We delen de wens om de vogels een stem te geven, maar de meningen hoever we daarin kunnen of moeten gaan, lopen uiteen.
11 De lijst met vogelboeken is te lang om hier op te nemen, maar in dit themanummer komen er verschillende aan bod, waaronder De Ooievaar van Kester Freriks en Nils Holgersson van Selma Lagerlöf. Een voorbeeld van een theatervoorstelling is het Verdriet van de Zuiderzee uit 2022, een voorbeeld van een bordspel is Wingspan uit 2019 waarin spelers wedijveren om vogels naar hun natuurreservaten te lokken.
| observaties van ons dagelijks leven met vogels
Niet alleen de werving van de bijdragen voor dit themanummer week af, ook de indeling en het soort artikelen. Er staan net als anders peerreviewed artikels in, maar ook bijvoorbeeld een interview en enkele korte vignetten. In de teksten die we mochten ontvangen, werden veel persoonlijke visies en ervaringen gedeeld. Om die subjectiviteit een plek te geven, besloten we de biografie van de auteur(s) steeds direct onderaan het artikel te plaatsen, in plaats van achteraan het nummer. Zo kunnen lezers meteen zien met welke expertise en ervaringen de auteurs in hun pen kropen.
De bijdragen in dit themanummer laten op het eerste gezicht een grote diversiteit zien aan manieren waarop wij als mensen samenleven met vogels, en hoe we daarover (kunnen) reflecteren. Bij nadere beschouwing bewegen onze auteurs zich tussen twee uitersten: van de vogel als een fascinerend wezen waartoe wij ons als mensen verhouden, tot de vogel als actor in een netwerk of ecosysteem waar alles en iedereen met elkaar is verbonden. Alle auteurs hebben echter oog voor het alledaagse, voor specifieke contexten en voor historische veranderingen in onze omgang met vogels. Daarbij is er enige aandacht voor de rol van wet- en regelgeving, maar we zien ook – zoals vaak in etnologisch en antropologisch onderzoek – dat veranderingen niet alleen van bovenaf, maar juist ook uit eigen beweging worden ingezet. Het is die complexe wisselwerking tussen bottom-up en top-down die evident een belangrijke factor is in ons samenleven met vogels, maar die ook direct de vraag oproept: wat doen vogels nu precies in deze dynamiek? Welke andere actoren spelen hier nog meer een rol? En hoe kunnen we dit het beste onderzoeken? Welke instrumenten en vaardigheden kunnen we hiervoor (proberen te) ontwikkelen? Het zijn dit soort vragen die – vaak op de achtergrond – doorklinken in alle bijdragen.
Het themanummer opent met een artikel van Inge van der Zee, beleidsmedewerkster van de Bond Friese Vogelwachten. Dit artikel laat direct de spanning zien die we hierboven beschreven. Vanuit een persoonlijke betrokkenheid beschrijft zij hoe in de Friese traditie van de zoektocht naar ‘het eerste kievietsei’ de focus verschoof van het rapen van eieren voor consumptie naar het beschermen ervan. Niet alleen als gevolg van opgelegde regelgeving, maar ook op eigen initiatief.
Natuurhistoricus Marc Argeloo neemt ons vervolgens mee naar Sulawesi. Ook hier kent men een traditie van eierrapen voor consumptie, maar de context is totaal anders en de betrokken actoren ook. Argeloo beschrijft hoe het rapen van de eieren van de grootpoothoenders deel uitmaakt(e) van een culturele praktijk die in de koloniale context ingrijpend veranderde. Beide artikelen laten elk op hun eigen manier zien hoe de overtuiging dat vogels – en vogeleieren – bescherming behoeven, een traditie kunnen doen veranderen. Het streven naar bescherming kan te maken hebben met een gevoel van verbondenheid, van medeleven, met niet-menselijke dieren. De vraag is dan: hoe ontstaat dat gevoel?
Theunis Piersma deelt in een interview met gastredacteur Jet Bakels hoe hij zich nieuwe vragen ging stellen en nieuwe inzichten kreeg dankzij een ingenieuze techniek die het mogelijk maakt om individuele vogels over een langere periode te volgen. Piersma maakt zich zorgen over de natuur en ons
(on)vermogen om zorg te dragen voor het behoud van een leefbare omgeving. Hij staat daarin niet alleen, zoals we hierboven al zagen. Technische innovaties kunnen helpen om meer inzicht in de natuur als systeem, en onze impact daarop te verkrijgen. Maar er zijn meer manieren. Marit van Dijk stelt voor om er samen op uit te trekken en ons te oefenen in het in kaart brengen van het grotere netwerk of ecosysteem waarvan mensen en vogels deel uitmaken. Die oefening is nodig, zo merkt zij op, omdat de klimaaten biodiversiteitscrises te veelzijdig en complex zijn om in het dagelijks leven te ervaren. Bovendien worden we ook nog eens gehinderd door het zogeheten shifting baseline syndrome, een traditioneel westerse natuur-cultuurdichotomie en antropocentrische denkwijzen waardoor soortspecifieke belevingswerelden en de onderlinge verbondenheid van de natuur lang onderbelicht bleven.12
Ook het gebruik van metaforen kan helpen om meer inzicht te krijgen in de complexe interacties tussen mensen en dieren. Julia Kisora reikt een voorbeeld aan van een dergelijke benadering door in haar bijdrage onze relatie met ganzen te onderzoeken en daarbij de metafoor van de dans als lens te hanteren. Wat kunnen deze benaderingen voor een natuur-cultuurinclusieve houding betekenen?
Vogels vormen – in hun alomtegenwoordigheid – een laagdrempelige bron of aanknopingspunt voor natuureducatie. Over vogels wordt verteld, gezongen en geschreven. Zo spelen zij een belangrijke rol in onze verbeelding. Welke kansen liggen daar? Hoezeer we gewend zijn om samen te leven met vogels, en daar tot de verbeelding sprekende verhalen bij te verzinnen, laat Kester Freriks zien in zijn bijdrage over de ooievaar. Het dier mocht dan worden gezien als brenger van de lente, van geluk, en van kinderen, het belette niet dat de ooievaar bijna was uitgestorven, onder andere als gevolg van het intensieve gebruik van chemicaliën en pesticiden. Inmiddels is er sprake van een indrukwekkende comeback. Een succesverhaal dat tot de verbeelding spreekt.
Waar de ooievaar werd ‘gered’ dankzij een intensief fokprogramma, heeft de spreeuw in de omgeving van Lier veel te danken aan de herontdekking van de broedpot door lokale heemkundige kringen. Marc Vermylen blikt terug op de inspanningen van zijn Lierse afdeling van Natuurpunt. Na de herontdekking namen zij samen met een lokale pottenbakker de broedpotten terug in productie. Ze bieden spreeuwen, dakloos geworden door verbeterde isolatie van huizen, een beschermde plek om te broeden. Naar aanleiding van dit artikel kwam er een samenwerking met het Stadsmuseum Lier tot stand en zal men vanaf dit najaar ook in het museum weerom broedpotten aanbieden. Fokprogramma’s voor ooievaars en de productie van broedpotten voor spreeuwen: het zijn interessante cases om te bespreken in een educatieve setting en daarbij de vraag te stellen: hoe veranderen door dit soort interventies de interacties tussen vogels en mensen? En hoe verandert het de rest van het ecosysteem?
12 Deze zintuiglijke bubbel staat ook wel bekend als Umwelt. Ed Yong, An Immense World: How animal senses reveal the hidden realms around us, Londen, Random House, 2022.
| observaties van ons dagelijks leven met vogels
Het formuleren van dit soort vragen en het betrekken van burgers bij onderzoek naar vogels – en dus ook naar de interactie tussen vogels en mensen, en natuurcultuurdynamiek in bredere zin – hoort bij ecocitizenship. Ecologisch burgerschap werkt vanuit de gedachte dat we allen verantwoorde burgers van de aarde kunnen worden, waarin men respectvol met andere diersoorten omgaat. Riyan van de Born en Wessel Ganzevoort laten in hun bijdrage aan de hand van een Europees project zien hoe de deelname aan burgerwetenschapsactiviteiten, zoals vogels tellen en ringen, een houding van ecologisch burgerschap kan versterken. Ecologisch burgerschap kent een lange geschiedenis.
Naast het uitnodigen tot het doen van onderzoek in en met de natuur, heeft de kracht van verbeelding daarbij ook altijd een belangrijke rol gespeeld. Jet Bakels laat zien wat dit inhoudt aan de hand van een bijdrage over de welbekende verhalen van Nils Holgersson en werpt de vraag op of de natuurinclusieve visie van de auteur ook ecoburgerschap bij kinderen kan inspireren.
De beschouwing van vogels en onze gedeelde leefwereld is continu aan verandering onderhevig. Onderzoek naar die veranderingen laten zien dat er verschillende belangen spelen om gebruiken te behouden, tradities te veranderen of denkbeelden te decimeren. We zien dat terug in hoe de sporen van onze omgang met vogels zijn vastgelegd. Vormen van omgang worden beschermd met institutionele kaders – door musea of wet- en regelgeving – of door belanghebbenden in het dagelijks leven. Hoe dat in de praktijk werkt, beschrijven Yvette Jol en Edwin van der Veld in hun artikel over de haan van Kallemooi. Zij zien een spanning tussen lokale betrokkenen, ‘buitenstaanders’ die zich richten op dierenwelzijn, en een ngo voor de borging van immaterieel erfgoed.
Hoe belangrijk het is om oog te houden voor de rol van instituties, wordt duidelijk in het artikel van Hubert Slings over de vinkenbaan: het is net als de broedpotten een aspect van de materiële cultuur, gedocumenteerd en bewaard gebleven door een instituut, het museum. Als zodanig kan het nu een ingang bieden voor onderzoek naar – en bewustwording over – onze ‘vroegere’ omgangsvormen met vinken, een omgangsvorm waarbij vogels primair (of ook) als consumptieartikel werden gezien. Vandaar lijkt het nog maar een kleine stap naar een natuurcultuurinclusieve kijk op ons dagelijks leven met vogels. De inzet hoeft dan niet meer te zijn dat we het over vogels hebben, maar dat we neerstrijken op één plek, en daar aandachtig kijken naar de interactie tussen alles wat daar groeit, scharrelt, kruipt, vliegt of anderszins leeft. Wij nodigen onze lezers graag uit om mee naar buiten te gaan, op zoek naar een geschikte locatie voor zo’n vervolgonderzoek.
Dit is de – immer te korte – alinea waarin we iedereen willen bedanken voor hun bijdrage aan dit themanummer. Aan de hoofdredactie voor hun geduld met ons en welwillendheid om buiten de gebruikelijke kaders te denken. Aan Chantal Bisschop, die betrokken was bij de start van dit nummer. Onze grootste dank gaat uit naar alle schrijvers – in het bijzonder voor hen die afkomstig uit
een andere kennistraditie hebben gewerkt in de overtuiging dat het de moeite waard is om interdisciplinair te werken – dat is iets wat we mogen koesteren. En uiteraard alle informele redacteuren en formele peerreviewers die zorgen voor scherpte, diepgang en deze bijdragen verder hebben verrijkt.
Marit van Dijk werkt als onderzoeker aan de Reinwardt Academie voor Cultureel Erfgoed van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Hier houdt ze zich bezig thema’s met zoals erfgoed en natuur, dekoloniseren en betwist erfgoed in de openbare ruimte. Ze werkt ook met de methode emotienetwerken en is ze geboeid door hoe creatieve methoden kunnen bijdragen aan verbeelding. In verschillende deelprojecten onderzoekt van Dijk natuurinclusieve erfgoedbenaderingen. Zo werkt van Dijk sinds begin 2024 aan het onderzoeksproject Thinking with Birds, een interdisciplinair project onder de vleugels van de Reinwardt Academie en de Academie voor Theater en Dans. marit.vandijk@ahk.nl
Hester Dibbits is als lector Cultureel erfgoed verbonden aan de Reinwardt Academie van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. In haar werk zoekt Dibbits steeds naar de verbinding tussen de wetenschappelijke wereld en de praktijk. Ze hanteert daarbij een historisch-etnologisch perspectief, met bijzondere aandacht voor de cultuur van het dagelijks leven. Vanuit het onderzoeksprogramma van het lectoraat onderzoekt zij in verschillende deelprojecten welke kennis en vaardigheden de erfgoedprofessional kunnen helpen bij het maken van de keuzes in de omgang met erfgoedvraagstukken.
Dibbits geeft nationaal en internationaal diverse lezingen en workshops, in het bijzonder over emotienetwerken. Dit is een methode die inzicht geeft in het krachtenspel van belangen, kennis en emoties in erfgoedinteracties. hester.dibbits@ahk.nl
Jet Bakels is antropoloog. Ze studeerde aan de Universiteit van Amsterdam, en promoveerde aan de Universiteit Leiden op de rol en betekenis van de wildernis en de tijger in Indonesië (Het Verbond met de Tijger, CNWS: 2000). Zij doet veldwerk in Nederland, Bonaire, Nepal en Indonesië, en publiceert catalogi, artikelen en kinderboeken over de relatie tussen mens, dier en natuur. Tevens maakt zij exposities over dit onderwerp (zie: www.jetbakels.nl).
Zij is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) en vertegenwoordigt het KIEN in de working group van UNESCO ’s ICHNGO Forum on the Safeguarding of Intangible Cultural Heritage for Climate Action. In brede zin onderzoekt zij de waarde (en onderwaardering) van lokale kennis en culturele praktijken, en de manier waarop deze kunnen bijdragen aan een biodivers en klimaat robuust landschap. Zij houdt van vogels. jet.bakels@planet.nl
| observaties van ons dagelijks leven met vogels
Sofie De Ruysser werkt bij Werkplaats Immaterieel Erfgoed als stafmedewerker borgen met een bijzondere aandacht voor collectie beherende organisaties. Eerder was ze actief als erfgoedconsulent bij ErfgoedLab Antwerpen, dat ze in praktijk en visievorming mee ontwikkelde als lerende netwerkorganisatie. Ze coördineerde er eveneens een reeks van participatieve projecten die de maatschappelijke evoluties op stedelijk erfgoed en erfgoedprocessen onderzochten. Vanuit ErfgoedLab Antwerpen en het MAS begeleidde Sofie lokale groepen, organisaties en stadsdiensten bij de realisatie van hun erfgoedprojecten. Ze koppelde zo via participatieve erfgoedprojecten het lokaal cultuurbeleid met erfgoed- en museumbeleid. Sofie behaalde een licentie Kunstwetenschappen (KULeuven) en volbracht aanvullende studies Wijsbegeerte (KULeuven) en Cultuurmanagement (Universiteit Antwerpen). Ze is momenteel PhD-student Erfgoedstudies aan de Universiteit Antwerpen. sofie.dr@werkplaatsimmaterieelerfgoed.be
Abstract
This thematic issue contributes to the ongoing discourse on changing human-animal relationships, focusing specifically on birds. Contributors explore the multifaceted ways birds are embedded in daily life, examining both traditional practices — such as egg gathering and birdwatching — and contemporary initiatives, including citizen science projects. Through a range of articles, interviews, and personal reflections, the contributions reveal the complexities of our interactions with birds and the implications for biodiversity, conservation, and cultural heritage. The discussions emphasize the necessity of interdisciplinary approaches in understanding these relationships, questioning anthropocentric viewpoints, and exploring how our engagements with birds may inform broader ecological citizenship. Ultimately, this issue invites readers to reflect on their connections with nature and to consider the role of birds in shaping cultural narratives and environmental stewardship.

Kievit (Vanellus vanellus) uit ‘Nederlandse vogelen: volgens hunne huishouding, aert, en eigenschappen beschreeven’’ (1770-1829) uitgegeven door Nozeman en Sepp © Koninklijke Bibliotheek van Nederland
inge van der zee-minkes
Hoe een traditie transformeerde van broodwinning naar beschermingswerk, terwijl het ambacht in essentie onveranderd bleef
In dit artikel beschrijf ik de verandering die de traditie Aaisykje in de loop der jaren onderging. De tekst is gebaseerd op kennis die ik in de loop der jaren als vrijwilliger en als medewerker van de Bond Friese VogelWachten (BFVW) heb vergaard. Deels is die kennis afgeleid uit gesprekken met collega-vrijwilligers. Een ander deel is afkomstig uit de notulen van het bestuur en ander materiaal van de BFVW, dat materiaal is niet openbaar beschikbaar. Tot slot is een deel gebaseerd op literatuur van bevlogen schrijvers rondom het Aaisykjen en de kievit, onderaan dit artikel is daarvan een literatuurlijst te vinden.
Al eeuwen kijken mensen in onze contreien tijdens een lange, koude of druilerige winter reikhalzend uit naar het voorjaar. We verheugen ons massaal over de eerste krokus of de eerste bloesems van de sleedoorn. Voor het begin van onze jaartelling was de komst van het voorjaar niets minder dan levensreddend. Mensen wachtten in spanning af of hun voedselvoorraad toereikend zou zijn. Een voorraad die aangelegd werd in de zomer en de herfst, de periode dat de natuur haar gaven gul in het rond strooide. Kruiden, groenten, bessen en andere vruchten, vis en vlees: alles werd gehaald uit de natuur waarvan de mens een kwetsbaar schakeltje was. Oogsten uit de natuur noemen we dat nu. Het voedsel werd gedroogd, en in latere tijden ingemaakt of gepekeld, om het tijdens de wintermaanden goed te kunnen houden. In het voorjaar zorgde het eerste verse voedsel dan weer voor de broodnodige vitaminen, vetten en eiwitten. Stel je het feest voor als na die lange winter de eerste verse sla van paardenbloembladeren (molsla) op tafel kwam. Of als de eerste verse eitjes van vroeg beginnende vogelsoorten het eentonige wintervoedsel eindelijk opfleurden. Ook toen de landbouw zich begon te ontwikkelen was er na de lange winter nog behoefte aan vers voedsel. Veel vogelsoorten die op de grond broeden gedijden aanvankelijk goed op de door mensen in cultuur gebrachte landerijen; de weidevogels werden geboren. In groten getale broedden kieviten, grutto’s, kemphanen, tureluurs en wulpen op de extensief beheerde weilanden. Tegen de tijd dat de boer het gras als hooi binnenhaalde als wintervoedsel voor zijn vee, hadden de weidevogels allang
hun kuikens grootgebracht. Het ging de vogels goed op de natte, kruidenrijke, en in de ogen van moderne boeren, primitieve velden. Het oogsten van hun eieren had geen effect op de ontwikkeling van de vogelpopulaties.
Iedereen kon in het weidse, open veld van die tijd op zoek gaan naar de bontgevlekte eitjes van kievit, grutto en kemphaan, maar niet iedereen kon ze ook even goed vinden. Het lokaliseren van de eitjes bleek een kunst te zijn. Een kunst die in de loop der eeuwen uitgroeide tot een ambacht en een sport. Met het bijbehorende vakjargon. De personen die op zoek gingen naar eieren werden eierzoekers genoemd, op z’n Fries ‘aaisikers’, de bezigheid zelf aaisykje. Een voltallig legsel, vier eitjes in een nest, heette bij de Friese kenners een ‘broed’ (op z’n Fries uit te spreken als broe-ud), omdat de vogels pas op vier eitjes beginnen te broeden. Als er in de eilegfase één, twee of drie eitjes in een nest liggen, wordt respectievelijk gesproken van een ‘ientsje’, ‘twake’ en een ‘trijke’. Het buitelen van een kievitman tijdens zijn baltsvluchten noemen de Friezen ‘oer de wjuk gean’ (letterlijk vertaald: over de vleugel gaan). De vogel ‘valt’ al buitelend en salto’s makend meters naar omlaag om indruk op overvliegende vrouwtjes te maken. Niet voor niets wordt de kievit de acrobaat onder de vogels genoemd.
Uitgerust met een polsstok en een platte pet met klep doorkruisten de aaisikers de Friese velden. In de pet werden de kostbare eitjes veilig opgeborgen, zodat ze tijdens het slootjespringen niet zouden breken. Elders in Nederland werd ook gebruikgemaakt van een hoed met brede rand. Over deze hoed werd een net gespannen, waaronder de eitjes veilig konden worden vervoerd. De polsstok was nodig om je vlot door de waterrijke weilanden te kunnen verplaatsen, veelal waren er niet eens perceelsdammen aanwezig. Friezen en

Hollanders waren het toch al gewend om zich met roeibootjes en pramen door hun waterrijke omgeving te verplaatsen. Vee en melk werden op die manier verplaatst en ook hooi werd met de praam naar de boerderij vervoerd.
De kunst van het eierzoeken bestaat vooral uit kijken. Hurkend aan de rand van het veld bespiedt de aaisiker het mannetje (ook wel hijke of doffer) dat kuiltjes in de grond draait of een vrouwtje (ook wel sijke of doke) dat met strootjes ‘smijt’. Een overvliegende kraai of meeuw kan de aaisiker helpen. De kieviten jagen deze vogels, die potentiële eierrovers zijn, weg bij hun nesten. Ziet een aaisiker een kievit ‘roekejeie’ (achter de kraaien aan jagen) dan weet hij dat een eitje niet ver weg is. Een goede eierzoeker kan zo aan het gedrag van de vogels niet alleen ‘lezen’ of en waar er een nest is, maar ook of er eieren in liggen en of daar al op wordt gebroed.
Aanvankelijk werden de eitjes geraapt en meegenomen voor eigen consumptie. Later, in het feodale tijdperk van de middeleeuwen en ook daarna, moesten pachtboertjes vaak een deel van hun pacht betalen in bontgevlekte eieren.1 Nog weer later ontstond een levendige handel in de gewilde delicatesse. Begin twintigste eeuw werden de eitjes verhandeld op bijvoorbeeld veemarkten en met kratten tegelijk op transport gezet naar Londen en Parijs. Hoteleigenaren aldaar betaalden grof geld voor vooral de eerste eitjes van het seizoen. Ook lokale poeliers en bakkers betaalden voor de lekkernijen. Dat leverde de arme plattelandsbevolking van die tijd een bijzonder welkom zakcentje op.2
Ook de Nederlandse vorsten waren zeer gesteld op de eieren van de kievit. Al in 1906 werd het eerste kievitsei van Nederland aangeboden aan koningin Wilhelmina. Zij bedankte de vinder met een vindersloon en een handgeschreven brief3. Hoe men, in een tijd zonder facebook, nieuwssites en amper telefoon, wist dat het gevonden eitje ook echt het eerste van Nederland was? Dat werd pas achteraf bekend. De vinder van een vroeg kievitsei bracht dat naar de plaatselijke poelier. De poelier gaf dan aan dat het voor hem de eerste van het jaar was en dat hem ook nog niets over andere eieren ter ore was gekomen. Dan werd het eitje met zorg ingepakt in een klein kistje gevuld met houtspaanders en -krullen en meegegeven met de posttrein en -koets naar het paleis Noordeinde in Den Haag. Enkele dagen later reisde een brief van de koningin dan langs dezelfde weg terug naar de vinder met daarin een beleefd bedankje en de mededeling dat het ging om het eerste, tweede of verdere eitje van het seizoen. Pas dan wist de vinder of hij de eerste vinder van het jaar was. Door de hoge prijzen die voor de eerste eieren werden betaald en de koninklijke eer die de allereerste vinder ten deel viel, werd het zoeken naar de eerste eieren ook een sport. Het was zaak om niet alleen de vogels te slim af te zijn, maar ook je collega-zoekers. Toch ontstonden in die beginjaren van de twintigste eeuw ook de eerste tegengeluiden tegen het rapen van eieren van wilde vogels. Jac. P. Thijsse (1865-1945), een bekende Nederlandse
1 Breuker, P. (2015). Ljip en aai yn hert en holle. p. 75.
2 Onder andere: Breuker, P. (2012). Kostelijke koopwaar.
3 Bij de BFVW zijn kopieën van twee brieven uit de beginjaren van de twintigste eeuw aanwezig, met een geschreven verslag van hoe die aanbieding aan de koningin destijds in zijn werk ging.
natuurbeschermer en schrijver en medeoprichter van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, was zelf in zijn jonge jaren een eierzoeker. Met hart en ziel genoot hij van de ‘heerlijke Hollandsche weiden’ onder de ‘onmetelijke blauwe hemel’. Toch is hij in zijn beroemde boek ‘Het Vogeljaar’ uit 1904 al kritisch over het rapen van eieren van de kievit. Het tegengeluid zwelt aan als de natuurbeschermingsgedachte in Nederland vaste voet aan de grond krijgt. In 1912 werd de Vogelwet ingevoerd, een wet die bepaalde vogelsoorten beschermde, bijvoorbeeld om het gebruik van de vogelveren op dameshoeden tegen te gaan. In 1936 werd de Vogelwet herzien. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vormden de weidevogeleieren opnieuw een aanvulling op het schaarse dieet van veel mensen. Lokaal werden vogelbeschermingsgroepen opgericht die wilden dat er paal en perk werd gesteld aan de hoeveelheid eieren die uit de velden werd meegenomen. In 1943 werd in Fryslân de Vogelbeschermingswacht Gaasterland opgericht. Het was de eerste vereniging in zijn soort in deze provincie en de derde in Nederland. Drie jaar later waren er al 62 lokale vogelbeschermingswachten in Fryslân. Zij richtten op 12 november 1947 gezamenlijk de Bond van Friese Vogelbeschermingswachten (BFVW) op. Eerste doelen van de kersverse, overkoepelende bond waren het toezicht houden op de naleving van de Vogelwet uit 1936, het verzoek aan Gedeputeerde Staten om de vangst van goudplevieren dat jaar niet toe te staan en het verschaffen van nestkastjes en wintervoedering ten gunste van de Friese vogels.4
De nieuwe BFVW vond dat het rapen van kievitseieren op zich geen probleem was, maar dat er begrenzingen nodig waren. Zo pleitte men voor een inperking van de raaptijd. Verder vond men dat de vogels ook moesten worden beschermd. Er werden daartoe BFVW-vogelreservaten opgericht waar het eierrapen was verboden. In de loop der jaren heeft de Bond zich doorlopend opgeworpen als beschermer van het gedachtegoed van ‘wise use’ van de natuur. Kort gezegd komt het wise useprincipe erop neer dat je mag oogsten uit de natuur, zolang je die natuur daarmee niet te zwaar belast en je de natuur ook beschermt. Vanwege het vasthouden aan dit principe en daarmee het opkomen voor de Friese aaisikers werd de BFVW ook wel laatdunkend de ‘aaisikersklup’ genoemd.
In de zich ontwikkelende landbouw van de jaren zestig, zeventig en tachtig van de vorige eeuw werd die beschermingsgedachte steeds belangrijker. Waar de agrarische landerijen tot die tijd een eldorado vormden voor weidevogels, zorgde intensivering van de landbouw ervoor dat de vogels het moeilijker kregen. Bovendien werd het areaal aan potentieel geschikt broedgebied behoorlijk ingeperkt door de enorme uitbreiding van stedelijke bebouwing en infrastructuur in die tijd. Als klap op de vuurpijl zorgden de zogenaamde ruilverkavelingen in Nederland voor een ingrijpende verandering in het landelijke gebied. Het waterpeil werd drastisch naar beneden gebracht, het reliëf in het landschap verdween door het dempen van sloten en greppels en het open landschap raakte versnipperd door bosjes, bomenlanen en de vestigingen
4 Roodbergen, S.P. (1999) BFVW in vogelvlucht en perspectief. ISBN 9789090132198 Zie ook uitgave 3-23 van het BFVW-verenigingsblad Vanellus, op te vragen bij de BFVW.
inge van der zee-minkes | aaisykje - van rapen naar koesteren
van ruilverkavelingsboerderijen met erfbeplanting. Al met al creëerde de mens een parkachtige omgeving die door roofdieren als vos en steenmarter (grondpredatoren), maar ook zwarte kraai en buizerd (luchtpredatoren) als ideaal worden ervaren, maar die voor de weidevogels veel minder geschikt zijn. Kieviten gedijen het beste in weidse, open landschappen met vochtige graslanden met korte vegetatie.
Al in 1966 introduceerde de Friese vogelwachtersbond een idee waarbij in het vroege voorjaar kievitseieren mochten worden geraapt als de vogels na die raaptijd tegen landbouwwerkzaamheden en stroperij zouden worden beschermd. Die bescherming na het eierzoeken werd nazorg genoemd. De nesten werden opgespoord en gemarkeerd met stokken, zodat er tijdens het maaien door de boer rekening mee kon worden gehouden.
Ook werden nestbeschermers, gemaakt van betonijzer, geplaatst tegen grazend vee. De tijd van het eierrapen werd gezien als goede leerschool om het beschermingswerk goed uit te kunnen voeren. Tijdens de raaptijd werd het ambacht van het ‘lezen’ van de vogels geleerd en tijdens de nazorg werd het geleerde ingezet ter bescherming van de weidevogels. Bovendien zorgde de raaptijd ervoor dat de mensen in contact kwamen met de natuur in de weilanden en ervoor waardering kregen. De liefde voor de vogels is bij menigeen begonnen op de knieën bij een nest met dat eerste, gespikkelde kievitseitje.
Het protest tegen het rapen bleef desondanks groeien. Als reactie daarop nam het koningshuis vanaf 1968 de eerste eieren niet meer in ontvangst. In


Fryslân nam de commissaris van de koning(in) de traditie over. Hij kreeg het eerste kievitsei uit handen van de vinder, lotterde (via onderdompeling testen op versheid) het op het Provinciehuis en huldigde de vinder met een oorkonde, het vindersloon en de trofee De Sulveren Ljip (tot 1993 beschikbaar gesteld door de provinciale Leeuwarder Courant). In 1975 vervroegt het Rijk de sluitingsdatum van het eierzoeken naar 6 april. De BFVW protesteert, met een beroep op de beschermingstak van het aaisykjen. Fryslân krijgt daarom vanaf 1976 een uitzonderingspositie: een week verlenging van de raapperiode.
Omdat de kritiek vanuit natuurorganisaties blijft aanzwellen en een volledig verbod op het eierrapen dreigt, komt de Bond in 1987 met een zogenaamde Aaisikerskaart. Alleen houders van deze kaart zouden nog vrij door de Friese velden mogen zwalken om de kievitseitjes te zoeken. De opbrengst van de verkoop van deze kaart kwam ten gunste van de nazorg. De kaart had op dat moment nog geen wettelijke status, maar boeren konden bordjes op hun hekken spijkeren met de mededeling dat alleen kaarthouders welkom waren. Een flinke inperking van ‘it Frije Fjild’5 zoals dat tot op dat moment tijdens de eierzoekperiode bestond.
In 1993 kondigt zich de volgende grote verandering voor het aaisykjen aan. De sluitingsdatum wordt nationaal gesteld op 9 april, zonder verlengweek voor Fryslân. Daarnaast krijgt de Aaisikerskaart een verplicht karakter en verplichten kaarthouders zich om na de raapperiode aan beschermingswerk te doen. De Leeuwarder Courant vindt het niet meer verantwoord om de Sulveren
5 De term ‘it Frije Fjild’ is te vergelijken met het Zweedse begrip ‘Allemansrätten’, wat mensen het recht geeft zich vrij door bos en veld te bewegen op voorwaarde dat er geen blijvende schade wordt aangericht.
inge van der zee-minkes | aaisykje - van rapen naar koesteren
Ljip te blijven uitreiken aan de vinder van het eerste ei van Fryslân. Provincie Fryslân en de BFVW besluiten om dan maar samen de trofee uit te reiken6. In de jaren tachtig is het idee ontstaan om de gegevens over nesten en broedparen van de weidevogels die worden opgehaald in de tijd dat er aan beschermingswerk wordt gedaan centraal te verzamelen. De BFVW blijkt de plek bij uitstek om die gegevens samen te laten komen. Daarmee houdt de Bond zich niet meer alleen bezig met het opkomen voor de aaisikers en het regelen van het beschermingswerk, maar breidt ze uit naar een monitoringsorganisatie. Een beslissing die in later jaren cruciaal blijkt te zijn voor haar voortbestaan. In het roerige jaar 1993 staat de BFVW aan de wieg van de nieuwe werkgroep Weidevogel Monitoring Friesland (tegenwoordig bekend als het Weidevogelmeetnet). Als gevolg van het feit dat de BFVW zich ontpopt tot de spin in het web van de weidevogelmonitoring in Fryslân legt de Provincie vanaf 1999 de rol van provinciale weidevogelcoördinator bij de BFVW.
Enkele jaren lijkt er rust op het eierraapfront te zijn. Als in 2001 het Europese Hof beslist dat eierrapen niet nadelig is voor de staat van instandhouding van de kievit, halen de vele aaisikers in Fryslân, dan nog zo’n 6000 personen, zelfs opgelucht adem. Maar de rust is van korte duur. Jaar op jaar vecht een klein groepje natuurbeschermers de ontheffing, die nodig is om de eieren mee te mogen nemen uit het veld, aan bij de rechter. In 2009 wordt een smssysteem in het leven geroepen waarin aaisikers de geraapte eieren moeten melden. Zodra een vooraf bepaald quotum aan eieren was aangemeld, zou de raapperiode worden gesloten. Per persoon mogen er maximaal vijftien eieren worden meegenomen. Het systeem blijkt verre van waterdicht te zijn. Sommige aaisikers melden direct bij openstelling ‘hun’ vijftien eitjes om het rapen maar zo snel mogelijk weer te laten stoppen. Anderen melden helemaal niets en kunnen zo blijven zoeken. Handhaving blijkt lastig voor de NVWA; hun Friese ambtenaren weigeren controles uit te voeren en er worden ‘buitenlandse’ (lees: Hollandse) ambtenaren ingehuurd om toch te kunnen controleren.
Na jaren strijd, bij de rechter, in de Tweede Kamer en intern binnen de Bond Friese VogelWachten, valt in 2015 het doek voor het rapen van de eieren. In eerste instantie lijkt het te gaan om een tijdelijk verbod, maar tot op heden (2024) is er niet meer een jaarlijkse ontheffing voor het in bezit hebben van de eieren afgegeven, wat in de praktijk neerkomt op een verbod. Is dat dan het einde van deze traditie die eeuwenlang de Friezen met de natuur in hun omgeving verbond? Gaat de opgedane veldkennis die voorheen van generatie op generatie werd overgedragen nu dan helemaal verloren?
Toch niet. De beschermingskant die sinds de jaren zestig aan het Aaisykjen gekoppeld is, is uitgegroeid tot een kracht van betekenis in het Friese weidevogellandschap. Ieder jaar trekken duizenden vrijwilligers er op uit om de nesten van de weidevogels te beschermen en te monitoren. Alleen in
6 Afkomstig uit notulen van het bestuur van de BFVW.

Nazorger op zoek naar het volgende nest, op voorgrond ‘twake’ kievit. Archief BFVW
Fryslân gaat het al om zo’n 2200 vrijwillige weidevogelbeschermers (opererend onder de vleugels van de BFVW en de circa honderd bij haar aangesloten vogelwachten). In de rest van Nederland gaat het in totaal om nog eens zoveel mensen. Al die mensen hebben een passie voor de natuur, met een speciaal plaatsje in hun hart voor vogels. Zij kijken ieder voorjaar uit naar die eerste uit Afrika teruggekeerde grutto of die eerste buitelende kievitman. Zij zetten hun passie voor de natuur en hun liefde voor de vogels nu heel praktisch in om de nesten tegen landbouwwerkzaamheden te beschermen. En helpen zo de boeren om te kunnen voldoen aan de Zorgplicht die hun, vanuit
inge van der zee-minkes | aaisykje - van rapen naar koesteren
de Wet Natuurbescherming (tegenwoordig onderdeel van de Omgevingswet), opdraagt om rekening te houden met alle levende have op hun percelen. In Fryslân ‘belopen’ de vrijwillige weidevogelbeschermers ruim 100.000 hectare boerenland. Aan de hand van het gedrag van de vogels, dus met behulp van het oude ambacht van Aaisykje, sporen ze de nesten op. Op boerenland dat binnen afzienbare tijd gaat worden bewerkt (maaien, ploegen, zaaien), markeren ze de nesten vervolgens door een bamboestokje voor en achter het nest te plaatsen. Op die manier kan de bestuurder van de trekker om de nesten heen werken. Als het vee de wei in mag, plaatsen de nazorgers nestbeschermers, zodat de koeien of schapen de nesten niet kunnen vertrappen. De vogels broeden onder de beschermer rustig verder. Bij het werken met de sleepslang bij het uitrijden van gier worden tijdelijk ijzeren hoedjes (nestpannen) over de nesten geplaatst, zodat de zware slang de eitjes niet plet. Bij bewerkingen op maisland worden nesten soms tijdelijk in een mandje geplaatst dat verplaatst kan worden tijdens het ploegen of inzaaien en vervolgens kan worden teruggezet, zodat de kievit weer verder kan gaan met broeden. De vrijwilligers registreren de nesten ook in een invoersysteem. De boer kan in dit systeem meekijken, zodat hij of zij op de hoogte is van het aantal nesten op zijn of haar percelen en de ligging ervan. We noemen dit beheermonitoring. De vrijwilligers zijn voor de boer dan ook van groot belang bij het uitoefenen van die Zorgplicht.
De registratie van de nesten en broedparen in ons digitale monitoringssysteem is ook belangrijk bij een ander aspect op het weidevogelland. De kaarten waarop de nesten en broedparen zijn aangegeven worden als leidraad gebruikt binnen het subsidiestelstel ‘Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb)’7. Boeren kunnen binnen dit stelsel vergoedingen krijgen om op percelen weidevogelvriendelijke maatregelen te nemen. De pot met geld voor de vergoedingen voor weidevogelvriendelijke maatregelen komt grotendeels van de Europese Unie en wordt via de provincies beschikbaar gesteld. In 2023 ging het in Nederland om bijna 55 miljoen euro. Uitgifte van het geld verloopt via de veertig agrarische collectieven. Zij zorgen dat het geld terechtkomt op de percelen waar vogels zijn. Ze kunnen ook tijdens het seizoen nog last minute beheer uitgeven op het moment dat de vrijwilligers zien dat er nog eieren of kuikens op een perceel aanwezig zijn. Daarmee kunnen de werkzaamheden (langer) worden uitgesteld, zodat de kuikens de tijd krijgen om op te groeien en uit te vliegen. De rol die de vrijwilligers spelen binnen het systeem van ANLb mogen we niet onderschatten. En ook hier zetten zij het ambacht van het Aaisykjen in.
De kunst om aan de hand van het vogelgedrag een nest te kunnen lokaliseren is gebleven, maar de moderne mens bedient zich daarbij nu ook van moderne middelen. Waar vroeger de aaisikers met pet en polsstok de landerijen afstruinden, bedienen de vrijwilligers zich nu van verrekijker, mobiele app en soms zelfs een weidevogeldrone. Toch is de kennis van het veld en de vogels daarin nog altijd onmisbaar, zonder die kennis zijn de moderne
7 Meer over ANLb is te vinden op de websites van BoerenNatuur Nederland, RVO, LVVN en CLO, bijvoorbeeld via deze link: https://www.clo.nl/indicatoren/nl131712-agrarisch-natuurbeheer-1981-2023 (bezocht op 2-10-2024).
hulpmiddelen kansloos. Een drone, ingezet door of met een ervaren nazorger vindt meer nesten dan een mens op eigen zicht ooit kan vinden. Een drone gevlogen door een persoon met veel techniekkennis, maar zonder vogelkennis maakt oeverloze kilometers zonder veel succes.
Drones en andere moderne technieken zullen een steeds grotere rol gaan spelen in de weidevogelmonitoring, al was het maar om met minder mensen toch dezelfde aantallen hectares te kunnen blijven monitoren. Niet alleen is de vergrijzing ook onder de vrijwillige beschermers toegeslagen. Het is lastig gemotiveerd te blijven als de vogelstand maar blijft teruglopen. Door de intensiveringsslag in de landbouw zoals eerder beschreven en de alsmaar toenemende predatie worden steeds minder kuikens groot. Vrijwilligers raken soms ontmoedigd en haken af of besteden minder tijd aan hun passie. Een hele uitdaging voor de overkoepelende monitoringsorganisaties, eentje die niet te pareren is met alleen de aanwas via cursussen weidevogelzorg. Het klinkt wat tegenstrijdig, maar innovatie houdt de traditie in stand en geeft de vrijwilligers bovendien de kans om nesten en kuikens van de weidevogels te blijven koesteren en boeren te blijven ondersteunen.
Er zijn nu gesprekken aan de gang met fabrikanten van machinerie voor de landbouw die werken aan bijvoorbeeld maairobots en schoffelapparaten.
Daarmee is precisielandbouw mogelijk. Het streven is om de nesten die de vrijwilligers hebben ingevoerd als stippen in te laden in de software van deze nieuwe zelfsturende apparaten. Vervolgens geef je ze de opdracht om ruim om de nesten heen te werken en de machines doen vanzelf aan weidevogelbescherming. Dat bespaart slachtoffers door over het hoofd geziene bamboestokjes, zonder dat het de boer extra tijd en energie kost. Zo blijft de kunst van het aaisykjen ook in de toekomst van groot belang voor onze geliefde vogels.
Voorafgaand aan het seizoen van beschermen en koesteren is nog een ander onderdeel van de oorspronkelijke traditie van Aaisykje bewaard gebleven: de traditie van het huldigen van de vinders van de eerste eieren van het seizoen. De vrijwilligers die gedurende het seizoen de vogels beschermen hebben, met hun Neisoarchpas (vrijwilligerspas voor weidevogelbeschermers), in het hele vroege voorjaar toegang tot vrijwel alle Friese landerijen, een klein overblijfsel van het Frije Fjild. Een deel van hen gaat dan op zoek naar het allereerste eitje van Fryslân. Als dat dan ook het eerste van Nederland is, is dat mooi meegenomen, maar het gaat ze toch meestal om de eer de eerste Fries te zijn die dat jaar een kievitsei vindt. Zodra het kleinood is ontdekt, wordt een medewerker van de BFVW gebeld. De Bond (de laatste jaren in de persoon van schrijver dezes) treedt op als jury en spoedt zich direct naar de zeer gespannen vinder. Is de pas in orde en het veld vrij toegankelijk? En vooral: is het eitje een vers exemplaar van dit jaar? Pas als de jury tevreden is, wordt de gelukkige vinder gefeliciteerd met de vondst van het allereerste eitje van het nieuwe broedseizoen. De vondst blijft netjes in het nest achter, terwijl vinder en jury het veld verlaten. En dan kan, volgens één van de recente vinders, ‘het circus beginnen’. De Provincie
inge van der zee-minkes | aaisykje - van rapen naar koesteren
wordt op de hoogte gesteld, zodat de commissaris van de koning ruimte kan maken in zijn agenda. Ook de diverse media worden ingelicht. Omrop Fryslân wil, liefst direct, de vinder live op de radio zijn vondst laten toelichten. Nog diezelfde dag vindt de huldiging door de commissaris plaats, in aanwezigheid van gedeputeerde, bestuurders van de BFVW, familie en vrienden van de vinder en journalisten en fotografen. Het is duidelijk dat voor veel Friezen nog altijd juist met deze vondst het voorjaar, waar ze de hele lange, koude of druilerige winter reikhalzend naar uit hebben gekeken, is begonnen!
- Breuker, P. (2012). Kostelijke koopwaar. ISBN 9789081852104
- Breuker, P. (2015). Ljip en aai yn hert en holle – Aaisykjen as folkssport, fêstlein yn wurden en bylden. ISBN 978949052070
- Lumeij, J.T., Jonkers, D.A., Karelse, J.J.H.G.D. Beter één vogel in de hand – vogelvangst, valkerij en eieren zoeken in ambacht cultuurhistorie, natuurbescherming en wetenschap. ISBN 9789050112635
- Roodbergen, S.P, Tuinstra, F, Wiltenburg, H, Breuker, P & Ernst, H. (1991). Kievit tussen pet en wet – Hijkes en sijkes. ISBN 9033014378
- Roodbergen, S.P. (2009). Ljippen, lân en leafde – it aaisykjen eartiids en no. ISBN 9789056152208
- Roodbergen, S.P. (2018). De ljip. ISBN 9789492052452
- Roodbergen, S.P. (2018). De kievit. ISBN 9789045034607
- Roodbergen, S.P. e.a. (2013). Kieviten&plevieren; Ljippen&Wilsters. ISBN 9789081852173
- Roodbergen, S.P. (1999) BFVW in vogelvlucht en perspectief. ISBN 9789090132198
- Siebenga, S. (2021) Kievitskoorts. ISBN 9789056156945
Inge van der Zee-Minkes (1974) woont in Reitsum, een Fries terpdorpje. Ze is getrouwd en heeft drie volwassen kinderen. Het aaisykjen is haar met de paplepel ingegoten: als vierjarige ging ze al met haar vader mee het veld in. Dat het allereerste legsel dat ze daarbij vond onder haar laarsjes verloren ging, kon het aangestoken vlammetje niet blussen. Inge is nog altijd vogelaar en zelf nazorger – en daarbij vrijwilliger – bij de vogelwachten. Sinds 2017 is ze als beleidsmedewerker werkzaam bij de Bond Friese VogelWachten (BFVW). Ze vertegenwoordigt in haar werk onder andere de Friese vogels en vrijwilligers aan gesprekstafels in binnen- en buitenland. Verder coördineert ze de monitoring en de registratie in het invoersysteem van de BFVW. Voor de viering van het 75-jarig jubileum in 2022 dook ze in de archieven van de Bond. Dat jaar heeft ze voor de BFVW de traditie ‘Aaisykje’ laten opnemen in de Inventaris van het Nederlands Immaterieel Erfgoed. Ze schreef dit artikel op persoonlijke titel. i.vanderzee@bfvw.nl
Abstract
Aaisykje: from picking to cherishing
Inge van der Zee-Minkes
The tradition of “Aaisykje” (searching for lapwing nests) is deeply rooted in Frisian culture. With the arrival of spring, the Frisians would head out to the meadows, searching for the first lapwing eggs – a precious delicacy – for centuries. Egg seekers, armed with a pole and a flat cap, would cross the wet fields, looking for the speckled eggs. Finding these eggs was an art, requiring knowledge of bird behaviour. Originally, the eggs were collected for personal consumption. Later, especially during the Middle Ages, they were also used as a form of payment by tenants. In the twentieth century, a trade in these eggs developed, with the first eggs of the season fetching high prices. These first eggs were even presented to the royal family.
Shortly after World War II, the BFVW (Bond Friese Vogelwachten) was founded by nature enthusiasts to protect farmland birds. In the 1960s, the BFVW introduced the concept of “aftercare,” where nests were protected from agricultural activities after the egg-collecting season. However, the combination of harvesting and conservation efforts did not prevent criticism of the tradition. Due to increasing pressure from conservationists and subsequent legal battles, a definitive ban on egg collecting was imposed in 2015.
Fortunately, this did not mark the end of Aaisykje. Thousands of volunteers continue to work each year to protect and monitor meadow birds. These volunteers, using their knowledge and passion, contribute to the preservation of nests and the broader conservation of meadow birds, giving the ancient art of “Aaisykje” a new meaning. As a result, the BFVW has evolved into a bird monitoring organization.
A final remnant of the original tradition – the honouring of the finder of the very first egg of the season – remains. For many Frisians, this ceremony continues to mark the start of spring!

De geschiedenis van een mens-dierrelatie
‘Oorspronkelijk kwam de opbrengst der legplaatsen den Radja, later de Volkshoofden toe. Men raapte toen slechts zoveel eieren als nodig was voor eigen gebruik. Een zeer groot deel bleef achter waardoor de maleostand goed op peil bleef. Toen later echter plaatselijke fondsen ontstonden (Rapatfondsen) werden de legplaatsen jaarlijks aan den hoogsten bieder verpacht. Het maleo-ei werd een handelsartikel en vond afzet tot buiten de afdelingsgrenzen. Voor de periode 1947/’48 werden 4 legplaatsen verpacht tot een gezamenlijk bedrag van f. 2820,-’.1
Wat de reuzenpanda Ailuropoda melanoleuca is voor China, paradijsvogels Paradisaeidae zijn voor Nieuw-Guinea en de grutto Limosa limosa is voor Nederland, is de maleo Macrocepahlon maleo, hamerhoen in het Nederlands, voor Sulawesi (Indonesië). Het zijn diersoorten die nauw verweven zijn met de cultuur van een land of een gebied. Ze zijn verworden tot een symbool van herkenning en identiteit, en hebben vaak ook een economische betekenis gekregen. Dat laatste komt bijvoorbeeld naar voren in bovenstaand citaat dat betrekking heeft op het rapen en verhandelen van eieren van de maleo. De redenen voor een nauwe band tussen diersoort en mens zijn divers. Die variëren van, bijvoorbeeld, soorten die (ooit) een bron van voedsel vormden, soorten die kenmerkend zijn voor een bepaald landschap, tot soorten die appelleren aan nationale of lokale trots en op grond daarvan worden ingezet voor politieke, commerciële en maatschappelijke doeleinden.2 In deze bijdrage wordt de symbolische betekenis van de maleo voor de inwoners van Sulawesi beschreven, hoe een dergelijke status heeft doorgewerkt in de omgang van de bevolking met deze vogelsoort, wat er van deze status rest, en wat dat voor de
1 Uno, A., ‘Het natuurmonument Panoea (N. Celebes) en het maleohoen (Macrocephalon maleo Sal. Müller) in het bijzonder’, Tectona XXXIX, 1947, p. 151-165.
2 Summers, M., M. Geary, N. Djuni, P.A. Kresno, A. Laya, S. Sawuwu, A. Bawotong, W. Abas, V.M.T. Oga, A.M. Nur, M. Isfandri, G.V. Priest, Ph.J.K. McGowan, J.S. Tasisrin, N.J. Collar, ‘Degree of egg-taking by humans determines the fate of maleo (Macrocephalon maleo) nesting grounds across Sulawesi’, Biodiversity and Conservation 32, 2023, p. 899-919.
Zhu, J., G. Ilsinger, ‘Political animals in the Modern World: An Investigation of the National Animal Symbol’, Studies in Ethnicity and Nationalism 23:2, 2023, p. 195-215.


bescherming en overleving van de soort betekent. De maleo komt wereldwijd uitsluitend op Sulawesi voor en is als ‘ernstig bedreigd’ gekwalificeerd.3
De maleo behoort tot de familie van de grootpoothoenders. Deze vogelfamilie telt 22 nog levende soorten die verspreid zijn over de Andamanen en de Nicobaren (India), Indonesië, Filipijnen, Papoea-Nieuw-Guinea, diverse eilanden en eilandstaten in Oceanië, waaronder de Salomonseilanden, Vanuatu, Fiji en Tonga, en Australië. Grootpoothoenders leggen hun eieren in door de zon beschenen zandstranden, in door geologische processen verwarmde grond of in door de vogels gemaakte hopen van takken en bladeren waarin composteringswarmte ontstaat.
Er is derhalve geen sprake van een proces waarbij de eieren door de oudervogels worden bebroed. De ontwikkeling in het ei, tot kuiken, vindt plaats op basis van de omgevingswarmte. Op dergelijke ‘broedlocaties’ kunnen meerdere, tot tientallen, paren grootpoothoenders bij elkaar komen om te graven en eieren te leggen. Bovendien zijn de eieren groot. Een maleo-ei weegt ongeveer 230 gram en is daarmee bijna vijf keer zo zwaar als een kippenei. Die combinatie – veel en grote eieren op één locatie – heeft de belangstelling getrokken van de bevolking die in de buurt van deze eileglocaties woont.
De afgelopen duizenden jaren hebben grootpoothoenders daardoor een speciale plek in het leven van de lokale, oorspronkelijke bewoners gekregen. De eieren worden geraapt en gegeten, spelen een rol in culturele gebruiken, en zijn in sommige gevallen een bron van inkomsten geworden waarbij de eieren
3 BirdLife International. Macrocephalon maleo The IUCN Red List of Threatened Species 2021: e.T22678576A194673255. https://dx.doi.org/10.2305/IUCN.UK.2021- 3.RLTS.T22678576A194673255.en (bezocht op 12-06-2024).
via pachtsystemen of door directe verkoop handelswaar werden. De verhalen die daaruit zijn voortgekomen, hebben belangrijke informatie opgeleverd over deze mens-dierrelatie. Daarnaast heeft het rapen, het consumeren en het verhandelen van de eieren en het gebruik daarvan in ceremonies meer recent de aandacht van antropologen en ecologen getrokken. De resultaten uit de studies naar de eierraapcultuur vormen daarmee een andere bron van informatie waarmee de relatie tussen mens en vogelsoort in kaart kan worden gebracht. Tenslotte heeft de koloniale overheersing van Indonesië door Nederland betekend dat onder andere bestuursambtenaren en ontdekkingsreizigers die in toenmalig Nederlands-Indië respectievelijk werkzaam waren en rondreisden interesse toonden in deze vogelsoort en de omgang door de bevolking daarmee. Dit leidde op de overgang van de 19e naar de 20e eeuw ook tot de roep om natuurgebieden en soorten te gaan beschermen. Ook deze ontwikkeling is van invloed geweest op hoe er naar de maleo, en de relatie tussen mens en maleo werd gekeken.
Grootpoothoenders en mensen, een duizenden jaren oud verband
Aanwijzingen voor het jagen op grootpoothoenders, het rapen van grootpoothoendereieren, de handel daarin en de consumptie daarvan gaan duizenden jaren terug. Het aantal soorten grootpoothoenders bedroeg, tot enkele tienduizenden jaren geleden, waarschijnlijk meer dan veertig. Een van deze soorten was Sylviornis neocaledoniae, waarover Steadman schreef “hoe opwindend het moest zijn voor Lapitakolonisten van Nieuw-Caledonië om een 40 kg zware Sylviornis zijn enorme broedheuvel te zien bouwen, onderhouden en beschermen.” Sylviornis was voor de bewoners een voedselbron en stierf tussen 20.000 en 10.000 jaar geleden uit, waarschijnlijk door jacht door de mens.4 Het heremietboshoen Megapodius eremita is een voorbeeld van een grootpoothoendersoort waarvan de eieren een belangrijke rol voor lokale gemeenschappen spelen. Deze soort leeft op de Salomonseilanden, NieuwIerland, Nieuw-Brittannië en omliggende, kleinere eilanden. Van mei tot en met oktober bezoeken mannen uit dorpen in het noorden van Nieuw-Brittannië met de boot de voet van de Tavurvurvulkaan. Hier, in de door vulkanisme verwarmde grond, leggen de vrouwtjes van de heremietgrootpoothoenders de eieren. Voor de in de omgeving wonende bevolking vormt het rapen en verkopen van de eieren een belangrijke bron van inkomsten. Een dagoogst van twintig eieren per raper is niet ongewoon. Per maand is het mogelijk een inkomen van, omgerekend, € 300 bij elkaar te rapen.5 Naar het westen, in Indonesië, komen de meeste soorten grootpoothoenders voor: veertien van de 22. Voor veel van deze soorten geldt dat de belangstelling voor het rapen, verhandelen en consumeren van de eieren een lange geschiedenis kent. Een voorbeeld hiervan is het Moluks boshoen Eulipoa wallacei. Bij deze soort is er sprake van verschillende soorten pachtsystemen, waarbij onder andere bij
4 Steadman, ‘Megapodes’, in: D.W. Steadman (red.), Extinction & Biogeography of Tropical Pacific Birds Chicago, 2006, p. 287-295.
5 Poser, von F., ‘Ei, wie fein’, Mare 162, 2024, p. 40-47.

opbod een jaarpacht voor sommige legplaatsen wordt bepaald en de pachter, aan wie het rapen van de eieren op grond daarvan wordt gegund, het alleenrecht heeft op het (laten) rapen van de eieren. Vanaf het begin van de jaren 1990 zijn diverse eileglocaties op met name de Molukse eilanden Halmahera en Haruku onderzocht en daaruit bleek dat het jaarlijks aantal geraapte eieren van deze soort tot meer dan 20.000 per legplaats kan oplopen.6
Mens en maleo: een ei als handelswaar
De maleo is onder de grootpoothoenders één van de soorten waarnaar het meeste onderzoek is verricht in verband met de mens-dierrelatie. Een sterke toename in de belangstelling voor die relatie ontstond tijdens onderzoeken naar de status van de maleo zoals die de afgelopen vijftig jaar op initiatief van westerse, internationale natuurbeschermingsorganisaties zijn uitgevoerd.
De eerste inventarisaties van de eilegplaatsen die daarvoor werden uitgevoerd, vonden in de jaren 1970 plaats. De Britse onderzoeker John MacKinnon bracht toen voor de noordarm van het eiland Sulawesi dertien eileglocaties tussen Manado, in het uiterste noorden van Sulawesi, en Marisa,
6 Argeloo, M., R.W.R.J Dekker, ‘Exploitation of megapode eggs in Indonesia: the role of traditional methods in the conservation of megapodes’, Oryx 30:1, 1996, p. 59-64.
Simanjuntak, R., M. Yusniar, Y.M. Samalukang, F.I. Boleu, A. Mardiastuti, V. Widyasari, J.S. Udin, ‘Short Communication: Egg harvesting and local conservation of Moluccan Scrubfowl (Eulipoa wallacei) in the Maluku Islands, Indonesia’, Biodiversitas 21:7, 2020, p. 3018-3024.
Leimena, H.E.P., A. Sjarmidi, T.S. Syamsudin, ‘Traditional egg-harvesting policies for the endemic Moluccan Scrubfowl Eulipoa wallacei on Haruku Island, Indonesia, and its conservation implications’, Bird Conservation International 33, 2023, p. 1-7.
marc argeloo | de maleo van sulawesi (indonesië)

500 kilometer naar het westen, in kaart.7 Zijn werk vormde het startpunt voor vergelijkbaar onderzoek. In studies van Argeloo, Dekker, en met name Tasirin en Summers, zoals deze vanaf 1985 van de grond kwamen, speelde het achterhalen van lokale kennis over de eierraaptraditie een steeds belangrijker rol. Die kennis bleek van grote waarde voor de bescherming van de soort.8 Recente tellingen, zoals rond de jaren 1990 in gang gezet, gaven geen inzicht in de ontwikkeling van het aantal maleo’s verder terug in het verleden. Die tellingen werden steeds vaker gecombineerd met interviews met oudere inwoners die rond deze legplaatsen woonden. De informatie uit de interviews leverde veel nieuwe informatie over de verspreiding van maleo’s op en ging soms terug tot het begin van de twintigste eeuw. Het aantal in kaart gebrachte eilegplaatsen steeg tot meer dan honderd, waarbij de meeste van deze locaties ten tijde van de inventarisaties al niet meer door de vogels werden gebruikt. De omzetting van de legplaatsen, zoals deze in het oorspronkelijke leefgebied langs de kust of in het bos aanwezig waren, in voornamelijk landbouwgrond en het rapen van de eieren zijn hier debet aan. Uit deze inventarisaties kwam ook de bijzondere positie die de maleo in de verschillende culturen van Sulawesi inneemt naar voren. Zo kennen de verschillende bevolkingsgroepen van het eiland, elk in hun eigen taal, een woord voor de maleo. Voorbeelden hiervan zijn senkawor, songkel, suangke, tuanggoi, tuangoho, bagoho, mumungo, panua en molo. 9
Naast interviews met oudere inwoners van Sulawesi bevatten ook verslagen van Europese ontdekkingsreizigers, en natuur- en cultuuronderzoekers uit met name de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw aanvullende informatie over het voorkomen van maleo’s en de positie van de vogelsoort in de lokale cultuur. De bekendste daarvan is de Brit Alfred Russel Wallace. In juli 1859 verbleef hij meerdere dagen op de noordpunt van Sulawesi bij de legplaats in de omgeving van het dorp Batuh Putih. Wallace verzamelde hier 26 volwassen maleo’s en maakte melding van de belangstelling van de lokale bevolking voor de eieren, “elk jaar komen de lokale inwoners tot van 50 mijlen ver om deze eieren te bemachtigen, die als een grote delicatesse worden beschouwd, en vers inderdaad verrukkelijk zijn”.10 Hermann von Rosenberg, een tot Nederlander genaturaliseerde Duitser, bezocht in april 1864 een maleolegplaats bij Tulabolo, hemelsbreed 300 kilometer west van Manado. Hij gaat uitgebreider in op het belang van de eieren voor de lokale bevolking dan Wallace. Zo stelde
7 MacKinnon, J., ‘Sulawesi megapodes’, World Pheasant Association, 3, 1978, p. 96-103.
8 Argeloo, M., ‘The Maleo Macrocephalon maleo: new information on the distribution and status of Sulawesi’s endemic megapode’, Bird Conservation International 4, 1994, p. 383-393. Dekker, R.W.R.J., ‘The distribution and status of nesting grounds of the Maleo Macrocephalon maleo in Sulawesi, Indonesia’, Biological Conservation 51, 1990, p. 139-150. Summers e.a., ‘Degree of egg-taking’.
Tasirin, J.S., D.J. Iskandar, A. Laya, P. Kresno, N. Suling, V.T. Oga, R. Djano, A. Bawotong, A. Nur, M. Isfanddri, W. Abbas, N.A. Rihu, E. Poli, A.A. Lanusi, M. Summers, ‘Maleo Macrocephalon maleo population recovery at two Sulawesi nesting grounds after community engagement to prevent egg poaching’, Global Ecology and Conservation 28, 2021, p. 1-10.
9 Argeloo, Maleo, de kip met de gouden eieren. Haarlem, 2002.
10 Wallace, The Malay Archipelago: the land of the orang-utan, and the bird of paradise. London, 1869.
marc argeloo | de maleo van sulawesi (indonesië)
hij vast dat de eieren op de markt van de 20 kilometer westwaarts gelegen stad Gorontalo voor twaalf tot vijftien cent werden verkocht. Volgens Von Rosenberg was dat voor een lokale radja (koning of sultan) de aanleiding om één van de legplaatsen rond Tulabolo tot particulier eigendom te verklaren en het schieten en vangen van de vogels, en het opgraven van de eieren te verbieden. Een lokale opzichter werd in dienst van de radja aangesteld om toezicht op de legplaats te houden, en daarmee controle over het rapen van de eieren en de opbrengst van de eierverkoop te krijgen.11
Goedhart tekende in het begin van de 20e eeuw het belang van de eieren voor lokale koninkrijken op. Hij beschreef hoe maleo-eieren een bron van inkomsten vormden voor de radja van Banggai, een koninkrijk in het oosten van het centrale deel van Sulawesi, hemelsbreed 450 kilometer ten zuidwesten van Manado. Uit de districten Batoei, Sinohowan en Poeoembana werden jaarlijks respectievelijk 300, 500 en 120 eieren verhandeld waarvan de opbrengst (ƒ 52,00, omgerekend naar 2024: € 1.700,00) aan de radja ten goede kwam.12 Enkele decennia later werd uit het werk van Uno het belang van de eieren voor de lokale bevolking en, op bescheiden schaal, de lokale economie duidelijk. Abdul Uno, toenmalig Bosarchitect I van Gorontalo, bezocht in 1947 de legplaats Panua, aan de zuidkust van Noord-Sulawesi. Daar legde hij het aantal maandelijks geraapte eieren vast. Het laagste aantal werd in juli geraapt (82) en het hoogste aantal in april (1.596). Het totale aantal eieren dat hier in 1947 werd geraapt bedroeg 9.705. Het rapen gebeurde hier op basis van een pachtsysteem, waarbij aan de hoogste bieder de pacht werd vergeven. Met het rapen en verkopen van de eieren werd het pachtbedrag terugverdiend, en ieder ei dat daar bovenop werd geraapt en verkocht betekende winst voor de pachter.13
Dergelijke georganiseerde raapsystemen, zoals die door Goedhart en Uno in de eerste helft van de 20e eeuw zijn beschreven, zijn in de onderzoeken die vanaf de jaren 1970 zijn uitgevoerd niet meer aangetroffen. Daarmee verdween ook de mogelijkheid om deze vorm van oogsten voor beschermingsdoeleinden in te zetten. Van de centrale positie die de maleo in de diverse culturen van Sulawesi door de eeuwen heen had verkregen, restten aan het einde van de 20e eeuw op het overgrote deel van het eiland nog slechts sporen. Zo trof de schrijver in augustus 1994 in het dorp Sangkup aan de noordkust van Noord-Sulawesi een jonge vrouw aan die de kunst van het uit palmbladeren vlechten van een draagmandje voor een maleo-ei nog verstond. Sangkup herbergde ooit een grote kustlegplaats en maleo-eieren werden in het verleden in palmbladeren omhulsels naar de markt gedragen. In 2022 werden door de schrijver in dit dorp gesprekken gevoerd met een tiental jongeren in de leeftijd van negen tot zestien jaar over hun kennis over de maleo. Geen van deze jongeren had enig besef van wat een maleo was.
11 Rosenberg, Reistogten in de Afdeeling Gorontalo. Amsterdam, 1865.
12 Goedhart, O.H., ‘Drie Landschappen in Celebes’, 1908. T.B.G. 50, p. 561-564.
13 Uno, ‘Het natuurmonument Panoea’.

in de publicatie genoemde locaties, ingedeeld
Malabot Tumpe: eieren rapen als ceremonie
Waar het rapen en verkopen van de eieren in de 19e en het begin van de 20e eeuw nog een belangrijke functie rond de legplaatsen vervulde en daarover concrete informatie voorhanden is, is over het ontstaan en de achtergrond van dit rapen en de symbolische positie die de maleo onder de oorspronkelijke inwoners van Sulawesi inneemt minder bekend. De meeste informatie is afkomstig uit Centraal-Sulawesi waar de bewoners van de kustplaats Batui en omgeving, en de inwoners van het nabijgelegen – voormalige – koninkrijk Banggai al decennia lang verwikkeld zijn in een ‘strijd’ over wie er aanspraak kan maken op de oorsprong van het rapen van maleo-eieren en de daaruit voortkomende tradities.
Aanwijzingen voor een speciale positie van de maleo onder de bevolking in dit deel van Sulawesi gaan terug tot 1571. Mandafar, de eerste radja van Banggai, zou toen aan de bevolking van Batui hebben gevraagd om in Batui voor ‘zijn’ maleo’s te zorgen. Volgens Mandafar konden maleo’s niet op de twee hoofdeilanden van het koninkrijk Banggai (Peleng en Banggai) overleven. Op zijn initiatief zou daar, in Batui, op het vasteland van Sulawesi en binnen de invloedsfeer van de radja, een traditie zijn gestart waarmee het gecontroleerd zoeken naar en rapen van de eieren hand in hand zouden zijn gegaan met het beschermen van de vogels en de legplaats in Batui. Het gebied rond Batui zou in deze context in de invloedsfeer van de radja van Banggai liggen, wat onder andere de hiervoor beschreven handel van 300, 500 en 120 eieren uit Batui en omgeving naar Banggai verklaard.
Een andere verklaring voor het ontstaan van de traditie wordt aan een zoon, Abu Kasim, van een voormalige radja van Banggai, Adji Soko of Adi
Cokro, toegekend. Na afloop van een bezoek van Abu Kasim aan zijn vader, die in de stad Kediri op Java verbleef, nam hij een grootpoothoendersoort mee terug naar Sulawesi (Banggai). Die vogel ging echter geen eieren op Banggai leggen. Deze relatie met Java werd ook door Hideo Amir, radja van Banggai in de jaren 1990, gelegd. Volgens hem ligt de oorsprong van zijn familie op Java. Ook Amir haalt het bezoek van Abu Kasim aan zijn vader in Kediri aan. Daarna zou Kasim zijn grootmoeder Ra Matindok in Batui hebben bezocht. Hij zou haar toen een maleo van onbekende herkomst hebben gegeven (Java?). Deze vogel zou de eerste eieren nabij Batui, en niet op Banggai, hebben gelegd wat als de start van het rapen van eieren voor de radja van Banggai wordt gezien. Bovenstaande verhalen liggen aan de basis van de Malabot Tumpeceremonie nabij de legplaats van Batui. Tumpe staat in deze verhalen voor ‘eerste’, verwijzend naar het eerste ei dat op Peleng of Banggai aan de radja werd overhandigd. Een belangrijk onderdeel van deze ceremonie is de bepaling van het moment waarop de eieren mogen worden geraapt en gegeten. Dat moment zou bepaald zijn door een boomblad dat vliegend op de wind uit Batui op Peleng of Banggai aan zou komen. Dat werd gezien als sein dat de eieren konden worden geraapt. Een andere versie zegt dat de mannen die met de eerste eieren van Batui op weg waren naar Peleng of Banggai tijdens de oversteek overnachtten op het eiland Tikus. Vanaf dat eiland zou een palmbladeren omhulsel waarin de eieren werden vervoerd op een zeestroom naar Peleng of Banggai zijn gedreven. Dat was het signaal dat de eerste eieren op komst waren en op grond daarvan de voorbereidingen voor het ceremoniedeel op de eilanden konden worden getroffen. Een derde verhaal luidt dat de komst van de mannen met de eieren uit Batui werd aangekondigd door een geluid in het huis van de radja van Banggai. Dit geluid klonk alsof er zand op het dak van diens huis werd gegooid en dat dat er afgleed. In alle gevallen moest het signaal van het vliegende blad, het drijvende palmbladomhulsel of van het geluid van zand op het dak worden afgewacht, en moesten de eerste eieren aan de radja van Banggai zijn overhandigd, voordat met het rapen en eten van de eieren van de legplaats rond Batui kon worden overgegaan. Consumptie van de eieren voorafgaand aan het signaal en de ontvangst van de eerste eieren door de radja van Banggai zou tot ziekte leiden van degene die de eieren at.14 De Malabot Tumpe-ceremonie is de afgelopen jaren verworden tot een door de lokale overheid georkestreerd evenement waarin het belang van de ceremonie voor toeristische ontwikkeling centraal is komen te staan.15 Een koppeling
14 Anoniem, ‘Tradition serves the maleo’, Voice of Nature 71, 1979, p. 10-13. Lamadang, K.P., M. Supriatna, ‘Value of Education in Malabot Tumpe in Batui Indigenous People of Banggai Regency’, Advances in Social Science, Education and Humanities Research 654, 2022, p. 10-13. Twee brieven jaren 1990 van Esther Veldhoen aan Marc Argeloo.
15 Anoniem, ‘Mombawa Tumpe: Ritual adat masyarakat Batui yang harus terud delestarikan’: https://beranda. banggaikab.go.id/mombowa-tumpe-ritual-adat-masyarakat-batui-yang- harus-terus-dilestarikan/ (bezocht op 29-06-2024).
Falimu, K.P. Lamadang, ‘Tourism Communication through Mombowa Tumpe Ritual Culture as Local Wisdom in Batui District, Banggai Regency’, International Conference On Global Tourism Science And Vocational Education ICGTSAVE 1:1, 2024, p. 201-212.
van de ceremonie aan bescherming van de maleo, de eilegplaatsen en het natuurlijke leefgebied maakt van de ceremonie vrijwel geen deel uit. In de diverse verhalen over het ontstaan en de uitvoering van de Malabot Tumpe-ceremonie komen een aantal verwijzingen voor die de positie van met name de radja van Banggai in deze geschiedenis zou moeten doen versterken, terwijl deze verwijzingen niet stroken met de werkelijkheid. Zo is de verwijzing naar een grootpoothoender die Abu Kasim van Kediri (Java) naar Banggai zou hebben meegenomen niet juist. Op Java komen geen grootpoothoenders voor. Op vergelijkbare wijze is de verwijzing van radja Hideo Amir naar de Javaanse voorouders niet te staven. Wat in beide gevallen een rol kan spelen is dat een verwijzing naar Java een directe link met een machtig koninkrijk buiten Sulawesi suggereert en daarmee de bovenliggende positie van Banggai ten opzichte van Batui ondersteunt. Daarnaast had het koninkrijk van Banggai belang bij het ‘claimen’ van de legplaats van Batui. Op de twee hoofdeilanden van het koninkrijk, Peleng en Banggai, komen van nature geen maleo’s voor. Om toch een band met de cultureel belangrijke vogelsoort maleo te creëren, zag de radja van Banggai zich genoodzaakt een beroep op de legplaatsen in de omgeving van Batui te doen.16
Van koloniale naar nationale bescherming, en de rol van tradities daarbinnen
Naast lokale tradities rond het rapen en verhandelen van de eieren, en ceremonies die daaromheen zijn ontstaan, ontstond er in de koloniale context belangstelling om leefgebieden en soorten juridisch te gaan beschermen. Initiatieven daartoe vonden hun oorsprong in koloniale grootmachten als België, Duitsland, GrootBrittannië en Nederland, en daarbuiten in de Verenigde Staten van Amerika. Er werd hierin een brug geslagen tussen natuurbescherming in de westerse landen, naar die in overzeese, koloniale gebieden. Zo leidde in Nederland de bedreiging van het Naardermeer in 1905 tot de oprichting van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Dergelijke nationale initiatieven vormden een voorbeeld voor natuurbescherming in toenmalig Nederlands-Indië. Daar werd in 1909 de eerste wetgeving voor soortbescherming en jachtregulatie geïntroduceerd en drie jaar later werd de Nederlandsch-Indische Vereeniging tot Natuurbescherming opgericht. De aandacht voor bescherming van diersoorten ging in deze periode vooral uit naar paradijsvogels. De veren daarvan waren een gewild modeaccessoire in het westen en een toenemende weerstand daartegen vormde een belangrijk argument in landen als Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland om tot vogelbescherming over te gaan. Onder andere hierdoor nam vanaf de jaren 1920 het belang van soortbescherming toe, naast de aandacht die al uitging naar te beschermen gebieden. De redenen om – aanvankelijk kleine – gebieden te beschermen lag onder andere in de
16 Twee brieven jaren 1990 van Esther Veldhoen aan Marc Argeloo.
marc argeloo | de maleo van sulawesi (indonesië)
“botanische, faunistische en geologische kenmerken, prachtige vergezichten en specifieke soorten”.17
Dergelijke ontwikkelingen stonden aanvankelijk los van lokale gebruiken en tradities rond specifieke diersoorten, zoals de maleo. Abdul Uno was de eerste die, in 1947, op het belang van lokale gebruiken en tradities wees. Hij zag daarin kansen voor bescherming, maar wees tegelijkertijd op de risico’s van een ongebreideld rapen van de eieren voor lokaal gebruik voor het voortbestaan van de maleo. Op initiatief van Uno werd in 1938 de legplaats Panua tot Natuurmonument verklaard.18 Inmiddels is de maleo sinds 1970 bij Indonesische wet beschermd. Die wetgeving is sindsdien regelmatig aangepast en in 2008 werd de maleo onderdeel van een groep van 25 soorten in Indonesië waarvoor speciale beschermingsacties werden voorgesteld.19
Bescherming door traditie of wet: een onzekere toekomst voor de maleo
De juridische bescherming die de afgelopen ruim honderd jaar van de grond is gekomen heeft niet kunnen voorkomen dat het voortbestaan van de maleo de afgelopen jaren steeds meer onder druk staat en tot de status ‘ernstig bedreigd’ heeft geleid. Opvolging en handhaving van de wettelijke kaders is grotendeels achterwege gebleven.20 Lokale tradities, waar het rapen van eieren en controle over legplaatsen onderdeel van waren, leken aanvankelijk bescherming voor de soort te bieden of boden daar op z’n minst aanknopingspunten voor. Tegenwoordig zijn dergelijke tradities zo goed als verdwenen of staan zij in een andere, vaak economische context. Illustratief hiervoor is dat het woord maleo door nieuwe generaties zelden met een vogelsoort wordt geassocieerd, laat staan dat kennis over eierraaptradities daarbinnen nog aanwezig is. De naam maleo komt algemeen voor als straatnaam, productnaam van bijvoorbeeld pinda’s of koekjes, of als naam van een bedrijf, zoals een hotel of een winkel.21
Initiatieven die de bescherming van de maleo tot doel hebben, ondervinden steun van die wettelijke status en zullen tegelijkertijd eigen beschermingsmethoden moeten ontwikkelen om het gebrek aan opvolging en handhaving van die wettelijke status te compenseren. Drie projecten springen er in die zin uit. Zij maken allen gebruik van de naamsbekendheid van de maleo onder de lokale bevolking, of zorgen ervoor dat die naamsbekendheid wordt hersteld, er trots op de soort ontstaat en tot bescherming wordt overgegaan. Een
17 Jepson, P., R.J. Whittaker, ‘Histories of Protected Areas: Internationalisation of Conservationists Values and their Adoption in the Netherlands Indies (Indonesia)’, Environment and History 8, 2002, p. 129-172.
Koorders, Oprichting eener Nederlansch-Indische Vereeniging tot Natuurbescherming. Soerabaia, 1912. Poel, De groene gordel van smaragd. De Nederlands-Indische natuurbescherming tussen 1912 en 1935 Masterscriptie, Erasmus Universiteit, Rotterdam, 2019.
18 Uno, ‘Het natuurmonument Panoea’.
19 Wicaksono, R.A., ‘Maleo Tak Pernah Ingkar Janji’: https://betahita.id/news/detail/9994/maleo-takpernah-ingkar-janji.html?v=1711936989 (bezocht op 03-07-2024).
20 Tasirin e.a., ‘Maleo Macrocephalon maleo population recovery’.
21 Argeloo, pers. obs.

opvallend verschil in benadering tussen die projecten komt voort uit het kader waarbinnen zij worden uitgevoerd (overheid of maatschappelijke organisatie).
In Noord-Sulawesi wordt het beheer van de bekende binnenlandlegplaats Tambun in het nationale park Bogani Nani Wartabone door de nationale overheid aangestuurd. Hier is het rapen van eieren door de lokale bevolking zo goed als gestopt. Vers gelegde eieren worden door bewakers geraapt en in afgesloten kooien in de warme grond herbegraven om daar tot ontwikkeling te komen. Het park zet de maleo voornamelijk in als marketinginstrument. Er is verblijfaccomodatie verschenen en excursies op de legplaats worden aangeboden, inclusief de mogelijkheid voor bezoekers om een pas uit het ei gekropen maleo vrij te laten.22
Het tweede voorbeeld betreft de kustlegplaats Binerean, aan de zuidkust van Noord-Sulawesi, dat hierin een middenweg bewandelt. Hier wordt een beschermingsproject ondersteund door een internationale maatschappelijke organisatie en is de uitvoering sterk ingekaderd in lokale overheidsstructuren. Vers gelegde eieren worden ook hier geraapt en in deze situatie herbegraven op een bewaakt stranddeel. Dit project zet zich sterk in om de tradities rond de maleo nieuw leven in te blazen en daarin de lokale overheid mee te krijgen.23 Het op lokale tradities gebaseerde rapen en herbegraven van de eieren vormt een belangrijk onderdeel van beide projecten. Ondanks een hoog uitkomstpercentage van deze herbegraven eieren, wordt getwijfeld aan de overleving van de jonge vogels na vrijlating.24
22 Argeloo, pers. obs.
23 Argeloo, pers. obs.
24 Tasirin et al, ‘Maleo Macrocephalon maleo population recovery’.
Ten derde is er het door een maatschappelijke, internationale organisatie ondersteunde project op de oostpunt van Centraal-Sulawesi, Balantak. Daar vormt het belang van de maleo in de lokale cultuur het aanknopingspunt om tradities ten dienste te stellen aan de bescherming van de soort. Het aantal paren maleo dat de kustlegplaatsen Libuun en Kaumosongi hier aan het begin van de 21e eeuw bezocht, was teruggelopen tot minder dan tien per dag in het eilegseizoen. Vanaf respectievelijk 2006 en 2015 zijn hier programma’s ontwikkeld, op verzoek van de lokale bevolking, om de traditionele gebruiken en de iconische positie van de maleo te benutten om herstel van de populaties mogelijk te maken. Hiervoor zijn onder andere dans, theater- en muziekvoorstellingen en -workshops, en educatieprogramma’s op scholen uitgevoerd waarin bescherming van de maleo centraal staat. Er wordt niet gewerkt met het rapen en herbegraven van de eieren om deze onder seminatuurlijke omstandigheden uit te laten komen. De bescherming van de natuurlijke legplaatsen staat hier centraal, gebaseerd op de belangrijke positie die de maleo in de gemeenschappen alhier heeft herkregen. Als resultaat zijn de populaties eileggende maleo’s op Libuun vervijfvoudigd en op Kaumosongi verzevenvoudigd.25
De iconische positie van de maleo en de tradities die rond het rapen en consumeren van de eieren van de maleo zijn ontstaan, zijn, zeker in een historische context, onmiskenbaar. Tegelijkertijd is de kennis over deze vogelsoort en die tradities sterk tanende. Op bescheiden schaal worden de tradities – gedeeltelijk, zonder eiconsumptie – in ere hersteld om de ernstige bedreigingen waaraan de maleo blootstaat een halt toe te roepen. In hoeverre dit een gevecht tegen de bierkaai is, of dat hiermee herstel van de maleopopulaties in gang wordt gezet of verder wordt ondersteund zal de toekomst moeten uitwijzen. Het valt in dat kader niet te ontkennen dat de inzet van die tradities en lokale kennis over de maleo om de soort voor uitsterven te behoeden, en recente ontwikkelingen op Sulawesi het karakter van David en Goliath hebben. Sulawesi is rijk aan nikkel en de omzetting van natuurlijk leefgebied van, onder anderen, de maleo om aan de sterk toegenomen vraag naar nikkel voor de energietransitie te voldoen vormt een nieuwe uitdaging. Bos maakt daarin plaats voor mijnbouw en kustlocaties worden logistieke centra. De stem van de lokale bevolking, waarin plaatselijk de stem van de maleo als symbool van het eiland doorklinkt, moet het hier opnemen tegen de kracht van grote Indonesische bedrijven en multinationals.26
25 Tasirin et al, ‘Maleo Macrocephalon maleo population recovery’. Anoniem, ‘Maleos at Kaumosongi: Numbers increased 7-fold, protected until 2044!’, Newsletter Alliance for Tompotika Conservation XIX:2, 2024, p. 1-3.
26 Dengo, F.B., I. Morse, ‘Indonesia turns traditional Indigenous land into nickel industrial zone’: https://cleanenergyfrontier.climatechangenews.com/indonesia-nickel-industry- expansionthreatens-indigenous-peoples-rights/ (bezocht op 02-07-2024).
Liljas, P.E., ‘Cheap coal, cheap workers, Chinese money: Indonesia’s nickel success comes at a price’: https://www.theguardian.com/world/2024/apr/11/cheap-coal-cheap-workers- chinese-moneyindonesias-nickel-success-comes-at-a-price (bezocht op 02-07-2024).
Marc Argeloo (1959) is natuurhistoricus. In 1990 vertrok hij in opdracht van Wereldnatuurfonds en BirdLife internationaal naar Sulawesi (Indonesië) voor een beschermingsproject voor de maleo, een met uitsterven bedreigde vogelsoort. Sindsdien is hij nauw betrokken gebleven bij dit werk, publiceert hij daarover en werkt hij samen met organisaties in Indonesië en daarbuiten die zich inzetten voor bescherming van de maleo. Naast zijn interesse in de maleo werkt hij in algemene zin aan natuurhistorische reconstructies van soorten en leefgebieden. In dat kader verscheen in 2022 het boek Natuuramnesie van zijn hand waarin hij het ontbreken van een collectief natuurhistorisch bewustzijn beschrijft. marcargeloo@gmail.com
Abstract
The History of a Human-Animal Relationship
Marc Argeloo
The maleo is a critically endangered, chicken-sized bird species found exclusively on the Indonesian island of Sulawesi. Female maleos lay their eggs on sunlit sandy beaches or in forest soils heated by volcanic activity. These birds gather in large numbers at specific nesting grounds, where each maleo egg can be almost five times the size of a chicken egg. The local population traditionally collects and consumes the eggs. Combined with the loss of their natural habitat (rainforests and quiet sandy beaches), the species is now threatened with extinction. Nesting grounds, once abundant with maleos digging holes to lay their eggs, have become increasingly rare. The long-standing tradition of local communities collecting and consuming maleo eggs has given the species a unique status on the island. Egg collection and trading were once important sources of income for Sulawesi’s residents. These practices became ingrained in the island’s culture and traditions, with maleo eggs even being traded by local kingdoms. For instance, in 1947, during Dutch colonial rule, Uno documented the egg collection and trading customs at the Panua nesting site, where nearly 10,000 eggs were traded annually. However, in recent decades, these traditions have largely disappeared. Despite the maleo’s absence from much of Sulawesi today, it remains the island’s most well-known animal, particularly among older generations. The name “maleo” and images of the bird are still widely used for commercial purposes (such as product and store names) and can be found in public spaces (e.g., street names and statues).
To protect the maleo from extinction, its cultural significance, combined with legal measures, can be harnessed for conservation efforts. Traditional egg collection and trading practices must give way to activities that ensure the species’ survival, particularly by protecting nesting grounds.
marc argeloo | de maleo van sulawesi (indonesië)

Lepelaar (Platalea leucorodia) uit ‘Nederlandse vogelen: volgens hunne huishouding, aert, en eigenschappen beschreeven’’ (1770-1829) uitgegeven door Nozeman en Sepp © Koninklijke Bibliotheek van Nederland
Een gesprek met Theunis Piersma, hoogleraar trekvogelecologie en oprichter van het BirdEyes Centrum in Leeuwarden
Puberende huiszwaluwen, lepelaars die gezellig met vriendinnen op stap gaan, grutto’s als kompas voor een gezond boerenland. Theunis Piersma verwierf met een nauwgezette analyses van de fysionomie van trekvogels grote bekendheid, maar krijgt steeds meer oog voor de karakters en keuzes van het individu. Naast het aloude ‘meten is weten’ ziet hij vogels steeds meer als persoonlijkheden, dieren die dichter bij de mens staan dan veelal wordt herkend. Hij bepleit een persoonlijke en gevoelsmatige relatie met de natuur om ons heen. Een relatie die ons doet beseffen dat we deel uitmaken van een grotere leefgemeenschap. Een paradigmashift? Opmerkelijk: hightech en kunstenaarschap spelen hierbij een cruciale rol.

Toen ik biologie studeerde was het Darwinistische model dominant. De survival of the fittest, de best aangepaste overleeft, met een theoretisch systeem waarin het vogelgedrag vanuit optimalisatie werd verklaard. Heel economisch. De gedachtegang was dat alles optimaal was ontwikkeld; dieren zijn dan vooral machientjes gestuurd door hun DNA. Vogels die het beste voedsel vinden, krijgen ook de meeste nakomelingen. Dat was toen ontzettend opwindend want je kon ineens voorspellingen doen, en die kon je vervolgens toetsen. Maar het leidde ook wel tot een bepaalde manier van kijken, waarbij je vogels in een keurslijf wrong.
Door het beschikbaar komen van technische middelen – echte hightech zenders die we zonder schade voor de dieren zelf konden aanbrengen – kunnen we individuele vogels jarenlang heel precies volgen, in hun eigen leefomgeving. We kunnen zelfs zien of ze hun kop opheffen of buigen om iets te eten. Dat is echt een ongelofelijk middel en heeft bij mij de biologie veranderd. We kunnen hierdoor nieuwe vragen stellen.
Zo volgden we wel 15 jaar lang een individuele lepelaar die we Sinagote doopten. Je ziet waar ze naartoe gaat, en omdat we ook in het veld keken, met wie. Je gaat je afvragen: wat zeggen de lepelaars tegen elkaar. Overleggen ze? Wisselen ze informatie uit over een te volgen route? Een volgende ontmoeting? We zagen persoonlijke voorkeuren en vriendschappen; ieder individu is anders.
Antropomorfisme (het toekennen van menselijke eigenschappen aan dieren of dingen) was een hele tijd een vies woord, maar waarom zou het bij andere beesten dan mensen zo heel anders zijn dan bij ons? Het komt er toch op neer dat de principes hetzelfde zijn. Een kolonie broedende vogels is eigenlijk net een dorp. Ik bestudeer al jaren de huiszwaluwen die broeden aan ons huis. Dan zie je gewoon dorpse taferelen met alles erop en eraan. Met naar elkaar kijken, overspel, de drama’s van een slechte opvoeding, beesten die alleen blijven, you name it. En dat kom je eigenlijk overal tegen.
Zo krijgen we ook steeds meer oog voor de wederkerigheid tussen mensen en andere dieren. Met huisdieren vinden we dat normaal, maar in de wetenschap niet. Er moet dus een nieuw verhaal worden verteld, waarin we beseffen dat wij niet alleen naar vogels kijken, maar dat de vogels ook naar ons kijken. Dat wij ook worden beoordeeld door die beesten. En wat zouden ze nu van ons vinden, denk je?
Op het moment dat je daarvoor open staat, verandert de wereld. Dat heeft mij de ogen geopend voor een nieuw soort relatie met de natuur om je heen. Dan ga je beter luisteren naar wat de dieren ons te vertellen hebben. Daar kunnen we veel van leren. Grutto’s bijvoorbeeld: die kiezen voor weides waar mooi wordt geboerd, zonder bestrijdingsmiddelen en te veel mest. Weides van ambachtelijk boeren, met regenwormen in de bodem en met een rijk insectenleven. Dat levert ook gezonde koeien en gezonde vlees- en melkproducten op voor de mens. Zo wijzen de grutto’s ons de weg.


Friese vogelvangers (wilsterflappers) vangen o.a. rosse grutto's. Deze worden geringd, gewogen en soms gezenderd, in samenwerking met trekvogel onderzoekers. Foto Jet Bakels, 2022
Dus: de biologie moet veranderen, die is incompleet. Maatschappelijk gezien is dat ook ontzettend nodig, want we moeten ons echt anders tot de natuur gaan verhouden. Wij kijken naar vogels. Maar hoe kijken zij? En dan komen de kunstenaars om de hoek kijken, omdat die over het algemeen sensitiever zijn dan wij wetenschappers. Wij zoeken in ons nieuwe BirdEyes Instituut die experimentele ruimte op, met een kruisbestuiving tussen beide. Zo heb ik meegewerkt aan een kindervoorstelling, ‘Kanoet’. Die gaat over de coming of age van de zoon van een bioloog die kanoeten bestudeert (een trekvogel die een pitstop maakt in de Waddenzee), en het leven van de vogel zelf. De zoon vertelt het verhaal van het onderzoek van de vader, die in Siberië op veldwerk
kijken door vogelogen
is. Uiteindelijk metamorfoseert de jongen in een kanoet, en vliegt naar de Waddenzee. Die wisseling van vogel- en mensenblik. Fantastisch. Het is een heel interactief verhaal en veel scholen in Friesland hebben het gezien. De voorstelling is ook opgevoerd in Duitsland en in Mauritanië, en producties in Denemarken en Guinee-Bissau zijn in voorbereiding. Kanoeten overwinteren in Mauritanië en Guinee-Bissau.
Het gaat uiteindelijk om het behouden van een leefbare omgeving. We moeten ophouden de ecologie van het agrarisch cultuurlandschap in Zuid-WestFriesland verder uit te kleden. Er zijn echt vreselijk weinig insecten, de basis voor veel vogelleven, en dat zie je dan in de lage aantallen zwaluwen terug. Nu komt daar ook nog even een klimaatveranderingslaagje overheen. Dat moet anders. In sommige delen van dat kaalgeslagen Friese platteland voel ik me verweesd. Ik kan daar ’s zomers niet rondfietsen. Geen vogels om me heen, geen zwaluwen. Natuurlijk ben je bang in het voor- en najaar, dat de trekvogels niet terugkomen. Ik slaap daar slecht van. Er is dit jaar, lente 2024, maar een klein deel van de huiszwaluwen in ons dorp Gaast komen aanvliegen. Een groot deel van de kolonie bij ons huis is leeg. Ik mis ze enorm als ze er niet zijn. Als je zo dicht bij de vogels staat leef je erg met ze mee. Die vogels zijn als het ware onze vertellers. Ze verhalen van vergiftiging, droogte, klimaatverandering. Van alles wat ze tijdens hun overwintering in Afrika en gedurende hun reis meemaken. Dat zijn onthutsende verhalen.
Zorg je wel goed voor het land, dan krijg je veel terug: grutto’s, andere vogels, gezonde koeien, al het leven om je heen. Dan voel je je minder eenzaam. Gelukkig zijn er tekenen dat de natuur nog functioneert. De keten, waarvan we onderdeel zijn, is nog intact genoeg om weer tot leven te worden gekust.
Theunis Piersma (1958) is hoogleraar Trekvogelecologie aan de Rijksuniversiteit Groningen en is als waddenbioloog verbonden aan het Koninklijk NIOZ op Texel. In 2014 ontving hij de NWO-Spinozapremie, de hoogste Nederlandse onderscheiding in de wetenschap. Met Thomas Oudman schreef hij ‘De ontsnapping van de natuur’ (2018). Eerder verscheen ‘Zwaluwen van Gaast’ (2014) en in 2021 ‘Sinagote. Het levensverhaal van een lepelaar’. Hij is druk bezig met de ontwikkeling van BirdEyes-Centre for Global Ecological Change in Leeuwarden (www.birdeyes.org). theunis.piersma@nioz.nl
Abstract
BirdEyes View – A Talk with Theunis Piersma
Jet Bakels
Adolescent house martins, spoonbills hanging out with friends, godwits as a compass for healthy farmland. Theunis Piersma achieved great fame with his meticulous analyses of the physiology of migratory birds, but he is increasingly paying attention to the characters and choices of individual animals. In addition to the age-old adage 'measuring is knowing,' he increasingly views birds as personalities, animals that are closer to humans than we often recognize. He advocates for a personal and emotional relationship with the nature around us — one that makes us realize we are part of a larger community. A paradigm shift? Remarkably, high tech and artistry play crucial roles in this."

Wilde eend (Anas platyrhynchos) uit ‘Nederlandse vogelen: volgens hunne huishouding, aert, en eigenschappen beschreeven’’ (1770-1829) uitgegeven door Nozeman en Sepp © Koninklijke Bibliotheek van Nederland
marit van dijk
Nadenken met vogels in het dagelijks leven
Het voeren van eenden is een van de meest veelvoorkomende interacties tussen de mens en wilde dieren. In westerse culturen participeert gemiddeld tussen de 33% en 75% van alle huishoudens aan dit gebruik.1 Dat wil niet zeggen dat alle wilde eenden meedoen aan deze praktijk, ook onder wilde eenden zijn er meer en minder mensgerichte individuen. Niettemin kunnen we stellen dat er vanuit de mens gezien een traditie is van het voeren van eenden. Tot voor kort gold dit ook voor het waterrijke Amsterdam. Sinds april 2022 is het voeren van eenden of iedere andere diersoort in de openbare ruimte van Amsterdam verboden.2 Ook in veel andere grote steden geldt tegenwoordig een verbod. In de afgelopen decennia werd door een groeiend aantal wetenschappers aangetoond wat de schadelijke gevolgen van deze traditie zijn voor flora en fauna.3 De motivatie vanuit de stad Amsterdam voor het instellen van het verbod heeft echter niet te maken met de schadelijke gevolgen voor (water) planten en dieren, maar met name voor mensen. Het voor de eenden bestemde brood trekt namelijk ook ratten aan en dat wordt als onwenselijk ervaren.
Aan het wijdverbreide gebruik van eenden voeren zijn − net als aan het verbod daarop en de teloorgang ervan − verschillende menselijke en niet-menselijke diersoorten verbonden. Het mogen voeren van eenden is regelmatig onderwerp van debat, natuurorganisaties zoals de Vogelbescherming raden het af vanwege de negatieve invloed.4 In de afgelopen jaren is in Nederland onderzoek gedaan naar de impact van het voeren van eenden op de waterkwaliteit.5 Het voeren van eenden is echter nog niet eerder vanuit een erfgoedperspectief bekeken. Het fenomeen van ‘eenden voeren’ is zeer geschikt voor een meer holistische erfgoedbenadering waarin niet alleen wordt gekeken naar hoe mensen, maar ook hoe andere dieren en plantsoorten belangen hebben bij de voortzetting of stopzetting van deze traditie. Door na te denken met vogels kunnen we
1 D. N. Jones, S. James Reynolds, Feeding birds in our towns and cities: a global research opportunity. Journal of Avian Biology, 39, 2008, p. 265-271.
2 GGD, Voerverbod openbare ruimte: https://www.ggd.amsterdam.nl/dierplagen/voerverbod-openbareruimte/ (bezocht op 1-6-2024).
3 S.A. Burt, C.J. Vos, J.A. Buijs, R.J. Corbee, Nutritional implications of feeding free-living birds in public urban areas. J Anim Physiol Anim Nutr. 105(2):, 2021 Mar, p. 385-393.
4 Vogelbescherming, ‘Mogen we nog eendjes voeren?’: https://www.vogelbescherming.nl/actueel/ bericht/mogen-we-nog-eendjes-voeren (bezocht op 8-6-2024).
5 S.A. Burt, Nutritional implications of feeding free-living birds in public urban areas.
verschillende biologische, culturele en andersoortige perspectieven en belangen duiden.
Dit artikel is geschreven in de context van het onderzoeksproject Thinking with Birds. Op het moment van schrijven is het project halverwege. In dit onderzoek wordt gekeken hoe er, door na te denken met vogels, relaties met de natuur in het dagelijks leven vanuit een erfgoedperspectief zichtbaar kunnen worden gemaakt. Het project is opgezet rondom drie verschillende vogelsoorten. In dit artikel wordt op één van die vogelsoorten gefocust en wordt (het voeren van) de wilde eend als casestudy gebruikt. De eerste helft van dit artikel introduceert de theoretische uitgangspunten en benaderingswijzen. Het tweede deel reflecteert op de bruikbaarheid van de concepten en de toegepaste methodologie in de vorm van lessons learned: een korte samenvatting van de geleerde lessen die bij het vervolg worden meegenomen.
In de erfgoedpraktijk worden vaak waarden zoals aanzien, belangen of verdienste, centraal gesteld.6 Waarden zijn, als we perspectieven van meerdere diersoorten willen meenemen, echter beperkend: we kunnen niet spreken voor een ander, laat staan een andere soort. Bovendien zou de vergelijking daarvan, bijvoorbeeld voedsel met zelfontplooiing, geen eer doen aan de complexe wereld waarin de verschillende soorten leven. Hieronder verken ik een aantal concepten die een meer holistische benaderingswijze mogelijk kunnen ondersteunen en de kans bieden om te experimenteren met de beschrijving van deze traditie vanuit een meer-dan-menselijk perspectief. Met een meer-dan-menselijk perspectief bedoelen we een perspectief waarin de mens nadrukkelijk niet centraal staat en de belangen van meerdere soorten, zo gelijkwaardig mogelijk, worden meegenomen.
Wat nodig is voor een meer-dan-menselijke toekomst is al vanuit veel zienswijzen benaderd, zoals politieke theorie (Donaldson & Kymlicka), ethiek (Ryder, Singer), antropologie (Harraway, Tsing) en ook vele niet academische denkers binnen activisme (antispeciëcisme) en religie (animisme, rastafari).
Ondanks het feit dat deze rijke denkwereld is gewijd aan het verbeelden van een betere toekomst, was er tot voor kort weinig aandacht voor de verbeelding van een meer-dan-menselijke geschiedenis. Dat is zonde, want het verleden kan juist een essentiële schakel zijn om een gezamenlijke toekomst te verbeelden. Dit hiaat is misschien wel het duidelijkst zichtbaar in de ecologie waarbij velen zich vandaag de dag inzetten voor het herstellen van die weeffout: het shifting baseline syndrome.7
Het shifting baseline syndrome beschrijft het proces waarbij iedere menselijke generatie de situatie waarin hij/zij/hen opgroeit, accepteert als normaal.8 De continue achteruitgang van de natuurlijke omgeving resulteert in een
6 Versloot, A. Op de museale weegschaal: collectiewaardering in zes stappen. Amersfoort, 2013.
7 D, Pauly. 1995. Anecdotes and the shifting baseline syndrome of fisheries. TREE vol. 10, October, p. 430.
8 D, Pauly. Anecdotes and the shifting baseline syndrome of fisheries
continue verlaging van die geaccepteerde norm. Hierdoor is er een scheefgroei ontstaan tussen hoe we denken dat het gaat met de natuur en de daadwerkelijke staat van de natuur. Een bekend voorbeeld hiervan is de aanwezigheid van insecten: we zien er nu minder dan toen we jong waren, maar ervaren niet dat onze ouders en grootouders ook al een daling hebben meegemaakt. Kortom: er ontbreekt een belichaamd historisch besef dat data (cultureel) verankert, net zoals jaartallen dat doen bij historische gebeurtenissen. Dit concept werd door Daniel Pauly uitgelegd in een wetenschappelijk artikel van één pagina en heeft een gigantische impact gehad. Tegelijkertijd kan het shifting baseline syndrome worden beschouwd als kritisch ten opzichte van nostalgische gevoelens: de neutrale data moeten subjectieve orale geschiedenis vervangen. Terwijl er achter iedere dataset, baseline of norm uiteindelijk ook (door mensen bedachte) waarden zitten.9 Zo waarschuwt Alleway, in een artikel waarop op de volgende pagina verder wordt ingegaan, voor de politisering van de baseline met persoonlijke, culturele en politieke motieven. Zo geeft het shifting baseline syndrome een vertekend beeld dat alle menselijke invloed per definitie negatief is. Dat voedt volgens Alleway het idee dat alle mensen over de hele wereld gelijke schuld hebben – terwijl de schuld vooral bij westerse samenlevingen ligt, waarbinnen ook weer meer en minder invloedrijke groepen zijn aan te wijzen. De negatie van nostalgische gevoelens over de natuur lijkt daarmee niet de juiste weg: reflecteren op deze nostalgische gevoelens kan ook uitnodigen tot zelfreflectie en mogelijk de erkenning van vooroordelen en nuances die nodig zijn voor een gelijkwaardigere wereld.
Waarom naast de negatieve niet ook de positieve waarde van nostalgie wordt erkend, is mogelijk te wijten aan de empirische grondslag van natuurgeschiedenis (beschrijvingen) en van ecologie (statistiek). Marc Argeloo (zie ook zijn bijdrage over de maleo in dit nummer) zet in zijn essay Levend Erfgoed in 2023 uiteen hoe die academische scheiding tussen ecologie en natuurhistorie is ontstaan en leidt tot hiaten in ons begrip van veranderingen in de natuur.10
Zo pleit Alleway samen met een interdisciplinaire groep wetenschappers voor meer interdisciplinaire samenwerking.11 Zij beschrijven het shifting baseline syndrome als mogelijk connecting concept, iets dat communicatie tussen verschillende gemeenschappen kan faciliteren, in dit geval door onder andere een groeiende focus op interdisciplinaire samenwerking, kritiek op de neutraliteit van data en de groeiende impact van inheemse kennisvormen. Zij pleiten ervoor om de kwetsbaarheid van het geheugen te erkennen en open te blijven voor verschillende perspectieven, over verschillende disciplines en tijden om zo patronen van verandering te kunnen contextualiseren.12
9 Alleway, H. K., Klein, E. S., Cameron, L., Douglass, K., Govia, I., Guell, C., Lim, M., Robin, L., & Thurstan, R. H. The shifting baseline syndrome as a connective concept for more informed and just responses to global environmental change People and Nature, 5, 2023, p. 885-896.
10 Argeloo, M., Levend Erfgoed, Bezitten en Begrijpen. Amsterdam, 2023.
11 Alleway e.a., The shifting baseline syndrome.
12 Alleway e.a., The shifting baseline syndrome.
Oplossingen lijken te liggen bij interdisciplinaire samenwerking, het bijeenbrengen van historische en ecologische benaderingen. Het contextualiseren van de geschiedenis van de natuur in het dagelijks leven opdat er een meer contextrijke en waarheidsgetrouwe blik ontstaat, is een belangrijke bijdrage die vanuit erfgoeddisciplines kan worden gedaan. Zo beschrijft Colin Sterling in een artikel hoe het posthumanisme expliciet zoekt naar het oplossen van zulk een scheiding tussen ‘menselijke en nietmenselijke’ vraagstukken en de scheiding tussen natuur en cultuur expliciet te boven probeert te komen.13 Daarmee is het posthumanisme volgens Sterling belangrijk voor Critical Heritage Studies, niet zozeer omdat het nieuw of radicaal is, maar omdat bestaande theorieën en methoden ‘de mens’ als centrum van al het erfgoed nemen. Daarmee ligt de aandacht van dit onderzoek niet zozeer bij het toevoegen van de natuur aan een historische blik, maar de verkenning van een natuurinclusieve benadering van erfgoed die de mens niet centraal zet. Geen archief zonder zilvervisjes, carnaval zonder biergist of oude Hollandse meester zonder lijnzaad(olie).
Natuurlijk/cultureel erfgoed
Om dit interdisciplinair raamwerk verder te stutten en disciplinaire dichotomieën van natuur en cultuur niet verder te laten inslijten, focust dit onderzoek op relaties, onder verwijzing naar Donna Harraways werk over naturescultures.14 Onder natuurculturen wordt een kijk op de wereld verstaan waarin relaties worden geprioriteerd boven dingen die zijn, en de onmogelijkheid wordt erkend van het scheiden van domeinen zoals geschiedenis en natuur in het dagelijks leven.15 Het voeren van eenden beperkt zich niet tot een culturele of een natuurgeschiedenis, maar kan beter worden beschouwd als een natuurcultuurgeschiedenis met continu veranderende relaties tussen allerlei soorten.
Wat betekent het als we naar het voeren van eenden kijken als een veranderlijk netwerk van meer-dan-menselijke relaties? Door verschillende belangen te onderzoeken, zowel voor als na het verbod, worden verschillende samenwerkingen en spanningen duidelijk. Zo wordt het al snel onmogelijk om eenden en mensen als de enige twee spelers te zien in deze traditie, zoals weergegeven in onderstaande afbeelding.
In recente jaren zien we een enorme toename in het aantal boeken, kunst en tentoonstellingen met multispecies, of meersoortige benaderingen. Zo wijdde tijdschrift Ethnologia Europea in 2020 al een speciale editie aan meersoortige benaderingen in het museum.16 Erfgoedprocessen beperken zich niet tot
13 Sterling, C., ‘Critical heritage and the posthumanities: problems and prospects’, International Journal of Heritage Studies, 26:11, 2020, p. 1029-1046.
14 Haraway, D. J., (2016). Staying with the trouble: Making kin in the chthulucene. Duke University Press.
15 Van der Tuin, I., Naturecultures in: Braidotti R., Hlavajoba, M. (red), posthuman glossary, 2019, p. 269-270.
16 Fenske, M. K. & Elpers, S., ‘Multispecies Worlds in the Museum’, Ethnologia Europaea 49 (2), 2020, p. 8-14.

Een weergave van het meersoortige netwerk dat van invloed is of beïnvloed wordt bij de traditie van de eenden voeren.
het museum of de muren van een erfgoedinstelling maar vinden ook in het dagelijks leven plaats. Ondanks de toenemende aandacht voor de beschrijving van een gezamenlijke natuurcultuurgeschiedenis worden natuurlijke actoren echter zelden erkend als zelfstandige entiteiten met eigen belangen in (erfgoed) processen. Zo’n post-antropocentrische benadering is geen makkelijke opgave. Zoals Harrison in 2025 beschrijft, laat een erfgoedbenadering georiënteerd op een gemeenschappelijke wereld voor iedere manier van bestaan ook weer eigen bestaanswerelden en toekomstbeelden zien.17 De vraag die ons terugbrengt naar de werkelijkheid is die van Sterling: hoever kun je gaan in het erkennen van de verschillende relaties en belangen, met alle interdisciplinaire kennis die daarvoor nodig is? Een praktisch kader voor deze grote vragen levert veel nieuwe vragen op. Hieronder worden een drietal concepten geïntroduceerd die een benadering vanuit het dagelijks leven verder uiteenzetten.
Dagelijkse beslissingen: hoe ethisch iets te doen en een stem te geven
Een voorbeeld stellend boek dat laat zien dat een beschrijving van zulk een rijk netwerk van natuurcultuurprocessen wel degelijk mogelijk is, is ‘De
17 Harrison, R., ‘Beyond “Natural” and “Cultural” Heritage: Toward an Ontological Politics of Heritage in the Age of Anthropocene’, Heritage & Society, vol 8, No. 1, 2015, p. 24-42.
marit van dijk | de eendjes voeren
paddenstoel aan het einde van de wereld’ van Anne Lowenhaupt Tsing18 over de Matsukepaddenstoel. In dit boek introduceert Tsing onder andere het concept latent commons als ‘verstrengelingen die voor een gemeenschappelijke taak kunnen worden ingezet’.19 Tsing beschrijft hiermee de kracht van samenwerking tussen verschillende soorten en de mogelijkheden die hierin besloten liggen. Zoals fruitbomen die in ruil voor hun zoete vruchten hun zaden weten te verspreiden, of de Egyptische plevier die het gebit van de krokodil schoonmaakt.
Paddenstoelen hebben, nog minder dan dieren, een stem in de manier waarop de geschiedenis wordt geschreven. Hoe ‘een stem’ te geven aan nietmenselijke entiteiten kan vanuit veel invalshoeken worden bekeken zoals heel letterlijk door hun taal te leren of door natuurentiteiten een juridische status te geven. Voor dit onderzoek kijk ik naar alledaagse praktijken. James Bridle schrijft over de potentie van het beschouwen van dagelijkse beslissingen als onderdeel van een democratisch systeem.20
Bridle beschrijft hoe mensen en dieren (samen) dingen beslissen en hoe dat systeem als democratisch kan worden gezien. Dat is niet zozeer door te stemmen maar door bijvoorbeeld iemand voor te laten, door wel of geen voedsel te delen, door aan te vallen of te verdedigen, door je kenbaar te maken of juist te verstoppen. Met deze schijnbaar kleine beslissingen bevestigen verschillende soorten met grote regelmaat dat ze onderdeel zijn van een meersoortige samenwerking, invloed uitoefenen of demonstreren ze in hun afwezigheid juist onmacht. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen Tsings latent commons en een meersoortige samenwerking. Met dit laatste doel ik enkel op een samenwerking: een netwerk dat ontstaat door te kijken naar dagelijkse beslissingen waarbij talloze soorten elkaar in mindere of meerdere mate erkennen. Een commons zoals beschreven door Tsing kan in die zin beschouwd worden als invloedrijker dan een samenwerking, omdat die dermate betekenisvol is dat die voor een gezamenlijke taak kan worden ingezet. Hiermee tekenen natuurcultuurrelaties een gelaagd beeld van niet zozeer één traditie maar verschillende samenwerkingen tussen verschillende soorten met verschillende belangen.
Om andere soorten te erkennen is het belangrijk om stil te staan bij wat we niet begrijpen, een anders-zijn te erkennen en daarmee ruimte te maken voor het erkennen van machtsongelijkheid binnen een fundamenteel ongelijkwaardig systeem. Hiervoor introduceer ik hieronder een laatste concept: Umwelt.
18 Tsing, A. L., De paddenstoel aan het einde van de wereld. Leven op de ruïnes van het kapitalisme. Amsterdam. 2021, p. 186.
19 Tsing, A. L., De paddenstoel aan het einde van de wereld. p. 186.
20 Bridle, J., 16, 2022 Can Democracy Include a World Beyond Humans? From: wired. https://www. wired.com/story/can-democracy-include-a-world-beyond-humans/ (bezocht op 10-5-2024), dit essay loopt vooruit op zijn boek Ways of Being waarin dit idee in samenhang met de ontwikkeling van AI verder wordt uitgewerkt.
Iedere soort, waaronder de mens, heeft een andere zintuiglijke ervaring. Een ervaring die wordt gevormd door de organen waarmee de wereld wordt gepercipieerd en de zenuwen en hersenen die die informatie vervolgens verwerken. Al in 1909 werd dit voor het eerst beschreven als Umwelt door zoöloog Jakob van Uexkill, afgeleid van het Duitse woord voor omgeving. Uexkill refereert hier echter niet aan de omgeving van een dier maar specifiek aan de perceptuele wereld, het deel van de omgeving dat diegene ervaart. Zo zien bijvoorbeeld (de meeste) mensen geen ultraviolet maar zijn er veel dieren plantensoorten die dit wel kunnen herkennen.
Ed Yong heeft dit concept gepopulariseerd in de afgelopen jaren en beschrijft Umwelt als een “zintuigelijke zeepbel”, de smalle lens waardoor iedere soort de wereld op een unieke manier waarneemt. De speculatieve denkkracht die nodig is om na te denken vanuit een andere zintuiglijke bubbel biedt mogelijk een waardevolle oefening in het uit de antropocentrische bubbel stappen.21 Bovenstaande concepten scheppen het kader waarmee is gekeken naar relaties die van belang zijn bij het voeren van brood aan eenden, om zo een netwerk van verschillende samenwerkingen tussen soorten te beschrijven. Vanuit die samenwerkingen wordt vervolgens gekeken naar de belangen van en spanningen tussen verschillende soorten in betrekking tot deze traditie. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de beperkingen van onze menselijke zintuigelijke bubbel evenals de inspirerende werking die het speculeren over de belevingswereld van andere soorten kan hebben.
De opzet van dit onderzoek is interdisciplinair en werkt met een breed scala aan materialen van academische artikelen, participatieve observaties tot ervaringskennis van vogelaars. De observaties hebben een etnografische aanpak met een focus op participatieve observatie, puttend uit multispecies ethnography. Een veld dat etnografische benaderingen gebruikt om andere soorten dan de mens mee te nemen en waar mogelijk in te gaan tegen een antropocentrisch discours.22
Voor het literatuuronderzoek kijk ik naar online beeld- en krantenarchieven, wetenschappelijke artikelen uit onder andere ecologie en biologie, en een aantal artikelen, de vogelatlas en ervaringskennis van de Vogelwerkgroep Amsterdam.
Tussen maart en juni 2024 vonden vier participatieve observaties plaats waaraan in totaal 62 deelnemers hebben meegedaan. Samen met wisselende
21 Yong, E., An immense world an immense world: How animal senses reveal the hidden realms around us. London, 2022. p. 5.
22 Ferrando, F., multispecies chapter in: Braidotti R., Hlavajoba, M. (red), posthuman glossary, 2019, p. 265-266.
groepen deelnemers met verschillende achtergronden, geschiedenissen en ervaringen werden de veranderende ritmes en gewoonten van twee in Amsterdam woonachtige eendenpopulaties gevolgd. Het betreft hier de eendenpopulatie aan de achterkant van de Hortus Botanicus, waar een vijftal woerden (mannetjeseenden) bivakkeert en aan het Oosterpark waar een grote gemengde eendenpopulatie zit.
De observaties duurden tussen de een en twee uur en werden door mijzelf en vanaf de tweede sessie tevens door een ervaren vogelaar begeleid. De kleinste groep bestond uit twee deelnemers (exclusief de twee begeleiders), de grootste uit 27. De wilde eend is een standvogel en dus het hele jaar door aanwezig. De overwinterende eenden zijn niet apart geobserveerd. Tot dusver zijn de eenden gedurende een half jaar meerdere keren bezocht. Wij zagen hen in meerdere kleden (zomer, eclips en binnenkort winter) zoals zij ons ook in onze zomer- en winterkleding zagen.
Het doel van de observaties was het oefenen met het gezamenlijk observeren en opmerken en bevragen van wat er gebeurt en waarom, telkens in de vorm van een open dialoog als oefening om samen wijzer te worden. Daarnaast zijn er nog vele, kortere observaties die ik alleen uitvoerde waarvan de resultaten in een logboek zijn bijgehouden.
De participatieve observaties waren telkens als volgt: voorafgaand krijgen de deelnemers een uitleg over het onderzoeksproject, de doelsoort(en), de locatie en de opzet. Met uitgeprinte informatie met daarop instructies voor het observeren, zwermen de deelnemers vervolgens rond op de locatie. Iedere vogelsoort is gekoppeld aan een of meerdere specifieke locaties. Afhankelijk van de rest van het programma was er na afloop een korte reflectie op de sessie of juist een uitgebreide workshop waarin vervolgens nog een poster of tentoonstellingsconcept werd gemaakt. Alle observaties werden opgenomen met een dictafoon, tevens werden bij de meeste wandelingen ook foto- en video-opnames gedeeld. De laatste observatie op 27 juni was als enige specifiek gericht op het voeren van de eenden. Eén groep richtte zich op het lichaam van de eend en de bijhorende Umwelt, een andere groep richtte zich op het voedsel en het foerageren. Ik heb geprobeerd om te zorgen voor een veilige en prettige leeromgeving. Verder kan ik vermelden dat er geen vogels zijn verstoord, gevoerd of verwond tijdens dit onderzoek. Andere soorten zijn zo veel mogelijk met rust gelaten en op veilige afstand geobserveerd.
In deze tussentijdse conclusie reflecteer ik aan de hand van een aantal thema’s op de voortgang van dit onderzoek. Ik deel niet zozeer de resultaten maar focus op de bruikbaarheid van de gehanteerde concepten en methodologische aanpak. In grote lijnen kan in ieder geval worden gesteld dat de traditie van het voeren van de eenden een rijke en bruikbare casus is voor een holistische, natuurinclusieve erfgoedbenadering. Er blijken veel verschillende belangen te spelen: de verwerking van restafval, dierenliefde en de makkelijkste weg naar een snelle hap.

Achtergelaten hompen brood die worden opgegeten door twee eenden en een meerkoet, 10 juli 2024 in het Oosterpark te Amsterdam. (Marit van Dijk)
Het spotten van eendenvoerders was veel moeilijker dan gedacht. Zo werd bij de participatieve observatie (op 27 juni) geen enkele eendenvoerder gezien. Dat blijkt niet ongewoon, maar vraagt wel om een betere match tussen doel, methode en onderwerp.23 Een andere complicerende factor is de basiskennis die nodig is om te begrijpen wat je observeert. Die kon gelukkig vanaf de tweede participatieve observatie telkens worden ingebracht door een expert vanuit de lokale vogelwerkgroep.
Historische context
In historische krantenarchieven kunnen allerlei indrukken worden gevonden van mensen en in het bijzonder kinderen die eenden voeren. Hierin kunnen elementen van dierenliefhebberij, medelijden en natuureducatie worden herkend. Achterliggende motieven komen echter niet altijd aan bod of worden juist uitvergroot. Om daar echt iets over te kunnen zeggen is aanvullend onderzoek nodig. In meer recente krantenarchieven vanaf 2011 is er
23 Uit een gesprek met Sven Teurlincx (NIOO) op 6-9-2024, oprichter van het eendjesvoermeldpunt.
Voor ander onderzoek over het voeren van eenden in het park werden observaties van acht aaneensluitende uren ingericht, het registreren van vier voerders op deze tijdsperiode werd gezien als normaal.
van dijk | de eendjes voeren

Deelnemers aan de participatieve observatie op 27 juni 2024 in het Oosterpark te Amsterdam. Hier werd geen enkele eendenvoerder of achtergelaten voedselresten gespot. (Laura Cull)
maatschappelijke discussie terug te lezen over het voeren van dieren in relatie tot restafval in de stad.24 Twee andere benaderingen die in de tweede helft van dit project verdere aandacht verdienen zijn oral history en historische data over waterkwaliteit en voedselrestverwerking.
Het concept Umwelt blijkt zeer bruikbaar om te denken in natuurcultuurverbindingen. Onderzoek hiernaar richt zich op de zintuigen (de receptoren) in plaats van de gehele Umwelt van een diersoort. Het soortspecifiek verzamelen en delen van deze kennis zouden ongetwijfeld een waardevolle prikkel zijn voor de bevordering van het menselijk verbeeldingsvermogen van de natuur. Oefeningen in die verbeelding, evenals de inzichten die werden gedeeld bij de observaties, brachten verrijkende inzichten. Ze boden een verbreding van de menselijke horizon bij het nadenken over naturecultures – een tijdelijke stap uit de antropocentrische bubbel.
24 In 2011 kwam wijlen PVV-raadslid Richard de Mos in het nieuws met zijn uitspraken over “allochtone broodgooiers”. Ook de lancering van het eendjesvoermeldpunt in 2017 kon rekenen op veel negatieve aandacht.
In dit onderzoek is getracht voorbij een waardegeoriënteerde benadering te kijken naar een traditie. In plaats daarvan is er gekeken naar dagelijkse beslissingen (Bridle) en verstrengelingen die voor een gemeenschappelijke taak kunnen worden ingezet (Tsing). Deze alternatieve lens hielp bij het beschouwen van deze traditie vanuit verschillende menselijke en meer-danmenselijke perspectieven. Door die beide in te brengen werd een scheefgroei tussen de goede intenties achter het voeren van eenden en het negatieve effect ervan op de omgeving zichtbaar. Uit de participatieve observaties blijkt dat er tijd, kennis en aandacht nodig is om natuurcultuurverbindingen tussen de soorten, hun belangen en mogelijke samenwerkingen inzichtelijk te maken.
Tijdens de participatieve observaties werden regelmatig, soms op verzoek, soms niet, herinneringen over en met vogels gedeeld die vervolgens vruchtbare grond boden voor gezamenlijke reflectie. Zo merkte een van de deelnemers op dat ze eigenlijk had verwacht dat de eenden wel naar haar zouden komen, waarop andere deelnemers instemmend reageerden. Dit leidde tot een gezamenlijke reflectie over de wederzijdse verwachtingen die er ontstaan tussen mens en dier, gevoed door deze traditie. Het delen van herinneringen bleek vaak een verrijkende en reflectieve oefening waarnaar meer aandacht uit zal gaan bij de volgende participatieve observaties.
Deze lessons learned neem ik mee naar het tweede deel van dit project. Concluderend nodigt een verkenning van nostalgische gevoelens ons uit om de complexe ecologische werkelijkheid te verkennen. Dit hoeft niet te worden opgevat als uitputtende taak waarin alle natuurcultuurrelaties getoond moeten worden, maar kan wel helpen bij het komen tot een meer natuurinclusieve zienswijze. Door na te denken met vogels en over hoe je met hen samenleeft –verwonderend, kritisch, observerend – kunnen iedere dag opnieuw, eventjes, natuurcultuurrelaties invoelbaar worden gemaakt.
Tot slot wil ik Tycho en Linda van de Vogelwerkgroep Amsterdam, alle deelnemers van de observaties en begeleiders Hester Dibbits en Laura Cull bedanken. Ze voorzagen mij van waardevolle feedback en inzichten. Tot slot: het gezamenlijk kijken naar dagelijkse bezigheden, zoals de eenden voeren, voelt vaak vreemd aan in een tijd van zoveel crisis en geweld. Daarom wil ik graag afsluiten met een quote van Anna Tsing. “Het is niet eenvoudig om te bepalen hoe we hier kunnen leven, laat staan hoe we de vernietiging van de planeet kunnen voorkomen. Maar gelukkig hebben we nog steeds gezelschap van menselijke en niet-menselijke wezens”.25
25 Tsing, De paddenstoel aan het einde van de wereld. Leven op de ruines van het kapitalisme. p. 372.
Marit van Dijk (1993) werkt als onderzoeker aan de Reinwardt Academie voor Cultureel Erfgoed. Hier houdt ze zich bezig met thema’s zoals erfgoed en natuur, dekolonisatie en betwist erfgoed in de openbare ruimte. Tevens werkt ze met de methode emotienetwerken en is ze geboeid door hoe creatieve methoden kunnen bijdragen aan verbeelding. Sinds begin 2024 werkt Marit aan het onderzoeksproject Thinking with Birds, een interdisciplinair project onder de vleugels van de Reinwardt Academie en de Academie voor Theater en Dans. marit.vandijk@ahk.nl
Abstract
Marit van Dijk
This article is written midway through the research project Thinking with Birds, which explores how thinking with birds can make relationships with nature in daily urban life visible from a heritage perspective. Heritage studies have traditionally focused on (common) human values, but when other species are considered as stakeholders, this value-oriented approach becomes more complex and speculative. The case study of feeding ducks is examined. While this practice is common in Western societies, it has recently been banned in many large cities, such as Amsterdam, due to the rise in rat populations. The tradition affects various species, including plants, ducks, humans, and bacteria – each experiencing different realities yet coexisting. As the project experiments with different methodologies and concepts for a more holistic, nature-inclusive approach to heritage, this article reflects on the lessons learned and the practical applicability of these approaches.

Brandgans (Branta leucopsis) uit ‘Nederlandse vogelen: volgens hunne huishouding, aert, en eigenschappen beschreeven’’ (1770-1829) uitgegeven door Nozeman en Sepp © Koninklijke Bibliotheek van Nederland
yulia kisora & clemens driessen
Inleiding1
Onder voortschrijdende druk van klimaatverandering en verstedelijking hebben brandganzen (Branta leucopsis), net als veel andere vogelsoorten, hun migratiepatronen veranderd en zich gevestigd als broedvogel op uiteenlopende plekken in hun verspreidingsgebied.2 Dit verspreidingsgebied strekt zich uit van Nederland in het zuiden tot Scandinavië, de Baltische staten en Rusland in het noorden.3 Een deel van de populatie is gestopt met migreren en verblijft nu permanent in Nederland.4 Anderen hebben hun trekroute aangepast om in Finland te nestelen in plaats van helemaal naar Rusland te vliegen, zoals ze vroeger deden.5
Die aanpassingen hebben goed uitgepakt – de populatie is drastisch in aantal toegenomen. Zowel in Nederland als in Finland worden brandganzen echter als overlast gevend gezien.6 Daarom wordt inmiddels hun beschermingsstatus heroverwogen en komen maatregelen om ze aan te pakken op de agenda.7 Brandganzen zijn daarmee een voorbeeld van hoe ingewikkeld de omgang met wilde vogels in verstedelijkte en agrarische gebieden kan zijn. Vooral in Europese landen met relatief weinig natuurgebieden, zoals Nederland,
1 Dit academisch artikel doorliep de procedure van dubbelblinde collegiale toetsing
2 Feige, N., van der Jeugd, H., Van Der Graaf, A. J., Larsson, K., Leito, A., & Stahl, J. (2008). Newly established breeding sites of the Barnacle Goose Branta leucopsis in North-western Europe–an overview of breeding habitats and colony development. Vogelwelt, 129, p. 244-252.
3 BirdLife International. 2018. Branta leucopsis. The IUCN Red List of Threatened Species 2018: e.T22679943A131909954. http://dx.doi.org/10.2305/IUCN.UK.20182.RLTS.T22679943A131909954.en (bezocht op 28-6-2024).
4 van der Jeugd, H. P., & Kwak, A. (2017). Management of a Dutch resident barnacle goose Branta leucopsis population: How can results from counts, ringing and hunting bag statistics be reconciled? Ambio, 46(s2), p. 251-261. https://doi.org/10.1007/s13280-017-0900-3 (bezocht op 28-6-2024).
5 Yrjölä, R. A., Holopainen, S., Pakarinen, R., Tuoriniemi, S., Luostarinen, M., Mikkola-Roos, M., Nummi, P., & Väänänen, V. M. (2017). The Barnacle Goose (Branta leucopsis) in the archipelago of southern Finland – population growth and nesting dispersal. Ornis Fennica, 94(4), p. 161-171.
6 Jeugd, H. P. Van Der, & Litvin, K. Y. (2006). Travels and traditions: long-distance dispersal in the Barnacle Goose Branta leucopsis based on individual case histories. Ardea, 94(3), p. 421-432.
7 Jensen, G. H., Madsen, J., Nagy, S., & Lewis, M. (2018). AEWA International Single Species Management Plan for the Barnacle Goose (Branta leucopsis) – Russia/Germany & Netherlands population, East Greenland/ Scotland & Ireland population, Svalbard/South-west Scotland population. AEWA Technical Series, 19(70), p. 1-94.
is de vraag hoe te leven met wilde vogels van praktisch, maar ook van ethisch en politiek belang. Wanneer vogels als overlast worden beschouwd, gaan oplossingen vaak ten koste van het welzijn van deze dieren, meestal overigens zonder dat het lukt om ze daadwerkelijk te verjagen uit de door hen geselecteerde gebieden.
Terwijl er eindeloos veel voorbeelden zijn van hardnekkige pogingen om alle niet-mensen te verwijderen uit gebieden die we beschouwen als exclusief bestemd voor mensen, zijn gevallen waarin de aanspraken op ‘onze’ ruimte door ‘overlast gevende’ vogels worden gerespecteerd en er naar hun wensen wordt geluisterd zeldzaam.8 Hun veranderende migratiepatronen en nieuw aangeleerde gewoonten kunnen de vogels laten belanden in een onvoorspelbaar en gecompliceerd netwerk van relaties met de lokale bevolking, instellingen en overheden. Vaak worden vogels en mensen in die gevallen gedwongen om ruimte in elkaars nabijheid te delen en op één of andere manier te onderhandelen over tegenstrijdige belangen.9
In onze casestudy vertellen we het verhaal van zo’n proces dat enerzijds onvoorspelbaar en chaotisch was, maar ook zorgvuldig, generatief en leidend tot nieuwe inzichten in de mogelijke relaties tussen mensen en dieren: het suggereert de mogelijkheid van meer-dan-menselijke culturen die ontstaan in situaties waar het delen van ruimte expliciet wordt gemaakt. In dit artikel bespreken we een proces dat ruim tien jaar geleden ontstond in de dierentuin Korkeasaari in Helsinki, Finland. Om erover te reflecteren gebruiken we de dansmetafoor, om zo het relationele, belichaamde proces van communicatie en onderhandeling over ruimte te benadrukken.
De dierentuin Korkeasaari ligt op een eiland niet ver van het centrum van Helsinki. Er komen een half miljoen bezoekers per jaar. De drukste maanden lopen van mei tot augustus. Van mei tot juli is er ook een populatie brandganzen die vanuit Nederland komen om te nestelen en hun jongen groot te brengen, voor ze in september-oktober weer vertrekken. Zo vertelt het personeel van de dierentuin over de herkomst van de Korkeasaariganzen: ergens tussen 1987 en 1989 ontsnapten een paar brandganzen uit de Zweedse dierentuin Skansen en vlogen naar Helsinki. In die tijd maakten brandganzen deel uit van de collectie van de dierentuin Korkeasaari en werden ze met gekortwiekte vleugels in een open volière gehouden. Deze praktijk, die hier nu niet meer wordt gebruikt, beperkte hun bewegingsvrijheid tot het terrein van de dierentuin, maar verhinderde niet dat de ‘Zweedse’ ganzen zich bij hen voegden. Er werden families gevormd en kuikens geboren. Later lieten dierenverzorgers zes volwassen ganzen en zesenveertig jongen vrij om zich bij hun soortgenoten
8 Meijer, E. (2019). When animals speak: Toward an interspecies democracy (Vol. 1). NYU Press.
9 Clancy, C. (2023). More-than-human territoriality: the contested spaces and beastly places of Canada geese in Europe’s largest urban wetland. Urban Geography, 44(10), 2098-2120. Kornherr, E., & Pütz, R. (2022).
Othering, governing, and resistance of abject urban animals: Egyptian geese and their right to the city. Political Geography, 99, 102775.
op de trekroute van Siberië naar Nederland te voegen. Tot verbazing van de dierentuinmedewerkers kwamen de ganzen de volgende lente terug. En niet zomaar op doorreis, maar om te nestelen. De dierentuin herkende “hun” ganzen aan de gekleurde ringen, maar de rest van het gezelschap kende ze niet. In de jaren die volgden ontving de dierentuin Korkeasaari gedurende het broedseizoen meer dan tweehonderd paar brandganzen per jaar. De komst van de ganzen uit eigen beweging en hun vestiging op hun eigen voorwaarden in de dierentuin kan worden geïnterpreteerd als hun voorstel om een relatie op te bouwen die verschilt van de omstandigheden in gevangenschap waarin hun voorouders waren gefokt.
Hun voorwaarden zijn echter voor de dierentuin nogal een uitdaging gebleken. De ganzen vestigden zich langs de drukke voetpaden en kozen hun nestlocaties op basis van hun eigen voorkeuren in plaats van op basis van het ontwerp van de dierentuin. Mannelijke ganzen beschermen hun nesten, wat betekent dat ze niet alleen andere ganzen verjagen die in de buurt van een broedend vrouwtje durven te komen, maar ook andere dieren, zoals meeuwen, kraaien en, blijkbaar, mensen. Ganzen in Korkeasaari vallen regelmatig aan en worden door bezoekers en de dierentuin als problematisch beschouwd.
De dierentuin accepteerde de aanwezigheid van de ganzen in eerste instantie niet. Personeel probeerde ze op het terrein van de dierentuin van hun nesten te verjagen door gebruik te maken van hulpmiddelen zoals (nietschadelijke) chemicaliën, geluiden van roofdieren, aangelijnde honden, en zelfs een op afstand bestuurbare vossenvacht (genaamd robofox). De ganzen hielden echter vol en bleven terugkomen. Of het nu kwam doordat ze de pogingen van de dierentuin om ze te verjagen direct doorzagen, of misschien gewoon door het feit dat de inzet te hoog voor hen was, hun band met de plek (hun ‘site fidelity’, zoals vogelgedragsdeskundigen zeggen) bleek sterker dan het ongemak dat de dierentuin veroorzaakte.
Uiteindelijk heeft de dierentuin hun aanwezigheid geaccepteerd en is ze op zoek gegaan naar manieren om met hen om te gaan.10 De dierentuin neemt geen verantwoordelijkheid voor de acties van de ganzen en claimt geen eigenaarschap over hen. Ze zijn zich op een manier gaan verhouden tot de ganzen die de gangbare kaders van zowel wilde ganzen op afstand als wilde ganzen in gevangenschap (dierentuin) destabiliseert, waardoor ze metgezellen (companions11) worden, partners in de dagelijkse dans van het balanceren tussen de belangen van de ganzen, de bezoekers en het personeel van de dierentuin. Het resultaat is een genuanceerde en gaandeweg gegroeide reeks van materiële, ruimtelijke en belichaamde tactieken, vormgegeven vanuit een mix van respect en ergernis, waardering en angst, fascinatie en frustratie.
10 Voor nadere details over dit proces zie: Kisora, Y. and C. Driessen, How geese remade a zoo: More-thanhuman heterotopia and urban animal politics at Korkeasaari – under review.
11 Haraway, D. (2008). When species meet. University of Minnesota Press.
Een dierentuin als instituut is een heel specifieke omgeving die een relatie vormgeeft die gebaseerd is op totale controle en die menselijke blikken op wilde dieren in gevangenschap mogelijk maakt.12 Wat voor implicaties kan de komst van een populatie vogels hebben wanneer die zich effectief verzet tegen controle en voortdurend de regel ‘kijken maar niet aanraken’ overtreden?
De analyse in dit artikel is gebaseerd op ongeveer zeventig uur aan observaties door de eerste auteur, gedurende veertien dagen veldonderzoek uitgevoerd in mei 2018, ten tijde van de broedperiode van de ganzen. Tijdens deze observaties nam de onderzoeker – in ieder geval totdat een gans anders besloot – een positie in van een waarnemer op afstand, waarbij ze speciale aandacht besteedde aan de lichaamstaal van de ganzen en mensen terwijl ze in de dierentuin met elkaar in contact kwamen. Om inzicht te krijgen in de manieren waarop de dierentuin probeerde de interacties te sturen, hield ze ook 21 interviews met medewerkers van de dierentuin, observeerde ze hun omgang met de ganzen en verzamelde en analyseerde ze informatiemateriaal zoals kaarten en posters van de dierentuin.
Tijdens de observaties gebruikte de eerste auteur verschillende benaderingen om de dynamische aard van ontmoetingen tussen mensen en ganzen te begrijpen. Allereerst liep ze door de dierentuin om potentiële conflictgebieden te identificeren. Deze observaties werden vervolgens gecombineerd met de aanwijzingen van de verzorgers. Zodra de nesten met de meeste interactie waren geïdentificeerd, verdeelde de onderzoekster haar aandacht over deze nesten op verschillende tijdstippen van de dag en op verschillende dagen van de week. Ondanks een grote individuele variatie tussen de ganzen en de mensen kwamen specifieke interactiepatronen naar voren. De foto’s in dit artikel illustreren dat. De observaties waren tevens gericht op interacties met de verzorgers en er werd gezamenlijk hierover gereflecteerd. Hoewel sommige aspecten van de interacties tussen personeel en ganzen, zoals de directieve houding van het personeel en de langere tijdsduur van interactie, niet van toepassing zijn op bezoekers, zijn hun reflecties over de ervaringen in de omgang met ganzen en de emotionele toestanden die daarmee gepaard gingen nuttig geweest om deze naast observaties van bezoekers en de eigen belichaamde ervaringen van de auteur te leggen.
12 Braverman, I. (2020). Zooland: The institution of captivity. Stanford University Press.; Zie ook Kisora, Y., & Driessen, C. (2021). Interpreting the YouTube zoo: Ethical potential of captive encounters. In Animals in Our Midst: The Challenges of Co-existing with Animals in the Anthropocene (p. 323-340). Cham: Springer International Publishing.
De observaties resulteerden in een uitgebreide verzameling visueel materiaal dat werd vastgelegd en later geanalyseerd volgens visuele methoden13 en analyse van bewegend beeld toegespitst op dierlijke (of ‘meerdan-menselijke’) geografie.14 Het gebruik van video’s en foto’s om lichaamstaal en fysieke interactie te bestuderen, in plaats van mensen te vragen wat ze voelen of denken over de ontmoeting, hielp ons om de vluchtige aard van ontmoetingen tussen mensen en ganzen te analyseren en interpreteren – niet alleen op basis van wat er ter plekke werd gezegd (door de betrokken mensen), maar ook op basis van wat er daadwerkelijk werd gedaan.15
Door middel van een serie foto’s die weergeeft wat voor soort dans tussen soorten ontstond in deze dierentuin, benadrukken we de affectieve en lichamelijke aspecten van deze intieme ontmoetingen met nestelende ganzen. We richten ons op de lichaamstaal tussen mens en gans waarmee zij ruimtelijke onderhandelingen aangaan, waardoor voor onze analyse de manier waarop mensen over ervaringen zouden vertellen niet direct van belang is. Literatuur over het gedrag van ganzen en menselijke non-verbale communicatie werd geraadpleegd om de betrouwbaarheid van onze interpretaties te vergroten.16
We weten niet waarom mensen en ganzen op de een of andere manier op elkaar reageren. We doen geen aannames over het feit of de intenties van mens of gans serieus zijn of speels, zonder een bewust doel of met een specifieke intentie. Het antwoord op die vragen valt buiten het bestek van dit artikel. We kunnen wel veronderstellen dat de manier waarop interacties plaatsvinden wordt gevormd door persoonlijkheden en eerdere ervaringen, recent of uit het verleden van zowel mensen als ganzen.
Vanuit de ‘meer-dan-menselijke’ geografie17 gezien wordt het generatieve potentieel van dans als metafoor duidelijk door deze te beschouwen als ontmoetingen. Ontmoeting (encounter) als theoretisch begrip is veel gebruikt in analyses van postkoloniale en stedelijke omgevingen, waarbij het de aandacht richt op de dynamiek en het potentieel van het in contact komen “met relaties, krachten en machten die niet de onze zijn”.18 Ontmoetingen benadrukken hoe onderscheid wordt
13 Rose, G. (2001). Visual methodologies. Sage Publications. https://doi.org/10.1017/ CBO9781107415324.004 (bezocht op 4/10/2024).
14 Lorimer, J. (2010). Moving image methodologies for more-than-human geographies. Cultural Geographies, 17(2), p. 237-258. https://doi.org/10.1177/1474474010363853 (bezocht op 4/10/2024).
15 Sinha, A., Chowdhury, A., Anchan, N. S., & Barua, M. (2021). Affective ethnographies of animal lives. In A research agenda for animal geographies (p. 129-146). Edward Elgar Publishing.
16 Johnsgard, P. A. (1965). Handbook of waterfowl behavior. Jones, N. B. (1960). Experiments on the causation of the threat postures of Canada geese. Wildfowl, 11(11), p. 46-52. Riggio, R. E., & Feldman, R. S. (2005). Applications of nonverbal communication. Psychology Press.
17 Gibbs, L. (2024). Animal geographies III: Relational and political. Progress in Human Geography, 03091325241263855.
18 Barua, M. (2016). Encounter. Environmental Humanities, 7(1), p. 265-270; p. 269.
gecreëerd in een proces van jezelf definiëren tegenover de ander. Daarmee hebben ontmoetingen politieke en ethische potentie om een status quo te destabiliseren19.
Aan ontmoetingen met ‘niet-mensen’ (zoals vogels) wordt soms een bijna mystieke kwaliteit van betovering toegeschreven die ontstaat gedurende het vaak vluchtige moment van ‘geraakt worden’ door ‘de ander’. In discussies over de mogelijkheid dat dit soort gebeurtenissen transformatieve potentie heeft, wordt die mogelijke transformatie vaak alleen teruggevoerd op de menselijke deelnemer, die zou worden beïnvloed door de niet-menselijke ander.20 Op die manier wordt het subject dat de ervaring heeft, gescheiden van de nietmenselijke figuur die slechts als object fungeert. Deze vorm van denken wordt vaak gebruikt om interacties met niet-mensen te vercommercialiseren, door ‘ontmoetingswaarde’ (encounter value) te creëren in plaatsen zoals dierentuinen en bij wildlife toerisme.21 In dit geval wordt de menselijke blik – als een vorm van eenrichtingsverkeer – de dominante manier van contact met de niet-menselijke ander die, zoals John Berger stelde, een echte of authentieke ontmoeting met niet-menselijke dieren onmogelijk maakt.22 Dit specifieke type van visuele betrokkenheid is “onderdeel van machtsverhoudingen [waarbij] zeldzame of bedreigde dieren op soms fatale wijze worden geobserveerd”.23
In tegenstelling tot deze afstandelijke en exclusief visuele vorm van ontmoeten, kan een ontmoeting ook worden begrepen als dans. Dit past bij de manier waarop Barua ontmoetingen definieert als “bewegingen, lijnen, stromen van verschillende snelheden en tijdsduur”.24 Dans kan worden opgevat als een ontmoeting die draait om kinesthetische betrokkenheid, in tegenstelling tot een puur visuele verhouding. Dansen met dieren is dan “een interspecies fenomeen dat menselijke en niet-menselijke lichamen betrekt in een gedeelde affectieve ruimte”.25 Of, zoals Chaudhuri schrijft, “zou de zoektocht naar een diepere, rijkere manier om de dierlijkheid die we delen met niet-mensen te begrijpen, logischerwijs kunnen leiden naar de belichaamde kunst van performance”.26
19 Ohrem, D. (2018). Some Thoughts on (Animal) Encounter. In Exploring Animal Encounters: Philosophical, Cultural, and Historical Perspectives, p. 3-42.
20 Driessen, C. (2017). Een kleine filosofie van de visstick. Wijsgerig Perspectief, issue 1 ‘Dierfilosofie’.
21 Barua, M. (2016). Lively commodities and encounter value. Environment and Planning D: Society and Space, 34(4), p. 725-744.
22 Berger, J. (1980). Why look at animals? (p. 3-28). London: Penguin Books.
23 Pick, A. (2015). Why not look at animals? NECSUS. European Journal of Media Studies, 4(1), p. 107-125; p. 108.
24 Barua, Encounter, p. 25.
25 Strack, F. (2021). Bodies Underwater: Jean Painlevé and the Adventures of Interspecies Communication. Environmental Humanities, 13(1), p. 181-200. https://doi.org/10.1215/22011919-8867263 (bezocht op 4/10/2024); p. 108.
26 Chaudhuri, U. 2009. “Of All Nonsensical Things”: Performance and Animal Life. Publications of the Modern Language Association 124.2 (March): 520-5.
Langs deze lijnen beschouwen we dans als een geheel van communicatieve handelingen die verder gaan dan linguïstische uitwisseling en die de deelnemers op één lijn brengen, waarbij de betekenis van interactie ook voortkomt uit toevallige omstandigheden en de specifieke sensomotorische mogelijkheden van de lichamen van mensen en dieren.27 In tegenstelling tot de eeuwige zoektocht van de mensheid om de ware grondslag te vinden voor de menselijke uitzonderingspositie als unieke wezens door te benadrukken wat niet-menselijke dieren niet zijn, gaat deze benadering uit van een oriëntatie op wat mensen en andere dieren delen en hoe die overeenkomsten hen in staat stellen om vormen van samenleven te creëren op een dialogische en interactieve manier, bijvoorbeeld in termen van spel28, performance29 of kunst.30 Tegelijkertijd heeft een groeiend besef van de politieke en ethische implicaties van deze relaties de urgentie getoond om deze voorstellingen minder antropocentrisch te maken, door rekening te houden met nietmenselijke agency31, of het vermogen om actief vorm te geven aan relaties. Jessica Ulrich definieert haar criteria voor interspecieskunst bijvoorbeeld als volgt: “interspecieskunst is dialogisch en respectvol in haar engagement met het betrokken dier en kent een eigen waarde toe aan de creativiteit van de nietmenselijke deelnemer”.32
Hiermee legt zij een verband tussen het microniveau van de intermenselijke ontmoeting en het macroniveau van het systeem van maatschappelijke, economische en culturele structuren die de voorwaarden voor de ontmoeting hebben gecreëerd. Dans is ten diepste relationeel en daarmee ethisch en politiek – het is een afspiegeling van de samenleving, maar ook een middel waarmee een nieuwe samenleving kan worden gevormd. Als zodanig kan dans – als creatieve, gedeelde en dialogische praktijk – worden beschouwd als een praktische vorm van ethisch denken.33
In dit deel beschrijven we de manieren waarop dierentuinmedewerkers en bezoekers met de ganzen omgaan. De richtlijnen voor de omgang met ganzen zijn ongeveer hetzelfde voor bezoekers en personeel. Ze zijn opgesteld door
27 Merritt, M. (2021). Dances with dogs: interspecies play and a case for sympoietic enactivism. Animal Cognition, 24(2), p. 353-369. https://doi.org/10.1007/s10071-020-01468-y (bezocht op 4/10/2024).
28 Driessen, C., Alfrink, K., Copier, M., Lagerweij, H., & Van Peer, I. (2014). What could playing with pigs do to us? Antennae: The Journal of Nature in Visual Culture, (30).
29 Cull, L. (2015). From homo performans to interspecies collaboration: Expanding the concept of performance to include animals. In Performing animality: Animals in performance practices. London: Palgrave Macmillan UK, p. 19-36.
30 Ullrich, J. (2024). Animal Artistic Agency: Contemporary Interspecies Art and Relational Aesthetics. In The Cultures of Entanglement: On Nonhuman Life Forms in Contemporary Art, 233, p. 149-164.
31 Maoilearca, L. C. Ó. (2023). Unlearning anthropocentrism: the politics of knowledge in interspecies performance. Ephemera-Revista do Programa de Pós Graduação em Artes Cênicas da Universidade Federal de Ouro Preto, 6 (11).
32 Ulrich, Animal artistic agency, p. 156.
33 Maoilearca, Unlearning anthropocentrism.
het vogelmanagementteam en worden weergegeven in een instructievideo die wordt getoond aan zowel verzorgers als bezoekers. Voor bezoekers is er ook informatiemateriaal dat oproept om het nestelen van de ganzen te respecteren, ze de ruimte geven door met een boog om hen heen te lopen en zo nodig te intimideren. De posters in de dierentuin instrueren de bezoekers om een gans op de volgende manier te omzeilen: “draai je rug niet naar de gans toe, ren niet weg, beweeg langzaam en steek je handen omhoog om jezelf groter te maken”.
Deze instructies voor hoe je je moet gedragen en bewegen ten opzichte van een gans kunnen gezien worden als pogingen van de dierentuin om een bepaald script op te zetten, een choreografie van afstand en intimidatie, die mensen moeten volgen. Hoewel velen het script proberen te volgen, brengt de individuele dynamiek tussen ganzen en mensen in de praktijk een verscheidenheid aan dansen teweeg, die uitdrukking geven aan belichaamde onderhandelingen rondom persoonlijke grenzen en territoria.
De verzorgers komen de ganzen regelmatig tegen als ze door de dierentuin lopen om hun dagelijkse taken uit te voeren. Sommige verzorgers vertellen me dat ze hun gebruikelijke routes helemaal verlaten om niet in de buurt van een gans te komen. De directe omgang met de ganzen, of zelfs maar het doorkruisen van het dierentuinterrein tijdens het broedseizoen, vereist van het dierentuinpersoneel een zekere mate van emotionele zelfregulatie: “Je moet heel ‘zen’ zijn om met ze om te gaan”. Veel dierentuinmedewerkers geloven dat ganzen actief de emotionele toestand van mensen lezen. Toen een van de medewerkers aarzelend opmerkte: “Dit is niet wetenschappelijk of zo – maar ik denk dat ze je angst kunnen ruiken”, beaamde een ander: “Soms zijn nieuwe mensen bang voor ze en de ganzen zien dat. Het maakt verschil hoe je je gedraagt”.
Zelfbewustzijn gaat samen met afstemming op de lichaamstaal van de ganzen. Het personeel heeft geleerd om de subtiele lichaamstaal van ganzen te interpreteren – van spanning in de nek tot een open bek – lang voor het tot een daadwerkelijke aanval komt. Ze hebben gaandeweg van de ganzen zelf geleerd dat de beste manier om escalatie te voorkomen is om je hand in zijn richting uit te steken, ter hoogte van je heup, alsof je een intentieverklaring afgeeft: ik ga je geen pijn doen, ik passeer alleen maar.
Deze ervaringen zorgden ervoor dat sommige dierenverzorgers de geldigheid van op intimidatie gerichte choreografieën in twijfel trokken: “Ik denk dat we de instructies moeten veranderen, dat je je armen omhoog moet doen. Het zou meer moeten gaan over kalmeren. Met ze praten. Misschien begrijpen ze dan dat je ze niet gaat aanvallen”, zegt M., dierentuinverzorger. Ze gelooft dat tegen de ganzen praten om hun vredelievende bedoelingen over te brengen “iets goeds is – ze kunnen de woorden misschien niet verstaan, maar ze begrijpen de melodie en de toon”.
Bij de medewerkers die direct met de ganzen te maken hebben, varieert de aanpak van fysiek overwicht tot het gebruik van tactieken als desensibilisatie en beloning. P., een oude medewerker van het bezoekerscentrum, is bijna legendarisch onder het personeel van de dierentuin omdat hij onverschrokken problemen met ganzen oplost. Tijdens ons interview, lopend door de dierentuin, beweegt hij zich op een assertieve manier van iemand die de
touwtjes in handen heeft: op een rustig maar vast tempo, met zijn rug rechtop. Hij legt uit dat hij een aanval van ganzen kan voorkomen door zelfvertrouwen op te bouwen en dat uit te drukken in zijn lichaamstaal: “Het is hoe je loopt. Laat je angst niet zien. Als je jezelf vertrouwt, heb je geen problemen.” Maar als dat niet werkt en een gans blijft doorduwen, is P. niet bang om terug te slaan: “Soms pak ik een agressieve gans vast en pin hem even op de grond. Daarna zijn we beste vrienden.”
Deze bewering van vriendschap lijkt nogal dubieus, vooral omdat andere personeelsleden de methoden van P. als een straf interpreteren. M., een ervaren dierentuinverzorger, beschouwt dergelijke acties als laatste redmiddel: “Het werkt misschien wel, maar willen we echt dat ze <ganzen> zich zo voelen?”
Ze gebruikt haar kennis van diergedrag en gedragsmanagementtechnieken om relaties op te bouwen en wederzijdse regels voor beleefde interactie op te stellen. Ze heeft het met name uitgeprobeerd met de gans die het nest beschermt naast het gebouw waar haar belangrijkste dierentuinbewoners verblijven: “Het idee is dat als hij aanvalt, dat geen effect op jou heeft. En als hij rustig is, beloon je hem met eten of met weggaan”. Ze geeft de gans water en voedsel en hoopt hem ongevoelig te maken voor haar aanwezigheid: “Ik zou hem graag zien eten terwijl ik er nog ben. Zo kan hij aan me wennen en het verdragen als ik langskom”. Ze roept ook naar hem als ze in de buurt van het nest komt, omdat ze veronderstelt dat de gans zich ongemakkelijk zou kunnen voelen en gedwongen zou kunnen worden om aan te vallen als mensen uit het niets verschijnen.
Samengevat leveren de interacties tussen personeel en ganzen een voorbeeld van een iteratief proces van onderhandelen en leren. De metafoor van de dans werkt hier om het belichaamde en affectieve karakter van die onderhandelingen te benadrukken. Het laat ook zien hoe de interacties worden beïnvloed door vooropgezette ideeën van het dierentuinpersoneel over de juiste manier om met dieren om te gaan, of het nu gaat om het laten gelden van je dominantie (P) of het trainen van de dieren om zich meer op hun gemak te voelen met iemands aanwezigheid (M). Hieronder beschrijven we interacties van ganzen met dierentuinbezoekers, waarbij de vogels nog meer naar voren komen als actoren die actief vorm geven aan de relaties.






De interacties zijn vluchtig en kortstondig omdat interpretaties van elkaars bedoelingen vaak binnen een paar seconden plaatsvinden. We zien verschillende terugkerende patronen: mensen interpreteren de kleinste gebaren van ganzen als betekenisvol (meestal bedreigend) en veranderen hun gedrag dienovereenkomstig. In de eerste reeks foto’s is een subtiele beweging van de kop van een gans genoeg om een kind en zijn verzorger hun route te laten heroverwegen.
Ganzen reageren en passen zich aan aan de verscheidenheid van menselijke gebaren, zelfs subtiele. Dezelfde lichaamsbewegingen van dezelfde gans kunnen leiden tot verschillende reacties van verschillende mensen. De tweede rij laat een gans zien die zich lijkt te onderwerpen aan de licht agressieve gebaren van een oudere man. Maar ook kunnen wij zien hoe de man sterker reageert dan een kind op een step die eerder passeert.
Sommige mensen overwegen of besluiten hun route helemaal aan te passen om afstand te houden tot een gans. Anderen passen hun houding, loopsnelheid en traject aan om terrein te ‘winnen’ tegenover de ganzen. Weer anderen observeren de ganzen van een afstand en trekken zich terug voordat de vogels hun aanwezigheid lijken te registreren of erop reageren. De vijfde set van foto’s illustreert de worsteling van een jonge vrouw die lijkt klem te zitten tussen de angst om de gans te benaderen en de noodzaak om door te lopen, terwijl ze wordt geobserveerd door toeschouwers.
Deze patronen lijken erop te wijzen dat zowel ganzen als mensen zich laten zien als – in ieder geval potentieel – gevoelige communicatoren die op elkaars signalen zijn afgestemd. Deze afstemming, of in ieder geval de erkenning van de ander als een intentioneel wezen dat aanspraak maakt op ruimte, zou kunnen duiden op het potentieel voor een vorm van co-existentie die voortkomt uit communicatie tussen de soorten in plaats van vooraf bedachte menselijke ideeën over de juiste afstand en passende ruimte.
Het zou echter een vergissing zijn om deze dans louter te interpreteren in termen van harmonieus delen van ruimte, want de signalen die door beide partijen worden verzonden kunnen ingezet om de ander te intimideren en af te weren. De inschatting van wat gepast is in een bepaalde situatie lijkt soms niet te kloppen, waardoor het niet altijd een beleefde interactie is. De dansen drukken daarmee ook een machtsstrijd uit, met mogelijkheid tot geweld of de dreiging daartoe. In de vierde set probeert een man op verschillende manieren terrein te winnen ten opzichte van de gans en slaagt daar uiteindelijk in. Tot slot, de zesde set laat een ‘ganzenaanval’ zien, waarbij het echter duidelijk wordt dat zowel mensen als ganzen kunnen worden geïnterpreteerd als degenen die het gevecht initiëren.
De derde set illustreert een menselijke familie die de choreografie van de dierentuin in gang zet als een soort collectieve voorstelling, geleid door een vader. Deze dans lijkt vrijwel zonder enige inbreng van de gans uitgevoerd, wat resulteert in bewegingen die aannames of ideeën over de intenties en het karakter van de ander weerspiegelen, misschien puttend uit ervaringen van eerdere interacties en interpretaties van wat toen gebeurde. Observaties van de verschillen tussen de diverse stijlen van mensen die met de ganzen omgaan lijken ook te wijzen op het belang van (menselijke) sociale normen, met name gender- en gezinsverhoudingen. De omgang met ganzen lijkt beïnvloed door de rolverdeling tussen man en vrouw en in een gezin. Menselijke vaders kunnen vaak worden gezien terwijl ze voor hun kinderen en familie inspringen om hen te ‘beschermen’ tegen de ganzen, wat een ironische draai geeft aan de overeenkomsten in vaderlijke rollen bij ganzen en mensen.
Naast de op angst gebaseerde choreografieën die door de dierentuin worden voorgesteld, ontstaat dus ook een onderhandeling over ruimte, gebaseerd op het gemeenschappelijke begrip van persoonlijke grenzen en de betekenis van snelheid en looprichting voor communicatie met niet-menselijke anderen. De emotionele toestand van de dieren en hun communicatieve handelingen zetten aan tot affectief leren en het zoeken naar nieuwe manieren van communicatie en samenwerking door mensen. Het is in dit proces niet zo eenvoudig om vast te stellen wie leidt en wie volgt, wie het tempo bepaalt, wie initieert en wie reageert, wie de betekenisgeving aanstuurt en wat hun bedoelingen zijn. De resulterende dansen fungeren op twee niveaus: in algemene zin als een procesmatige, iteratieve en tweezijdige manier om uit te vinden hoe samen te leven, maar ook specifiek als een dagelijkse communicatieve uitwisseling tussen ganzen en mensen. Samen laten deze niveaus van dansen zien hoe hier de vloeibaarheid van macht, beweging en affect een nieuw soort relatie met wilde vogels creëert.
Dus wat te denken van deze ontmoetingen? Kunnen zij meer zijn dan een vluchtig ongemak en/of vermaak voor zowel mensen als ganzen? En welke rol speelt het feit dat deze meersoortige dansuitvoeringen plaatsvinden in een dierentuin – een instituut dat een zeer specifieke manier van omgaan met wilde dieren symboliseert en belichaamt?
Dierentuinen benadrukken de verschillen tussen menselijke en nietmenselijke anderen, en commercialiseren de ervaring daarvan.34 Terwijl mensen vrij zijn om de dierentuin in en uit te lopen en te verkennen, is ‘het wild’ beperkt in haar mogelijkheden, die soms niet verder gaan dan voor zich uit staren. Een dierentuin bevordert het staren als de belangrijkste vorm van omgang met dieren, waarbij de zichtbaarheid van dieren wordt gebruikt om ontmoetingswaarde te produceren die als combinatie van educatieve en amusementsdoeleinden aan mensen kan worden verkocht. Het inperken van de menselijke blik – of de ervaring van bekeken worden door de dieren – wordt vaak gezien als een noodzakelijke stap om dierentuinen een ethisch beter verdedigbare positie te geven.35 Dit sluit aan bij een algemener principe om wilde dieren recht op privacy te geven, of weg te kijken als onderdeel van een bewuste hands-off houding, die centraal staat in ethische en politieke debatten over wilde dieren.36
De manier waarop de dierentuin van Korkeasaari omgaat met de ganzen is een alternatief voor het tentoonstellen en volledig beheersen van wilde dieren enerzijds en ze volledig aan hun lot overlaten, wat niet altijd mogelijk is in stedelijke omgevingen, anderzijds. Deze nieuwe manier kan worden beschreven aan de hand van drie hoofdpunten: ten eerste, het in principe accepteren van de aanwezigheid van ganzen, ten tweede, accepteren dat ze hun eigen geldige belangen hebben, en ten derde, die belangen niet beschouwen als onkenbaar vanwege een onoverbrugbaar verschil tussen mens en gans, maar in plaats daarvan een proces aangaan om ze te begrijpen en over die belangen te onderhandelen. Samenleven met deze andere soort is daarmee een kwestie van een locatie- en gans-specifieke verwevenheid die ontstaat vanuit wederkerigheid en herhaling.
De vasthoudendheid van de ganzen om een stedelijke ruimte te bezetten en hun consequente omgang met mensen om deze ruimte periodiek in te nemen, stelt de toepasbaarheid van de laisser-faire benadering van wilde dieren ter discussie. De ganzen worden niet afgeschrikt door het feit dat ze voortdurend door mensen worden aangestaard. Sterker nog, ze eisen dat ze worden erkend. Ze staren terug, beoordelen mensen voortdurend en ondernemen actie op basis van die beoordeling. Omdat “ook bij terugstaren het voormalige object van de blik gesterkt wordt”37, kunnen we stellen dat de ganzen de politiek van het zien en gezien worden op een andere manier vormgeven.
Terwijl ze hun grenzen afdwingen door terloops en (zo lijkt het voor mensen) willekeurig over te schakelen van een observerende naar een actieve, belichaamde vorm van betrokkenheid, wordt de inzet verhoogd voor zowel de ganzen als de mensen. Dansen gebeurt hier niet met het oog op esthetiek of
34 Acampora, R. (2005). Zoos and eyes: Contesting captivity and seeking successor practices. Society & Animals, 13(1), p. 69-88.
35 Pedersen, H., Dian, N., Chrulew, M., Wlech, J., Acampora, R., Mazur, N., Margodt, K., Kemmerer, L., Rollin, B., Malamud, R. and Bulbeck, C., (2010). Metamorphoses of the zoo: Animal encounter after Noah Lexington Books.
36 Donaldson, S., & Kymlicka, W. (2011). Zoopolis.
37 Pick, Why not look at animals? p. 108.
verbinding, maar met het oog op het uitdrukken van en onderhandelen over belangen. Het lijkt in wezen een machtsspel dat zich ontvouwt in de ruimte, een proces dat grotendeels varieert in termen van intenties van de deelnemers, hun belichaamde reacties en affecten. Het hangt af van de herkenning en erkenning van de ander als een partner die in staat is om te reageren, waardoor “een beweging van “monologische” naar “dialogische” ontmoetingswijzen wordt bevorderd.38 Het machtsspel tijdens deze ontmoetingen lijkt vloeiend, vluchtig en onvoorspelbaar te zijn, op een manier die doet denken aan Culls beschrijving van interspecies performances: “Leiders en volgers kunnen naar voren komen, het thema van een oproep kan een verscheidenheid aan reacties genereren, ritmes en snelheden kunnen collectief veranderen, zonder dat iemand een woord zegt”.39
Dansen met ganzen lijkt te vereisen dat mensen hun eigen emoties onder ogen zien, ook al zijn ze misschien niet helemaal rationeel of verdedigbaar, bijvoorbeeld dat je als mens echt bang kan zijn voor een grasetende vogel van 2 kilo. De ervaringen van mensen en de emoties die ontstaan in relatie tot de ganzen, gekoppeld aan angst of schrikreacties veroorzaakt door de acties van ganzen, resulteren in gemengde gevoelens van verlegenheid, opluchting, ergernis en plezier. Zoals we zagen, kunnen die gevoelens worden afgeleid uit de gezichts- en lichaamsuitdrukkingen van bezoekers en de verhalen van dierentuinmedewerkers. Onderzoek naar emoties ten opzichte van wilde dieren toont aan dat deze een belangrijke rol spelen bij het succes van natuurbeschermingsinspanningen.40 Wat brengt ons in dat licht zo’n mengelmoes van nieuwsgierigheid, fascinatie, angst, frustratie en zelfs agressie? Bang zijn voor iets waar je in het openbaar niet bang voor zou hoeven te zijn, maakt van een simpele reactie op een gans een complexe ervaring van het omgaan met emoties in de openbare ruimte, en van de herpositionering van mensen ten opzichte van niet-mensen.
Kan letterlijk ‘geraakt’ worden door het alledaagse – de dreiging van een pik in de nek door een snavel van een aanvallende gans – het algemene uitgangspunt van menselijke superioriteit uitdagen? Betekent het feit dat we worden uitgenodigd en soms zelfs gedwongen om gekke dansjes te doen dat we hier voor de gek worden gehouden, terwijl we onszelf eerder onoverwinnelijk achtten? Natuurlijk, in veel gevallen wordt de ervaring in Korkeasaari gewoon gezien als een alledaagse interactie met een vervelend beest, een reden misschien om nooit meer naar de dierentuin te gaan. Maar het is ook een zeldzame gelegenheid waarbij de westerse stadsmens niet denkt dat hij de controle heeft over de ruimte en andere wezens, maar wordt geconfronteerd met autonome organismes met hun eigen gedragsnormen en ideeën over ruimte. In ieder geval laten deze dwaze ganzendansen zien dat “vrede sluiten met dieren die overduidelijk niet bereid zijn om concessies te
38 Plumwood, V. (2012). The eye of the crocodile. ANU Press.
39 Cull, From homo performans to interspecies collaboration, p. 30.
40 Castillo-Huitrón, N. M., Naranjo, E. J., Santos-Fita, D., & Estrada-Lugo, E. (2020). The importance of human emotions for wildlife conservation. Frontiers in Psychology, 11, 1277.
doen een beetje moed en verbeeldingskracht vereist”.41 Als zodanig maken ganzenontmoetingen “de dubbele beweging van verstoring en heruitvinding mogelijk, [waarbij] ontmoetingen kunnen worden geconceptualiseerd als niet louter non-, maar zelfs contrahegemonische gebeurtenissen die (ons aanmoedigen om) de schijnbaar natuurlijke status quo van mens-dierrelaties uit te dagen”.42
Het gebruik van dansmetaforen om de aandacht te vestigen op kinesthetische en emotionele aspecten van de ontmoeting tussen vogels en mensen houdt misschien niet in alle opzichten stand, maar benadrukt daarmee de behoefte aan meer diverse metaforen om het samenleven met andere soorten te begrijpen. Hun belichaamde capaciteiten, charisma en sensorische ervaring als onderdeel van de soort-specifieke Umwelt van een dier kunnen helpen om vorm te geven aan originele manieren waarop we ruimte leren delen. Deze context- en locatie-specifieke voorstellingen bieden hoe dan ook input voor het bedenken van betere manieren om samen te leven.43
Door in de dierentuin actief te leren denken, gezamenlijk met mensen en niet-mensen, gaan we tegen de stroom in van zowel geromantiseerde opvattingen over wildernis als van het radicaal afwijzen en afschaffen van iedere vorm van objectivering en gebruik van niet-menselijke anderen. Dan kunnen we zelfs in een dierentuin “meer affirmatieve, samenlevingsmodellen voor inter- en multispeciestoekomsten” bedenken.44 De brandganzen in Korkeasaari laten een genuanceerd en gelaagd verhaal zien over de omgang met een niet-menselijke ander die verder gaat dan de tweedeling charismatisch/ afstotend: moeten we deze ganzen nou bewonderen of zijn ze vooral irritant? Komen ze de sfeer verpesten of tonen ze ons iets wezenlijks? Ze slepen mensen mee in een ervaring van een van die ‘ongemakkelijke ontmoetingen’ die ingaan tegen de strikte menselijke categoriseringen en ideeën over dieren.45 De ganzen bewegen zich op het spectrum van fascinerend en geromantiseerd tot alledaags en vervelend, van een spektakel om naar te kijken tot een rommelige situatie die moet worden beheerd, van zeldzaam, inheems en gewaardeerd tot invasief, alomtegenwoordig en afstotelijk. Van ongevaarlijk als grasetende vogel van twee kilo tot gevaarlijk als ze met veel kabaal en een harde snavel ten aanval gaan, en zo mensen confronteren met hun eigen angsten en soms schaamte over deze angsten. Uiteindelijk illustreert het probleem van dit alles de opmerking van een van de dierentuinmedewerkers over de ganzensituatie
41 Despret, V. (2015). Beasts and Humans. Angelaki, 20(2), p. 105-09. https://doi.org/10.1080/096972 5X.2015.1039846 (bezocht op 4/10/2024), p. 108.
42 Ohrem, Some Thoughts on (Animal) Encounter, p. 14.
43 Westerlaken, M. (2020). What is the opposite of speciesism? On relational care ethics and illustrating multispecies-isms. International Journal of Sociology and Social Policy, 41 (3-4), p. 522-540. https://doi.org/10.1108/IJSSP-09-2019-0176
44 Ohrem, Some Thoughts on (Animal) Encounter, p. 12.
45 Taylor, A., & Pacini-Ketchabaw, V. (2017). Kids, raccoons, and roos: awkward encounters and mixed affects. Children’s Geographies, 15(2), p. 131-145. https://doi.org/10.1080/14733285.2016.1199849 (bezocht op 4/10/2024). Ginn, F. (2014). Sticky lives: Slugs, detachment and more-than-human ethics in the garden Transactions of the Institute of British Geographers, 39(4), p. 532-544. https://doi.org/10.1111/tran.12043 (bezocht op 4/10/2024).
in de dierentuin: “Naar de natuur kijken en er deel van uitmaken zijn twee verschillende dingen”. Dansen met ganzen creëert een ruimte waarin mensen figureren als een – hoe ongemakkelijk en onharmonisch ook – deel van de natuur, in plaats van als afstandelijke en onaanraakbare waarnemers. Als stadsnatuur ons uitnodigt om te dansen, accepteren we die uitnodiging?
Yulia Kisora (1988), MSc., studeerde geesteswetenschappen en culturele geografie en werkte als educatief medewerker in dierentuinen in Rusland en Finland. Momenteel werkt ze aan haar promotieonderzoek naar stedelijke ruimten en plaatsen die bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe, politiek relevante voorstellingen van samenleven met niet-menselijke dieren. Ze gebruikt verschillende empirische onderzoeksmethoden, waaronder (meerdan-menselijke) etnografie en visuele methodologieën. kisoray@gmail.com
Clemens Driessen (1976) is gefascineerd door relaties tussen mensen en dieren en hoe deze veranderen onder invloed van nieuwe technologie. In zijn werk combineert hij filosofie, historisch onderzoek en etnografie waarbij dieren, planten en andere wezens serieus worden genomen als actieve deelnemers aan gedeelde culturen. Hierbij werkt hij samen met ontwerpers en kunstenaars rond thema’s als dieren, natuur, voedsel en milieu. Hij publiceerde eerder over varkensflats, kweekvlees, de Oostvaardersplassen, gamen met varkens, vissenwelzijn, melkrobots en morele ervaringen van boeren. Hij is als cultureel geograaf verbonden aan de Wageningen Universiteit, waar hij lesgeeft in wetenschapsfilosofie, ethiek en interacties tussen kunst en wetenschap. clemens.driessen@wur.nl
Abstract
Yulia Kisora & Clemens Driesen
Under continuing pressures of climate change and urbanization, Barnacle geese, like many other bird species, have been changing their migration patterns and settling in new territories. These changes led the birds to enter a complicated relationship with local human residents, institutions and governments. This case study illustrates such a relationship at Korkeasaari Zoo in Helsinki, Finland, where approximately 200 pairs of wild Barnacle geese now have been nesting annually for over a decade. Inspired by the metaphor of dance, and drawing on geographical theories of encounter, we explore the embodied process of mutual adaptation, learning, and negotiation between the geese and human users of the zoo. Through a series of photos, we highlight shared affective and bodily aspects of these close and repeated encounters with nesting geese. These ‘dances’ are diverse
and emotionally charged, based on power play, careful attunement and continuous mutual interpretation of the intentions of the other. We see humans and geese twisting and turning in ways involving roles such as testing, teasing, intimidating, bullying, protecting, repelling, escaping, and ignoring. We conclude with exploring the limitations of the dance metaphor, noting that in this context, dance does not require shared intentionality or close relationships. Instead, it embodies a more complex and ambivalent interaction with different goals, happening repeatedly, shaping and being shaped by the site in which it takes place. Dancing with geese produces a space where humans figure as a – however awkward and inharmoniouspart of nature, rather than as distant and untouchable observers.

Ooievaar (Ciconia ciconia) uit ‘Nederlandse vogelen: volgens hunne huishouding, aert, en eigenschappen beschreeven’’ (1770-1829) uitgegeven door Nozeman en Sepp © Koninklijke Bibliotheek van Nederland
kester freriks
Vogels en volkenkunde horen bij elkaar, onverbrekelijk. Zolang er geschreven wordt over vogels of zolang mensen afbeeldingen maken van vogels, is het onvermijdelijk dat de band tussen vogel en mens aan de orde komt.
Tegenwoordig zien wij vogels het liefst als vrijgevochten wezens, als dieren die geheel onafhankelijk van de mens vrij over de aarde en door het luchtruim bewegen.
Maar zo is het niet. We zijn er ons heden ten dage meer dan ooit van bewust dat vogels niet alleen tot onze leefwereld behoren, maar vooral ook door onze omgang met het milieu worden gedomineerd. Voor kwetsbare dieren, zoals vogels, is het voortbestaan een zaak van leven en dood; de viering van vrijheid die wij toedichten aan vogels is allang weggestreept door onze zorg voor vogels. Dat de mens zich van oudsher bemoeit met vogels heeft een duidelijke reden: vogels werden door de eeuwen beschouwd als nuttig voor de mens of juist onnuttig. Nuttig zijn de soorten die jaagbaar ofwel eetbaar zijn; niet nuttig zijn de soorten die de dis niet verrijken, maar eerder bedreigen of verarmen. Tal van roofvogels behoorden tot de onnuttige soorten, zoals de havik, want die bedreigde de wildstand.
De ooievaar (Ciconia ciconia) is bij uitstek een vogel die leeft mét en bij de mens. Met zijn zwart-witte verenkleed, de felrode snavel en poten en het kenmerkende geklepper met de snavel is deze steltloper ongetwijfeld de bekendste vogel. Hij is bij uitstek een cultuurvolger: hij leeft dicht bij de mens, aanvankelijk vooral op het platteland op boerenerven, maar ook in stadsparken en recent op de pylonen van hoogspanningsmasten, verkeersinformatieborden boven de snelweg en ook op de daken of schoorstenen van huizen, op flatgebouwen, kortom, op tal van hoge plekken in een omgeving waar voldoende voedsel en broedgelegenheid is.
Ik had het voorrecht in een huis in de noordelijke provincie Friesland te wonen, in een moerasgebied dat alleen te voet of per boot bereikbaar was, waar ooievaars op het erf broedden. De reden dat ze er hun nest bouwden was eenvoudig. Er stonden wilgenbomen die moesten worden gekandelaberd
freriks | de ooievaar, brenger van geluk, kinderen en lente
(gesnoeid). De reusachtige bomen vormden een gevaar in de zachte veengrond, zeker bij storm, vandaar de ingreep door hoveniers gewapend met kettingzagen. De ooievaars vonden vrijwel onmiddellijk de vlakke boomstam geschikt voor nestbouw. En zo leefde ik enkele seizoenen lang met de ooievaars, volgde van nabij hun nestbouw, balts- en broedgedrag, het voeren van de jongen, hun vliegoefeningen. Zelfs tot diep in de winter kon ik mijn waarnemingen verrichten, want echt wegtrekken deden deze vogels niet.
Met de ooievaars zo dichtbij kreeg ik een ongelooflijke rijkdom toebedeeld. In het huis met de boekenkast vol vogelboeken binnen handbereik en de levende vogels buiten ontvouwde zich een fascinerende sensatie: ik bestudeerde tientallen boeken over de ooievaar en maakte tegelijkertijd aantekeningen over wat ik waarnam. Ik bracht levende natuur en geschreven literatuur samen onder het dak van het huis, en uiteindelijk in een boek met als titel De ooievaar, dat in 2023 verscheen.1

De ooievaar. Illustratie: Elwin van der Kolk. Uitg. Atlas Contact, Amsterdam.
1 Kester Freriks, De ooievaar. Atlas Contact 2023. Voor de in deze bijdrage aangehaalde bronnen en literatuur verwijzen we naar dit boek, tenzij anders aangegeven.
De ondertitel van Volkskunde luidt Tijdschrift over de cultuur van het dagelijks leven. Dat is precies wat mij boeide in die jaren die ik doorbracht in de nabijheid van de ooievaar, namelijk de ontmoeting met de cultuur waarvan de ooievaar het symbool is. En die cultuur is veelzijdig. De ooievaar is rijk beladen met cultuur, met volkskundige rijkdom. Alleen al het feit dat hij geldt als de brenger van kinderen, dus van nieuw leven, is misschien wel het krachtigste symbool. Maar er is meer, veel meer. Moeiteloos kon ik een literatuurlijst van tenminste een paar honderd titels samenstellen, zowel van Nederlandstalige secundaire literatuur als van Duitse, Franse, Deense, Zweedse, Finse, Russische en Hongaarse ooievaarsboeken. Over geen vogel is zoveel geschreven als over de ooievaar. Dat varieert van dagboekachtige werken tot studies over het trekgedrag, van sprookjes, onder meer van de Deense auteur Hans Christian Andersen, tot de ooievaar als levensgezel. De ooievaar was uitgestorven in grote delen van West-Europa. Dat hij een indrukwekkende comeback heeft gemaakt is te danken aan uitgekiende fokprogramma’s waar de vogels aanvankelijk in gevangenschap werden gehouden, waarna ze in het wild werden geherintroduceerd. Dit werd een van de meest succesvolle herintroducties uit de jaren zeventig en tachtig. In Nederland waren maar liefst dertien van deze stations verspreid over zo goed als het hele land.
In België was de Zoo Planckendael in Mechelen zo’n station. Een van de initiatiefnemers is bioloog en ooievaarkenner Kris Struyf die met zijn project Ooievaars zonder grenzen (2020) de herintroductie in België mogelijk maakte. In dit meeslepende boek beschreef hij hoe hij met zijn kameraden van een satellietzender voorziene jonge ooievaars volgde op hun trektocht naar het verre zuiden, via Spanje naar Noord-Afrika. Het is, zover ik weet, de eerste road novel over de ooievaar. Het is verrukkelijk te lezen – en er in mijn eigen ooievaarsboek aandacht aan te schenken – hoe Struyf en de zijnen met hun auto over de wegen rijden waar de ooievaars bovenlangs vliegen. Onomstotelijk werd hiermee bewezen dat trekvogels als de ooievaar landschappelijke structuren als wegen, en ook rivieren, bosranden, bergketens en kustlijnen op hun trek volgen. Het is ook een aangrijpend boek, want een van de favoriete ooievaarsjongen is uiteindelijk ergens boven de woestijnen van het noordelijke deel van het Afrikaanse continent gedood of vond de dood, dat is niet duidelijk. Wel duidelijk was dat de zender van de vogel plots ophield met het versturen van signalen. Hoogstwaarschijnlijk, zo luidt de suggestie, is de vogel geschoten. Dit is helaas nog steeds, doodsoorzaak nummer één, al geniet de vogel volop bescherming,
Gevaren op de vogeltrek
Dit brengt me op een relaas dat de ronde deed in het begin van de negentiende eeuw. Naar verluidt schoot de Duitse rijksgraaf Christian Ludwig von Bothmer op 21 mei 1822 op zijn landgoed in Mecklenburg een ooievaar dood. Tot zijn verbazing ontdekte hij dat het dier was doorboord met een pijl van tachtig centimeter met een ijzeren punt. De pijl ging er bij de schouder in en kwam er net onder de kop weer uit.
kester freriks | de ooievaar, brenger van geluk, kinderen en lente
Een taxidermist wist de pijl, vervaardigd van hardhout, enigszins te duiden en wees op Centraal-Afrika. Op deze manier was een van de grote vragen van de vogelwetenschap min of meer opgelost: waar gaan ooievaars heen als ze in de herfst van het noordelijk halfrond verdwijnen? Zuidwaarts dus, tot diep in Afrika. De vogel vloog vijfduizend kilometer naar het noorden, met de pijl in zijn nek kennelijk zonder dat vitale delen waren geraakt. Dit aangeschoten exemplaar leverde het bewijs van seizoensgebonden migratie. In augustus 1822 werd de opgezette vogel opgenomen in de zoölogische collectie van de universiteit van Rostock, met nog steeds de pijl door zijn nek. Deze Pfeilstorch, ‘pijlooievaar’ of ook ‘speerooievaar’, was niet de eerste. In de loop van de negentiende eeuw verschenen er alleen al in Duitsland nog eens 24 ‘pijlooievaars’. Inmiddels zijn er 35 goed gedocumenteerde gevallen bekend, zowel uit Europa en Afrika als uit Israël.
Ook Nederland kent een waarneming. In 1785 werd in de Betuwe een ooievaar opgemerkt ‘die eenen afgebroken pyl, gelykvormig aan die van sommige Indische Volken, onder in eene der wieken hadt zitten’. De ooievaars, die met een wapen in het lichaam terugkeerden naar hun broedgebieden, brachten een groot gevaar aan het licht: de jacht tijdens de migratie. Ook leidde de ontdekking van de ‘speerooievaar’ tot het inzicht dat de vogels in het najaar migreren vanuit West-Europa naar zuidelijker streken, zelf tot diep in Centraal-Afrika. Interessant is dat de Mecklenburgse jager de hulp inroept van een taxidermist. Deze moet ook een kenner zijn geweest van de diverse Afrikaanse culturen. In een andere versie van het verhaal is hij dan ook geen taxidermist, maar een volkenkundige. Dat maakt de herkomst van de pijl tot iets bijzonders. Het is niet zomaar een willekeurige pijl, nee, hij werd afgeschoten door een bewoner van Centraal-Afrika. Zo lost een volkenkundige een ornithologisch probleem op.
Van die samenhangen wemelt het in de vogelwereld, zeker als het gaat om trekvogels. Kenners wilden altijd weten waar de vogels na de broedtijd heen gaan, als de nesten leeg en verlaten zijn. In het geval van ooievaars speelt de terugkeer van de vogels naar hun oude nesten een belangrijke rol.
Maar zijn dat dezelfde nesten die ze in het najaar verlieten? Keren dezelfde vogels weer terug? Ooievaars nemen luid klepperend in het voorjaar hun ‘oude’ nesten in bezit. Daarmee bewijzen zij hun zeggenschap: het is hun territorium. Dat spreekt tot de verbeelding. Dat klepperen kun je zien als teken van blijdschap. Het is alsof ze zeggen: we hebben de lange reis achter de rug en nu zijn we terug thuis.
Een van de allereerste ringers in ons land was een bewoner van Alphen-aanden Rijn in Zuid-Holland. In de zomer van 1843 voorzag hij drie jonge ooievaars van een nest op zijn erf van een halsring (dus geen pootring). Halsringen waren de eerste vorm van ringen. De Oprechte Donderdagsche Haarlemse Courant maakte hiervan melding: ‘In de afgeloopen zomer heeft men te Alphen, in Zuid-Holland, aan de halzen van drie dit jaar uitgebroede oijevaars bandjes bevestigd, met kleine koperen plaatjes, waarop de naam der gemeente en het jaartal van 1843 waren gegraveerd. Op den 10den Augustus heeft men die jonge vogels nog aldaar gezien, doch na dien tijd niet meer; terwijl het nest 7 à 8 dagen daarna ook door de oude vogels is verlaten. In de eerste dagen
van de maand September heeft de heer burgemeester der gemeente Alphen een brief uit Roquefort bij Mont-de-Marsan, departement des Landes, in Frankrijk, 25 uren benoorden de Spaansche grenzen, ontvangen, inhoudende, dat een dezer jonge oijevaars reeds den 13en Augustus in die gemeente is geschoten geworden’. Een van de andere jongen werd drie dagen later in Zuidwest-Frankrijk geschoten en had een afstand van 1000 km afgelegd. Dit bericht maakt veel duidelijk, ook wat tot dan toe niet bekend was. Allereerst dat iemand op het idee kwam de juvenielen (jongen) van een koperen plaatje met plaatsnaam en jaartal te voorzien. Deze ringer avant la lettre handelde uit nieuwsgierigheid naar waar zijn vogels heen zouden vliegen. Ook bleek dat jonge ooievaars eerder wegtrekken dan oudere vogels. De fatale schietpartij van de jonge vogels maakt duidelijk in welke richting de jonge ooievaars migreren. Voeg deze gegevens bij de lotgevallen van de ‘pijlooievaar’ en enkele puzzelstukjes beginnen in elkaar te vallen, meer specifiek: de trekrichting in het najaar en de terugkeer in het voorjaar.
Geluksbrenger
In elk van de West-Europese landen waar de ooievaar voorkomt, is de betekenis van de ooievaar als lentebode, geluksbrenger en vooral brenger van kinderen, borelingen eigenlijk, cruciaal. De mythe die teruggaat naar de Oud-Griekse en Egyptische tijden is in nevelen gehuld, dus laten we het houden op een bron uit de late negentiende eeuw uit Denemarken. Daarin vinden we een concrete aanwijzing. Ik doel hier op het standaardwerk van Hans Skov, Storken: en kulturog naturhistorie (2003). Het gaat over ooievaars in de natuur- en cultuurhistorie. Van oudsher is juni in Denemaken de trouwmaand, volgens een voetnoot in het boek van Skov. Waar in juni de meeste trouwerijen zijn, vaak rondom de kortste nacht, wanneer de zomer begint (de zonne- of juniwende), volgt een geboortegolf in maart en april. Dat valt samen met het ogenblik dat de ooievaars terugkeren naar hun vertrouwde nesten. Vandaar de ooievaar als geluksbrenger, als ‘eidebar’, ofwel brenger (‘bar’) van geluk (‘eide’). In deze vormen herkennen we de etymologie van ooievaar. Ook in het Middelnederlandse ‘odevare’ zitten de elementen van geluk en brengen. Skov ruimt als eerste vage gissingen in voor observaties.
Je zou dit folklore kunnen noemen, het verhaal van de trouwmaand en de ooievaar. Maar er is meer. Het geeft aan dat de mens leefde op het ritme en de adem van de seizoenen, met daarin een belangrijke plaats voor de dieren. Skov is hiermee de eerste die geen vage gissingen doet naar eeuwenoude mythes, hoe intrigerend ook, maar hij neemt een concrete aanleiding: het huwelijksfeest op de kortste nacht.
Over de ooievaars als kinderbrenger doen de meest wilde verhalen de ronde, vergelijkbaar met kinderen die in de bloemkool zitten of een vroedvrouw die tassen met baby’tjes bij zich draagt. Zeker in de late negentiende eeuw, in de preutse Victoriaanse tijd toen er een taboe lag over seksualiteit, waren deze verhalen populair. Ze werden vaak voorzien van vrolijke, zonnige kindertekeningen, als het maar onschuldig oogde. Of dat er zogenaamde ‘babyputten’ zouden zijn, waarin de baby’s klaarliggen om door de ooievaars
kester freriks | de ooievaar, brenger van geluk, kinderen en lente
te worden opgehaald. Of ouders met een kinderwens die snoepgoed leggen op de vensterbank die ooievaars moeten lokken. Zodra mensen zich gaan beroepen op vogels, of dieren in het algemeen, die in een eeuwenlange relatie tot elkaar staan, neemt de fantasie de overhand. In de volkskundige studie De kleine Olympus. Over enkele figuren uit de alledaagse mythologie (2008), onder redactie van Eveline Doelman en John Helsloot, destijds verbonden aan het Meertens Instituut te Amsterdam, staat een beschouwing over de ooievaar als gelukbrenger. De Duitse wetenschapper Michael Simon baseert zich echter uitsluitend op Duitse bronnen, helaas komen de Nederlandse daarbij niet aan de orde. Simon analyseert de mythe van de ooievaar als kinderbrenger als een Germaans-heidens relict uit de vroegste tijden dat doorwerkt in de preutse burgerlijk-stedelijke cultuur van de negentiende eeuw tot op de dag van vandaag. Niet voor niets noemt de auteur dit ‘een succesverhaal’.2 Aantrekkelijk is de visie van Simon die het sprookje van de ooievaar als kinderbrenger verbindt met een pedagogische noodzaak: juist kindervragen naar seksualiteit en menselijke voortplanting brengen de ouders in de problemen, dus grijpen ze terug op dit aloude verhaal. Tijdens mijn onderzoek voor De ooievaar ontstond in de Nederlandse literatuur het beeld van de ooievaar waarin zijn status als ‘geluksbrenger’ (naar de etymologie van zijn naam, eidebar) in talloze variaties terugkeert: brenger van lente en geluk, en in het verlengde daarvan de vogel als brenger van kinderen
Het is interessant te zien dat ook in de Griekse mythologie een verband werd gelegd tussen de ooievaar en vruchtbaarheid. Gerana, koningin van de Pygmeeën, had de Griekse godin Hera boos gemaakt. Omdat de Pygmeeën in oorlog waren met de ooievaars nam Hera wraak door Gerana in een ooievaar te veranderen. Als ooievaar probeerde Gerana (tevergeefs) haar eigen baby te ontvoeren. In de Griekse mythologie waren ooievaars dus geen lieverdjes: ze stalen baby’s in plaats van dat ze baby’s kwamen brengen. Desalniettemin kom je dit verhaal telkens weer tegen, want enkele kleine omkeringen zijn voldoende om van de ooievaar toch een babybrenger te maken.
Een ander voorbeeld komt uit de Egyptische mythologie. Daar werd de ziel van een mens in verband gebracht met een ooievaar, van een vogel met een menselijk hoofd. Door de jaarlijkse trek van de ooievaars dachten de Egyptenaren dat de terugkeer van de ooievaar de terugkeer van een ziel betekende.
In Nederland bestaat de mythe pas kort. De ooievaar is eigenlijk pas populair geworden bij de geboorte van prinses Juliana, in 1909. De koninklijke familie ontving toen een heel bijzonder geboortekaartje. Hierop stond Paleis Noordeinde afgebeeld met een ooievaar die een in luiers gewikkelde baby komt brengen. Het begeleidende rijm zegt: ‘Daar komt een vogel gevlogen / Hij vliegt heen en weer / Met een kindje in den snavel / Ziet daar legt hij het neer’. Een helder en in alle eenvoud mooi vers. Over deze prent lees ik op een blog van Geboorteplein.nl nogal een onzinnig verhaal: ‘Op de afbeelding belt
2 Michael Simon, ‘De ooievaar als kinderbrenger. Tien notities bij een succesverhaal’, in: Eveline Doelman & John Helsloot (red.), De Kleine Olympus. Over enkele figuren uit de alledaagse mythologie. (Amsterdam, KNAW Press, 2008).

Ooievaar bij Paleis Noordeinde. Collectie: Koninklijke Verzamelingen, Den Haag (https://www. koninklijkeverzamelingen.nl/collectie/ooievaar-bij-paleis-noordeinde-43743 - bezocht op 8/10/2024)
kester freriks | de ooievaar, brenger van geluk, kinderen en lente
de ooievaar met Koningin Wilhelmina, waarbij de ooievaar vertelt dat hij een kindje heeft meegenomen’. Dus de ooievaar ‘telefoneert’ met de jonge moeder Wilhelmina dat de baby in aantocht is! Hij belt uit de lucht, vliegend. Weet de auteur van Geboorteplein.nl wel hoe, 33 jaar na de uitvinding van de telefonie, een telefoontoestel er uitzag? Een loodzwaar bakelieten gevaarte met snoeren en al. Zoiets krijgt zelfs een ooievaar niet zomaar in de lucht getild, laat staan dat hij er al vliegend mee kan telefoneren. En de vogel draagt ook nog eens een baby aan de snavelpunt mee, te oordelen naar de prent een behoorlijk mollig exemplaar. Dit heeft niets met de ooievaar en de band met de mens te maken en nog veel minder met zijn mooie rol in de cultuur als geluksbrenger en lentebode. De vogel heeft dat ook niet nodig, en wij, liefhebbers van deze bijzondere verschijning, evenmin. Laten we naar ooievaars kijken zoals ze zijn. Vogels die met hun witte uitstraling en rode snavel en poten en hun geklepper doen waarmee ze al eeuwenlang de mensen boeien: dat na de barre winter de lente aanbreekt als zij uit het zuiden terugkeren op de nesten in de noordelijke landen.
Kester Freriks (1954) is auteur van romans en essays. Hij schreef een groot aantal natuurboeken, waaronder De valk. Over valkerij en wilde vogels (2008), Vogels kijken. Alle driehonderd Nederlandse vogelsoorten (2009), Verborgen wildernis. Ruige natuur en kaarten in Nederland (2010) en De ooievaar (2023). Met Stilte, ruimte, duisternis. Verkenningen in de natuur (2018) werd hij genomineerd voor de Jan Wolkers Prijs voor het Beste Natuurboek en de Jan Hanlo Essayprijs. Hij is verbonden aan NRC en schrijft over cultuur, landschap en natuur. In Verborgen wildernis introduceert hij voor het eerst de term ‘nieuwe wildernis’ in onze taal.
k.freriks@nrc.nl
Abstract
The white stork, bringer of happiness, children and spring
Kester Freriks
Of all the birds, the white stork (Ciconia ciconia) is one that is deeply connected to human culture and mythology. In ancient times, the Greeks depicted this large black and white bird with a red beak and red feet as the bringer of spring, happiness, and, especially, children. This enduring myth is still vivid today, both in ethnology and in everyday life. It is considered a “success story,” as it has been passed down by parents to their children for centuries. One reason the white stork is so deeply rooted in Western culture (poetry, paintings, ethnology, folklore) is its visibility. These birds live and breed close to farmers in rural areas, as well as near people in urban settings. In the second half of the 20th century, however, the iconic white stork was nearly extinct due to the widespread use of agricultural chemicals and intense hunting. But through a dedicated reintroduction programme – carried out in the Netherlands, Belgium, Denmark, Germany, and Switzerland – the bird has made a comeback. There are also several pairs of White Storks now living in the United Kingdom. This resurgence can also be seen as a success story.
kester freriks | de ooievaar, brenger van geluk, kinderen en lente

Huismus (Passer domesticus) uit ‘Nederlandse vogelen: volgens hunne huishouding, aert, en eigenschappen beschreeven’’ (1770-1829) uitgegeven door Nozeman en Sepp © Koninklijke Bibliotheek van Nederland
marc vermylen
Van heemkundige vondst tot vogelbescherming
In de jaren 1960 herontdekten heemkundigen broedpotten in hun collecties en hun omgeving. Onderzoek wees uit dat deze aardenwerken kruikjes oorspronkelijk aan gevels werden bevestigd om vogels een broedplek te bieden. Natuurvereniging De Wielewaal startte verder onderzoek op en werkte ook samen met een pottenbakker om broedpotten weer in productie te nemen. Zo zorgde een vondst in heemkundige collecties voor een nieuw gebruik van de kruikjes en een hernieuwde vorm van samenleven tussen vogels en mensen.
Broedpotten voor mussen en spreeuwen
Het blijft nog een raadsel welke volksstam voor het eerst kunstmatige nestgelegenheid gaf aan vogels. De eer zou kunnen gaan naar de steppevolkeren uit het Zuid-Russische, West-Aziatische gebied, maar ook naar de Nederlanden. De eerste bewijzen van huisvesting voor vogels die in potten broeden, komen uit de Nederlanden. Een van de oudste voorstellingen op schilderijen van deze voorwerpen vinden we terug op het schilderij van Cornelis Metsys ‘De aankomst van de Heilige Familie te Bethlehem’ uit 1540.1 Daarop kan men twee broedpotten zien die aan een woning hangen en drie stuks onder het dak van een duiventil. Maar ook op schilderijen van onder andere Hieronymus Bosch (ca. 1450-1516) en Gerard David (1455-1523), Frederik I van Valckenborch (ca. 1570-1623) en vooral op die van Pieter Breughel de Oude (ca.1525-1569) zien we zogenaamde ‘spreeuwenpotten’ voorkomen. Op meerdere etsen naar het werk van Adriaen Van Ostade (1610-1685) en Marcus Geraerts (ca. 1520-ca. 1590) komen ze eveneens voor. Te oordelen naar het aantal afbeeldingen van die potten op schilderijen en prenten, kunnen we besluiten dat het gebruik van deze broedpotten in de vijftiende tot de achttiende eeuw vrij algemeen was in de Lage Landen.2
1 C. Massys, Arrival of the Holy Family in Bethlehem, 1543, Staatliche Museen Berlin, https://www.wga.hu/frames-e.html?/html/m/massys/cornelis/holyfami.html (bezocht op 15 juli 2024).
2 E. Stresemann, ‘De oud-Nederlandse spreeuwenpot’, Wielewaal : Vlaams Tijdschrift Voor Natuurstudie 14, juli 1948, p. 145-146; J. Van Winkel, ‘Spreeuwepotten’, Wielewaal : Vlaams Tijdschrift Voor Natuurstudie 36, juni 1970, p. 177-180; J. Van Winkel, ‘Spreeuwepotten’, Wielewaal : Vlaams Tijdschrift Voor Natuurstudie 38, maart 1972, p. 68-69; J. Weyns, ‘Bij Breugel in de leer voor honderd-en-een dagelijkse dingen’, Ons heem jaargang 23 nr 3, bloeimaand 1969, p. 121.


De broedpotten zijn buikvormige kruikjes uit niet-geverniste, gebakken klei die op een draaitafel vorm worden gegeven. De baktemperatuur zorgt ervoor dat ze nog waterdoorlatend blijven, maar niet stukvriezen. De potten krijgen daarom ook geen vernis of verflaag, want dan zouden ze water vasthouden bij slagregen waardoor de eitjes of jongen zouden verdrinken. Om de temperatuur niet te laten oplopen, zijn ze niet geschikt om tegen een witte muur op te hangen. Aan de achterkant is de broedpot voorzien van een gebakken aarden lus waardoor men het aardewerk aan huismuren of bomen kan bevestigen. De kruikjes zijn voorzien van een vrij lange hals die fungeert als vliegopening. Onderaan de vliegopening komt soms een uitsparing voor waar een zitstokje voor de vogel kan worden ingestoken. Grosso modo bestonden er twee modellen. De grotere exemplaren hadden een ruimere vliegopening van ongeveer 7 centimeter. Deze maakt ze geschikt voor de spreeuw. Voor de huismus of ringmus bestond een compacter model met kleinere vliegopening. Indien de broedpot voorzien was van een roofopening (zie verder), werd die altijd tegen de muur bevestigd. De gebruikte klei bepaalde de kleur van de broedpotten. De rood-bruine exemplaren kwamen het meeste voor, maar ook zwarte tot zelfs witte exemplaren werden aangetroffen.3
Waarschijnlijk maakte men reeds in de middeleeuwen aarden potten die men aan bepaalde vogelsoorten aanbood ter vervanging van hun natuurlijke holen. Dat had een aantal voordelen voor zowel vogels als mensen. De kruikjes die aan de gevels en onder dakranden werden gehangen, boden de vogels een comfortabel verblijf. Die gemakkelijke nestplek voorkwam dat vogels via gaten het huis binnen kwamen. De potten zorgden zo voor hygiëne: slaapplaatsen en leefruimte bleven vrij van poep van vogels die zich anders binnen nestelden. Maar de potten boden ook andere voordelen. Men kon het vogelleven van
3 M. Labbé, Etonnants nichoirs traditionnels, Gif sur Yvette, 2006; J. Van Winkel (juni 1970), p. 177-178; J. Weyns (bloeimaand 1969), p. 121; R. Van den Broeck, ‘Spreeuwenpotten’, Tijdschrift Karekiet 13, 1982.
nabij volgen. Zeker voor de spreeuwen was een clustering van nestplaatsen een voordeel, omdat de vogels graag in kolonieverband leven. Enkele bronnen gaan verder en beweren dat ze ook dienden als middel om mussen- en spreeuwenplagen tijdig in te dijken. Zo beschermde men de voorraden van granen. Soms werden ook vogels met vette jongen weggenomen via een ‘roofopening’ achteraan of aan de zijkant van de pot. In tijden van hongersnood betekenden ze een voedingsbron. E. Stresemann wijst erop dat N. Aldrovandis boek Ornitologica uit 1599 aangeeft dat in de Nederlanden de potten wel niet systematisch werden ingezet om spreeuwen te vangen voor consumptie (dit in tegenstelling tot Silezië en Boven-Saksen). Ten slotte wordt soms ook verwezen naar het decoratieve aspect van het ophangen van broedpotten aan de gevels, zoals een spreeuwpot uit Neerrepen in de vorm van een mannengezicht met open mond.4
Na de achttiende eeuw lijkt informatie over broedpotten te ontbreken. Mogelijk kregen toen houten nestkasten de overhand.5 Maar in 1966 ontdekten leden van een heemkundige kring een exemplaar in hun collecties in Herent (provincie Vlaams-Brabant). In 1967 deed men in Emblem (provincie Antwerpen) een gelijkaardige vondst. Twee jaar later, in augustus 1969, vonden leden van de natuurvereniging Natuurpunt bij de renovatie van een zestiende eeuwse woning in Lier (provincie Antwerpen) opnieuw twee spreeuwenpotten. Een ervan was lange tijd terug te vinden in het Lierse begijnhof.6 Ook in Berlaar (provincie Antwerpen) merkten leden van de natuurvereniging De Wielewaal enkele exemplaren in de typische omgekeerde V-vorm op aan de zijgevel van een oude boerderij. De eigenaars vermoedden eveneens de aanwezigheid van potten aan een oud gebouw aan de overkant van de straat. Maar daar waren de broedpotten bij een renovatie reeds verwijderd en afgevoerd. Later volgden nog vondsten in Neerrepen (provincie Limburg) en Aarschot (provincie VlaamsBrabant).
Niet alleen de lokale heemkundige kringen hadden interesse voor de vondst van deze broedpotten. Ook De Wielewaal, intussen vandaag de lokale afdeling van Natuurpunt in Lier, toonde grote interesse. De leden stelden namelijk vast dat ook andere vogels, met name grauwe vliegenvangers en gekraagde roodstaarten, gebruik maakten van de kruikjes. Een paar jaar geleden werd zelfs een bonte vliegenvanger gespot in een broedplaats aan het Netekanaal in Lier.
In de loop der jaren kreeg De Wielewaal vele vragen, reacties, informatie en materiaal uit de omgeving van Lier, maar ook vragen van onderzoekers uit het buitenland. In het Wielewaaltijdschrift van juni 1970 deed J. Van Winkel
4 J. Van Winkel (juni 1970): p. 178; J. Van Winkel (maart 1972), p. 68-69.
5 E. Stresemann (1948), p. 146.
6 De broedpotten werden verwijderd omwille van renovatiewerken van meerdere huizen en gebouwen in het Liers begijnhof. Op het moment dat dit artikel werd geschreven, waren ze dus niet meer te zien.
vermylen | broedpotten

de volgende oproep: “tenslotte zouden wij de Wielewalers van afd. Lier verzoeken eens goed uit te kijken naar mogelijke potten in de omgeving opdat er van deze prachtige heemkundige voorwerpen geen zouden van verloren gaan.” 7
De Wielewaal ging echter nog een stap verder dan opzoekwerk. Ze nam het initiatief om deze potten terug in productie te nemen. Hiervoor namen ze contact op met de Lierse pottenbakker Herman Verhoeven. In zijn familiebedrijf werden sinds het begin al dergelijke kruikjes gebakken. Ze verkochten onder meer een bijzonder model voor mezen. Verhoeven en De Wielewaal gingen een samenwerking aan en ze creëerden samen een breed assortiment aan broedpotten waaronder ook nieuwe modellen. Zo ontwierpen ze een ‘Vliegenvangerspot’ om broedgelegenheid te bieden aan de grauwe vliegenvanger. Daarnaast zag een ‘Koppot’ het licht. Deze potten werden niet op de draaischijf vervaardigd zoals de andere exemplaren. De Wielewaal en Verhoeven speelden hiermee terug in op de lokale heemkunde. Deze broedpot is gebaseerd op het hoofd (de kop) van de Lierse volksfiguur Wardje van de Jezuïeten. Voor de ‘Tongpot’ baseerde men zich op de middeleeuwse ‘Kop van Neerrepen’. Deze stelt een varkenskop met uitgestoken tong voor. Die tong fungeert als zitstok. In het gamma zaten ook nog zijdelingse potten, klassieke nestkastmodellen voor boomstammen en voederbakjes. Al deze broedpotten werden verkocht als fondsenwervingsactie voor de aankoop van waardevolle, bedreigde natuurgebieden in de Kleine Netevallei te Lier, Ranst en Zandhoven (provincie Antwerpen). Omdat er op het Liers begijnhof reeds een oude broedpot hing, bracht men een nieuw assortiment aan tegen de gevels van enkele gebouwen. Zo trachtte De Wielewaal bij een breder publiek de aandacht te trekken op het bestaan van broedpotten. De stadsgidsen kregen informatie over de historiek van de broedpotten waardoor ze er tijdens
7 J. Van Winkel (juni 1970): p. 180.

hun culturele rondleidingen aandacht aan konden besteden. In 1997, tijdens de viering van het vijftigjarige bestaan van De Wielewaal als plaatselijke Natuurpuntafdeling, werd een vergulde broedpot per opbod verkocht. Ook daarvan ging de opbrengst naar de bedreigde natuurgebieden. De afdeling biedt ze ook wel eens aan als relatiegeschenk voor gastsprekers of als cadeau tijdens de kerstperiode. En in 2014 wist men de gemeente Nijlen (provincie Antwerpen) te overtuigen om ter bescherming van de snel achteruitgaande populatie huismussen de ‘Muspotten’ te promoten bij de inwoners. Op deze manier geraakten de broedpotten verspreid, niet alleen in de omgeving van Lier, maar ook over Vlaanderen en het buitenland (o.a. Frankrijk, Nederland, Zwitserland).
Naast de inkomsten die ten goede komen aan de eigen werking, biedt De Wielewaal een concreet antwoord op een actuele uitdaging in het samenleven tussen vogels en mens. Want door de voorwaarden die overheden opleggen rond isolatie, worden muren en daken nog meer dichtgewerkt dan voorheen. De holtes en kieren die voorheen onderdak boden aan vogels, verdwijnen almaar meer. Zo vinden mussen, spreeuwen en andere vogels geen nesten broedplek meer voor hun jongen. Door terug te grijpen naar het oude gebruik van de broedpotten, zorgt deze lokale afdeling van Natuurpunt voor vogelbescherming. De broedpotten bieden mogelijkheden voor biodiversiteit en de ondersteuning van het samenleven van dier en mens. Een heemkundige vondst werd zo door De Wielewaal omgevormd tot artistieke creaties, het vernieuwen van oude tradities en kansen voor biodiversiteit.
Marc Vermylen (1955) is afkomstig van Lier. Daar geraakte hij al op jonge leeftijd bekommerd om natuur en natuurbehoud. Na zijn studies Toegepaste Economische Wetenschappen (Ufsia) werd hij leerkracht economie en boekhouding, alsook coördinator van miniondernemingen. Marc zette zich daarnaast in als vrijwilliger voor De Wielewaal, nu de Lierse Natuurpuntafdeling. Hij startte als bestuurslid bij de Wielewaaljeugd (later JNM). Eind jaren 1970 werd hij JNM-verantwoordelijke in het bestuur van de plaatselijke Natuurpuntafdeling, daarna enkele jaren secretaris. Intussen is hij 34 jaar voorzitter van Natuurpunt afdeling De Wielwaal. Hij coördineert er onder meer de grote opkuisactie en het landschapsherstel in de Kleine Netevallei. kristine.marc@skynet.be
Breeding Pots: From a Local Historians› Discovery to Bird Conservation
Marc Vermylen
In the 1960s, local historians rediscovered breeding pots in their collections and surrounding environments. Research revealed that these earthenware jars were once attached to building facades to provide birds with nesting spaces. Hanging breeding pots not only prevented birds from nesting inside houses but also likely contributed to controlling the populations of starlings and sparrows. The use of these pots is depicted in paintings by artists such as Hieronymus Bosch, Gerard David, and Pieter Brueghel the Elder. De Wielewaal, a civil society organization advocating for nature and biodiversity, initiated a collaboration with local potter Herman Verhoeven to design a new series of breeding pots. The sales from these pots generated additional funds for nature conservation efforts while also addressing the loss of small nesting spaces caused by increased building insulation. By providing alternative nesting spaces, the breeding pots help sustain bird populations and promote the coexistence of birds and humans.

Merel (Turdus_merula) uit ‘Nederlandse vogelen: volgens hunne huishouding, aert, en eigenschappen beschreeven’’ (1770-1829) uitgegeven door Nozeman en Sepp © Koninklijke Bibliotheek van Nederland
riyan j.g. van den born & wessel ganzevoort
Inleiding1
De achteruitgang van natuur vindt met een ongekende snelheid plaats; landschappen versnipperen en verschralen en de soortenrijkdom neemt in hoog tempo af. Menselijk gedrag is hier de belangrijkste oorzaak van. Om de huidige ecologische crises het hoofd te bieden, is het herstellen van onze onevenwichtige relatie met de natuur en de verbinding met natuur van groot belang.2 Over de hele wereld zetten talloze mensen zich in voor natuur. In deze tijden van biodiversiteitsverlies is actie voor natuur van levensbelang en daarmee de vraag hoe zorg voor natuur tot stand komt.
Een interessante groep zijn natuurwaarnemers, mensen die veel kennis verzamelen over dieren of planten en die kennis delen met wetenschappers, bijvoorbeeld via telprojecten of digitale platforms. Dit is een vorm van citizen science, ook bekend als ‘burgerwetenschap’, waarbij vrijwilligers actief meedoen aan wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld door zelf data te verzamelen. Deze natuurwaarnemers hebben al een sterke betrokkenheid bij natuur en dat maakt hen een interessante doelgroep om te onderzoeken of en hoe zorg voor natuur tot stand komt.
In literatuur en praktijk is er toenemende aandacht voor citizen science, waarbij de nadruk vaak ligt op het aspect ‘science’: zijn de data betrouwbaar, en passen ze in onze modellen? Minder aandacht is er voor de ‘citizen’ in citizen science: wie zijn het, en waarom doen ze wat ze doen? Startpunt van ons onderzoek is dat het profiel en de drijfveren van de ‘citizen’ onderbelicht blijven. Een van de belangrijke vragen hierbij is hoe deelname aan citizen science zich verhoudt tot een bredere zorg voor natuur. We gebruiken hiervoor de term ‘ecologisch burgerschap’. Jørgensen en Jørgensen (2021) benadrukken dat ecologisch burgerschap zowel nieuwe manieren van denken als nieuwe
1 Dit academisch artikel doorliep de procedure van dubbelblinde collegiale toetsing
2 Barragan-Jason, G., Loreau, M., de Mazancourt, C., Singer, M. C., & Parmesan, C. (2023).
Psychological and physical connections with nature improve both human well-being and nature conservation: A systematic review of meta-analyses. Biological Conservation, 277, 109842; Zylstra, M. J., Knight, A. T., Esler, K. J., & Le Grange, L. L. (2014). Connectedness as a core conservation concern: An interdisciplinary review of theory and a call for practice. Springer Science Reviews, 2, p. 119-143.
manieren van doen betreft.3 In ons onderzoek beschouwen we ecologisch burgerschap in lijn met Jørgensen en Jørgensen als de manier waarop mensen zich zorgen maken om natuur, en wat ze doen voor natuur.
Om te weten hoe citizen science bijdraagt aan zorg voor natuur, is onder andere inzicht nodig in wat deelname betekenisvol maakt voor deelnemers en hoe en waarom mensen deelnemen. In dit onderzoek zoeken we naar de processen en patronen om de verschillende routes naar actie voor natuur te bestuderen en te begrijpen. Wanneer we deze processen en routes beter begrijpen, kunnen we ook kijken of we routes naar acties voor natuur kunnen versterken en toegankelijker kunnen maken. Op die manier kunnen onze bevindingen bijdragen aan pogingen bredere actie voor natuur te stimuleren. Wanneer mensen zich in staat voelen om zelf in actie te komen voor natuur, kunnen ze aanjagers van verandering zijn.
Tussen 2020 en 2023 hebben we dit bestudeerd in een Europees onderzoeksproject genaamd EnviroCitizen. Het project richtte zich specifiek op vogelaars. De onderzoeksvraag was: Op welke manieren kan deelname aan citizen science activiteiten een bredere zorg en verantwoordelijkheid voor natuur versterken?
Dit project, waaraan onderzoekers uit Noorwegen, Estland, Spanje, Zweden, Roemenië, Cyprus en Nederland deelnamen, bestond uit drie delen, gericht op verleden, heden en toekomst. Deze indeling vormt ook de structuur van dit artikel. In het eerste deel voerden we een historisch onderzoek uit en schetsten we een geschiedenis van de ornithologie in Nederland van ongeveer 1850 tot 2000. Ook stelden we een database samen met daarin 384 belangrijke en zichtbare amateurvogelaars4 uit die tijd. Dankzij deze database kregen we inzicht in wie deze historische vogelaars waren; hun demografisch profiel, hun motivaties en in hoeverre ecologisch burgerschap in die tijd onderdeel uitmaakte van het vogelen. In deel 1 hieronder bespreken we de bevindingen uit dit historisch onderzoek in de Nederlandse context. Ook het tweede deel bestond uit een wetenschappelijk onderzoek, maar dan gericht op de huidige activiteiten van vogelaars en hun natuurbeleving. Dit deel bestond uit etnografisch veldwerkonderzoek: we zijn in zes landen met vogelaars het veld in gegaan en voerden bijna 100 diepte-interviews met vogelaars. In deel 2 van dit artikel delen we resultaten van het etnografisch onderzoek in de zes betrokken Europese landen.
De inzichten opgedaan in de eerste twee delen van het project zijn vervolgens toegepast in het derde en laatste deel. Anders dan de eerste twee delen betrof dit niet een onderzoek, maar een serie activiteiten die we ontwikkelden om in
3 Jørgensen, F. A., & Jørgensen, D. (2021). Citizen science for environmental citizenship. Conservation Biology, 35(4), p. 1344-1347.
4 In ons historisch onderzoek gebruiken we de term ‘amateur’ in de betekenis van ‘gedaan uit liefde in plaats van werk’, met geen van de negatieve connotaties die het woord ‘amateur’ vandaag de dag heeft. Vetter (2011, p. 129, eigen vertaling) zegt hierover het volgende: “de amateur (…) werd vaak gezien als meer geloofwaardig dan de professional vanwege zijn onafhankelijkheid van belangen, wat mogelijk was omdat hij niet hoefde te werken voor de kost (…) Bovendien konden amateurs vaak de meest toonaangevende experts zijn”. Zie Vetter, J. (2011). Introduction: Lay participation in the history of scientific observation. Science in Context 24, p. 127-141.
de toekomst meer mensen te betrekken bij vogelen en de relatie tussen vogelen en ecologisch burgerschap te versterken. Deze activiteiten zijn ontwikkeld aan de hand van de opgedane inzichten uit de eerste twee delen van dit onderzoek. Deel 3 van het artikel neemt de lezer mee in hoe we deze lessen omgezet hebben in de activiteiten die we in Nederland organiseerden.
Deel 1: Vogelen in vroegere tijden
Methoden van onderzoek
Het historisch onderzoek omvat twee stappen5. Eerst stelden we een database op van 384 historisch amateurvogelaars6, met als doel inzicht te krijgen in wie ze waren, wat ze deden, en in hoeverre ecologisch burgerschap door de tijd heen onderdeel uitmaakte van hun vogelactiviteiten. We verzamelden gegevens over o.a. hun geboorte- en sterfjaar, opleiding en beroep, jaren waarin ze vogelden, type vogelactiviteiten en rolmodellen. De voornaamste basis hiervoor is het boek In de Ban van Vogels7, waarin belangrijke ornithologen die zijn overleden tussen 1900 en 1950 worden behandeld. Daarnaast zijn aanvullende bronnen gebruikt om meer recente vogelaars toe te kunnen voegen.
De tweede stap is gericht op het ontwikkelen van meer diepgaande biografieën van een aantal belangrijke personen uit de database, geselecteerd op de mate waarin ze illustratief waren voor een bepaalde manier van vogelen en vogelonderzoek bedrijven. Als aanvulling op de gegevens uit In de Ban van Vogels is hiervoor gebruikt gemaakt van onder andere de archieven van de tijdschriften Ardea en Limosa, en de database URL natuurtijdschriften.nl.
Kort historisch overzicht van de ornithologie in Nederland
We beginnen met een beknopt overzicht van de geschiedenis van de ornithologie in Nederland van ongeveer 1850 tot 2000. Vanaf het begin van deze periode speelden amateurvogelaars een belangrijke rol. In de middeleeuwen en vroegmoderne tijd hadden welgestelde amateurgeleerden en zakenlieden de tijd en de middelen om (meestal exotische) vogels te bestuderen. In de 18e eeuw stelde de rijkdom van Nederland ook middenklassenburgers in staat om natuurhistorische curiosa te verzamelen. De meeste verzamelaars die werkten aan deze zogenaamde natuurhistorische kabinetten waren generalisten, maar sommigen richtten zich speciaal op vogelhuiden. Ornithologie had een duidelijke link met zowel verzamelen als
5 Voor het volledige rapport, zie Beckers, C., Ganzevoort, W., Lenders, R., & van den Born, R. (2021).
A brief history of Dutch amateur birding: Developing a typology of citizens historically involved in ornithological citizen science. EnviroCitizen Deliverable D1.4, Institute for Science in Society, Radboud University, https://www.researchgate.net/publication/361515298_A_brief_history_of_Dutch_amateur_ birding_Developing_a_typology_of_citizens_historically_involved_in_ornithological_citizen_ science (bezocht op 17 november 2024).
6 We richtten ons hierbij op amateurvogelaars actief in Nederland, en dus niet bijv. in NederlandsIndië.
7 Voous, K. H. (1995). In de ban van vogels: Geschiedenis van de beoefening van de ornithologie in Nederland in de twintigste eeuw: Tevens ornithologisch biografisch woordenboek. 605 pp.; illus.; notes; index.
jagen; er was een sterke overtuiging dat vogelonderzoek vereiste dat je de vogels fysiek in handen moest hebben.
Deze verzamelaars hadden met name interesse in exotische exemplaren, en hielden soms zelfs tropische vogels in volières. Inheemse vogels werden als minder interessant gezien: ze misten de aantrekkingskracht van hun kleurrijke exotische soortgenoten. In 1770 begon de amateurornitholoog Cornelius Nozeman samen met Christiaan Sepp zijn boekenreeks “Nederlandsche vogelen” uit te geven. Hij wilde alle vogels die in Nederland voorkwamen opnemen. Het is het eerste werk specifiek over Nederlandse vogels en geschreven in de Nederlandse taal. In een tijd waarin de focus van de natuurgeschiedenis op de exotische flora en fauna van over de hele wereld lag, was dit een stap in de richting van het besef dat inheemse flora en fauna ook waarde hadden en interessant waren om te bestuderen.
In de 19e eeuw werd een voorzichtig begin gemaakt met het stimuleren van natuurstudie onder een breder publiek. Dit kwam pas echt van de grond aan het eind van de 19e eeuw toen twee leraren in het voortgezet onderwijs, Eli Heimans en Jac. P. Thijsse, natuurstudie speciaal voor kinderen populariseerden. De ontwikkelingen volgden elkaar daarna snel op. Tal van verenigingen en instellingen werden opgericht, zoals de KNNV (Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging) en de NJN (Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie). Sommige verenigingen richtten zich specifiek op ornithologie, en een belangrijke ontwikkeling in deze periode was de toenemende kritiek op het schieten van vogels, ook wanneer dat voor onderzoeksdoeleinden gebeurde. In 1892 werd de Bond ter Bestrijding eener Gruwelmode opgericht door dames van adellijke en burgerlijke afkomst. Deze bond verzette zich tegen het leed dat vogels werd aangedaan door de mode-industrie. Het was in deze tijd modieus om weelderige veren van inheemse of tropische vogels te gebruiken voor de verfraaiing van dameshoeden, iets waartegen de bond ageerde. In 1899 veranderde deze bond haar naam in Vogelbescherming Nederland.
Binnen deze organisaties werden tijdschriften en magazines opgericht om kennis te delen, correspondentie tussen natuurliefhebbers te vergemakkelijken en aan te moedigen. Vooral De Levende Natuur (gestart in 1896 met Heimans en Thijsse als redacteuren) werd een prominent Nederlands natuurtijdschrift, en een belangrijke opstap naar een wetenschappelijke carrière voor jonge amateurbiologen. Het tijdschrift bestaat nog steeds. Deze organisaties en tijdschriften en het enthousiasme voor natuurstudie (in dit geval vogels kijken) leidden ertoe dat veel amateurs naar buiten gingen om vogels te observeren. In het veld ontmoetten ze gelijkgestemde vogelaars.
Na de Tweede Wereldoorlog werd duidelijk dat vogels erg te lijden hebben gehad onder de oorlog: niet hoofdzakelijk door vernielingen en andere oorlogshandelingen, maar vooral door stroperij. De vernietigingen, armoede en hongersnood als gevolg van de oorlog leidden immers tot wanhoop onder de bevolking, en het vinden van voldoende eten was een hoge prioriteit; vogels waren toegankelijk en smakelijk, en daarmee een veelvoorkomend doelwit. Toen de impact hiervan op de vogelstand steeds zichtbaarder werd, werden veel meer lokale vogelobservatiegroepen opgericht, met als hoofddoel vogels en eieren tegen verdere achteruitgang te beschermen.
x | hoe vogelen ecologisch burgerschap kan versterken
De economische bloei na de oorlog zorgde voor meer vrije tijd en een grotere toegankelijkheid van technologische middelen zoals verrekijkers en auto’s. Deze ontwikkelingen verlaagden de drempel om vogels te kijken. Tegelijkertijd verschoven de doelen van lokale vogelwerkgroepen steeds meer naar educatie en vogelstudie, hoewel bescherming een belangrijk aspect bleef. Aan het begin van de 20e eeuw nam dit een hoge vlucht en was er een enorme toename van amateurvogelstudie gericht op inheemse vogels. Deze toename hielp om nieuwe onderzoeksgebieden zoals vogelecologie en vogelethologie in de academische wereld geaccepteerd te krijgen. Als neveneffect werden deze onderzoeksgebieden echter meer gestandaardiseerd en geprofessionaliseerd, waardoor ze steeds meer buiten het bereik van de gemiddelde amateur kwamen te liggen. Vanaf de jaren zeventig probeerde het Nederlands Centrum voor Veldornithologie (het huidige Sovon) de kloof tussen professionals en amateurs te overbruggen. Aan het eind van de 20e eeuw was Nederland rijk aan ornithologische organisaties, waaronder Sovon, Vogelbescherming Nederland, Dutch Birding Association, de Werkgroep Roofvogels Nederland en talrijke lokale vogelwerkgroepen, die allemaal langzaam hun eigen plek vonden. Deze organisaties zijn tot op de dag van vandaag actief en werken op verschillende manieren samen; zo voeren leden van vogelwerkgroepen geregeld tellingen uit die door Sovon worden gecoördineerd, en sinds 2003 organiseren de Vogelbescherming en Sovon samen de Nationale Tuinvogeltelling, die sindsdien elk jaar in januari plaatsvindt en wordt gepresenteerd als het grootste citizen science evenement van Nederland.
De Nederlandse amateurornitholoog tussen 1850 en 2000
Aan het begin van deze sectie beschreven we hoe we een database ontwikkelden van 384 historische amateurvogelaars uit de periode 1850-2000. Dit betrof prominente amateurvogelaars, die we sleutelvogelaars noemen: oftewel, vogelaars die in de geschiedschrijving terug te vinden zijn. Hiermee kregen we inzicht in wie deze vogelaars waren, wat ze deden en of ecologisch burgerschap hier onderdeel van was. In deze sectie beschrijven we enkele kenmerken van deze historische vogelaars, zoals hun achtergrond, motivaties en jeugdinvloeden.
Als we ten eerste kijken naar de leeftijd waarop deze vogelaars begonnen met vogelen, zien we dat de meesten op jonge leeftijd zijn begonnen. Ongeveer de helft van deze 384 sleutelornithologen begon voor het 26e levensjaar met amateurornithologie, en een derde zelfs voor de leeftijd van 21 jaar. Qua opleiding valt op dat bijna alle amateurornithologen hoogopgeleid zijn; 93% voltooide een tertiaire opleiding (academische graad of gelijkwaardig), 42,4% was werkzaam in een natuurgerelateerd vakgebied.
Wat gender betreft, is het opvallend dat slechts 13 van de 384 vogelaars in onze dataset (3,4%) vrouw zijn. Deze vrouwen waren ook relatief recent actief: 11 van de 13 zijn pas na de oorlog begonnen. Het gebrek aan vrouwelijke vogelaars in onze historische dataset heeft verschillende verklaringen. Zo kwamen we verschillende voorbeelden tegen van vogelactiviteiten of vogelgroepen waaraan vrouwen in die tijd niet mochten deelnemen of waarvan ze geen lid mochten worden. Deze uitsluiting van vrouwen is ook zichtbaar
in de geschiedschrijving: in het boek van Voous kregen maar heel weinig vrouwen een eigen sectie, maar we kwamen verschillende passages in het boek tegen waar een mannelijke vogelaar werd beschreven en waar terloops werd genoemd dat zijn vrouw ook bijdroeg aan het vogelonderzoek (soms in zeker even grote mate). Dit heeft implicaties voor inclusie van vrouwen in de vogelwereld, waar we ook in deel 2 en deel 3 op terugkomen.8 Wat betreft de ornithologische activiteiten van deze historische vogelaars kwamen we een breed scala aan activiteiten tegen. Sommige activiteiten zien we heel veel, zoals observeren en tellen, en ook het ringen van vogels zien we door de hele periode. Maar waar collecties met de tijd minder prominent werden, kwam er met de opkomst van meer gestructureerdere tellingen ook meer nadruk op andere manieren om aan kennis bij te dragen. Dit heeft te maken met de verschuivende rol van en ideeën over ecologisch burgerschap in het vogelen, wat we ook terugzien in de eerdergenoemde discussies over jacht en mode. Zeker na de Tweede Wereldoorlog ontstonden er steeds meer lokale vogelwerkgroepen die systematisch lokale vogels begonnen te inventariseren. Hierbij was het doel niet alleen maar wetenschappelijk onderzoek (zoals in het begin van de 20e eeuw), maar om de juiste informatie te krijgen om vogels beter te kunnen beschermen. Met de opkomst van Sovon kwamen hier monitoringsprojecten bij, waarbij systematisch geteld wordt over een langere periode om trends inzichtelijk te maken.
Motivaties en invloeden in de jeugd
De motivaties van amateurornithologen waren moeilijk te achterhalen, maar we hebben wel gekeken naar wat hen in hun jeugd heeft beïnvloed. Zoals gezegd werden amateurornithologen over het algemeen al op jonge leeftijd actief, wat het belang toont van onderzoek naar de factoren in de jeugd die van invloed zijn op hun motivatie om te gaan vogelen. Op basis van het werk van Tanner9 hebben we deze invloeden geanalyseerd. De aanwezigheid van peers en peer groups, zoals de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie, en 8 Er is veel meer te zeggen over de rol van vrouwen in de vroege ornithologie dan waar we in dit artikel ruimte voor hebben. In het rapport beschrijven we bijvoorbeeld het verhaal van Bien van Drooge, een prominente vroege vogelaar in het Amsterdamse Bos (Beckers et al., 2021, pp. 26-27). Voor meer over vrouwen in de ornithologie buiten Nederland zijn bijvoorbeeld Contreras Ameduri (2024) en Strom (1986) aan te raden. Onze Spaanse consortiumpartners ontwikkelden bovendien een online museumtentoonstelling over vrouwelijke ornithologen in het Amerika van de 19e eeuw, te raadplegen via https://www.europeana.eu/en/exhibitions/women-writing-birds (bezocht op 6/10/2024). Beckers, C., Ganzevoort, W., Lenders, R., & Van den Born, R. (2021). A brief history of Dutch amateur birding: Developing a typology of citizens historically involved in ornithological citizen science. EnviroCitizen Deliverable D1.4, Institute for Science in Society, Radboud University. https://www. researchgate.net/publication/361515298 (bezocht op 4/10/2024). Contreras Ameduri, A. (2024). Uncaged Angels: Ecofeminist Literary Ornithology as Citizen Science in the Nineteenth Century. Atlantis. Journal of the Spanish Association for Anglo-American Studies, 46(1), p. 71-88.; Strom, D. (Ed.). (1986). Birdwatching with American Women: A Selection of Nature Writings. New York: Norton & Company.
9 Tanner, T. (1980). Significant Life Experiences: A New Research Area in Environmental Education. The Journal of Environmental Education 11, p. 20-24.
x | hoe vogelen ecologisch burgerschap kan versterken
buitenactiviteiten waren de meest invloedrijke factoren. Familie, leraren en vogelgerelateerde media speelden ook een rol voor jongeren om te beginnen met vogels kijken.
Methoden van onderzoek
We hebben onderzocht hoe ecologisch burgerschap tot uiting komt in de activiteiten van vogelaars, en in hoe ze spreken over hun drijfveren en wat vogelen voor hen betekenisvol maakt.10 Veldwerkers zijn in zes landen (Estland, Nederland, Noorwegen, Roemenië, Spanje en Zweden)11 met vogelaars het veld in gegaan; samen hebben we 91 diepte-interviews afgenomen. Ook bezochten we bijna honderd vogelactiviteiten, waaronder excursies, ringactiviteiten en tellingen. Informanten zijn geselecteerd op basis van diversiteit in achtergrond en activiteiten. Dit veldwerk vond plaats tussen de zomer van 2021 en begin 2022.12
De interviews zijn afgenomen aan de hand van een interviewguide met vragenblokken over o.a. drijfveren, leerprocessen, betrokkenheid bij vogelwerkgroepen, en zorg om en voor de natuur13. Om open te beginnen en de vogelaars de ruimte te geven hun verhaal te vertellen begon elk interview met de vraag ‘kun je het verhaal vertellen hoe je geïnteresseerd raakte in vogels?’. De interviews werden vervolgens uitgeschreven, automatisch vertaald naar het Engels14 en de transcripten werden gecodeerd om patronen inzichtelijk te maken. Bij de bezoeken aan vogelactiviteiten namen de onderzoekers deel als participatief observant.
10 Voor het volledige rapport, zie Van den Born, R.J.G., Ganzevoort, W., Talivee, E.-M., Laksfoss Cardozo, A.-E., Ábrán, Á., Villanueva Romero, D., Contreras Ameduri, A., Van der Wal, R., & Lundquist, E. (2022). Love, Learning and Care for Birds: Ornithological citizen science as a pathway to environmental citizenship. EnviroCitizen Deliverable D2. https://www.ru.nl/sites/default/files/2023-05/lovelearning-and-care-for-birds-d2.4.pdf (bezocht op 4/10/2024).
11 Het onderzoek is niet comparatief van aard, al zijn er uiteraard kleine verschillen tussen landen gevonden, zoals een afwijkend jonge vogelaarscommunity in Roemenië met relatief veel vrouwen, of de aandacht voor vogelen vanuit de lens van ecotoerisme in Spanje. Echter, de patronen beschreven in dit artikel worden bevestigd door de data uit alle betrokken landen.
12 Omdat in deze periode verschillende landen te maken hadden met Covid-gerelateerde lockdowns zijn een deel van de interviews online afgenomen, en ook sommige vogelactiviteiten werden online gehouden (bijv. bijeenkomsten van vogelorganisaties).
13 In alle interviews waren vogels het vertrekpunt van het gesprek. In veel interviews werd dat door de vogelaars impliciet verbreed naar andere soorten, landschappen of natuur in het algemeen, bijvoorbeeld als het ging om hun verbondenheid met en zorgen om vogels. Als onderzoekers hebben wij hier een ‘grounded approach’ in gevolgd, d.w.z. dat we de geïnterviewden volgden in hun taal en opvattingen. Wat betreft natuur blijkt uit andere onderzoeken (Van den Born et al., 2001) dat mensen hier een brede opvatting van hebben en dat bleek ook in dit onderzoek. Zie Van den Born, R.J.G., Lenders, R.H.J., De Groot, W.T, Huijsman, E. (2001). The New Biophilia: An exploration of visions of nature in Western countries. Environmental Conservation, 28(1), p. 65-75.
14 De voor dit artikel gebruikte citaten zijn weer terugvertaald naar het Nederlands.
‘Noticing nature’
Hoe ontstaat de interesse in vogels? Voor sommigen begint dit met esthetiek, maar al snel raken ze geïnteresseerd in de naam van de soort en het gedrag. Een vogelaar was verbaasd toen ze ontdekte dat alle vogels namen hebben en dat ze bijvoorbeeld snavels hebben die gespecialiseerd zijn in het eten van zaden uit kegels, dus begon ze meer aandacht aan vogels te besteden. Ze was ook verbaasd over hoeveel vogels er waren en dat als je goed kijkt, ze allerlei kleuren hebben. Een volgende stap is vaak het herkennen van de zang. Een Roemeens echtpaar werd zich bijvoorbeeld bewust van alle vogels om hen heen nadat ze een voederhuisje hadden neergezet: “Als je naast het raam zit, is hun zang zo luid dat het onmogelijk is om er geen aandacht aan te besteden. Ze zijn hier en vragen om onze aandacht”.
Sommige vogelaars zien het vogelen als een mogelijkheid om te ontsnappen aan het alledaagse leven en het lawaai, zoals deze Zweedse vogelaar het formuleert: “omdat de vogels zoveel focus vragen, dat je eigenlijk verdwijnt”. Voor een vrouwelijke Nederlandse vogelaar is dit ook de reden om alleen te gaan vogelen, ze wil zich concentreren op de vogels: “je wilt een beetje kunnen oplossen”. Een Estse vogelaar noemt ook een soort escapisme: vogels kijken “doet me andere dingen vergeten, zoals mijn werk en als ik arenden van Harjumaa zie, denk ik niet aan hoe stom mijn baas is of wat een puinhoop het is op het werk”. Bovengenoemde opmerkingen vallen samen met wat Cherry een door het vogelen ontstane staat van flow noemt15 of wat Bell et al.16 omschrijven als “het wegglijden in een andere wereld, geworteld in een ongewoon intieme en absorberende verbinding met natuur”.
Het moment waarop de geïnterviewden de natuur beginnen op te merken, wordt door verschillende van hen beschreven als een moment van ontwaken of als ‘een wereld die opengaat’: “Zo herinner ik me dat, nadat we de verrekijkers hadden gekregen, de wereld van het vogels kijken echt openging voor ons”. Voor sommigen manifesteert dit moment zich als een openbaring, zoals voor de Roemeense vogelaar, die als vrijwilliger begon met het verzorgen van een vogelvoederhuisje in het park: “… en opeens had ik zo’n openbaring dat ik dacht, wacht eens even, het zijn niet alleen maar mussen en kraaien om ons heen. En toen begon het allemaal. In de zin dat ik ze begon op te merken [....], er ging een heel universum voor me open”. Voor deze vogelaar begon haar verlangen om te leren ook op dat moment: ze realiseerde zich dat verschillende vogels zich anders gedroegen en werd zich bewust van de manier waarop ze met elkaar communiceerden. Ze wilde het verband tussen vogels en hun omgeving leren begrijpen.
Een van de geïnterviewden vertelde hoe er een wereld voor haar openging: “Ik was gefascineerd door elke vogel die ik zag, ik wilde het gewoon zien, hoe ziet dit beestje eruit, dan de link met de naam. Nou, als je de naam weet, dan
15 Cherry, E. (2019). For the birds: Protecting wildlife through the naturalist gaze. Rutgers University Press: p. 34-39.
16 Bell, S., Marzano, M., Cent, J., Kobierska, H., Podjed, D., Vandzinskaite, D., ... & Muršič, R. (2008). What counts? Volunteers and their organisations in the recording and monitoring of biodiversity. Biodiversity and conservation, 17, p. 3443-3454. p. 3449, eigen vertaling.
x | hoe vogelen ecologisch burgerschap kan versterken
gaat er een hele nieuwe wereld voor je open”. En voor haar heeft het ook met leren te maken: “Ik zag ooit, ik geloof dat het een meeuwensoort was, die een ring om zijn poot had. Ja, dat viel me toen op, ik dacht ‘wat heeft dat dier aan zijn poot, oh een ring’. Dan ga je daar meer over lezen en gaat er weer een hele nieuwe wereld voor je open”. Een laatste mooi voorbeeld van hoe het opmerken van de natuur verbonden is met leren en het opengaan van een wereld komt van een Zweedse vogelaar: “Hoe meer je leert, hoe meer je de natuur op een andere manier ziet, als je alle geluiden en zo kunt identificeren. Dan wordt het ..., je krijgt op een bepaalde manier een beetje een grotere wereld”.
Motivaties
Naast het plezier en het enthousiasme van het vogelen en de duidelijke liefde voor vogels, hebben de meeste vogelaars diepere motivaties waarom vogels kijken belangrijk voor hen is. Uit de interviews komen duidelijk twee drijfveren naar voren. De eerste is leren. Eerdere studies hebben leren ook benadrukt als een belangrijke motivatie voor deelname aan citizen science.17 In het algemeen vormt leren over vogels, in samenspel met ‘noticing nature’, aandacht ervoor hebben, en werelden die opengaan, een drijvende kracht voor alle geïnterviewden. Het werkt motiverend en is een manier om hun band met vogels te versterken door een dieper begrip van wat ze tegenkomen in het veld. Vogelaars hunkeren naar deze leerervaring en dit leidt er ook toe dat ze meer willen delen en dus meer willen leren met anderen. Deze drang om te leren komt in veel termen tot uiting, een Spaanse vogelaar formuleert het bijvoorbeeld als: “het is een intrinsieke zoektocht naar kennis”. Een Roemeense geïnterviewde begon vogels te observeren en “raakte verslaafd, nu hoor en zie ik alles: Wat is dat? Waar is dat? Wie zingt er en wie vliegt er?” De relatie tussen het opmerken (‘noticing nature’), de werelden die opengaan en de behoefte aan leren komt mooi naar voren in hoe de vogelaars vertellen over hun ervaringen in het veld. De vogelaars geven aan hoe deze honger naar kennis ertoe leidt dat ze vogels nog meer gaan opmerken: “Ik wil gewoon alles weten wat er te zien is. Want je weet ook dat op het moment dat je er een naam aan geeft, het ingeprent wordt, (...). Dan zie je het ook, je weet ‘oh, dat is havikskruid’, en als je niet weet dat het zo heet, dan loop je erlangs, dan zie je het niet”. We zien dus dat doordat leren een motivatie is, maar ook iets wat het vogelen hen daadwerkelijk oplevert, dit elkaar versterkt.18
17 Bijv, Bell, S., Marzano, M., Cent, J., Kobierska, H., Podjed, D., Vandzinskaite, D., ... & Muršič, R. (2008). What counts? Volunteers and their organisations in the recording and monitoring of biodiversity. Biodiversity and conservation, 17, p. 3443-3454; Ganzevoort, W., van den Born, R. J. G., Halffman, W., & Turnhout, S. (2017). Sharing biodiversity data: Citizen scientists’ concerns and motivations. Biodiversity and Conservation, 26(12), p. 2821-2837; Johnson, M. L., Campbell, L. K., Svendsen, E. S., & Silva, P. (2018). Why count trees? Volunteer motivations and experiences with tree monitoring in New York City. Arboriculture & Urban Forestry, 44(2), p. 59-72.
18 Zie ook: Cosquer, A., Raymond, R., & Prevot-Julliard, A. C. (2012). Observations of everyday biodiversity: a new perspective for conservation? Ecology and Society, 17(4).
Veel vogelaars zijn zich ook zeer bewust van het belang van het delen van de gegevens die ze verzamelen via hun tel- en/of ringwerk. Ze vinden het belangrijk dat hun gegevens een wetenschappelijke waarde hebben en worden gebruikt voor natuurbescherming, en dit motiveert hen om de gegevens in platforms in te voeren en te delen met wetenschappers of vogelorganisaties. Dit vormt voor veel vogelaars de tweede kernmotivatie; ze willen iets bijdragen aan vogels en natuurbescherming. Deze betrokkenheid bij natuurbescherming lijkt vaak toe te nemen naarmate mensen langer bij het vogelen betrokken zijn: “Toen ik voor het eerst begon, dacht ik dat dit niet meer dan een hobby en een interesse was. Maar naarmate de jaren verstreken, begon ik steeds meer na te denken over het milieu, wat een steeds belangrijker onderwerp voor me werd [...], het is me door mijn studie steeds duidelijker geworden dat het beschermingsgedeelte misschien wel het belangrijkste is”. Andere studies naar motivaties van natuurvrijwilligers bevestigen dat ‘waardemotivaties’, zoals het helpen van wilde dieren en bijdragen aan wetenschappelijke kennis, de meest voorkomende drijfveren zijn voor deelname aan citizen science.19
Mens-natuur relaties & verbondenheid Natuur is erg belangrijk voor de geïnterviewde vogelaars. Het leven van de geïnterviewden draait om natuur en vogels kijken. Zoals een Zweedse vogelaar zegt: “Voor mij is de natuur waarschijnlijk het allerbelangrijkste”. Ze vinden dat de mens niet zonder de natuur kan. De natuur wordt enerzijds een ‘plaats’ genoemd in tegenstelling tot de stad of de maatschappij; een plaats om te bezoeken, te bewonderen, de schoonheid ervan te waarderen, erover te leren, een plaats van rust en vrede, goed voor de gezondheid. Daarnaast benadrukken de geïnterviewden het belang van natuur en koppelen het vaak aan het zich verbonden voelen met natuur: “Want waar het mij echt om gaat, is het, ja, het natuurlijke aspect, ik geniet echt van het zien van bijzondere vogels en het identificeren van vogels, maar waar het mij echt om gaat, is gewoon het zien van de schoonheid van de natuur en me verbonden voelen met de natuur”. Een andere kijk op natuur die we tegenkomen is de natuur als allesomvattend, de natuur als alles; de natuur als thuis voor mensen en andere soorten: “Ik heb er
19 Alender, B. (2016). Understanding volunteer motivations to participate in citizen science projects: a deeper look at water quality monitoring. Jcom Journal of Science Communication, 15(3), AO4; Koss, R., Miller, K., Wescott, G., Bellgrove, A., Boxshall, A., McBurnie, J., Bunce, A., Gilmour, P. & Ierdianconou, D. (2009). An evaluation of Sea Search as a citizen science programme in Marine Protected Areas. Pacific Conservation Biology, 15, p. 116-127; Larson, L. R., Cooper, C. B., Futch, S., Singh, D., Shipley, N. J., Dale, K., LeBaron, G. S., & Takekawa, J. Y. (2020). The diverse motivations of citizen scientists: Does conservation emphasis grow as volunteer participation progresses? Biological Conservation, 242, 108428; Pages, M., Fischer, A., van der Wal, R. & Lambin, X. (2019). Empowered communities or ‘cheap labour’? Engaging volunteers in the rationalised management of invasive alien species in Great Britain. Journal of Environmental Management, 229, p. 102-111; West, S., Dyke, A., & Pateman, R. (2021). Variations in the motivations of environmental citizen scientistst. Citizen Science, Theory and Practice, 6(1), p. 1-18.
niet echt veel over nagedacht, omdat het zo vanzelfsprekend is geworden, (…) het is zo’n natuurlijk onderdeel van mijn dagen, ik ben er altijd. Dus ik denk dat het als een thuis voor me is”.
Inclusie in het vogelen
In ons historisch onderzoek zagen we dat bijna alle historische Nederlandse sleutelvogelaars die we terugvonden in de geschiedschrijving mannen waren, en – zeker in de vroegere geschiedenis – van hoge komaf waren. Wat zien we hier vandaag de dag van terug?
Veel vogelaars die we interviewden noemen dat vogelen steeds populairder en ‘hipper’ is geworden, en daarmee ook een breder publiek aanspreekt. Verschillende vogelaars zien dit ook terug in meer diversiteit in vogelwerkgroepen, in meer aandacht voor inclusie en aan het voor iedereen verwelkomend willen zijn. Anderen zien dit minder, of geven aan dat dit van groep tot groep kan verschillen.
Wat betreft inclusie is gender een veelbesproken onderwerp. Een Noorse vogelaar merkt op dat de toename van vrouwelijke deelnemers door de tijd heen sterk is veranderd: “Het is niet meer zo gedomineerd door mannen, dat is zeker een goede ontwikkeling”. Dat betekent echter niet dat in onze gesprekken niet tal van barrières voor vrouwelijke vogelaars terugkwamen, van historische genderpatronen en een gebrek aan rolmodellen tot een gevoel van onveiligheid in het veld of dat je als vrouw minder serieus wordt genomen. Dit laatste raakt ook aan competitie in de vogelwereld; een Zweedse vogelaar merkt bijvoorbeeld op dat “mannen altijd willen dat je alles kan determineren, elk geluidje of overvliegende vogel (…). Een vrouw accepteert eerder dat je het verkeerd zegt, of zegt ‘ik weet het niet’”.
Ook een tekort aan jongere vogelaars komt vaak terug in gesprekken; vogelorganisaties ondernemen allerlei initiatieven om hen meer te betrekken, waarbij als uitdaging wordt genoemd dat jongeren tegenwoordig wellicht minder zitten te wachten op lidmaatschappen. Daarnaast komen verschillende andere barrières naar voren, bijvoorbeeld dat vogelen soms duur kan zijn voor mensen met een kleine beurs (bijv. de aanschaf van een kijker, of de noodzaak een auto ter beschikking te hebben), en fysiek niet makkelijk toegankelijk kan zijn voor mensen die bijv. van een rolstoel gebruikmaken.
Zorg voor natuur
Om het idee van ecologisch burgerschap te onderzoeken hebben we gekeken naar vormen van ‘zorgen maken om’ en ‘zorgen voor’ natuur en vogels (zoals we in het Engels spreken van ‘to care about’ en ‘to care for’). Maken vogelaars zich zorgen om hoe het met vogels en natuur gaat? Een grote groep lijkt dit te relativeren; ze zijn zich bewust van de afnemende trends, maar geven aan dit niet altijd met eigen ogen te zien. Ook zeggen ze dat er vogels komen en vogels gaan. Toch komen er zorgen naar boven als we spreken over hoe mens en natuur zich tot elkaar verhouden, maar men lijkt moeite te hebben deze zorgen onder woorden te brengen en geeft aan hier onderling niet vaak met elkaar over te praten. “Het is eigenlijk best moeilijk om over te brengen, dat, nou ja, je gevoelens erover, over wat dat voor mij betekent of wat dat gevoel is
dat je het zo hebt zien veranderen en dat je zoveel dingen niet meer ziet die je vroeger heel vaak zag”. Sommige vogelaars ervaren wat we tegenwoordig eco-grief noemen20, zij maken zich zeer veel zorgen om natuur: “Als je iets over natuur weet, zie je dat de biodiversiteit op het platteland in een vrij snel tempo afneemt en de waarheid is dat dit niet erg bemoedigend is. Vaak, als ik naar het veld ga, kom ik depressief en boos terug, in plaats van opgewekt ...”.
Zorg voor natuur zien we in vele vormen. Bijna alle vogelaars die we spreken doen – naast datadeling – wel iets voor vogels en natuur, bijvoorbeeld in de vorm van het verzorgen van natuureducatie, hun eigen milieugedrag, en allerlei andere vormen van vogelbescherming en activisme. Deze actie voor vogels en natuur groeit over de levensloop en kan zowel voortkomen uit zorgen maken om, zoals een Spaanse vogelaar helder uitlegt als “Ik ben bezorgd om een beschermde diersoort, en die bezorgdheid drijft me om vogels te beschermen”, als uit liefde en verbondenheid voor vogels en natuur.
Wat we in ons veldwerk en interviews ook veelvuldig tegenkomen zijn kritische stemmen over aspecten van de community van vogelaars, en discussies onder vogelaars onderling over de relatie tussen verschillende vogelactiviteiten en zorg om en voor vogels en natuur. Dit zien we bijvoorbeeld bij ringen: veel ringers zijn gemotiveerd om te ringen omdat ze hopen dat de data worden gebruikt om vogels beter te beschermen. Het is voor ringers ook zeer bijzonder om vogels in de hand te houden, zoals verwoord door een Estse ringer: “Het is mooi om direct in contact te staan met een vogel; normaal kijk je er vanaf een afstand naar, maar ringen is een totaal andere ervaring”. We zagen in het veld ook veel voorbeelden van ringers die hun best doen de vogels zo voorzichtig mogelijk te vangen, te ringen en weer los te laten, om het ongemak voor de vogel tot een minimum te beperken. Dit laat onverlet dat vogels risico lopen bij het ringen, en in ons veldwerk kregen we te maken met gewonde en overleden vogels. Ringers (en niet-ringers) hebben verschillende meningen over de afwegingen hiervan; zo vertelt een Nederlandse ringer: “Omdat ik dit ene individu een beetje lastigval, ik later wat kan zeggen over de hele soort (…), zolang het een doel heeft kan ik dat accepteren”.
Een andere vogelactiviteit die dit soort discussies oproept, is ‘twitchen’, ook wel aangeduid als ‘soorten jagen’, waarbij vogelaars afgaan op meldingen van zeldzame vogels om deze te kunnen zien en toevoegen aan hun lijst waargenomen soorten. In zowel interviews als veldwerk zien we verschillende meningen van vogelaars of dit twitchen niet te veel stress voor vogels oplevert, en of ze zelf nog wel het vliegtuig willen nemen om naar verre oorden af te reizen voor een vogelreis.
De relatie tussen bovengenoemde resultaten (het aandachtig zijn, de behoefte aan leren die daaruit voortkomt, en het zorgen voor natuur en vogels) komt heel duidelijk uit al die verschillende verhalen naar voren. Het is een zelfversterkend proces waarbij ‘noticing nature’ en aandacht leiden tot werelden die opengaan, die het leren verder stimuleren en versterken en die uiteindelijk via verbondenheid met natuur leiden tot zorgen voor die natuur.
20 Cunsolo, A., & Ellis, N. R. (2018). Ecological grief as a mental health response to climate changerelated loss. Nature Climate Change, 8(4), p. 275-281.
Dat dit zo mooi aansluit bij een activiteit als vogelen komt ook sterk naar voren in een citaat van Krzywoszynska die zich heeft verdiept in zorgen voor (care): “Zorgen voor iets of iemand betekent aandachtig zijn om te leren over, te handelen naar, en te monitoren hoe het gaat met de behoeften van degene voor wie wordt gezorgd.’’ 21
Deel 3: Vogelactiviteiten ontwerpen om ecologisch burgerschap te versterken
Aanpak
Veel onderzoeksprojecten richten zich puur op de wetenschappelijke impact, maar in toenemende mate is de wens van zowel onderzoekers als financiers om ook aan de maatschappelijke impact aandacht te besteden. In andere woorden, hoe zorgen projecten ervoor dat de innovatieve kennis die ze ontwikkelen ook ten goede komt aan de maatschappij? Deze manier van wetenschap bedrijven vormde een centraal uitgangspunt van het ontwerp van EnviroCitizen. Waar delen 1 en 2 van het project gericht waren op onderzoek, was de laatste fase van het project gericht op de ontwikkeling en de uitvoering van nieuwe vogelactiviteiten, of de versterking van bestaande activiteiten. Het doel hierbij was om voort te bouwen op de uitkomsten van de eerste delen van het project en de relatie met het ecologische burgerschap te versterken. We focussen hier op de activiteiten die we in Nederland hebben georganiseerd.
Ten eerste vond in alle deelnemende landen een scholenproject plaats. De onderzoekers ondersteunden de docenten of voerden zelf de lesactiviteiten uit. In Nederland namen twee basisscholen deel, waarbij een van de scholen (200 leerlingen) zelfs een volledig project van zes weken aan vogels heeft besteed.
Naast het scholenproject is in Nederland een wandelroute door de Nijmeegse binnenstad ontworpen (‘De Merelroute’) en is een boekenclub georganiseerd (‘Avonden met Vleugels’).
Bouwstenen voor ecologisch burgerschap
Uit ons historisch onderzoek naar vogelen in Nederland (deel 1), en het Europese veldwerk naar de huidige praktijk van vogelen (deel 2), komen verschillende bouwstenen naar voren voor het versterken van zorg om en voor natuur. De publieksactiviteiten die we organiseerden zijn gebaseerd op deze bouwstenen. We bespreken hier de drie belangrijkste bouwstenen: inclusiviteit, leren waardoor nieuwe werelden opengaan, en het adresseren van zowel verlies als liefde en verbondenheid als motivaties om in actie te komen.
Inclusie
In zowel heden als verleden zien we dat de wereld van het vogelen niet door iedereen als toegankelijk wordt ervaren. Leeftijd, gender, opleiding, inkomen en fysieke beperking komen in de voorgaande secties ter sprake als factoren die
21 Krzywoszynska, A. (2019). Caring for soil life in the Anthropocene: the role of attentiveness in more-than-human ethics. Transactions of the Institute of British Geographers, 44(4), 661-675. p. 664, eigen vertaling.



van invloed zijn op hoe makkelijk mensen hun weg vinden in het vogelen. Een van onze doelen in deel 3 was dan ook om kansen te scheppen dit makkelijker te maken.
Niet alleen bij het scholenproject, maar ook bij ‘De Merelroute’, waren kinderen een specifieke doelgroep. De Merelroute is een wandelroute door de binnenstad van Nijmegen, en is gericht op gezinnen: kinderen kunnen samen met hun ouders, grootouders en vrienden kennis maken met vogels in de stad. De Merelroute ontwikkelden we in samenwerking met een marketeer, een kinderboekenschrijver, Sovon, Gemeente Nijmegen, de bibliotheek en tal van deelnemende Nijmeegse ondernemers. De route is gericht op de beleefwereld van kinderen (leeftijd 4-12), en bedoeld om met hun (groot)ouders te lopen aan de hand van een kleurrijke routekaart met opdrachten. Door de samenwerking met ontwerpers en een kinderboekenschrijver zorgden we ervoor dat zowel de route zelf als de materialen toegespitst waren op het doel om kinderen en hun gezinsleden in de stedelijke omgeving kennis te laten maken met de merel als stadsgenoot.
Inclusie was ook op andere manieren belangrijk in het ontwerp van de Merelroute. Zo zagen we in ons veldwerk dat fysieke beperkingen snel een barrière voor vogelen kunnen vormen. Om deze reden zorgden we ervoor dat de Merelroute volledig rolstoelproof was, inclusief alternatieve routes waar nodig. Ook werd duidelijk dat geld, zowel in het verleden als het heden, een barrière kan vormen om vogels te leren kennen; daarom verstrekten we de materialen geheel gratis, en werkten we samen met bibliotheken en organisaties voor ouders met een kleine beurs om de activiteit zo laagdrempelig mogelijk te maken. Ook de scholen die deelnamen aan het scholenproject kregen voor elke leerling een exemplaar van de routekaart. Verrekijkers of smartphones zijn geen vereiste, om te voorkomen dat dit drempels zou opwerpen.
Werelden die opengaan
Een andere belangrijke uitkomst van het veldwerk is de cruciale rol van leren, en dan vooral de nieuwe werelden die steeds weer opengaan. We vonden het in alle activiteiten dan ook belangrijk dat er een sterke focus lag op ‘attentiveness’ en het openen van nieuwe werelden, en op manieren om dit proces te stimuleren. Verschillende activiteiten in het scholenproject waren gericht op de verkenning van onderdelen van het leven van vogels, van hun kleuren tot hun zang en hun leefomstandigheden. Zo was een activiteit gericht op de verkenning van de migratieroutes van verschillende trekvogels, om kinderen zich in een vogel te laten verplaatsen en te laten ervaren hoe ver vogels moeten reizen.
Werelden kunnen ook opengaan door verhalen, specifiek verhalen die uitnodigen tot empathie en het innemen van het perspectief van een ander: in ons geval, een vogel. In de Merelroute lezen kinderen bijvoorbeeld korte verhaaltjes van Billie de Merel, die vertelt over het leven in de stad Nijmegen. Door het perspectief van een merel op de stad als leefomgeving in te nemen nodigt De Merelroute uit tot empathie met een (niet-menselijke) ander. Ook in onze leesclub ‘Avonden met Vleugels’ gebruikten we de kracht van verhalen doordat romans ook een route kunnen zijn om anders naar onze relatie met
vogels te kijken. We lazen en bespraken bijvoorbeeld Het Vogelhuis22 en De H is van Havik23 . Beide boeken hebben hoofdpersonen die zich door het verhaal heen steeds meer met vogels gaan identificeren, en minder met hun medemens. Dit leidde tot discussies: in hoeverre kun je als mens het perspectief van een vogel aannemen?

22 Meijer, E. (2016). Het vogelhuis. Uitgeverij Cossee. 23 Macdonald, H. (2015). De H is van havik. Uitgeverij De Bezige Bij. Vertaling van Macdonald, H. (2015). H is for Hawk. Random House.
Liefde, verbondenheid en verdriet als routes naar zorgen voor natuur Ten slotte zagen we in ons veldwerk dat vogelen de liefde voor en verbondenheid met vogels en natuur versterkt, en dat dit voor veel vogelaars leidt tot een langzame verbreding van hun zorg voor natuur gedurende de levensloop. Ook zagen we dat sommige vogelaars zeer veel zorg en verdriet om vogels ervaren, maar we merkten dat bezorgdheid om vogels voor veel vogelaars niet een dagelijks gespreksonderwerp is, en dat deze zorgen niet altijd makkelijk onder woorden te brengen zijn. In onze activiteiten is daarom aandacht besteed aan de zorgelijke kant van het welzijn van vogels, en aan liefde en verbondenheid om actie voor natuur te stimuleren.
De verhalen van Billie de Merel in de Merelroute kwamen al eerder langs; Billie vertelt zowel over de leuke kanten van het leven in Nijmegen, maar ook over plekken in de stad waar het lastig vertoeven is. Uiteraard is de hoop hierbij dat dit deelnemers kan motiveren om bijvoorbeeld in de eigen tuin vogels een handje te helpen. Dit probeerden we zelf ook te stimuleren; een van de betrokken ondernemers bood deelnemers bijvoorbeeld gratis vetbollen aan. De Merelroute vond plaats in het Jaar van de Merel, uitgeroepen door Sovon en Vogelbescherming Nederland om aandacht te vestigen op de achteruitgang in merelpopulaties, en De Merelroute poogt de zorg om vogels via een route van verbondenheid terug te laten komen.
Ook in de leesclub kwamen aspecten van verbondenheid en verdriet terug. Alle besproken boeken waren gekozen omdat ze de band tussen mens en vogels centraal stellen, en aspecten van biodiversiteitsverlies en natuurbescherming kwamen in de meeste boeken ter sprake. Zo bespreekt het boek Waarom Vogels24 het gevecht van een vogelwerkgroep voor het behoud van een vogelrijke poel. Dit gaf aanleiding om tijdens de leesclubbijeenkomsten van gedachten te wisselen over de mate waarin de deelnemers zich verbonden voelen met natuur, en hoop of wanhoop hebben omtrent vogels.
Ten slotte kwamen beide aspecten ook terug in de lesactiviteiten van het scholenproject. Zo was een van de lesthema’s ‘Vogels Onder Druk’, waarin leerlingen werden uitgenodigd om bijvoorbeeld uitgestorven vogels te leren kennen, voederkastjes te knutselen of hun ouders te interviewen over vogels uit hun jeugd. Bij een andere activiteit verzamelen kinderen plastic afval en maken hiervan vogelkunstwerkjes, om aandacht te besteden aan de schade die plastic aanbrengt aan de dieren om ons heen.
In dit Europese onderzoeksproject hebben we onderzocht hoe de deelname aan citizen science activiteiten, in dit geval vogels tellen en ringen, kan bijdragen aan de versterking van ecologisch burgerschap, oftewel zorg om en voor natuur. De bevindingen pasten we toe in activiteiten met als doel het ecologisch burgerschap te versterken.
24 Mik, E. (2022). Waarom Vogels. Singel Uitgeverijen.
Middels historisch onderzoek hebben we een beeld gekregen van de amateurvogelaar tussen 1850 en 2000. We zien dat de rol van ecologisch burgerschap in vogelen over de tijd verschoof, bijvoorbeeld door een toenemende afkeer van het doodschieten van vogels voor collecties, mode en onderzoek, en het starten van inventarisaties, niet als wetenschappelijk maar als beschermingsproject. We zien echter ook verschillende barrières voor een breder ecologisch burgerschap. Zeker in de 19e eeuw waren vogelaars vooral hoger opgeleide welgestelde mannen, maar in ons veldwerk bleek inclusie nog steeds een aandachtspunt. Een verbreding van de groep vogelaars, door de verdere versterking van inclusie van vrouwen, jongeren en mensen met verschillende etnisch-culturele achtergronden, zou ook de zorg voor natuur kunnen verbreden. Het veldwerk laat namelijk zien dat vogelen een hele geschikte manier is om zorg voor natuur te versterken.
Het doel van ons onderzoek was om de processen en patronen van routes naar actie voor natuur te bestuderen en te begrijpen, en te helpen versterken. Uit ons veldwerk kwam het belang van een zelfversterkend proces naar voren, waarin aandacht (‘attentiveness’) leidt tot werelden die opengaan, wat weer de wil tot leren en de verbondenheid met natuur versterkt. Onderzoek laat zien dat verbondenheid met natuur een belangrijke drijfveer is om in actie te komen voor natuur.25 In ons onderzoek vinden we verschillende motivaties, maar vooral leren en de wens bij te dragen aan natuurbescherming leven breed onder de vogelaars. We zien liefde en verbondenheid als sterke drijfveren om in actie te komen voor vogels en natuur, en sommigen worden tevens gedreven door de zorgen die ze zich maken over hoe het met natuur en vogels gaat. Deze (vaak zelfversterkende) processen van liefde, leren en zorg bieden mooie aanknopingspunten voor citizen science projecten om ecologisch burgerschap verder te verbreden en verdiepen. Door bij een grotere en inclusievere groep mensen vogels onder de aandacht te brengen, en te proberen nieuwe werelden voor hen te openen en hun verbondenheid met vogels en natuur te versterken, hebben we de lessen uit dit project omgezet in concrete actie om zodoende een bijdrage te leveren aan zorg voor vogels.
Dit artikel is gebaseerd op resultaten verkregen binnen het Europese project EnviroCitizen. Dit project is gefinancierd door het EU Horizon research and innovation programme (grant agreement No 872557). We willen alle onderzoekers bedanken die mee hebben gewerkt aan dit project, met name Caspar Beckers en Rob Lenders, die hebben meegewerkt aan het historische
25 Mackay, C. M., & Schmitt, M. T. (2019). Do people who feel connected to nature do more to protect it? A meta-analysis. Journal of Environmental Psychology, 65, 101323; Restall, B., & Conrad, E. (2015). A literature review of connectedness to nature and its potential for environmental management. Journal of environmental management, 159, p. 264-278; Van Den Born, R. J., Arts, B., Admiraal, J., Beringer, A., Knights, P., Molinario, E., ... & De Groot, W. T. (2018). The missing pillar: Eudemonic values in the justification of nature conservation. Journal of Environmental Planning and Management, 61(5-6), p. 841-856.
deel, en Elle-Mari Talivee, Ann Elisabeth Laksfoss Cardozo, Agota Ábrán, Diana Villanueva Romero, Clara Contreras Ameduri, Rene van der Wal en Elin Lundquist voor het samenwerken aan het veldwerk voor het tweede deel.
Riyan van den Born (1972) is universitair hoofddocent aan het Institute for Science in Society van de Radboud Universiteit in Nijmegen, en directeur van het Centre Connecting Humans and Nature. Haar werk richt zich op mens-natuurrelaties en actie voor natuur.
riyan.vandenborn@ru.nl
Wessel Ganzevoort (1991) is postdoc onderzoeker bij de Academische Werkplaats Klimaat en Energie van Tilburg University. Zijn werk richt zich op citizen science, groen vrijwilligerswerk en andere vormen van actief burgerschap voor natuur en klimaat.
w.b.ganzevoort@tilburguniversity.edu
Abstract
How birding can strengthen environmental citizenship
Riyan J.G. van den Born en Wessel Ganzevoort
This article reports on findings from the European research project EnviroCitizen, which explored how citizen science activities, specifically bird counting and ringing, can enhance environmental citizenship. Environmental citizenship involves both care about and care for nature. The project consisted of three components: past, present, and future.
Through historical research, we examined the characteristics of key amateur birders in the Netherlands between 1850 and 2000. We observed a shift in environmental citizenship, with a decline in hunting and collecting, and a rise in protection and monitoring over time. We also identified exclusion as a barrier to environmental citizenship in the past, particularly the exclusion of women.
To understand contemporary birding practices, our team conducted ethnographic fieldwork and in-depth interviews with birders in six European countries: Estonia, the Netherlands, Norway, Romania, Spain, and Sweden. A key finding is the self-reinforcing cycle of love, learning, and care, which explains how birders come to take action for nature. Initial sparks of interest lead to growing attentiveness to birds and nature. This attentiveness, in turn, opens up new worlds – such as an appreciation for birds’ diversity or songs – which further strengthens the motivation to learn and fosters a deeper connection with nature.
The first two parts of our project helped us understand the pathways and processes that lead people to take action for nature. However, our goal was not only to study and understand these processes but also to help strengthen them for the future. In the final section, we discuss how lessons
from our research on inclusion, worlds opening up, and the emotional aspects of love and grief can be used to reinforce the connection between birding activities and care for nature. Our findings show that love, learning, and connectedness are key motivations and pathways for fostering care about and for birds and nature.

Grauwe gans (Anser anser) uit ‘Nederlandse vogelen: volgens hunne huishouding, aert, en eigenschappen beschreeven’’ (1770-1829) uitgegeven door Nozeman en Sepp © Koninklijke Bibliotheek van Nederland
jet bakels
In kinderboeken spelen dieren een grote rol. Voor kleinere kinderen zijn dat veelal knuffelbare beesten, voor oudere lezers is het fantasiemonster draak populair. Vogels staan meestal niet op de voorgrond. Misschien zijn ze niet aaibaar genoeg, minder geschikt bevonden als identificatie voor de jonge lezer. Dat dit zeker niet zo hoeft te zijn, bewijst een van de meest gelauwerde kinderboeken ooit, Nils Holgerssons1 Wonderbare Reis van de Zweedse schrijfster Selma Lagerlöf (1858-1940). Het boek, waarin de jonge Nils op een ganzenrug door (en over) Zweden reist, kwam uit in 1906 en werd in meer dan 20 talen vertaald. Drie jaar later kreeg Lagerlöf de Nobelprijs voor literatuur. Met welke blik laat de schrijfster ons kijken naar vogels en hun wereld? Wat is het onderliggende beeld van de verhouding tussen mens en dier? En: kunnen ook kinderboeken ons tot EcoCitizenship – een verantwoordelijke omgang met de natuur – inspireren? Het blijkt dat de schrijfster met haar natuurbeelden haar tijd ver vooruit was, en aansluit bij hedendaagse inzichten waarin de mens als onderdeel van de natuur wordt gepositioneerd, en niet als middelpunt.


1 Er zijn verscheidene schrijfwijzen voor de titel van het boek van Selma Lagerlöf. We hebben alle titels geüniformiseerd en gekozen voor Nils (zoals het Zweeds) in plaats van Niels en voor het spellingcorrecte Holgerssons zonder afkappingsteken. De meest recente uitgave koos zelfs voor de titel: De wonderbare reis van Nils Holgersson.
Nils, een jongen van 14 jaar en een kwelgeest voor de dieren op de boerderij waar hij woont, is de hoofdpersoon van het verhaal. We kijken vaak vanuit zijn perspectief. Maar voor de vele lezers van het boek is het toch de leidster van de groep wilde ganzen, Akka van Kebnekaise, die het meeste indruk maakt. Juist omdat we, samen met Nils, door haar wijze ganzenblik een nieuwe wereld ontdekken; namelijk die bekeken vanuit het perspectief van de ganzen, of vanuit een van de andere dierlijke personages.
Het verhaal begint bij Nils, die, alleen thuis, een huiskabouter weet te strikken in een net. Als straf betovert de kabouter hem, en Nils krimpt tot kaboutergrootte. Hij ontdekt al snel dat hij, als kabouter, ook de taal van de dieren machtig is. Hij vraagt de huisdieren hem te helpen, maar die wijzen erop hoe Nils hen altijd heeft geplaagd. Het verhaal krijgt letterlijk vleugels wanneer een groep wilde ganzen overvliegt. Eén tamme witte gans, Maarten, kan hun lokroep niet weerstaan en stijgt op. Nils weet zich op zijn rug te werken, in een vergeefse poging om hem voor de boerderij te behouden, en zo begint het avontuur.
Al de eerste dag wordt duidelijk dat de ganzen geen goede ervaringen hebben met mensen: ‘Ik heb geleerd bang te wezen voor al wat mens heet’, bijt de leidgans Akka Nils toe, wanneer ze deze onverwachte medereiziger van Maarten ontdekt.2 Pas wanneer de jongen Akka weet te redden van de vos Smirre, groeit er langzaam een hechte vertrouwensband. Als lezer word je vervolgens, net als Nils, de ganzenwereld ingezogen, vlieg je met hen een jaar lang over Zweden (het werk is oorspronkelijk opgezet als een soort aardrijkskundeboek met een sterke ecologische component) en beleef je allerhande avonturen. Hierbij valt op dat de wereld van de natuur, waar de wilde ganzen, en nu ook Nils, onderdeel van zijn, wordt geschetst als een volwaardige wereld waar de mens een vaak kwade rol speelt. Het zijn prachtige verhalen, doorweven met motieven uit de volkscultuur waarover, naar verluidt, de jonge schrijfster door haar grootmoeder verteld kreeg. We lezen over de grote kraanvogeldans op de Kullaberg (aan de Zweedse zuidkust), een heilige dag wanneer er vrede is tussen alle dieren, over betoverde standbeelden en over met moeilijke bestaan van een berenfamilie. Opmerkelijk is dat in de verhalen niet alleen pratende en denkende dieren worden opgevoerd, maar dat het heersende antropocentrische wereldbeeld, waarin de mens automatisch het middelpunt is, ter discussie wordt gesteld. In veel verhalen van het boek botsen de belangen van de mensen- en dierenwereld op elkaar. Zo’n confrontatie gaat soms gepaard met een moment van dieper inzicht van het menselijke personage (en ook van Nils), dat zijn of haar verhouding met die dierenwereld voorgoed zal veranderen. Zo’n moment is de kern van het hoofdstuk ‘Het grote vogelmeer’.3
2 Selma Lagerlöf. Nils Holgerssons wonderbare reis. H.J.W. Becht’s Uitgeversmaatschappij N.V. Amsterdam, uit het Zweeds vertaald door Margaretha Meyboom, 8e druk, 1963, p. 24.
3 Selma Lagerlöf, Nils Holgerssons wonderbare reis, p. 63.
| een blik vanaf de ganzenrug
In het grote vogelmeer is niet Nils of de gans Akka de hoofdpersoon, maar de wilde eend Jarro. Op een kwade dag wordt Jarro, een van de vele vogels die voedsel en een broedplaats zoeken bij het Takermeer (in zuid Zweden), door een jager aangeschoten. De eend wordt gevonden door een boerenzoon, die hem mee naar huis neemt en verzorgt. Terwijl Jarro aansterkt en zich gelukkig prijst met zijn onderkomen, verneemt hij van de huiskat dat de mensen plannen hebben om het meer droog te leggen, om zo meer landbouwgrond te winnen. “Stel je nu eens voor”, schrikt Jarro, (…) “dan zou er geen kroos meer zijn voor de grote eenden en geen jonge vissen en kikkers en muggenlarven voor de jonge. Dan zouden al die bosjes riet verdwijnen, waar de jonge eenden zich nu kunnen verstoppen, tot ze kunnen vliegen. Alle eenden zouden moeten verhuizen en een andere woonplaats zoeken”.4 Jarro krijgt een nog bitterder schrik te verduren. Zijn gastheer neemt hem mee naar het meer, maar in plaats van de eend los te laten, zet de man, die Jarro eerst had verzorgd, de eend in als lokvogel. Onmachtig moet Jarro toezien hoe zijn soortgenoten die op hem afvliegen, worden geschoten.
Maar ook de wilde ganzen strijken neer in het Takermeer, en Nils weet Jarro te bevrijden. Ondertussen dreigt een nieuw onheil, want het zoontje van de jager is Jarro gaan zoeken, en komt daarbij vast te zitten op een eilandje in het meer. De kern van deze episode komt naar voren in het inzicht van zijn wanhopige moeder. Zij vreest dat haar kind is verdronken en zwerft handenwringend langs de oevers van het meer. Daar ziet ze groepen vogels zwermen en wordt overweldigd door hun geroep. ”Maar de angst die zij zelf voelde opende haar hart. Ze vond, dat ze niet zo ver van de andere levende wezens afstond, als de mensen gewoonlijk doen. Ze begreep veel beter dan ooit tevoren, hoe de vogels het hadden. Ze hadden hun dagelijkse zorg voor huis en kinderen, evenals zij. Er was zeker niet zo’n groot verschil tussen hen en haar, als ze tot nu toe had gemeend”.5 Was misschien het verlies van haar kind een straf van God, een gevolg van de plannen de vogels hun broed- en voedselplaats te ontnemen? Ze ziet in dat de drooglegging van het meer voor de vogels desastreus zou uitpakken, en weet het besluit te laten terugdraaien. Haar zoontje wordt ongedeerd gevonden. Overigens was het pas in 1974 dat het Takermeer tot beschermd natuurgebied werd verklaard.
Tijdens een ander avontuur krijgt Nils het aan de stok met een berenfamilie die wordt geplaagd door de toenemende mijnbouw in hun leefgebied. Nils, die door een windvlaag van de rug van Maarten is geblazen en naar beneden getuimeld, wordt gevangen door een berin. Zij geeft Nils als speeltje (en als potentieel lekker hapje) aan haar jongen en de volgende dag wordt de angstige gevangene meegenomen door ‘vader beer’. Die heeft ontdekt dat
4 Selma Lagerlöf, Nils Holgerssons wonderbare reis, p. 170.
5 Selma Lagerlöf, Nils Holgerssons wonderbare reis, p. 176.
Nils ‘zwavelstokken’ bij zich draagt, en biedt Nils de vrijheid aan wanneer hij met zijn lucifers de ijzerfabriek, die de leefomgeving van de beren verstoort, in brand weet te steken. Andere berenfamilies zijn al weggetrokken uit het aangetaste woud. “Ik geloof dat de mensen alleen op de wereld willen zijn”, zei de berin. ”Al laat je hun vee en hun volk met rust, al leef je van bosbessen en mieren en groen, dan mag je nog niet in het bos blijven wonen. Ik zou wel eens willen weten, waarheen we moesten verhuizen om rust te hebben”.6
Maar … waar Lagerlöf bij het Takermeer de kant van de vogels koos – het meer wordt immers niet gedempt – achtte ze blijkbaar de ijzermijn zo belangrijk voor de ontwikkeling van het land, dat deze niet in vlammen mocht opgaan. Nils overdenkt alle belangrijke toepassingen die ijzer voor de mensen heeft: “IJzer was er in de ploeg, die de akker openmaakte, in de bijl, waarmee het huis gebouwd werd (…). ‘t Grote en ’t kleine al het nuttige en onontbeerlijke, van ijzer was het alles!”7 Hij besluit het verzoek van de beer te weigeren. Wanneer Nils op de valreep zijn belager waarschuwt voor een jager, laat de beer hem gaan en geeft hem zelfs uit dankbaarheid een geheime spreuk, die alle beren op een afstand zal houden. De schrijfster ‘kiest’, hier dus de kant van de mensen – het zou ook wel ver leiden in een kinderboek een fabriek in brand te laten steken - maar ze laat wel duidelijk zien, wat dit voor het dierenleven betekent. Het is een van de vele voorbeelden in het boek waarin de schrijfster verhalen uit de volkscultuur, met daarin oude ideeën en waarden met betrekking tot de tolerantierelatie tussen mens en dier in haar boek verwerkt. Claudia Lindén wijst in haar artikel over ‘drie berenverhalen bij Selma Lagerlöf’ op de oude, prechristelijke banden die er in delen van Scandinavië bestaan tussen mensen en beren, vooral bij de Sami, waar verschillende mythische ‘afspraken’ de omgang reguleren en ruimte scheppen voor zowel mensen en beren.8 In dit wereldbeeld, dat we vinden of vonden bij verschillende, zo niet alle inheemse gemeenschappen, is de wereld van de wilde natuur een eigenmachtig domein, bevolkt door diverse categorieën van geesten, goden, dieren en planten met een eigen cultuur en bestaansrecht buiten de mens om. Ook Nils’ reis toont een wereldbeeld waarin mens en dier beide hun leefwereld hebben, maar die ook via afspraken en morele verplichtingen met elkaar zijn verweven. Het lijkt alsof Lagerlöf inspiratie heeft geput uit deze traditionele denkbeelden, om een in die tijd zeer modern en vooruitstrevend punt te maken: namelijk door een perspectief te schetsen vanuit de dierenwereld, dat bestaansrecht verdient los van menselijke belangen.9 Door dit beeld te verweven in een boek voor de jeugd, zal ze hebben gehoopt bij haar jonge lezers hun blik op de dierenwereld te vormen en respect en compassie voor de natuur in brede zin op te roepen. Om ze te inspireren tot ‘ecoburgerschap’, al bestond die term toen nog niet. Het zou
6 Selma Lagerlöf, Nils Holgerssons wonderbare reis, p. 230.
7 Selma Lagerlöf, Nils Holgerssons wonderbare reis, p. 234.
8 Claudia Lindén. ‘From monsters to endangered animal. Tree bear stories by Selma Lagerlöf’, Oliver Grimm ed. Bear and Human. Facets of a Multi-Layered Relationship form Past to recent times, with emphasis on Northern Europe. Brepols, Turnhout, 2023:884; zie ook Jet Bakels. ‘Sluit een verbond met gevaarlijke dieren’, Opinie, NRC, 21 september 2022.
9 Christopher Oscarson, ‘Nils Holgersson, Empty Maps and the Entangles Bird’s Eye View of Sweden’, Universsitetsforlaget 2009, Vol. 109, p. 109.
| een blik vanaf de ganzenrug
interessant zijn verder onderzoek te doen naar de invloed van kinderboeken op de vorming van zo’n activerende houding.
Uiteindelijk gaan de wegen van Nils en de ganzen uiteen. Wanneer de jongen na een jaar de boerderij van zijn ouders bezoekt, valt de betovering van hem af. Hij wordt weer mens. Hij hervindt zijn ouders, maar verliest zijn vermogen met de dieren te praten. Hoe moet hij van Akka en de andere ganzen afscheid nemen? Het is volgens Rudy Kousbroek “een van de meest hartverscheurende passages uit de hele wereldliteratuur”.10 Nils zit op het strand en kijkt naar de

overvliegende ganzen. “Hij trachtte hun lokroep te roepen, die hen bij hem zou brengen, maar zijn tong was onwillig”.11 (…) “’t Scheen, dat hij ze alleen maar bang maakte (…) en hij voelde een bitter verdriet. De jongen voelde zo’n verlangen naar hen die wegvlogen, dat hij bijna wenste dat hij weer de betoverde kabouter was, die over land en zee kon rijden met een troep wilde ganzen”.12
Zo zijn de werelden van dieren en mensen weer gescheiden. En de lezer? Het kan haast niet anders, of het verhaal leidt tot een mogelijk blijvende affiniteit en verbondenheid met de ganzen en andere dieren, die hij of zij in het boek zo goed heeft leren kennen. Door mee te gaan in de betovering van Nils, worden we als lezers ondergedompeld in deze wereld. Wie met de ganzen van Akka heeft meegeleefd, zoveel morele dilemma’s en keuzes heeft ondergaan waarin de positie van dieren zo centraal staan, moet toch wel als een verantwoordelijke ecoburger uit het boek stappen, of daar in ieder geval een vruchtbare bodem voor vinden wanneer deze ideeën op latere leeftijd aan de orde komen.
Jet Bakels is antropoloog, gespecialiseerd in de relatie tussen dier, mens en landschap. Zij is geïnteresseerd in de ecologische kennis van kleinschalige gemeenschappen, werkt als onderzoeker bij het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland en is daarnaast actief als tentoonstellingsmaker en schrijfster van kinderboeken en populairwetenschappelijke artikelen. Zij promoveerde op de relatie tussen mens en tijger in Indonesië (‘Het Verbond met de Tijger’, 2000), en publiceerde o.a. ‘Menseneters, koninklijke tijgers en heilige haaien’ (2005), ‘Monsterdieren. Fabels & Feiten’ (2018) en Bears bring Spring (2022). Zie www.immaterieelerfgoed.nl en www.jetbakels.nl jet.bakels@planet.nl
Abstract
A View from the Goose’s Back. Nils Holgersson’s Wonderful Journey Jet Bakels
In this article, we explore one of the most acclaimed children’s books of all time, The Wonderful Adventures of Nils, by Swedish author Selma Lagerlöf (1858–1940). Published in 1906, the story follows young Nils as he embarks on an extraordinary journey through (and over) Sweden on the back of a goose. Lagerlöf presents a surprisingly animal-centred perspective, partly inspired by folktales. But can children’s books also inspire Eco-Citizenship – a responsible approach to nature? It turns out that Lagerlöf was ahead of her time, depicting nature in ways that align with contemporary views, positioning humans as part of nature rather than at its centre.
11 Selma Lagerlöf, Nils Holgerssons wonderbare reis, p. 377.
12 Selma Lagerlöf, Nils Holgerssons wonderbare reis, p. 378.
bakels | een blik vanaf de ganzenrug

Haan (Gallus gallus) uit ‘Nederlandse vogelen: volgens hunne huishouding, aert, en eigenschappen beschreeven’’ (1770-1829) uitgegeven door Nozeman en Sepp © Koninklijke Bibliotheek van Nederland
yvette jol & edwin van der veldt
Een traditie onder druk door veranderende opvattingen over mens-dierrelaties
Op Schiermonnikoog wordt al, zo lang als de eilanders zich kunnen herinneren, jaarlijks Kallemooi gevierd: een feest waarbij een levende haan in een mand op een achttien meter hoge mast het pinksterweekend doorbrengt. Dit feest wordt door veel eilanders gezien als onderdeel van de lokale identiteit van Schiermonnikoog, maar er is ook kritiek op het gebruik van een levende haan. De laatste jaren lijkt die kritiek toe te nemen.
In het kader van het afstudeeronderzoek van Yvette Jol aan de Reinwardt Academie van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten brachten we de verschillende perspectieven op het feest in kaart.
In deze bijdrage plaatsen we de casus eerst in de bredere context van mens-dierrelaties. Vervolgens brengen we de verschillende standpunten ten aanzien van de traditie in kaart. We besteden daarbij aandacht aan de rol van de gemeente Schiermonnikoog en het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed en we stellen de vraag hoe het zit met de stem van de haan. Daarna kijken we naar de uitwerking van de verschillende opvattingen over Kallemooi in de praktijk aan de hand van enkele observaties tijdens de viering in 2023.
De Schiermonnikoogse traditie Kallemooi ligt elk jaar onder vuur omdat er een levende haan bij wordt gebruikt. De traditie is onderdeel geworden van een bredere discussie over mens-dierrelaties, maar tegelijkertijd gaat het om meer: de angst voor inmenging van ‘buiten’ in een lokale traditie en de (on) wenselijkheid van verandering. We stellen daarbij vast dat de traditie door druk van buiten al werd aangepast. En hoewel het protest inmiddels bijna onderdeel van de traditie lijkt te zijn worden, zijn de betrokkenen nog geen stap nader tot elkaar gekomen, en blijft de vraag wat de haan er zelf eigenlijk van vindt.
Kallemooi – een traditie op Schiermonnikoog
Jaarlijks wordt met Pinksteren op Schiermonnikoog Kallemooi gevierd. Daarbij ‘stelen’ jongeren bij één van de boeren op het eiland een levende haan. Deze haan wordt vervolgens op de zaterdagnacht voor Pinksteren in een mand op een achttien meter hoge mast gehesen. De mand met de haan erin bevindt zich op de kruising van de mast en de ra. Boven op de mast prijkt een groene tak met daaronder de Nederlandse vlag. Op de witte baan van de vlag staat Kallemooi. Aan de uiteinden van de ra hangen twee jeneverkruiken. Als de haan in de mast is gehesen, is het feest in de kroegen van het dorp en kan het
yvette jol & edwin van der veldt | de betwiste haan van kallemooi
pinksterweekend beginnen. De haan blijft drie dagen in de mand zitten. De dinsdag na Pinksteren is het ‘Pinksterdrie’, waarbij spelletjes voor de kinderen van het eiland worden georganiseerd en kinderen worden rondgereden in paard en wagen, ofwel het Pinksterrijden. Ter afsluiting van de festiviteiten wordt de mand publiekelijk naar beneden gehesen, en de haan getoond aan de verzamelde aanwezigen en daarna in een stoet teruggebracht naar de rechtmatige eigenaar.1

1 Meertens Instituut, Pinksteren, https://meertens.knaw.nl/2007/02/15/pinksteren/ (bezocht op 19-9-2024).
Herkomstonderzoek
Zoals bij veel tradities is er ook voor Kallemooi geprobeerd om de ‘herkomst’ te achterhalen. We kunnen de opbrengsten van dit herkomstonderzoek terugvinden in volkskundige en heemkundige publicaties. Voor Kallemooi levert dit het volgende beeld op: Kallemooi zou al sinds de middeleeuwen op Schiermonnikoog zijn gevierd.2 Het feest vindt jaarlijks plaats tijdens Pinksteren, maar staat los van de kerkelijke pinksterviering.3 Vergelijkbare voorjaars- of pinksterfeesten werden overigens ook op andere plaatsen aan de Waddenkust gevierd. De vroegst geschreven bron dateert uit 1646.4
Ook de etymologie van het woord Kallemooi wordt op verschillende manieren uitgelegd. Het zou een verbastering kunnen zijn van ‘kale mei(boom)’, maar het zou ook uit het Noors afkomstig kunnen zijn, waar kalle roepen betekent en mooi mei. In het Schiermonnikoogs vertaalt Kallemooi als ‘Mei roepen’. Kalle zou ook kunnen afstammen van het oud-Germaanse wordt kalle, calle of galle wat gebruikt wordt voor verschillende soorten vogels.5
De haan speelt een belangrijke rol in de Kallemooitraditie, en sinds enige tijd ook in de discussie over de traditie. De discussie spitst zich toe op het gebruik van een levende haan. Sommige betrokkenen wijzen op de betekenis van de levende haan als teken van vruchtbaarheid: als de haan levend naar beneden komt, zou dit duiden op een voorspoedig jaar.6 Voor de zogeheten Kallemooicommissie, een groep van ongeveer vijftien eilanders die zich jaarlijks bezighoudt met de organisatie van Kallemooi, is een levende haan als onderdeel van Kallemooi essentieel.
Peter-Arnold Kolstein, de voorzitter van de Kallemooicommissie, verwoordt het standpunt als volgt: ‘[De haan] die is er altijd al geweest, daar begint het mee. De haan wordt gehaald en gaat op de mast, in de lucht en dat is de start van het pinksterfeest’, aldus Kolstein.7 De regels of verplichte onderdelen van de traditie staan volgens Kolstein niet op papier, maar de haan is volgens hem
2 Historische studies over de achtergrond en ontstaansgeschiedenis van Kallemooi zijn beperkt. Wij vonden vooral niet-wetenschappelijk onderbouwde artikelen in heemkundige tijdschriften. Zie: Axnot van Fivelgo, ‘Kallemooi, het Schiermonnikoogse lentefeest’ (Historische vereniging ’t Heer en Feer, onbekend), en S. Dyk, ‘Historisch overzicht van de bestudering van het Schiermonnikoogs.’ It Beaken, 67, 165-211 (2005), en eerder S.J. van der Molen, ‘De Kallemooi, de Pinkstermei van Schier’, Neerlands Volksleven 23 (1973), p. 95-101.
3 Meertens Instituut, Pinksteren.
4 A. van Fivelgo, ‘Kallemooi, het Schiermonnikoogse lentefeest’.
5 Meertens Instituut, ‘Pinksteren’, datum onbekend, https://meertens.knaw.nl/2007/02/15/ pinksteren/ (bezocht op 6/10/2024).
6 A. van Fivelgo, ‘Kallemooi, het Schiermonnikoogse lentefeest’.
7 Interview met Peter-Arnold Kolstein, voorzitter Kallemooicommissie door Y. Jol tijdens een bezoek aan Schiermonnikoog, 12 april 2023.
yvette jol & edwin van der veldt | de betwiste haan van kallemooi
wel duidelijk één van deze vaste onderdelen. De levende haan hoort volgens hem bij het ‘gevoel’ van Kallemooi en is onderdeel van Kallemooi zo lang er feest wordt gevierd.8
Dierenwelzijnsorganisaties als Comité Dierennoodhulp, House of Animals en Caring Vets staan echter kritisch tegenover het gebruik van een levende haan. Zij vinden het een vorm van dierenmishandeling en pleiten voor een Kallemooi zonder dierenleed.
Sandra van de Werd, oprichter en coördinator van Comité Dierennoodhulp stelt: ‘Je gaat niet een dier voor het vermaak van mensen drie dagen in een mand stoppen en aan een paal hangen terwijl het dier niet weet wat er met hem gebeurt. Een dier moet volgens de wet zo natuurlijk mogelijk gehuisvest worden en dat is dit niet. De haan is een groepsdier en wordt in zijn eentje opgesloten in een donkere mand en weet niet wat hem overkomt. Dit geeft onnodig veel angst en stress.’9
Kritiek op de traditie van buitenaf is volgens Kolstein een belangrijke bedreiging voor de traditie. Volgens Kolstein lijken de dierenwelzijnsorganisaties ervan uit te gaan dat de haan bewust kwaad wordt aangedaan, maar daar zou geen sprake van zijn.
De discussie over de haan van Kallemooi staat in een traditie van uiteenlopende visies op dieren, dierenwelzijn en dierenrechten die, rond een gebruik waarbij dieren betrokken zijn, publiekelijk met elkaar tot botsing komen.
Tradities waarbij dieren een rol spelen hebben een lange geschiedenis, met bekende voorbeelden als stierenvechten, zwientie tikken10 of inmiddels verdwenen tradities als katknuppelen en gans- of palingtrekken. Dergelijke kwelspelen waren publiek vermaak verbonden aan een vast moment in het jaar, populair in de zeventiende en achttiende eeuw. Als er al kritiek op kwam was dat eerder vanwege de angst voor sociale onrust of dronkenschap, en niet vanwege het mogelijke dierenleed.11
Dat dierenleed (of dierenwelzijn) tegenwoordig een belangrijker punt van kritiek is op tradities waarbij levende dieren een rol spelen komt onder andere door de stroom aan recente wetenschappelijke inzichten over het gedrag, intelligentie en gevoelsleven van dieren. Uit die biologische en ethologische studies blijkt dat dieren als soort over allerlei eigenschappen (taalvaardigheid, empathie, emotie, enz.) beschikken. Dat inzicht heeft ook invloed gehad op de geesteswetenschappen, waar sprake is van wat wel wordt aangeduid als een
8 Interview met Peter-Arnold Kolstein, voorzitter Kallemooicommissie door Y. Jol.
9 Interview met Sandra van de Werd, Comité Dierennoodhulp telefonisch door Y. Jol, 27 maart 2023.
10 Zwientie tikken, of zwijntje tikken is een oud-Nederlands spel dat vooral in het oosten van Nederland wordt gespeeld, waarbij geblinddoekte deelnemers in een bad van modder een (levend) varken moet aantikken.
11 Cornips, L. ‘Veranderende opvattingen over dieren in cultureel erfgoed.’ in B. Geudens, & A. Vanthienen (red.), Beestig! Inspiratiebrochure Erfgoeddag en Erfgoedweek, 2022, p. 54-61.
animal turn: een hernieuwde en nieuwe aandacht voor dieren in uiteenlopende geografische, culturele en historische contexten. In Human-Animal studies (in het Nederlands dier-mensstudies) is aandacht voor de agency van dieren en worden deze niet meer enkel als representant van hun soort gezien, maar als individuen met een eigen perspectief of ‘stem’ in het verleden.12 De relatie tussen de traditioneel gescheiden natuur- en geesteswetenschappen wordt kritisch bevraagd door de constatering dat ook dierengedrag wordt aangeleerd, over generaties wordt doorgegeven, en per individu of populatie kan verschillen.13 De toegenomen aandacht voor deze wetenschappelijke inzichten kan worden begrepen in de context van de steeds zichtbaarder wordende gevolgen van de huidige biodiversiteits- en klimaatcrisis. De menselijke invloed op het klimaat en het massaal uitsterven van soorten laat zien dat de menselijke soort onderdeel is van een groter (ecologisch) geheel, daar een desastreuze invloed op heeft en de gevolgen niet geheel kan overzien. Het is vanuit deze zorg ook begrijpelijk dat milieu- en dierenrechtenorganisaties bestaande tradities met dieren aangrijpen om voor een breed publiek duidelijk te maken dat de omgang met dieren moet veranderen. Even begrijpelijk is de weerstand tegen verandering van deze tradities, vanuit de waarde die de traditie als geheel of die specifieke onderdelen hebben (of verondersteld worden te hebben) voor de betrokken gemeenschappen.
Strijd om de traditie: protest, aanpassing en onbegrip
De protesten tegen het gebruik van de levende haan bij Kallemooi hebben verschillende vormen aangenomen, van publieke acties tijdens de traditie zelf, ludieke campagnes op sociale media, tot verzoeken bij de rechter om geen vergunning te verlenen voor het evenement. In 2014 deed de Friese Dierenbescherming een oproep aan de Kallemooi-commissie om niet langer een levende haan te gebruiken. Een jaar later, in 2015, werden door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) extra maatregelen opgelegd aan de Kallemooicommissie om het welzijn van de haan te waarborgen.14
Het Comité Dierennoodhulp is niet tegen het feestvieren, maar vindt wel dat moet worden erkend dat dieren levende wezens met gevoelens en emoties zijn. Een haan gebruiken voor het plezier van mensen staat haaks hierop. Daarnaast geeft het gebruik van een levende haan bij het feest volgens oprichter Van de Werd een verkeerd voorbeeld: ‘Dat mensen dit gewoon doen
12 Reesink, M., Dier en Mens. De Band tussen ons en andere dieren. Amsterdam, 2021, Fudge, Erica. ‘What was it like to be a cow? History and animal studies.’, in: L. Kalof (red.), The Oxford Handbook of Animal Studies. New York, 2017.
13 Overigens is bij niet-menselijke dieren het onderling bestempelen van dergelijk gedrag als ‘immaterieel erfgoed’ nog niet aangetoond.
14 Zie voor de maatregelen van de RVO opgelegd in 2015 (en geldig vanaf dat jaar): https://www. rijksoverheid.nl/documenten/woo-besluiten/2024/04/23/besluit-op-woo-verzoek-over-brief-rvowaarin-wordt-aangegeven-dat-behandeling-van-haan-tijdens-kallemooi-niet-in-strijd-is-met-de-wet (bezocht op 6/10/2024).
yvette jol & edwin van der veldt | de betwiste haan van kallemooi
als vermaak, dat vind ik heel kwalijk, het geeft een heel slecht voorbeeld voor hoe we met dieren om moeten gaan.’15
Om het gebruik van een levende haan te verbieden stapte het Comité Dierennoodhulp in 2019 naar de rechter. Het argument was dat de burgemeester van Schiermonnikoog geen omgevingsvergunning had mogen verlenen, omdat het welzijn van de haan zou worden geschaad. Deze gang naar de rechter had geen effect. Ook in hoger beroep concludeerde de rechter dat er geen sprake was van dierenmishandeling, en als dat wel zo zou zijn, het Comité een beroep had moeten doen op handhaving volgens de Wet Dieren. Het op zitting nog aangedragen argument dat de vergunning ‘in strijd is met de zedelijkheid’ werd eveneens door de rechter verworpen. Juridisch waren er dus geen restricties op de uitvoering van de traditie, maar de gang naar de rechtbank creëerde uiteraard veel aandacht voor het gebruik van de haan.
In 2022, 2023 en 2024 dienden Comité Dierennoodhulp, House of Animals en Caring Vets een verzoek tot handhaving in bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteiten (NVWA). Dit verzoek werd driemaal afgewezen.
Daarnaast zijn er ook individuele dierenactivisten die zich verzetten tegen Kallemooi. Eén van hen is Saskia. Zij voerde drie keer actie op Schiermonnikoog.16 In 2017 en 2018 heeft Saskia samen met andere activisten geprobeerd om zich vast te ketenen aan de mast op het moment dat deze werd gehesen. In 2017 slaagde één van de activisten erin om zich vast te ketenen, maar in beide jaren werden de activisten opgepakt en diezelfde avond nog van het eiland afgezet. In 2019 was er protest in de vorm van een demonstratie, gefaciliteerd en gereguleerd door de gemeente: ‘Het voelde een beetje als een achteruitgang op de impact die je kan maken, we stonden daar te demonstreren in een apart vak waar de haan zou worden omhooggehesen, terwijl de rest van het hele eiland feest aan het vieren was. We werden gewoon uitgelachen.’17
Volgens Saskia mogen mensen niet over de rechten van dieren beschikken en beslissen. Zij gaat ervan uit dat het voor de haan niet prettig is om drie dagen in een mand te zitten opgesloten. ‘Wanneer je daar langer over nadenkt, moet iedereen deze mening delen.’ aldus Saskia. Doel van de acties is om publiciteit te genereren en om een tegengeluid te laten horen zodat er een maatschappelijke discussie op gang komt. Saskia wil mensen op de hoogte brengen van wat er gebeurt tijdens Kallemooi op Schiermonnikoog: ‘Soms heb ik zelf ook de behoefte om gewoon een signaal af te geven van “Kijk nou mensen, kijk nou wat hier gebeurt!”. Als het een kat zou zijn die in die mand zou zitten, dan zou heel Nederland in opstand komen. Maar het is maar een haan.’
De gemeente van Schiermonnikoog werd ook onderdeel van de discussie rondom Kallemooi omdat zij elk jaar de vergunning voor het evenement moeten verlenen. Sebastiaan Beuker, beleidsadviseur Openbare Orde & Veiligheid bij de gemeente Schiermonnikoog, komt zelf niet van Schiermonnikoog maar kan zich goed verplaatsen in de betekenis van Kallemooi voor de eilanders. De
15 Interview met Sandra van de Werd, Comité Dierennoodhulp telefonisch door Y. Jol.
16 Achternaam bekend bij de auteur, hier weggelaten op verzoek van geïnterviewde.
17 Interview met Saskia, dierenactiviste telefonisch door Y. Jol.
levende haan is volgens hem de kern van de traditie en vervanging met een nephaan is ondenkbaar. ‘Het is het feestje van het eiland, en daar hoort die haan bij. […] Er zit een heel ritueel omheen. […] Voor de eilanders is het echt het ding van het eiland, het is van Schier.’18
In Nederland speelt ook het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed (KIEN) een rol in het publieke debat over de omgang met dieren in tradities. Het KIEN richt zich op het behoud en de bevordering van wat zij aanduiden als ‘het immateriële erfgoed’ in Nederland. Adviezen van het KIEN hebben geen politieke of juridische status, maar zijn wel van invloed op het maatschappelijke debat en erfgoedgemeenschappen. Jet Bakels, wetenschappelijk medewerker bij het KIEN, geeft aan dat binnen het KIEN verschillende visies bestaan op het gebruik van dieren bij tradities. Als organisatie houdt het KIEN zich vast aan wat de Nederlandse wet toestaat. Daarnaast is er een extra clausule, die geldt als criterium voor het aanmelden van een traditie bij het Netwerk Immaterieel Erfgoed, waarin staat dat het dierenwelzijn niet mag worden geschaad.19 Bakels plaatst hierbij de kanttekening dat het ‘niet schaden van het dierenwelzijn’ een subjectief begrip is en er ruimte is voor verschillende interpretaties: ‘Het is een rekbare clausule. In het netwerk staat bijvoorbeeld ook ambachtelijke slager ingeschreven. […] Hoe ver rek je die grens op?’20
Gevraagd naar haar persoonlijke standpunt merkt Bakels op dat dierenleed bij Kallemooi relatief beperkt lijkt. Niet alleen is de schaal beperkt – er wordt slechts één haan gebruikt, terwijl er dagelijks 1,5 miljoen kippen worden gedood, maar de haan zit ook een relatief beperkte tijd in een mand – slechts drie dagen De haan keert vervolgens weer terug naar zijn eigen omgeving. We weten niet hoe de haan zijn verblijf ervaart. Misschien vindt hij het wel best. Gelukkig heeft hij verder een normaal hanenleven, aldus Bakels. 21
De vasthoudendheid van de eilanders kan volgens Bakels deels worden verklaard door het feit dat Kallemooi als een belangrijk onderdeel van de lokale identiteit van Schiermonnikoog wordt ervaren. Door dergelijke tradities voelen de eilanders zich meer verbonden met de plaats, tijd en met elkaar. De feestelijkheden rond Kallemooi en het idee dat het hier om een unieke, oude traditie gaat, bevestigen of versterken het gevoel van gemeenschappelijkheid: iets waar juist behoefte aan ontstaat wanneer de druk van buitenaf toeneemt.
18 Sebastiaan Beuker, Interview met Sebastiaan Beuker, Beleidsadviseur Openbare Orde & Veiligheid Gemeente Schiermonnikoog door Y. Jol tijdens een bezoek aan Schiermonnikoog, 12 april 2023.
19 Zie: https://www.immaterieelerfgoed.nl/nl/page/2719/criteria-aanmelding-netwerk-immaterieelerfgoed (bezocht op 6/10/2024).
20 Interview met Jet Bakels, wetenschappelijk medewerker Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed, door Y. Jol tijdens een bezoek aan het KIEN, 5 april 2023.
21 Ibid.
Door wetenschappelijk onderzoek weten we steeds beter wat dierenwelzijn bevordert. In 2021 introduceerde de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) het begrip ‘dierwaardigheid’ in relatie tot de veehouderij. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een dier intrinsieke waarde heeft, die wordt erkend en dat er wordt voorzien in de basisbehoefte en goede kwaliteit van leven. De raad stelde zes leidende principes op. In een recentere publicatie, ‘Plezier voor mens én dier?’, wordt het begrip dierwaardigheid gedefinieerd in relatie tot sport, ontspanning, traditie en vermaak. Ook hierbij zijn leidende principes geformuleerd. Volgens de RDA zouden alle activiteiten op het gebied van sport, ontspanning, traditie en vermaak in lijn moeten zijn met de door de RDA genoemde principes. Wanneer dit niet het geval is, moet de activiteit worden aangepast. In sommige gevallen betekent dit dat een traditie zou kunnen verdwijnen.
Onder invloed van de protesten zijn op Schiermonnikoog aanpassingen gedaan in de traditie, die het welzijn van de haan moeten verbeteren of monitoren. In 2015 legde de RVO de Kallemooicommissie extra maatregelen op. Vanaf toen is er, naast voldoende water en voedsel, ook een webcam in de mand. Een dierenarts controleert driemaal per dag of het goed gaat met het dier. Als gevolg van de aangifte die er door de dierenwelzijnsorganisaties is gedaan voor het stelen van de haan, is tegenwoordig de eigenaar van de haan op de hoogte, zodat er niet meer van diefstal kan worden gesproken. Volgens Sandra van de Werd hebben deze aanpassingen echter geen enkele betekenis voor het welzijn van de haan. De webcam draagt niet bij aan het welzijn van het dier, op de webcam kan er slechts worden gecontroleerd of het dier nog leeft. Ook krijgt het dier doorweekt brood mee, wat voor de haan geen gezond voedsel is. Dat het stelen van de haan is aangepast, en niet langer onderdeel van de traditie is, geeft volgens Van de Werd juist aan dat de waardes niet zo vaststaan als de Kallemooicommissie doet lijken: ‘Volgens de traditie was [het stelen] een belangrijk om de mannelijkheid te bewijzen en dat stuk kan opeens wel weggehaald worden.”22
Een ander gevolg van de discussies en individuele protestacties is te zien tijdens Kallemooi zelf: de beveiliging is opgeschroefd om rekening te houden met toekomstige acties. Beuker heeft de sfeer tijdens Kallemooi de afgelopen jaren zien veranderen. ‘Vroeger was het gezelligheid en feest, nu staan er hekken en is er overal politie.’ 23 Ook binnen de gemeente is er volgens hem meer spanning, dit komt omdat er maatregelen getroffen moeten worden om de veiligheid van alle bezoekers te waarborgen.
22 Interview met Sandra van de Werd, Comité Dierennoodhulp telefonisch door Y. Jol.
23 Sebastiaan Beuker, Interview met Sebastiaan Beuker, Beleidsadviseur Openbare Orde & Veiligheid Gemeente Schiermonnikoog door Y. Jol tijdens een bezoek aan Schiermonnikoog, 12 april 2023.

Bij de observatie van het ophijsen van de haan in de mand in 2023, toch het meest beladen onderdeel van de traditie, was het belang van dit ritueel of de beladenheid ervan niet direct terug te zien in de reacties van het publiek. Ruim voordat de Kallemooicommissie rond elf uur begon met het knopen van de mast, waren de kroegen goed gevuld en heerste er een feestelijke sfeer in het dorp. Om elf uur begonnen de leden van de Kallemooicommissie met het aan elkaar knopen van de mast. Een groep vrijwilligers hield het publiek daarbij in de gaten om mogelijk protestacties tegen te gaan. Van de spanningen die er heersen tussen voor- en tegenstanders van Kallemooi was tijdens het evenement niets te merken. De haan werd ongezien in de mand vanuit het gemeentehuis naar de mast gebracht, en de mand aan de mast vastgeknoopt. Bezoekers van het evenement keken in stilte toe hoe de mast juist na half twaalf in de lucht werd gehesen. Toen de mast stond, werd het pinksterlied gezongen door de leden van de Kallemooicommissie en enkele toeschouwers. Daarna verplaatste het feest zich terug naar de kroegen van het dorp, waar tot diep in de nacht werd door jong en oud feest gevierd. Deze ‘luchtige’ omgang met het ritueel stond in contrast met de manier waarop voorstanders over de betekenis van de traditie spraken.
Uit gesprekken met aanwezigen bleek dat de bezoekers van Kallemooi zich niet bezig leken te houden met de haan. Het hijsen van de mast werd door een groot publiek bekeken, maar de haan zelf was voor de toeschouwers niet te zien. Het is de vraag of iemand in het publiek denkt aan het dier dat in de mand mee wordt omhooggehesen. De eilanders kijken elk jaar weer uit naar het feest, het is een moment waar iedereen bij elkaar komt en het brengt gezelligheid met zich mee. In alle kroegen is het druk en wordt stevig doorgedronken. Bezoekers geven aan dat Kallemooi hoort bij Schiermonnikoog en de levende haan een vast onderdeel is van de traditie. De weerstand komt van wal en de bezoekers moeten er niks van hebben. Wederom kwam in gesprekken met het publiek het argument terug dat de dieren in de bio-industrie het een stuk slechter hebben en de eilanders zien niet in waarom dierenwelzijnsorganisaties zich druk maken over die levende haan. Zelf kijken ze er op het moment suprême in elk geval niet naar om: de wetenschap dat er een levende haan in het mandje zit, is genoeg. Kennelijk vertrouwt men daarop. Het is een gegeven. Zou het de druk van binnen de groep kunnen zijn – een ongeschreven regel, behorend bij de traditie – dat dit gegeven niet in twijfel wordt getrokken door in de mand te willen kijken?
De hoofdrolspeler in deze discussie is de Kallemooihaan. Vanuit studies over onder andere de aanwezigheid van emoties en omgevings- en zelfbewustzijn van hanen is het duidelijk dat de haan de eigen rol in deze traditie bewust meemaakt, en zeer waarschijnlijk ook uiting geeft aan zijn de eigen ervaring.24
24 Zie o.a. Hillemacher S, Ocklenburg S, Güntürkün O, Tiemann I ‘Roosters do not warn the bird in the mirror: The cognitive ecology of mirror self-recognition.’ PLoS ONE 18(10), 2023, en Campler, M, Jöngren, M, Jensen, M, ‘Fearfulness in red junglefowl and domesticated White Leghorn chickens’ Behavioural Processes, 81-1, 2009 p. 39-43.
Helaas beschikken (de meeste?) erfgoedprofessionals, taalkundigen, ethologen en biologen nog niet over de vaardigheden om deze communicatie van de haan correct te verstaan. Het probleem blijft dat we aan de haan zelf niet kunnen vragen over hoe hij denkt over zijn rol tijdens de pinkstertraditie. We blijven aangewezen op menselijke interpretaties, die weer teruggaan op opvattingen over wat dieren zijn, wat ze kunnen en welke rechten ze hebben. De dierenwelzijnsorganisaties bekommeren zich om het welzijn van de haan en spreken van diermishandeling, terwijl de Kallemooicommissie niet inziet op welke manier er sprake is van dierenleed. Beide partijen gaan uit van hun eigen aannames bij het ontbreken van objectief meetbare gegevens en spreken voor, over of ‘namens’ de haan. Het uiterlijk zichtbare ‘welzijn’ van de haan (via de webcam, dierenarts, etc.) is daarbij de indicatie van lichamelijk welzijn of dierenleed, maar deze medische ‘lichaamstaal’ geeft, maar beperkt inzicht in de motieven en behoeftes van de hoofdpersoon van deze traditie. Of, en hoe de haan zelf kallemooi zou willen vieren blijft de vraag.
De haan en traditie in de toekomst
In de discussie rondom Kallemooi botsen opvattingen over dierenwelzijn, lokale identiteit en de wenselijkheid om tradities aan te passen. Die discussie is aangezwengeld door dierenbeschermers die opkomen voor het welzijn van de haan vanuit verschoven opvattingen in het denken over dieren en dier-mensrelaties, maar die opvattingen zijn nog lang niet breed gedeeld. De vasthoudendheid van de Kallemooicommissie toont aan hoeveel belang er kan worden gehecht aan continuïteit in de uitvoering van een traditie – ook wanneer het publiek de hoofdpersoon – de haan – niet eens te zien krijgt en het in de ogen van een buitenstaander – dus ook best zonder zou kunnen. Omdat de verschillende partijen zo ver uit elkaar staan, neemt de polarisatie toe. Er bestaat een kans dat Kallemooi zal veranderen als gevolg van verandering in wetgeving, verlies aan publiek draagvlak of verlies van de feestelijke sfeer door de aanhoudende protesten. Voorlopig is de kans groter dat de viering van Kallemooi schijnbaar onveranderlijk blijft en onveranderd blijft voortbestaan, met de jaarlijkse protesten als nieuw onderdeel van de traditie.
Yvette Jol (1999) rondde in 2024 haar studie Cultureel Erfgoed aan de Reinwardt Academie af met een afstudeerstage bij het Rijksvastgoedbedrijf. Hierbij verdiepte ze zich in de fysieke toegankelijkheid en toegankelijkheid voor laaggeletterden voor het programma Binnenhof Rennovatie.
Voor haar afstudeeronderzoek over Kallemooi, bezocht ze meermaals Schiermonnikoog waar ze in gesprek ging met verschillende partijen. yvettejol@hotmail.nl
yvette jol & edwin van der veldt | de betwiste haan van kallemooi
Edwin van der Veldt (1976) is cultuurhistoricus en docent-onderzoeker aan de Reinwardt Academie. Vanuit de vraag ‘wat dachten mensen?’ onderzoekt hij de relaties tussen mensen en hun omgeving, specifiek de natuur en andere (niet menselijke) dieren. Als docent Cultuurgeschiedenis en Erfgoedtheorie doceert hij over de geschiedenis van verzamelen en musea, ongelijkheid, racisme, erfgoed en landschap, analytisch en kritisch denken en hij schreef de Schrijfwijzer van de Reinwardt Academie. Met studenten onderzoekt hij steeds nieuwe manieren om het verleden begrijpelijk en invoelbaar te maken zonder het verleden te versimpelen, te claimen of geweld aan te doen. edwin.vanderveldt@ahk.nl
Abstract
The Contested Rooster of Kallemooi. A Local Tradition Under Pressure Due to Changing Views on HumanAnimal Relationships
Yvette Jol & Edfwin van der Veldt
The Kallemooi festival, celebrated annually on the Dutch island of Schiermonnikoog, is under increasing scrutiny for its use of a live rooster. During this traditional festival, a rooster is placed in a basket atop an 18-metre mast for three days during Pentecost. While the local community views Kallemooi as an essential part of their cultural identity, animal welfare organisations criticise the practice as inhumane. This article explores the broader context of human-animal relations and how the debate over the festival reflects shifting societal values regarding animal rights and welfare. The article examines both the defenders and opponents of the tradition, highlighting the perspectives of local organisers, who argue that the live rooster is integral to the authenticity of the festival, and animal welfare advocates, who label the practice as animal abuse. The discussion also touches on the role of the Dutch government and heritage institutions in mediating these conflicts, as well as the impact of legal actions and public protests on the tradition.
By placing Kallemooi in the wider debate over the treatment of animals in traditional practices, the article reveals the tension between maintaining cultural heritage and adapting to modern ethical standards. It also addresses how, despite adjustments to improve the rooster’s welfare, the opposing parties remain deeply divided, leaving the future of the tradition in question.

Vink (Fringilla_coelebs) uit ‘Nederlandse vogelen: volgens hunne huishouding, aert, en eigenschappen beschreeven’’ (1770-1829) uitgegeven door Nozeman en Sepp © Koninklijke Bibliotheek van Nederland
hubert slings
Als onderdeel van de vogeltrek vliegen elk najaar talloze vinken en andere zangvogels vanuit Rusland en Scandinavië langs de Nederlandse kuststrook naar het zuiden. Eeuwenlang is het voor veel landgenoten een sport om er zoveel mogelijk te vangen. De gewone man doet dat met vangkooien, lijmstokken en ander klein materieel. De elite laat er speciale vinkenbanen voor aanleggen.
De vinkenbaan als vangstmethode
De vinkenbaan is een laatmiddeleeuwse uitvinding. Op de oudst bekende Nederlandse afbeelding, een gravure van Philips Galle uit 1578, is al een uitontwikkelde vinkenbaan te zien. Veel vinkenbanen worden in de 17e, 18e en 19e eeuw aangelegd in de Hollandse duinstreek, van Haarlem tot

Afb. 1: Een van de oudste prenten van een vinkenbaan in bedrijf, uit 1578. Boven een vinkershuisje met druip, op de voorgrond een man met een flinke rist gevangen vogels. Gravure van Philips Galle, 1578. Foto: Beeldbank Noord-Hollands Archief.
aan Loosduinen. Daar komen de trekvogels langs, en er wonen heel wat rijke mensen die zich een vinkenbaan kunnen veroorloven. Bij een recente inventarisatie zijn alleen al rond de duindorpen Vogelenzang, Aerdenhout, Overveen en Bloemendaal – samen een langgerekte strook van 16 kilometer –54 vinkenbanen geïdentificeerd.
Bij het aanleggen van een vinkenbaan wordt een vinkershuisje geplaatst, met de opening naar het noordoosten. Zo kunnen de ‘vinkers’ de naar het zuidwesten vliegende vogels goed aan zien komen. Naast het huisje komt een ‘druip’: een vlak stuk grasland van pakweg 30 bij 8 meter. Ter beschutting wordt rondom een dijkje aangelegd, dat aan de oost- en zuidkant iets hoger is en beplant met bomen en struiken.
De druip wordt voorzien van twee langgerekte klapnetten – ‘deuren’ – die aan weerszijden scharnierend aan de grond zijn bevestigd. Elke deur heeft aan weerszijden twee houten latten – ‘lurven’ – die het net stevigheid geven. Voorafgaand aan elke nieuwe vangst worden de deuren bij de lurven gepakt om ze open te klappen.
Op de druip worden her en der kooitjes met gemanipuleerde lokvogels geplaatst. Deze vogeltjes worden een groot deel van de zomer in verduisterde kooien gehouden, waarin vanaf augustus telkens wat meer daglicht wordt toegelaten. Zodoende denken ze in september dat het voorjaar aangebroken is. Met hun voorjaarsgezang lokken ze overvliegende vinken naar de grond.
Ook heeft de vinker soms een paar levende vogeltjes aan een touw gebonden. Door een rukje aan deze roerlijn te geven, beginnen de vogels te fladderen en lokt de vinker nog extra vinken de druip op.

| ‘die vinken en keepen wil vangen, die zinge geen psalmen of gezangen’
Met een ingenieuze touwconstructie kunnen de deuren vanuit het vinkershuisje door een ruk aan het vinkentouw gesloten worden. De vinker zit daartoe op een speciaal gevormde trekbank met naar achteren weglopende rugleuning, zodat hij met zijn hele gewicht naar achteren kan gaan hangen om de netten dicht te slaan. Als hij het juiste moment gekomen acht, trekt de vinker aan het vinkentouw en klappen de netten dicht; de op de druip neergestreken vogeltjes zitten gevangen.
De vangsten worden bijgehouden op krijtborden en ook vaak in vangstboeken genoteerd. Per vinkenbaan gaat het soms wel om 10.000 vogels per seizoen. Een vinker in Bloemendaal heeft op 9 november 1894 een goede slag geslagen: hij noteert maar liefst 51 vinken in een slag. En in diezelfde hut is op 9 oktober 1796 al een recordvangst van 203 kepen (een noordelijke vinkensoort die in Nederland overwintert), in één keer geboekstaafd. Kepen vliegen in veel grotere groepen dan vinken.
De elite kijkt graag toe bij het vogelen. Dat moet uiteraard muisstil, want de vangst kan makkelijk worden verstoord. In de vinkershuisjes hangen spreuken die hierop attenderen. “Die vinken en keepen wil vangen / Die zinge geen psalmen of gezangen” of “Kom vrij binnen in dit huis / maar wees stil gelijk een muis”. Wie toch lawaai maakt, moet voor straf trakteren op wijn.1

Afb. 3: In het vinkershuisje worden gasten met spreuken gemaand om zich stil te houden. In het midden een bord om vangsten bij te houden. Rechts de trekbank met de opening voor het vinkentouw. Interieurfoto van het vinkershuisje uit Aerdenhout vlak voor de overplaatsing in 1932. Foto: Nederlands Openluchtmuseum.
1 Ignaz Matthey, Vincken moeten vincken locken. Vijf eeuwen vangst van zangvogels en kwartels in Holland. Hilversum, 2002: 237-238; Gert Baeyens, ‘Pleisierig vincke’ en ‘lecker drincke’. De vinkenbanen van Bloemendaal. Bloemendaal, 2017: 36, 52.
Sommige vogeltjes eindigen in een kooitje, de meeste worden verorberd. Vogels die bedoeld zijn voor consumptie, worden meteen na vangst tussen duim en wijsvinger de kop ingedrukt. Gebraden vinken beschouwt men als knapperige delicatesse. In heel wat achttiende- en negentiende-eeuwse kookboeken staat beschreven hoe men ze kan bereiden. Eerst worden de vogeltjes geplukt en ontdaan van hun ingewanden. Daarna worden “vinken met spek omwonden en aan een naald gestoken in de koekenpan gebraden. Braadtijd 15 à 20 minuten. Zij moeten zo croquant gebraden zijn dat het skelet zonder bezwaar kan worden gegeten”, aldus een recept van de Haagsche Kookschool uit 1895 (Baeyens 2017, 23).
De Vogelwet van 1912 maakt in Nederland een eind aan het vangen van vogels voor consumptie. Officieel, want clandestien houden heel wat vinkers hun hobby nog een tijdje aan. Maar de vinkenbanen in de kuststreek raken in die periode in onbruik en worden ontmanteld. Enkele vinkershuisjes blijven in gebruik voor wetenschappelijk onderzoek. Gevangen vogels worden geringd, gemeten, gewogen en weer vrijgelaten. Op die manier is in ruim een eeuw de kennis over de trekroutes van vogels enorm toegenomen.2 Een van de vinkershuisjes is opgenomen in de collectie van het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem. Oorspronkelijk stond het op een vinkenbaan bij Aerdenhout in de duinen, waar het van 1894 tot 1911 in gebruik was. In 1932 werd het inclusief inventaris aan het museum geschonken.

2 Zie: https://vwgmidden-kennemerland.nl/wp-content/uploads/2019/10/Wiko2019_ OKTbinnenwerkDIGITAAL.pdf (bezocht op 7/10/2024)
| ‘die vinken en keepen wil vangen, die zinge geen psalmen of gezangen’

Hubert Slings (1967) is doctor en als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem. Hij is opgeleid als neerlandicus en in 2000 gepromoveerd op een onderzoek naar historische literatuur in het voortgezet onderwijs. Sinds 2005 is hij nauw betrokken bij de ontwikkeling en het beheer van de Canon van Nederland. h.slings@openluchtmuseum.nl
Abstract
‘Die vinken en keepen wil vangen, die zinge geen psalmen of gezangen’ The Tradition of Catching Finches
Hubert Slings
As part of the bird migration, countless finches and other songbirds fly south from Russia and Scandinavia along the Dutch coast every autumn. For centuries, many of our countrymen have made it a sport to catch as many as possible. The common man does this with trap cages, glue sticks, and other small equipment. The elite had special finch tracks built for this purpose. Such a finch track can be seen in the Dutch Open Air Museum in Arnhem.
Marit van Dijk, Hester Dibbits, Jet Bakels & Sofie De Ruysser, Inleiding
Inge van der Zee-Minkes, Aaisykje – van rapen naar koesteren.
Hoe een traditie transformeerde van broodwinning naar beschermingswerk, terwijl het ambacht in essentie onveranderd bleef
Marc Argeloo, De maleo van Sulawesi (Indonesië) – De geschiedenis van een
mens-dierrelatie
Jet Bakels, Kijken door vogelogen – Een gesprek met Theunis Piersma,
hoogleraar trekvogelecologie en oprichter van het BirdEyes Centrum in Leeuwarden
Marit van Dijk, De eendjes voeren – nadenken met vogels in het dagelijks leven
Yulia Kisora & Clemens Driessen, Dansen met ganzen*
Kester Freriks, De ooievaar, brenger van geluk, kinderen en lente
Marc Vermylen, Broedpotten: van heemkundige vondst tot vogelbescherming
Riyan J.G. van den Born & Wessel Ganzevoort, Hoe vogelen ecologisch burgerschap
kan versterken*
Jet Bakels, Een blik vanaf de ganzenrug. Nils Holgerssons wonderbare reis
Yvette Jol & Erwin van der Veldt, De betwiste haan van Kallemooi.
Een traditie onder druk door veranderende opvattingen over mens-dierrelaties
Hubert Slings, ‘Die vinken en keepen wil vangen, die zinge geen psalmen of gezangen’
(* Deze academische artikels doorliepen de procedure van dubbelblinde collegiale toetsing.)