tijdschrift over de cultuur van het dagelijks leven
Gastredactie:
Marc Jacobs
Hélène Verreyke
Jiyun Zhang
ISSN 0042-8523
Uitgegeven met steun van de Vlaamse overheid, de Universitaire Stichting van België, het Vera Himlerfonds en Musea en Erfgoed Antwerpen vzw
Redactie: lic. Paul Ca eeuw (redactiesecretaris; Kontich), lic. Sofie De Ruysser (Antwerpen), prof. dr. Hester Dibbits (Amsterdam), prof. dr. Sophie Elpers (Arnhem), dra. Roselyne Francken (Antwerpen), prof. dr. Hans Geybels (Leuven), prof. dr. Marc Jacobs (Brugge), prof. dr. Maarten Larmuseau (Kessel-Lo), prof. dr. Theo Meder (Almere), dra. Jorijn Neyrinck (Brugge), dra. Hilde Schoefs (Bilzen), prof. dr. Annick Schramme (Berchem), dra. Els Veraverbeke (Gent), prof. dr. Johan Verberckmoes (Heverlee)
Verantwoordelijke uitgever: dr. Jur. Paul Peeters (’s-Gravenwezel/Schilde), lic. Sigrid Peeters (Oelegem/Ranst)
Beeld- en eindredactie: Paul Ca eeuw & Johan Verberckmoes
Beheer-Uitgeverij: vzw Centrum voor Studie en Documentatie, Gillès de Pélichylei 97, 2970 ’s-Gravenwezel (Schilde), info@volkskunde.be
Jaarabonnement
Voor België: € 24,00 – buiten België € 30,00
Voor nummers buiten abonnement: info@volkskunde.be
Het tijdschri Volkskunde werd opgericht in 1888 door August Gi ée en Pol de Mont. In 1894 werd Alfons De Cock redacteur.
Van 1914 tot 1920 hield “Volkskunde” op te verschijnen. Daarna berus e de leiding bij Victor de Meyere, vanaf 1936 bijgestaan door Jan de Vries. Vanaf 1938 hebben Jan de Vries, Maurits De Meyer, Pieter Jacobus Meertens en Karel Constant Peeters het tijdschri voortgezet samen met Jan Gessler en Paul De Keyser.
De nieuwe reeks begon met de 43e jaargang (1940-41). Vanaf 1967 werd de redactie geleid door P.J. Meertens en K.C. Peeters, vanaf 1972 aangevuld door Jan Theuwissen en Johannes Jacobus Voskuil.
Na het overlijden van K.C. Peeters werd vanaf 1976 de redactie geleid door Jan Theuwissen en Stefaan Top. Van 2008 tot 2020 was Stefaan Top eindredacteur. In 2012 werd de reeks vanaf de 113e jaargang in zijn huidige vorm vernieuwd.
Vanaf 2021 leiden Paul Ca eeuw en Johan Verberckmoes de beeld- en eindredactie. De redactie is interdisciplinair en Vlaams-Nederlands samengesteld.
marc jacobs , hélène verreyke en june zhang controverse
Erfgoed in de jaren 2020
Adjectieven, controverses en strijdwaarde
“Ik denk dat we ook het controversieel erfgoed moeten bewaren en ontsluiten. Ook al drijft het mensen uit elkaar. Want weten dat het bestaan heeft, is belangrijk voor de toekomst (…) Het verbindt én verdeelt dus. En dat is goed. Erfgoed toont zich dagelijks in hoe mensen omgaan met wat ze belangrijk vinden uit het verleden. Je kan dat beter erkennen dan het op te sluiten in politiek correcte vakjes” (Bruno De Wever, 2021).1
“In plaats van de Bastille te bestormen hadden ze beter een bordje geplaatst met uitleg over hun bezwaren tegen het gebouw” (Twi erboodschap van Christoph Callewaert, 9/6/2020).
Vanaf 2020: een globale golf van symbolisch geweld tegen witte Mannen in steen.
De zomer van 2022 in Edinburgh. Je ziet het, hem eigenlijk, al van verre staan, op een bijna 46 meter hoge zuil, midden op een groot grasplein in de wijk New Town, in het centrum van de Schotse hoofdstad. Op Saint Andrew Square komen verschillende grote luxewinkelstraten en residentiële lanen samen. Het is ook de plek waar minstens vijf hop-on-hop-off-bustours vertrekken en aansluiting bieden voor duizenden toeristen per dag. Je moet heel dichtbij komen en goede ogen hebben om het donkerkoperen opschri te kunnen lezen dat op de sokkel is gevezen, om te zien wie het was: Henry Dundas, 1742-1811. Of wat het is: het Melvillemonument opgericht tussen 1821 en 1827, naar verluidt dankzij gi en van officieren van de Royal Navy. In 2008
1 Dit speciale themanummer moet beschouwd worden als een van de resultaten en uitlopers van het project “Controversieel erfgoed. Ontwikkeling en implementatie van een REferentiekader voor het omgaan met Gevoelig ERfgoed in instellingen voor cultureel erfgoed: REGER-kader” (2019-2021) gefinancierd door de Vlaamse overheid, in het kader van het cultureelerfgoeddecreet. Naast de auteurs en co-gastredacteurs, danken we expliciet Maarten Larmuseau en in het bijzonder Paul Ca eeuw voor de bijzondere inspanningen bij het leveren van commentaar en suggereren van verbeteringen.
1 Erfgoed is…, Brussel, 2021, p. 52 (interview met Bruno De Wever over schurend erfgoed en geschiedenisonderwijs).
gebeurde, zo lees je op de koperen “plaque”, de meest recente restauratie van de door William Burn gemaakte kolom. Verder leer je over de inspiratie door de Zuil van Trajanus in Rome wat resulteerde in een dikke paal met daarop het 4,2 meter hoge standbeeld, gemaakt door Robert Forrest, op basis van een ontwerp van Francis Chantrey. Maar een veel recenter bijschri propageert een ander interpretatiekader bij het benaderen van de le erlijk hoogverheven figuur Henry Dundas: als een “contentious figure, provoking controversies that resonate to this day.”
Er was recent iets gebeurd waardoor de maat vol was. Niet in Edinburgh, maar in het land waar Donald J. Trump toen president was, meer bepaald in Powderhorn te Minneapolis (Minnesota, Verenigde Staten) op 25 mei 2020: de verstikking van een man van kleur door een meer dan acht minuten durende kniehoudgreep, door een (“wi e”) politieagent. Volgens een winkelbediende zou George Floyd – die wegens COVID-19 net zijn baan in een restaurant was verloren – met een vervalst brie e van 20 dollar proberen te betalen hebben; het kos e hem zijn leven. Derek Chauvin, de politieagent, zou een jaar later wegens doodslag (en vele voorgaande klachten over geweld in functie) veroordeeld worden tot 22,5 jaar gevangenisstraf. De familie van Floyd kreeg als schikking 27 miljoen dollar van Minneapolis. De scène van de langzame dood en de woorden I can’t breathe waren door een getuige met een smartphone gefilmd en direct op Facebook Live gezet. Dit ging viraal op nieuwe en daarna de oude media. Het was alsof een trekker werd overgehaald. Op tal van plaatsen, zowel in als buiten de Verenigde Staten vonden protesten tegen racisme, politiegeweld, ongelijkheid en discriminatie plaats. Black lives ma er werd als slogan in allerlei contexten ingezet. Hierbij werden ook hedendaagse symbolen en objecten, ook erfgoed, aangevallen en aangeklikt om de handel en exploitatie in tot slaaf gemaakte mensen en kolonialisme in het verleden aan te klagen. Allerlei groepen, organisaties en overheden voelden zich geroepen, aangevuurd of gedwongen om stelling te nemen: controverses werden wereldwijd in de publieke ruimte uitgevochten en/of behandeld. Zo ook in Schotland. Graffiti, verf, relletjes, protest! Het antwoord van het stadsbestuur was te lezen op het duidende opschri dat in oktober 2021 werd aangebracht op het Melville-monument. Henry Dundas (1742-1811) was de eerste “Viscount Melville”. Hij was al veelbesproken tijdens zijn leven als politicus en imperialist. Na zijn dood probeerden zijn medestanders en vooral leden van de Britse marine die hij bevoordeeld had, gedenktekens op te richten. Forse opstaande reuzepalen bleken daarbij een geliefd beeld te zijn, zoals blijkt uit de erectie van een obelisk op de Duniragronden in Comrie, Pertshire. Wat Dundas vandaag door sommige mensen bijzonder kwalijk wordt genomen is het feit dat hij in het Britse Lagerhuis, als parlementslid, de inspanningen om de slavenhandel af te schaffen had gedwarsboomd, toen William Wilberforce tussen 1792 en 1796 daarvoor ijverde. Voor dergelijke herinneringen aan iets wat niet gebeurde of misschien sterk vertraagde, was er nu geen ademruimte meer. Maar verwijderen van de standbeeldconstructie was heel moeilijk omwille van de bescherming als Categorie A-monument sinds 1966. Sinds 1995 was zowel de oude als de nieuwere binnenstad van Edinburgh ook ingeschreven
op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.2 Het was trouwens de Edinburgh World Heritage-organisatie die in 2008 mee het monument had gerestaureerd en het grasplein tot helemaal toegankelijk domein had gemaakt.
Terwijl de historische waarde en de erfgoedaspecten in de eerste decennia van de 21e eeuw sterk werden benadrukt, waren er de voorbije vijf jaar toch dissonante kan ekeningen te merken. In 2017 nam het stadsbestuur een petitie van milieuactivist Adam Ramsay in overweging. Het ging om een pleidooi dat moest worden onderzocht of er kritische informatie moest worden ingewonnen en gepubliceerd, inclusief op het Melville Monument zelf, over de daden van Dundas, en dan niet alleen zijn rol in het trage afschaffen van slavenhandel. Er werd een commissie opgericht met een gemengde samenstelling, zowel historici en/of erfgoedspecialisten als activisten (voor zover die wensten te worden onderscheiden). Drie jaar lang werden argumenten pro en contra uitgewisseld, zonder dat er consensus kon worden bereikt over een nieuw plaque op of nabij het monument. Maar door de golf van verontwaardiging die de wereld beroerde na het overlijden van George Floyd werden de acties op scherp gezet: een boodschap, nu! Het geduld bij activisten, ook in de adviescommissie zelf, raakte op en er werd zelfs een petitie opgezet om het hele monument weg te nemen.
In juli 2020 ging een ad-hoccomité met vertegenwoordigers van activisten, stadsbestuur en de vzw Edinburgh World Heritage over tot het maken van een tekst, die op verschillende dragers werd aangebracht. Maar tegelijkertijd reageerden diverse historici en ook nazaten van Dundas tegen deze initiatieven en de ‘a ’-historische duidingen die van de politicus, in hun interpretatie, een zondebok maakten. In oktober 2021 werd de permanente
2 h ps://whc.unesco.org/en/list/728 (bezocht op 31/12/2022).
Het Melville Monument in Edinburgh met parateksten in de zomer van 2022 (foto’s: Marc Jacobs)
This represents Henry Dundas, 1st Viscount Melville (1742 - 1811). He was the Sco ish Lord Advocate and an MP for Edinburgh and Midlothian, and the First Lord of the Admiralty. Dundas was a contentious figure, provoking controversies that resonate to this day.
While home secretary in 1792 and first Secretary of State for War in 1796 he was instrumental in deferring the abolition of the Atlantic slave trade. Slave trading by British ships was not abolished until 1807. As a result of this delay, more than half a million enslaved Africans crossed the Atlantic.
Dundas also curbed democratic dissent in Scotland. Dundas both defended and expanded the British empire, imposing colonial rule on indigenous peoples. He was impeached in the United Kingdom for misappropriation of public money and although acqui ed, he never held public offi ce again.
Despite this, the monument before you to Henry Dundas was funded by voluntary contribution from offi cers, pe y offi cers, seamen and marines and erected in 1821, with the statue placed on top in 1827.
In 2020 this was dedicated to the memory of the more than half a million Africans whose enslavement was a consequence of Henry Dundas’s actions. 3
plaque op het monument aangebracht, samen met een lancering van een onderzoeksprogramma van de sporen van kolonialisme en slavernij in Edinburgh.
Door de interventie met de paratekst worden diverse fronten geopend en prikken uitgedeeld, ook over de relatie tussen Schotland en de koepel GrootBri annië of over de houding van het Britse rijk ten opzichte van inheemse gemeenschappen en groepen. De nieuwe bijsluiter lijkt verschillende ventielen open te ze en, waardoor druk van de ketel werd gehaald en diverse zwarte dozen kunnen worden geopend voor wie dat wou.
Aan de hand van het Melville-geval kan een aantal belangrijke karakteristieken worden geduid. Ten eerste is de rol van audiovisuele opnames, korte filmpjes en soundbites belangrijk, zoals die via Facebook, Twi er en websites kunnen worden verspreid. Ten tweede zijn de snelheid, de reikwijdte en het virale karakter van het nieuws belangrijk; waarbij het in diverse contexten andere betekenissen kan krijgen en andere emoties kan aanvuren. Ten derde is er een connectie met de pandemie en de collectieve ervaring van het belang en de beperkingen van de publieke ruimte. Ten vierde komt de kracht van parateksten als instrument ook duidelijk naar voor. Ten vijfde is de gespannen relatie met kritisch afstandelijk wetenschappelijk onderzoek, in casu historisch onderzoek over de late 18e en vroege 19e eeuw, opmerkelijk, vooral ook hoe dit in het publieke debat een nieuwe plek moet zoeken.
De Melville-saga is bepaald niet het enige soortgelijke verhaal van de voorbije vijf jaar, in het bijzonder sinds het overlijden van Floyd. Jacqueline Laloue e maakte eind 2021 een overzicht van door (de)kolonisatie, (anti)racisme en
3 h ps://www.edinburghnews.scotsman.com/news/people/edinburgh-statues-calls-for-melvillemonument-plaque-explaining-henry-dundas-slavery-link-to-be-removed-3859961 (bezocht op 31/12/2022).
Nieuwe duiding in het Africamuseum/Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren (foto Marc Jacobs, 13/11/2022).
(post)slavernijgeschiedenis getriggerde incidenten met standbeelden in 2020 en 2021 in de Verenigde Staten, Frankrijk, België, Nederland, Denemarken, Duitsland, Zwitserland, Italië, Portugal maar ook elders in de wereld. Ze documenteerde een heel uitgebreide reeks manieren om dat vorm te geven en ermee om te gaan, gaande van het weghalen van standbeelden (of straatnamen, enz.), die al dan niet in een depot of museum op te nemen, het aanbrengen van verzachtende of scherp duidende teksten tot het aanbrengen van nieuwe of alternatieve beelden over de slachtoffers of verzetsstrijders.4
Het vaststellen van een wereldwijd, snel uitdeinende golf van acties binnen een bepaald symbolisch repertoire van protest, meervoudige boodschappen en symbolisch tegengeweld in de publieke sfeer is geen uitzonderlijk fenomeen in de geschiedenis. Zo vond in de negentiende eeuw tussen 1830 en 1848 een intense golf van charivari’s plaats, vaak met politieke doelstellingen, maar steeds met heel complexe achtergronden en dynamieken eigen aan een lokale context. Toen waren het kranten die mee zorgden voor een deel van de ke ingreacties; vandaag vooral sociale elektronische media, televisie en deels de oude media zoals gedrukte periodieken. Tegelijk was het ook duidelijk dat de repertoires van symbolisch geweld deel uitmaken van een veel breder continuüm of repertoire van ritueel en symbolische communicatie, vormen die ook door de overheden of bijvoorbeeld de katholieke kerk werden gebruikt (en soms geparodieerd).5 Het maken van een systematische vergelijking tussen de charivarigolven en de standbeeldencrisis in de jaren 2020 als onderdelen van een ruimere benadering van repertoires van collectieve actie valt buiten het bereik van deze bundel, maar kan een interessant project zijn. Een thesis die we kunnen lanceren is dat ook al die collectieve acties, publieke boodschappen (vaak in de vorm van parateksten) en reacties, van de labels en tekstpanelen bij schilderijen tot het soort nieuwe panelen bij het Melvillemonument, als onderdeel van het repertoire van “erfgoed(praktijken)” kunnen worden benaderd. Bij uitbreiding zijn ze ook varianten van bredere participatie, een evolutie die niet zomaar een buzzword is, maar een thermo- en barometer.
Erfgoed en controverses in de jaren 2020
Net als nostalgie, wereldvrede of het klimaat lijkt erfgoed vandaag dus niet meer wat het ooit, in een “goede oude tijd”, zou zijn geweest. Dat fenomeen in de “Westerse wereld” kan in het Nederlands goed worden gecapteerd, door aandacht te vragen voor het tweede deeltje van het samengestelde woord: erfgoed. Is het nu, in de eenentwintigste eeuw, ook erf-slecht, donker, duister, toxisch en controversieel? Ja (maar dat was altijd al zo, al werd het toen vaak nog geen erfgoed genoemd). In de laatste tien à twintig jaar van de twintigste eeuw en in het begin van de eenentwintigste eeuw werkte de positieve connotatie van dat concept in de Lage Landen aantrekkelijk en stimulerend
4 J. Laloue e, Les statues de la discorde. Parijs, 2021.
5 Vergelijk M. Jacobs, ‘Charivari en volksgerichten. Sleutelfenomenen voor sociale geschiedenis’, Tijdschri voor sociale geschiedenis 12, 1986, p. 365-392; M. Jacobs, ‘Een schakel tussen repertoires? Politieke charivari’s in Belgische steden (1830-1839)’, Volkskundig Bulletin 20, 1994, p. 1-18.
om zowel bij beleidsmakers als het brede publiek aandacht, draagvlak en hulpbronnen te mobiliseren voor het groeiend aantal fenomenen die met dat wonderwoord werden aangeduid. Geleidelijk werd het begrip ook ingeburgerd bij professionals en vrijwilligers in de wereld van monumenten, landschappen, musea, archieven, heemkundige kringen en volkskundige netwerken. Maar ook ondernemers, met name in commerciële sectoren zoals vastgoed of de voedings- en toerisme-industrie, begonnen meer en meer het potentieel te zien en te gebruiken. “Erfgoed” verkoopt, in het bijzonder bij meerwaardezoekers en andere meer begoede mensen. Het kan een vermenigvuldigingsfactor zijn die als een ”booster” de financiële waarde, in het bijzonder de verkoopsprijs, kan verhogen. “Location sells”, waarbij naast ruimte, ook de bijzondere plek in een geschiedenis of een evenementenhitparade relevant lijkt te zijn. ”Erfgoed” werd een positieve bestemming, een plek van vakantie, ontsnapping ook, een fijne plek.
Het succes van al die “warme goedheid” was zodanig dat in de jaren 2020 de begrippen “heritage”, “patrimoine” of “erfgoed” in onze maatschappij heel veel (mogen) dekken en animeren. Er kristalliseren ook diverse velden uit met adjectieven als ankers: onroerend, roerend, immaterieel en digitaal. Enerzijds functioneren ze als bruggen om velden of instellingen die vroeger, onder andere namen en vlaggen, het voorwerp van beleid en zorg waren (monumenten, landschappen, musea, archieven, folklore, …) op dat platform van erfgoed samen te brengen. Anderzijds stimuleren ze, naarmate synergie en kruisbestuiving of meer kritische massa hun werk kunnen doen, ook ontwikkelingen. Adjectieven kunnen verkokerend, onderscheidend én versterkend werken in combinatie met erfgoed. Maar ze kunnen ook andere effecten sorteren.
Zoals blijkt uit dit nummer, en met name in het artikel van Bervoets en Jacobs over adjectieven, bestaat er vandaag een hele reeks bijvoeglijke naamwoorden die markeert dat er ook een andere associatie, connotatie of emotie dan het “wi e” of “rooskleurige” “goed” wordt gemarkeerd of ingezet. Al valt de keuze voor “donker” of “duister” als metafoor in contrast met rooskleurig, wit of blanco (strafregister bijvoorbeeld) natuurlijk ook onmiddellijk te problematiseren.
In een recent interview deelde Bruno De Wever veel wijze gedachten en inzichten die ook hier bijzonder relevant zijn en die we daarom uitgebreid citeren (en onderschrijven). Op de vraag waarom de frictie tussen heden, verleden en toekomst, tussen en in verschillende generaties en interpretaties vandaag zo schuurt, en de vraag of dat vroeger minder was, antwoordde hij: “Erfgoed is altijd potentieel controversieel. Denk aan de damnatio memoriae van de Romeinen. Die toont dat je ook 2000 jaar geleden al keizers had die vonden dat hun voorganger volledig moest verdwijnen. Kijk naar de Beeldenstorm. Die frictie is er altijd geweest. Vandaag is er wel een verbreding, een democratisering van het debat. Vroeger stond het gewone, ongele erde volk erbuiten. Een tweede reden dat het nu voor controverse zorgt, is verledenzucht. (…) Dit is een gevolg van onzekerheid met betrekking tot de toekomst. Europa en het Westen zijn hun positie van leider verloren (…) internationaal (…) zie je een
identiteitsrush op dit moment, waarbij allerlei eendimensionale identiteiten zoals huidskleur, etnische a omst, seksualiteit, gender … beleefd worden. Vanuit die fixatie op één aspect van identiteit worden bepaalde soorten erfgoed dan plots ongewenst of controversieel (…) Maar identiteiten verengen tot één aspect is problematisch. Ik mis in deze beweging zin voor zel ritiek en relativering.”6
Een canon of andere vaste vensters voor het onderwijs cultiveren lijkt Bruno De Wever ook geen goed idee, zo schreeuwde hij de voorbije jaren van de daken. Zich hierin leren bewegen, er zich toe te verhouden en bemiddelen, navigeren en combineren, dat alles is wel een goede zaak. Dat is waar volgens De Wever geschiedenisonderwijs of erfgoededucatie voor kan staan. Zelf vinden we dit ook een taak voor hedendaagse erfgoedpraktijk en kritische erfgoedstudies. In Nederland werden de werkzaamheden rond een canon vij ien jaar geleden al onmiddellijk met controverses gelinkt en overspoeld en met heel veel alternatieve canons deels verdronken.7 Hoewel af en toe een historicus een ballonnetje in die zin lanceerde, kon dit canonidee in Vlaanderen in de cultureel-erfgoedsector, zoals die in de 21e eeuw is geconstrueerd en uitgekristalliseerd, lang actief buiten en van de (erfgoed)agenda worden gehouden. In het interview dat Marc Jacobs als afscheidnemend directeur van FARO. Vlaams Steunpunt voor Cultureel Erfgoed in augustus 2019 in het tijdschri van FARO hee gegeven, keek hij terug op de strategie en het hardnekkig tegen de wind in varen in de erfgoedsector in Vlaanderen in de voorgaande jaren: “Waarom toch al die nuances, streven naar diepgang en speelruimte, zoveel aandachtspunten, toegevoegde waarde en perspectieven in Vlaanderen? “Pourquoi faire simple quand on peut faire compliqué”, zoals Jacques Revel dat zei. Ik heb er geen spijt van. Al was het maar om ook de verhalen en ervaringen van onderop en van gewone mensen kansen te geven. We gaan er toch geen simplistische canon van maken hoop ik, meervouden a.u.b. Veel van mijn werk en ervaringen komen samen in de transversale Kritische Erfgoedstudies. Met name de Actor-netwerk theorie is voor mij een belangrijk instrument om vooruit te kijken.”8 Zoals blijkt in andere bijdragen in deze bundel, wordt voorgesteld om hierop verder te werken in de erfgoedsector in Vlaanderen, zowel binnen de opleidingen en onderzoekslijnen aan de universiteit, en vervolgens in de diverse erfgoedsectoren.
Multiperspectiviteit, erfgoed en (geschiedenis)onderwijs
Dit speciale themanummer bouwt niet alleen verder op eerdere themanummers (over restitutie of toerisme bijvoorbeeld) in dit tijdschri maar heel in het bijzonder ook op een bijdrage die in het eerste nummer van 2019 werd gepubliceerd in Volkskunde. Dat artikel had een dubbele titel: “Erfgoed
6 Erfgoed is…, p. 46-53, p. 48 en 50.
7 M. Grever e.a.(red.), Controverses rond de canon, Assen, 2006.
8 R. Daenen, ‘Interview FARO-directeur Marc Jacobs. Een nieuwe start in Antwerpen: erfgoedstudies’, Faro. Tijdschri over cultureel erfgoed 12:3, 2019, p. 16-18, p. 16.
toegankelijk maken voor een divers publiek” en “Multiperspectiviteit in het erfgoedonderwijs”.9 Het lijken twee doelen, die elkaar gedeeltelijk overlappen en idealiter versterken, maar ook afzonderlijk de moeite waard zijn.
Het eerste doel is een uitdaging voor elke (gesubsidieerde of op een andere wijze maatschappelijk geëngageerde) actor die vandaag met “erfgoed” aan de slag gaat. Dat is in de cultureel-erfgoedsector in Vlaanderen al meer dan twintig jaar het programma. Al werd kort na de eeuwwisseling, toen die sector met de nodige weeën en weerstanden is geboren en de familienaam “cultureel erfgoed” kreeg, vooral het begrip “ontsluiting” gebruikt in beleidsteksten van de Vlaamse overheid. Hierbij kan ook direct aandacht worden gevraagd voor een aantal effecten van het woord “publiek”. Enerzijds zou het kunnen worden begrepen als een eerder passief begrip, zoals (sommige) toeschouwers van een toneelvoorstelling, film of spektakel. Een populatie waar vele andere begrippen, zoals bezoekers, kijkers en luisteraars, of sterker, gebruikers of “erfgoedgemeenschap” voor worden gebruikt. Anderzijds kan men hier verwijzen naar de publieke sfeer, de publieke ruimte, en hoe daar wordt geageerd en impact wordt uitgeoefend. In deze tweede titel zou onderwijs tout court ook kunnen werken. Want erfgoedonderwijs: waarover ging dit dan precies? Het blijkt in die bijdrage over het lager en vooral middelbaar onderwijs te gaan: leerlingen als (toekomstig) publiek en multiperspectiviteit als formule. Maar het gaat niet alleen over scholieren. Toekomstige leerkrachten in een Limburgse hogeschool organiseerden een ach al jaar geleden in het kader van een stage het belevingstraject “Beestig Bokrijk”. Kleuters of lagereschoolkinderen konden in het Openluchtmuseum niet alleen leren over het belang van huis- en boerderijdieren in Vlaanderen in de voorgaande eeuwen, maar ook levende dieren zien, horen, ruiken en aanraken. De uitdaging voor de leerkrachten was om verhalen vanuit verschillende perspectieven te construeren. Wat de studenten blijkbaar niet voorzien hadden toen een parcours met een kleuterklas werd uitgeprobeerd, was dat diverse kleuters zeer verontrust en zelfs met afschuw reageerden bij het varkenshok. Was het de stank of de omvang van de beesten? Of speelde hier het feit dat moslims varkens als onrein beschouwen en dat een aantal kinderen dit van thuis hadden meegekregen als referentiekader? En hoe kan daarmee worden omgegaan? Kan en moet dit worden voorkomen? Of was vooral de opvolging belangrijk?
Deze anekdote werd in de inleiding van diverse artikels van Paul Janssenswillen en collega’s vermeld, inclusief in Volkskunde in 2019, als “trigger” voor erfgoed- en onderwijsinstellingen, met name lerarenopleidingen en secundaire scholen, om samen te werken.10 Dit gaf aanleiding tot de voorbereiding (in 2015) van een project van het overlegplatform Erfgoedgenoten
9 P. Janssenswillen, W. Meeus, E. Vinckx & S. Leenen, ‘Erfgoed toegankelijk maken voor een divers publiek. Multiperspectiviteit in het erfgoedonderwijs’, Volkskunde. Tijdschri over de cultuur van het dagelijks leven 120:1, 2020, p. 5-24, p. 5.
10 Zie in bijna identieke bewoordingen de eerste paragraaf in P. Janssenswillen, E. Vinckx & S. Leenen, ‘Meerstemmig erfgoed. Multiperspectiviteit in erfgoededucatie’, Faro. Tijdschri over cultureel erfgoed 10:3, 2017, p. 68-73, p. 68; h ps://meerstemmigerfgoed.pxl.be/ (bezocht op 31/11/2022) meer bepaald h ps://meerstemmigerfgoed.pxl.be/documenten/Inspiratiegids.pdf; Janssenswillen, Meeus, Vinckx & Leenen, ‘Erfgoed’, p. 5.
Limburg, de Hasseltse Hogeschool PXL Education en de opleiding educatie van de Universiteit Antwerpen en tal van andere partners in de erfgoedsector en middelbare scholen. De Vlaamse Gemeenschap subsidieerde het project in het kader van het Erfgoeddecreet.11
Wat hebben de Limburgse groep en dan de netwerken van de Universiteit Antwerpen op de agenda proberen te ze en in de laatste hel van het voorbije decennium? Ten eerste, het idee om cultureel erfgoed en de instellingen en organisaties die ermee bezig zijn in te ze en in onderwijs. Ten tweede, de bekommernis om daarbij diversiteit en met name multiperspectiviteit centraal te plaatsen. In de bijdragen worden de opkomst en doorbraak van (hun versie van) het concept “multiperspectiviteit” historisch gekaderd. Na de implosie van het communistische referentiekader in Oost-Europa na 1989, werd geschiedenisonderwijs in die regio voor de uitdaging gesteld om voortaan diverse en alternatieve perspectieven, versta anders dan het communistisch-marxistische aan bod te laten komen. In de jaren 2010 werd het concept multiperspectiviteit in “onze contreien” vooral gebruikt om een reactie aan te duiden op een “roep van nieuwkomers om het etno- en/ of eurocentrische (geschiedenis)onderwijs te doorbreken door ook hun perspectieven te betrekken”, en bij uitbreiding als uitgangspunt “voor een kritisch-democratische grondhouding waarbij de bereidheid aanwezig is zich te verplaatsen in het perspectief van een ander. En waarbij ook respect wordt getoond voor andere, beargumenteerde perspectieven.”12
Respect voor (andere) beargumenteerde perspectieven, kritisch-empathisch en democratisch: dit zijn de sleutelideeën. Volgens Janssenswillen is dat cruciaal voor geschiedenisonderwijs en voor zogenaamd “historisch denken”, waarbij leerlingen leren om met en over historische bronnen verschillende perspectieven te onderzoeken, in een constructivistische benadering. Als basis werd voortgebouwd op het oeuvre van Maria Grever en Carla van Boxtel, met andere woorden aangesloten bij Nederlandse inspanningen.13
In de bijdragen van Janssenswillen en zijn collega’s wordt de langzame opbouw met diverse partners in de erfgoedsector en het onderwijs beschreven om educatieve pakke en, modellen en een zogenaamde matrix te ontwikkelen, eerst de MEO-matrix (matrix voor Multiperspectiviteit in ErfgoedOnderwijs). In die gereedschapskist van de geschiedenisdidactiek zi en allerlei instrumenten en ook bredere pogingen om een referentiekader te ontwikkelen, bijvoorbeeld voortbouwend op het oeuvre van Barend van Heusden. Het resultaat van die projecten, in het bijzonder het erfgoedproject (2016-2018) gesubsidieerd door het Erfgoeddecreet, werd in 2019 gepubliceerd in Volkskunde. Het educatieve project was ruimer getrokken dan geschiedenisonderwijs naar leren over en leren met erfgoed. Erfgoed werd, aldus Janssenswillen en co, “vaak ingezet als historische bron of als instrument voor bestaansverheldering,
11 h ps://faro.be/projectendatabank/meerstemmig-erfgoed-multiperspectiviteit-in-erfgoededucatie (bezocht op 31/12/2022).
12 Janssenswillen, Vinckx en Leenen, ‘Meerstemmig’, p. 68.
13 M. Grever & C. van Boxtel, Verlangen naar een tastbaar verleden. Erfgoed, onderwijs en historisch besef, Hilversum, 2014.
burgerschapseducatie of voor het realiseren van sociale cohesie. Erfgoed is dan een ‘vast’ gegeven, dat als bewijs dient van hoe het in het verleden ‘was’. Erfgoed wordt daardoor de uitdrukking van ‘de’ geschiedenis en is de moeite om te bewaren en door te geven”.14 Maar, zo stellen Janssenswillen, Meeus, Vinckx en Leenen, erfgoed is eigenlijk dynamisch en voorwerp van onderhandeling. Het model van “Cultuur in de Spiegel” lag mee aan de basis van een nieuwsoortig instrument, de HEMmatrix. Hierbij wordt benadrukt dat erfgoededucatie geen afzonderlijk vak is in het middelbaar onderwijs, maar vooral speelt in de museumwereld, bij erfgoedcellen en andere actoren. Om de zone aan te tonen waar die twee samenkomen, gebruiken zij het concept “erfgoedonderwijs”. In het artikel wordt duidelijk gemaakt hoeveel vooruitgang nog kan worden gemaakt bij het zoeken naar raakvlakken tussen onderwijs en erfgoedwerk en dat allerlei vormen van bias daarin een belangrijke rol spelen. Volgens de auteurs was het een goede strategie om een praktische tool te ontwikkelen in de vorm van een screenings- en ontwerpinstrument voor multiperspectiviteit in erfgoedorganisaties. In het nummer in Volkskunde in 2019 lanceerden ze daarvoor de HEM-matrix 1.0: de Heritage Education Multiperspectivity Matrix, om programma’s voor erfgoedonderwijs door te lichten rond multiperspectiviteit. Hierbij werd een model ontwikkeld dat in navolging van het model van Van Heusden een gedeeld referentiekader wou ontwikkelen, gebaseerd op betekenisgeving (significance), meer bepaald via het geheugen van mensen. Dit gebeurt via waarneming, verbeelding, conceptualisering/abstrahering en analyse.15
Het is opmerkelijk dat in hetzelfde nummer van Volkskunde waarin de HEM-Matrix werd gepubliceerd, het woord multiperspectiviteit ook in andere bijdragen herhaaldelijk werd gebruikt. Naar aanleiding van een onder redactie van Godelieve (Bambi) Ceuppens uitgegeven boekje Pietpraat. Over Zwarte Piet in België, wees wijlen Albert van der Zeijden op een andere dringende agenda die met het besproken pamflet werd gevoed maar niet bepaald opgelost (en waarbij overigens het paradigma van het borgen van immaterieel erfgoed in verschillende bijdragen in Pietpraat niet helemaal leek te worden gevat). Na het van dichtbij meemaken van de microagressies rond de Zwarte Piet-constructie, zocht Van der Zeijden de laatste jaren van zijn leven naar manieren om adequaat om te gaan met de combinatie van erfgoed en controverses: “Respect, empathie en inclusiviteit zijn veelgebruikte sleutelwoorden, maar hoe organiseer je dat wereldwijd, daarbij tegelijkertijd recht doend aan meerduidigheid en multiperspectiviteit en het risico van etnocentrisme daarbij”.16
14 Janssenswillen, Meeus, Vinckx en Leenen, ‘Erfgoed’, p. 6.
15 Ibidem.
16 A. van der Zeijden, ‘Zwarte Piet in meerduidig perspectief. Naar aanleiding van enkel recente publicaties’, Volkskunde 120:1, 2019, p. 57-67, p. 65.
REGER-kader en geen (world)cafés in tijden van een wereldwijde pandemie
Janssenswillen en Meeus lanceerden in 2019 een vervolgproject, waarvoor ook een subsidie van de Vlaamse Gemeenschap werd binnengehaald. Het nieuwe project had de titel “Controversieel erfgoed. Ontwikkeling en implementatie van een REferentiekader voor het omgaan met Gevoelig ERfgoed in instellingen voor cultureel erfgoed: REGER-kader”. Na een late opstart in de herfst van 2019 met twee deeltijdse projectmedewerkers, kwam het project begin 2020 op gang met deskresearch. Paul Janssenswillen nam toen echter een nieuwe functie op als inspecteur geschiedenis in het middelbaar onderwijs op en verliet in de loop van 2020 de Universiteit Antwerpen. Marc Jacobs werd begin 2020 aangesproken om te depanneren en nam het opstartende project over. Om in te spelen op de adviezen van administratie en subsidiecommissie stuurde hij het beoogde traject bij, met het oog op een fase die van de herfst van 2020 tot de zomer van 2021 liep. Het nieuwe voorstel werd afgewerkt op 12 maart en ingediend op 15 maart 2020.
In de dagen en weken onmiddellijk na het indienen van het projectvoorstel werd plots alles anders. De omvang en impact van de COVID-19-pandemie in Vlaanderen en Brussel (en de wereld) en de lockdown en andere maatregelen die daarop volgden, was op geen enkele manier voorzien, ingecalculeerd of voorspelbaar. Musea en archieven, ook de partners van het REGER-project, gingen voor lange periodes dicht. Tentoonstellingen en participatieve projecten in de instellingen werden afgelast. Fysiek vergaderen bleek vele maanden niet meer mogelijk. Activiteiten met jongeren, zowel van lagere scholen, middelbare scholen en universiteiten als in musea konden niet plaatsvinden. De meeste in het project voorziene interactieve werkvormen in situ mochten niet. Gedurende vele maanden was thuiswerk verplicht. Planning en timing werden totaal in de war gestuurd. Dit project moest normaal gezien doorstarten vanaf de zomer van 2020, met reeksen interactieve workshops en formules in de erfgoedsector en zou lopen tot in de zomer van 2021. De COVID19-crisis was ongenadig. Experimenten met schoolklassen, buurtbewoners, musea, enz. moesten worden afgelast. De kern van het project in de tweede fase was de organisatie van World Cafés. Er was in tempore non suspecto geopteerd voor een dergelijke formule die veelbelovend leek voor de tweede fase van het project als alternatief voor een Delphi-bevraging waarvoor niet voldoende budget beschikbaar was. De organisatie van World Cafés was niet verantwoord in tijden van een aanhoudende pandemie en was in tijden van lockdown zelfs expliciet verboden. Het gaat immers om een formule waar groepjes van vele tientallen mensen worden samengezet in een gesloten ruimte waar een caféambiance wordt gesimuleerd en waarbij iedereen om het halfuur van tafel moet wisselen om face to face in discussie te gaan en op de resultaten van de vorige groep verder bouwt.
De timing van de doorstart van het project kon moeilijk op een minder gunstig moment vallen. Het werd die weken duidelijk dat varianten van het coronavirus – verantwoordelijk voor COVID-19 – ook Europa, en België in het bijzonder overspoelden, toen er nog geen verzachtend vaccin voorhanden was.
Het effect op de maatschappij en het project was direct en enorm. Voor de projectmedewerkers was dit, net als voor vele andere mensen in de samenleving, een uitermate moeizame en demotiverende periode, van eenzaam werk en overschakelen naar deskresearch en thuiswerk. De hoofdmedewerkster met een (bijna) hal ijdse aanstelling haakte in oktober 2020 definitief af, deels ook omdat als dominosteentjes alle geplande gesprekken, experimenten en trajecten telkens opnieuw moesten worden geschrapt en er geen duidelijk beterschap in zicht was. Een andere deeltijdse medewerker, Jan van Scha ingen, werkte op het traject controversieel erfgoed en middelbaar onderwijs. Hij had als deeltijds medewerker samen met zijn collega in de eerste fase van het project diverse studiedagen bijgewoond, met projectpartners overlegd en contacten gelegd met leerkrachten. Hij onderzocht in welke mate het REGERkader dat door Janssenswillen en Meeus was uitgewerkt bruikbaar was en wou experimenteren met toepassingen die in klassen zouden kunnen worden uitgeprobeerd. Hij kon de geplande didactische hands-onworkshops met studenten van de lerarenopleiding in Gent in de deelnemende musea en het archief niet op de agenda krijgen in coronatijden. Heel het onderwijsluik kon niet worden uitgevoerd en het onderwijzend personeel en de directies hadden bepaald andere ka en te geselen dan mee te werken aan een experimenteel erfgoedproject. Van Scha ingen leverde een (ongepubliceerd) deelrapport over erfgoed en onderwijs op, met bijzondere aandacht voor de nieuwe eindtermen (die ondertussen zelf het voorwerp werden van controverse en, na een rechtsprocedure, werden herzien).
Na het a aken van de deeltijdse medewerkster kon een nieuwe, pas afgestudeerde master in de geschiedenis én master in erfgoedstudies van de Universiteit Antwerpen, Vic Bervoets, bereid worden gevonden om het project vanaf december 2020 gedurende enkele maanden mee op te pikken, ondanks de COVID-19-ellende en het opnieuw grotendeels sluiten of online functioneren van diverse instellingen. Twee van de opgeleverde werkstukken worden hier in bewerkte vorm gepubliceerd. Het bleek niet mogelijk de projectfinanciering op te schuiven en na het wegebben van corona terug te starten met het oorspronkelijke opzet (wat pas vanaf midden 2022 opnieuw haalbaar zou lijken). Er werd ingezet op de heroriëntatie van het onderzoek; meer in de richting van literatuuronderzoek en zoeken naar onlinetoepassingen en alternatieve kaders (zoals “controversy mapping”).
Experimenten met debategraph en met een matrixformule
Een van de alternatieve trajecten die in de loop van het REGER-project werden verkend was het potentieel van een onlinetoepassing: h ps://debategraph. org17. Dit was een veelbelovend onlineplatform dat tien à vij ien jaar geleden furore maakte en gratis beschikbaar is. De vraag was in welke mate dit, zeker in tijden van COVID-19, kon worden gebruikt om controverses over erfgoed(werk) in kaart te brengen en te structureren. Dit werd uitgetest met drie verschillende groepen van in totaal 45 studenten en vrijwilligers, die op
17 Zie h ps://debategraph.org (bezocht op 31/12/2022).
debategraph.org creaties rond erfgoed hebben gemaakt. In totaal werd een 1000-tal uren geëxperimenteerd. Een belangrijke conclusie die zowel relevant is voor onderwijstoepassingen als voor erfgoedwerk, was dat de interface van debategraph verouderd was en niet meer actief werd ondersteund. Het was jammer dat er geen middelen waren om dit precies in de pandemieperiode opnieuw te activeren en tot een interactief platform om te bouwen: het had een belangrijke rol kunnen spelen. Ook vandaag. Met kleuren en grafische toepassingen kon de structuur van argumentatie wel prikkelend in beeld worden gebracht: het blij een verder te exploreren piste.
Wel bleken de deelnemers – vooral studenten erfgoedstudies en conservatie-restauratie – gecharmeerd door de mogelijkheden om controverses te ontrafelen. Er bleek ook nood aan een basishandleiding over formele structuren van controverses, hoe vertogen kunnen worden gestructureerd. De eindconclusie was dat dit de nodige vooropleiding in argumentatietheorie vergt en dat het systeem beter op punt zou kunnen worden gesteld om zowel online deba en te faciliteren als om analyses van complexe controverses te maken of die te reconstrueren.18 Het bleek geen instrument om zo op de erfgoedsector in Vlaanderen los te laten, maar er zi en wel toeters en bellen aan die bij de ontwikkeling van een online-instrumentarium kunnen worden meegenomen.
Bij het begin van het project werd uitgegaan van een door Paul Janssenswillen en Wil Meeus in voorgaande projecten ontwikkeld experimenteel model van een HEM-matrix, als mogelijk uitgangspunt voor een REferentiekader voor het omgaan met Gevoelig ERfgoed dat, in functie van het middelbaar onderwijs en voor mogelijke toepassing in de erfgoedsector, wordt ontwikkeld. Het nam de vorm aan van een matrix waaraan procedures werden gekoppeld. Dit is de voorbije jaren in diverse omstandigheden uitgetest. Wegens COVID-19 bleek het tijdens de tweede fase van het REGER-project niet mogelijk om dit in situ in musea, scholen en archieven uit te proberen. De REGER-Projectmedewerkers hebben in de eerste fase van het project al geëxperimenteerd met de matrix en instrumenten. Dit bleek (net als de hogervermelde debategraphformule) inspirerend doch niet eenvoudig plug-and-play te zijn. Ze hebben in diverse gesprekken met diverse projectpartners daarover overlegd. Vanuit het Afrikamuseum kwam de informele feedback dat bij nader inzien de matrix niet het instrument was waarop men zat te wachten, maar dat men een combinatie van technieken en instrumenten nodig had. Het was niet wat men nodig had als instelling in de vuurlinie. Vanuit het ADVN (Antwerpen), de Kazerne Dossin (Mechelen) en het Museum Dr. Guislain (Gent) werd minder stellig uit de hoek gekomen, maar ook daar kon door de projectmedewerkers worden afgeleid dat de matrix als instrument niet voldoende zou zijn om hem op grote schaal uit te rollen.
In diverse gesprekken bleek duidelijk dat een uitwerking en openplooien van de vooral op vakdidactiek en historisch onderzoek gebaseerde REGERframes voor multiperspectiviteit mooi – nice to have – zou zijn, maar liefst naast
18 Zie J. Kubick-Miller, Composing Arguments. An Argumentation and Debate Textbook for the Digital Age, s.l. 2016.
Tervuren, 13 november 2022: met het stralende “zomerweer” vertellen deze foto’s verschillende verhalen (foto’s: Marc Jacobs)
of in combinatie met andere instrumenten die men nodig had. Dit was ook de (vast)stelling van projectmedewerker Vic Bervoets, die in de tweede fase in dienst kwam, en van Marc Jacobs als projectbegeleider die de pro’s en contra’s van de matrix hebben bestudeerd, en naast de verdiensten van de oefening, ook concludeerden dat er nood was aan meervoudige “framinginstrumenten” en dat het nu ig was alternatieven op de radar te krijgen.
Dit gaf aanleiding tot een doorgedreven literatuurstudie in publicaties over erfgoed en het opentrekken van het begrip “controversieel erfgoed” en het zoeken naar andere instrumenten. Belangrijk was ook het traject met diverse workshops en publicaties, dat door FARO werd uitgewerkt, in de aanloop naar en bij de organisatie van het Groot Onderhoud van 2019 h ps:// faro.be/het-groot-onderhoud-201919 en het onderzoeksrapport h ps://faro. be/sites/default/files/bijlagen/e-documenten/GO2019_verslag_def.pdf20 (en diverse andere teksten op de FARO-website, gedrukte documentatie en via online deba en, die in 2019 en 2020 door de projectmedewerkers systematisch werden gevolgd en gedocumenteerd).
Ondertussen
Tijdens de looptijd van het REGER-project bestelden en bezorgden diverse overheden rapporten en studies die dezelfde problematieken behandelen. Een belangrijk voorbeeld daarvan was een initiatief van Bart Somers, de Vlaamse minister van Samenleven en Binnenlands Bestuur, waarbij diverse actoren uit de erfgoedsector werden gemobiliseerd. Zij maakten onder begeleiding van het Agentschap Integratie en Inburgering een handreiking voor lokale besturen:
19 Zie h ps://faro.be/het-groot-onderhoud-2019 (bezocht op 31/12/2022).
20 Zie h ps://faro.be/sites/default/files/bijlagen/e-documenten/GO2019_verslag_def.pdf (bezocht op 31/12/2022).
“omgaan met koloniale verwijzingen in de publieke ruimte”. Dit is gekoppeld aan een reeks documenten en tools die zijn samengebracht op h ps://www. integratie-inburgering.be/koloniale-verwijzingen21. Ook onderzoeksrapporten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het in oktober 2021 opgeleverde rapport rond koloniaal erfgoed van de senaat kunnen hier worden vermeld, net als de eind 2022 of begin 2023 al dan niet landende reflecties over mogelijke excuses aan en/of restitutie van erfgoed uit Afrika. Er verschenen de laatste maanden diverse interessante publicaties over erfgoed en dekolonisatie, restitutie, contestatie en lastige emoties.22 Bijzonder belangrijk in de discussie rond gevoelig en/of controversieel erfgoed, educatie en erfgoedinstellingen, is de publicatie door Routledge van het synthesewerk van Laurajane Smith: Emotional Heritage. Visitor Engagement at Museums and Heritage Sites. Op basis van een zeer uitgebreid empirisch onderzoek in Australië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten stelt ze kritische vragen over de haalbaarheid en effectiviteit van educatieve trajecten en projecten in musea en andere erfgoedinstellingen in de 21e eeuw. Dit boek poogt aan te ze en tot “critical realist heritage studies”. Het focust volop op het belang van emoties en affect en gaan via bezoekersonderzoek na hoe geëngageerd bezoekers al dan niet zijn en in welke mate ze bereikt of kunnen worden beïnvloed. Ze introduceerde ook een nieuw begrippenapparaat, gecentreerd rond het concept registers of engagement. Tot nog toe kreeg dit sceptische boek nog niet de aandacht die het verdient in Vlaanderen of Nederland. De promotoren van de eerste en tweede fase van het REGER-project speelden in op de uitdagende publicatie van Laurajane Smith en confronteerden die met de inzichten van
21 Zie h ps://www.integratie-inburgering.be/koloniale-verwijzingen (bezocht op 31-12-2022).
22 Zie bijvoorbeeld het synthesewerk van J. Van Beurden, Ongemakkelijk erfgoed. Koloniale collecties en teruggave in de Lage Landen, Zutphen, 2021 en het themanummer in Volkskunde, 120:3, 2019. Ondertussen is een Engelse versie, als PDF gratis, verschenen: J. Van Beurden, Inconvenient Heritage. Colonial Collections and Restitution in the Netherlands and Belgium. Amsterdam, 2022: h ps://library. oapen.org/handle/20.500.12657/57086 (met dank aan Paul Ca eeuw voor de tip).
het werken rond superdiversiteit in musea in Antwerpen, over educatieve trajecten en ambities.23
De voorbije jaren was FARO, het Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed in Vlaanderen, zowel met studiedagen, op de levendige www.faro. be-website, het Groot Onderhoud, als ook in het huistijdschri erg actief om te sensibiliseren rond dekolonisatie, moeilijk erfgoed, problemen en emancipatorische kansen met erfgoed. Daarbij werden ook bruggen gelegd met initiatieven in Nederland, zoals de ook voor dit themanummer relevante trajecten van emotienetwerken van Hester Dibbits24 of de werkzaamheden bij Canon Cultuurcel. Vermeldenswaard is in dat verband de publicatie Erfgoed is… voor de Dag van de Cultuureducatie op 11 maart 2021. Naast brugjes naar het oeuvre van Bruno De Wever en Hester Dibbits, krijgt ook de Nederlandse schrijver Ilja Leonard Pfeijffer het woord. Hij neemt expliciet stelling tegen de wegpoets- en uitwisdruk:
“Tegenwoordig hee de misva ing postgevat dat we onze cultuur kunnen veranderen door delen van ons collectieve geheugen te wissen (…) Als we alle onwelgevallige herinneringen willen schrappen uit ons collectieve geheugen, zouden we ook Auschwitz moeten a reken. Maar het idee was juist dat we de herinneringen levend wilden houden om te voorkomen dat ooit nog hetzelfde zou gebeuren. We moet heel erg goed onthouden wat koning Leopold II in Congo hee uitgevreten (…) Bij cultuureducatie moeten die vroegere fouten niet verzwegen worden, maar uitvoerig belicht. Alleen zo kunnen we leren. Ook de zwarte bladzijden van onze geschiedenis behoren tot ons erfgoed”.25
Het is in dezelfde publicatie dat Bruno De Wever opnieuw een piste in de vorm van een canon voor historisch onderwijs afwees. Terwijl canondiscussies al werden aangehaald in een themanummer over identiteit in december 2020, vonden Roel Daenen en Olga Van Oost, het in de zomer van 2021 hoog tijd om in het tijdschri van FARO stelling te nemen in wat ondertussen een controverse was geworden: “De Canon van Vlaanderen! Sinds de bekendmaking van het regeerakkoord in september 2019 – waarin te lezen stond dat een commissie dit instrument zou uitwerken – vochten de voor- en tegenstanders menig verbeten gevecht uit op de opiniepagina’s van kranten, tijdschri en, websites en in en bij andere media. De inzet van al dat vitriool? Zegt u het maar: het concept van de canon, de aanpak en doelstellingen, de houdbaarheid, de manier waarop hij politiek of ideologisch zou worden ingezet.”26
23 W. Meeus, P. Janssenswillen, M. Jacobs, I. Wolfaert & L. Suls, ‘Antwerp’s museums response to super diversity. A study of multiperspective cultural education for secondary school students: learning revisited’, International Journal of Heritage Studies 26:1, 2021, p. 884-903.
24 Zie bijvoorbeeld de presentatie door Hester Dibbits in h ps://www.reinwardt.ahk.nl/media/ rwa/docs/Publicaties/cultuur-plus-educatie-55.pdf (bezocht op 31/12/2022), met daarin ook een publicatie van Meeus en Janssenswillen.
25 I. Pfeijffer, ‘Wat erfgoed is’, in Erfgoed is… Brussel, 2021, p. 8-12, p. 12.
26 h ps://www.foliomagazines.be/artikels/het-begin-van-het-canonvirus (bezocht op 31/12/2022), R. Daenen en O. Van Oost, ‘Het begin van het canonvirus? Werkzaamheden commissie Canon van Vlaanderen van start’, Faro. Tijdschri over cultureel erfgoed 14:2, 2021, p. 6-9, p. 6.
Vanaf de zomer van 2019 is er immers een discussie opgeflakkerd in netwerken van historici verbonden aan diverse opleidingen geschiedenis (met inbegrip van geschiedenisdidactiek) in Vlaanderen, reagerend op andere historici in de politiek, met name binnen de grootste beleidspartij op dat moment, de N-VA.27 Dit ging deels over de rol die wetenschap speelt. De polemiek werd op een aantal websites en in een aantal kranten opgevoerd. Een heuse controverse dus, uitgelokt en zorgvuldig getimed om bijna een hele legislatuur te duren, als ze voldoende wordt gevoed en opgefokt. Eind 2022 was er vanuit de schaduw van het Koninklijk Paleis in hartje Brussel een nieuwe poging daartoe. In de reeks Standpunten van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten waar geleerden van een bepaalde klasse hun fiat moeten geven over de publicatie, verscheen in de zomer van 2022 een aflevering over een zogenoemde Canon van Vlaanderen onder constructie.28 Volgens de auteurs Jo Tollebeek, Marc Boone en Karel van Nieuwenhuyse was de beslissing in 2019 om een lijst – een canon van Vlaanderen – op te stellen
27 Daarbij gaat het niet alleen over Bart De Wever, de broer van de hoger vermelde Bruno. Zo wezen Jo Tollebeek en co op een actor als de licentiaat geschiedenis Paul Cordy die actief was in de Volksunie en daarna in de N-VA op Antwerps en Vlaams niveau. Hij had zich vijf jaar geleden geprofileerd naar aanleiding van de canon van nog een Akademie, maar dan onderdeel van de Vlaamse overheid, KANTL en hun literaire canon: h ps://deburen.eu/magazine/het_canondebat_paul_cordy_n-_v_a_ reageert (bezocht op 10/1/2023).
28 Zie, ook voor de citaten in de volgende paragrafen, het academisch pamflet: h ps://kvab.be/en/ standpunten/een-canon-van-vlaanderen (bezocht op 31/12/2022).
van ”wat uit de geschiedenis van Vlaanderen het onthouden waard lijkt, en van wat uit de historische rijkdom op cultureel vlak in Vlaanderen door iedereen zou moeten worden gekend”, “de meest opvallende beslissing van het nieuwe regeerakkoord” van de Vlaamse regering, voor de periode 2019-2024. Over deze laatste geciteerde stelling – de meest opvallende beslissing? – is debat mogelijk: dat hangt van de bubbel af. Boone, Tollebeek en Van Nieuwenhuyse wijzen onder meer op een passage in de zogenaamde startnota van Bart De Wever in 2019, een beschrijving die en passant wordt geframed met een toonze ing over zogenaamde “heimatlyriek”: “Om het identiteitsbesef van de jongere generaties te bevorderen, stellen we in navolging van Nederland een Vlaamse canon op, een lijst met ankerpunten uit onze Vlaamse cultuur en geschiedenis, die Vlaanderen als Europese natie typeren en die onze leerlingen op school en nieuwkomers in onze inburgeringcursus moeten kennen”.29 Een van de zaken die in het vertoog van Bart De Wever erg opvallen, is het overvloedige gebruik van het bezi elijke voornaamwoord “onze”: niet minder dan drie keer in één zin. Zou het alvast niet nu ig zijn om spaarzaam met dat bezi elijk voornaamwoord om te gaan? Net zoals het meer kansen biedt om waar mogelijk “onze Vlaamse cultuur en geschiedenis” te vervangen door “cultuur en geschiedenis” in Vlaanderen. “Onze leerlingen op school”: het perspectief lijkt dat van een leerkracht geschiedenis of maatschappelijke vorming op een middelbare school in Vlaanderen.
Er werd voor de canonwerkzaamheden een commissie samengesteld, geleid door een academisch historicus, Emmanuel Gerard. Er waren in totaal negen leden die vreemd genoeg in het disciplinerend pamflet als volgt werden getax(onomis)eerd: twee academisch historici, twee literatuurwetenschappers, twee kunstwetenschappers, een archeoloog, een journalist en een filosofe. Geen enkele specialist erfgoedstudies kreeg blijkbaar de kans om de deelname te weigeren. Zoals Tollebeek en co in de opdrachtbrief meenden vast te stellen “Uiteraard stond de (algemene) geschiedenis centraal”, al leek er ook kans te bestaan op elementen uit andere wetenschappen en culturele bezigheden, zelfs “materieel en immaterieel erfgoed”. Het was duidelijk dat inzetbaarheid in onderwijs en inburgeringstrajecten het hoofddoel waren, maar dat bijkomende doelen ook belangrijk werden geacht. Er werd ook een “historisch projectbureau” Geheugen Collectief toegevoegd, die de stroming van de zogenaamde “publieksgeschiedenis” representeerde. Tollebeek, Boone en Van Nieuwenhuyse duiden krachtig waar de betrokken netwerken volgens hen de canonmosterd halen: Nederland. Na de schokgolven in Nederland, gemarkeerd door de politieke moorden op twee meesters in het uitlokken en voeden van controverses, Pim Fortuyn (2002) en Theo van Gogh (2004), en al even sterk controverse voedende stukken van Paul Scheffer over een zogenaamd “multicultureel drama” over de omgang met nieuwkomers, werden programma’s zoals die van een Canon van Nederland als remedie gelanceerd. Een Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon onder leiding van hoogleraar Frits van Oostrom leverde een lijst van vij ig vensters op. Die zou in het lager en lager middelbaar onderwijs als houvast worden gebruikt,
29 Idem, p. 12.
mede dankzij de didactische tools die ter beschikking werden gesteld. “Nog meer navolging kreeg de Canon in de erfgoedwereld, waar sprake was van een haast wonderbaarlijke vermenigvuldiging.”30 Er werden tientallen canons over allerlei plaatsen, thema’s en velden gemaakt; het concept werd toegeëigend, vermenigvuldigd, … Mag het iets meer zijn, tot het politieke kalf is verdronken …?
“Nederlandse historici” kozen voor een andere strategie, die erop neer kwam dat men vooral binnen de “box” of het “format” kritiek leverde, door het au serieux nemen van de Canon. Dit resulteerde uiteindelijk in de oprichting in 2019 van een Commissie Herijking Canon van Nederland, onder leiding van een academisch historicus van de Universiteit Utrecht. 31 Hij ging voor een make-over, met op de agenda de poging tot incalculeren van gevoeligheid voor gender, diversiteit, regionale spreiding en internationale perspectieven en meerstemmigheid. Twintig procent van de vensters werd vervangen; wat ook betekende dat na niet eens vij ien jaar een vijfde van de historische canon op de schop ging. Dit werd door extreemrechtse politici, zoals historicusjurist Thierry Baudet als een activistische, politiek corrigerende make-over bekritiseerd.
In de voorbije jaren, zo geven Tollebeek, Boone en Van Nieuwenhuyse aan, werden in Vlaanderen voor opname in de lijst tal van buitenissige en andere originele voorstellen geformuleerd, gaande van balletjes in tomatensaus, F.C. de Kampioenen, Jan Van Eyck, het containerpark, Eternit en De Kleine Zelfstandige. Telkens opnieuw bleek selectie van een om een of andere reden “beperkte” lijst controverse op te leveren. Maar blijkbaar was dat misschien de bedoeling; een nooit eindigend debat over de canon, het starten van een “never ending (his)story(telling)”; of om het met de woorden van Luc Devoldere te zeggen “De canon is het gesprek over de canon, de discussie en zelfs de ruzie”.32 Verbinding of verdeling, of allebei tegelijkertijd.
Het is een beetje jammer dat Tollebeek, Boone en Van Nieuwenhuyse zich vervolgens selectief terug menen te moeten plooien op een achterban, de “overgrote meerderheid van historici en geschieddidactici” (let trouwens op dit laatste onderscheid; dat zijn in de regel ook historici) van “alle Vlaamse Universiteiten met een departement en een opleiding Geschiedenis” die een (Vlaamse) canon percipiëren als een “negentiende-eeuwse omgang met het verleden” en een project van een “opdringerige politieke macht”. Geheel voorbijgaand aan het feit dat veruit de overgrote meerderheid van mensen die een academische opleiding geschiedenis hebben genoten niet in de departementen en opleidingen Geschiedenis van de “Vlaamse Universiteiten” aan de slag (geweest) zijn, wordt “in naam van de historici” akte genomen van het vanuit niet nader geïdentificeerde “Vlaams-nationalistische hoek” geformuleerde “verwijt van corporatisme: de historici hadden niet het alleenrecht op de geschiedenis”. “De historici” kregen blijkbaar allerlei
30 Idem, p. 26.
31 Vergelijk C. de Jong, Wokeland. Hoe een radicale voorhoede vat kreeg op de samenleving. Amsterdam, 2022, p. 21-22.
32 Een canon van Vlaanderen, p. 33.
beschuldigingen en verwijten te slikken. Maar daarbij werd voorbijgegaan, daar volgen we weer wel, aan “de wezenlijke bezwaren van de historici en de geschieddidactici”, niet tegen selectie, maar tegen “politisering van de geschiedbeschouwing, de historische tunnelvisie die door zijn nationalisering van het verleden ontstaat, en de verarming van het geschiedenisonderwijs die hij inhoudt”.33 Ja, maar zijn er niet meer bondgenoten en alternatieven buiten dat kleine groepje vakgroepen dat onder de vlag “geschiedenis” opereert?
Volgens Tollebeek, Boone en Van Nieuwenhuyse hee geschiedenisonderwijs lang een vast beeld van een vaderlands verleden uitgedragen, op canonieke wijze. Vandaag is het streefdoel het versterken van de kritische blik ten opzichte van circulerende beelden en verhalen over het verleden en van historische processen. Dit lijkt ons bijzonder waardevol. Sleutelbegrip is het zogenaamde “historisch referentiekader”: “een bril waardoor naar de wereld wordt gekeken, het vormt het kader waarin de gebeurtenissen worden geordend en een betekenisvolle plaats krijgen (…) een he oom die het mogelijk maakt de wereld van het verleden (…) te ordenen, historische fenomenen te situeren en historische processen te evalueren. Hij maakt, kortom, een historisch bewustzijn mogelijk, stelt in staat te reflecteren over de altijd complexe relatie tussen verleden en heden, en schept ruimte voor nieuwe historische narratieven.”34 Okay, op voorwaarde dat niet één, maar meerdere van die referentiekaders nodig worden geacht. Omgaan met tijd(svormen en -formats), met ruimte en schalen, met vormen van samenleving: allemaal meervouden.
Wat vreemd overkomt in de alarmverhalen is dat het lijkt alsof “de historici”, ook voor de klas of aan de slag in de erfgoedsector, in al deze beschouwingen weinig agency of autonomie lijken te hebben, alsof ze niet kunnen ontsnappen aan zo’n canon? Alsof ze zo’n zwarte doos als “een canon” niet kunnen open wrikken, zelf als aanknopingspunt gebruiken, deconstrueren… Alsof de inspecteurs, vaak zelf historici, hieraan “slaafs” zouden meewerken. Alsof de vermenigvuldiging en verdrinking niet zouden lukken in Vlaanderen. Alsof het zo schraal zou moeten worden: hoe passen de historici dan de skills toe die ze zouden hebben moeten geleerd? Misschien is er toch meer nood aan bijvoorbeeld de eclectische “controversies mapping”-campagnes, zoals die door het team van Latour werden ontwikkeld en die in het laatste artikel in deze bundel aan bod komen. En natuurlijk zijn we het verder wel volmondig eens met het pleidooi van Tollebeek, Boone en Van Nieuwenhuyse om zowel lerarenopleidingen als het beroep van leraar te versterken.35 Een Nederlandse hoogleraar Nederlandse literatuur- en cultuurgeschiedenis, Lo e Jensen, sprak haar verwondering uit over de houding van de woordvoerders van de historische academische gilde in België: “Waarom eigenen historici in Vlaanderen zich het proces niet toe en maken ze er iets van waarin ze zich wél kunnen vinden, opdat het geen wapen in de handen van de
33 Idem, p. 36.
34 Idem, p. 54.
35 Idem, p. 57.
politiek wordt? (…) vreemd dat ze geen verantwoordelijkheid nemen (…)”?36 Dit proces kan ook ruimer worden geïnterpreteerd dan het binnen de lijntjes kleuren: door het hele proces te verbreden, te vermenigvuldigen, Het blij wachten wat de lente van 2023 zal brengen. In het al eerder aangehaalde artikel van Roel Daenen en Olga Van Oost in de zomer van 2021 werd zowel Jan Dumolyn als Catherine Verleysen, uit het Museum voor Schone Kunsten te Gent (de erfgoedsector dus) geïnterviewd, omdat ze lid zijn van de Canoncommissie. Dumolyn legde uit dat ze toewerkten naar vij ig vensters die konden worden ingevuld. In die fase legden de negen leden elk vij ig eigen keuzes voor en kon zo een oefening in selectie en evenwicht worden uitgevoerd om van 450 tot 50 of 60 te komen. Eigenlijk lijken ze te werken aan een soort kunstwerk, een multimediapresentatie, die ze naar eigen zeggen vrijblijvend willen aanbieden, ook aan de erfgoedsector. Het zou iets “netwerk-” of “cloud”achtig kunnen zijn. Dumolyn meent dat het belangrijk is dat meerstemmigheid ondertussen in de erfgoedsector actueel is: “Voor ons is het evident dat we zullen kijken naar verhalen rond migratie, minderheden, maar ook naar LGBTQI+, de representatie van vrouwen, dekolonisatie. Multiperspectiviteit staat centraal. De aandacht voor heel veel verschillende actoren maakt het uiteraard complex en uitdagend. Maar net dat maakt de oefening ook nu ig en zinvol.”37 Catherine Verleysen, als museummedewerkster en erfgoedspecialist, gee met een opvallende metafoor het recept om hier mee aan de slag te gaan, ook buiten het onderwijs: “Ik hoop eigenlijk op een ‘canonvirus’. Dat de canon een aanleiding kan zijn om andere lijstjes te gaan maken en thema’s aan te raken. Interesse opwekken, de liefde voor het verleden én het heden én de toekomst stimuleren, dát is de bedoeling. En natuurlijk is een canon een prachtige manier om te laten zien wat er allemaal aanwezig is en lee in het erfgoedlandschap. Dat is enorm: van de collecties in grotere musea tot en met die van de lokale heemkundige kringen.”38
Maar zoals werd aangehaald, dit is allang niet meer beperkt tot academische opleidingen geschiedenis. De focus op “de twee academische historici” in de Canoncommissie in het pamflet van Boone, Tollebeek en Van Nieuwenhuyse/ in de KVAB spreekt weliswaar boekdelen, maar niet over evoluties in het opleidingslandschap in Vlaanderen of in de brede erfgoedsector. Vanaf academiejaar 2022-2023 wordt er bijvoorbeeld aan de Universiteit Antwerpen een cursus met de titel “Dark heritage” aangeboden op bachelorniveau en een cursus “Heritage and Crime” op masterniveau in de opleidingen conservatierestauratie en erfgoedstudies. Een mooi voorproe e daarvan werd op donderdag 22 april 2021 al aangeboden, in de vorm van een tweegesprek tussen Suzie Thomas (toen University of Helsinki, ondertussen Universiteit Antwerpen) en Alex Vanneste (toen decaan van de Faculteit Ontwerpwetenschappen). In haar bijdrage “Dark heritage. When culture hurts” ging Suzie Thomas in op het concept “dark heritage” met betrekking tot wereldoorlogen, hoe dit kan
36 A. vander Stichele, ‘De geschiedenis is van iedereen’, Faro. Tijdschri over Cultureel Erfgoed 13:4, 2020, p. 44-49, p. 46.
37 Daenen en Van Oost, ‘Begin’.
38 Idem.
worden geframed en hoe belangengroepen in respectievelijk Fins Lapland en West-Vlaanderen daarmee omgingen en omgaan. Alex Vanneste besprak de Dodendraad aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog en hoe dat als “moeilijk erfgoed” kan worden behandeld.
Deze bundel: een herbronning
In deze bundel worden vooreerst resultaten gedeeld van de literatuurstudies die in 2019 en 2020 werden uitgevoerd in het kader van het REGER-project, met name door projectmedewerker Vic Bervoets. De bijdrage werd verder bewerkt door Marc Jacobs en Hélène Verreyke. Enerzijds wordt aandacht besteed aan diverse problematiserende adjectieven die de voorbije dertig jaar in de Angelsaksische literatuur, vooral in museum- en andere erfgoedstudies in combinatie met erfgoed worden gehanteerd. Anderzijds onderzocht Bervoets hoe de laatste jaren in de museologische literatuur over controverses en maatschappelijke problemen voor musea werd geschreven. De grote discussies over een nieuwe, mogelijk meer activistische ICOM-museumdefinitie in het licht van eigentijdse en toekomstige uitdagingen en de relatief brave muis die deze in 2019 uitgebarsten vulkaan baarde in 2022, illustreren treffend hoe in de erfgoedsector wordt gevoeld dat er iets moet – of kan – gebeuren, maar ook hoe moeilijk het is adequate en doortastende antwoorden te vinden. Vanaf 2022 wordt gezocht of het mogelijk is dergelijke discussies te herva en via de zoektocht naar ethische codes voor musea. In deze bundel besteden Marc Jacobs en Jiyun Zhang aandacht aan deze discussies in de museumwereld om daarna vooral in te gaan op hoe in het paradigma van het borgen van immaterieel erfgoed en de basisteksten van de UNESCO-Conventie 2003 met ethische uitdagingen en problemen wordt omgegaan, met name in en sinds 2015: het jaar van de lancering van Agenda 2030 met 17 duurzame ontwikkelingsdoelstellingen. Maar het lukt nog niet zo goed, zoals gebleken is in recente problematische drama’s rond het Carnaval van Aalst of de Ducasse van Ath, die door de groepsdynamiek binnen het Intergouvernementeel Comité van de 2003 UNESCO Conventie werden geschrapt – “gecanceld” – uit de Representatieve Lijst van Immaterieel Cultureel Erfgoed. Ze leveren een kater en een dubbel gevoel op en bieden weinig houvast om er verder mee om te gaan. Helpt gewoon schrappen en wegkijken en -stappen: is dat borgen? Er zijn nog geen betrouwbare of vertrouwenwekkende procedures uitgewerkt, waarbij de betrokken gemeenschappen, groepen en individuen adequaat en respectvol worden betrokken, tijd wordt gegeven, borgingsmaatregelen worden uitgewerkt en een transformatieproces (of zelfgekozen, ordentelijke, exit) kan plaatsvinden. Het toont aan dat een reeks actoren in de erfgoedsector hun arsenaal aan actiemiddelen, argumenten en veronderstelde spelregels, moeten updaten of aanpassen. Moeten ze het zelf opzoeken, aankaarten, zichtbaar maken, neutraliseren of het op de agenda ze en als gevaarlijk erfgoed? Dit is ook een vraag die Pieter Rodts expliciet stelt in verband met sporen in hartje Brussel waar een controverse rond onroerend erfgoed (inclusief glasramen en opschri en) kan opflakkeren (of niet): een reflectie over erfgoed en antisemitisme als uitdagende concepten bij het reflecteren
over de omgang met het Sacrament van Mirakel in Brussel. De bijdrage over nieuw opgestart onderzoek rond asbest – onzichtbaar en alomtegenwoordig ook in collecties39 – van Hélène Verreyke, Doris Blancquaert en Joeri Januarius, presenteert een lopend traject om zoiets op de agenda te helpen ze en en aan te pakken, een casestudy over “toxisch erfgoed” in meerdere betekenissen van dat woord. Dirk Jacobs, in samenwerking met zijn broer Marc, bespreekt enerzijds welke bijzondere vondsten een onderzoeker kan bereiken dankzij de grote mogelijkheden die digitalisering vandaag voor genealogisch onderzoek biedt. Ze stellen anderzijds de vraag “wat nu?” in het licht van alle nieuwe gevoeligheden. Zijn er dan consequenties? Hoe omgaan daarmee? Publiceren? Humor? Beter toch niet doorzoeken en een andere hobby zoeken? Hoe ver reiken al die netwerken, wat is er erfelijk of erfgoed, en wie is er verantwoordelijk? En hoe zit dat eigenlijk met u? Moeten we het zelf, of samen doen, en waar moeten we – bo om up – beginnen? En wanneer?
De Trump-disrupties of de “conservatieve” bokkesprongen van de Londense overheid in Brexitmodus bleken de voorbije jaren desoriënterend voor wie op top-downbenaderingen betrouwt. Diverse activistische netwerken en actiegroepen verkenden met Skolstrejk för klimatet en andere acties variërend van Urgenda tot de klimaatklevers in musea of de KMSKA-wi e-vloeracties tegen een bepaalde categorie sponsors, out of the box de grenzen van welke boodschappen in, rond en na de schooltijd en de openingsuren van musea kunnen worden gelanceerd. Maar ook hoe die door oude en nieuwe media
39 Zie het “dossier gevaarlijk erfgoed: asbest” in Faro. Tijdschri over cultureel erfgoed 15:3, 2022.
vleugels kunnen krijgen. Emoties blijken in dergelijke escalaties of opstoten een belangrijke rol te spelen, ook bij de besluitvorming over erfgoed. Enerzijds is er de striemende, ontnuchterende analyse die Laurajane Smith bood in haar boek Emotional Heritage dat museummedewerkers en andere erfgoedwerkers en instellingen vaak niet de veronderstelde en beoogde “eye-opener” impact hebben op hun bezoekers en dat er uit een ander vaatje moet worden getapt. Anderzijds demonstreerden diverse actiegroepen hoe krachtig, briljant en effectief delen van het hedendaagse erfgoedvertoog en -instrumentarium kunnen worden bespeeld en gemobiliseerd. Is een slotmachine met de fruitcombinatie “historisch fenomeen – excuses – compensatie” de optimale optie of is er net veel meer mogelijk? Vandaar dat het proberen begrijpen, ontwikkelen van en omgaan met erfgoed, controverses en andere manieren om bezorgdheden en aspiraties op een rijtje te ze en, hoog op de agenda staan. Het lijkt soms dat de betrokken actoren op verschillende planeten leven en ageren, niet toevallig de krachtige metafoor die Bruno Latour de voorbije jaren regelmatig hanteerde. Welke vormen van samenleven en inclusiviteit zijn mogelijk?
Zoals we in deze inleidende bijdrage hebben beschreven, raakte het in 2019 gestarte REGER-traject gevangen in de diep disruptieve periode die de lockdown en andere uitingen van de COVID-19-pandemie globaal kenmerkten. Eerder dan een didactisch raster en praatcaféformules (die nog steeds uitermate relevant zijn en meegenomen worden als formules in de gereedschapskist, zeker in postpandemietijden) leken reflexiviteit, nieuwe referentiekaders en een atlas nodig: die vonden we in Frankrijk, precies in een onderwijstraject rond controverses. Wat hebben we nu – door dat viraal-globaal gegane vleermuisvirus uit Wuhan – eigenlijk meegemaakt en geleerd uit de lockdown en andere ingrijpende ervaringen van de voorbije jaren? Bruno Latour hee de laatste maanden van zijn leven getracht hier judogewijs een antwoord op te formuleren.40 In de laatste twee bijdragen tot deze bundel gaan we dieper in op enkele experimenten en gereedschapskisten die in onderzoek, onderwijs en artistieke projecten zijn ontwikkeld. Een in 2022 verschenen veldgids voor het in kaart brengen van controverses en diverse daarmee samenhangende projecten in Frankrijk verdienen onze aandacht. Dit is één van de vele inspirerende erfenissen die Bruno Latour, helaas overleden op 9 oktober 2022, hee achtergelaten en die ook in de Lage Landen effect kunnen sorteren. Aan deze leermeester dragen we graag deze gelegenheidsbundel op.
Het is jammer dat Latour niet meer hee meegemaakt of zal kunnen meemaken hoe erfgoedpraktijk een verschil kan maken, bijvoorbeeld door mee de rijke “cahiers” en “controverseatlassen” te maken vanuit een transdisciplinair perspectief. Of via het verleden en tradities alternatieven te zoeken. In het Forccast-project werden daar wel, zoals in het laatste artikel in deze bundel benadrukt wordt, diverse aanze en toe gegeven. Daar zit meer in, ook expliciet in functie van strategieën naar het onderwijs toe. Het is ook hoog tijd om een krachtig idee dat door Dolff-Bonekämper werd gelanceerd en door Marlite Halbertsma en Marieke Kuipers in Nederland ook al enkele
40
B. Latour, Waar ben ik? Lockdownlessen voor aardbewoners. Amsterdam, 2021.
jaren geleden werd voorgesteld, serieus te nemen en verder te ontwikkelen, ook ruimer dan alleen voor monumenten en landschappen. Zij beplei en om het beroemde erfgoedwaardensysteem dat Alois Riegl honderdtwintig jaar geleden had geformuleerd om het monumentenbeleid – hij had het eigenlijk over de Denkmalkultus – te verklaren en te legitimeren, aan te vullen met concepten die va en wat er in de 21e eeuw binnen het breed opgeva e begrip erfgoed ook kan spelen. Ze stelden voor om aan Riegls onderscheid tussen herinneringswaarden (ouderdomswaarde, historische waarde, opze elijke herinneringswaarde) en actuele waarden ((her)gebruikswaarde, nieuwheidswaarde, relatieve esthetische waarde), in de 21e eeuw enerzijds nostalgiewaarde (zie ook plaatsen van verbeelding41, zoals Stijn Reijnders hee uitgewerkt) toe te voegen, en anderzijds, actueel, ook strijd- of conflictwaarde (“Streitwert”) toe te voegen.42 Zeker in democratische samenlevingen kan erfgoed zo, als het nodig en nu ig is, een hoge actualiteitswaarde hebben en belangrijke functies vervullen: “Die Erkenntnis, dass Denkmale wertvoll sein können, nicht obwohl, sondern gerade weil über sie gestri en wird, weil sie als Katalysatoren gesellscha licher Konflikte Dissense anschaulich und verhandelbar machen können, brachte mich auf den Gedanken, den Dissensgehalt eines Denkmals als Streitwert zu bezeichnen. Später wurde mir klar, dass der Streitwert der Denkmale als Begleitwert jeder kontroversen Werte-Deba e begriffen werden kann.”43 Het idee van DolffBonekämper verdient zeker de nodige aandacht, om anders te denken over en te kijken naar fasen in de culturele biografie van dingen, elementen en tradities voorbij het repertoire van uitwissen, diep wegstoppen of met een paratekst neutraliseren. Het gaat om anders onderzoeken, toelaten, toegang bieden, bemiddelen, complexer maken, duiden, faciliteren en makelen, waarbij andere gereedschappen en modellen nodig zijn voor erfgoedwerkers, die ver voorbij het gebruiken van of gebukt gaan onder een adjectief. Voldoende tijd krijgen, nemen of houden44 en het niet simpeler maken dan nodig, zijn daarbij sleutels.
41 S. Reijnders, Plaatsen van verbeelding. Media, toerisme & fancultuur. Alphen aan de Maas, 2011.
42 M. Halbertsma en M. Kuipers, Het Erfgoeduniversum. Een inleiding in de theorie en de praktijk van cultureel erfgoed, Bussum, 2014, p. 55-76, p. 72-76; G. Dolff-Bonekämper, ‘Prologue. Valeurs de contemporanéité. Pour une rénovation de la théorie des monuments d’Alois Riegl’, in A. Beyer e.a.(eds.), Le monument en débat. Théories et pratiques de la monumentalisation en Allemagne et en Autriche après 1945. Heidelberg, 2022, p. 17-36.
43 G. Dolff-Bonekämper, Der Streitwert der Denkmale. Berlijn, 2021, p. 7: “Wenn man denkt, dass in einer demokratischen, pluralistischen Gesellscha nicht nur Konsens und Konsensfähigkeit, sondern auch Dissens und Dissensfähigkeit positive Krä e sein können, dann wird erklärlich, warum ein umstri enes Denkmal – also ein des Streitens wertes Denkmal – wichtig sein kann. Wichtig nicht obwohl, sondern gerade weil es Streit auf sich zieht (…) Wenn auch grundsätzlich alle in Riegls Begriffen aufscheinenden Werte Streitwerte sein können, so ist es doch der historische, der Zeugniswert, an dem sich, vor allem wenn er auf Denkmale der Zeitgeschichte gemünzt ist, erfahrungsgemäß die he igsten Streitigkeiten artikulieren”(p. 20-21).
44 Lees de wijze woorden van Gerard Rooijakkers in h ps://www.brabantkennis.nl/publicatie/vanonderop-de-on-macht-van-de-gemeenschap (geconsulteerd op 6/12/2022).
Vijftig jaar geleden is het concept werelderfgoed gelanceerd. De Nederlandse taal heeft helaas het effect dat “wereld” hier een zelfstandig naamwoord lijkt in plaats van een te problematiseren bijvoeglijk naamwoord.1 De officiële titel van de UNESCO-conventie van 1972 is in het Engels “Convention Concerning the Protection of the World Cultural and Natural Heritage”. In het Frans luidt het “Convention concernant la protection du patrimoine mondial, culturel et naturel”. In deze laatste omschrijving staan er drie adjectieven. Drie decennia later zou er een nieuw, zeer invloedrijk adjectief aan toegevoegd worden in de UNESCO-conventie van 2003: immaterieel erfgoed (in het Engels intangible en het Frans immatériel), in combinatie met cultureel. Het semantisch veld van het concept, en ook wel beleidsdomein, erfgoed is in de 21e eeuw steeds breder geworden: globaal, Europees, in Nederland en België, in Vlaanderen (zowel de Gemeenschap als het Gewest, en vooral samen bekeken) en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, provinciaal, intergemeentelijk en in steden en gemeenten. De adjectieven onroerend, roerend, immaterieel en, steeds meer ook, digitaal vatten de huidige domeinen momenteel. Het woord erfgoed zelf functioneert nu wereldwijd en op alle genoemde niveaus als overkoepelend referentiekader.
Zoals David Harvey in een briljant artikel heeft aangeduid kunnen alle net aangehaalde schalen (Europees, Vlaams …) zelf in adjectieven worden omgezet (waarbij ze dan worden gekoppeld aan boundary objects 2 zoals landsen andere grenzen of aan beleidsmechanismen zoals “subsidiariteit” of beleidsinstrumenten) en worden toegevoegd aan de zelfstandige naamwoorden “erfgoed” en “erfgoedpraktijken”, met alle positieve en negatieve gevolgen van dien. De bijdrage van Harvey en zijn pleidooi om te trachten aan die adjectieven te ontsnappen zijn overigens erg relevant bij het denken over “controversieel
1 Zie de verschuivende betekenissen van “outstanding universal”: S. Labadi, UNESCO, Cultural Heritage, and Outstanding Universal Value: Value-based Analyses of the World Heritage and Intangible Cultural Heritage Conventions, Lanham, 2012. Zie ook de pas verschenen open access-publicatie h ps://www.ovpm. org/2022/10/13/book-release-50-years-world-heritage-convention-shared-responsibility-conflictreconciliation/ (bezocht op 21/11/2023).
2 M. Jacobs, ‘Words Ma er… The Arsenal and the Repertoire: UNESCO, ICOM, and European Frameworks’, Volkskunde. Tijdschri over de cultuur van het dagelijks leven 121:3, 2020, p. 267-286.
erfgoed”. In een analyse van een feest waar het zwart maken van witte gezichten een onderdeel van is, demonstreert hij knap hoe het samenspel van actoren en referentiekaders op verschillende schalen in kaart kan worden gebracht en hoe dit helpt om zulke controverses beter te begrijpen. Hoewel we dit hier en in deze bundel verder niet uitwerken, achten we het wel relevant enkele wijze inzichten en aanmaningen van Harvey hier te citeren en in beeld te brengen voor vervolgonderzoek:
“To disregard or dismiss the ‘“nation” as a resonant and useful organising device on the basis of some heritage practices that are anti-progressive, however, would both be shortsighted and compromise our ability to perceive the world in a more fluid fashion, in terms of spatio-scalar organisation. Rather than either dismiss or uncritically support, any heritage practice merely on the basis of its scalar rhetoric (of local, regional, national or global), we need to engage with nation and place-bound loyalties and heritage practices, so as to encourage a more open and progressive understanding of the world. In other words, through understanding the power dynamics at the heart of any “throwntogetherness” of nations, regions and locales, we can help to forge a more tolerant and responsible sense of place-one that contains scalar flexibility”.3
Naast de adjectieven gerelateerd aan (al dan niet nieuwe) erfgoedsubvelden en/of geografische of institutionele beleidskaders zijn er de voorbije jaren ook een hele familie van adjectieven verschenen met andere connotaties. Ze klinken anders, spannender, alarmerend, verontrustend, problematiserend of (potentieel) controversieel. In deze bijdrage presenteren we de resultaten van een literatuurstudie waarin enkele van die concepten in (de voorlopers van) kritische erfgoedstudies worden getraceerd en besproken.
Dissonant erfgoed (“dissonant heritage”)
In 1996 schreven Gregory Ashworth en John E. Tunbridge Dissonant heritage: The management of the past as a resource in conflict. In het boek beschrijven ze erfgoed als iets wat door de erfgenaam wordt bepaald, alle erfgoed is de erfenis van iemand die determineert dat het bestaat: “It is thus a product of the present, purposefully developed in response to current needs or demands for it, and shaped by those requirements. It makes two sorts of intergenerational links both of which are determined by the present. The present selects an inheritance from an imagined past for current use and decides what should be passed on to an imagined future.”4
Ashworth en Tunbridge leggen dus de nadruk op de maakbaarheid van erfgoed door individuen en groepen. Ze benoemen het a contemporary product shaped from history”.5 Erfgoed is uiteindelijk niet louter een materieel ding dat
3 D. Harvey, ‘Heritage and scale: se ings, boundaries and relations’, International Journal of Heritage Studies, 21:6, 2015, p. 577-593, p. 590; zie ook M. Jacobs, ‘On Levels, (Politics of) Scale, Cases and Networking’, Volkskunde. Tijdschri over de cultuur van het dagelijks leven 121:3, 2020, p. 339-355.
4 G. Ashworth & J. Tunbridge, Dissonant Heritage: The Management of the Past as a Resource in Conflict, New York, 1996, p. 6.
5 Ibidem, 20.
er gewoon is: het betre een cultureel proces.6 Ashworth en Tunbridge leggen hierbij de nadruk op hoe “erfgoed” wordt gemaakt vanuit artefacten uit het verleden tot een “product intended for the satisfaction of contemporary consumption demands”.7 Het doel van het proces waarin erfgoed wordt gemaakt is dus consumptiegericht in de benadering van Ashworth en Tunbridge. Ze beweren verder dat het economisch gebruik, of zelfs de financiële exploitatie, van het erfgoed de primaire factor moet zijn wanneer men denkt over het management ervan.8
Wat verstaan Ashworth en Tunbridge onder “dissonant”? Hierbij leggen ze onder andere de link met een begrip uit de psychologie: “cognitieve dissonantie”. Dat is een toestand van psychische spanning die ontstaat door het tegelijkertijd bestaan van wederzijds inconsistente a itudes of door het bestaan van een gebrek aan consonantie tussen a itudes en gedrag. Mensen zouden volgens de psychologische theorieën die Tunbridge en Ashworth aanhalen, geneigd zijn hun gedragspatronen zo aan te passen dat dissonantie wordt verminderd en consonantie vermeerderd. 9 Via goed beheer kan de spanning die het erfgoed veroorzaakt worden weggenomen, zo is hun stelling. Dit zal dan de economische exploitatie van het erfgoed ten goede komen.10
Ashworth en Tunbridge onderscheiden verder nog twee eigenschappen van “dissonant heritage”. Allereerst beschrijven ze hoe al het erfgoed onderhevig is aan een selectieproces en in- en uitsluiting: “All heritage is someone’s heritage and therefore logically not someone else’s: the original meaning of an inheritance implies the existence of disinheritance and by extension any creation of heritage from the past disinherits someone completely or partially, actively or potentially.”11 Het selecteren van erfgoed houdt in dat er wordt gekozen voor een bepaalde “geschiedenis” van een bepaalde groep, waarbij de “geschiedenis” van andere groepen niet wordt erkend of verzwegen.12 Het verleden wordt op verschillende wijzen gewaardeerd en begrepen door verschillende groepen. Wanneer een groep zich niet erkend voelt, kan er spanning ontstaan.13 Het erkennen van erfgoed als van een bepaalde groep hangt soms samen met het al dan niet erkennen van deze groep als relevant.14 De keuze voor het ene erfgoed boven het andere houdt in deze zin dus soms ook een keuze voor de ene groep boven de andere in. De tweede eigenschap volgt uit de eerste, namelijk het onvermijdbare selectieproces. Ashworth en Tunbridge beweren dat ten gevolge van een selectieproces dissonantie in erfgoed “universeel” en “onvermijdbaar” is. Het is een eigenschap die in elke vorm van erfgoed aanwezig is, in verschillende
6 L. Smith, The Uses of Heritage, Londen, 2006, p. 44-45.
7 Ashworth & Tunbridge, Dissonant, p. 7.
8 Ibidem, p. 21.
9 Ibidem, p. 20.
10 Ibidem, p. 21.
11 Ibidem, p. 21.
12 Ibidem, p. 29-30.
13 Smith, Uses, p. 80.
14 L. Smith, ‘Heritage, Identity and Power’, in: H. Michael Hsiao, H. Yew-Foong & Ph. Peycam (red.), Citizens, Civil Society and Heritage-Making in Asia, Singapore, 2017, p. 15-39, p. 23-34.
mate en op verschillende manieren.15 Aangezien elk erfgoed een keuze ervoor inhoudt en als gevolg een keuze tegen ander erfgoed is, zal er altijd spanning in de interpretatie ervan aanwezig zijn. Men kan dit een politieke keuze noemen: wat wel en wat niet wordt erkend. Bepaalde dominante groepen in de maatschappij hebben wellicht meer grip op deze keuzes: als gevolg kunnen minderheden in mindere mate worden gerepresenteerd.16 Ashworth en Tunbridge beschrijven uitgebreid verschillende wijzen waarop het erfgoed wordt “gebruikt”. Ze wijzen op de culturele, economische en politieke functies van de objecten. Deze functies en dus wijzen van “gebruik” bestaan naast elkaar en sluiten elkaar niet uit.17 Ze kunnen wel leiden tot dissonantie en volgens de auteurs ligt hier de bemiddelende en verzachtende rol van de erfgoedprofessionals. Het is mogelijk, maar niet onvermijdelijk dat de verscheiden manieren waarop erfgoed wordt “gebruikt” met elkaar in conflict komen. Wanneer bijvoorbeeld de beheerders van een erfgoedsite of -object de keuze maken om grotere economische, meestal toeristische, resultaten na te streven kan dit in conflict komen met bijvoorbeeld de politieke functie die de site of het object hee . Het managen van deze spanning en dissonantie tussen de verschillende wijzen van “gebruik” van erfgoed is de uitdaging voor erfgoedspecialisten.18
Ashworth en Tunbridge maken duidelijk dat erfgoed op verschillende schalen op verschillende wijzen dissonantie kan oproepen. Ze onderscheiden hierin een lokale, nationale en globale focus. In hun gevalstudies stelden ze vast dat dissonantie met elke schaal op een andere manier kan interageren en andere problemen oproept. Op het lokale niveau, zo stellen Ashworth en Tunbridge, komen toerisme en erfgoed het meeste met elkaar in contact. De tourist-historic city hee erfgoed nodig om toerisme aan te trekken, hierbij kan dissonantie voor problemen zorgen. Op het nationale niveau, stellen de auteurs, hee het erfgoed vooral effect op de politieke stabiliteit. Hierbij halen ze specifiek het al dan niet erkennen van minderheden en hun erfgoed aan. Op het globale niveau identificeren ze vooral een problematiek betreffende internationale erfgoedorganisaties, zoals ICOMOS en UNESCO. Zij bepalen in zekere mate wat al dan niet als erfgoed wordt erkend en kunnen daardoor in conflict komen met nationale actoren die andere benaderingen cultiveren.19 Verder raden de auteurs aan een onderscheid te maken tussen ”producers” en “consumers” van erfgoed. Het doel van “producenten” is hierbij een product te creëren dat “consumenten” willen consumeren. Het tweede element sluit aan bij het eerste. Wanneer de auteurs schrijven dat hun “focus must shi from the uses of heritage to the users themselves” impliceert het een sterk onderscheid tussen de twee.20 De “users” hebben in deze theorie dus weinig tot geen
15 Ashworth & Tunbridge, Dissonant, p. 21.
16 Smith, Uses, p. 81.
17 Ashworth & Tunbridge, Dissonant, p. 34-68.
18 Ibidem, p. 68-69.
19 Ibidem, p. 273-276. Voor een recentere en meer vruchtbare en uitgebreide benadering van erfgoed en schaal zie: Harvey, ‘Heritage’, p. 577-593.
20 Ashworth & Tunbridge, Dissonant, p. 69.
agency betreffende hoe ze erfgoed “gebruiken”. Dit kadert binnen hun bredere narratief waarbij ze de economische exploitatie van het erfgoed als primordiaal doel zien. Binnen deze context is het managen van erfgoed ten dele ook het verkopen ervan, de interpretatie of gevoelens van bezoekers of “consumenten”
Van donker toerisme (“dark tourism”) tot donker erfgoed
In de periode toen Tunbridge en Ashworth het begrip “dissonant heritage” lanceerden, werden ook andere concepten gepropageerd.21 In 1996 beschreef Tony Seaton “thanatourism”. Hij definieert het als volgt: “Thanatourism is travel to a location wholly, or partially, motivated by the desire for actual or symbolic encounters with death, particularly, but not exclusively, violent death, which may, to a varying degree be activated by the person-specific features of those whose deaths are its focal objects.”22 Bij deze definitie voegt Seaton zelf nog toe dat het belangrijk is om dergelijke term te definiëren op basis van het gedrag van de mensen rond een object of
Jonge vrouw wordt naar een koets gebracht door de Dood, Jean Ignace Isidore Gérard Grandville, 1830, lithogra e, met de hand gekleurd, Rijksstudio, Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-1970-548
21 R. Hartmann, ‘Dark tourism, thanatourism, and dissonance in heritage tourism management: new directions in contemporary tourism research’, Journal of Heritage Tourism 9:2, 2014, p. 166-182, p. 167-168.
22 A.V. Seaton, ‘Guided by the Dark: from thanatopsis to thanatourism’, International Journal of Heritage Studies 2:4, 1996, p. 234-244, p. 240.
site en niet op basis van een inherente betekenis van objecten of sites. Hij stelt dat de intentie van mensen voor het reizen naar/het bezoeken van bepaalde sites bepalend is om het al dan niet te categoriseren als “thanatourism”. Gaat de persoon naar de site volledig of ten dele omwille van een connectie met “de dood”? Dan kan de term “thanatourism” worden gebruikt. Als dit niet het geval is, zou Seaton het niet als dusdanig benoemen, zelfs al staat de site bekend voor een connectie met “dood”.23 Dit botst in zekere zin met hoe Tunbridge en Ashworth “dissonant heritage” definiëren. Zoals hierboven beschreven focussen ze meer op de sites en objecten zelf en de rol die erfgoedprofessionals, volgens hen, zouden moeten spelen. Hierbij blij het perspectief van de “consument”, zoals zij hen benoemen, onderbelicht in hun benadering van “dissonant heritage”. Seaton maakte het artikel waarin hij “thanatourism” beschreef ten dele als reactie op een artikel van de hand van John Lennon en Malcolm Foley.24 In 1996 publiceerden zij een artikel over de actie van het bezoeken van het monument ter nagedachtenis van de dood van John F. Kennedy in Dallas.25 Zij lanceerden het concept van “Dark Tourism” om fenomenen te beschrijven die de presentatie en de consumptie (door bezoekers) van “real and commodified death and disaster sites. These visitors may have been motivated to undertake a visit by a desire to experience the reality behind the media images and/or by a personal association with inhumanity.”26 Het sluit dus dicht aan bij het “thanatourism” van Seaton: dood speelt bij beiden een centrale rol, hoewel Lennon en Foley ook rampen in beeld nemen: “disaster sites”. Ten slo e valt op dat Lennon en Foley door een eerder economische bril naar het fenomeen kijken, net als Ashworth en Tunbridge. Ze maken een duidelijk onderscheid tussen “presentation” en “consumption”, waarbij weinig agency wordt toegekend aan de, in dit geval, toeristen. Ze leggen ook expliciet de link met representaties van “dood” in media, zoals film, literatuur, televisie en het wereldwijde web.27 Verder linken ze deze grote aandacht voor “donkere” onderwerpen – “dark” of “tragic” toerisme – aan het “postmodernisme”: “The simulation of experiences, the critical importance of reproduction and duplication and the centrality of media and technology are characteristically present in any examination of these locations.”28 Ze beschouwen het als recent fenomeen, waarbij vooral media en technologie een cruciale rol spelen. In dezelfde periode is een gelijkaardige visie op het concept “erfgoed” aanwezig in het wetenschappelijk debat, waarbij “erfgoed” als een modern fenomeen wordt beschreven.29 Seaton gaat in tegen deze interpretaties. Hij stelt dat de fascinatie met “dood” aanwezig is in elke culturele traditie en zeer aanwezig in de “Europees-christelijke samenleving”.30 Hij ziet dergelijk toerisme dus niet als een recent fenomeen, maar een
23 Ibidem, p. 240.
24 Ibidem, p. 243-244.
25 Hartmann, ‘Dark’, p. 167.
26 M. Foley & J. Lennon, ‘JFK and dark tourism: A fascination with assassination’, International Journal of Heritage Studies 2:4, 1996, p. 198-211, p. 198.
27 Ibidem, p. 198.
28 Ibidem, p. 199.
29 D. Harvey, ‘Heritage Pasts and Heritage Presents: temporality, meaning and the scope of heritage studies’, International Journal of Heritage Studies 7:4, 2001, p. 319-338, p. 321-322.
30 Seaton, ‘Guided’, p. 235-237.
doorze ing van een eeuwenoude fascinatie met “dood” die op verschillende manieren tot uiting kwam.
In 2000 verscheen het boek “Dark Tourism: The a raction of death and disaster” van John Lennon en Malcolm Foley. Hierin gaan ze dieper in op het concept dat ze voor het eerst introduceerden in 1996 en nu scherper probeerden te stellen. Ze vinden dat het concept “dark tourism” anders is door de chronologische afstand, of beter door het al dan niet aanwezig zijn van nog levende getuigen die het kunnen valideren. Ten tweede, zo stellen zij: “the events of ancient and medieval ba les, etc., do no posit questions, or introduce anxiety and doubt about, modernity and its consequences. It is this particular element of the commodification of anxiety and doubt within interpretations offered and the design of the sites as both products and experiences (including merchandising and revenue generation) that introduces “dark tourism”.”31
Ze stellen dus dat enkel materiële restanten uit de eigentijdse geschiedenis onderhevig kunnen zijn aan “Dark Tourism”.32 En dat een in vraag stellen van moderniteit aan de orde moet zijn. Daarnaast stellen ze dat om te kunnen kaderen binnen het concept, de geschiedenis waaraan de site verbonden is “moderniteit” in vraag moet stellen. Een voorbeeld dat zij aanhalen is bijvoorbeeld de Holocaust, waarbij zij de grote bureaucratische operatie die met dat soort massamoord op industriële schaal gepaard ging als een element van de “moderniteit” bekijken. Als gevolg zal de herinnering eraan, de “moderniteit” zelf die de Holocaust mogelijk maakte, in vraag stellen.33
Verder benadrukken de auteurs, net als in hun vorige werk, het belang van massamedia in het ontstaan van locaties die onderhevig zijn aan “Dark Tourism”.34 Ook focussen ze nog steeds sterk op de economische realiteit van het erfgoed. Het ontstaan van “Dark Tourism” zien zij als een gevolg van de zoektocht naar economische rendabiliteit. Bepaalde sites worden dus in de markt gezet als gelinkt aan een donker verleden.35 Het vormen van de site binnen een dominante toeristische context zorgt voor een hoofdzakelijk coherent eenduidig narratief, waarbij het “donkere” aspect van de site voor toeristen consumeerbaar wordt gemaakt.36 Binnen dit proces blij de “consument” passief. De volgende passage uit het boek illustreert dit: “Further research is needed to explore where the role of the historian ends and that of the tourist site manager begins in the interpretation of alternative, recent pasts.”37 Volgens hen is de balans tussen een historicus en de beheerder van de site cruciaal. Hierin gaat het perspectief van de “consument” totaal verloren. Terwijl juist de interesse voor dergelijke “toeristische a racties” vanuit de brede bevolking komt, waardoor dergelijke benadering economische rendabel wordt. Hierbij
31 J. Lennon & M. Foley, Dark Tourism: The A raction of Death and Disaster, Andover, 2000, p. 12.
32 Eigentijdse geschiedenis in de zin van de periode waarvan historische actoren nog leven, zie C. Maier, ‘Contemporary History’, in: N. Smelser & P. Baltes (red.) International Encyclopedia of the Social & Behavioral Sciences, Amsterdam, 2001, p. 2690-2697, p. 2691.
33 Lennon & Foley, Dark, p. 21-23.
34 Ibidem, p. 167-168.
35 Ibidem, p. 163-164.
36 A. Martini & D. Buda, ‘Dark tourism and affect: framing places of death and disaster’, Current Issues in Tourism 23:6, 2020, p. 679-692, p. 686.
37 Lennon & Foley, Dark, p. 162-163.
19e-eeuwse bezoekers bij de trap in Delft waar op 10 juli 1584, Willem van Oranje is vermoord, prentmaker: Jean Baptiste Ambroise Marcellin Jobard naar een tekening van Otto Baron Howen, Rijksstudio, Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-OB-79.940
sluiten het dus goed aan bij de benadering van Ashworth en Tunbridge waarbij management van de site centraal staat en niet de ervaring en interpretatie ervan door bezoekers. Verder sluit het doel van management van sites binnen het kader van “Dark Tourism” ook aan bij het doel van management van erfgoed binnen het kader van “Dissonant Heritage”. Centraal in beide is namelijk het wegnemen of beperken van de spanning aanwezig in de site of het erfgoed.38 Beide stellen dat dit noodzakelijk is in het kader van consumptie van het “product”. De manier waarop mensen uiteindelijk in interactie gaan met de “dood” en de sites eraan verbonden blij afwezig in zowel het werk van Seaton als dat van Lennon en Foley.39
Een recentere toevoeging aan het debat is het concept “Dark Heritage”, gelanceerd door auteurs zoals Oula Seitsonen, Laura McAtackney en Dawid Kobiałka. Seitsonen publiceerde samen met Suzie Thomas en Vesa-Pekka Herva een artikel over Nazi-memorabilia in het noorden van Finland. Hierbij gebruiken ze de term “dark heritage”. Die linken ze expliciet met “dark tourism”,
38 Martini & Buda, ‘Dark’, p. 680.
39 Voor een diepere uitwerking van hoe mensen interageren met de dood en sites daaraan verbonden zie: T. Walter, Dark Tourism: Mediating Between the Dead and the Living’, in: R. Sharpley & Ph. Stone (red.), The Darker Side of Travel: The Theory and Practice of Dark Tourism, Bristol, 2009, p. 39-55.
Groep Amerikaanse toeristen bij de ruïnes van Fort Driant bij Montfaucon, Frankrijk, vernield tijdens de Eerste Wereldoorlog, foto 1921, Rijksstudio, Rijksmuseum Amsterdam, RP-F-2009-123-20
zoals beschreven door Lennon en Foley.40 McAtackney publiceerde in 2014 het boek “An Archaeology of the Troubles: The dark heritage of Long Kesh/Maze prison”. Net als bij Seitsonen linkt zij “Dark Heritage” hoofdzakelijk aan het concept “Dark Tourism”. 41 Voor beiden is het concept van Lennon en Foley de basis waarop zij de het subject van hun casestudy als “donker erfgoed” bestempelen. Hierbij voegen ze zelf weinig tot geen verdere theoretische basis toe. De nadruk ligt dus op de connectie van het erfgoed met “death or disaster”. Dawid Kobiałka publiceerde in 2018 een studie naar oorlogserfgoed in Polen waarin hij de term gebruikt. Hij linkt de term hier aan het breder veld van onderzoek naar “diffi cult heritage” waarbij hij hoofdzakelijk steunt op de definitie van Macdonald.42 Hij omschrij het concept “dark heritage” ook zelf: “To simplify, dark heritage research is the narration of death, the killing of innocent people, forced labour, pain and sorrow, with the aim of reclaiming memories, identities, heritage and stories of some of the victims.”43 Kobiałka legt hierbij de nadruk op het narratieve karakter van erfgoed, het erfgoed vertelt verhalen. Waarbij hij
40 S. Thomas, O. Seitsonen en V. Herva, ‘Nazi memorabilia, dark heritage and treasure hunting as “alternative” tourism: Understanding the fascination with the material remains of World War II in Northern Finland’, Journal of Field Archaeology 41:3, 2016, p. 331-343, p. 331-333.
41 L. McAtackney, An Archaeology of the Troubles: The Dark Heritage of Long Kesh/Maze Prison, Oxford, 2014, p. 54.
42 D. Kobialka, ‘100 years later: the dark heritage of the Great War at a prisoner-of-war camp in Czersk, Poland’, Antiquity 92: 363, 2018, p. 772-787, p. 773.
43 Ibidem, p. 773.
de focus expliciet legt op de slachtoffers van gewelddadige acties. Ten slo e legt hij de link naar de conceptualisering van Logan en Reeves door eveneens aandacht te hebben voor de emotionele impact van het erfgoed. Hierbij hee hij het net als Logan en Reeves over pijn. Hij hee het hier echter niet over schaamte. Dit valt te verklaren door de focus op de slachtoffers aangezien vanuit dat standpunt er uiteraard geen schaamte aan te pas komt.
Er is een rond Suzie Thomas draaiende groep die het concept als volgt definieren: “Dark heritage” research explores the concept of cultural heritage as a potentially “dark” force. In other words, dark heritage researchers are interested in how and why people choose to engage with aspects of cultural heritage that are related to times of conflict, death, and suffering. These aspects may have different meanings for different groups or communities depending, for instance, upon their role in the conflict, temporal distance from the events, and hierarchies of power.”44 Sinds 2020 is Suzie Thomas als hoogleraar verbonden aan de Universiteit Antwerpen waar zij diverse onderzoekslijnen rond “dark heritage” uitbouwt. Vanaf het academiejaar 2023-2024 wordt er overigens aan de Universiteit Antwerpen in het derde bachelorjaar conservatie-restauratie een cursus met de titel “dark heritage” en op masterniveau in erfgoedstudies “heritage and crime” gedoceerd door professor Thomas. Ook de andere problematiserende en/of alarmerende adjectieven worden daarbij gebruikt. Belangrijk daarbij is ook het inze en van participatieve methodes.45 Deze nieuwe onderzoekschool aan de Universiteit Antwerpen zal ongetwijfeld in de volgende jaren in dit tijdschri verder aan bod komen.
Moeilijk erfgoed (“di cult heritage”)
In 2009 publiceerde Sharon Macdonald Diffi cult heritage: Negotiating the Nazi past in Nuremberg and beyond. Reeds in 2006 vermeldde ze het concept een eerste maal in een artikel. Ze definieerde dit toen als volgt: “it involves material from the past that has implications for identity. This heritage is “diffi cult”, however, in that rather than affirming a positive sense of identity, it strains against it and sets up a struggle.”46 Erfgoed speelt dan ook een belangrijke rol in het vormen van onder andere een nationale identiteit aangezien die in bepaalde mate een weerspiegeling is van het geconstrueerde nationale verleden. Hierin wijkt de interpretatie van “Diffi cult Heritage” al af van het concept “Dissonant Heritage” van Tunbridge en Ashworth, waarin “identiteit” niet sterk benadrukt werd. Macdonalds artikel uit 2006 behandelt echter “diffi cult heritage” niet uitvoerig. Het focust op hoe gidsen omgaan met het moeilijke verleden op de plekken waar in de naziperiode concentratiekampen waren gevestigd.
44 S. Thomas, V. Herva, O. Seitsonen, and E. Koskinen-Koivisto. 2020. “Dark Heritage.” in: C. Smith, Encyclopedia of Global Archaeology, Cham, 2020, doi:10.1007/978-3-319-51726-1_3197-1. Zie ondertussen ook: S. Thomas, “Dark” Heritage? Nudging the Discussion’, Heritage & Society 2022, DOI: 10.1080/2159032X.2022.2126232.
45 Haar werk is te volgen op: h ps://www.uantwerpen.be/nl/personeel/suzie-thomas_22267/ (bezocht op 21/11/2022).
46 S. Macdonald, ‘Mediating heritage: Tour guides at the former Nazi Party Rally Grounds, Nuremberg’, Tourist Studies 6:2, 2006, p. 119-138, p. 127.
In haar boek uit 2009 definieert ze “moeilijk erfgoed” als volgt: “a past that is recognised as meaningful in the present but that is also contested and awkward for public reconciliation with a positive, self-affirming contemporary identity. “Diffi cult heritage” may also be troublesome because it threatens to break through into the present in disruptive ways, opening up social divisions, perhaps by playing into imagined, even nightmarish, futures.”47 Hier valt opnieuw de focus op identiteit op, het concept is gebaseerd op hoe men het erfgoed interpreteert en of deze in conflict is met de eigen identiteit. Daarnaast valt de focus op het heden op. Wat al dan niet “Diffi cult Heritage” is, wordt bepaald door het heden en niet door het verleden an sich. Dit hee als gevolg dat wat kan worden gecatalogeerd als “Diffi cult Heritage” veranderlijk is.48 Een bepaalde site of een bepaald object kon dus tien jaar geleden niet als “moeilijk” worden ervaren maar kan dat vandaag wel zijn. Het erfgoed is dus niet “inherent moeilijk”: de interpretatie van het erfgoed bepaalt of het al dan niet “moeilijk” is.
Macdonald zet zich ook expliciet af tegen het concept “Dissonant Heritage”, zoals beschreven door Tunbridge en Ashworth. Ze stelt dat het concept van Tunbridge en Ashworth vooral als doel hee erfgoed te categoriseren. Ze maken dan ook een onderscheid tussen verschillende typen van “dissonant erfgoed”. Macdonalds doel is niet om een analytische categorie te creëren, maar om het te onderzoeken als een historisch en etnografisch fenomeen: “This means looking at how heritage is assembled both discursively and materially, at the various players involved, at what they may experience as awkward and problematic, and at the ways in which they negotiate this. My interest here includes the kinds of assumptions that are made about the nature of heritage, identity and temporality, the terms in which debates about “diffi cult heritage” are conducted, what is ignored or overlooked, and how agency is accorded – all of which can be seen as constituents of what is sometimes called “historical consciousness”.”49 Het doel van Macdonald gaat dus verder dan het doel van Tunbridge en Ashworth. Ze wil analyseren hoe verschillende actoren worden geaffecteerd door “moeilijk erfgoed” en hoe ze ermee omgaan. Ze wil bekijken hoe erfgoed kadert binnen het “historisch besef” van de bevolking, hoe vormt het dat “besef” en begrip van het verleden mee.50 Dit doorbreekt ook het hoofdzakelijk economische kader gecreëerd binnen “dissonant erfgoed” en “Dark Tourism”. Ze gaat verder kijken dan enkel sites of objecten die economisch geëxploiteerd worden, waarop de focus toch hoofdzakelijk ligt bij Tunbridge en Ashworth enerzijds en nog in grotere mate bij Lennon en Foley anderzijds. Macdonald zal eveneens aandacht schenken aan sites die niet economisch of toeristisch worden geëxploiteerd. Wanneer ze verschillende wijzen van omgang met “moeilijk erfgoed” beschrij , haalt ze de mogelijkheid van het vernietigen van het erfgoed aan. Hierbij haalt ze verschillende gebouwen gelinkt aan de nazi’s aan die in de jaren na de oorlog werden vernietigd.51
47 S. Macdonald, Difficult Heritage: negotiating the Nazi Past in Nuremberg and beyond, Londen, 2009, p. 1.
48 Ibidem, p. 2.
49 Ibidem, p. 4.
50 Voor een uitgebreide theoretische benadering van het concept “historical consciousness” zie: P. Seixas, ‘Introduction’, in P. Seixas (red.), Theorizing Historical Consciousness, Toronto, 2005, p. 3-20.
51 Macdonald, Difficult, p. 52.
Deze manier van omgang met “moeilijk erfgoed” komt niet in beeld in het model van Ashworth en Tunbridge aangezien het goed zelf niet meer bestaat. Voor Macdonald daarentegen is dit juist één van de manieren van omgang met dergelijk erfgoed. Ze besteedt eveneens veel aandacht aan hoe er in Neurenberg voor een politiek van “ontheiliging” is gekozen, waarbij de gebouwen niet werden gerestaureerd, maar ze toch niet tot ruïnes liet vervallen. Deze keuze is gemaakt omdat enerzijds restauratie de gebouwen terug in hun vroegere eer zou herstellen, en zo hun aantrekkingskracht zouden terugkrijgen. Anderzijds was het laten vervallen tot ruïnes evenzeer geen optie. Dit zou de droom van Albert Speer enkel in vervulling doen gaan, waardoor gebouwen een nieuw aura zouden krijgen, zoals de ruïnes van het Romeinse Rijk, was een grote basis voor het ontwerpen ervan. De keuze viel daardoor dus op “ontheiliging”. Dit houdt allereerst in dat er geen sprake meer is van volledige restauratie maar wel van beperkt onderhoud, waardoor de gebouwen in een semivervallen staat voortleven. Daarnaast wordt de creatie van ruïnes tegengegaan door activiteiten rondom te stimuleren en organiseren, waardoor de originele betekenis van de gebouwen verloren gaat. Zo werd er bijvoorbeeld een skatepark geplaatst.52 Macdonald focust dus niet louter op het management van de sites binnen het kader van toeristische exploitatie. Ze benadert de sites vanuit de culturele betekenis en hoe deze wordt gemanaged. Daarnaast hee ze ook aandacht voor de “bezoekers”. Ze bekijkt enerzijds waarom mensen dergelijke sites gaan opzoeken en anderzijds hoe de bezoekers de sites interpreteren en gebruiken.53 Net als Lennon en Foley benadrukt Macdonald de internationale impact op dergelijk erfgoed. Hoewel lokale besturen het erfgoed beheren, kan de manier waarop niet worden los gezien van de internationale context waarin het zich bevindt. Actiegroepen kijken naar internationale voorbeelden om vragen te formuleren. Besturen kijken evenzeer naar internationale voorbeelden om beslissingen te nemen.54 Een standbeeld van Leopold II in België hee uiteraard een eigen individuele context, maar deze kwamen niet toevallig heel scherp ter discussie te staan na het ontstaan van de Black Lives Ma erbeweging in de Verenigde Staten en vooral na het drama met George Floyd op 25 mei 2020. Daarnaast is er een langer lopend internationaal politiek en ook wetenschappelijk traject dat eveneens impact hee op de omgang met bijvoorbeeld een standbeeld van Leopold II.55
Macdonald pleit voor de confrontatie en het omarmen van de moeilijkheden die bepaald erfgoed met zich meebrengen. Ze verwoordt dit in haar boek als volgt: “the call here is for continual unse lement. It is for opening up heritage – which, as we have seen, always risks se lement into a single frozen past – with what we might call the palimpsest effect. That is, as in Kiefer’s Nuremberg, we seek to allow different layers of the past to appear, variably, through their later accretions, and in so doing to disturb,
52 Ibidem, p. 87-92.
53 Ibidem, p. 164-185.
54 Ibidem, p. 5-7.
55 G. Vanthemsche, ‘The historiography of Belgian Colonialism in the Congo’, in: C. Levai (red.), Europe and the World in European Historiography, Pisa, 2006, p. 89-119, p. 104.
prod, and raise questions – that is, to unse le fixity and heritage.”56 Macdonald ziet “moeilijk erfgoed” dus als “tool” om het erfgoed zelf en de boodschap die het brengt, het verleden eraan verbonden en de eigen identiteit uit te dagen. Het zorgt voor de mogelijkheid om te reflecteren en als dusdanig nieuwe inzichten te verwerven.
In tegenstelling tot Tunbridge en Ashworth pleit Macdonald dus niet voor het wegwerken van spanningen die het erfgoed oproepen, maar wel om deze te omarmen en te gebruiken. Hierbij is aandacht voor “stilte” binnen bijvoorbeeld museumcollecties ook zeer belangrijk. Indien er in de verzameling een duidelijke lacune bestaat, kan dit eveneens leiden tot spanning die dient te worden geconfronteerd.57 Het gaat dus niet louter om de confrontatie van de materiële aanwezigheid, maar ook van wat fysiek afwezig is.
In 2015 publiceerde Macdonald het artikel “Is “Diffi cult Heritage” still diffi cult?”. Hierin schenkt ze aandacht aan de historische evolutie in de omgang met “moeilijk erfgoed”, specifiek de omgang van artefacten verbonden aan de Tweede Wereldoorlog. Hierin onderscheidt ze verschillende evoluties die zich in verschillende landen op verschillende momenten hebben voorgedaan. Waarbij er eerst hoofdzakelijk aandacht geschonken werd aan de Tweede Wereldoorlog vanuit het perspectief van de “natie als slachtoffer”, verschui dit doorheen de
56 Macdonald, Difficult, p. 192.
57 R. Mason & J. Sayner, ‘Bringing museal silence into focus: eight ways of thinking about silence in museums’, International Journal of Heritage Studies, 25:1, 2019, p. 5-20, p. 6-7.
tweede hel van de 20e en de eerste jaren van de 21e eeuw.58 De herinnering beva e meer en meer de moeilijke delen van de nationale beleving van de oorlog. Hierin komt meer aandacht voor het aandeel van de eigen bevolking in de overheersing van het naziregime. Deze tendens valt onder andere te detecteren in Frankrijk.59 Daarnaast wordt het antisemitisme in de eigen samenleving voorgaand aan en gelijklopend met de Holocaust, zoals in Polen en Groot-Bri annië, erkend en bekeken.60 In België is het televisieprogramma Kinderen van de Collaboratie hier een voorbeeld van. Dit kadert, volgens Macdonald, binnen een positieve kijk betreffende de erkenning van gemaakte fouten. Die erkenning en confrontatie van deze “moeilijke geschiedenis” daagt tegenwoordig de eigen identiteit niet meer uit, maar maakt er deel van uit.61
Hierbij moeten echter twee kan ekeningen worden gemaakt. Allereerst haalt Macdonald in dit artikel louter de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog aan ter illustratie van haar punt. Het betre uiteraard een unieke herinnering die niet één op één te vergelijken valt met herinneringen aan andere voorbeelden van een moeilijk verleden. Een voorbeeld hiervan is de nog steeds bestaande spanning in hoe de Belgische samenleving zich positioneert ten opzichte van haar koloniale verleden. Deze spanning werd goed geïllustreerd doorheen en vanaf juni 2020 ten gevolge van de Black Lives Ma er-protesten. Ten tweede sluit Macdonald zelf de tekst als volgt af: “It (“diffi cult heritage”, VB & MJ) remains fraught with problems over how to best achieve this, in particular, how to do so without deploying containment of various forms. This is a major challenge for museum and heritage professionals. Moreover, as the acknowledgment of diffi cult heritage has become more acceptable and even expected, it has also opened up potentials for representing disturbing pasts in ways that provoke other, more subtle and potentially more ramifying forms of unse lement. Thus, addressing diffi cult heritage is now easier in that it is not so o en seen as a major disruption of contemporary collective identities, but it is still diffi cult in the moral and representational challenges that it poses.”62
Macdonald stelt dat de confrontatie van het verleden door middel van het erfgoed eenvoudiger is geworden. Maar die confrontatie houdt nog steeds morele moeilijkheden in. Het is dus niet zo dat de spanning die het erfgoed met zich meebrengt niet meer aanwezig is.
58 S. Macdonald, ‘Is “Difficult Heritage” Still “Difficult”? Why Public Acknowledgment of Past Perpetration May No Longer Be So Unse ling to Collective Identities’, Museum International 67/1-4, 2015, p. 6-22, p. 7-11.
59 Ibidem, p. 16.
60 Ibidem, p. 9.
61 Ibidem, p. 20.
62 Ibidem, p. 20.
Een van de belangrijkste reeksen in kritische erfgoedstudies is Key Issues in Cultural Heritage van Routledge, die onder meer door Laurajane Smith wordt begeleid. In 2009 verscheen het boek Places of Pain and Shame: Dealing with “Diffi cult Heritage” met als redacteurs William Logan en Keir Reeves. Het boek betre een bundeling van casestudy´s over omgang met “moeilijk erfgoed”. Logan en Reeves geven geen eenduidige definitie, maar ze beginnen het boek met het volgende:
“Most societies have their scars of history resulting from involvement in war and civil unrest or adherence to belief systems based on intolerance, racial discrimination or ethnic hostilities. A rang of places, sites and institutions represent the legacy of these painful periods: massacre and genocide sites, places related to prisoners of war, civil and political prisons, and places of “benevolent” internment such as leper colonies and lunatic asylums. These sites bring shame upon us now for the cruelty and ultimate futility of the events that occurred within them and the ideologies they represented.”63
Uit deze passage komt duidelijk naar voren dat, volgens Logan en Reeves, het erfgoed “moeilijk” is door onze huidige houding ten opzichte aan het daaraan gelinkt verleden. De discrepantie tussen de machtsmechanismen van uitsluiting en opsluiting en de manier waarop ze vandaag worden beoordeeld is groot. Daarnaast is het belang dat ze hechten aan emotie, specifiek schaamte en pijn, opvallend. Dit komt evenzeer terug in de titel van het boek, “Places of Pain and Shame”. In tegenstelling tot Macdonald focussen zij niet op identiteit en de consequenties die erfgoed voor het ervaren van identiteit hebben. Ze ze en gevoelens van schaamte en pijn centraal op vlak van het toekennen van de titel “Diffi cult Heritage”. Deze benadering komt eveneens expliciet terug in de bijdrage over Kew Asylum in Melbourne, een voormalig psychiatrisch ziekenhuis: “Pain and shame permeate the cultural fabric of every society, leaving a legacy of tragedy. Such situations o en occur as a result of involvement in conflict or adherence to a belief system based on intolerance. The most immediate physical reminders of painful and shameful events of the past in the present day are former places of incarceration and imprisonment.”64
Deze focus kadert in de menswetenschappen binnen de “Affective Turn”. Dit leidde tot een grotere aandacht in de 21e eeuw voor de rol die emoties spelen, onder andere op het vlak van identiteitsvorming.65 Binnen het onderzoek gerelateerd aan erfgoed zien we deze “affective turn” eveneens terug, onder
63 W. Logan & K. Reeves, ‘Introduction: Remembering places of pain and shame’, in W. Logan & K. Reeves (eds.), Places of Pain and Shame: Dealing with “Difficult Heritage”, New York, 2009, p. 1-14, p. 1.
64 K. Reeves & D. Nichols, ‘“No less than a palace”: Kew Asylum, its planned surrounds, and its presentday residents’, in: W. Logan & K. Reeves (eds.), Places of Pain and Shame, p. 247-262, p. 248.
65 Voor een verdere uitwerking, zie: A. Athena, H. Pothiti & Y. Kostas, ‘Towards a New Epistemology: The “Affective Turn”’, Historein 8, 2009, p. 5-16.
andere dus in het werk van Logan en Reeves.66 Een ander voorbeeld is het werk van Velvet Nelson, die onder andere benadrukt hoe de emotionele context en als een gevolg de impact van een toeristische uitstap verandert bij het bezoeken van “moeilijk erfgoed”.67
Het boek benadert “moeilijk erfgoed”, net als de voorgaande studies, vanuit de moeilijkheid van het management van de desbetreffende sites. Hoe kunnen erfgoedprofessionals op een constructieve manier omgaan met dergelijke sites?68 Hierbij leggen ze expliciet de link met de rol die overheden spelen in de interpretatie van de sites. Op deze manier brengen ze de politieke realiteit waarin erfgoedprofessionals zich bevinden onder de aandacht.69 Logan en Reeves stellen dat de beheerders van de sites de ideologische en politieke rol die ze onvermijdelijk spelen moeten erkennen.70
Verder conceptualiseren Logan en Reeves “diffi cult heritage” niet. Opvallend hierbij is een eerder duale benadering. Enerzijds ligt de focus van het boek op het beheer van dergelijke sites, met focus op het werk van erfgoedprofessionals. Maar wat als dusdanig is gecatalogeerd wordt niet bepaald door die professionals, maar door een collectief gevoel van “schaamte” en “pijn”, verbonden aan het verleden waarvan de site een representatie is. Dus hierbij verschui anderzijds de agency als het ware naar de bezoekers en gebruikers van het erfgoed. Een gelijkaardige duale aanpak is terug te vinden in de benadering van Macdonald. Enerzijds staat de beleving van het erfgoed en het effect daarvan op het beleven van identiteit centraal in het bepalen van wat wel en niet als “diffi cult heritage” wordt benoemd. Anderzijds focust het werk op hoe professionals omgaan met de sites en welke boodschappen ze daarmee sturen, zonder bezoekers écht aan het woord te laten. De bezoekers van de sites worden in feite benaderd als passieve subjecten van de verhalen uitgewerkt door curatoren in musea of beheerders van onroerend erfgoed. Er gaat veel aandacht naar hoe professionals omgaan met “moeilijk erfgoed”, maar er is weinig aandacht voor hoe bezoekers de verschillende manieren van omgang interpreteren en zelf gebruiken.
Toxisch erfgoed
Nieuwe onderzoekslijnen over gevaarlijk of verontrustend erfgoed worden in de 21e eeuw met de regelmaat van een klok gelanceerd. Onderzoekers proberen niches en innoverende trajecten te creëren door de introductie of toe-eigening van telkens andere adjectieven met potentieel, al dan niet gelinkt aan een onderliggend model. Een goed voorbeeld hiervan lijkt het concept “toxic heritage” van Gustav Wollentz, Sarah May, Cornelius Holtorf en Anders
66 Voor een verdere verkenning van het belang van de “Affective Turn” binnen het veld van erfgoedstudies, zie in de key issues-reeks: L. Smith, Emotional Heritage: Visitor Engagement at Museums and Heritage Sites, Londen, 2021, p. 49-61.
67 V. Nelson, ‘Liminality and difficult heritage in tourism’, Tourism Geographies 22:2, 2020, p. 298-318, p. 312.
68 Logan & Reeves, ‘Introduction’, p. 1-2.
69 Ibidem, p. 2-3 en 10-12.
70 Ibidem, p. 11-12.
Högberg dat in 2020 werd geïntroduceerd. De auteurs vergelijken het beheer van “toxisch erfgoed” met het beheer van radioactief afval. Ze doen dit als volgt: “Both heritage management and nuclear waste management share concerns with sustainable preservation, secure storage of material items, long-term memory keeping and knowledge transfer to future generations. Both management regimes are also characterised by a felt responsibility towards the future, which is manifested in a perceived duty not to leave a legacy harming or threatening future generations’ quality of life.” 71
De studie maakt deel uit van Heritage Futures, een grootschalig onderzoeksproject dat in de tweede hel van het vorige decennium liep onder leiding van Rodney Harrison (University College London).72 “Toekomsten” van mensen, dingen en onze planeet staan duidelijk centraal in hun benadering. Voor het “toxische erfgoed” moet daar dan direct een graad van verantwoordelijkheid voor toekomstige generaties worden bijgedacht. De auteurs komen tot vier conclusies.
1) “First, the toxicity of heritage is not related to its content (for instance, due to a connection to death or violence) but to its management and to the narratives for which it is used. This is analogous to toxic waste, which – managed safely – might also be a resource.”73 Hierin benadrukken ze het belang van de wijze van het beheer van dergelijke sites. Hier gaan ze voorbij aan de eerdere definities, die het al dan niet “moeilijk”, “dissonant” of “donker” zijn van het erfgoed definiëren vanuit ofwel het erfgoed zelf, ofwel van hoe mensen het erfgoed interpreteren. De auteurs benadrukken sterk dat erfgoed “toxisch” mag worden genoemd ten gevolge van hoe het wordt beheerd.
2) Hun tweede conclusie is het veranderbare karakter van erfgoed. Hierbij erkennen ze dat niet enkel erfgoedprofessionals een impact hebben, en dat die soms zelfs redelijk passieve actoren zijn in hoe het erfgoed dient te worden gepresenteerd. Maar ze benadrukken dat het erfgoed veranderlijk is en dat dit in gedachten moet worden gehouden in zake het management ervan.
3) De derde conclusie is dat het “veilig” maken van het verleden niet de juiste oplossing is. Ze stellen dat de sites soms “onveilig” moeten zijn. Met een poging van discussie of spanning uit het verleden weg te halen kan deze juist worden geïmporteerd, doordat bepaalde aspecten van het verleden worden verzwegen.
4) De auteurs sluiten af met de stelling dat het streven naar een definitieve “oplossing” voor “toxisch erfgoed” niet relevant is. Als erfgoed in het kader van de toekomst en toekomstige generaties wordt bekeken, moet worden erkend dat de verantwoordelijkheden
71 G. Wollentz, S. May, C. Holtorf, A. Högberg, ‘Toxic heritage: Uncertain and unsafe’, in R. Harrison a.o. (red.), Heritage Futures. Comparative Approaches to Natural and Cultural Heritage Practices, Londen, 2020, p. 294-312, p. 294-295.
72 h ps://heritage-futures.org/
73 Ibidem, p. 311.
constant veranderen en evolueren.74 Er moet dus ruimte zijn voor het aanpassen van de aanpak.
Onder impuls van Hélène Verreyke, Suzie Thomas en andere professoren en onderzoekers in de groep ARCHES van de Faculteit Ontwerpwetenschappen worden momenteel diverse projecten uitgewerkt of voorbereid rond vervuilde mijn- en andere sites, nucleaire sites of asbest75, waarbij, zoals benadrukt in de “toxisch erfgoed”-“school”, reflexief management, toekoms rajecten en participatieve methodes een belangrijke plaats krijgen.
Controverses
Uit deze bloemlezing van enkele Engelstalige concepten, die op zich maar stukjes zijn uit het in “critical heritage studies” zichtbare topje van de ijsberg van problematiserende concepten die in allerlei talen de voorbije jaren aan het concept “erfgoed” (patrimoine, Kulturerbe, enz.) worden bijgevoegd76, mag blijken dat er momenteel nog geen dominant of allesoverheersend adjectief is. Dat is ook niet noodzakelijk erg: het illustreert ook hoe werkzaam, ontketend en vruchtbaar het concept erfgoed op zich momenteel nog is.
Het is ook zo dat de invloedrijke auteurs zich niet tot één adjectief beperken, maar daar flexibel mee omspringen en het inwisselbaar houden en er steeds nieuwe dimensies aan toevoegen. Een voorbeeld hiervan is het boek Landscapes of Diffi cult Heritage uit 2020 van Gustav Wollentz, een auteur die ook meeschreef aan de paper over “Toxic Heritage”. In het boek werkt Wollentz verder binnen het kader gecreëerd door Macdonald, Logan en Reeves, Ashworth en Tunbridge en nog vele anderen. Hij verkent vooral de rol van “tijd” in betrekking tot “moeilijk erfgoed”. Wollentz definieert “Diffi cult Heritage” als volgt: “For analytical purposes the term “diffi cult heritage” will be defined as how to stage and present a particularly violent and/or otherwise unse ling past in the present.”77 Hierbij sluit hij aan bij de beschrijving van “Toxic Heritage” waarbij de focus op de “moeilijkheid” van het erfgoed niet ligt in het erfgoed zelf of de manier waarop bezoekers het interpreteren maar de manier waarop het wordt gepresenteerd. Hoewel Wollentz wel benadrukt dat bezoekers van “moeilijk erfgoed” niet louter passieve subjecten zijn, maar hun eigen betekenisgeving vormen.78 Door de focus te leggen op de wijze van presentatie doorbreekt hij de temporele beperking die het concept tot nu toe oplegde. In eerdere conceptualisering ligt de focus telkens op erfgoed a omstig uit eigentijdse geschiedenis. Zeker Lennon en Foley hameren erop dat iets als “dark tourism” enkel mogelijk is wanneer er een actieve herinnering aan evenementen verbonden aan de
74 Ibidem, p. 311.
75 Zie in deze bundel alvast: H. Verreyke, D. Blancquaert en J. Januarius, ‘Doorgeven aan toekomstige generaties? Asbest: van magisch mineraal tot toxisch erfgoed’, Volkskunde. Tijdschri over de cultuur van het dagelijks leven 123:3, 2022.
76 Als pars pro toto en eresaluut: J. Van Beurden, Ongemakkelijk erfgoed. Koloniale collecties en teruggave in de Lage Landen, Zutphen, 2021.
77 G. Wollentz, Landscapes of Difficult Heritage, Londen, 2020, p. 34-35.
78 Ibidem, p. 288.
sites onder de bevolking aanwezig is. Het meest gebruikte voorbeeld binnen het veld zijn de sites van de voormalige concentratiekampen uit de Tweede Wereldoorlog. Wollentz wil dit doorbreken. Hij stelt dat “oudere” geschiedenis evenzeer “moeilijk” kan zijn door de manier waarop het wordt gepresenteerd.79 Één van de voorbeelden die hij hiervoor gee is de site van “Sandy Borg” in Zweden, waar er rond de vijfde eeuw voor Christus een bloedblad plaatsvond. Dit werd blootgelegd door opgravingen in 2011, maar de site veroorzaakt nu al jaren spanning.80
Adjectieven zoals “contested” (gecontesteerd of het voorwerp of middel van contestatie) of “controversieel” komen de voorbije jaren meer en meer voor in de literatuur, zoals bijvoorbeeld in het referentietijdschri International Journal of Heritage Studies.81 Toch werd getracht te weerstaan aan de verleiding om in de titel van deze bundel de kwalificatie of het adjectief controversieel bij erfgoed te promoten om de uitnodiging om te evolueren naar omgaan met en gebruiken van controverses als proces te vrijwaren. De ongemakkelijke adjectievenoverstroming lijkt momenteel moeilijk te kanaliseren. In tegenstelling tot de effecten van de opwarming van de aarde is dit niet noodzakelijk erg (en misschien soms zelfs een gevolg ervan). Enerzijds kan het gemakkelijker of nu ig zijn om al die ongemakkelijke bijvoeglijke naamwoorden, metaforen ook, te organiseren en te ordenen. Maar dankzij disposities van distinctie en innovatie of andere strategische aspiraties zal dit mensen (gelukkig) niet tegenhouden om out of the box te denken en telkens nieuwe adjectieven voor te stellen. Anderzijds komt blijkbaar na verloop van tijd telkens opnieuw het inzicht naar voor dat de weg vooruit er één is waar wordt ontsnapt aan de beperkende kracht of “black boxes” van het adjectief door de relatie te zoeken met de zelfstandige naamwoorden waarin het “bijvoeglijke” kan doorgroeien en worden behandeld, zodat complexere processen en manieren om ermee om te gaan meer aandacht krijgen. Of waarbij de processen en (actor-)netwerken gekoppeld aan de adjectieven van het concept erfgoed duidelijker in beeld komen.
Dit is niet anders voor de reeksen adjectieven waarmee we deze bijdrage begonnen, gelinkt aan namen van “black boxes” als staten of regio”s of aan domeinen van erfgoed. Dit is bijvoorbeeld goed merkbaar aan hoe een concept als immaterieel cultureel erfgoed in Vlaanderen momenteel evolueert. Langzaam maar zeker rijpt bijvoorbeeld het inzicht dat je bij het gebruik van het adjectief “immaterieel” er dan eigenlijk ook “borgen” of “safeguarding” zou moeten bij denken, en dan ook het “boundary object” van de Basic Texts, en bij uitbreiding het paradigma, van de 2003 Conventie, en de h ps://ich. unesco.org website en alle links die daar vertrekken en aankomen, tot en met de Werkplaats Immaterieel Erfgoed & co en het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland & co, en alle netwerken en fenomenen die daar dan weer
79 Ibidem, p. 34.
80 Ibidem, p. 229-231.
81 Als pars pro toto: D. Adams & P. Larkham, ‘Contesting urban monuments: future directions for the controversial monumental landscapes of civic grandeur’, International Journal of Heritage Studies 28:8, 2022, p. 891-906.
mee zijn verbonden. Is het gemakkelijker bekkende en op het eerste gezicht meer aaibare adjectief “levend” (“living”, “vivant”, …) dan wel een goed alternatief, laat staan een verbetering? Ook voor beleidsmakers en andere gebruikers zou een paradigmatische benadering, denken in termen van netwerken, en het binnentrekken van een minder “essentialistisch” gerundium als “safeguarding”(in vergelijking met “living”) nu iger kunnen zijn. Tenzij er gesofisticeerde metaforen als (beheer van) “ecosystemen” mee worden bedoeld, meer dan “kleurrijk levendig” zoals folklore. En dan specifiek voor het tijdschri waarin deze bundel van artikels verschijnt, het telkens heropenen van een debat wat, naast de (borgen-met-alles-erop-en- eraan van) immaterieel erfgoed-benadering, nog niet gevat is als men adjectieven als “volkskundig”, “etnologisch”, of – cave canem – “volks” of “volkscultureel” in herinnering brengt. Of wat er naast “immaterieel erfgoed” of bij uitbreiding “erfgoed” aan “cultuur van het dagelijks leven” overblij en hoe die twee domeinen zich tot elkaar verhouden? Controverses voor een andere keer.
vic bervoets , hélène verreyke en marc jacobs controverse
Contact zones, participatie, agonisme en moeilijk erfgoed
De impulsen uit het veld van New Museology
“New
Museology”
Hoe moet een museum omgaan met “moeilijk” erfgoed? Wat zegt de kernliteratuur over “moeilijk” of “donker” erfgoed? Moeten ze, zoals Sharon Macdonald suggereert, de spanning opzoeken? Of moeten ze juist de dissonantie zo goed mogelijk wegwerken, zoals Ashworth en Turnbridge stellen? Dit hangt uiteraard samen met de vraag welke maatschappelijke rol de erfgoedinstelling dient en/of wenst te spelen. Hierop is er geen eenduidig antwoord. Elke instelling bevindt zich in historische, geografische, organisatorische en maatschappelijke trajecten die sterk van elkaar kunnen verschillen. Het zou dus een foute insteek zijn om één overkoepelende manier van werken voorop te stellen. Hierin is er vanzelfsprekend eveneens een onderscheid tussen verschillende soorten instellingen. Desalniettemin zijn er aanknopingspunten te vinden binnen de wetenschappelijke literatuur. In deze bijdrage verkennen we pistes in de wereld van museumstudies. Het veld van de New Museology probeert al meer dan drie decennia op verschillende deelvragen antwoorden te bieden en is een goed startpunt om te bekijken hoe er met “controversieel erfgoed” institutioneel kan worden omgegaan.
In 1989 verscheen de invloedrijke bundel New Museology, onder hoofdredactie van Peter Vergo.1 Het boek betreft een verzameling van essays van verschillende auteurs die, volgens Vergo zelf, een nieuw licht laten schijnen op de toenmalige praktijken binnen de museologie en vooral de maatschappelijke positie van musea.2 Als gevolg zal de focus van een (innovatie claimend) deel van de discipline een verschuiving kennen van de focus op verzamelen, conserveren en tentoonstellen naar een meer “holistische” benadering van wat een museum is of zou moeten zijn. Daarbij staat de relatie tussen de instelling en het publiek centraal.3
1 P. Vergo, New Museology, Londen, 1989.
2 P. Vergo, ‘Introduction’, in: P. Vergo (red.) New Museology, p. 1, 4-5.
3 N. Stoskute, ‘Tension between everyday practice and the New Museology Theory: A case of the National Gallery of Art in Vilnius’, Art History & Criticism 13:1, 2017, p. 76-87, 77.
In het boek van Peter Vergo is onder andere de tekst van de hand van historicus Paul Greenhalgh binnen deze context relevant. In de tekst bekijkt hij de evoluties op vlak van tentoonstellingen aan de hand van verschillende wereldtentoonstellingen doorheen de tweede helft van de 19e eeuw en de 20e eeuw. Dit trekt hij door naar de politieke implicaties van tentoonstellingen. Hij komt tot de conclusie dat het met een tentoonstelling als curator onmogelijk is om geen politieke stelling in te nemen. Hij schrijft het volgende: “Most curatorial staff are committed to the idea that the general public should feel better and more knowledgeable about the world after visiting the museum than it did before. But a statement even as broad as this one implies the presence of a political position. Britons as a national community do not agree about what constitutes knowledge, or what makes people feel better about the world. Thus the curator is forced either to make a guess at the ideological status quo in anyone situation, or simply to present his or her own world-view through the exhibition medium, under the pretence of objectivity.”4
Er dienen keuzes gemaakt te worden, over wat wordt tentoongesteld, welke verhalen worden verteld, welke standpunten aan bod komen, hoe deze aan bod komen, … Als gevolg is het onmogelijk om een volledig “neutraal” of objectief product af te leveren waarin één narratief naar voren wordt geschoven. Hiernaar streven hee dan ook geen nut binnen deze visie. De moeilijkheid van het verleden valt dus niet te verbergen onder een schild van het opstellen van een “objectieve tentoonstelling”. Dit werd door Henrie a Lidchi “the poetics of exhibiting” genoemd “the practice of producing meaning through the internal ordering and conjugation of the separate but related components of an exhibition.”5 De kritiek op de vermeende neutraliteit van een tentoonstelling ging hand in hand met de vaststelling dat musea bestaande sociale systemen bevestigen en dus ook reproduceren, de “politics of exhibiting,” een omschrijving gebaseerd op het werk van Michel Foucault.
Laurajane Smith gaat in haar recente boek Emotional Heritage veel verder en stelt dat het zelfs onmogelijk is om als instelling apolitiek te zijn, aangezien musea inherent politieke instellingen zijn.6
Onder invloed van de bijdragen in New Museology van Peter Vergo werd in de Engelstalige vakliteratuur veel meer aandacht besteed aan de sociale en politieke rollen van musea, naast de benadering van instellingen gefocust op het verzamelen, conserveren en tentoonstellen van artefacten. Verder groeide de voorbije drie decennia de aandacht voor de rol van bezoekersgroepen en erfgoedgemeenschappen van de instellingen. Enerzijds ontstond de roep naar
4 P. Greenhaglh, ‘Education, Entertainment and Politics: Lessons from the Great International Exhibitions’, in: P. Vergo (red), New Museology, p. 74-98, p. 95.
5 H. Lidchi, ‘The Poetics and the Politics of Exhibiting Other Cultures’, in: S. Hall, Representation: Cultural Representations and Signifying Practices, Londen, 1997, p. 151-222.
6 L. Smith, Emotional Heritage. Visitor Engagement at Museums and Heritage Sites, Londen, 2020, p. 304-305. Zie ook de kritische reflecties in W. Meeus, P. Janssenswillen, M. Jacobs, I. Wolfaert & L. Suls, ‘Antwerp’s museums response to super diversity. A study of multiperspective cultural education for secondary school students: learning revisited’, International Journal of Heritage Studies 26:1, 2021, p. 884-903.
een grotere representatie van minderheden binnen de sector en meer inspraak van deze gemeenschap betreffende tentoonstellingen waaraan zij zijn gelinkt. Anderzijds werd de interpretatie van “bezoekers” ook anders, waarbij zij een meer actieve rol zullen krijgen toebedeeld.7 Musea moeten meer en meer op zoek naar actieve participatie van de gemeenschappen waaraan ze zijn verbonden.8 Hierin speelt de incorporatie van multiperspectiviteit in tentoonstellingen een belangrijke rol. Verschillende interpretaties van het verleden moeten worden gepresenteerd en als dusdanig met elkaar geconfronteerd.9 Ook de rollen van museummedewerkers zijn verschoven.10 In plaats van een interpretatie van artefacten of een geschiedenis “op te leggen” aan de museumbezoekers, zal de museummedewerker nu eerder verschillende interpretaties moeten samenbrengen en vertalen voor die bezoekers. Hun rol wordt meer die van begeleider in de interpretatie van “cultuur” in plaats van de autoriteit te zijn op vlak van kennis over de desbetreffende “cultuur”.
In de praktijk blijkt dat de voorbije decennia de realisatie en implementatie van de new museology ideeën stroef verlopen. Binnen de organisaties van musea is er een onderscheid tussen de medewerkers die de ideeën omarmen en zij die nog steeds vasthouden aan de “oude museologie”.11 De toepassing van de theoretische ideeën blijkt dus ook intern binnen de musea niet voor de hand te liggen.
Het museum als een contact zone
Een interessant concept betreffende de rol van musea binnen het kader van New Museology is het museum benaderen als contact zone. In 1997 schreef historicus James Clifford het invloedrijke essay Museums as contact zones. De term contact zone vindt zijn origine in het werk van literatuurwetenschapster Mary Louise Pra . In Imperial eyes: Travel Writing and Transculturation definieert ze in 1992 de term als volgt: “One coinage that recurs throughout the book is the term “contact zone,” which I use to refer to the space of colonial encounters, the space in which peoples geographically and historically separated come into contact with each other and establish ongoing relations, usually involving conditions of coercion, radical inequality, and intractable conflict.”12 Pra gebruikt deze term hoofdzakelijk in de context van literatuur. De basis is dus dat mensen a omstig uit verschillende “culturen” in contact komen met elkaar en op basis van dat contact relaties met elkaar opstarten. Hierbij toch de belangrijke noot dat deze relaties, zoals Pra ook zelf aangee , vaak ongelijk zijn. Clifford trekt dit idee door naar musea. Hij schrij het volgende:
7 V. McCall & C. Gray, ‘Museums and the ‘New Museology’: Theory, Practice and Organizational change’, Museum Management and Curatorship 29:1, 2014, p. 19-35, 20-21.
8 G. Black, ‘Embedding civil engagement in museums’, Museum Management and Curatorship 25:2, 2010, p. 129-146, p. 137-139.
9 Ibidem, p. 133-136.
10 M. Ross, ‘Interpreting the new museology’, Museum and society 2:2, 2004, p. 84-103, p. 85.
11 McCall & Gray, ‘Museums’, p. 26-30.
12 M. Pra , Imperial Eyes: Travel Writing and Transculturation, Londen, 1992, p. 6.
“When museums are seen as contact zones, their organizing structure as a “collection” becomes an ongoing historical, political, moral “relationship” – a power-charged set of exchanges, of push and pull. The organizing structure of the museum-as-collection functions like Pra ’s frontier. A center and a periphery are assumed: the center a point of gathering, the periphery an area of discovery. The museum, usually located in a metropolitan city, is the historical destination for the cultural productions it lovingly and authoritatively salvages, cares for, and interprets.”13
Musea zijn een plaats waar bezoekers met culturele producten en producties in contact kunnen komen, maar vooral waar verschillende groepen en gemeenschappen elkaar kunnen treffen en elkaar beter leren begrijpen. In zijn essay beschrij Clifford enkele voorbeelden waarin het museum als een contact zone fungeert. Hij haalt een ontmoeting met leden van de Tlinglit, een inheems-Amerikaans volk, in een museum in Portland aan. Tijdens deze ontmoeting werden verschillende artefacten uit de collectie van het museum a omstig van de Tlinglit besproken. Clifford beschrij hoe de museale staf verwach e dat de aanwezige Tlinglit een praktische beschrijving zouden geven van hoe de objecten werden gebruikt. In tegenstelling hiermee brachten de Tlinglit verhalen, zongen ze traditionele liederen, vertelden ze mythes en interageerden ze hoofdzakelijk op een emotioneel niveau met de objecten. Hieruit bleek dat de objecten door de oorspronkelijke gebruikers niet werden geïnterpreteerd als ”kunst” maar als “archief” en zelfs het “verleden” zelf. Als gevolg kreeg het museum een veel dieper begrip van wat de objecten juist waren en wat ze betekenden.14 Dit diepere begrip kan dan worden gebruikt in het tentoonstellen van de objecten om de verhalen en de betekenis ook kenbaar te maken aan de museumbezoekers. Dit sluit aan bij het doel van New Museology waarbij musea een sociale rol dienen te vervullen en waarbij verschillende gemeenschappen bij de werking en presentatie van erfgoed worden betrokken. Hierbij moet uiteraard een belangrijke kan ekening worden gemaakt. De machtsverhoudingen in het voorbeeld van Clifford tussen de instelling en de “gemeenschap” waarvan de objecten oorspronkelijk komen is getekend door een diepe ongelijkheid. In 2011 publiceerde Robin Boast daarover Neocolonial collaboration: Museum as Contact Zone Revisited. Hoewel hij positief staat ten opzichte van een grotere culturele uitwisseling tussen verschillende gemeenschappen en de “contact zone”-benadering, gee hij aan dat het niet voldoende is: “On one hand, I welcome the new collaboration, and, on the other, I raise a serious concern that the neocolonial nature of these contact zones could destroy the very empowerment that it is meant to engender.”15 Boast stelt dat dergelijke nieuwe interculturele samenwerkingen nog steeds gebaseerd zijn op ongelijke machtsverhoudingen, die hij neokoloniaal noemt. De controle over het erfgoed
13 J. Clifford, ‘Museum as Contact zones’, in: J. Clifford (red.), Routes: Travel and Translation in the Late Twentieth Century, Cambridge, 1997, p. 188-219, p. 192-193.
14 Ibidem, p. 188-194.
15 Robin Boast, ‘Neocolonial collaboration: Museum as Contact Zone Revisited’, Museum Anthropology 34:1, 2011, p. 56-70, p. 57.
en het gehanteerde narratief blijven namelijk volledig onder controle van het museum.16 De instelling behoudt de eindbeslissing over de tentoonstelling en hee evenzeer de controle over met wie het in gesprek gaat en in welke mate zij “macht” krijgen over het uiteindelijke product.17 Dus ondanks de toenaderingspogingen naar bepaalde gemeenschappen blij deze beperkt, aangezien hun impact eveneens beperkt blij binnen de instelling en tot het uiteindelijke product. Boast stelt het als volgt: “They [contact zones, VB, HV & MJ] are (…) asymmetric spaces of appropriation. No ma er how much we try to make the spaces accommodating, they remain sites where the Others come to perform for us, not with us.”18 Ter illustratie haalt Boast een voorbeeld aan waarbij een student van de universiteit Stanford een evenement organiseerde om enkele kunstenaars uit Papoea-Nieuw-Guinea naar de universiteitscampus te halen, waar ze verschillende sculpturen produceerden. De samenwerking bleef echter beperkt tot het maken van de specifieke kunstwerken, hierna keerden de kunstenaars terug. De culturele uitwisseling bleef dus zeer beperkt. Het werk van de kunstenaars werd zo in de instelling geïncorporeerd, zonder dat er met hen uiteindelijk een fundamentele interactie werd opgestart, waarbij bepaalde “koloniale” aspecten van de instelling in vraag werden gesteld.19 De onderlinge “machtsverhouding” tussen de universiteit en de kunstenaars werd niet in vraag gesteld en bleef als gevolg ten dele in stand.
Als gevolg van bovenstaande bedenkingen en kritieken op het concept van musea als contact zones stelt Boast de manier van werken van musea fundamenteel in vraag: “The key problem, as I see it, lies deeper, deep in the assumptions and practices that constitute the museum in the past and today. (…) The new museum, the museum as contact zone, is and continues to be used instrumentally as a means of masking far more fundamental asymmetries, appropriations, and biases. The museum, as a site of accumulation, as a gatekeeper of authority and expert accounts, as the ultimate caretaker of the object, as the ultimate arbiter of the identity of the object, as its documenter and even as the educator, has to be completely redra ed.”20 Boast pleit hier in se voor een volledige hertekening van de werking van musea en wat de doelen zijn van musea. In zekere zin zet hij hier zich evenzeer af tegen New Museology, in de visie van Boast blijven de doelen ervan te beperkt en moet er worden gekeken naar hoe de machtsverhoudingen dienen te worden aangepast. Denk hierbij aan het erfgoed gelinkt aan koloniale machtsonevenwichten of aan mensen die in systemen terecht komen waarbij ze als psychiatrische patiënten worden gelabeld.
Bruno Brulon Soares, die samen met co-voorzi er Laura Bonilla-Merchav in de ICOM Standing Commi ee for the Museum Definition het participatieve proces naar de nieuwe ICOMmuseumdefinitie hee geleid, stelt eveneens dat co-creatie en participatie in het museum niet voldoende ruimte laten om de
16 Ibidem, p. 57-58.
17 K. Fouseki, ‘Community voices, curatorial choices: community consultation for the 1807 exhibitions’, Museum and Society 8:3, 2010, p. 180-192, 181-183 en 188-189.
18 R. Boast, ‘Neocolonial’, p. 63.
19 Ibidem, p. 62-64.
20 Ibidem, p. 67.
instelling en hun systemen te veranderen. “In this sense, decolonisation cannot be only about restitution or giving the right to some dominated populations to enter the museum and to access their own dispossessed goods; it is about inviting these groups and individuals to change our way of thinking, to reshape our own understanding of cultural heritage and to denounce the violence produced by museums that sometimes are beyond our grasp as scholars and museum professionals of a certain class and ethnicity”.21 Het Pi Rivers Museum in Oxford hee in de periode 2017-2020 in het kader van het “Critical Changes”-project de opstelling met bijhorende historische labels kritisch benaderd en aanpassingen gedaan om de historische opstelling te contextualiseren. In sommige gevallen, zoals bij de tsantsa of “shrunken heads”, ging het museum over tot de verwijdering van de menselijke resten. In al deze processen werden lokale en internationale erfgoedgemeenchappen betrokken bij de “herinterpretatie” van de objecten en labels. In de webseries Radical Hope Critical Changes in de Labbeling Ma ers-bijdrage deelt Fay Delsey, hoofd collectie, haar frustratie dat nog steeds wordt gewerkt met een collectieinformatiesysteem dat is gestructureerd volgens achterhaalde categorieën en invulvelden. Ze laten niet toe om alle informatie van erfgoedgemeenschappen op te nemen. In 2009 identificeerde de Haida Gwaiidelegatie een – wat tot dan toe was omschreven in het collectie-informatiesysteem als een drumstok – als een ritueel object dat door de sjamaan werd gebruikt. Doordat de structuur van de database vertrekt vanuit de functie is het onmogelijk om de interpretatie aangeleverd door de erfgoedgemeenschap op te nemen en wordt de achterhaalde informatie bewaard.22 Deze voortze ing van de bewaring, interpretatie en representatie van erfgoedgemeenschappen wordt gezien als epistemisch geweld (“epistemic violence”).23
Participatie
Een belangrijke demonstratie van een dergelijke nieuwe benadering van de werkwijze van een museum is terug te vinden in de invloedrijke (web)publicatie The participatory museum van Nina Simon, gepubliceerd in 2010. Simon biedt praktische tools aan om een instelling participatief te maken.24 Simon stelt dat om echt participatief te kunnen zijn het noodzakelijk is om als museum voor bezoekers niet louter content te produceren, maar om een platform te creëren waarbij bezoekers voor elkaar inhoud kunnen creëren.25 Een veelgebruikt voorbeeld van participatie betre de bezoekersboeken. Via dergelijke boeken vragen musea aan de bezoekers om hun ervaring te delen, om te delen wat zij uit de tentoonstelling hebben gehaald. Op deze manier krijgen
21 B. Brulon Soares,’The myths of museology: on deconstructing,reconstructing, and redistributing’, ICOFOM Study Series 49:2, 2021, p. 244.
22 h ps://www.prm.ox.ac.uk/radical-hope (bezocht op 21/11/2022).
23 S. Vawda, ’Museums and the Epistemology of Injustice: From Colonialism to Decoloniality.’ Museum International 71: 1–2, p. 72–79, p. 76.
24 N. Simon, The Participatory Museum, Santa Cruz, 2010, p. iii.
25 Ibidem, p. 2.
de bezoekers de kans om zelf actief deel te nemen.26 De verdere incorporatie van participatie binnen een tentoonstelling stoot binnen het museumpersoneel echter nog vaak op onbegrip.27 Verder schrij Simon het volgende: “This may sound messy. It may sound tremendously exciting. The key is to harness the mess in support of the excitement. Being successful with a participatory model means finding ways to design participatory platforms so the content that amateurs create and share is communicated and displayed a ractively. This is a fundamental shi ; in addition to producing consistent content, participatory institutions must also design opportunities for visitors to share their own content in meaningful and appealing ways.”28 Een museum kan dus, volgens deze visie, nog zeker ook veel zelf produceren, maar moet ook ruimte creëren voor bezoekers om iets te creëren voor andere bezoekers. Een interessante aanzet van een tentoonstelling, waarbij het museum zelf de basis ui ekent en presenteert, kan bezoekers stimuleren tot meer participatie en dus bij te dragen aan de uiteindelijke volledige tentoonstelling.29 Hoe hoger het museum op de “ladder of participation” (Arnstein) klimt, hoe meer zeggenschap de bezoekers krijgen.
De aanpak van Simon hee als belangrijkste uitgangspunt “gemeenschap”. Enerzijds pleit ze ervoor om van het museum een “community space” te maken. Een gemeenschappelijke ruimte waarbinnen discussie en multiperspectiviteit, maar ook leren en amusement mogelijk zijn.30 Anderzijds schenkt ze aandacht aan de creatie van een museum community. Waarbij mensen die “lid” worden of een abonnement nemen, worden gewaardeerd en actief in de werking van het museum opgenomen.31 “Participatie” op de manier waarop Simon de term bedoelt en gebruikt doelt dus vooral op het betrekken van verschillende groepen en gemeenschappen binnen de werking van het museum en daarnaast de creatie van een nieuwe gemeenschap verbonden aan het museum. De creatie van dergelijke gemeenschap kan een positieve impact hebben op hoe bezoekers interageren met het aanwezige erfgoed. Wanneer er een grotere mate van emotionele connectie is, zal de bezoeker op een dieper niveau met de tentoonstelling interageren.32
Een andere benadering van “participatie” vind je terug bij de Britse museoloog Graham Black. Hij focust vooral op de functie die sociale interactie binnen het leerproces hee . Hij zet zich met deze interpretatie ook expliciet af tegen het werk van Simon.33 De omgang met “moeilijk erfgoed” steunt in grote mate op de creatie van een open ruimte waarbij mensen met de verschillende visies
26 C. Noy, ‘My Holocaust experience was great!’: Entitlements for participation in museum media’, Discourse & Communication 10:3, 2016, p. 274-290, p. 275-276.
27 R. Coghlan, ‘My voice counts because I’m handsome.’ Democratising the museum: the power of museum participation’, International Journal of Heritage Studies 24:7, 2018, p. 795-809, p. 802-803.
28 Simon, Participatory, p. 3.
29 Line Vestergaard Knudsen, ‘Participation at work in the museum’, Museum Management and Curatorship 31:2, 2016, p. 193-211, in het bijzonder p. 203-205.
30 Simon, Participatory, p. 5.
31 Ibidem, p. 77-79.
32 Smith, Emotional, p. 158-159.
33 G. Black, ‘Meeting the audience challenge in the ‘Age of Participation’, Museum management and curatorship 33:4, 2018, p. 302-319, p. 302.
op het erfgoed in contact kunnen komen en interageren. Het samenbrengen van verschillende gemeenschappen is hierbij uiteraard noodzakelijk, maar het zwaartepunt van de focus moet liggen op de creatie van een ruimte waarin mensen voor andere standpunten openstaan om zo te leren over het verleden en de verschillende interpretaties ervan. Black stelt het volgende: “People who feel welcomed and relaxed in such an environment are far more likely to engage with collections and to re-visit regularly.”34 Om een dergelijke omgeving te creëren is participatie cruciaal, want naast een culturele ervaring verwachten bezoekers van musea tegenwoordig vaak ook een sociale ervaring. Een positieve stap in deze richting ziet Black in de integratie van externe activiteiten, zoals een horecazaak in de buurt of de integratie van filmvertoningen of liveoptredens binnen het museum. Op deze manier kan de instelling een algemene sociale beleving aanbieden. Daarnaast stelt Black dat de organisatie van activiteiten buiten de openingsuren, gerelateerd aan het onderwerp van het museum, een positieve impact kan hebben op de bezoekersaantallen van de instelling en op de ervaring van de tentoonstellingen. Als positieve voorbeelden haalt hij het Centre Pompidou in Parijs en het Victoria and Albert Museum in Londen aan.35
Verder stelt Black dat musea moeten focussen op het leerproces en minder op de uitkomst van dat proces:
“As a socially-driven leisure activity, visiting museums is a pleasurable, communal, three dimensional, whole-body-and-mind experience. It requires no special training or skills. It is place-specific (“situated”), voluntary, exploratory and spontaneous. The ability to experience and interact together is crucial (…) Their response to exhibits and experiences is frequently reflected in their interaction with each other. Given their leisure imperative, what most users want is a social museum experience in which they can relax, chat, interact, explore and, if they so desire, participate, contribute or even collaborate.”36
Het doel van een tentoonstelling moet, volgens Black, dus zijn dat mensen binnen groepen met elkaar in interactie kunnen gaan over het onderwerp. Dat is uiteindelijk de beste wijze om te leren. De focus binnen musea ligt vandaag nog te vaak op individuele participatie. Een klassiek en vaak door de betrokkenen zelf gegeven voorbeeld hiervan is reeds aangehaald, namelijk de bezoekersboeken.37 Deze focus situeert zich binnen een bredere tendens doorheen de twintigste eeuw, onder andere binnen musea, waarbij het individu en de individuele ervaring meer en meer centraal worden geplaatst.38 Binnen dit kader is het aangewezen om een tentoonstelling zo in te plannen om interactie te maximaliseren en dus niet een tentoonstelling op te stellen in functie van een individuele ervaring: “At the heart of the participatory exhibit,
34 Ibidem, p. 304.
35 Ibidem, p. 304-306.
36 Ibidem, p. 307.
37 C. Noy, ‘Holocaust’, p. 280-281.
38 E. Illouz, Cold Intimacies: The Making of Emotional Capitalism, Cambridge, 2007, p. 1-5; N. Thumim, ‘ Self-representation in museums: therapy or democracy?’, Critical Discourse studies 7:4, 2010, p. 291-304, p. 292.
and central to learning as a social activity, lies that most ancient of technologies –conversation. If we can get our visitors talking with each other, reflecting on what they have discovered and done in the museum, they will create new personal understandings.”39 Black stelt dat de uitlokking van interactie tussen bezoekers ervoor zorgt dat er in het museum meerdere stemmen aanwezig zullen zijn. Iedereen gee namelijk een eigen betekenis aan erfgoed.40 Het is belangrijk dat musea hiervoor aandacht hebben. Er zal niet enkel meer de stem van het museum zelf zijn die spreekt tegen bezoekers, de bezoekers zullen hun eigen visie en standpunten, en daardoor tegenstrijdige visies en standpunten, met elkaar confronteren. Hierbij is het belangrijk dat de tentoonstelling voorbij loutere interactiviteit gaat, als in de individuele interactie met bijvoorbeeld een computerscherm. In dit geval blij de stem van het museum doorklinken zonder dat de bezoekers hun stem kunnen laten horen. De tentoonstelling moet participatief zijn, waarbij verschillende stemmen met elkaar kunnen worden geconfronteerd. Uit een onderzoek van Rachael Coghlan blijkt dat een participatieve tentoonstelling deze discussies en gesprekken zelfs buiten het museum, dus met vrienden en familie die niet mee de tentoonstelling bezochten, uitlokken.41 Volgens Black moeten de ruimtes van de tentoonstelling zo worden ingericht om interactie onderling te maximaliseren. Zo zouden er ruimtes moeten zijn waarin reflectie in groep mogelijk is, door bijvoorbeeld zitgelegenheid in cirkelvorm te voorzien. Daarnaast zou er aandacht moeten zijn voor ruimtes die voor verschillende doeleinden kunnen worden gebruikt, zoals performances of workshops. Bepaalde delen moeten ook op collectieve interactie worden voorzien, waarbij het mogelijk is om in groep rond bijvoorbeeld een object te staan en in gesprek te gaan. Voorbeelden hiervan ziet hij reeds terugkomen in tentoonstellingen op maat van kinderen of in wetenschapsmusea.42
Black identificeert vijf mogelijke elementen van een participatieve tentoonstelling. Een eerste kenmerk is taking part: hiermee doelt hij op het actief deelnemen van bezoekers. Dit kan aan de hand van presentaties van een personeelslid van het museum waarbij de inhoud sterk wordt bepaald door vragen uit het publiek. Een ander voorbeeld is een stemming, waarbij op het einde wordt gevraagd aan bezoekers om bijvoorbeeld op hun “favoriete objecten” te stemmen. Een tweede kenmerk noemt Black creative response. Hierbij is het doel om bezoekers aan te ze en tot een creatieve daad op basis van de inhoud van het museum. In het kader van de fotografietentoonstelling Oh Snap in het Carnegie museum of art in Pi sburgh werd er gevraagd aan “buitenstaanders” om zelf foto’s in te zenden die ze hebben gemaakt als antwoord op het gepresenteerde werk. Dagelijks werden er enkele van deze foto’s tentoongesteld. Een derde element betre belonging, dit gaat hand in hand met taking part. Het slaat hier op het noodzakelijke gevoel van participatieve bezoekers die zich op hun plaats voelen in hun participatie en dat van wie de participatie een integraal deel uitmaakt van de tentoonstelling. Het vierde element is empowering, hierbij
39 Black, ‘Meeting’, p. 308.
40 Smith, Emotional, p. 49.
41 R. Coghlan, ‘Voice’, p. 801.
42 Black, ‘Meeting’, p. 308-310.
komen we terug op de reeds aangehaalde machtsverhoudingen in het kader van New Museology. Uiteraard blij een instelling als een museum een bepaalde machtspositie behouden, alleen al omdat het gaat over een expertisecentrum, maar ook omdat zij de beslissingen nemen in het kader van de tentoonstelling. Een museum beslist uiteindelijk hoe men kan participeren en ook welke participatie ze zichtbaar maken voor andere bezoekers. Op deze manier blij de macht uiteraard volledig in de handen van de instelling.43 Volgens Black ligt er binnen het kader van een tentoonstelling echter een manier om de machtsverhouding in het voordeel van het museum te counteren. Hij wijst op het nut van User Generated Content (UGC). Het is noodzakelijk dat binnen een tentoonstelling er voor bezoekers ruimte wordt gecreëerd om zelf bij te dragen aan de tentoonstelling en dat deze ook wordt gepresenteerd. Het laatste element betre taking action, wat niet toepasbaar is om elk museum. Het gaat hier vooral over de maatschappelijke rol die de instelling dient te spelen, opnieuw sterk steunend op het ideeëngoed vanuit New Museology. Het museum zou binnen dit kader de bezoeker kunnen oproepen om zelf in actie te komen. Dit kan bijvoorbeeld al door een ruimte te creëren waar open dialoog mogelijk is. Een concreet voorbeeld hiervan is terug te vinden in het Ulster Museum in Belfast, waarin men tracht de herinnering aan de troubles te verwerken.44 Een dergelijke benadering van participatie, waarbij de participatieve ervaring van tentoonstellingen voor bezoekers centraal staat, is zeer nu ig voor wat betre de benadering van “moeilijk erfgoed”.
Agonisme
Een ander ingrediënt in de 21e-eeuwse omgang met “moeilijk erfgoed” is “agonisme”. De term hee reeds ingang gevonden in de museumwereld in Vlaanderen, zo bewijst een panelgesprek getiteld “Het agonistische museum” op het Groot Onderhoud in 2019. Ze baseerden zich hierbij op het gebruik van het begrip van de activistische academica Chantal Mouffe.45 Mouffe gebruikt de term “agonistisch” (strijdgericht) in het kader van de huidige politieke interpretatie van democratie en conflicten binnen de maatschappij. Hierbij beschrij ze hoe deze verhouding momenteel op “antagonisme” gebaseerd lijkt, waarbij vijanden elkaars ideeën bevechten en proberen te “verslaan”. Het doel is om ideeën en visies die niet stroken met het eigen idee of de eigen visie te onderdrukken en te laten verdwijnen.46 Hiertegenover plaatst Mouffe dan “agonisme”. Volgens haar is dat de wijze waarop het politieke debat dient te worden gevoerd.47
43 N. Thumim, ‘Everyone has a story to tell: Mediation and self-representation in two UK institutions’, International Journal of Cultural Studies 12:6, 2009, p. 617-638, p. 633.
44 G. Black, ‘Meeting’ , p. 310-315.
45 M. Van Alstein, ‘Het agonistische museum? Een poging tot begripsbepaling’, in: Olga Van Oost (red.), Het agonistische museum: Musea op zoek naar hun maatschappelijke rol, online uitgegeven door FARO. Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed, 2020, h ps://faro.be/publicaties/het-agonistischemuseum-musea-op-zoek-naar-hun-maatschappelijke-rol (bezocht op 30/11/2022).
46 C. Mouffe, Agonistics: Thinking the world politically, Londen, 2013, p. 6-7.
47 Ibidem, p. 17-18.
Binnen het antagonisme is het doel telkens dat één hegemonie dominant wordt en de wereld als gevolg daarvan op een bepaalde manier ordent. Binnen het agonisme is het juist het doel dat deze verschillende visies op de maatschappij naast en na elkaar kunnen bestaan binnen de ruimte van het politieke debat. De aanhangers van een bepaalde visie moeten elkaar niet bekampen als “vijanden”, maar in gesprek gaan. Het doel is niet elkaar te vernietigen, maar om van gedachten te wisselen met respect voor elkaar en te allen tijde het recht om ideeën, binnen bepaalde parameters, te uiten en te verdedigen.48 Op globaal politiek niveau zou dit resulteren in een multipolaire wereld waarbij verschillende hegemonieën naast elkaar bestaan.49
“Agonisme” hee betrekking op het “politieke”, in de breedste zin van de term. Het is ontegensprekelijk zo dat erfgoed, en zeker “donker erfgoed”, een enorme politieke “kracht” hee , als aanleiding.50 Als gevolg zal de term binnen het kader van “moeilijk erfgoed” een interessante bijdrage kunnen leveren betreffende de visie hoe er juist mee om te gaan. Binnen de museumwetenschap won deze benadering van agonisme van Mouffe de afgelopen jaren meer en meer aan populariteit.51 Mouffe zelf schreef evenzeer over agonisme in de
48 Ibidem, p. 6-7 en 17-18.
49 Ibidem, p. 22.
50 D. Clarke, A. Bull & M. Deganu i, ‘So power and dark heritage: multiple potentialities’, International Journal of Cultural Policy 23/6, 2017, p. 660-674, p. 664-665.
51 Zie bijvoorbeeld: S. Berger e.a., ‘War Museums and Agonistic Memory: A report’, Museum Worlds: Advanced in Research 6, 2018, p. 112-124.
context van musea, hoofdzakelijk kunstmusea. Ze schreef het volgende over het nut van agonisme in de publieke ruimte:
“And what distinguishes the agonistic approach to the public space from other approaches? Its main characteristic is that it challenges the widespread view that, albeit in different ways, informs most visions of the public space. According to the accepted view, the public space is the terrain where one aims at creating consensus. For the agonistic approach, on the contrary, the public space is where conflicting points of view are confronted without any possibility of a final reconciliation.”52
Volgens Mouffe is het dus belangrijk dat de publieke ruimte niet fungeert als een ruimte waarin debat tot een onvermijdelijke consensus moet komen, maar juist als een ruimte waarin het debat in se een permanent conflict kan zijn waarbij verschillende interpretaties en meningen naast elkaar bestaan. Dit idee trekt Mouffe door tot de werking van musea. 53 Volgens haar biedt een dergelijke aanpak de mogelijkheid voor mensen om de wereld en diens contradicties beter te begrijpen.54 Vermeldenswaard hierbij is de rol van emotie en passie inzake de vorming en het uiten van politieke meningen volgens Mouffe. Deze zijn vaak het vertrekpunt van een visie, als gevolg is het noodzakelijk dat emotie en passie niet uit het politieke debat verdwijnen maar juist worden omarmd.55 Dit hee ook gevolgen voor hoe de publieke ruimte dient te worden ingevuld. Binnen deze context haalt Mouffe een positief voorbeeld aan waarbij de publieke ruimte in se als “agonistische ruimte” wordt gebruikt. Het betre het project Questions Questions van de hand van de Chileense kunstenaar Alfredo Jaar. In Milaan plaatste hij verschillende vragen, zoals “Hee politiek cultuur nodig?” of “Zijn intellectuelen nu eloos?”, op onder andere bussen, trams en reclameborden. Dit als expliciete confrontatie met de toenmalige grote controle van Silvio Berlusconi op de Italiaanse media. Alfredo Jaar gebruikte de publieke ruimte van Milaan om vragen te stellen aan zijn publiek, namelijk de inwoners en de toeristen. Het zijn simpel geformuleerde vragen maar de antwoorden zijn niet vanzelfsprekend. Ze roepen vanzelf op tot het uitdagen van de huidige dominante “hegemonie”, namelijk de controle van Berlusconi. Het doel van Jaar is om toeschouwers van zijn werk te laten nadenken over de huidige maatschappij en hierover een mening te vormen die niet per se past binnen die huidige orde en dus om die huidige orde in vraag te stellen.56 Hierbij gee hij zelf geen inhoudelijke informatie, hij opent de discussie die mensen dan onderling kunnen voeren, zonder dat er een consensus dient te worden of zelfs kan worden bereikt. Het belangrijkste is dus dat er ruimte wordt gecreëerd voor de aanwezigheid van verschillende stemmen naast elkaar die vervolgens met elkaar op een gelijkwaardige manier in dialoog kunnen treden.
52 C. Mouffe, Agonistics, p. 92.
53 Ibidem, 100.
54 C. Mouffe, ‘An agonistic conception of the museum’, website van project Museo, h p://proyectomuseu. org/an-agonistic-conception-of-the-museum/?doing_wp_cron=1619187099.7117440700531005859 375, gepubliceerd op 05/04/2016, laatst bezocht op 23/04/2021.
55 Voor een verdere verkenning van emotie en ‘agonisme’ zie: M. Mihai, ‘Theorizing Agonistic Emotions’, Parallax 20:2, 2014, p. 31-48.
56 C. Mouffe, Agonistics, p. 95.
De concurrerende hegemonieën die Mouffe beschrij zijn niet enkel aanwezig op het niveau van de hedendaagse maatschappij. Ook herinnering is onderhevig aan deze concurrentie.57 Inzake herinnering komen deze concurrerende hegemonieën tot uiting in concurrerende “mythologieën”. Politicoloog Duncan Bell beschrij hoe deze verschillende “mythes” verbonden zijn aan de constructie van collectieve identiteiten. Hij stelt dat het cruciaal is voor een democratische samenleving om deze verschillende “mythes” te presenteren, ook die van subalterne groepen. Op deze manier moet de pluraliteit van de moderne democratische samenleving worden erkend en geïnstitutionaliseerd. Het kan niet dat er één “mythe” aan iedereen wordt opgelegd. Dit betekent echter niet dat deze “mythes” niet mogen worden gecontesteerd of dat ze allemaal dienen te worden gepromoot. Bell stelt dat ze louter naast elkaar zouden moeten worden gepresenteerd zonder dat één dominant is over de ander.58 Hiermee trekt hij het agonisme van Mouffe binnen in het veld van herinnering.
Twee voorvechters voor “agonistische herinnering” zijn Anna Cento Bull en Hans Lauge Hansen. In On agonistic memory, geschreven in het kader van het Europese UNREST-project, werken ze de basis van een agonistische benadering van herinnering verder uit.59 Bull en Hanssen ze en een agonistische vorm van herinnering af tegen de momenteel dominante kosmopolitische en antagonistische vormen van herinnering.60 In een andere tekst definiëren Bull en Hansen, samen met enkele andere auteurs, kosmopolitische en antagonistische vormen van herinnering als volgt:
“The dividing line between them revolves around the moral categories of “good” and “evil”. Whereas antagonistic memory (nationalistic, religious, political) tends to apply these moral terms to specific roles and characters in the form of heroes and villains (both active agents, but with opposing sets of values), cosmopolitan narratives tend to deconstruct this opposition in favour of a focus on the suffering of the passive and innocent victim. This narrative template, developed as a transnational offspin of Holocaust memory discourse, depoliticises the conflicts of the past in order to create compassion for individual suffering and call a ention to the violation of human rights. While the moral categories of good and evil are reproduced, they are primarily a ached to the ideological systems underlying the conflict: totalitarian rule vs democracy.”61
57 B. Molden, ‘Resistant pasts versus mnemonic hegemony: On the power relations of collective memory’, Memory Studies 9:2, 2016, p. 125-142, p. 131.
58 D. Bell, ‘Agonistic Democracy and the Politics of Memory’, Constellations 15/1, 2008, p. 148-166, p. 158.
59 P. Chielens, ‘Het In Flanders Fields Museum en Agonisme’, in :Van Oost (red.), Het agonistische museum: Musea op zoek naar hun maatschappelijke rol, 10-12, 10-11. Het UNREST project betre een Europees project gefocust op de huidige herinneringscultuur in Europa en hoe deze zou moeten veranderen. Dit project gebruikt hoofdzakelijk het kader van ‘agonisme’ en dus ‘agonistische herinnering’. Voor meer info zie h p://www.unrest.eu/ (bezocht op 30/11/2022).
60 A. Bull & H. Hansen, ‘On agonistic memory’, Memory Studies 9:4, 2016, p. 390-404, p. 390-391.
61 A. Bull, H. Hansen, W. Kansteiner en N. Parish, ‘War museums as agonistic spaces: possibilities, opportunities and constraints’, International Journal of Heritage Studies 25:6, 2019, p. 611-625, 614.
De herinnering, door Richard Nicolaüs Roland Holst, 1913, caseïneverf op eterniet, Rijksstudio, Rijksmuseum Amsterdam, SK-A-4744, naast het feit dat het object uit asbest bestaat, is er op de website http://hdl. handle.net/10934/RM0001.COLLECT.5295 een disclaimer omdat de schenkingsdatum 1938 nader onderzoek zou kunnen vereisen.
De opkomst van de 21e-eeuwse kosmopolitische herinnering kadert, volgens Bull en Hansen, binnen de hedendaagse globalisering en ontstond hoofdzakelijk in 1989 na de val van de Berlijnse Muur en de implosie van de Sovjet-Unie. Sindsdien ligt de focus sterk op mensenrechten: de geschiedenis wordt dan ook door deze lens geïnterpreteerd. Deze vorm van herinnering hangt samen met het ontstaan van een supranationale herinneringsgemeenschap, waardoor vroegere opdelingen, hoofdzakelijk op basis van natiestaten, minder relevant zijn.62 De antagonistische herinnering baseert zich op een duidelijke a akening van een wij-groep ten opzichte van een zij-groep. Zoals in het bovenstaande citaat vermeld wordt deze wij-zijverhouding regelmatig gekenmerkt door een sterk contrast tussen de “goeden” en de “kwaden”, waarbij de wij-groep meestal de rol van de “goeden” krijgt toebedeeld. Het kadert meestal binnen een nationalistische visie op het verleden. Deze vorm van herinnering wint weer aan kracht aangezien ze centraal staat in de visie van rechtsnationalistische politieke partijen die het momenteel electoraal goed doen.63 In die zin gaat deze nieuwe antagonistische wijze van herinnering in tegen de heersende hegemonie van de kosmopolitische herinnering, waarbij de voorstanders van die kosmopolitische kijk op de geschiedenis meer en meer als de “Other” naar voren worden geschoven.64
Wat plaatsen Bull en Hansen hier nu tegenover? Ze geven vier kenmerken van wat een “agonistische” vorm van herinnering zou kunnen inhouden: “So what would characterize an “agonistic” mode of remembering and how would it avoid the shortcomings identified above? In our view, it would present the following features: (1) avoid pi ing “good” against “evil” through acknowledging the human capacity for evil in specific historical circumstances and in the context of socio-political struggles; (2) remember the past by relying on the testimonies of both perpetrators and victims, as well as witnesses, bystanders, spies and traitors. The perspectives of the former perpetrators can provide crucial elements for understanding when, how and why people turn into perpetrators; (3) recognize the important role played by emotions and promote empathy with the victims as a first step towards remembering the past in ways that facilitate and promote critical understanding and also acknowledge civic and political passions; and (4) reconstruct the historical context, socio-political struggles and individual/ collective narratives which led to mass crimes being commi ed.”65
Niet alleen daders en slachtoffers zijn van belang, maar ook omstaanders, getuigen, … Alle actoren dienen aan bod te komen, waarbij er eveneens moet worden voorbijgegaan aan een sterk onderscheid tussen “goed” en “kwaad”. Het is belangrijk om de acties van alle actoren te contextualiseren: waarom waren bepaalde groepen in staat tot mensonterende daden? Ook dat verhaal moet aan bod komen zodat men de geschiedenis kan “begrijpen”. Een ander belangrijk
62 Bull & Hansen, Agonistic, p. 391-392.
63 Ibidem, p. 393-394.
64 A. Bull, ‘The role of memory in populist discourse: the case of the Italian Second Republic’, Pa erns of prejudice 50:3, 2016, p. 213-231, p. 227-229.
65 A. Bull & H. Hansen, ‘Agonistic’, p. 399.
Een man vertelt een kunstenaar, in een schilderijententoonstelling, hoe hij geportretteerd zou willen worden. Namelijk met gevoel en gedachte en meer met kleur, Alexander Ver Huell, voor 1879, Rijksstudio, Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-2006-133
onderdeel is de erkenning van het belang van “emotie” en “passie”. Dit leidt uiteraard terug tot de interpretatie van Mouffe zelf die stelt dat elke politieke visie door “emotie” en “passie” en niet louter door rationele argumenten wordt ondersteund.66 De interpretatie en ervaring van erfgoed zijn evenzeer iets emotioneels. Emotie bepaalt ten dele hoe iemand erfgoed interpreteert. Het emotionele aspect van de artefacten wordt al te vaak genegeerd ten voordele van een “neutrale” en “waardevrije” interpretatie ervan.67 Agonisme inzake geschiedenis en de manier waarop die door publieke instellingen moet worden tentoongesteld, valt dus op twee wijzen te interpreteren. Bull en Hansen, steunend op het concept van Mouffe, stellen dat het noodzakelijk is om als instituut de geschiedenis multiperspectief weer te geven. Waarbij de verschillende historische standpunten worden gecontextualiseerd en verkend, met daarbij aandacht voor de emotie en passie die eraan is verbonden. Dit betekent niet dat het noodzakelijk is om actief de herinnering van een groep te propageren die in strijd is met de huidige heersende norm. Het betekent enkel dat de herinnering van de subalterne groep naast die van de dominante groep moet worden geplaatst ,waardoor het mogelijk is deze met elkaar te confronteren, maar ook om ze elkaar te laten aanvullen.68 Mouffe zelf stelt dat verschillende hedendaagse visies ruimte moeten krijgen om naast elkaar tot uiting te komen zonder het doel te hebben om een consensus te bereiken. Mensen met botsende meningen moeten met elkaar worden geconfronteerd en moeten de kans krijgen om met elkaar in gesprek te gaan. Ze moeten echter na de discussie niet altijd overeenstemmen, het is juist gezond dat er verschillende ideeën naast elkaar bestaan.
Besluit
Wanneer men enkel de weg zou volgen van Hansen en Bull, waarbij de focus ligt op de multiperspectieve weergave van historische gebeurtenissen, zal de hedendaagse context op de achtergrond verzeild geraken. Dit terwijl wat “moeilijk erfgoed” is en betekent, zoals eerder in deze tekst besproken, in grote mate door de hedendaagse context wordt bepaald.69 Erfgoed kan niet los staan van spanningen in de huidige maatschappij, deze spanningen bepalen in grote mate ook de lezing van het verleden en dus van de artefacten van het verleden. De overgebleven artefacten en de waarde die ze worden toebedeeld, zeggen nu eenmaal ook veel, zo niet meer, over het heden.70 Maar als er enkel met de interpretatie van Mouffe zou worden gewerkt, dan zou de complexiteit van het verleden verloren gaan. Het is cruciaal om een breder beeld te geven van gebeurtenissen dan enkel die ervaring van slachtoffers of enkel de ervaring van daders om de gebeurtenissen en de geschiedenis errond te begrijpen. Beide vormen van “agonisme” moeten dus worden toegepast in de context
66 Mouffe, Agonistics, p. 6-7.
67 L. Smith, Emotional, p. 49-55.
68 B. Molden, ‘Resistant pasts versus mnemonic hegemony’, 137.
69 Zie hiervoor onder andere de benadering van Sharon Macdonald.
70 L. Smith, The Uses of Heritage. Londen, 2006, p. 3-4; Smith, Emotional, 29-30.
van musea die werken met “moeilijk erfgoed”. Er moet worden gewerkt vanuit een “agonistische herinnering”, waarbij de verschillende perspectieven van het verleden worden aangehaald. Maar er moet ook worden gewerkt vanuit een hedendaagse vorm van “agonisme”, waarbij mensen met elkaar in een veilige ruimte in gesprek kunnen gaan, waarbij verschillende perspectieven betreffende de huidige maatschappij aan bod kunnen en zelfs moeten komen zonder aan elkaar a reuk te doen.
Deze twee vormen van “agonisme” in de museale context kunnen worden gecombineerd met de twee vormen van participatie zoals hierboven besproken. De vormen van participatie kunnen de wijze zijn waarop het mogelijk is om een agonistische vorm van herinnering en een hedendaags agonisme praktisch te introduceren binnen de instellingen en tentoonstellingen. De eerste vorm van participatie, gebaseerd op “gemeenschappen” van de hand van Nina Simon, is noodzakelijk om de agonistische herinnering binnen een museum te organiseren. Het is onmogelijk om als museumpersoneel alle perspectieven te geven met aandacht voor de emotionele en gevoelige punten van deze perspectieven. Daarom is het noodzakelijk om de gemeenschappen verbonden aan de geschiedenis inspraak te laten hebben. Het voorbeeld van James Clifford met het museum als contact zone voor de interactie van museumpersoneel met leden van een inheemse Amerikaanse stam toont dit duidelijk aan. Het museumpersoneel kreeg een dieper begrip van de artefacten door in interactie te treden met leden van de stam.71 Een voor de hand liggend Belgisch voorbeeld betre het betrekken van de Congoleze gemeenschap wanneer men een tentoonstelling over de Belgische koloniale geschiedenis uitwerkt. Hierbij is het echter belangrijk dat de verschillende betrokken gemeenschappen een plaats krijgen, in het gegeven voorbeeld moeten ook oud-kolonialen worden betrokken. Dit kan uiteraard voor spanningen zorgen en er moeten vanuit het museum dan duidelijk richtlijnen en kaders worden aangeboden waarbinnen de verschillende gemeenschappen bewegingsruimte krijgen. Het tweede element betre de participatie zoals benaderd door Graham Black, waarbij de nadruk ligt op de plaats die bezoekers binnen de tentoonstelling krijgen. Wanneer men spreekt over agonisme is het belangrijk dat verschillende visies op de hedendaagse maatschappij aan bod komen, daarnaast is het belangrijk dat er ruimte is om in discussie te treden. Als museum is het onmogelijk om een uitgebreide waaier aan meningen en visies in tentoonstellingen te incorporeren. Het is onmogelijk om iedereen vanuit één instelling te vertegenwoordigen. Daarom is het noodzakelijk dat de bezoekers van het museum ruimte krijgen om hun mening te delen en met elkaar te confronteren. Dit kan door middel van een directe vorm van participatie waarbij inzendingen van de bezoekers voor andere bezoekers leesbaar zijn, waardoor het mogelijk is om op elkaar te reageren. Een andere mogelijke vorm is de organisatie van de ruimtes om een gesprek onderling uit te lokken. Traditioneel nemen musea een conflictvermijdende of -verminderde rol op, waarbij de focus op het bereiken van een consensus ligt. Wanneer echter het concept agonisme in de werking van het museum en in de output van de
71 Clifford, Museum, p. 192-193.
museum zou worden geïntroduceerd, betekent dat dat er juist ruimte voor conflict moet zijn en zelfs moet worden gecreëerd.72 Hierbij is het belangrijk om tevens in te zien dat erfgoed inherent geen betekenis hee , de betekenis door de toeschouwer wordt toegekend. Deze actie van betekenisgeving is sterk beïnvloed door de individuele achtergrond van elke toeschouwer, zijnde sociaal, economisch, etnisch, …73 Als gevolg hiervan is het niet enkel belangrijk om bestaande bezoekers van het museum met elkaar te confronteren maar ook nieuwe bezoekers en dus nieuwe stemmen binnen het debat naar het museum te brengen.
72 B. Lynch, ‘Reflective debate, radical transparency and trust in the museum’, Museum Management and curatorship 28:1, 2013, p. 1-13, 1-3.
73 Smith, Emotional, p. 36-37.
De nacht, door Richard Nicolaüs Roland Holst, 1915, caseïneverf op eterniet, Rijksstudio, Rijksmuseum Amsterdam, SK-A-4745, naast het feit dat het object uit asbest bestaat, is er op de website http://hdl.handle. net/10934/RM0001.COLLECT.5295 een disclaimer omdat de schenkingsdatum 1938 nader onderzoek zou kunnen vereisen.
hélène verreyke , doris blancquaert en joeri januarius controverse
Doorgeven aan toekomstige generaties?
Asbest: van magisch mineraal tot toxisch erfgoed
Twee jaar geleden doopte het Canadese dorpje Asbestos, waar zich ooit de grootste asbestmijn ter wereld bevond, zichzelf om tot Val-des-Sources. In de twintigste eeuw vergaarde het stadje economische welvaart dankzij dit magic mineral, maar na de sluiting van de asbestmijn in 2012 en de groeiende bezorgdheid omtrent de gezondheidsrisico’s, bleef deze plaats achter met een emotioneel beladen naam die verwees naar een donker verleden.1 Deze anekdote is exemplarisch voor overheden die vandaag van hun asbestverleden afstand nemen, al geldt dit zeker niet op mondiaal niveau. Zo worden de schadelijke vezels in India nog steeds massaal verwerkt. Ook in Rusland zijn er nog steeds actieve asbestmijnen die werden gesteund door de voormalige Amerikaanse president Donald Trump, wiens portret zelfs terug te vinden is op zakken met asbestvezels.2 Sinds 2005 geldt er een algemeen verbod op asbestproductie en -toepassingen in de Europese Unie.3 De lidstaten erkenden de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van dit mineraal en keerden dit pijnlijke, maar ook recente verleden de rug toe. In België was het gebruik van asbest al in 2001 aan banden gelegd door een algemeen verbod op productie, gebruik en vermarkting van alle asbes oepassingen.4 Dit land was in de jaren 1970 echter één van de wereldwijde koplopers in asbestverbruik per capita.5 België hee daardoor de bedenkelijke titel van ‘asbestkampioen’. Dit hee tot gevolg dat, hoewel er sinds 2001 een verbod is, de schadelijke vezels tot vandaag in onze leefomgeving aanwezig zijn.
1 J. Van Horssen, A Town Called Asbestos. Environmental Contamination, Health, and Resilience in a Resource Community, Vancouver, 2016.
2 O. Bandyopadhyay, ‘Asbestos in India: a common hazard’: h ps://www.britsafe.in/publications-andblogs/safety-management-magazine/safety-management-magazine/2022/asbestos-in-india-acommon-hazard/ (bezocht op 16-11-2022) & Ma Mauney, ‘Russian Company Brands Asbestos with Trump’s Face’: h ps://www.asbestos.com/news/2018/07/11/russia-asbestos-trump/ (bezocht op 16-11-2022).
3 B. Vandromme, Asbest. Niet wachten tot het stof gaat liggen, Brugge, 2019.
4 Eternit, ‘Asbestverleden’: h ps://www.eternit.be/nl-be/asbestverleden/ (bezocht op 16-11-2022).
5 Vandromme, Asbest.
België de asbestkampioen
Asbest was – en is nog steeds – een zeer geliefd materiaal vanwege de eigenschappen die het mineraal kenmerken. De vezels zijn bestand tegen zuren, isolerend, hi ebestendig, duurzaam, versterken de hechting en kunnen als vulmiddel worden gebruikt. Bovendien is het mineraal ook erg rendabel, gezien het overvloedig en goedkoop te ontginnen is.6 Tegenover deze wonderbaarlijke eigenschappen staan echter de schadelijke effecten die asbest hee voor werknemers, de algemene bevolking en de leefomgeving. Een blootstelling aan asbestvezels hee dan ook zeer negatieve gevolgen voor de gezondheid en kan tot de dood leiden. De meest gekende ziekte is mesothelioom, ook wel longvlieskanker genoemd.7 Dat België een van de hoogste mesothelioomster ecijfers ter wereld hee , illustreert helaas hoe dit land tot vandaag door haar asbestverleden is getekend.8
Sinds 2018 onderneemt de Vlaamse Overheid actie om Vlaanderen tegen 2040 “asbestveilig” te maken.9 Deze campagne zal gevolgen hebben voor de bebouwde omgeving en onroerend erfgoed, maar roerende goeden en -erfgoed bleven in eerste instantie onder de radar. Vooral het gebruik van asbest in gebouwen is bij het brede publiek gekend, maar het mineraal vond ook vele toepassingen in dagelijkse en industriële gebruiksvoorwerpen.10 OVAM (Openbare Vlaamse Afvalstofmaatschappij) identificeerde meer dan 3.500 asbes oepassingen.11 Ook vandaag zijn asbesthoudende voorwerpen in huishoudens terug te vinden, vaak zonder dat de eigenaar zich van het sluipende gevaar bewust is. Een vintagestrijkijzer, een oud schoolbord, een bloembak uit cement of een diaprojector uit de jaren 1970, ze kunnen asbest beva en.
Deze objecten zijn ook in collecties van musea en heemkundige kringen terechtgekomen. Doordat de verscheidenheid in toepassingen en asbesthoudende objecten zo groot is, worden deze objecten tot vandaag doorgaans niet in de gewenste omstandigheden bewaard. Best practices zijn dan ook beperkt in Vlaanderen. In het War Heritage Institute staat een brandwerend pak uit 1917, gebruikt voor het bedienen van een vlammenwerper, opgesteld in
6 L. Van Den Borre & P. Deboosere, ‘The asbestos industry in Belgium (1945-2001)’, Interface Demography Working Paper, Brussel, 2016.
7 International Agency for Research On Cancer, ‘Asbestos (Chrysotile, Amosite, Crocidolite, Tremolite, Actinolite, and Anthophyllite)’, in: IARC Working Group on the Evaluation of Carcinogenic Risks to Humans (red.), A Review of Human Carcinogens. Part C: Arsenic, Metals, Fibers, and Dusts. Lyon, 2009, p. 219-309.
8 L. Van Den Borre & P. Deboosere, ‘Asbestos in Belgium: an underestimated health risk. The evolution of mesothelioma mortality rates (1969-2009), Int J Occup Environ Health 20:2, 2014, p. 134-140.
9 OVAM, ‘Naar een asbestveilig Vlaanderen’: h p://ovam.vlaanderen.be/omgaan-met-astbest (bezocht op 14-12-2022).
10 Pi. Neirinckx, ‘Asbest is ook erfgoed’, Faro. Tijdschri over cultureel erfgoed 12:3, 2019, p. 6-11.
11 OVAM, ‘Naar een asbestveilig Vlaanderen’: h ps://www.ovam.be/naareenasbestveilig-Vlaanderen (bezocht op 27-1-2022).
België asbestkampioen. Er zijn weinig beelden van asbestfabrieken in België. Deze foto van het voormalige
J.M. Balmatt in Mol biedt een unieke inkijk in het productieproces (foto: André Joose, 2016)
een daarvoor speciaal ontworpen vitrine.12 Maar vaker worden asbesthoudende erfgoedobjecten ofwel niet herkend, ofwel in een dubbele luchtdichte verpakking in quarantaine geplaatst. In 2020 ging ETWIE (Expertisecel voor Technisch, Wetenschappelijk en Industrieel Erfgoed) van start met het project Gevaarlijk Erfgoed: naar een asbestvrije cultureel-erfgoedsector in Brussel en Vlaanderen. Dit project was gericht op de identificatie van asbestvezels en de creatie van bewustzijn omtrent de gezondheid- en veiligheidsrisico’s. Dit was een eerste en noodzakelijke stap om de asbestproblematiek onder handen te nemen. Op de website ziterasbestin.be kan nu een database met asbesthoudende objecten worden geraadpleegd , zodat erfgoedprofessionals beter in staat zijn om potentieel gevaarlijke objecten te identificeren. Het betre voornamelijk objecten uit de negentiende en twintigste eeuw, omdat asbest vooral sinds het industriële tijdperk op grote schaal in allerlei toepassingen werd verwerkt.
De lijst van hoogrisico-objecten is dan ook erg lang.13 Asbestvezels kunnen met het blote oog zichtbaar zijn bij bepaalde types van objecten zoals textiel (denk bijvoorbeeld aan brandwerende handschoenen en asbestkoord), maar doorgaans is het asbesthoudend materiaal verborgen in het object. Voorbeelden hiervan zijn objecten met een elektrische bedrading, filters of hi eschilden, zoals strijkijzers en broodroosters. Een andere mogelijkheid is dat de vezels deel uitmaken van de structuur, zoals bij gasmaskers of treinen en trams. Tijdens het project Gevaarlijk Erfgoed bleek verontrustend genoeg vaak onverwacht asbest op te duiken, zoals bij de asbestpapieren filters van
12 ETWIE, ‘Beschermingspak voor bediening vlammenwerper’: h ps://ziterasbestin.be/ziterasbestin/ databank/object/?id=247 (bezocht op 25-11-2022).
13 Neirinckx, ‘Asbest is ook erfgoed’.
een filterapparaat om onzuiverheden uit alcoholhoudende dranken te halen uit de collectie van het Jenevermuseum in Hasselt.14 Asbestcementplaten duiken ook op de meest onverwachte plaatsen op. Het werd vaak gebruikt voor conservatieprojecten, zoals bij de versteviging van een tegeltableau of schilderij. In het Volxmuseum in Deurne bleken in de deuren van een kast met bijhorende werkkoffer die in de permanente opstelling stond een asbestcementplaat te zijn verwerkt.15 Dergelijke platen kunnen in verschillende onverwachte objecten opduiken, omdat ze vaak werden hergebruikt. De voorbije jaren verschenen enkele internationale publicaties waarin de focus op de gezondheids-en veiligheidsrisico’s van asbest in museale collecties wordt gelegd.16 Uit deze cases blijkt dat de zoektocht naar een veilige omgang met asbest op het vlak van collectiebeheer voorlopig bestaat uit trial and error methodieken.
Van ‘Silent Killer’ naar ‘Toxic Heritage’
Er bestaat een zeker bewustzijn bij de brede bevolking dat asbestvezels een gevaar voor de gezondheid vormen, maar er blijven verschillende interpretaties bestaan over de handelingen die effectief onveilig zijn. In het verleden werd geopperd dat asbestvezels enkel zouden vrijkomen als asbesthoudend materiaal wordt verzaagd, gebroken of doorboord. Dit advies is echter achterhaald, gezien materialen en objecten waarin asbest is verwerkt na tientallen jaren ook degraderen. Hierdoor kunnen de schadelijke vezels ook vrijkomen zonder actieve bewerking van het materiaal. Sinds 2014 stapte de overheid van deze beleidslijn af, mede door de totstandkoming van het Materialendecreet.17 Ondanks deze nieuwe – en noodzakelijke – inzichten, blij het idee springlevend dat “zo lang je er niet aankomt het niet zo erg is”. 18 De verschillende percepties die vandaag bestaan, weerspiegelen in zekere zin ook de diverse inzichten en ideeën die de laatste 50 jaar heersten, waarbij het vooral de asbestlobby was die de gevaren van het mineraal minimaliseerde. Specifiek wetenschappelijk onderzoek naar de geschiedenis, productie en verwerking van asbest staat nog in de kinderschoenen. Er is nood aan een historiografie
14 ETWIE, ‘asbestfilter gebruikt door stokerij Pollaris, Hasselt’: h ps://ziterasbestin.be/ziterasbestin/ databank/object/?id=137 (bezocht op 25-11-22).
15 ETWIE, ‘Kast werkkoffer’: h ps://ziterasbestin.be/ziterasbestin/databank/object/?id=200 (bezocht op 25-11-22).
16 V. Deucher et al., ‘Access Denied : Asbestos Contamination as Catalyst and Hindrance to Collection Retrieval and Preservation’ Journal of the American Institute for Conservation 39:1, 2000, p. 75-84; S. Dalewicz-Kitoo en H. Marston, ‘Asbestos in the collection of the Royal Armouries and the conservation of a First World War German gasmask’, Arms & Armour 13:2, 2016, p. 177-188; D. Strong e.a., ‘Managing hazardous materials in New Zealand’s National Petrology Reference Collection’, New Zealand Journal of Geology and Geophysics, 61:4, 2018, p. 563-569; C. Hawks & K. Makos, ‘Inherent and acquired hazards in museum objects’, Cultural Resource Management 23, 2000, p. 31-37; D. Harkes, We do asbestos we can, Amsterdam, 2018.
17 OVAM, ‘Decreet betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen’: h ps://navigator.emis.vito.be/mijn-navigator?woId=41707 (bezocht op 25-11-22).
18 ETWIE, ‘Asbest, dat is toch niet gevaarlijk?’: h ps://etwie.be/nl/kennisbank/nieuws/asbest-dat-is-tochniet-gevaarlijk (bezocht op 17-11-22). & Vandromme, Asbest.
Asbestmineraal uit het asbestmuseum in Rotterdam. Let op de blauwe vezels die aan het mineraal vasthangen (foto: Joeri Januarius, 2022)
van de geschiedenis van de asbestproductie en -verwerking om de houding ten aanzien van asbest in het verleden en heden in kaart te brengen.
Ook bij de algemene bevolking blij de kennis over dit pijnlijke verleden en de verwoestende impact die asbest had in België tot vandaag zeer beperkt. 19 Dit kan deels worden verklaard omdat het onderwerp voor een lange tijd werd genegeerd, of zelfs bewust verdrongen. Hierdoor behoren asbesthoudende erfgoedobjecten tot ‘dissonant’ of ‘difficult’ heritage. Deze termen refereren aan een specifieke vorm van beladen erfgoed waar er een connectie is met geweld, oorlog of traumatische herinneringen. Gustave Wollentz gaat nog een stap verder en maakt een onderscheid tussen ‘beladen’ en ‘toxisch’ erfgoed.
Hij stelt dat beladen erfgoed toxisch wordt wanneer het erfgoed bepaalde kernwaarden in de samenleving in gevaar brengt, zoals gelijke rechten, gezondheid en welzijn. Deze fenomenen zijn doorgaans het gevolg van een nalatig of afwezig erfgoedbeleid.20 Objecten en sites riskeren bovenal toxisch te worden wanneer de geschiedenis die verbonden is aan het erfgoed bewust wordt vergeten of verdrongen.21 De definitie van “toxic heritage” sluit om deze deelaspecten het beste aan bij het asbesterfgoed.22 Er bestaat een acuut gevaar
19 J. Januarius, ‘Op zoek naar een beladen verleden’, Faro.Tijdschri over cultureel erfgoed 15:3, 2022, p. 70-73.
20 G. Wollentz, S. May, C. Holtorf & A. Högberg, ‘Toxic heritage: Uncertain and unsafe’, in: R. Harrison e.a. (eds.), Heritage Futures, Londen, 2020, p. 294-312.
21 Wollentz, ‘Toxic heritage’.
22 S. Macdonald, ‘Is ‘Difficult Heritage’ Still ‘Difficult’? Why public acknowledgment of past perpetration may no longer be so unse ling to collective identities’, Museum International 67:1-4, 2015, p. 6-22.
voor de gezondheid, het asbestverleden is door allerlei mechanismen onder de radar gebleven, en er is geen sluitend antwoord hoe met asbesthoudend erfgoed om te gaan. Wollentz stelt hierbij dat: “To avoid the pitfalls of such (‘toxic’) heritage, it is crucial to ask how, where and why certain memories are promoted at the expense of others, and which and even more importantly, whose silences are produced in the process”.23 Doordat de asbestproductie en -verwerking in de naoorlogse periode werd gedomineerd door het narratief van de asbestlobby, de asbestmijnen- en bedrijven, bestond er weinig ruimte voor andere, kritische narratieven die de toepassingen van dit magische mineraal in vraag (konden) stellen.24
Van onder het stof
De stilte die tijdens zo’n lange tijd bestond, werd de voorbije jaren –eindelijk! – doorbroken, doordat het pijnlijke asbestverleden op de radar van onderzoekers en de media kwam. Zo verscheen de spraakmakende documentaire Ademloos in 2018 en een jaar eerder publiceerde Eric Jonckheere een getuigenis over de rechtszaak die hij aanging – en won – tegen de voormalige asbestproducent Eternit.25 Verder werd ook onderzoek gevoerd naar de overheidsregulering en -handhaving van de gezondheidsrisico’s van asbestvezels en de gevolgen van deze industrie op de levensverwachting van arbeiders in de tweede hel van de twintigste eeuw.26 Het schrijven van een kritische en genuanceerde bedrijfsgeschiedenis blij echter moeilijk voor de Belgische case, gezien de beschikbare informatie zeer beperkt is. In 2005 stelden Ruers en Schouten vast dat de bedrijfsarchieven niet ontsloten zijn. Deze situatie lijkt vandaag onveranderd.27 Ondanks dit hiaat in het beschikbare onderzoeksmateriaal verschenen er wel enkele kritische studies over de historiek van deze bedrijven.28 Internationaal onderzoek naar de asbestgeschiedenis volgt eenzelfde trend als België, met focus op de gezondheidsgevolgen, overheidsregulering en bedrijfsgeschiedenis.29 Studies waarin de aandacht uitgaat naar de geschiedenis van de gemeenschappen, zoals voormalige arbeiders en hun familieleden, wier verleden (en heden) verweven is met asbest en de bijhorende gezondheidsgevolgen, blijven in dit nieuwe onderzoeksveld schaars.
23 Wollentz, ‘Toxic heritage’, p. 302.
24 Januarius, ‘zoek’.
25 E. Jonckheere, Asbest. Leugens, chantage en mensenlevens, Antwerpen, 2017; D. Lambo, Ademloos, documentaire, 2018.
26 E. de Kezel, Asbest, gezondheid en veiligheid: ontwikkelingen in het aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, 2013. & L. Van Den Borre en P. Deboosere, ‘Understanding a Man-Made Epidemic: The Relation between Historical Asbestos Consumption and Mesothelioma Mortality in Belgium’, Low Countries Journal of Social and Economic History 14:4, 2017, p. 116-138.
27 B. Ruers en N. Schouten, Het asbestdrama. Eternit en de gevolgen van honderd jaar asbestcement, Ro erdam, 2015.
28 Zie o.a. Ruers en Schouten, Asbestdrama. & O. Hardy-Hémery, Eternit et l’amiante 1922-2000. Aux sources du profit, une industrie du risque, Villeneuve d’Ascq, 2005.
29 Zie o.a. B. Ruers, Macht en tegenmacht in de Nederlandse asbestregulering, Den Haag, 2021. en Geoffrey Tweedael, Magic Mineral to Killer Dust: Turner & Newall and the Asbestos Hazard, Oxford, 2001.
Een uitzondering vormt het inspirerende onderzoek van Horssen die in haar monografie over de geschiedenis van de plaats Asbestos voor het eerst de link legt tussen de verschillende maatschappelijke domeinen en thema’s, zonder evenwel sterk te focussen op de erfgoedgemeenschappen zelf. Ook STOFF vzw, een slachtoffervereniging uit Sint-Niklaas, publiceerde recent voor het eerst een korte biografie over het leven van Christiane Tijs, een asbestslachtoffer uit de jaren 1980.30 Deze publicatie is waardevol en neemt – net zoals de getuigenis van Eric Jonckheere – de lezer mee in een persoonlijk verhaal, maar dit is geen history from below. Er is dan ook nood aan een systematisch onderzoek naar de positie die voormalige arbeiders en hun familieleden innamen ten aanzien van de verwerking en het gebruik van asbest. Op deze manier kan hun geschiedenis worden opgetekend, geven we deze groepen een stem en vergaren we de nodige kennis om het asbestverleden op een meerstemmige wijze in het collectieve geheugen op te nemen. Deze noodzaak aan – en het ontbreken van – een mondelinge geschiedschrijving in het onderzoek naar industriële rampen, de publieksgeschiedenis ervan en behandeling in de erfgoedpraktijk werd ook recent door Arthur McIvor benadrukt.31 Door een mondelinge geschiedenis te schrijven over het asbestverleden wordt het verhaal van deze gemeenschappen opgetekend, krijgen deze groepen een stem en vergaren we de nodige kennis om het asbestverleden op een meerstemmige wijze op te nemen in het collectieve geheugen.
Trauma, emotie en strijdwaarde
Tegenover groepen mensen die een eerder passieve houding aannemen ten aanzien van het asbestverleden en de aanwezigheid van asbest in de leefomgeving, staan gemeenschappen wier heden – en verleden – door asbest wordt getekend. Dit zijn bijvoorbeeld oud-werknemers van asbestverwerkende bedrijven. Binnen de erfgoedcontext worden deze groepen benoemd als (de kern van) “erfgoedgemeenschappen”. Het cultureel-erfgoeddecreet definieert deze als “organisaties en personen die een bijzondere waarde hechten aan specifieke aspecten van het cultureel erfgoed en die deze aspecten aan toekomstige generaties willen doorgeven”.32 Het is opmerkelijk – maar eveneens niet verrassend – dat de definitie van erfgoedgemeenschappen niet zomaar van toepassing lijkt op netwerken die aan asbest gelinkt zijn. Danielle Harkes merkt terecht op dat asbest samengaat met trauma en (negatieve) emoties.33 De definitie van erfgoedgemeenschappen lijkt er daarentegen vanuit te gaan dat er een positieve verstandhouding bestaat ten aanzien van de erfgoedobjecten en -collecties en de bijhorende geschiedenis. Erfgoedgemeenschappen die verbonden zijn aan asbest bestaan echter uit groepen die door het mineraal
30 J. De Vos, Christiane Thijs. Een biografie, Gent, 2022.
31 Arthur McIvor, ‘Industrial Heritage and the Oral Legacy of Disaster: Narratives of Asbestos Disease Victims from Clydeside, Scotland’, in: I. Convery, G. Corsane en P. Davis (red.), Displaced Heritage. Responsed to Disaster, Trauma, and Loss, Newcastle, 2014, p. 243-251.
32 Council of Europe Framework Convention on the Value of Cultural Heritage for Society, Faro, 2005.
33 Harkes, We.
Voorbeeld van een minder gekende toepassing: asbest in de loodpot van een regelzetmachine (foto: Peter Loockx, 2022)
zijn getroffen, negatieve gevoelens ervaren en er al dan niet actie tegen ondernemen. Het is hier dat het concept “strijdwaarde”, zoals dat door Gaby Dolff-Bonekämper werd gelanceerd in monumentenzorg in Berlijn (waar de muur en andere gebouwen asbest bleken te beva en) en dat in deze themabundel voor adoptie wordt voorgedragen, mogelijkheden kan bieden om “bijzondere waarde” te interpreteren.34
Het gegeven dat emotie en trauma mee deze erfgoedgemeenschappen drijven, betekent niet dat er sprake is van één uniforme groep. Iedereen die een band hee of aangee met erfgoed dat gerelateerd is aan asbest, maakt deel uit van een erfgoedgemeenschap, maar deze gemeenschappen worden gekenmerkt door onderlinge verschillen. In de huidige status quaestionis van het onderzoek naar erfgoedgemeenschappen en asbest ontbreekt een overzicht van de verschillende gemeenschappen die al dan niet bestaan. Er is dan ook nood aan een stakeholdersanalyse waaruit deze informatie kan worden afgeleid. Voorlopig is het wel mogelijk om enkele (voor de hand liggende) voorbeelden te geven om de diversiteit van deze gemeenschappen te illustreren. Asbestslachtoffers zijn bijvoorbeeld een belangrijke erfgoedgemeenschap, gezien deze personen omvat wier gezondheid wordt aangetast. Een belangrijk onderdeel van deze groep vormt de bevolking die in nauw contact stond met de productie en verwerking van asbest in Vlaanderen. Dit zijn werknemers, familieleden en omwonenden van asbestverwerkende bedrijven, die o.a. gelegen waren in Kapelle-op-den Bos, Sint-Niklaas, Willebroek en Hofstade, of sites waar asbesthoudend materiaal werd gebruikt, zoals de Boelwerf in Temse. Mogelijk neemt deze gemeenschap een negatieve houding aan ten opzichte van de geschiedenis van asbest en het bijhorende erfgoed. Daartegenover staan dan weer oud-beroepsgroepen, die zich actief inze en voor het behoud van asbestgerelateerd en -houdend erfgoed. Dit zijn bijvoorbeeld voormalige havenarbeiders, vrijwilligers uit het leger, heemkundige kringen
34 G. Dolff-Bonekämper, Der Streitwert der Denkmale, Berlijn, 2021; Marc Jacobs, Hélène Verreyke en June Zhang, Erfgoed in de jaren 2020: adjectieven, controverses en strijdwaarde, in: Volkskunde 123:3, 2022, passim.
De marketing van sommige bedrijven ging soms ver. Deze asbestpuzzel is daar een mooi voorbeeld van (foto: Tom Verschueren, 2022)
die verzamelingen en collecties beheren en vrijwilligers die actief het rollend erfgoed, zoals trams en bussen, borgen. In vele gevallen werkten deze mensen zelf met asbesthoudend materiaal of technische apparatuur, in een periode waar de gevaren van asbest nog niet of nauwelijks bekend waren. Deze groep hee doorgaans een sterke emotionele band met de objecten, en neemt een positieve houding aan ten aanzien van het erfgoed, gezien ze zich actief inze en om het te beschermen. Verder zijn er ook actiegroepen die een juridische strijd voeren tegen asbestverwerkende bedrijven, zoals o.a. de Vereniging van Asbestslachtoffers in België.35
Is asbest erfgoed?
Wat duidelijk bleek uit het project Gevaarlijk erfgoed, waar vele werkbezoeken aan collectiebeherende instellingen In Vlaanderen werden uitgevoerd, is dat er over allerlei collectiemanagementprocessen vele vragen rijzen. Naast het juridische kluwen (Kan je een asbesthoudend object we ig herbestemmen?) en vragen over de conservatie en consolidatie van asbestvezels, situeert zich dat vooral op het vlak van de bepaling van erfgoedwaarde. Maakt het asbesthoudend onderdeel integraal deel uit van het object en beïnvloedt de verwijdering van asbest de erfgoedwaarde van het object? Gaan we alle asbesthoudende objecten saneren? Dalewicz-Ki o en Marston raken deze kwestie wel aan; “(..) we also do not want to remove all evidence of this material from our collections as it is part of the object’s history as well as the history of the use of materials”,36 maar gaan hier verder niet op in. De vraag dringt zich op: is asbest ook erfgoed? Of beter gezegd: maakt
35 ABEVA, ‘Vereniging van Asbestslachtoffers in België’, h p://www.abeva.eu/index.php?option=com_ content&view=article&id=13&Itemid=111&lang=nl (bezocht op 25-11-2022).
36 Dalewics en Marston, ‘Asbestos’.
het asbest integraal deel uit van het erfgoedobject? Dit lijkt een detail, maar het zijn net deze ethische vraagstukken die betrekking hebben op concepten zoals reversibiliteit, verandering en conservatie die integraal deel uitmaken van de erfgoedzorg en conservatiepraktijk. Bestaande waarderingsmethodieken uit de (on)roerende erfgoedsector laten enkele vragen onbeantwoord. Vragen rond de gezondheid en veiligheid van erfgoedwerker, bezoeker en de bredere bevolking worden daar bijvoorbeeld niet beantwoord. Maar belangrijker nog, de erfgoedwaarde wordt bepaald door diegenen die mee aan tafel zi en. Wanneer de emoties die verbonden zijn aan asbesthoudend erfgoed uiteenlopen, is het maar de vraag welke stemmen het zwaarste wegen. Daarbij is het ook de uitdaging om alle erfgoedgemeenschappen bij het waarderingsproces te betrekken om te vermijden dat sommige waarden worden gemarginaliseerd,37 en dus ‘toxic’ worden. De optie om het over strijdwaarde te hebben, is nog niet overal bekend. De huidige methodieken laten ruimere participatie van verschillende stakeholders en gemeenschappen toe, maar het is een moeilijk proces, zeker wanneer er verschillende waarden in conflict zijn met elkaar.38 Er is nood aan een waarderingsmethodologie voor beladen en toxisch erfgoed om de erfgoedwaarden van asbesthoudende objecten en collecties te beoordelen.39 Het onderzoek Silent Heritage dat recent werd opgestart aan de Universiteit Antwerpen zal hier een antwoord op proberen formuleren door in samenwerking met de verschillende erfgoedgemeenschappen een nieuwe methodiek uit te werken om dit type erfgoed te waarderen. Wanneer we kijken naar de deba en zoals over “profusion” zien we ook meer en meer onderzoekers specifiek oproepen tot ontzamelen, omdat het onhoudbaar is om op het huidige tempo te verzamelen en alles nog volgens de laatste standaarden adequaat te bewaren.40 Er duiken meer en meer argumenten op om het idee los te laten dat alles onveranderlijk kan worden bewaard. Recent onderzoek pleit dan ook voor de ontwikkeling van nieuwe, creatieve en meer flexibelere methodieken om erfgoedobjecten te beheren waar ruimte is voor veranderingen in de fysieke integriteit van het object.41 Dat zal ook nodig zijn voor het waarderen van asbesthoudend erfgoed.
37 A. Ababneh, ‘Heritage Management and Interpretation: Challenges to Heritage Site-Based Values, Reflections from the Heritage Site of Umm Qais, Jordan’, Archaeologies 12:1, 2016, p. 38-72.
38 H. Fredheim en M. Khalaf, ‘The significance of values: heritage value typologies re-examined’, International Journal of Heritage Studies 22:6, 2016, p. 466-481., M. Jacobs en A.-C. Olbrechts, ‘Betekenisvol! Waarderen op de agenda’s in Vlaanderen, Faro. Tijdschri over cultureel erfgoed 12:1, 2019, p. 23-27.; N. Plas, ‘Reviewing Significance reviewed. Een bruikbaar waarderingsmodel voor het AMVB?’, Arduin 13, 2019, p. 4-17;
39 N. Odegaard & A. Sadongei, Old Poisons, New Problems. A Museum Resource for Managing Contaminated Cultural Materials, Lanham, 2005.
40 H. Fredheim, S. MacDonald en J. Morgan, Profusion in museums. A report on contemporary collecting and disposal, Heritage Futures report, Londen, 2018.
41 Idem en H. Fredheim, ‘Endangerment-driven heritage volunteering: democratisation or ‘Changeless Change’’, International Journal of Heritage Studies 24:6, 2017, p. 619-633.
dirk jacobs en marc jacobs controverse
Tcrijm van tooverije, een stroman voor slavenhandel en de bende van Jan de Lichte onder de voorouders
Omgaan met duister erfgoed en het potentieel van hedendaagse
genealogische hulpbronnen
Genealogie als sociale constructie
“Y-a-t-il un assassin dans votre arbre généalogique?”, zo luidt de titel van het in 2021 uitgebrachte boek van Frédéric Thébault, een medewerker van Geneanet. De antiheld is de centrale figuur, het soort dat je liever niet tot je voorouders rekent. Toen hij er enkele in zijn eigen kwartierstaat had gevonden, groeide bij Thébault het idee genealogieën van snoodaards uit te werken en ze op de website Geneanet te plaatsen. Het boek is ook een knipoog naar het publiek geheim dat wie aan genealogie doet en niet zelf een adellijke titel heeft overgeërfd, stiekem of minder stiekem hoopt toch ergens adellijke of koninklijke roots te hebben of, wie weet, zelfs van Karel de Grote af te stammen.1 Een wapenschild hebben spreekt ook wel tot de verbeelding. Bij gebrek daaraan kun je misschien ook een alternatieve trots vinden in je afstamming van ‘gewone’ mensen, die door al die rijke snoodaards uit het Ancien Régime werden onderdrukt. Of je bent fier dat je voorouders uit een bepaalde streek kwamen of al generaties lang hetzelfde soort beroep uitoefenen.
Bijna twintig jaar geleden schreef één van ons (Marc) een artikel met de naam van de (toen) kersverse (en ondertussen volwassen) dochter van de andere (Dirk) in de titel: “Van Noa tot Noach? Uitgevonden genealogieën en andere kunstwerken”. Het was een bijsluiter en commentaar bij een project van de ook als historicus opgeleide kunstenaar Koen Broucke naar aanleiding van Erfgoeddag in 2004. Het thema was dat jaar: “’t Zit in de Familie”. De Erfgoedcel Brugge had het project als “eyeopener” uitgelokt en besteld.2 Broucke vermengde de gegevens die hij over zijn voorouders bij elkaar had gesprokkeld met fictie en liet zijn stamboomverhaal en fantasie artistiek uit de hand lopen, zowel in woord als in beeld. Broucke trachtte het brede publiek
1 M. Larmuseau, ‘Verborgen in het DNA. Aflevering 38: Dus jij bent ook verwant aan Karel de Grote? Het verschil tussen biologische en genetische afstamming’, Vlaamse Stam, 58:1, 2022, p. 3-6.
2 h ps://www.erfgoedcelbrugge.be/nl/de-gevonden-geschiedenis (bezocht op 22/11/2022).
te sensibiliseren voor stamboomonderzoek en familiegeschiedenissen en tegelijk ook aandacht te vragen voor de emoties, dromen en de verbeelding die daarmee gepaard gingen.3 In de bijsluiter (van Marc) werd het project gesitueerd in een langetermijngeschiedenis van uitgevonden genealogieën. Daarbij werd gewezen op de grote productie van die al dan niet uitgevonden genealogieën in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw en het gebrek aan onderzoek daarover. Er werden uitzonderingen gesignaleerd, zoals de Italiaanse onderzoeker Roberto Bizzochi met zijn prachtige boek Genealogie incredibili. Dat ging niet alleen over families, maar ook over hoe steden, corporaties of landen ongelofelijke genealogische vertogen en origineverhalen hebben ontwikkeld en ingezet, gaande van Karel de Grote tot Troje of Aeneas. Diverse geleerden specialiseerden zich in het maken van dergelijke constructies.4 De bijsluiter riep op om dit verder te bestuderen, maar even goed om de diverse lagen en gevaren van zo’n kunstproject als erfgoedproject onder ogen te zien, onder het motto “Het Broucke-project: don’t try this at home. Bijsluiter en doktersvoorschrift nodig”.
Het is instructief en confronterend om passages uit de inleiding tot de bijsluiter van bijna twee decennia later te herlezen en nu opnieuw aan te sluiten bij dat loshangende, persoonlijke/familiale draadje in een wetenschappelijkpopulariserend bedoelde tekst uit 2004. Vooral ook omdat het was geschreven door een academisch opgeleide historicus die tot erfgoedwerker aan het ontpoppen was. De herinneringen werden bovengehaald aan de genealogische bedrijvigheid en passie van zijn ouders die hij als student en beginnend onderzoeker geschiedenis twintig jaar eerder had bezig gezien, wat haaks leek te staan op de grote probleemstellingen die als historicus moesten worden onderzocht en geadstrueerd. Die bijsluiter ontstond op het moment, twintig jaar geleden, toen familiekunde en bij uitbreiding volkscultuur, volop binnen het nieuwe beleidsveld van cultureel erfgoed werden getrokken, bovendien uitgelokt door een van de instrumenten (Erfgoeddag) om die “framing” of “updating” te realiseren. De tekst (van Marc) over het project van Koen Broucke begon als volgt: “Noa Jacobs, het dochtertje van mijn broer, is momenteel de jongste telg van het nageslacht van mijn vader. Het komt niet in ons op om Noach, die van de ark en de zondvloed, als één van onze oudste voorvaders aan te duiden. Toch hebben “we” een stamboom, eentje die tot de 17e eeuw opklimt, of beter gezegd: er is er één beschikbaar in een kast in het ouderlijk huis. Het leek toen ze vijftig werden wel een virus. Mijn ouders hebben zich jaren beziggehouden met het moeizaam opklimmen in de tijd, met het lezen van “Vlaamse stam” en handleidingen voor
3 K. Broucke, De gevonden geschiedenis. Rivierloods, scheepskapitein, rijke handelaar en hoedenmaker in Oostende, soldaat in de Grote Oorlog, vriend van beroemde mannen, matroos van Napoleon, herenboer, officier en kasseilegger in Eernegem, kleermaker en kuiper in Brugge, eeuwige huisvrouw, priores in Veurne, kanunnik in Kassel en ridder van Haveskerke: mijn voorouders of de genealogische fictie van de familie Broucke. Brugge, 2004.
4 R. Bizzocchi, Genealogie incredibili. Scri i di storia nell’ Europa moderna. Bologna, 1995 ; zie ook E. Irace, ‘Genealogie incredibili. Vero, falso, autentico’, Quaderni storici 33, 1998 p. 201-2016 en M. Jacobs, ‘Ongelofelijke genealogieën. Over constructies van stambomen’, Mores 2:2, 2001, p. 12-17.
genealogen, het doorkruisen van België en Nederland, van het ene archief naar het andere documentatiecentrum om een familiestamboom te construeren, parochieregister na parochieregister, fiche na fiche. Als pas afgestudeerd historicus heb ik dit bijna twintig jaar geleden op afstand gevolgd, maar ik was (nog) niet gebeten door die microbe. Met genoegen stel ik vast dat mijn ouders al die jaren hebben kunnen weerstaan aan de verleiding om kunstgrepen uit te halen. We hebben dan ook geen bekende helden, leiders, ridders, beulen, kanunniken, misdadigers of andere BV’s (bekende voorouders) in onze familie. Mijn voorouders waren niet aanwezig in situaties die de wereldgeschiedenis – laat staan de Vlaamse geschiedenis – deden kantelen. Zoeken om te vinden, zonder veel aantoonbaar nut, zonder publicatieplannen, zomaar… Het lijkt wel “l’art pour l’art”. Zoals voor zoveel mensen die vandaag met familiekunde bezig zijn, levert het geen direct nut op voor het curriculum vitae, voor het familiefortuin of voor onze – heel gewone en veel voorkomende – “familienaam” om een stamboom te maken. Het helpt niemand van mijn broers of zussen ook maar één stap vooruit in het leven, maar dat is niet erg. We zouden het niet anders willen. De ringmappen en computerbestanden zijn een mooi en onschuldig stukje erfgoed, dat iemand later wellicht zal oppikken en verder uitwerken. Misschien ikzelf binnen een kwarteeuw of misschien Noa, als ze daar zin in heeft. In het verleden konden stambomen echter hun reikwijdte in goud waard zijn.”5
In het begin van de jaren 2020 bleek het ene virus het andere te triggeren. Het coronavirus en de COVID-19-pandemie grepen diep in op het professionele en de andere aspecten van het dagelijks leven. In 2020 en 2021 speelde zich dat grotendeels thuis – en vandaar uit meer dan ooit tevoren deels op computerondersteunde platforms en netwerken – af. Voor mensen die met genealogie willen bezig zijn, is er de voorbije twee decennia veel veranderd. Dit wordt treffend gemarkeerd door de doorbraak van genealogie in een academische masteropleiding erfgoed, waar aan de Universiteit Antwerpen momenteel zowel (door professor Maarten Larmuseau verzorgde en door de Stichting Edmond Delhougne mee ondersteunde) cursussen genealogie als cursussen genetisch erfgoed (met focus op het potentieel van DNA-onderzoek) worden aangeboden. Er blijken heel veel van de klassieke bronnen en inventarissen in archieven, waar onze ouders nog voor moesten reizen en ter plekke gaan kijken, momenteel via het internet en elektronische databanken beschikbaar te zijn. In de COVID-19-periode blijkt één van ons – niet Noa en ook niet haar oom, maar wel haar vader Dirk – door het genealogisch virus gegrepen (wat ook leidde tot het volgen van de cursussen van Larmuseau). De kracht van de onlinetools en elektronische ontsluiting van documentair erfgoed blijkt in de handen van een onderzoeker enorm. De nieuwe zoekmachines, massale digitalisering van bronnen en DNA-onderzoek maken
5 M. Jacobs, ‘Van Noa tot Noach? Uitgevonden genealogieën en andere kunstwerken: een bijsluiter’, in: K. Broucke, De gevonden geschiedenis. Brugge, 2004, p. 79-98, p. 79-80.
veel meer mogelijk voor mensen die genealogisch onderzoek doen: vandaag geframed als erfgoed, met alle gevoeligheden die daar steeds meer bij horen in onze maatschappij. Ze plaatsen wat twee decennia geleden een leuke hobby en “een mooi en onschuldig stukje erfgoed” was, in een ander daglicht. Met deze casestudy willen we dit aankaarten en de discussie starten, ook gelet op het feit dat heel veel vrijwilligers en geïnteresseerden hier ook mee kunnen en zullen worden geconfronteerd.
Al dan niet bewust confronteert de zoektocht naar je voorouders je vroeg of laat met de vraag wat je eigenlijk zoekt, welk nut dat heeft en waarom je hierin zoveel tijd, energie en geld steekt. Elke genealoog heeft ook al fouten gemaakt. Vaak zijn er twijfelgevallen door onvoldoende overtuigend bewijs. Internetsites staan bovendien vol van verkeerde of speculatieve informatie. De doorwinterde genealogen stellen bewijsvoering op basis van solide documenten natuurlijk centraal, maar zelfs dan is niet alles wat het lijkt. Nog los van de mogelijkheid van ‘koekoekskinderen’ (pater semper incertus est)6, valt geknoei met officiële documenten en afstammingsbewijzen in lang vervlogen tijden ook nooit helemaal uit te sluiten, zeker als er belangrijke consequenties waren. Het aantonen van een edele afstamming diende immers als legitimatie voor het innemen of opeisen van bepaalde posities. Soms kwam manipulatie met stamboomgegevens aan het licht en mocht de vervalser het zelfs met de dood bekopen.7
Wie erover nadenkt wat allemaal fout kan lopen en onzeker is, weet dat het dus ook allemaal relatief is. Wie eerlijk is, moet toegeven dat socioloog Eviatar Zerubavel gelijk heeft als hij zegt dat genealogieën – zelfs van bescheiden aard – sociale constructies zijn en genealogen op zoek zijn naar verbeelding.8 Het maakt geschiedenis tastbaar maar doet ook iets met je eigenbeeld, je identiteit. Je creëert je voorouders net zo goed als je ze opspoort. Die stamboom is eigenlijk een verhaal dat je schrijft. Het is een familiegeschiedenis, maar ook een verhaal over en van jezelf.
Het is maar “echt” omdat jij het echt hebt gemaakt of probeert te maken. Het wordt waardevol omdat een hele boel mensen het als hobby even serieus nemen als jijzelf. In leeszalen van archieven vind je vaak meer genealogen dan professionele historici terug. Er zijn dure en mindere dure abonnementen op genealogische websites, je kan nog een stapje verder gaan met genetisch onderzoek en er worden nu zelfs televisieprogramma’s over gemaakt. Het is stilaan ook big business. Het is, om het met het sociologisch jargon van Pierre Bourdieu te duiden, een ‘veld’ geworden. De kwartierstaat of stamboom opstellen wordt beleefd als iets dat waarde op zich heeft. Er zijn ‘regels van de kunst’ hoe je het op een behoorlijke manier hoort te doen. Er zijn verenigingen
6 M. Larmuseau, P. van den Berg, S. Claerhout, F. Calafell, A. Boa ini, L. Gruyters, M. Vandenbosch, K. Nivelle, R. Decorte, T. Wenseleer, ‘A Historical-Genetic Reconstruction of Human Extra-Pair Paternity’, Current Biology 2, 2019, p. 4102-4107.
7 M. Van Bourgondiën, ‘Doodstraf voor een stamboomvervalser. Gefalsificeerde afstammingen en verdachte claims’, Gen.Tijdschri voor familiegeschiedenis 20: 4, 2014, p. 40-44 ; P. Donche, ‘Pierre-Albert en Jean de Launay, meester-vervalsers in de 17de eeuw te Brussel en Doornik’, Vlaamse Stam 55: 2, 2019, p. 217-242.
die je daarbij helpen (maar ook op de vingers kunnen tikken). Adellijke kringen volgen nauwgezet op of je al dan niet aanspraak mag maken op een adellijke aanspreektitel. Wie niet meteen in aanmerking komt, voor zover je dat zou willen, op basis van adellijke familiale antecedenten (of wie weet ‘geschiktheid’ om aan te trouwen in een koningshuis), kan op meer bescheiden schaal erkenning krijgen als zijnde ‘van meiseniersbloed’ in West-Brabant of als afstammeling van één van de zeven geslachten van Brussel. Wie dat kan bewijzen, kan van de betrokken verenigingen een certificaat krijgen, net als koning Filip I van België9 en in het geval van de Brusselse geslachten kan je dan meestappen in de jaarlijkse Ommegang.
Het verhaal bijt soms terug
Vaak ken je wel de grote lijnen van je recente familiegeschiedenis, maar soms komen er ook verrassingen. Terwijl onze ouders, die meer dan een halve eeuw geleden verhuisden van Antwerpen (waar onze grootouders woonden) naar Brugge, een groot deel van hun kwartierstaat konden uitwerken tot ver in de 17e eeuw en op allerlei locaties terechtkwamen, bleek onlangs dat enkele voorouders gewoon op 500 meter van de ouderlijke woning begraven liggen. Ontzettend vaak zijn ze langs dat kerkhof in kwestie gepasseerd om verdere opzoekingen in afgelegen archieven te gaan doen, terwijl we niet wisten wat bijna letterlijk onder onze neus te vinden was.
Die verrassingen zijn niet noodzakelijk altijd even prettig. Voor de Tweede Wereldoorlog moet je maar één tot vier generaties teruggaan en misschien stond een deel van je voorouders aan ‘de verkeerde kant’ en wist je dat niet. Als je de betrokken personen zelf hebt gekend, verandert dat mogelijk je kijk op hen. Misschien wijst je onderzoek uit dat een SS-vrijwilliger een doelbewuste keuze gemaakt heeft of, erger nog, bij de Jodenvervolging een actieve rol speelde.
Uit onze eigen kwartierstaat blijkt dat twee voorouders deelnamen aan de grootste koloniale militaire operaties die in Nederlands-Indië plaatsvonden waarbij praktijken plaatsvonden die vandaag misdaden tegen de menselijkheid worden genoemd.10 Een andere voorouder – degene die op dat kerkhof op een boogscheut van het ouderlijk huis lag begraven – blijkt bij slavenhandel als stroman te hebben gefungeerd. Sommige voorouders uit Pamel blijken wel heel dicht bij de bende van Jan de Lichte te hebben gestaan en dat kwam pas aan het licht toen werd beslist om eens actief naar het eventuele criminele
9 Zie h ps://www.de-meiseniers.be/, voor doe-het-zelvers, zie h ps://www.de-meiseniers.be/ Registratie.html (bezocht op 1/12/2022) waar je, bien étonnés de se trouver ensemble, na bijvoorbeeld Toots Tielemans (MSR16), Mark Uy erhoeven (MSR24) uit Mechelen, koning Filip I van België (MSR25, via koningin Paola), Bruno De Wever (MSR75) en net na ene Ferdinand Huts uit Kent (MSR78), het door Dirk Jacobs (MS79) ingestuurde dossier vindt. Broers en andere leden van de familie kunnen op basis van hetzelfde dossier de meisenierstatus aanvragen, wat enkele honderden jaren geleden had kunnen helpen om vrijstelling van tol in het hertogdom Brabant of na veroordeling (voor toverij of roverij bijvoorbeeld) gratie aan te vragen bij de Heren van Grimbergen.
10 D. Jacobs & A. Jacobs, ‘Sergeant Jan Baptiste Goffa (1799-1827)’, De Indische Navorscher. Jaarboek van de Indische Genealogische vereniging 33, 2022, p. 50-67.
verleden van voorouders uit die streek te kijken. Je kijkt plots toch anders naar die namen in de kwartierstaat.
Hoe ga je om met die donkere kantjes van de familiegeschiedenis? Hoe moeten we omgaan met de duistere kanten van ons collectief erfgoed? Het zijn vragen die ook bij genealogen opduiken, nu er meer discussie is over wat en wie ‘verdient’ om in de publieke sfeer te worden herdacht en hoe je dat op gepaste wijze doet. Maatschappelijke debatten over de dekolonisering van de publieke ruimte of de nood aan feminisering van het aanbod van straatnamen sijpelen op microschaal ook binnen in de genealogische praktijk. Waarom focussen op de voorvaderen met dezelfde achternaam, terwijl je voormoeders net zo belangrijk zijn?11 Het verhaal dat je creëert en de keuzes die je maakt bij het opsporen van voorouders zijn niet altijd simpelweg een ‘neutrale’ kwestie, zonder emotie of betrokkenheid of vooroordelen.
Je bent als nazaat natuurlijk niet verantwoordelijk voor wat je voorouders deden; maar misschien is dat of iets wat hen overkomen is, toch wel belangrijk om te weten. Als je, zoals wij of onze ouders, bovendien niets of weinig erfde, zou je kunnen stellen dat er ook geen bloed kleeft aan je erfgoed of erfenis. Wat als er wel een smet is aan je materieel erfgoed? In februari 2022 zette de Belgische staat een eerste concrete stap om roofkunst uit de inventaris van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te schrappen en een schilderij dat door de nazi’s was gestolen, terug te geven aan de nazaten van de oorspronkelijke Joodse eigenaars in Duitsland. In Nederland en België is het debat over de teruggave van koloniale collecties en roofkunst de laatste jaren verder aangezwengeld.12 Ondertussen heeft Geert Sels in 2022 een lijvige studie gepubliceerd op basis van zijn zoektocht naar naziroofkunst uit België, die heel veel verhalen en andere informatie heeft opgeleverd. De conclusies en evaluatie van de cultuur/onderzoeksjournalist zijn striemend, zowel voor politici als musea op de diverse niveau’s in België/Vlaanderen vandaag, onder andere dat er te weinig gezocht wordt of (online-) instrumenten worden aangeboden om te zoeken: “Dat is de wereld op zijn kop. Hoe kunnen er vragen komen als de overheid geen informatie beschikbaar stelt waarop rechthebbenden zich kunnen verlaten? Pas als er wel onderzoek wordt gedaan, kunnen er ontdekkingen aan het licht komen en vragen worden gesteld”.13 We zien dit als een krachtig pleidooi om in hedendaags erfgoedbeleid niet alleen in te zetten op laaghangend fruit: na opfrissing geschikt voor toeristische consumptie (al is er natuurlijk ook een vermarkting voor dark tourism mogelijk als men het heel cynisch zou bekijken) of als pronkstukken in canonetalages. Maar wel om veel grondiger huiswerk te doen, de onderzoeksfunctie (en dus capaciteit) in musea en andere erfgoedinstellingen sterker te stimuleren, en “het publiek”
11 M. De Beukeleer en M. Larmuseau, m.m.v. Lise Hellemans, In haar voetsporen. Op zoek naar onze voormoeders. Gorredijk, 2021; zie ook M. Jacobs, ‘Maite De Beukeleer & Maarten Larmuseau, m.m.v. Lise Hellemans : In haar voetsporen. Op zoek naar onze voormoeders’, Volkskunde : tijdschri over de cultuur van het dagelijkse leven 123:1, 2022, p. 104-106.
12 J. Van Beurden, Ongemakkelijk Erfgoed. Koloniale collecties en teruggave in de Lage Landen. Zutphen, 2021.
13 G. Sels, Kunst voor das Reich. Op zoek naar naziroo unst uit België. Tielt, 2022, p. 390.
niet alleen als (passief) bezoeker te beschouwen, maar ook als gebruiker en onderzoeker zoveel mogelijk instrumenten aan te bieden: participatie. Maar met extra-krachtige zoekfaciliteiten kan inderdaad van alles boven water komen, ook bijvoorbeeld bij genealogisch onderzoek. Wat moet je eigenlijk als individu in zo’n geval doen? Misschien is er geen juridische aansprakelijkheid (meer), maar is er een morele herstelplicht? Hoe geef je daar dan gestalte aan?
Een stroman bij de slavenhandel
De sanitaire crisis door de COVID-19-pandemie en de steeds betere omsluiting van historische bronnen in digitale databases leidden in onze (uit Antwerpen afkomstige) familie, tot een vernieuwde interesse in familiegeschiedenis met het inzetten van nieuwe zoekstrategieën. Ironisch genoeg kwam Dirk zo eerder toevallig op het spoor dat op 500 meter van het ouderlijke huis te Sint-Kruis Brugge twee voorouders begraven liggen. Het eerste spoor dook op via de website h ps://erfgoedbrugge.be : een memorieplaat voor het koppel Andreas Lombaert en Catharina Lievens die zich vandaag bevindt in de sacristie van de kerk Heilige Kruisverheffing.14
Dankzij de door onze ouders samengesprokkelde familiegeschiedenis wisten we dat Andreas Lombaert schrijnwerker was, maar we hadden geen idee wanneer en waar hij was overleden. Het kwam ook als een verrassing dat hij meester-timmerman en zelfs gouverneur van het ambacht was in Brugge. Op een heemkundige lezing kwam naar boven dat hij de kuip van de barokke preekstoel in rococo Louis XVI-stijl had gemaakt, gebouwd tussen 1777 en 1785, in de Sint-Salvatorskathedraal in Brugge. Het is vandaag één van de toeristische pronkstukken van de kathedraal, dus dat is wel een fijn weetje.
Nu waren de meningen over de esthetische kwaliteit van de preekstoel in de negentiende eeuw eeuw niet eenduidig positief. Zo hee Karl Verschelde het namelijk over “het kostelykste doch onbeduidenste kunststuk dat het kerkbestuur in den loop der 18e eeuw deed vervaerdigen”, dat “noch leven, noch uitdrukking” bezit, betreurend dat “de styve en gevoellooze bouwtrant van dien tyd wierd verkozen”.15 Ook Medard Verkest is in 1903 niet geheel overtuigd: “De preekstoel is eenigszins stijf; het mangelt hem aan leven en zwierigheid in de opva ing en toch is hij merkwaardig als stoffelijke uitvoering. Aan niet één meubel dezer kerk arbeidden meer ambachtslieden en kunstenaars; ook niet één hee meer gekost (...) Het heele werk kos e 3881 pond, 1 schelling en 8 1/2 grooten, munt diens tijds, hetgeen met den prijs van 42.226 fr. 20 centiemen in ons geld overeenkomt”.16 Een dure preekstoel dus, maar over kleur en
15 K. Verschelde, De Kathedrale van S. Salvator te Brugge. Geschiedkundige beschryving. Brugge, 1863, p. 162-163
16 M. Verkest, ‘De hoofdkerk van Brugge en haar kunstschat’, Kunst en Leven. Tijdschri voor Kunst en Belleterie 1, 1902-1903, p. 38-39. Dat is, als Verkest correct omrekende naar de prijzen van 1903 en we de berekeningsmethode van Peter Scholliers (2017) hanteren, meer dan 250.000 euro vandaag. Zie: P. Scholliers, De waarde van de Belgische frank. Powerpoint opleiding geschiedenis, Brussel, 2017. [h ps://www.academia.edu/33114343/De_waarde_van_de_Belgische_frank (bezocht op 10-1-2023)].
Barokke preekstoel in rococo Louis XVI-stijl, gebouwd tussen 1777 en 1785, door onder andere schrijnwerker Andreas Lombaert in de Sint-Salvatorskathedraal in Brugge (foto: Dirk Jacobs)
smaak valt niet te twisten. Verder leerden we dat de preekstoel gemaakt is van acajouhout.17 Acajou, of mahoniehout, komt uit het Caribisch gebied. Andreas Lombaert had ook een interessante grootvader, Jacob Lombaert (1669-1710), drogist te Brugge. Deze Jacob Lombaert had een “winkel van
17 L. Devliegher, De Sint-Salvatorskatedraal te Brugge, inventaris. Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen. Amsterdam, 1979, p.63.
cruijdenissen”, leverde ondermeer kaarsen aan de Heilig-Bloedkapel en was lid van de corporatie Kruidhalle. Hij werd in 1695 aanvaard als poorter van de stad Brugge met de notitie “gheboren int velt” en in de stadsrekeningen van Brugge staat daarover vermeld dat hij geboren is “in campagne ten tyde van oorloghe ende synen vader wesende in militairen dienst van Syne Majesteyt van Spaignen”18
Bij een poging om te begrijpen waarom Andreas Lombaert in de gra elder van Nicolas Masterson was bijgezet, lag het voor de hand om meer over die man te gaan zoeken. We vonden al snel een memorieplaat op de kerkmuur van Sint-Kruis. De tekst daarvan luidt als volgt: “Deus nobis providet. / NICOLAS MASTERSON, gent / Born at London, March 1 1744. / died at Bruges, dec 7. 1806. / Truth and Honor, / Benevolence and Sensibility, / Were the Sources and guides of his actions, / Mildness and Equality, / The Characteristics of his temper, / Such he lived. / He died with the calm intrepredity / of virtue. / In testimony / of their irreparable loss, his Widow and Children / have caused this inscription”19
Na verder zoekwerk komen we echter op een veel minder rooskleurig beeld. Wie het hele verhaal, of toch de reconstructie daarvan, wil lezen, kan terecht in
18 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Stadsrekeningen van het Graafschap Vlaanderen, Brugge, Algemene rekeningen, V132-32737, Rekeningen van principaal tresorier en boekhouder Jan Baptiste Bruynsteen, 2 september 1693-2 september 1695.
19 Memorieplaat Nicolas Masterson, objectnummer PWV.0710.0393. collectie Sint-Kruis, Kerkbestuur Heilige Kruisverheffing en Sint-Jozef. Erfgoedinzicht.be. Zie ook: G. Steinman Sepulchral Memorials of the English Formerly at Bruges. [From the Topographer and Geneaologist, Vol. II. 1849], 1853.
Memorieplaat voor Nicolas Masterson op de kerkmuur van H. Kruisverhe ng en St.-Jozef Kerk te Sint-Kruis
Brugge (foto’s Marc Jacobs, 1/12/2022)
een andere publicatie20. De korte versie is: Masterson was een Engelse koopman die bijzonder actief was in de slavenhandel en handig gebruik maakte van de neutrale status van Brugge en Oostende tijdens de zogenaamde Vierde EngelsNederlandse Zeeoorlog (1780-1784). Meester-timmerman Lombaert had voor hem als stroman opgetreden om één en ander te verdoezelen.
Oei. Een voorouder die deel uitmaakte van een groot internationaal netwerk dat slavenhandel faciliteerde. Dat hadden we niet zien aankomen. En die preekstoel in de Sint-Salvatorskerk? Tja, dat mahoniehout kwam wel uit het Caribisch gebied. Het is niet alleen een indrukwekkende barokke preekstoel maar ook een relict dat verband houdt met de Vlaamse betrokkenheid in de trans-Atlantische driehoekshandel waarvan slavenhandel een integraal deel uitmaakte.
Wat nu, afgezien van een wetenschappelijk artikel over de transAtlantische driehoekshandel ten tijde van de nadagen van de Oostenrijkse Nederlanden schrijven? Vermeldt de auteur in het artikel dat die stroman één van zijn voorouders is? Hoe trots kan je nog zijn op zo’n voorvader en zijn preekstoel? Niet dat er van die kant van de familie door onze ouders ooit iets werd overgeërfd, maar wat als dat wel het geval was geweest?
Die hele lovende memorieplaat(s) voor meneer Masterson aan de kerkmuur in Sint-Kruis, moet daar eigenlijk geen bordje met uitleg bij? Want naast de in steen gebeitelde opinie van zijn familie die vond dat ‘equality’ een drijfveer was in het handelen van Masterson, is er ook wel het feit dat hij bij slavenhandel was betrokken. Zijn firma bracht gedocumenteerd minstens 1214 tot slaaf gemaakte mensen naar het Caribisch gebied en nog eens minstens 148 mensen overleefden de overtocht niet. Verdienen die geen gedenkplaatje? Als ooit moet worden beslist of de gedenkplaat aan renovatie toe is, hoe hoog moet die memorieplaat dan eigenlijk nog op het prioriteitenlijstje staan? Kortom, hoe ga je om met ‘donker’ erfgoed dat evenzeer deel uitmaakt van onze geschiedenis als het erfgoed waar je makkelijker trots op kan zijn? Wat als een nimbya itude plots wel heel dichtbij komt?
We zouden er ons gemakkelijk vanaf kunnen maken met te stellen dat we het verleden niet met de huidige standaarden mogen beoordelen. Ook dat is echter niet zo simpel. Waren er toen dan geen morele bezwaren bij een behandeling van mensen als koopwaar? In de Oostenrijkse Nederlanden zelf was slavernij per slot van rekening illegaal en de kerk sprak zich er duidelijk tegen uit. Een deel van de Britse high society vond slavenhandel en slavernij vanaf midden de jaren 1770 ook in toenemende mate moreel onaanvaardbaar21. Zoals Pierre Verhaegen in 1901 fijntjes opmerkte had tijdgenoot “Reiziger” –volgens hem de Fransman De Rival22 – in 1782 zijn antwoord klaar voor wie
20 D. Jacobs, ‘Geopolitiek en sociaal kapitaal in een Brugse gra elder. Slavenhandelaar Nicolas Masterson en de trans-Atlantische driehoekshandel tijdens de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog (1780-1784)’, Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge 159:1, 2022, p. 115-158.
21 A. Black, A Brief History of Slavery, p.155; H. Klein, African Slavery in Latin America and the Caribbean. Oxford, 1987, p. 244; S. Evere , Slavernij door de eeuwen heen. Zutphen, 1980, p. 137.
22 Zie voor een bespreking van de vraag wie de auteur ‘Voyageur’ is : H. De Groote, ‘L’auteur du “Voyageur dans les Pays-Bas Autrichiens”’, Revue belge de Philologie et d’Histoire, 1948, p. 118-135.
met humanitaire bezwaren kwam. “Reiziger” benadrukte dat er echt wel een handelsopportuniteit vanuit Afrika was. Voyageur verzekerde cynisch dat er in de Caraïben steeds een afzetmarkt voor slaven zou zijn die werden aangeleverd door schepen onder keizerlijke vlag, zelfs al hadden de Oostenrijkse Nederlanden er zelf geen kolonies, omdat de slavenfactorijen zo “destructief” waren. Wie daarover morele scrupules had, probeerde “Voyageur” te sussen met het meer dan bedenkelijke argument dat men eigenlijk de betrokkenen toch een dienst bewees : “Au surplus, si un pareil commerce repugne à vos sentimens d’humanité, si vous n’êtes pas convaincus qu’en achetant sur ces côtes de Guinée des infortunés, destinés dans leur patrie au plus affreux esclavage, vous brisez physiquement les fers de ces misérables, pour les livrer à des nations moins féroces, ou du moins, dont la cupidité veille à leur conservation; renoncez à ces sortes d’entreprises, mais n’abandonnez pas totalement le commerce des côtes de Guinée”.23
Wie slavenhandel een morele brug te ver vindt, kon volgens “Reiziger” nog steeds zijn gading vinden met gom, was, ivoor en goud. Het is echter duidelijk: men was zich maar al te goed bewust van het ethische vraagstuk. Begrip hebben voor de tijdsgeest en contextualiseren als verontschuldiging gaan dus eigenlijk niet helemaal op.
De bende van Jan de Lichte
Een dertig jaar eerder, tijdens de Oostenrijke Successieoorlog, beze en Franse troepen tussen 1744 en 1748 grote delen van Vlaanderen en leed de bevolking hard onder de aanwezigheid van vreemde legers en hoge (oorlogs)belastingen. In deze context van verarming was er veel (overlevings)criminaliteit. Ook al ging het vaak om losse (en wisselende) verbanden tussen bandieten, daarbij waren ook zogenaamde bendes actief. De bekendste is ongetwijfeld de zogenaamde bende van Jan de Lichte. Het is twijfelachtig of Jan de Lichte werkelijk de leider was, maar in de overlevering is hij de bekendste en beruchtste dief geworden.24
Zijn naam werd symbool voor de acties van bandieten in groepsverband tijdens deze periode.25 Daarbij werd zijn verhaal later ook sterk geromantiseerd, want hij was afgaande op de beschikbare historische bronnen niet de potentieel revolutionaire rebel of Robin Hood-figuur die romanschrijver Louis Paul Boon – en later de tv-serie Thieves of the Wood / De Bende van Jan de Lichte- van hem maakte.26 Het koppel Jan Bosschaert en Jacoba Van der Elst, alweer onze directe voorouders, zijn van dichtbij verbonden met deze zogenaamde bende van Jan de Lichte. Dat kwam Dirk op het spoor toen hij expliciet ging verifiëren of er in het Aalsterse en het Pajo enland geen verband was in de genealogie met de beruchte bandietenbende.
23 Le Voyageur dans les Pays-Bas Autrichiens, p. 394-395.
24 E. Hofman, De eeuw van Jan de Lichte. Misdaad, verraad en revolutie in de 18de eeuw. Antwerpen, 2020.
25 H. Van Nieuwenborgh, Jan De Lichte. De geromantiseerde verhalen en de historische feiten. Tielt, 2021
26 L.P. Boon, De Bende van Jan de Lichte. Een bandietenroman uit de jaren 1700. Amsterdam, 1957.
Jan Bosschaert werd op een proces in Aalst in november 1748 verhoord en vrijgesproken voor de roofmoord op molenaar Peeter van Lierde op 1 januari 1745 in Lombeek.27 Jan de Lichte was zelf niet betrokken, maar zijn latere bendeleden Pieter de Wilde, Jan de Vrieze en “Gillis van Pamel” (Egidius Van der Elst) wel. Het is in het kader van de klopjacht op de bende van Jan de Lichte dat de moordzaak op de molenaar opgelost raakte. Het was een ondervraging en foltering met duimschroeven die Pieter de Wilde deed praten en andere verdachten aanwijzen. Jan Bosschaert, broer Franciscus Bosschaert en schoonbroers Adriaan en Egidius Van der Elst kwamen als medeplichtigen in het vizier. Francis Bosschaert, gewapend met een geweer, en Egidius en Adriaan Van der Elst hadden tijdens een overval op het woonhuis van de Hertboommolen de wacht gehouden. Binnenin werd de molenaar in het ontstane tumult vermoord. Om aan de processen te ontlopen werd Francis Bosschaert soldaat in het Franse leger, waaruit hij in 1748 deserteerde en voorgoed wegvluch e. Ook buur en schoonbroer Adriaan Van der Elst was Pamel (een tijdlang) ontvlucht. Gillis van Pamel (schoonbroer Egidius van der Elst) was voor de klopjacht van 1748 door de overheid al vermoord door Jan de Lichte en een ander bendelid. Egidius had immers Maria van Dorpe, de bijzit van Jan de Lichte, “met een mes bewerkt en haar zilveren schoengespen afgerukt”, waarop Jan de Lichte wraak nam en hem in Bavegem met een kompaan kwam neerschieten en doodsteken. Jan Bosschaert, in wiens huis de overval was gepland – bij het drinken van een kruik brandewijn – en die de weg naar de molen had getoond, werd uiteindelijk vrijgesproken. Pieter de Wilde, die op 23 november 1748 in Aalst werd opgehangen, had eerdere bezwarende verklaringen over Jan Bosschaert immers ingetrokken en Jan ontkende iets van de roofplannen te hebben gehoord.
Noch in het boek van Louis Paul Boon, noch in de VTM- en Netflixserie Thieves of the Woods kreeg Gillis van Pamele – laat staan diens zus of schoonbroer – aandacht, ook al was hij een prominent bendelid. Er is wel meer vanuit historisch oogpunt inaccuraat of weggelaten in boek en serie dat veel belangrijker is. Moeten wij het nu jammer vinden onze voorouder niet terug te vinden in een fictiereeks die vandaag kan worden bekeken? Ook dat is een beetje confronterend. Waarom eigenlijk? Waarom ga je op zoek naar een eventueel verband? Waarom vind je het vervolgens jammer dat wanneer er een verband is, dat niet in die fictieversies opduikt?
Ook enkele zonen van Jan Bosschaert geraken trouwens op het slechte pad. Zonen Pieter (27) en Simon (24) beginnen een bloedige vechtpartij (met onder meer messteken) op Driekoningen (5 en 6 januari) 1777 in Pamel.28 Simon Bosschaert zit vanaf 5 oktober 1780 voor tien jaar in de gevangenis van Vilvoorde.
27 B. Caulier. & G. Van Herreweghen, ‘De tragische molen van Lombeek’, Rausa, Erfgoedtijdschri voor Borchtlombeek, O.-L.-V.-Lombeek, Pamel en Strijtem 3, 2019, p. 11-21.
28 Algemeen Rijksarchief Brussel, Schepengriffies Arr. Brussel, nr. 6524, akte van 9-1-1777. Zie ook Smits, J. (1992) De familie van der Kelen, 1992, p. 91-92.
Uittreksel 1. Vonnis van Pieter de Wilde, “Vonnissen verleent binnen de Stadt Aalst, ten laste van menigvuldige Moordenaeren, Dieven, Vagebonden ende andre Quaetdoenders, op het vervolg van de Collegien der Casselrijen ende Landen van Cortrijck, Audenaerde, Aelst ende Dendermonde, begonnen 7 Oktober 1748 ende geeyndigt 14 December daernaer”
Uittreksel 2. Vonnis van Jan de Lichte, “Vonnissen verleent binnen de Stadt Aalst, ten laste van menigvuldige Moordenaeren, Dieven, Vagebonden ende andre Quaetdoenders, op het vervolg van de Collegien der Casselrijen ende Landen van Cortrijck, Audenaerde, Aelst ende Dendermonde, begonnen 7 Oktober 1748 ende geeyndigt 14 December daernaer”
Onder de voorouders zi en wel nog wat kleinere en grotere criminelen en slachtoffers van criminelen. Vanuit genealogisch oogpunt is dit interessant omdat er een grote kans is bijkomende informatie over de betrokkenen in de processtukken te vinden.
Een ‘heks’ in de stamboom
In het najaar van 2021 tot begin januari 2022 liep er een interessante tentoonstelling te Brussel met de titel ‘witches’, opgezet vanuit de culturele dienst van de ULB. Men stond stil bij de representaties van heksen door de eeuwen heen, de geschiedenis van heksenvervolging en het hedendaagse ‘herclaimen’ en in vraag stellen van het woord ‘heks’ door een deel van de feministische beweging sinds de jaren zestig.
Het bezoek aan die tentoonstelling bracht Dirk op het idee tijdens een verloren uurtje en uit nieuwgierigheid eens op zoek te gaan naar lijsten van geëxecuteerde ‘heksen’ in Vlaanderen en Brabant. Om dan te kijken of er daar locaties en namen in voorkwamen die een belletje deden rinkelen vanuit de eigen kwartierstaat. Tot onze grote verbazing leverde ook dat inderdaad een ‘match’ op die na verder opzoekwerk werd bevestigd.
Marie Van Ginderdeuren uit Liedekerke die begin zeventiende eeuw in Aalst op de brandstapel belandde, blijkt één van onze voormoeders te zijn
Verbeelding: een heksensabbat, door Claes Jacobsz van der Heck, 1636, olieverf op paneel, Rijksstudio, Rijksmuseum Amsterdam, SK-A-2373
(twaalf generaties terug). Één van de duizenden namen waarvoor we tot voor kort enkel wat rudimentaire informatie hadden, bleek een ‘heks’ te zijn. Tot nader orde – maar ondertussen sluiten we nog weinig uit – behoorden haar veroordelaars en haar beul niet tot de familie. De 19e-eeuwse historicus Charles Potvin was haar wedervaren in de archieven van de Rekenkamer van Rijsel29 op het spoor gekomen en behandelde haar executie in zijn boek uit 1861 als één van de gevallen die de omgang met heksenprocessen ten tijde van Albrecht en Isabella in onze contreien illustreerde: « ALOST, 1601-1605. Marie Van Ginderdeure, «bourgeoise foiraine d’Alost, accusée de vaudoiserie», est remis par le baron d’Auxy et seigneur de Liedekerke qui la tenait en sa prison, au bailli d’Alost; elle est mise à la torture par verges un jour et une nuit, elle confesse ses délits, «comme après la torture elle était débile, on lui donne une peinte de vin, et joinct qu’elle souffrait de grandes temtacions de son amy le diable, il a convenu de la faire garder toute la nuit par trois offi ciers». Elle est brûlée, laissant un mari avec plusieurs enfants; le sieur de Liedekercke réclame tout ses biens: A cause que ledit seigneur de Liedekercke, duquel ladite sorcière estoit subjecte, premièrement en avoit eu la cognaissance de son délict et par luy mis en ses prisons, luy voulait a irer l’enthière confiscation de tous ses biens tant fonds héréditaires que meubles, à cause de sa seigneurie ayant haute, moyenne et basse justice, et pour lequel il faisoit adjourner ce bailly au conseil de Flandre, lequel nonobstant a facit ladicte composition, entendant qu’il seroit adjourné avec le mary de l’exécutée qui demeure chargé avecq beaucoup de debtes et enffants, par l’intercession de beaucoup gens d’honneur pour la somme de CLXVIII L »30
Dankzij het werk van hedendaagse historici Jos Monballyu31 en Fernand Vanhemelryck32 die het spoor aangereikt door Potvin overnamen, kwam Marie Van Ginderdeuren zo terecht op lijsten van heksen die je vandaag op internet kan terugvinden.
Het ui reksel van Potvin gee al de essentie van wat getraceerd kan worden weer. Baljuw Goethals uit Liedekerke had Maria Van Ginderdeuren gearresteerd en opgesloten voor «vaudoiserie» (hekserij). Omdat ze buitenpoorter van Aalst was, verzocht Maria om uitlevering om daar te worden berecht. Een begrijpelijke keuze, aangezien er vijf jaar eerder een golf van gruwelijke heksenvervolgingen in Liedekerke was geweest.33 Het bleek van de regen in de drop: in Aalst werd Van Ginderdeuren één dag en één nacht gefolterd. De foltering van haar buurman Meeus in opdracht van de heer van Pamel had niets aan informatie opgeleverd. Marie Van Ginderdeuren bekende zelf wel omgang met de duivel, die naar verluidt ook nog even terugkwam na de marteling.
30 C. Potvin, Albert et Isabelle : Fragments sur leur règne. Bruxelles, 1861, p. 254-255.
31 J. Monballyu, ‘Heksenprocessen en andere toverij-processen in het land van Aalst en het land van Dendermonde’, Het Land van Aalst, 3:4, 2001, p.213-240.
32 F. Vanhemelryck, Het gevecht met de duivel. Heksen in Vlaanderen. Leuven, 1999.
33 Brussel, Algemeen Rijksarchief, Geheime Raad, Spaanse periode, hekserij, karton 1098/23. Het gaat om bekentenissen die in de negentiende eeuw op de zolder van de kerk van Asse ontdekt werden.
Illustratie 1. Betaling van Hendrick Ruys voor 50 bundels takken en stro (uittreksel uit: Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamer Rijsel, 13.579, Baljuwrekening 1601-1605, f°26)
De schepenen van Aalst opteerden na 28 dagen gevangenis voor het verdict «vuurdood». Maria werd met twee ke ingen en met nagels even buiten de stad aan een paal vastgeklonken en de beul, Hendrick Ruys, had vij ig bundels takken en wat stro voor het vuur van de brandstapel nodig. De baron van Auxy en leenheer van Liedekerke eiste de verbeurdverklaarde goederen op, want zijn baljuw had haar per slot van rekening eerst ‘ontdekt’ en in zijn gevangenis opgesloten, zo leert ons verder nog de baljuwrekening in de archieven van de Rekenkamer van Rijsel.
Potvin, Vanhemelryck en Monballyu situeren de executie tussen 15 maart 1601 en 15 maart 1605 omdat dit de datering van de baljuwrekening in de Rekenkamer van Rijsel is. Aan de hand van een verkoopsakte die Herman Van Isterdael bij zijn gezinsconstructies voor Liedekerke en Okegem34 kon traceren, kunnen we echter afleiden dat de executie voor 1602 moet hebben plaatsgevonden.
In de akte van verkoop van een halve dagwand meers en 19 roeden meers te Liedekerke uit februari 1602 door Hans De Kuypere (de echtgenoot van Marie van Ginderdeuren) aan Henrick Marchant en Johanna Van Stalle lezen we het volgende:
“Ende alsoe alle de goeden, haeve ende erfve toebehoord hebbende wijlent Marie van Ghinderdeuren svercoopers huyssvrouw zijn verbeurt gheweest int regardt dat de selve marie es gheexecuteert gheweest me en viere over tcrijm van tooverije soo hebben de voorsc. scepenen desen coop laten gheschieden als beter ghedaen zynde dan ghelaeten ten respecte dat de voers. marien goeden me en pennighen van desen coopschat zijn ghelost ende gheredimeert gheweest aen mijn heere van Liedekerke metgaders ook aende stadthaudere van den stede van Aelst”.35
Hans De Kuypere en wijlen Marie Van Ginderdeuren verkopen dezelfde dag (22 februari 1602) ook nog 25 roeden meers aan Gillis Marchant. Afgezien van deze verkoopaktes konden we vooralsnog geen andere bronnen traceren. Het register van het Leenhof van Aalst waar het proces vermoedelijk gevoerd is,
34 H. Van Isterdael, Families en personen te Liedekerke (16de eeuw - 1805). Okegem, 2009.
Illustratie 2. Akte van verkoop met vermelding van “gheexectueert gheweest metten viere over tcrijm van toverije” (uittreksel uit: Rijksarchief Leuven, OGA Liedekerke-Denderleeuw, OGA 199, f°72, 22 februari 1602).
werd niet bewaard voor de periode van terechtstelling.36 In de stadsrekeningen van Aalst vonden we geen duidelijk spoor en de dagvaarding van de baljuw van Aalst voor de Raad van Vlaanderen waarvan sprake is in de baljuwrekening van de Rekenkamer van Rijsel vonden we (vooralsnog) evenmin.
Naar een ‘heksenpardon’ in Vlaanderen en België?
Toen een dochter van Dirk hoorde dat er een ‘heks’ bij de voorouders was gevonden, was haar reactie ‘hoe cool’. Toen we onze moeder op de hoogte brachten van de opmerkelijke vondst was één van haar eerste reacties de vraag of we wisten dat in andere landen nu eeuwen later ‘heksenpardons’ werden uitgesproken. Dat wisten we niet, maar zij was goed geïnformeerd. Op 26 januari 2022 nam het Catalaanse parlement een resolutie aan om een duizendtal personen, voornamelijk vrouwen die in de middeleeuwen voor hekserij werden vervolgd, een formeel pardon te geven. 37 De Catalaanse president Pere Aragonèes sprak over ‘geïnstitutionaliseerde femicide’ en ‘misogyne vervolging’ in navolging van de campagne ‘no eren bruixes, eren dones’ (‘het waren geen heksen, het waren vrouwen’) met de hashtag #NoErenBruixes van het populair historisch tijdschri Sapiens.38 Ook in Schotland verklaarde
36 Persoonlijke mededeling door Herman Van Isterdael.
37 Resolució 221/XIV del Parlament de Catalunya, sobre la reparació i la restitució de la memòria de les dones acusades de bruixeria, 250-00370/13, Adopció Ple del Parlament, sessió 22, 26.01.2022, DSPC-P
42 Publicació: BOPC 221.
38 h ps://www.sapiens.cat/noerenbruixes.
premier Nicola Sturgeon diezelfde maand dat ook haar regering serieus overweegt afstand te nemen van oude heksenprocessen en haar regering zich namens Schotland zou verontschuldigen als antwoord op mobilisatie van de beweging Witches of Scotland.39 In Noorwegen en Zwitserland worden gelijkaardige stappen ondernomen, in het verlengde van de internationale #metoo beweging.40 In het Zwitserse kanton Glarus werd het laatste slachtoffer van heksenvervolging Anna Göldi, die werd onthoofd, in 2008 door het kantonale parlement in ere hersteld. In het Zwitserse kanton Vaud werd in 2021 een gedenkplaat voor ‘heks’ Jaque e de Clause opgericht als onderdeel van een breder initiatief om meer straten en publieke plaatsen naar vrouwen te vernoemen. In Noorwegen rich e de stad Vardø een monument op om 91 voor hekserij veroordeelden uit 1621 te herdenken.
De huidige ‘heksenpardons’ in Europa zijn er gekomen in het kielzog van de #metoo beweging, maar er is ook een belangrijk precedent in de Verenigde Staten. In 2001 herstelde de gouverneur van Massachuse s alle vervolgden van de heksenprocessen in 1692 en 1693 in Salem die niet gepardonneerd waren geweest door een hogere rechtbank in 1711 en 1712.
Tot voor kort was er in Vlaanderen en België nog geen succesvolle regionale of nationale mobilisatie rond eerherstel voor ‘heksen’ zoals die in Catalonië en Schotland opgang was gekomen. Wel waren er een aantal succesvolle lokale initiatieven. In juni 2012 hee de stad Nieuwpoort officieel eerherstel verleend aan 17 slachtoffers (waaronder twee mannen en vij ien vrouwen) van heksenvervolging aan het begin van de 17e eeuw. Aan het stadhuis werd een gedenkplaat onthuld met de namen van de 17 vermeende ‘heksen’. In 2021
39 h ps://www.witchesofscotland.com.
40 h ps://www.justiceinfo.net/en/87454-pardoning-witches-middle-ages-symbol-our-times.html.
werd in de stad Lier door het comité “Eerherstel voor Cathelyne” bekomen dat een wijziging werd aangebracht bij de zogenaamde ‘heksensteen’.41 Die steen werd in 2012 bij de herinrichting van de Grote Markt in Lier aangelegd op de plek waar volgens de overlevering de laatste Lierse ‘heks’ werd verbrand. Op aandringen van het comité Eerherstel voor Cathelyne, opgericht in 2020, werd op 10 oktober 2021 rond die steen een cirkel geplaatst met de tekst “Cathelyne Van den Bulcke uit Nijlen werd hier verbrand als heks (†20/01/1590). Door haar moed stopte de Lierse heksenwaan”. Initiatiefnemer Jef Verscuren verwoordt het als volgt:
“De machtshebbers van 430 jaar geleden hebben het iedereen goed ingepeperd: hier wordt een heks verbrand. Die herinnering is blijven doorleven. Maar als we nu die uitspraak hernemen, beseffen we in feite heel goed dat onze uitspraak kort door de bocht is. Er is daar helemaal geen heks verbrand. Er is daar iemand verbrand als heks. En we weten bovendien om wie het gaat. En we weten dat die veroordeling als heks er gekomen is na foltering en zel eschuldiging. (…)
Wat er in 2012 bij de heraanleg van de Grote Markt gebeurd is, de plaatsing van een verklarende tekst bij de heksensteen, dat is volledig fout. Hier hee de stad Lier een steek laten vallen. De tekst legt een valse herinnering vast, gedrukt in steen. Daarom ook hee het comité ‘Eerherstel voor Cathelyne’ ruim een jaar lang geijverd voor een andere tekst op de Grote Markt”.42
In mei 2022 kondigde schepen Sami Souguir (Open VLD) van de stad Gent aan dat het eveneens eerherstel voor vrouwen die als ‘heks’ in de zestiende en zeventiende eeuw werden geëxecuteerd zou onderzoeken. Wellicht zullen de vrouwen worden herdacht aan het Sint-Veerleplein voor het Gravensteen, waar heel wat executies plaats vonden.43 Een maand eerder had erfgoedschepen Bart Plasschaert (CD&V) van de stad Oostende dan weer een verzoek tot eerherstel vanwege raadslid Vanessa Vens (Vooruit) afgewezen omdat men geen “tijd wilde stoppen in een symbooldossier”.44
In april 2022 schreven Edith Cassiers, Katrien Merckx en Hanne Staes van de leesgroep Femina Libera een open brief naar Vlaams ministerpresident Jan Jambon (N-VA) met de vraag tot gratieverlening en een nationale herdenkingsdag in de hoop een bovenlokaal signaal te geven.45 De bijhorende petitie werd door een 400-tal mensen ondertekend. Mogelijk had de mobilisatie meer weerklank gevonden indien men eerst enkele organisaties
41 J. Verscuren, “Hoe Cathelyne van den Bulcke uit Nijlen eerherstel kreeg”, Vlaamse Stam 58: 2, 2022: 37-42. Zie ook: h ps://www.vrt.be/vrtnws/nl/2021/10/10/monument-in-lier-zorgt-voor-eerherstelvermeende-heks.
42 J. Verscuren, “Hoe Cathelyne van den Bulcke uit Nijlen eerherstel kreeg”, Vlaamse Stam 58 (2) 2002 p.42.
43 [h ps://www.vrt.be/vrtnws/nl/2022/05/09/gent-onderzoekt-eerherstel-van-gefolterde-engeexecuteerde-hekse/] (bezocht op 22/11/2022).
44 [H ps://www.vrt.be/vrtnws/nl/2022/04/25/heks-uit-oostende-die-400-jaar-geleden-werdverbrand-krijgt-gee/] (bezocht op 22/11/2022).
45 Eerherstel slachtoffers heksenjacht in Vlaanderen (avaaz.org) [h ps://secure.avaaz.org/community_ petitions/nl/minister_president_jan_jambon_eerherstel_slachtoffers_heksenjacht_in_vlaanderen] (bezocht op 22/11/2022).
achter zich had weten te scharen en de promotie professioneler had aangepakt, naar Schots en Catalaans voorbeeld.
Parlementslid Elisabeth Meuleman (Groen) legde de vraag op 2 juni 2022 schri elijk voor aan de minister-president in het Vlaamse Parlement. Jan Jambon antwoordde zo:
“Dat de heksenvervolging onrechtmatig was, zal wel niemand aan twijfelen. Er lijkt een heel brede consensus dat de vervolgingen onrechtmatig waren en de vervolgden onschuldige slachtoffers. Of Vlaanderen daarvoor een vorm van eerherstel moet geven, is evenwel een andere vraag. Het gaat om onrecht van 400 jaar geleden. Eerherstel is dan ook in eerste instantie een symbolische daad. Het lijkt logisch dat, als hier daden voor gesteld worden, dit gebeurt door een bestuursniveau dat op een of andere manier een (rechts)opvolger is van de toen bestaande besturen. Een deel van de heksen- en ke ervervolgingen gebeurden door de lokale besturen (de raad van beroerten was wel een centrale rechtbank). In die zin is het niet onlogisch dat er vooral op lokaal vlak steeds vaker initiatieven zijn rond de herinnering aan heksenprocessen en het symbolisch rechtze en van historisch onrecht. Zo komen er straatnamen en gedenkstenen die herinneren aan processen en hun slachtoffers. En vaak werkt men ook aan een vorm van (symbolisch) eerherstel. In die historische periode is er evenwel geen staatkundig equivalent van de huidige Vlaamse overheid. Het graafschap Vlaanderen (het huidige West- en Oost-Vlaanderen, plus Zeeuws en Frans Vlaanderen) en het hertogdom Brabant (ruwweg het huidige Antwerpen, Brussel en Vlaams en Waals Brabant – en tot de Tachtigjarige Oorlog ook het grootste deel van huidige Nederlandse NoordBrabant) waren deel van de Zuidelijke Nederlanden, onder de Spaanse koning (die ook graaf van Vlaanderen, hertog van Brabant … was), vertegenwoordigd door de landvoogd en stadhouders. Limburg was voor het grootste deel géén deel van de zuidelijke Nederlanden, maar viel onder de prinsbisschop van Luik. In die zin lijkt het in eerste instantie niet aan de Vlaamse overheid om acties te ondernemen op het vlak van eerherstel. In zoverre er al een rechtsopvolger zou zijn, lijkt dat eerder de Belgische staat.
Dat neemt niet weg dat vermeende hekserij en de beeldvorming daarrond potentieel een relevant onderwerp is voor cultureel-erfgoedorganisaties (en voor onderwijs en educatie) om mee aan de slag te gaan, zowel op het vlak van de historische feiten als de beeldvorming. Het is in eerste instantie uiteraard aan de actoren zelf om daarin keuzes in te maken”.46
Zeer belangwekkend is de argumentatie dat de huidige Vlaamse overheid geen staatkundig equivalent kende ten tijde van de hersenvervolgingen en dus vandaag geen eerherstel zou kunnen verlenen. Dat lijkt in contradictie te staan met de beslissing van de Vlaamse regering in 2019 om een Vlaamse canon voor geschiedenis te laten opstellen waarbij de oude staatskundige a akeningen van minder belang lijken te zijn.47 Het staat ook in contrast met het gemak
46 Vlaams Parlement, 2021-2022, schri elijke vraag nr 354. [h ps://docs.vlaamsparlement.be/ pfile?id=1846288] (bezocht op 22/11/2022).
47 Zie het controverses aanwakkerende pamflet J. Tollebeek, M. Boone & K. van Nieuwenhuyse, “Een Canon van Vlaanderen. Motieven en bezwaren”, KVAB Standpunten, 78, Brussel, 2022.
waarmee de Vlaamse overheid op cultuurvlak over haar “Vlaamse meesters” spreekt – ook als het om Brabanders gaat – en de keuze voor 11 juli als Vlaamse nationale feestdag, verwijzend naar een evenement dat nog een stuk verder terug in de tijd ligt. Interessant is de doorverwijzing naar de Belgische staat als eventuele rechtsopvolger, terwijl men er in Catalonië en Schotland net voor opteerde om niet naar de centrale overheid te verwijzen maar de gelegenheid te baat te nemen om zelf de morele en symbolische verantwoordelijkheid op te nemen.
Erfgoed bewaren is het hele verhaal vertellen
Dit stuk stelde luidop de vraag hoe om te gaan met onpre ige verhalen in de familiegeschiedenis, als onderdeeltje van het ruimere vraagstuk hoe om te gaan met “duister” erfgoed.
Ons lijkt het dat het gepast is om de minder pre ige aspecten niet weg te poetsen of weg te laten. Net zoals het niet gepast is om enkel een selectief positief verhaal te verheerlijken is het dan natuurlijk evenmin een goed idee om de duistere kanten van het verleden te romantiseren of te vergoelijken. De voorstelling van het verleden is een verhaal dat we over onszelf willen vertellen en zeker als het om familiegeschiedenis gaat, is de verleiding dan groot om er erg selectief mee om te gaan. Steeds vaker worden in de genealogie andere vragen gesteld en accenten gelegd en dat is een interessante evolutie. Van een focus op mannelijke voorouders en deelgenoten van eenzelfde familienaam is er steeds meer nadruk gekomen op de vrouwelijke voorouders, bijvoorbeeld. Het is natuurlijk een pre iger gedachte om van kunstenaars, wetenschappers en andere nobele figuren af te stammen, maar voor hetzelfde geld zi en onder je duizenden traceerbare voorouders moordenaars, uitbuiters, criminelen en marginalen. Sterker nog, dat is eigenlijk bijna zeker. Als je ze niet gevonden hebt, heb je niet goed genoeg gekeken.
Wellicht geldt dit voor alle erfgoed. Als het alleen een ‘happy feel good’verhaal brengt, heb je wellicht niet goed gekeken.
pieter rodts controverse
Controversieel erfgoed en antisemitisme
Het Sacrament van Mirakel in Brussel
Inleiding
Wie vandaag de Brusselse Sint-Michiel- en Sint-Goedelekathedraal bezoekt, ontdekt al snel dat de glasramen in de zijbeuken van de kathedraal geen bijbelse taferelen of heiligenlevens afbeelden. Het verhaal dat op vijftien van deze 19e-eeuwse glasramen wordt afgebeeld, betreft de legende van het Sacrament van Mirakel, een hostiemirakel dat in 1370 in Brussel zou hebben plaatsgevonden. Het standaardwerk van Luc Dequecker presenteert die kernbron als volgt:
“In het najaar van 1369 zou Jonathas, een vooraanstaande Jood uit Edingen, het plan gesmeed hebben om hosties te laten stelen uit de Katharina-kapel in SintJans-Molenbeek. Hij zou deze diefstal hebben laten uitvoeren door een zekere Jan van Leuven, een tot het christendom bekeerde Jood. Kort na de diefstal zou Jonathas echter vermoord zijn, volgens de legende een straf van God. Jonathas’ weduwe en zoon zouden zijn plan verdergezet hebben en op Goede Vrijdag en Stille Zaterdag van het jaar 1370 zouden Joden uit heel het Hertogdom Brabant zijn samengekomen in de Brusselse synagoge om de gestolen hosties te bespotten. Op die manier zouden ze Christus, die volgens de christelijke transsubstantieleer aanwezig is in de hosties, een tweede keer hebben willen laten lijden. Tijdens deze bespotting zouden de Joden de hosties met messen of dolken verminkt hebben, hetgeen zou hebben geleid tot het mirakel: de hosties zouden immers zijn beginnen bloeden. Beangstigd door deze vreemde gebeurtenis en bang voor de mogelijke gevolgen indien de christenen weet zouden krijgen van deze heiligschennis, zouden de Joden hebben besloten een bekeerde Jodin, Katharina, om te kopen om de bloedende hosties naar de Joodse gemeenschap in het Duitse Keulen te brengen. Katharina zou echter al snel berouw gekregen hebben en zou de hele historie hebben opgebiecht aan haar biechtvader Peter van Heede, die op dat moment pastoor was van de Brusselse Kapellekerk. Nadat Van Heede de bloedende hosties namens de kerk in ontvangst had genomen, werden verscheidene Joden in het Hertogdom Brabant opgepakt en werden verschillende Joodse eigendommen verbeurdverklaard. Uiteindelijk werden zes Joden op de dag voor Hemelvaart 1370 op de brandstapel terechtgesteld. Mogelijks vaardigde de Brabantse hertog Wenceslas ook een edict uit dat de Joden uit Brabant zou hebben verbannen, maar het bestaan hiervan is onzeker. De mirakelhosties daarentegen groeiden uit tot een waar landsrelikwie en zouden eeuwenlang een belangrijke rol spelen in het
Figuur 1: Fragment uit het neogotisch glasraam in de zuidelijke zijbeuk van de Sint-Michiel- en Sint-Goedelekathedraal met afgebeeld de vermeende hostieprofanatie in de synagoge; J.B. Capronnier, Profanatie van de hosties in de Brusselse synagoge, glasraam, 1861, Kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele Brussel; eigen foto.
religieuze en politieke leven in Brussel en bij uitbreiding de gehele Zuidelijke Nederlanden.”1
De a eeldingen op de glasramen in de Sint-Michiel- en Sint-Goedelekathedraal, onroerend erfgoed, beelden dus een verhaal af met wat tegenwoordig een sterke antisemitische component wordt genoemd. Vandaag, in de hoofdstad van Europa… Het staat immers zo goed als vast dat de enige gebeurtenissen uit de legende die effectief hebben plaatsgevonden, de terechtstelling van zes Joodse mensen en de verbeurdverklaring van verscheidene Joodse eigendommen zijn.2 Desalnie emin zijn er op verschillende plaatsen in Brussel nog materiële sporen te vinden die getuigen van een verering of ander gebruik van het Sacrament van Mirakel. In het kader van dit onderzoek zal worden gefocust op twee prominente Brusselse locaties: (1) de Sint-Michielen Sint-Goedelekathedraal, die tevens de Sacramentskapel huisvest – de 16e-eeuwse kapel waar de verondersteld miraculeuze hosties tot op vandaag worden bewaard – en (2) het Jacob Van Maerlantklooster en de bijhorende Verrijzeniskapel, erfgenamen van de Salazarkapel – die tot de 18e eeuw concurreerden met de kathedraal als vereringsplek voor het Sacrament van Mirakel. Deze laatste site is vandaag eigendom van de Europese Commissie. In het licht van de recente mondiale protesten tegen standbeelden die verwijzen naar een duister koloniaal en/of slavernijverleden3, lijkt het opportuun ook erfgoed met een antisemitisch karakter tegen het voetlicht te houden en te bekijken hoe we hier als democratische, pluralistische samenleving moeten mee omgaan. Dergelijke overpeinzingen dringen zich des te meer op daar het antisemitisme de laatste jaren opnieuw meer wind in de zeilen hee gekregen.4 De materiële relicten in het Brusselse stadsbeeld die verwijzen naar de legende van het Sacrament van Mirakel vormen in deze discussie een interessante casus.
Erfgoed met een antisemitisch karakter
In de publieke ruimte van onze steden en dorpen vinden we vele voorbeelden van materieel erfgoed dat (volgens bronnen als de Times of Israel) op een bepaalde manier aan antisemitisme en Jodenhaat kan worden gelinkt.5 Hoe moet een democratische en pluralistische samenleving nu omgaan met
1 L. Dequeker, Het Sacrament van Mirakel: Jodenhaat in de middeleeuwen, Leuven, 2000, p. 10-12.
2 L. Dequeker, ‘Het Sacrament van Mirakel: historische nota’, in: A. Van Ypersele de Strihou (red.), De kerkschat van de Sint-Michiels en Sint-Goedelekathedraal te Brussel. Brussel, 2000, p. 14. Dit is een publicatie van de Sint-Michiels- en Sint-Goedelekathedraal zelf.
3 Zie de inleiding van deze bundel M. Jacobs H. Verreycke en J. Zhang, Erfgoed in de jaren 2020: adjectieven, controverses en strijdwaarde, Volkskunde. Tijdschri over de cultuur van het dagelijks leven 123:3, 2022.
4 L. Abicht De eeuwige kop van Jood: een geschiedenis van het antisemitisme. Antwerpen, 2019, p. 10.
5 J. Havardi, ‘Is it Time to Topple Monuments to Antisemitism?’, Times of Israel, 12 juni 2020, h ps:// blogs.timesofisrael.com/is-it-time-to-topple-monuments-to-antisemitism/; T. Kamins, ‘Europe’s anti-Semitism is literally carved in stone’, Times of Israel, 23 maart 2015, h ps://www.timesofisrael. com/europes-anti-semitism-is-literally-carved-in-stone/ (bezocht op 2/11/2022).
dergelijk erfgoed? Op deze vraag is geen eenduidig antwoord te formuleren, te meer door de diverse en complexe aard van een concept zoals “erfgoed met een antisemitisch karakter”. In de volgende alinea’s zal worden gepoogd de verschillende opinies die omtrent deze vraag worden geformuleerd samen te va en in een ach al categorieën aan zienswijzen, die niet zelden een zekere overlap kennen. Deze categorieën zijn opgesteld op basis van een analyse van opinies in kranten en op nieuwssites, vooral uit Joodse en/of Israëlische hoek, naar aanleiding van de recente discussies over controversieel erfgoed en met verdere inbreng van de standpunten van enkele voorname denkers aangaande deze materie die zich de jongste maanden over deze problematiek hebben gebogen.
Een eerste argument dat wordt aangedragen door voorstanders van verwijdering en/of verplaatsing van erfgoed met een antisemitisch karakter is dat deze beelden een belediging vormen voor de Joodse gemeenschap en dat zij in de publieke ruimte niet met dergelijke herinneringen moeten worden geconfronteerd.6 Zij die dit argument aanhalen, wijzen erop dat iedereen zich in de publieke ruimte veilig en geborgen dient te kunnen voelen en dat verwijzingen naar bijvoorbeeld antisemitisme niet passen binnen een inclusieve publieke ruimte.7 De aanwezigheid van dit erfgoed kan een gevoel van onbehagen opwekken; bijvoorbeeld een gevoel dat bepaalde mensen indringers waren in de samenleving van de plaats waar zij woonden en altijd indringers zullen blijven.8
Een tweede stellingname voor verwijdering en/of verplaatsing van controversieel erfgoed uit de publieke ruimte wijst ook op de gevaren van dergelijk materieel (en immaterieel) erfgoed voor een open en inclusieve samenleving in het heden.9 Deze opinie haalt aan dat de standbeelden, gebouwen, glasramen en andere uitingen gelinkt aan antisemitisme geen passieve, zwijgzame a eeldingen zijn, maar actieve ‘predikers’ die ook vandaag nog de ideologie achter hun oprichting uitdragen.10 Zij argumenteren
6 S. Ingabire ‘Ik werd zaterdag uitgenodigd voor de heropening van het AfricaMuseum, maar had helemaal geen zin om te gaan. Dat bleek terecht’, De Morgen, 3 maart 2019; A. Laboree, ‘A German Jew vows to fight on to remove Anti-Semitic sculpture a er court defeat’, National Public Radio, 8 februari 2020, h ps://www.npr.org/2020/02/08/803208726/a-german-jew-vows-to-fight-on-to-remove-antisemitic-sculpture-a er-court-defea?t=1622901741277; E. Pollack Eunice ‘St. Louis’s statue of Pius XII: a double-standard’, Times of Israel, 30 juni 2020, h ps://blogs.timesofisrael.com/st-louiss-statue-ofpius-xii-a-double-standard/; C. Schaeffer, ‘Hatred in plain sight’, Smithsonian Magazine online, oktober 2020, h ps://www.smithsonianmag.com/history/germany-nazism-medieval-anti-semitism-plainsight-180975780/ (bezocht op 2/11/2022).
9 D. Israel, ‘St. Louis protesters call to topple statue of Anti-Semitic French king’, JewishPress.com, 28 juni 2020, h ps://www.jewishpress.com/news/us-news/st-louis-protesters-call-to-topple-statueof-anti-semitic-french-king/2020/06/28/; S. Kirschner ‘Statues of antisemitic figures should be removed’, Times of Israel, 26 juni 2020, h ps://blogs.timesofisrael.com/statues-of-antisemitic-figuresshould-be-removed/ (bezocht op 2/11/2022); Schaeffer, ‘Hatred’.
10 Kirschner, ‘Statues’; Laboree, ‘German’.
bijgevolg dat dergelijk erfgoed haaks staat op de hedendaagse idealen van inclusiviteit en democratie en een ondergraving betekenen van deze idealen.11
Waar de eerste twee argumenten ook worden gebruikt in bijvoorbeeld discussies over koloniale standbeelden of standbeelden die vrouwonvriendelijke ideeën uitbeelden, is er nog een derde standpunt dat specifiek is voor antisemitisme en de geschiedenis van Joodse mensen. Zichzelf vaak zeer bewust van hun eigen geschiedenis en van de gruwelen die kunnen voortkomen uit antisemitisme, zijn Joodse mensen veelal beducht tot wat antisemitisch erfgoed kan leiden.12 Dit gegeven kwam recent zeer publiek aan de oppervlakte naar aanleiding van de troebelen aangaande Carnaval Aalst in 2019.13 De praalwagens en kostuums van sommige carnavalsgroepen werden gelinkt aan gelijkaardige carnavalsstoeten in het Duitsland van de jaren 1930, carnavalsstoeten die hebben bijgedragen aan de Jodenhaat die uiteindelijk culmineerde in de Shoah.14 Vanuit Joodse hoek wordt omwille van dergelijke parallellen met het verleden gewaarschuwd tegen erfgoed met een antisemitisch karakter en voor het potentieel dat dergelijk erfgoed bezit om aan te ze en tot geweld en vervolging.
Maar er zijn ook verscheidene visies die pleiten voor het behoud van dergelijk erfgoed in de publieke ruimte, al dan niet voorzien van de nodige duiding of het nodige tegengas om de potentieel gevaarlijke eigenschappen van deze beelden te counteren. Als een aanmaning om de dingen beter te doen dan in de episodes uit het verleden die verantwoordelijk zijn voor het controversiële karakter van het voornoemde erfgoed. Zij merken op dat het geen steek houdt deze passages uit de geschiedenis weg te moffelen of te negeren. Niet alleen lost een dergelijke houding de vooroordelen en onrechten in heden en verleden niet op, zo beargumenteren zij, tegelijk worden zo mogelijkheden weggenomen om dit controversiële verleden als leermoment te mobiliseren. Naar aanleiding van de Dag van de Cultuureducatie van de Vlaamse Gemeenschap in maart 2021 va e de Nederlandse schrijver Ilja Leonard Pfeiffer dit betoog als volgt samen in de slotalinea van een column die hij voor dit evenement schreef:
Dankzij haar collectief geheugen kan de mensheid voortborduren op eerdere successen en leren van vroegere fouten. Bij cultuureducatie moeten die vroegere fouten niet verzwegen worden, maar uitvoerig belicht. Alleen zo kunnen we leren. Ook de zwarte bladzijden van onze geschiedenis behoren tot ons erfgoed.15
Pfeiffer verdedigt hier het idee dat de samenleving kan leren uit haar fouten in het verleden en dat een doordachte kennisname van het verleden hierbij van groot belang is. Eerder dan controversiële aspecten van het verleden weg
11 Schaeffer, ‘Hatred’.
12 M. Freilich, ‘Geen ‘lange tenen’ maar ‘bange tenen’’, Doorbraak.be, 7 maart 2019, h ps://doorbraak.be/ geen-lange-tenen-maar-bange-tenen/ (bezocht op 2/11/2022).
13 h ps://www.vrt.be/vrtnws/nl/2019/12/13/unesco-schrapt-aalst-carnaval-van-lijst-immaterieelerfgoed/ (laatst bezocht op 2/11/2022).
14 M. Freilich, ‘Geen’.
15 I. Pfeiffer, ‘Wat erfgoed is’, in: Erfgoed is, Brussel, 2021, p. 11-12
te laten omdat deze verwijzen naar ideeën die wij vandaag verwerpen, dient de samenleving hier kritisch mee om te gaan: een omgang die vereist dat dit controversieel erfgoed maatschappelijk zichtbaar blij . 16 Een interessant element in vorige kijk op het debat is dat het laten spelen van de controverse in de samenleving, zij het voldoende geduid en gekaderd, nu ig kan zijn in de omgang met dergelijk erfgoed en kan bijdragen aan een betere toekomst. Dit idee wordt verder doorgetrokken door participanten aan het debat die het controversiële erfgoed wensen te mobiliseren als een uitnodiging tot zel evraging; deze keer niet op het niveau van de samenleving, maar op een meer persoonlijke schaal.17 Het idee achter deze opinie is het geloof dat we door in gesprek te gaan met erfgoed ons eigen denken en onze eigen vooroordelen in vraag kunnen stellen en zo onze geest kunnen verruimen. Naar aanleiding van de troebelen rond Carnaval Aalst in 2019 (en ervoor) stelde Ludo Abicht voor de controverse rond de praalwagens aan te halen als aanleiding voor een dialoog met de betrokken carnavalisten.18 Volgens hem zouden zij via een kritische bevraging van hun eigen handelen in relatie tot de door hen gecreëerde erfgoedobjecten en de geschiedenis van het antisemitisme tot nieuwe inzichten kunnen komen over hun handelen. Abicht verdedigt hier de idee dat (controversieel) erfgoed kan bijdragen aan de vorming van kritische burgers. Kritische burgers die zichzelf en hun ideeën in vraag kunnen stellen en zo beter zijn gewapend voor de potentieel gevaarlijke boodschappen die eveneens kunnen uitgaan van dit controversieel erfgoed, maar zeker niet uitsluitend hierin terug te vinden zijn. Nog scherper stelt historicus Bruno De Wever deze reflexieve functie van erfgoed wanneer hij erfgoed “een gesprek zonder eind” noemt. Hij wijst op het louterende en nu ige karakter van controverse en debat.19 Controversieel erfgoed kan ook worden gemobiliseerd om tot verzoening en verwerking te komen. Zo stelt Ludo Abicht voor controversieel erfgoed te mobiliseren als vertrekpunt voor een dialoog tussen groepen mensen betrokken bij dit erfgoed.20 Door samen te reflecteren over wat in het verleden is gebeurd en dit verleden te plaatsen, kunnen we volgens Abicht een eerste stap ze en naar een betere toekomst.
Waar voorgaande zienswijzen op de voorliggende problematiek actief ijveren voor het voorzien van duiding bij het controversiële erfgoed en niet a priori afwijzend staan ten aanzien van eventuele aanpassingen aan dit erfgoed en/of diens locatie, is volgende stem in de discussie op het eerste gezicht per definitie gekant tegen elke hedendaagse ingreep in erfgoed. Dit standpunt in het debat stelt dat erfgoed zonder meer behouden moet blijven en vertrekt niet zelden vanuit een nationalistische reflex. Wanneer er kritiek komt op een erfgoedobject omwille van een antisemitisch of ander discriminerend element
16 M. Grever, ‘Historici en het oog van de beeldenstorm’, Historici.nl, 17 september 2020, h ps://www. historici.nl/historici-en-het-oog-van-de-beeldenstorm/ (bezocht op 2/11/2022).
17 L. Abicht, ‘Na carnaval komt altijd de vasten’, Doorbraak.be, 6 maart 2019, h ps://doorbraak.be/nacarnaval-komt-altijd-de-vasten (bezocht op 2/11/2022).
18 Abicht, ‘Na’.
19 B. De Wever, ‘Tussen schuren en verbinden’, in: Erfgoed is, Brussel, 2021, p. 48.
20 Abicht, Eeuwige, p. 11.
dat vervat zit in dit erfgoedobject, dan kan daarin een aanval worden gezien op (een karikatuur van) hun kijk op dit erfgoed. Er wordt dan gesteld dat de geformuleerde kritiek een aanval is op de vrije meningsuiting, een soort van morele censuur die de inperking en vernietiging van eeuwenoude tradities en gebruiken tot doel hee . 21 Tot slot dienen we hier nog een intrigerende blik op de problematiek van controversieel erfgoed te vermelden die vruchtbaar kan zijn in de zoektocht naar een oplossing voor de Brusselse casus van het Sacrament van Mirakel. Gelinkt aan zijn visie dat erfgoed een debat zonder einde dient te zijn, een open gesprek waarin zoveel mogelijk zienswijzen op erfgoed aan bod dienen te komen, formuleerde Bruno De Wever een waarschuwing voor een ééndimensionale kijk op erfgoed. Dus het analytische onderscheid in de voorgaande paragrafen, kan ook en-en zijn, niet of-of. Erfgoed is doorgaans complex en deze complexiteit moet in de behandeling van het desbetreffende erfgoed worden meegenomen. Hoewel dit geldt voor alle erfgoedobjecten, komt dit facet van de problematiek misschien nog het scherpst tot uiting in standbeelden voor personen die er antisemitische ideeën op nahielden of daarvan werden beschuldigd. Recent kende men in Engeland een dergelijke discussie, toen de toenmalige Britse premier Theresa May een standbeeld onthulde voor Nancy Astor, de eerste vrouw die zi ing nam in het Britse parlement. Hoewel zij dit standbeeld toegekend kreeg omwille van haar rol in de Britse vrouwenemancipatiegeschiedenis, wezen critici er op dat Nancy Astor er virulente antisemitische ideeën op nahield en dat het weinig gepast is iemand met zulke ideeën te eren met een standbeeld in de publieke ruimte.22 Is één problematisch aspect van een complexe persoonlijkheid voldoende om andere, positieve verwezenlijkingen en/of de persoon zelf uit te vlakken?
Er is niet één mirakeloplossing
Wat moeten we nu doen met controversieel erfgoed, zoals bijvoorbeeld elementen die aan antisemitisme kunnen worden gelinkt? Kan dit erfgoed worden gemobiliseerd om dialoog en debat op gang te brengen, om te werken aan een betere toekomst en om tot verzoening tussen gemeenschappen te komen? Wat is er mogelijk met de Brusselse casus van het Sacrament van Mirakel?
Ten eerste lijkt er een tweespalt te zijn tussen enerzijds de creatie van een ruimte waarin iedereen zich thuis en goed kan voelen en anderzijds het laten spelen van controverse rond dergelijk erfgoed door het zichtbaar te maken en te laten. Beide kampen voeren steekhoudende argumenten aan, waardoor het aangewezen is dit casus per casus te bekijken en af te wegen in welke mate het element aanwezig kan blijven in de publieke ruimte.23 Zijn er verschillen tussen een als ronduit antisemitisch te lezen reliëf op de gevel van een kerk
21 M. Freilich, ‘Geen’.
22 Z. Tidman, ‘Theresa May unveils statue of ‘virulently antisemitic’ first woman MP’, The Independent, 29 november 2019, h ps://www.independent.co.uk/news/uk/politics/nancy-astor-statue-theresamay-boris-johnson-antisemitism-plymouth-a9226106.html (bezocht op 2/11/2022).
23 Grever, ‘Historici’.
en een standbeeld voor een vrouwelijke politieke pionier die er decennia later niet meer getolereerde gedachten op nahield, tussen een verwijzing naar een antisemitisch verhaal boven de ingang van een bibliotheek en een reeks glasramen in een kathedraal waarin datzelfde verhaal wordt uitgebeeld? Onder meer inhoud, iconografie en plaats van controversieel erfgoed met een antisemitisch karakter moeten steeds worden meegenomen bij de afweging of dit erfgoed publiek aanwezig kan blijven en hoe dat moet gebeuren.
Laat je dan het erfgoed voor zichzelf spreken? We merkten eerder al op dat dit gevaren kan inhouden. Zet je vol in op het aanleren van democratische waarden bij de ontsluiting van dit erfgoed? Bruno De Wever wijst erop dat je al snel vastraakt wanneer “je erfgoed uitsluitend gaat benaderen met aan burgerschap gerelateerde termen”.24 De vraag stelt zich bovendien hoe je controversieel erfgoed dient te mobiliseren als les voor de toekomst en uitnodiging tot zelfreflectie.
We moeten ons niet enkel afvragen welke hedendaagse invulling kan worden gegeven aan het controversieel erfgoed in kwestie, maar ook wiens verhalen aan bod moeten komen. Jonathan Webber schreef enkele jaren geleden over de (onder andere) erfgoedsite/bestemming Auschwitz en de uitdaging rond herdenking: Just as there was a “mosaic” of victims, so too is there a mosaic of memories.25 Erfgoed is complex en zoals we reeds zagen, kijken verschillende groepen met andere ogen naar erfgoed. Nodig is een caleidoscopische omgang met controversieel erfgoed waarin zoveel mogelijk maatschappelijke stemmen worden gehoord en waarin zoveel mogelijk face en van het desbetreffende erfgoed aan bod komen. Anders lopen we het risico dat erfgoed “toxisch”26 wordt, dat bepaalde belevingen van het erfgoed worden vergeten of onderdrukt en dat erfgoed wordt benaderd op een manier die niet bijdraagt aan een betere toekomst, maar deze net in de weg staat.
Verschillende mensen beleven erfgoed niet alleen op een verschillende wijze, erfgoed zelf hee veelal verscheidene face en die allen aan bod dienen te komen in onze behandeling van dit erfgoed. Bekijken we bijvoorbeeld als antisemitisch gemarkeerde schilderingen in een middeleeuwse kerk27, dan kunnen we de iconografie ook bekijken vanuit een kunsthistorisch perspectief. De voorstellingen kunnen een relevante esthetische of kunstwetenschappelijke waarde hebben, naast vele andere waarden.
Kunnen de sporen aanknopingspunten zijn in een proces van verzoening en opstarten van gesprekken? Zoals Ludo Abicht in het voorwoord van zijn geschiedenis van het antisemitisme aanhaalt: willen we kunnen bouwen aan een meer inclusieve en democratischere toekomst, dan moeten we met elkaar in dialoog gaan over ons vaak pijnlijke verleden.28 In onze zoektocht naar een
24 De Wever, ‘Schuren’, p. 48.
25 J. Webber, ‘The Kingdom of Death as a Heritage Site: Making Sense of Auschwitz’; in: W. Logan, M. Nic Craith & U. Kockel(eds.), A Companion to Heritage Studies. Malden, 2016, p. 121.
26 G. Wollentz, S. May, C. Holtorf, A. Högberg, ‘Toxic Heritage: Uncertain and Unsafe’, in: R. Harrison (red.), Heritage Futures: Comparative Approaches to Natural and Cultural Heritage Practices. Londen, 2020, p. 294-312.
27 V. Pelsch, ‘Not only against Jews: antisemitic iconography and its functions at La Brigue’, Studies in Iconography 23, 2002, p. 137-181.
28 Abicht, Eeuwige, p. 11.
toekomst voor de materiële getuigen aan het Sacrament van Mirakel dienen we dus ook na te denken over hoe we dit erfgoed kunnen mobiliseren om deze dialoog op te starten en te ondersteunen.
Het Sacrament van Mirakel in de Brusselse publieke ruimte
In de inleiding van deze studie maakten we al kennis met de legende van het Sacrament van Mirakel. Illustreert het een procedé dat Joodse mensen opvoerde als vijanden van de kerk van Rome?29 Verhalen over hostiemirakels, waarin Joodse personages de rol van slechterik speelden, doken vanaf de 13e eeuw overal in West-Europa op.30 Deze verhalen bouwden verder op een eeuwenlang aanwezig beeld van “de Jood” als vijand van het christendom, dat vanaf de elfde eeuw na Christus vorm begon te krijgen in de middeleeuwse Europese samenleving. Nieuw in deze verhalen was het motief van de bloedende hostie en de Jood als ‘hostiemishandelaar’. Historica Miri Rubin stelde dat dit nieuwe motief samenhangt met de opkomst en doorbraak van de transsubstantiatieleer, het idee dat Christus fysiek aanwezig is in de eucharistie.31 Het motief van de bloedende hosties diende als ultiem bewijs voor deze realis praesentia en de Joden werden niet zelden gebruikt als personages in de hieromtrent gecreëerde mirakelverhalen.32 Hoewel de grote overlap in motieven, verhaallijnen en personages in deze mirakelverhalen grote vraagtekens plaatst bij de waarachtigheid van de vertelde mirakels, werden de bloedende hosties in deze verhalen door plaatselijke gelovigen vaak als bijzonder waardevol gezien.33 In het bisdom Kamerijk alleen al, waarvan Brussel toen deel uitmaakte, werd tussen het begin van de 14e en de eerste jaren van de 15e eeuw gewag gemaakt van niet minder dan zes hostiemirakels.34 Reeds in de weken na de terechtstelling van de zes Joden in Brussel ontstond er een conflict tussen de Kapellekerk, waar de hosties op dat moment bewaard werden, en de SintGoedelekerk – zoals de kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele tot 1962 hee e – over het eigenaarschap van de verondersteld bloedende hosties. 35 Deze tweede kerk was de moederinstelling boven de Katharina-kapel te Sint-JansMolenbeek, waaruit de hosties volgens de legende in opdracht van Jonathas waren gestolen. De betwisting over wie de hosties mocht bewaren, en bijgevolg controle zou krijgen over de vereringscultus, toont het belang dat in Brusselse religieuze kringen aan het Sacrament van Mirakel werd gehecht. In 1435 zou de poging een concurrerende cultus ter ere van het ‘Allerheiligste Sacrament’ in te richten op de plek waar tot 1370 vermoedelijk een synagoge had gestaan,
29 B. Blumenkranz, Le Juif médiéval au mirroir de l’art chrétien Parijs, 1966; Dequeker, Sacrament, p. 7.
30 Dequeker, Sacrament, p. 28-32; M. Rubin, ‘Imagining the Jew: The Late Medieval Eucharist Discourse’; in: R. Po-Chia Hsia & H. Lehmann, (eds.), In and out of the Ghe o: Jewish-Gentile relations in Late Medieval and Early Modern Germany. Cambridge, 1995, p. 177-208.
31 Rubin, ‘Imagining’, p. 178-182.
32 Dequeker, Sacrament, p. 28-32; Rubin, ‘Imagining’, p. 177-208.
33 Dequeker, Sacrament, p. 24.
34 M. Maillard-Luypaert, ‘Pierre D’Ailly face aux miracles eucharistiques’, in: J.P. Boudet, e.a. (eds.), Pierre D’Ailly, un esprit universel à l’aube du XVe siècle. Parijs, 2019, p. 145.
35 Dequeker, Sacrament, p. 23-24.
Figuur 2: Zestiende-eeuws glasraam in de Sacramentskapel met een voorstelling van de moord op Jonathas; Jan Hack (naar tekeningen van Bernard Van Orley en Michiel Coxcie), Moord op Jonathas, glasraam, 1540, Sacramentskapel Brussel; eigen foto.
aanleiding geven tot het ontstaan van de Salazarkapel.36 De verering van het Sacrament van Mirakel leidde echter niet enkel tot twisten tussen geestelijken. Snel na 1370 ontstond een volksdevotie die resulteerde in jaarlijkse processies ter ere van het Sacrament van Mirakel, eerst op Sacramentsdag, later op dertien juli.37 Deze devotie bereikte een hoogtepunt tijdens de 17e eeuw, toen de bloedende hosties uitgroeiden tot ware “landsrelikwieën”. Zowel de kerk als de staat hebben de legende en verering van het Brusselse Sacrament van Mirakel aangegrepen om hun eigen beleid te ondersteunen en tegenstanders uit te schakelen.38 Hoge geestelijken schermden regelmatig met het (niet bewezen) bestaan van een verbanningsedict dat zou zijn opgesteld in de nasleep van de gebeurtenissen van 1370 om Joodse mensen de toegang tot de Zuidelijke Nederlanden te ontzeggen. De Habsburgse machthebbers mobiliseerden het Sacrament van Mirakel in hun contrareformatorische politiek.
Het bestaan van de vandaag nog aanwezige materiële getuigen van het Sacrament van Mirakel in de Brusselse publieke ruimte zijn het gevolg van een eeuwenlange begunstiging van de cultus van de bloedende hosties door vooraanstaande figuren uit de politieke en religieuze geschiedenis van de Zuidelijke Nederlanden en het jonge België.
Tussen 1436 en 1438 werd in één van de zijbeuken van de Sint-Goedelekerk begonnen met de bouw van een eerste Sacramentskapel. De huidige kapel is evenwel het resultaat van een grondige verbouwing van deze oorspronkelijke kapel tussen 1530 en 1542. Ter ere van deze renovatie schonken Karel V en andere leden van de Habsburgse familie een reeks glasramen die, op enkele verloren gegane exemplaren na, nog steeds te bezichtigen zijn in de Sacramentskapel en kruisbeuken van de kathedraal.39 Onderaan deze glasramen herkennen we de schenkers met hun respectievelijke patroonheiligen. Bovenaan worden enkele episodes uit de legende van het Sacrament van Mirakel uitgebeeld. De voorbereidende tekeningen voor deze glasramen waren van de hand van Bernard van Orley en Michiel Coxcie en worden beschouwd als hoogtepunten van de Vlaamse renaissance in de eerste hel van de 16e eeuw.40 Verder vinden kunstwetenschappers vandaag in de Sacramentskapel verschillende kostbare artefacten die doorheen de eeuwen ter ere van de miraculeuze hosties aan de kathedraal geschonken zijn, alsook het altaar met daarin de monstrans waarin de hosties worden bewaard.41 In de 18e eeuw schonken hoge geestelijken enkele schilderijen aan de Sint-Goedelekerk met de a eelding van passages uit de legende die vandaag echter of verloren zijn gegaan of niet langer publiek worden tentoongesteld. Eveneens niet langer publiek zichtbaar, behalve tijdens speciale gelegenheden, zijn de 18e-eeuwse wandtapijten die het kapi el van
36 Idem, p. 40-41.
37 Idem, p. 12; M. Van de Staey, Het Sacrament van Mirakel te Brussel: de jubileumviering van 1670 in beeld gebracht. Leuven, 2015, p. 8-11.
38 R. Adam, ‘L’histoire du Saint sacrement de Miracle d’Etienne Ydens (1605), oeuvre de dévotion ou oeuvre polémique?’, Belgisch Tijdschri voor Filologie en Geschiedenis 92:3, 2014, p. 413-433.
39 Dequeker, Sacrament, p. 14-15.
40 Dequeker, Sacrament, p. 12.
41 A. Van Ypersele de Strihou, ‘Catalogus’, in: A. Van Ypersele de Strihou (red.), De kerkschat van de SintMichiels en Sint-Goedelekathedraal te Brussel. Brussel, 2000, p. 23-190.
de kerk liet maken ter ere van jubileumvieringen in 1770 en 1785. Prominent aanwezig, onroerend, zijn vij ien neogotische glasramen in de zijbeuken van de kathedraal. Deze werden op het einde van de 20e eeuw gerestaureerd en stellen de legende en de latere vereringscultus van het Brusselse Sacrament van Mirakel voor.42 Hun creatie hangt samen met de voorbereidingen voor het vijfde eeuwfeest van het Sacrament van Mirakel in 1870.43 Het toenmalige belang wordt benadrukt door de schenkers van twee van deze glasramen, het Belgische koningshuis. Binnen deze reeks valt vooral het glasraam op dat de profanatie van de hosties door de Joden voorstelt, wegens de erg karikaturale uitvoering.
Verder moeten we kijken naar een ander gebouw in Brussel dat herinnert aan het Sacrament van Mirakel: het Jacob Van Maerlantklooster. In de beknopte bespreking van de vereringsgeschiedenis van het Brusselse Sacrament van Mirakel werd al opgemerkt dat de Sint-Goedelekerk in 1435 werd uitgebouwd als cultusplaats voor de verering van bloedende mirakelhosties. Een half jaar voor de erkenning van het Sacrament van Mirakel door paus Eugenius IV, verleende kardinaal Niccolo Albergati aflaten voor de bouw van een kapel voor de verering van het ‘Allerheiligste Sacrament’ in de toenmalige Stuiversstraat, op de plek waar tot de confiscatie in 1370 een synagoge had gestaan.44 Latere geschri en linken deze synagoge aan de plek waar de hostieprofanatie zou hebben plaatsgevonden, maar dit is – evenals de profanatie zelf – niet bewezen.45 Het gebouw dat hier werd neergezet, werd later bekend onder de benaming Salazarkapel, naar de hertog van Salazar die de kapel in de vroege 17e eeuw in bezit had.46 Het kapi el van de Sint-Goedelekerk was echter niet opgezet met deze nieuwe concurrent en tekende bezwaar aan tegen de oprichting van deze kapel. Uiteindelijk werd de controverse ontzenuwd doordat beslist werd dat de cultus in de latere Salazarkapel geen publiek karakter mocht hebben en door de aanvaarding van een clausule die het kapi el van Sint-Goedele inspraak gaf in de aanstelling van de kapelaan van de kapel.47 De strijd tussen beide instellingen over de verering van het Sacrament van Mirakel bleef echter eeuwen verder leven. Meer nog dan de Sint-Goedelekathedraal legde de Salazarkapel nadruk op de het verhaal van de hostieprofanatie.48 Midden 19e eeuw kwam de Salazarkapel in handen van de Zusters van de Eeuwigdurende Aanbidding.49 Zij vestigden hier een klooster, waarvoor de bestaande gebouwen ingrijpend dienden te worden aangepast. Het nieuwe klooster werd echter al snel met een probleem geconfronteerd, toen begin 20e eeuw bleek dat hun onderkomen zou verdwijnen ten gevolge van de Brusselse stadsvernieuwingsplannen op en rond de Kunstberg. Het klooster werd daarop als een soort replica van de vroegere gebouwen in de
42 Dequeker, Sacrament, p. 13-16.
43 Dequeker, Sacrament, p. 76.
44 Dequeker, Sacrament, p. 40.
45 Dequeker, Sacrament, p. 40-41.
46 T. Demey, Brussel, hoofdstad van Europa. Brussel, 2007, p. 393.
47 Dequeker, Sacrament, p. 40.
48 Dequeker, Sacrament, p. 68-69.
49 Demey, Brussel, p. 393.
Figuur 3: Reliëf boven de ingang van het Jacob Van Maerlantklooster; kunstenaar onbekend, Aanbidding van het Heilig Sacrament, zandsteenreliëf, datum onbekend, Jacob Van Maerlantklooster, Brussel; eigen foto.
vallei van de Maalbeek heropgebouwd. In 1974 werden de gebouwen verlaten en kort daarna volgde een nieuwe bedreiging voor wat nu door haar ligging in de Van Maerlantstraat het Jacob Van Maerlantklooster was gaan heten.50 De bouw van de Europawijk op dezelfde locatie zou het klooster uiteindelijk echter sparen. De hoofdgebouwen doen vandaag dienst als bibliotheek voor
50 Demey, Brussel, p. 393-394.
het Directoraat-Generaal Onderwijs en Cultuur van de Europese Commissie.51 De Verrijzeniskapel naast de rode, bakstenen gebouwen is heden ingericht als christelijk-oecumenische gebedsruimte.52
Behalve het gebouw zelf, dat door haar geschiedenis nauw verbonden is met het Sacrament van Mirakel, vinden we op de gevel van het Van Maerlantklooster nog een (vermoedelijk 19e-eeuws) reliëf boven de ingang van de bibliotheek, met daarop een kelk met hosties die met twee messen of dolken wordt doorboord. De kelk prijkt in het midden van een met zonnestralen bekroonde mandorla. Onder de kelk is een banier te zien met daarop het aan de sacramentsdevotie gelinkte mo o van de Zusters van de Eeuwigdurende Aanbidding, Violatae Caritatis Reparatio.53 Gezien de geschiedenis van het gebouw lijdt het geen twijfel dat deze iconografie verwijst naar het Sacrament van Mirakel, hoewel nergens in de nabijheid van dit controversiële erfgoed ook maar de minste duiding aanwezig is. De aanwezigheid van deze a eelding met een duidelijke verwijzing naar een antisemitische legende in het hart van de Europawijk, op een officieel gebouw van de Europese Unie en zonder de nodige duiding, is op zijn minst opmerkelijk te noemen. Is dit nu erg? Een vergetelheid? Te negeren en te vergeten? Een potentiële controverse, die kan worden aangewakkerd? Of is het in Brussel al honderdzestig jaar geneutraliseerd? Of vijfenvij ig jaar? De voorbereidingen voor het vijfde eeuwfeest van het mirakel in de jaren 1860 betekenden meteen het eindpunt van de ‘glorieuze’ geschiedenis van de verering van het hostiemirakel te Brussel. De tijden bleken veranderd en vanuit liberale en Joodse kringen werd de druk zo groot, dat de jubileumviering werd afgelast.54 Het Sacrament van Mirakel verloor haar status van landsrelikwie. Maar een verering van de bloedende hosties leefde in Brussel in beperkte kring verder tot en voorbij de Tweede Wereldoorlog. De gruwelen van de Tweede Wereldoorlog en het leed van de Joodse bevolking tijdens de Shoah resulteerden tevens in de vraag wat men moest gaan aanvangen met het materiële erfgoed dat verwees naar het Sacrament van Mirakel. In 1967 werd vanuit Joodse netwerken officieel gevraagd de situatie aan te pakken. Initieel stelden de betrokken vertegenwoordigers de verwijdering van de materiële relicten voor. Na lange onderhandelingen werd op 17 november 1977 door kardinaal Leo Suenens een bronzen plaat ingehuldigd onder de 16e-eeuwse glasramen in de Sacramentskapel.55 Op deze plaat wordt in het Frans en het Nederlands gewezen op de tendentieuze aard van de legende van het Sacrament van Mirakel en de veroordeling van de zes Joden: De Joodse gemeenschap van Brussel werd in 1370 beschuldigd en gestra voor de profanatie van het H. Sacrament. Op Goede Vrijdag 1370 zou men in de Synagoge gestolen hosties met een dolk doorboord hebben. Uit de hosties zou bloed gevloeid zijn.
51 Demey, Brussel, p. 395.
52 Demey, Brussel, p. 395.
53 Dequeker, Sacrament, p. 82.
54 Dequeker, Sacrament, p. 83-87.
55 Dequeker, Sacrament, p. 90.
De diocesane autoriteiten van het bisdom Mechelen-Brussel hebben in de geest van het Tweede Vaticaans Concilie, en na kennisname van het historisch onderzoek, in 1968, de aandacht gevestigd op het tendentieuze karakter van de beschuldiging en de legendarische voorstelling van het ‘mirakel’.
Vandaag is deze oorspronkelijke bronzen plaat, door de omvorming van de Sacramentskapel tot schatkamer en museum, echter enkel nog te bezichtigen na betaling. Gelukkig is vooraan in de kathedraal een nieuwe versie aangebracht. Alleen is deze door de maatregelen rond de coronacrisis pas zichtbaar wanneer de kathedraalbezoeker de kerk verlaat en het is maar zeer de vraag in welke mate deze de aandacht trekt. Wie de kathedraal binnenstapt zal haar immers enkel zien wanneer deze persoon de weinig waarschijnlijke actie uitvoert bij het betreden van een kerk meteen achterom te kijken. Bovendien lijkt het al even weinig waarschijnlijk dat een accidentele bezoeker van de kathedraal de link legt tussen de veeleer cryptische bewoordingen op de bronzen plaat aan de ingang van de kathedraal en de glasramen in de zijbeuken, die in situ niet voorzien zijn van enige duiding. Ook de eerder ingehouden bewoording op de bronzen platen stoot verscheidene commentatoren tegen de borst.56
Figuur 4: Bronzen plaat aangebracht in de Sacramentskapel; Aangebracht door kardinaal Leo Suenens, Eerherstel aan de in 1370 te Brussel terechtgestelde Joden, brons, 1977, Sacramentskapel Brussel; eigen foto.
56 R. Boonen, ‘Middeleeuwse Jodenhaat in de kerk vandaag nog zichtbaar’, Joods Actueel, 12 maart 2009, h ps://joodsactueel.be/2009/03/12/middeleeuwse-jodenhaat-vandaag-nog-zichtbaar/; K. Merchiers, ‘Roel Jacobs protesteert tegen foute symbolen’, BRUZZ, 25 januari 2007, h ps:// www.bruzz.be/samenleving/roel-jacobs-protesteert-tegen-foute-symbolen-2007-01-25; N.N., ‘Verloren verleden: antisemitisme in Brussel’, BRUZZ, 14 mei 2005, h ps://www.bruzz.be/ samenleving/verloren-verleden-antisemitisme-brussel-2005-05-14, D. Vileyn, ‘De verdwenen Jodentrap’, BRUZZ, 20 augustus 2014, h ps://www.bruzz.be/samenleving/de-verdwenenjodentrap-2014-08-20 (allemaal bezocht op 2/11/2022).
Een mogelijke ‘oplossing’ voor het controversieel erfgoed
Hoe kunnen we nu in Brussel verantwoord omgaan met het materiële erfgoed gelinkt aan het Sacrament van Mirakel? Vergeten, negeren of toch onder ogen (laten) zien? In onze omgang met de materiële getuigen aan het Sacrament van Mirakel kunnen we een evenwicht zoeken tussen het creëren van een “veilige publieke ruimte” en het “vruchtbaar laten spelen van de controverse”. Interessant in deze is dat alle besproken erfgoedobjecten aan twee gebouwen zijn gelinkt. Waar buiten, waar iedereen toevallig kan voorbij lopen, het idee van een neutrale ruimte sterk doorweegt, lijkt dit binnen in de Sint-Michiel- en Sint-Goedelekathedraal en in het Jacob Van Maerlantklooster iets complexer. Wanneer men de bezoeker aan de ingang inlicht over het controversiële erfgoed dat binnen is te zien, kan deze in grotere mate voor zichzelf uitmaken of die hiermee wil worden geconfronteerd. Bovendien biedt een informatiepaneel aan de buitenzijde van deze gebouwen ook een mogelijkheid om hier te wijzen op het controversiële karakter van de gebouwen zelf. Zowel de kathedraal als het voormalige klooster zijn in hun geschiedenis zeer nauw verbonden met het Sacrament van Mirakel. Binnenin de gebouwen kan men dan de controverse laten spelen, uiteraard met oog voor de andere pijnpunten. Het laten spelen van de controverse binnenin de kerk en het voormalige kloostercomplex lijkt ook te verkiezen boven de verwijdering van het controversieel erfgoed uit deze gebouwen. De verwijdering van dit erfgoed zou immers kunnen worden opgevat als een vorm van wegmoffelen van problematisch erfgoed. Het idee zou kunnen ontstaan dat men een controversieel verleden liever wil doodzwijgen dan er verantwoordelijkheid voor op zich te nemen en eruit te leren.57 Het erfgoed leent zich immers tot sensibilisering en om na te denken over waartoe antisemitisme, discriminatie en uitsluiting kunnen leiden en hoe wijzelf door het voorkomen van deze fenomenen in het verleden zijn beïnvloed. De geschiedenis van de verering van het Sacrament van Mirakel, de directe aanleiding voor al het besproken Brussels erfgoed, is immers een eeuwenlange geschiedenis van verdeeldheid zaaien tussen mensen, met een connectie met machtshebbers die de verering toelaten, gebruiken en/of faciliteren. Kan het erfgoed vandaag worden gemobiliseerd om na te denken over hoe we antisemitisme, discriminatie en uitsluiting kunnen tegengaan? De recurrente oproep vanuit Joodse netwerken om de informatiepanelen bij dit erfgoed te voorzien van een betere en completere uitleg58, kan worden aangegrepen als een pleidooi om meer stemmen over de beleving van dit erfgoed en/of van discriminatie te laten horen. Wanneer we de bronzen platen in de Kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele beschouwen, valt een vrij eenzijdige blik op, gedomineerd door hoe de katholieke kerk vandaag kijkt naar de legende van het Sacrament van Mirakel. Is het geen tijd voor multiperspectiviteit en meerstemmigheid? Deze complexiteit beperkt zich overigens niet tot de tegenstelling tussen de kerkelijke beleving van het Sacrament van Mirakel en
57 Laboree, ‘German’.
58 Interview afgenomen door de auteur met Amir Haberkorn, gids in het Joods Museum van België, 28 april 2021.
de Joodse omgang met dit erfgoed. De materiële relicten aan het Sacrament van Mirakel kennen, zoals we hebben gezien, een veelheid aan face en. Zo moet bijvoorbeeld ook de kunsthistorische waarde van de 16e-eeuwse glasramen in onze omgang met dit erfgoed een plaats krijgen. Tot slot kan het hier besproken erfgoed een rol spelen in de totstandkoming van dialoog en verzoening tussen gemeenschappen, zelfs wereldwijd, in het bijzonder in conflictgebieden. De eerder vermelde focus op zelfreflectie, verbinding, meerstemmigheid en multidimensionaliteit past binnen deze aanpak. Het zou welhaast poëtisch zijn, moest dit erfgoed, dat jarenlang is gebruikt om te verdelen en te onderdrukken, nu een rol kunnen spelen in het samenbrengen van mensen en het helen van oude wonden.
Hoe kan dit alles nu in de praktijk in zijn werk gaan? Zoals al gezegd, lijkt het opportuun aan de ingang van de kathedraal nu al een informatiepaneel aan te brengen dat wijst op de aanwezigheid van het controversiële erfgoed in de kathedraal. Zo zal de toevallige bezoeker niet langer totaal verbaasd voor de glasramen in de zijbeuken komen te staan en vreemd opkijken van wat daarop wordt afgebeeld. Om deze reden is het ook belangrijk dat deze informatie iets minder cryptisch is dan in het geval van de huidige bronzen platen en voorzien wordt van meer context. Ook ter hoogte van de 19e-eeuwse glasramen dient de nodige duiding te worden gegeven. De Sacramentskapel, die vandaag al ontdaan is van haar religieuze functie en dienstdoet als schatkamer en kathedraalmuseum, zou kunnen worden omgebouwd tot museale ruimte waarin het verhaal van het Sacrament van Mirakel en het bijbehorende materieel erfgoed vanuit zoveel mogelijke face en worden bekeken. Hier zou niet enkel het verhaal van de kerkelijke omgang met het erfgoed worden verteld – zoals nu de facto het geval is –, maar ook het verhaal van de volksdevotie rond het mirakel, van de lotgevallen van Joodse mensen in Brussel, van de politieke en religieuze mobilisatie van het Sacrament van Mirakel, van de kunsthistorische waarde van het aanwezige erfgoed, ... Veel meer dan nu het geval is, zouden de verschillende blikken op het controversieel erfgoed zo duidelijk herkenbaar zijn als verschillende ervaringen aangaande ditzelfde erfgoed, wat zelfreflectie en kritische omgang met de problematiek bevordert. Ook aan de gevel van het Jacob Van Maerlantklooster kan een informatiepaneel (of een “augmented reality”-realisatie) komen dat de geschiedenis en de link van het gebouw met het Sacrament van Mirakel duidt. Het is niet omdat deze link vandaag bijna niet meer is gekend, dat hierdoor het controversiële karakter van dit gebouw is verdwenen. Bovendien maakt de ligging en huidige functie van dit gebouw het Van Maerlantklooster tot een ideaal Mahnmal. In het Duits maakt men immers onderscheid tussen verschillende soorten erfgoed naargelang hun functie. Waar een Ehrenmal tot doel hee iets of iemand te eren, wil een Denkmal ons aanze en iets te gedenken en hierover na te denken. Een Mahnmal hee dan weer de functie ons te waarschuwen een slechte situatie in het verleden niet te herhalen.59 Zeker in de Europese wijk, waar mensen rondlopen die dagelijks beslissingen moeten nemen over de organisatie van onze samenleving, is het goed het Van Maerlantklooster en het Sacrament van Mirakel als Mahnmals
59 Schaeffer, ‘Hatred’.
te mobiliseren. Tot slot rest ons nog de Verrijzeniskapel, onderdeel van het Van Maerlantklooster. Zoals we al zagen, wordt deze kapel vandaag gebruikt als christelijk-oecumenische gebeds- en ontmoetingsruimte. Als religieuze verzamelplaats voor christenen, sluit zij alweer de Joodse mensen – als ook andere niet-christenen – uit. Een betere oplossing, gezien het verleden van dit gebouw, zou zijn om deze kapel om te bouwen tot een reflectie- en ontmoetingsplaats voor mensen van alle religieuze en andere achtergronden. Op die manier zou dit gebouw, dat opgericht is vanuit een filosofie van verdelen en tweedracht scheppen en eeuwenlang vanuit diezelfde gedachten hee gefunctioneerd, kunnen bijdragen aan de verbinding tussen mensen. Op die manier zou het controversiële erfgoed gelinkt aan het Sacrament van Mirakel kunnen bijdragen aan het opstarten en ondersteunen van de moeilijke dialoog tot samenleven waar Ludo Abicht het over had.60
Zoeken naar lijnen, Johannes Tavenraat (1809-1891), tekening met pen en penseel in bruin, Rijksstudio, Rijksmuseum Amsterdam, RP-T-2000-148(R), vergezeld van een disclaimer dat de situatie in de jaren 1933-1945 nog niet uitgeklaard is.
60 Abicht, Eeuwige, p. 11.
marc jacobs en jiyun zhang controverse
Immaterieel controversieel erfgoed
De spagaat in het UNESCO-dozijn ethische principes, het nut van een instrumentarium en meer tenzij.
6. De Inventaris Vlaanderen kan immaterieel cultureel erfgoed bevatten waar mogelijk verschillende praktijken en visies rond bestaan, of waarover maatschappelijk controverse kan bestaan.
7. Alle immaterieel cultureel erfgoed, dus ook erfgoed dat controversieel bevonden wordt, wordt benaderd in een sfeer van onderling respect en dialoog, dat wil zeggen vanuit respect voor de diversiteit van immaterieel cultureel erfgoed en voor de betrokkenen, maar net zozeer ook met respect voor anderen die dit erfgoed niet beleven of daar bezwaren tegen maken.”(Verklaring van Ethische Principes, Vlaanderen, 2019, item 6 en 7: alle kandidaten voor de ICE-inventaris moeten dit onderschrijven)1
Zwarte Piet en één van de drie koningen op 6 januari ook nog steeds van kleur, het vechten tussen of zelfs met stieren en hanen, tijgers, vlooien en olifanten die kunstjes opvoeren in een circus, het vieren of aanleren van de kunst van het sigaren roken, het jagen met honden en roofvogels, levende visjes drinken, het uitsluiten van of vasthouden aan beperkte rollen voor vrouwen of mannen, foute humor van sommige losse groepen in de carnavalsstoeten in Aalst, vuurwerk afschieten, vervuilende vreugdevuren maken, … De a orting ICE – Immaterieel Cultureel Erfgoed – lijkt soms te staan voor Immaterieel Controversieel Erfgoed, toch in de oude en nieuwe media van de publieke sfeer(schepping). Hoe moet daarmee worden omgegaan? In het vorige decennium is “ethiek” in nog veel ruimere zin op de agenda van de organen (Algemene Vergadering, Intergouvernementeel Comité en UNESCO Secretariaat) van de 2003 Conventie gekomen. In de Basic Texts of the 2003 Convention for the Safeguarding of the Intangible Cultural Heritage2, een bundel die om de twee jaar, in verschillende talen, de basisteksten voor het borgen van immaterieel cultureel erfgoed (be)vat, is er momenteel (sinds 2015) een set van een dozijn ethische principes opgenomen. Helpen die? Of is het maar de hel van het verhaal? In de jaren voor het Intergouvernementeel Comité in
1 h ps://www.vlaanderen.be/cjm/sites/default/files/2019-10/ICE_Verklaring_van_ethische_ principes.pdf (bezocht op 30/11/2022).
2 Het is een “boundary object”, zie M. Jacobs, ‘Words Ma er… The Arsenal and the Repertoire: UNESCO, ICOM, and European Frameworks’, Volkskunde. Tijdschri over de cultuur van het dagelijks leven 121:3, 2020, p. 267-286.
2015 enkele besluiten nam rond ethiek en immaterieel erfgoed, werd er in diverse landen en organisaties al gezocht naar manieren om met sommige toeschouwers of slachtoffers ongemakkelijk makende folklore aan de slag te gaan. In deze bijdrage exploreren we die beleidservaring in Vlaanderen in het vorige en startende huidige decennium, in een internationaal perspectief, met zowel buurland Nederland als het “clearing house” van UNESCO als bijkomend referentiekader.
In 2014 besprak Jana de Bie de problematiek in Vlaanderen al uitgebreid in een masterproef met de nog steeds actuele titel Hoe gaan betrokken actoren om met controverse rond immaterieel cultureel erfgoed? De visie en het beleid toegepast op controversiële elementen op de Inventaris Vlaanderen voor Immaterieel Cultureel Erfgoed.3 De Bie was in 2013 tijdens een stage bij het toenmalige LECA (Landelijk Expertisecentrum voor Cultuur van Alledag) in contact gekomen met de jaarlijkse opflakkering van de deba en rond (tot) “Zwarte Piet” (gemaakte wi e mensen, of karikaturale a eeldingen ervan). Zij identificeerde de volgende elementen op de op 14 september 2012 in Vlaanderen officieel gelanceerde website en databank www.immaterieelerfgoed.be als risicovol voor “controverse”: Aalst Carnaval, de Kunst van de valkerij, Houtem Jaarmarkt, Krakelingen en Tonnekensbrand Geraardsbergen, Sinterklaas en Sint-Maartengebruiken, vinkenze en en Waregem Koerse. Jana de Bie eigende zich een definitie in een artikel over heavymetalmuziek toe: “Controversies can be defined as the activities of individuals or groups making public claims about conditions that are perceived as a threat to certain cherished values and/or material and status interests” Ze brouwde daaruit haar eigen operationele definitie van controversieel immaterieel cultureel erfgoed : “onderdelen van erkend immaterieel cultureel erfgoed dat door bepaalde individuen of groepen uit de samenleving in vraag wordt gesteld en waarbij ze acties – vaak met de intentie dit onderdeel van het immaterieel cultureel erfgoed te laten verdwijnen – ondernemen, omdat ze als een bedreiging worden gezien of lijnrecht ingaan tegen bepaalde waarden of belangen. Een bepaalde norm die zij koesteren wordt overschreden. Deze controverses komen in de publieke sfeer terecht.”4 Door het label erfgoed, en in bijzonder het 21e-eeuwse buzzword “intangible cultural heritage” te projecteren op fenomenen wordt dit laatste bewerkstelligd en dit kan leiden tot publieke sfeerschepping, idealiter sensibilisering en uitnodiging tot debat en “tenzij” -oplossingen. Maar dit kan helaas soms tot “speciale operaties” leiden.
Bij vijf van de zeven elementen die De Bie onderzocht, waren er controverses waarbij activistische dierenrechtenorganisaties een belangrijke rol speelden, met name GAIA vzw of Vogelbescherming Vlaanderen vzw. Daarnaast was er in 2013 al een zwaar incident rond Aalst Carnaval en holocausthumor waarbij
3 J. De Bie, Hoe gaan betrokken actoren om met controverse rond immaterieel cultureel erfgoed? De visie en het beleid toegepast op controversiële elementen op de Inventaris Vlaanderen voor Immaterieel Cultureel Erfgoed, Gent, 2014, online raadpleegbaar op h ps://lib.ugent.be/nl/catalog/rug01:002162505 (bezocht op 30/11/2022).
4 Bie, Hoe, p. 34. Interessant in de thesis is ook het gebruik van het oeuvre van Simon Bronner: S. Bronner, ‘Contesting traditions: The Deep Play and Protest of Pigeon Shoots’, Journal of American Folklore 118, 2005, p. 409-452 en S. Bronner, Killing traditions. Inside hunting and animal rights controversies, Kentucky, 2008.
de top van UNESCO betrokken raakte. En in november en begin december was er elk jaar gestechel onder volwassenen naar aanleiding van de foute schmink, juwelen, pruik en kledij – en toegeschreven associaties – van een uitgevonden kalenderfeestenpersonnage. In de gevallen waar dierenrechten werden ingeroepen en waarbij GAIA was betrokken, bleek er na zeer hoog oplopende juridische en andere gevechten en agressieve mediacampagnes, toch soms een uitweg of modus vivendi te zijn, in half-en-half- of compromisconstructies (zoals bijvoorbeeld in het vorige decennium in de Jaarmarkt in Sint-LievensHoutem of Waregem Koerse). De “Nee, tenzij”-aanpak van GAIA bleek meermaals een succesvolle strategie om ermee om te gaan.5 Jana de Bie stelde ook drie patronen vast in haar case-studies: (a) ‘Duurzame aanpassingen en samenwerking na een eerste clash (Houtem Jaarmarkt, Waregem Koerse, …), (b) ‘Blijvende harde controverse’(Krakelingen te Geraardsbergen, …) en (c) ‘Sluimerende controverse’ (valkerij, vinkenze en, …).6
Met haar scriptie op een ogenblik dat – zowel in Vlaanderen als bij UNESCO – het paradigma van het borgen van immaterieel erfgoed, net tien jaar uitgerold was, capteerde De Bie een interessant moment, net voor UNESCO een set van ethische principes lanceerde. Er werd ingezoomd op de actievoerders, geïllusteerd door het documenteren van de verschuivende, meer pragmatische strategie van GAIA: “neen, tenzij er verzachtende maatregelen ten voordele van dierenwelzijn komen en zichtbare veranderingen gebeuren”. Maar ook op de “dragers” van traditie, met aandacht voor veranderende praktijken en de discussies voor en na de opname op een lijst van immaterieel erfgoed.
In de rest van het decennium deden zich een reeks verschuivingen voor die in dit themanummer van Volkskunde worden gecapteerd. Dit kreeg vorm in de verdere ontwikkeling van de Basic Texts van de UNESCO-conventie van 2003, met name in het zesde hoofdstuk (2016) van de operationele richtlijnen en de connectie met de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van Agenda 2030, de twaalf ethische principes en daarop voortwerkende Overall Results Framework. Ook ontwikkelingen die zowel voor monumentaal als ander erfgoed tot in België fallouteffecten sorteerden, zoals de Black Lives Ma erbeweging (symptoom van structureel racisme bij “orde””handhaving” in Amerikaanse steden), of ruimer, de wokegolven kunnen worden vermeld.7 En natuurlijk steeds meer gevoeligheid voor de opwarming van de aarde en de klimaatverandering en bij uitbreiding de duurzameontwikkelingsuitdagingen, zeker na 2015.
In deze bijdrage onderzoeken we de evolutie van de brede kaders op globaal niveau in het paradigma van de 2003 Conventie. Het moeilijk leesbare en inzetbare dozijn ethische principes van UNESCO biedt de kans om de spagaat te ontdekken in de omgang met “volkscultuur” en/of “immaterieel erfgoed”. Dat er een groeiende spanning is, bleek de voorbije vijf jaar zeer sterk in de he ige controverses rond de nieuwe museumdefinitie van ICOM die we in
5 Bie, Hoe, p. 64.
6 Bie, Hoe, p. 73.
7 Zie de kritische duiding in W. Weyns, Wie Wat Woke? Een cultuurkritische benadering van wat we (on)rechtvaardig vinden, Kalmthout, 2022.
deze bijdrage eerst onderzoeken als ingang tot de problematiek. We leggen de link met ethische codes in beroepsvelden. Daarna focussen we op de nieuwe UNESCO-principes voor het borgen van immaterieel erfgoed en gaan we na welke beleidsinstrumenten die in Vlaanderen en Nederland in de voorbije vijf jaar hebben beïnvloed.
Discussies over de ethische code voor musea: erfgoedinstellingen uitgedaagd
Na de grote deba en en he ige controverses over een nieuwe museumdefinitie en de pogingen om er een meer activistische draai aan te geven tussen 2019 en 2022, is er op 24 augustus 2022 op het ICOM-wereld-congres te Praag een aangepaste, relatief brave definitie uit de bus gekomen. Een museum is een niet op het behalen van winst gerichte, permanente institutie, die ten dienste staat van de samenleving, en die materieel en immaterieel erfgoed onderzoekt, verzamelt, behoudt, interpreteert en tentoonstelt. Musea staan open voor het publiek, zijn toegankelijk en inclusief, en koesteren diversiteit en duurzaamheid. Ze opereren en communiceren ethisch, professioneel en met de participatie van gemeenschappen, en ze bieden gevarieerde ervaringen voor educatie, plezier, reflectie en het delen van kennis. 8
Het eerdere, afgeschoten voorstel dat op het driejaarlijkse ICOM-congres in Kyoto in 2019 was geïntroduceerd, was andere, pi igere koek. Daarbij ging het nog over democratisering, meerstemmigheid, kritische dialoog over verleden en toekomsten, conflicten en uitdagingen voor het heden, gelijkheid van rechten, menselijke waardigheid, sociale rechtvaardigheid, globale gelijkheid en planetair welzijn.9 Maar dat hartige koekje werd door de goegemeente van de museumwereld niet gesmaakt.
Met andere woorden, de wereldwijde museumwereld werd de voorbije jaren lastiggevallen of geprikkeld door de vraag zich te verhouden tot, om te gaan met, allerlei uitdagingen waarmee de mensheid en de planeet (zullen) worden geconfronteerd in de jaren 2020. Volstaat daarvoor een lieve mededeling dat musea diversiteit en duurzaamheid koesteren en ethisch opereren en communiceren, en dat dit professioneel en met de participatie van
8 h ps://icom.museum/en/resources/standards-guidelines/museum-definition/ (bezocht op 30/11/2022).
9 Dit was door de ICOM-bijeenkomst in Kyoto in 2019 afgewezen definitie, zoals weergegeven in h ps://faro.be/blogs/olga-van-oost/de-icom-museumdefinitie-nu-al-onder-vuur (bezocht op 30/11/2022): “Museums are democratising, inclusive and polyphonic spaces for critical dialogue about the pasts and the futures. Acknowledging and addressing the conflicts and challenges of the present, they hold artefacts and specimens in trust for society, safeguard diverse memories for future generations and guarantee equal rights and equal access to heritage for all people. Museums are not for profit. They are participatory and transparent, and work in active partnership with and for diverse communities to collect, preserve, research, interpret, exhibit, and enhance understandings of the world, aiming to contribute to human dignity and social justice, global equality and planetary wellbeing.” Een goed geïnformeerde ingang tot de deba en voor en tussen 2019 en 2022 biedt die gerichte draad op de blog van Olga Van Oost: h ps://faro.be/blogs/olga-van-oost/icommuseumdefinitie-het-voorstel (bezocht op 30/11/2022).
gemeenschappen zal gebeuren? Wie de website van ICOM in de tweede hel van 2022 volgt, merkt dat opwarming van de aarde en andere klimaatkwesties, ongelijkheid, “dekolonisatie” en duurzaamheid toch nog volop de agenda beheersen. De directeurs van de grote topmusea van Schone Kunsten die de meesterwerken en topstukken van de Westerse kunstgeschiedenis tentoonstellen, konden bij vernissages enkele jaren nog luidop bedenkingen maken dat zij toch niets konden doen aan die hedendaagse problemen. Ze konden er toch geen tijd of plaats voor opofferen in hun instellingen waar het over schoonheid moest gaan, waar de werken van zowel de oude Europese meesters uit de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd, of moderne kunstenaars uit de 19e en 20e eeuw, konden worden bewonderd en centraal moesten staan. Wat hebben de meesters en hun tempels van de kunst nu met klimaat- en andere vormen van activisme te maken? Ze ontwaakten in 2022 toen in diverse kunstmusea actievoerders precies de met glas beveiligde meesterwerken uit hun collectie als instrument en megafoon gebruikten door zich vast te kleven en/of een douche met soep of verf te organiseren. Blijkbaar rekenden de actievoerders niet eens op een museumstatement of andere vorm van solidariteit, maar leken ze musea plekken te vinden waar men dit soort statements of discussies zo ongewoon en zo niet op de juiste plaats vond (“dirty”, zou Mary Douglas dat noemen), dat hun plak- en besmeuracties telkens de wereldpers haalden.
Tientallen directeurs van de topmusea vonden het dringend nodig om op 10 november 2022 mee de verklaring van het Prado te onderschrijven.
Gezamenlijke verklaring van de directeurs van grote musea over de aanslagen op kunstwerken (Prado, donderdag 10 november 2022)
De afgelopen weken zijn er meerdere aanslagen gepleegd op kunstwerken in internationale musea. De daarvoor verantwoordelijke activisten onderscha en de kwetsbaarheid van deze onvervangbare werken van cultureel werelderfgoed, die behouden moeten blijven. Als museumdirecteuren aan wie de zorg voor deze werken is toevertrouwd, zijn we dan ook diep geschokt door de riskante acties die de kunst in gevaar brengen. Musea zijn plekken waar mensen met verschillende achtergronden met elkaar in dialoog kunnen gaan en zo maatschappelijk discours mogelijk maken. In die zin zijn de centrale taken van het museum als instituut (verzamelen, onderzoeken, delen en bewaren) actueler dan ooit. We zullen verder opkomen voor directe toegang tot ons cultureel erfgoed en we zullen het museum vrijwaren als een vrije ruimte voor sociale communicatie. 10
Het is fascinerend dit te vergelijken met het onmiddellijk daarop volgende statement van de wereldwijde organisatie ICOM zelf op 11 november 2022. Daar klinkt een ander geluid:
Following the recent climate activism actions in museums, the International Council of Museums (ICOM) wishes to acknowledge and share both the concerns expressed by museums regarding the safety of collections and the concerns of climate activists as we face an environmental catastrophe that threatens life on
10 h ps://www.museodelprado.es/actualidad/noticia/declaracion-conjunta-de-los-directores-delos/8c260425-0180-e538-a94b-4db8a4a26d0e (bezocht op 30/11/2022).
Earth. ICOM sees the choice of museums as a backdrop for these climate protests as a testament of their symbolic power and relevance in the discussions around the climate emergency. ICOM wishes to recall the role of museums as key actors in initiating and supporting climate action with their communities and commends their commitment to this mission demonstrated through educational programmes, dedicated exhibitions, community outreach and research. ICOM calls a ention to the impact that these demonstrations could have on the work of museum professionals and volunteers who strive to protect and promote these valuable items of heritage for the enjoyment of the public. To reach the full transformative potential that museums have for sustainable development, ICOM wishes for museums to be seen as allies in facing the common threat of climate change (…) Recalling its Resolution No.1 “On sustainability and the implementation of Agenda 2030, Transforming our World” (Kyoto, 2019), ICOM reiterates that all museums, as trusted institutions, have a role to play in shaping and creating a sustainable future. Civil society is a key actor in climate action: from NGOs, networks, and activists to cultural institutions and museums. We must step up for our planet collectively and united, for there is no climate solution without transforming our world. 11
Gewoon al het vergelijken van de screenshots van de visuele ondersteuning bij deze teksten op de websites van het Prado en van ICOM Internationaal midden november spreekt boekdelen. Aan de ene kant kijk je op naar/wordt op je neergekeken vanuit de “wi e” tempel, de “wi e” zuilen, de “nationale” vlag en aan de andere kant kijk je binnen, naar twee jonge mensen, geknield voor en gekleefd aan een kunstwerk van een idylisch pre-industrieel landschap.
Fragment van een screenshot van de Prado-website met de Gezamenlijke verklaring van de directeurs van grote musea over “de aanslagen op kunstwerken” (Prado, donderdag 10 november 2022).
11 h ps://icom.museum/en/news/icom-statement-climate-activism/ (bezocht op 30/11/2022).
De twee werkprocessen die na Kyoto 2019 binnen ICOM waren gestart, waren respectievelijk het vinden van een aanvaardbaar compromis rond de museumdefinitie en een herdenken van de ethische code uit 2004. De eerste klip (dankzij de rustbrengende zachte museumdefinitie) werd in 2022 genomen, maar de storm (de opwarming, de conflicten, …) is niet gaan liggen, zoals de interacties midden november 2022 treffend illustreren. Kan de nog lopende discussie over de hervorming van het ethische instrumentarium al die positieve aspiraties en negatieve energie kanaliseren, via ethische instrumenten die in 2025 kunnen worden voorgesteld?12 Hoe kan een museum(werking) “goed doen”, intern en extern, lokaal en globaal? Het kan worden behandeld als een grote ethische uitdaging(encluster), waartoe zowel de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de Agenda 2030 als richtlijnen voor de verwerving, het beheer en het afstoten van collectiestukken of de organisatie van participatie en stakeholdersmanagement behoren. De discussies in de museumwereld, zowel globaal binnen ICOM, als in België en Nederland, over ethiek zijn dus bepaald niet afgelopen. Het is onduidelijk hoe dit zal landen en hoe breed “ethiek” zal worden geïnterpreteerd. Gaat het over de uitdagingen van onze planeet en onze samenleving(en) of verder over de ethische code van een museumprofessional of andere medewerkers in de dagelijkse praktijk? Of over allebei samen? Liggen de beslissingsmacht of prioriteiten in de werking niet bij directies en/of besturen van concrete musea, of bij de erfgoedgemeenschap, eerder dan de ICOM-top die in de schaduw van UNESCO werkt? Hoe kunnen het koesteren van globale doelstellingen en bekommernissen over diversiteit en duurzaamheid, de participatie van gemeenschappen en ook op andere manieren ethisch en professioneel communiceren en opereren in de volgende decennia gerealiseerd worden in de werking van musea? En hoe zal het
12 h ps://icom.museum/en/resources/standards-guidelines/code-of-ethics/ (bezocht op 30/11/2022).
Fragment van een screenshot van de homepage van de website van ICOM.museum op 12 november 2022.
paradigma van het borgen van immaterieel cultureel erfgoed hierdoor worden beïnvloed en vice versa?13
Antropologie, volkskunde/etnologie en ethiek
Kunnen de ethische instrumenten van wetenschappelijke disciplines die op immaterieel cultureel erfgoed focussen hierbij van nut zijn? De website van de American Folklore Society stelt nog steeds teleur.14 Er moet blijkbaar nog steeds worden gewerkt met een ontwerpdocument uit 1987/1988: een Statement on Ethics or set of Principles of Professional Responsibility.15 De sterkhouders van public folklore in de Verenigde Staten, verbonden aan het Smithsonian Institution hadden in de aanloop naar een nieuw UNESCO-instrument voor “volkscultuur” wel een belangrijke rol gespeeld. Zij co-organiseerden het grote colloquium te Washington D.C. in 1999 rond de UNESCO Recommendation on the Safeguarding of Traditional Culture and Folklore (1989). Waarom werd die nauwelijks gevolgd noch geïmplementeerd? De intern gerichte en vaak te weinig beleidsgeoriënteerde disciplines zoals volkskunde of folklore studies konden in vele landen niet het verschil maken en werden er te weinig toe geprikkeld. Problematisch was het uit de weg gaan en de niet adequate behandeling van gevoelige thema’s zoals genderuitdagingen, duurzame ontwikkeling, copyright, massaproductie en commercialisering. In diverse bijdragen tot het colloquium werd gepleit om
13 M. Jacobs & J. Neyrinck, ‘Transforming, Not Saving. Intangible Cultural Heritage, Museums and/or the World’, Volkskunde. Tijdschri over de cultuur van het dagelijks leven 121:3, 2020, p. 481-502.
14 Reflecties hierover werden ook al geformuleerd in M. Jacobs, ‘Immaterieel cultureel erfgoed borgen: twaalf principes en een gereedschapskist met ethische instrumenten. De geest van de UNESCOConventie (2003) met andere woorden’, Faro / Tijdschri over cultureel erfgoed 9:1, 2016, p. 41-50.
15 h p://www.afsnet.org/Ethics (bezocht op 30/11/2022): AFS Statement on Ethics: Principles of Professional Responsibility, in: AFSNews, New Series 17: 1 , 1988.; h ps://americanfolkloresociety.org/ our-work/position-statement-ethics/ (bezocht op 30/11/2022).
theorie, beleid en praktijk beter op elkaar af te stemmen en diverse stakeholders veel meer te betrekken. De comfortzone van de volkskundige canon moest worden verlaten. Werken op ethiek en maatschappelijke relevantie kon een weg vooruit worden. Zoals blijkt uit de suggestie: “to include the kinds of ethical protocols followed by members of many scholarly societies, such as those governing the giving of informed consent to be studied, maintaining secrecy of traditions and of particular sources of information where necessary, compensation for participation in research, and proper a ribution of contributions to research. This re-situates and expands the call for an international code of ethics.”16 De volkskundige wereld veerde nog niet direct mee, al waren er toch enkele interessante innovatieve impulsen, bijvoorbeeld rond culturele makelaardij. In de eerste jaren van de 2003 Conventie zouden tenoren zoals Richard Kurin, die zowel museummanagement als “public folklore” combineerde, een invloedrijke rol spelen. Maar dit deemsterde in de jaren 2010 weg (wegens het uitblijven van ratificatie en uiteindelijk, om geopolitieke redenen, met name rond het aanhoudend conflict tussen Palestina en Israël, het feit dat de Verenigde Staten en Israël het UNESCO-engagement opgeschort hebben).17
Ook hun Europese tegenhangers, met name de Europese koepelorganisatie voor volkskundigen SIEF, moeten nog met eigen, breed inzetbaar, ethisch instrumentarium komen. De Finse volkskundige Lauri Honko (1932-2002) die steeds ook oog had voor ontwikkelingen binnen UNESCO, bracht eind vorige eeuw nochtans stevige bijdragen tot het debat in Europa. Hij riep collega’s op om de toen beschikbare Amerikaanse voorbeelden niet zomaar over te nemen en ook te volgen wat er bij WIPO en UNESCO aan het gebeuren was. Helaas overleed hij net voor de UNESCO-conventie voor het borgen van immaterieel cultureel was gerealiseerd: de boot werd gemist. Het ging tot het midden van de jaren 2010 van kwaad naar erger, net op een moment dat aan de slag werd gegaan met de operationele richtlijnen, de ethische principes en het Overall Results Framework. Recent werd en wordt dit gelukkig rechtgezet door SIEF om de “opportunities and threas”-in de SWOT-analyse ernstiger te nemen. Zo werd onder andere een deur geopend voor de activiteiten van een Amerikaanse grootmeester in “public folklore”, Robert Baron. Hij herstelde niet alleen de brug tussen SIEF, de organen en het ICHNGO-forum van de UNESCO-conventie van 2003, maar propageerde ook de lessen uit “public folklore” en “cultural brokerage” in de Verenigde Staten.18
Het op de agenda ze en van culturele makelaardij in de implementatie van de 2003 conventie, tot de operationele richtlijnen toe, kan deels wel worden toegeschreven aan “volkskunde” in combinatie met erfgoedwerk in Vlaanderen en Nederland. De opening hiervoor was gecreëerd door diverse initiatieven vanuit de Lage Landen, met name via de campagne rond een
16 h p://unesdoc.unesco.org/images/0013/001323/132327m.pdf ; A. McCann, e.a. ‘The 1989 Recommendation Ten Years On: Towards a Critical Analysis’, in: P. Seitel, Safeguarding Traditional Cultures: A Global Assessment, Washington D.C., 2001, p. 57-61, p. 59.
17 Jacobs, ‘Cultural Brokerage’.
18 R. Baron, ‘Cultural Brokerage Revisited’, Journal of Folklore Research, 58:2, 2021, p. 63-104; inspelend op Jacobs, Brokerage.
themanummer van het tijdschri Volkskunde waar “cultural broker(age)” als een kritische succesfactor voor het borgen van immaterieel erfgoed naar voor werd geschoven.19 Enkele artikels uit het themanummer in Volkskunde kregen internationaal weerklank en impact in diverse talen.20 Het landde, mede dankzij strategisch verspreiden en gebruiken van het makelaardijthemanummer in en naast de bijeenkomsten van het Intergouvernmenteel Comité en Algemene Vergadering van de UNESCO 2003 Conventie uiteindelijk ook le erlijk in twee operationele richtlijnen die in 2016 door UNESCO werden aangenomen: naast een vermelding in paragraaf 170, ook in 171:
171. Insofar as their development plans, policies and programmes involve intangible cultural heritage or may potentially affect its viability, States Parties shall endeavour to: (…)
d) facilitate cooperation with sustainable development experts and cultural brokers for the appropriate integration of the safeguarding of intangible cultural heritage into plans, policies and programmes, both within and outside the cultural sector
Omdat dit gekoppeld is aan onder andere de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de Agenda 2030, dus van een globale ethische agenda, is de nood aan een referentiekader en instrumenten van die culturele makelaars meer dan hoog.
Ethiek staat veel meer centraal op de professionele en academische agenda in antropologie, in het bijzonder in de Verenigde Staten van Amerika.21 Daar overkoepelt het woord “antropologie” veel meer dan gebruikelijk in Europa, namelijk cultureel en taalkundig onderzoek, archeologie, biologische antropologie en de analyse van skele en. Zij werden dus zowel geprikkeld door actuele problemen en discussies over ethiek, culturele diversiteit, biologische diversiteit en medische ethiek als door problemen rond racisme of etnische profilering. De AAA – de koepelorganisatie van Amerikaanse antropologen –formuleerde zeven kernachtige principes die we hier in een tekstblokje citeren,. Ze werden in een onlineformat onmiddellijk verrijkt met uitleg, voorbeelden, dilemma’s, overwegingen en hyperlinks naar andere ethische instrumenten.22
19 Zie het nummer ingeleid door M. Jacobs, J. Neyrinck & A. Van der Zeijden, ‘UNESCO, makelaars en kritische succes(f)actoren in de borging van immaterieel cultureel erfgoed’, Volkskunde. Tijdschri over de cultuur van het dagelijks leven 115:3, 2014, p. 257-263.
20 M. Jacobs, S. Gürçayir Teke & A. Aral, ‘Kültürel Arabuluculuk. Sınırlara ve Somut Olmayan Kültürel Mirasın Korunmasına Ilişkin Yeni Paradigmanın Degerlendirilmesi: Halk Bilimi Çalişmalari, Disiplinler Ötesi Bakiş Açıları ve Unesco’, in: Ö. Oğuz, E. Ölcer Özünel, A. Aral (eds.), Soküm Sözleşmesi - Yönelimler, Eğilimler ve Eleştiriler, Ankara, 2018, p. 25-52; M. Jacobs, J. Neyrinck & A. Van der Zeijden,’ 文化的“转译”与非物质文化遗产保护(上篇)联合国教科文组织、经纪人与保护“非遗”之关系’, 遗产 (Heritage), 2, 2020, p. 34-45; M. Jacobs & L. Tang, ‘文化的“转译”与非物质文化遗产保护(下 篇)——文化经纪的作用’in: 遗产 (Heritage), 2, 2020, p. 46-57.
21 L. Meskell & P. Pels, ‘Introduction: Embedding Ethics’, in: L. Meskell & P. Pels (red.), Embedding Ethics, Oxford-New York, 2005, p. 1-28. Carolyn Fluehr-Lobban, Ethics and Anthropology. Ideas and Practice, Lanham, 2003, p. 5-6.
22 h p://ethics.aaanet.org/category/statement/ (bezocht op 30/11/2022). Zie ook de leerinstrumenten h ps://www.americananthro.org/LearnAndTeach/Content.aspx?ItemNumber=1942 (bezocht op 30/11/2022).
1. Berokken geen schade (“Do No Harm”);
2. Wees open en eerlijk over uw werk;
3. Bekom geïnformeerde toestemming en de nodige toelatingen;
4. Weeg (eventueel tegenstrijdige) ethische verplichtingen ten aanzien van medewerkers en betrokken partijen zorgvuldig af;
5. Maak uw resultaten toegankelijk;
6. Bescherm en bewaar uw bestanden;
7. Onderhoud respectvolle en ethische professionele relaties; Ethische Principes van professionele verantwoordelijkheid, AAA, 2012.
2015: een sleuteljaar voor ethiek in het paradigma van de 2003
Conventie
De hoger vermelde paragrafen 170 en 171 maken deel uit van het nieuwe, zesde, hoofdstuk van de operationele richtlijnen, specifiek focussend op het borgen van immaterieel cultureel erfgoed en duurzame ontwikkeling op het nationale niveau. Na twee vergaderingen van het Intergouvernementeel Comité waar de tekst werd voorbereid en waar de Belgische delegatie sterk op hee gewogen (zoals de introductie van culturele makelaardij in OD 170 en 171 illustreert) werd dat hoofdstuk aanvaard door de Algemene Vergadering van de Convention for the Safeguarding of the Intangible Cultural Heritage, die bijeenkwam in het UNESCO-hoofdkwartier te Parijs van 29 mei tot 1 juni 2016.23 De Belgische delegatie (met name Marc Jacobs) had zich tijdens de passage in het Intergouvernementeel Comité tussen 2012 en 2016 ook sterk ingelaten met het dossier van de ethische codes en deontologie. In december 2012 had het UNESCO Secretariaat van het Intergouvernementeel Comité de opdracht opgelegd gekregen om te werken aan “a model code of ethics”. Dat traject landde in december 2015 tijdens de tiende vergadering van het Intergouvernementeel Comité dat plaatsvond in Windhoek (Namibië). Hiervoor is het document 10.COM 15.a (te lezen als de beslissing bij agendapunt 15.a op de tiende bijeenkomst van het Comité), cruciaal, op de website van UNESCO te vinden in de verslagen van de vergadering te Windhoek.24 Om tot consensus te komen in de expertengroep (waar Marc Jacobs deel van uitmaakte) die hierover mocht onderhandelen en ook om de leden van het Intergouvernementeel Comité te overtuigen, werden twee sporen bewandeld. Enerzijds werd geopteerd voor het opstellen van een beperkte lijst principes, liefst gemakkelijk te onthouden, zoals bijvoorbeeld de tien geboden in het christendom. Door het proces van zoeken en bereiken van consensus werd het complexer en ambiguer dan nodig. Anderzijds werd gedroomd over het samenbrengen en de uitwerking
23 Voor een reconstructie van de totstandkoming van en goedkeuring van die operationele richtlijnen, zie M. Jacobs, ‘Chapter VI. How and Why the SDGs Entered the Paradigm of Safeguarding Intangible Heritage’, in: C. Bortolo o & Ahmed Skounti (eds.), Safeguarding Intangible Cultural Heritage and Sustainable Development, Londen, 2023 (ter perse bij Routledge). 24 h ps://ich.unesco.org/en/Decisions/10.COM/15.a.
van een heel instrumentarium, met op elkaar inhakende of voortbouwende formulieren, instructies, uitleg, voorbeeldpraktijken en – zij het omwille van het bereiken van de consensus nog niet luid uitgesproken – mogelijk het oprichten van monitorings- en arbitragestructuren.
Twaalf principes … een spagaat
Na contextualisering, het uitspreken van een dankwoord aan de Spaanse overheid om het proces van de voorbereiding te faciliteren en aan het Secretariaat, werd in beslissing 10.COM.15a.6 door het Intergouvernementeel Comité beslist de twaalf ethische principes voor het borgen van immaterieel cultureel erfgoed goed te keuren. Die twaalf principes die hier als tekstblok in vertaling zijn weergegeven, werden vanaf 2016 in de Basic texts opgenomen. Ze werden ingeleid door een preambule. Ze volgen hieronder in een door Marc Jacobs verzorgde vertaling.25
“De onderstaande Ethische Principes voor het borgen van immaterieel cultureel erfgoed zijn uitgewerkt in de geest van de Conventie voor het Borgen van het Immaterieel Cultureel Erfgoed (2003) en van bestaande internationale normatieve instrumenten voor het beschermen van de mensenrechten en de rechten van inheemse volkeren. Zij vormen een set van overkoepelende, na te streven principes die breed worden geaccepteerd als voorbeeldpraktijken voor overheden, organisaties en individuen. Zij hebben een directe of indirecte impact op immaterieel cultureel erfgoed met als doel om de lee aarheid ervan te verzekeren en tegelijk ook de bijdrage ervan tot vrede en duurzame ontwikkeling te erkennen. Als aanvulling bij de UNESCO-Conventie voor het borgen van immaterieel cultureel erfgoed, bij de operationele richtlijnen voor de implementatie van de Conventie en bij nationale we elijke kaders willen deze Ethische Principes als basis dienen voor de ontwikkeling van specifieke ethische codes en instrumenten, die aangepast zijn aan lokale en sectorale omstandigheden.”
EP 1. Gemeenschappen, groepen en, indien van toepassing, individuen moeten de hoofdrol hebben bij het borgen van hun eigen immaterieel cultureel erfgoed.
EP 2. Het recht van gemeenschappen, groepen en, indien van toepassing, individuen, om continuïteit te bieden aan praktijken, representaties, uitdrukkingen, kennis of vaardigheden die nodig zijn om de lee aarheid van het immaterieel cultureel erfgoed te verzekeren, moet erkend en gerespecteerd worden.
EP 3. Wederzijds respect evenals respect voor en wederzijdse appreciatie voor elkaars immaterieel cultureel erfgoed zouden de bovenhand moeten hebben bij interacties tussen staten en gemeenschappen, groepen en, indien van toepassing, individuen.
EP 4. Alle interacties met de gemeenschappen, groepen en, indien van toepassing, individuen die immaterieel cultureel erfgoed creëren, borgen,
25 Zie de versie in Jacobs, ‘Immaterieel’. www.unesco.org/culture/ich, DECISION 10.COM 15.a, annex: na een inleiding, de twaalf principes.
onderhouden en overdragen, zouden gekenmerkt moeten zijn door transparante samenwerking, dialoog, onderhandeling en consultatie. Ze zouden moeten berusten op hun vrijwillige toestemming op basis van het voorafgaand en continu geïnformeerd zijn.
EP 5. De toegang van de gemeenschappen, groepen en individuen tot de instrumenten, objecten, artefacten, culturele en natuurlijke ruimtes en geheugenplekken waarvan het bestaan nodig is om het immaterieel cultureel erfgoed uit te drukken, zou altijd verzekerd moeten zijn, zelfs in situaties van gewapend conflict. Binnen de gemeenschap gangbare praktijken die de toegang tot immaterieel cultureel erfgoed regelen, moeten ten volle gerespecteerd worden, zelfs waar ze bredere publieke toegang kunnen beperken.
EP 6. Elke gemeenschap, groep of individu zou de waarde van zijn eigen immaterieel cultureel erfgoed moeten inscha en en dit immaterieel cultureel erfgoed zou verder aan geen externe oordelen over waarde of vermogen onderworpen moeten zijn.
EP 7. De gemeenschappen, groepen en individuen die immaterieel cultureel erfgoed creëren, zouden baat moeten hebben bij de bescherming van de morele en materiële voordelen die resulteren uit dergelijk erfgoed, en in het bijzonder bij het gebruik, het onderzoek, de documentatie, de promotie of de aanpassing ervan door de leden van de gemeenschappen of door anderen.
EP 8. De dynamische en levende aard van immaterieel cultureel erfgoed zou voortdurend moeten gerespecteerd worden. Authenticiteit en exclusiviteit zouden geen problemen en obstakels mogen vormen voor het borgen van immaterieel cultureel erfgoed.
EP 9. Gemeenschappen, groepen, lokale, nationale en transnationale organisaties en individuen zouden zorgvuldig de directe en indirecte of potentiële of permanente impact moeten inscha en, zowel op korte als op lange termijn, van elke actie die invloed uitoefent op de lee aarheid van immaterieel cultureel erfgoed of van de gemeenschappen die het belichamen.
EP 10. Gemeenschappen, groepen en, indien van toepassing, individuen, zouden een significante rol moeten spelen bij het bepalen van wat bedreigend is voor hun immaterieel cultureel erfgoed, met inbegrip van decontextualisering, commodificatie en verkeerde representatie ervan en bij de besluitvorming rond strategieën om dergelijke bedreigingen te voorkomen of te verzachten.
EP 11. De culturele diversiteit en de identiteiten van gemeenschappen, groepen en individuen zouden ten volle gerespecteerd moeten worden. Met respect voor waarden die erkend worden door gemeenschappen, groepen en individuen en gevoeligheid voor culturele normen, moet bij het ontwerpen en implementeren van borgingsmaatregelen aandacht geschonken worden aan gelijkheid in relatie tot gender, aan het betrekken van jongeren en aan respect voor etnische identiteiten.
EP 12. Het borgen van immaterieel cultureel erfgoed is van algemeen belang voor de mensheid en zou daarom ondernomen moeten worden via samenwerking tussen bilaterale, subregionale, regionale en internationale partijen; desalnie emin mogen gemeenschappen, groepen en, indien van toepassing, individuen nooit worden vervreemd van hun eigen immaterieel cultureel erfgoed
Het is niet onmiddellijk een beperkte lijst van eenvoudig te onthouden recepten of principes. In de onderwijspraktijk in academische cursussen over erfgoedbeleid, merken we dat studenten moeilijk greep krijgen op inhoud en structuur en dat ze het lastig vinden dat sommige principes in spanning tot elkaar staan. Dit is geen hapklare brok, vertroebeling en verhulling: de kostprijs van consensus zoeken was misschien te hoog. Wat nu? Het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) hee getracht een samenva ing te maken in zes uitgangspunten. Die luidt als volgt:
1. “Voorop staat: wederzijds respect en wederzijdse waardering bij interacties met de gemeenschappen, groepen en individuen die zich bezighouden met immaterieel erfgoed;
2. De beoefenaars bepalen zelf de waarde die het immaterieel erfgoed voor hen hee en zijn zelf verantwoordelijk voor de borging van dit erfgoed;
3. De beoefenaars worden altijd betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van borgingsplannen. De beoefenaars hebben altijd medezeggenschap over de borging en profiteren zelf het meest;
4. Culturele diversiteit wereldwijd dient te allen tijde te worden gerespecteerd, met in borgingsmaatregelen voor immaterieel erfgoed speciale aandacht voor gelijke rechten voor man en vrouw, voor jongeren en voor etnische identiteiten;
5. Het levende, dynamische karakter van immaterieel erfgoed wordt te allen tijde gerespecteerd, waarbij niemand mag worden buitengesloten;
6. Alle immaterieel erfgoed, dus ook erfgoed waarover in de samenleving discussie is, wordt benaderd in een sfeer van onderling respect en dialoog. Dat wil zeggen vanuit respect voor de diversiteit van immaterieel erfgoed en voor de betrokkenen, net zozeer met respect voor anderen die dit erfgoed anders beleven en/of er bezwaar tegen maken.”26
De Nederlandse voorzet is zeker fraai en eenvoudiger geformuleerd. Maar toch wordt volgens ons maar een deel van de inhoud en kracht van de twaalf principes gecapteerd. Zie bijvoorbeeld het derde statement “3. De beoefenaars worden altijd betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van borgingsplannen. De beoefenaars hebben altijd medezeggenschap over de borging en profiteren zelf het meest” is wel interessant maar mist net enkele van de sleutelwoorden die linken aan andere conventies. Het woord “beoefenaars” lijkt ons op zich al een beetje beperkend en raar. Hoewel de notie “stakeholders” ook moet worden meegenomen, is de CGI-mantra momenteel belangrijk. Er wordt immers uitgegaan van het centraal stellen van het artikel 15 van de Conventie van 2003 (“Binnen het kader van zijn borgingsactiviteiten van het immaterieel cultureel erfgoed probeert iedere lidstaat de breedst mogelijke participatie te verzekeren van gemeenschappen, groepen en, als dat passend is, individuen, die dat erfgoed creëren, in stand houden en doorgeven en hen actief te betrekken bij het beheer ervan.”). Hier komt het er vooral op aan te weerstaan aan de simplificerende druk om over (de lokale) gemeenschap te spreken. Dit kan tot nader order door ofwel de hele mantra “gemeenschappen, groepen en individuen” of het Engelse le erwoord
26 h ps://www.immaterieelerfgoed.nl/nl/ethische-uitgangspunten-voor-borging (bezocht op 30/11/2022).
CGIs te herhalen of de erfgoedgemeenschapinterpretatie zoals geïnspireerd door de Kaderconventie van de Raad van Europa over de waarde van cultureel erfgoed voor de maatschappij (Faro, 2005) of de Vlaamse decretale variant te omarmen.27 “Altijd medezeggenschap” (in het derde statement van KIEN) mist volgens ons deels wat er ook staat; met name in Ethisch Principe 4: “ Ze zouden moeten berusten op hun vrijwillige toestemming op basis van het voorafgaand en continu geïnformeerd zijn.” Dit gaat over “prior and informed consent”. De grote innovatie hier is dat in dit principe het woord “continu”, in het Engels geformuleerd “sustained”, is toegevoegd: “volgehouden” of “opgevolgd”. Zo is de constructie “prior and sustained informed consent” nu in een internationale referentietekst, in een UNESCO Basic Texts-instrument binnengebracht.28 Dit opent wegen voor opvolging, monitoring, bijsturing, periodiek
27 Zie de argumentatie in M. Jacobs, ‘Glocal Perspectives on Safeguarding. CGIs, ICH, Ethics and Cultural Brokerage’, in: T. Uesugi en M. Shiba (eds.), Glocal Perspectives on Intangible Cultural Heritage: Local Communities, Researchers, States and UNESCO, with the Special Focus on Global and National Perspectives, Tokyo, 2017, p. 49-71; M. Jacobs, ‘Protean CGIs – Intangible Cultural Heritage, Action Nets and the Polis’, Intangible Heritage Studies, 2:2, 2017, p. 253-280; M. Jacobs, ‘Article 15. Participation of Communities, Groups, and Individuals. CGIs, not Just ‘the Community’’, in: J. Blake and L. Lixinski (eds.), The 2003 UNESCO Intangible Heritage Convention. A Commentary, Oxford, 2020, p. 273-289; M. Jacobs, ‘Les communautés, groupes et individus et les communautés du patrimoine immatériel, les musées engagés’, in : T. Djeric a.o., (eds.), Musées et patrimoine culturel immatériel : vers un tiers-lieu dans le secteur du patrimoine. Un guide pour découvrir les pratiques évolutives du patrimoine au XXIe siècle, Brugge, 2021, p. 38-41.
28 Ontdek meer bij M. di Stefano & W. Wendland, ‘Article 13. Ethical and Legal Considerations in Researching, Documenting, and Ensuring Access to Intangible Cultural Heritage’, in: J. Blake & L. Lixinski (eds.), The 2003 UNESCO Intangible Heritage Convention. A Commentary, Oxford, 2020, p. 217-242, p. 229.
herlanceren. Het is nu wachten op een UNESCO-sectie of dienst, een NGO, een wetenschappelijke discipline (wie weet volkskunde/etnologie of antropologie) of zelfs instelling die daarvoor de geschikte tools en opvolgingsprocedures ontwikkelt, om het goede voorbeeld te tonen.
“Profiteren zelf het meest” refereert wellicht aan het woordje “benefit” in de woordenschat in ethisch principe 7. Dit kan beschouwd worden als een hyperlink naar de vaak in één adem met prior and informed consent (PIC) genoemde concept “access and benefit sharing” (ABS). Door dergelijke links in ethische principes 4 en 7 kan er worden ingehaakt op de ervaring, procedures en instrumenten rond PIC en ABS die zijn ontwikkeld bij het werken met de Conventie voor biologische diversiteit uit 1992.29 Een erg belangrijke les die daar te leren valt, is dat het niet gaat om het invullen van één formulier maar om een proces, te faciliteren door een set op elkaar inhakende overeenkomsten te maken.30
Hoewel dit “in de hi e van de strijd”, bij het maken van het document van twaalf ethische principes niet duidelijk was voor de betrokkenen (zoals toen ook nog niet voor medeonderhandelaar Marc Jacobs), omdat zin per zin en woord per woord wordt onderhandeld, kan post factum een patroon worden ontdekt. Het is daarbij nu ig de orde van de principes te herschikken, zoals Marc Jacobs bij nader inzien in 2017 in een andere vorm gedaan hee in een academisch handboek van de Universiteit Luik.”31
Let erop dat de CGIs-mantra (gemeenschappen, groepen en – indien van toepassing – individuen) in 11 van de 12 ethische principes voorkomt. De uitzondering is EP8, waarin het over een fenomeen gaat dat momenteel de naam gee aan de bevoegde dienst in het UNESCO-Hoofdkwartier: de Entiteit Levend Erfgoed: “De dynamische en levende aard van immaterieel cultureel erfgoed zou voortdurend moeten gerespecteerd worden.” Daar wordt dan in één stokkende adem nog een onhandig geformuleerde gedachte bijgevoegd die zowel meegee dat het niet om werelderfgoed gaat en dat verouderde volkskundige modellen niet van toepassing zijn: “Authenticiteit en exclusiviteit zouden geen problemen en obstakels mogen vormen voor het borgen van immaterieel cultureel erfgoed.” Het vormt in vele gevallen echter, zeker op termijn, juist wel een probleem voor hoe immaterieel cultureel erfgoed wordt gebruikt. Hier wordt ook bijna gesuggereerd dat dit type van erfgoed een eigen vorm van “leven” hee , een relatieve autonomie met andere woorden. In bijna de hel van de principes staat relatieve autonomie centraal, van levend erfgoed, maar vooral van de CGI’s. Hier merk je de kracht van artikel 15 van de 2003 UNESCO-Conventie. Het woord respect verklikt de verwachting van de erkenning en de omgang met die autonomiesuggestie. Iets meer dan
29 D. Schroeder, ‘Justice and Benefit Sharing’, in: R. Wynberg e.a (red.)., Indigenous Peoples, Consent and Benefit Sharing: Lessons from the San-Hoodia Case, Heidelberg, 2009, p. 11- 26.
30 D. Schroeder, ‘Informed Consent: From Medical Research to Traditional Knowledge’, in: R. Wynberg (ed.), Indigenous Peoples, Consent and Benefit Sharing: Lessons from the San-Hoodia Case, Heidelberg, 2009, p. 27-51, p. 27.
31 M. Jacobs, ‘La sauvegarde du patrimoine culturel immatériel et l’éthique’, in : F. Lempereur (red.), Patrimoine culturel immatériel, Liège, 2017, p. 247-259.
de hel , namelijk zeven principes, kan men onder de noemer “interventies” plaatsen, doorgaans van bovenaf en buitenuit, vaak vanuit een motivatie of doelstelling om de wereld te verbeteren. Het woord “borging” is opmerkelijk genoeg slechts in vijf van het dozijn ethische principes (EP1, EP4, EP8, EP11, EP12) expliciet vermeld, maar kan als centraal managementmechanisme worden beschouwd.
De volgende sleutel kan worden gebruikt om het document van twaalf ethische principes te decoderen, te herschikken en te lezen als ellips van relatieve autonomie tot globale ethische bekommernissen (waar de Agenda 2030 en hoofdstuk zes van de operationele richtlijnen momenteel het meest dominante voorbeeld van zijn):
Levend erfgoed (EP 8), CGIs en hun ICH (EP 1, EP 2, EP 5, EP 6), CGIs, staten en hun ICH (EP 3, EP7, EP 10), alle interacties met de CGI’s, samenwerking en instemming (EP 4), alle actoren met impact op CGI’s of ICH (EP 9, EP 11), borgen van ICH op alle schalen ( EP12).
In het licht van de as “relatieve (lokale) autonomie en controle tot en met kosmopolitische of Verenigde Naties-“familie”waarden mag duidelijk zijn dat er spanning zit tussen en zelfs in sommige van die ethische principes. De opmerkelijke principes “EP 6. Elke gemeenschap, groep of individu zou de waarde van zijn eigen immaterieel cultureel erfgoed moeten inscha en en dit immaterieel cultureel erfgoed zou verder aan geen externe oordelen over waarde of vermogen onderworpen moeten zijn” en “EP 10. Gemeenschappen, groepen en, indien van toepassing, individuen, zouden een significante rol moeten spelen bij het bepalen van wat bedreigend is voor hun immaterieel cultureel erfgoed, met inbegrip van decontextualisering, commodificatie en verkeerde representatie ervan en bij de besluitvorming rond strategieën om dergelijke bedreigingen te voorkomen of te verzachten” kan in sommige landen in spanning komen te staan met de intentie van EP11 “moet bij het ontwerpen en implementeren van borgingsmaatregelen aandacht worden geschonken aan gelijkheid in relatie tot gender, aan het betrekken van jongeren en aan respect voor etnische identiteiten” of EP 12 “het borgen van immaterieel cultureel erfgoed is van algemeen belang voor de mensheid en zou daarom ondernomen moeten worden via samenwerking tussen bilaterale, subregionale, regionale en internationale partijen”.
Wie de consequenties doortrekt, kan tot de conclusie komen dat het onmogelijk is de volgende uitdaging te realiseren in EP 9: “zorgvuldig de directe en indirecte of potentiële of permanente impact moeten inscha en, zowel op korte als op lange termijn, van elke actie die invloed uitoefent op de lee aarheid van immaterieel cultureel erfgoed of van de gemeenschappen die het belichamen”.
… en een Gereedschapskist van ethische instrumenten en op elkaar inhakende documenten
In beslissing 10.COM/15.a, 8, moedigde het Intergouvernementeel Comité in 2015 de lidstaten aan ethische “tools” verder te ontwikkelen en actueel te houden (“update”) door een participatief proces waarbij gemeenschappen, groepen en relevante belanghebbenden (“stakeholders”) worden betrokken.
Met beslissing 10.COM/15.a, 9. gaf het Intergouvernementeel Comité de opdracht om een online platform met een toolkit te ontwikkelen, Baanbrekend is (potentieel, als het zou geactiveerd worden, wat eind 2022 nog niet het geval is,) 10.COM/15.a, 10 , waarbij het Intergouvernmenteel Comité “invites accredited non-governmental organizations to participate in enriching, sharing information, following-up, and contributing to update the online platform with tools of ethics for safeguarding intangible cultural heritage”.
Het ICHNGO-forum rond de 2003 UNESCO-conventie hee zich voorbije tien jaar steeds beter georganiseerd en klaargemaakt om een rol op te nemen. Hoewel het eind 2022 (nog) niet werd opgenomen als onderdeel van het bedoelde onlineplatform van UNESCO, is bijvoorbeeld de recent ontwikkelde webtoepassing over toerisme en het borgen van immaterieel cultureel erfgoed erg belangrijk, als voorbeeld van wat dit onderdeel zou kunnen worden. Noterenswaard is ook dat een themanummer in het tijdschri Volkskunde hierbij een rol hee gespeeld en ook expliciet wordt vermeld en gebruikt op h ps://www.ichngoforum.org/web-dossier-on-intangible-cultural-heritageand-sustainable-tourism (bezocht op 30/11/2022).
Actoren uit Vlaanderen (zoals Werkplaats Immaterieel Erfgoed bijvoorbeeld) spelen momenteel mee op het hoogste niveau, met wereldwijde impact via de UNESCO-instrumenten voor het borgen van immaterieel erfgoed.32 Er zijn sinds 2015 kansen, niet alleen voor vzw’s uit België, maar ook bijvoorbeeld voor internationale organisaties. Op de gigantische UNESCO-website zijn diverse soortgelijke schatkamers en gereedschapskisten voor ethiek te vinden.33 De instrumenten die WIPO ontwikkeld hee rond copyright en intellectuele eigendomsrechten zouden kunnen overgenomen worden en met hyperlinks betrokken kunnen worden in het borgingverhaal van UNESCO.34
Referentiekader Vlaamse Gemeenschap na 2019: “respect”, “dialoog” en “duurzame ontwikkeling”
Het zou een interessante, maar mogelijk dunne studie zijn om na te gaan in welke regio’s of landen, erfgoedorganisaties of -gemeenschappen de twaalf ethische principes van UNESCO voor het borgen van immaterieel erfgoed kennen en opvolgen. Dit wil niet zeggen dat er niet diverse actoren actief bezig zijn met immaterieel erfgoed, ethiek en controverse. Dat is zeker het geval, precies ook naar aanleiding van de lawine van alarmerende adjectieven die in een andere bijdrage in deze bundel wordt besproken. Wat hebben Nederland
32 h p://www.ichngoforum.org/ (bezocht op 30/11/2022).
33 h p://www.unesco.org/new/en/social-and-human-sciences/themes/global-ethics-observatory/ (bezocht op 30/11/2022); h p://www.unesco.org/new/en/social-and-human-sciences/themes/ bioethics/ (bezocht op 30/11/2022) ; h p://portal.unesco.org/en/ev.php-URL_ID=17720&URL_ DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html (bezocht op 30/11/2022); en h p://www.unesco.org/new/ en/social-and-human-sciences/themes/bioethics/international-bioethics-commi ee/ (bezocht op 30/11/2022).
34 h p://www.wipo.int/tk/en/folklore/culturalheritage/predatabase.html (bezocht op 30/11/2022)en h p://www.wipo.int/tk/en/databases/creative_heritage/codes/ (bezocht op 30/11/2022).
en de Vlaamse Gemeenschap eventueel al te melden, zowel beleidsmatig als in de praktijk?
Een kader wordt aangeboden door het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed in Nederland.35 Ze onderzochten drie gevoelige zones: vieringen van de imaginaire personages in het kalenderfeest op 5/6 december, gebruik van vuur in publieke manifestaties (zoals vuurwerk, vreugdevuren en carbuurschieten) en gebruiken van dieren in tradities. Schminken en verkleden met karikaturale verwijzingen naar mensen van (een andere huids)kleur (dan wit/blank), fijn stof en brandstof (die de gezondheid van bewoners van de planeet schade kunnen betrokkenen), en dieren (die worden mishandeld): dat waren de problematische kwesties. Opvallend was dat het frame van controversieel erfgoed zelf werd geproblematiseerd, als “stigmatiserend”. Als alternatief werd het eufemisme “erfgoed in beweging’ voorgesteld, verwijzend naar verschuivingen van waarden en normen – in wisselwerking met verschuivende normen en waarden in de bredere samenleving. De focus van deze lijn ligt op de schurende momenten tussen erfgoedpraktijk en kritische stemmen uit de samenleving (en soms vanuit de eigen groep of gemeenschap).
De spanningen die in de Ethische Principes werden geïdentificeerd speelden volop. Enerzijds waren er externe verschuivingen van kaders, verwachtingen en werk, die ook juridisch en in publiek discours vertaald werden. Anderzijds hield
35 Zie het dossier van Jet Bakels, h ps://www.immaterieelerfgoed.nl/nl/controversieelerfgoed (bezocht op 30/11/2022).
men aan lokale verwachtingspatronen vast. Toch bleken de CGI’s ook flexibel. Volgens het dossier voor kennisdeling op de website van het Kenniscentrum wordt dit als volgt geformuleerd: “Ondanks deze verbondenheid, leggen veel groepen en personen een flexibiliteit en creativiteit aan de dag als het gaat om het ‘omdenken’ van de vorm van hun erfgoed. Dit gaat samen met een bezinning op de kernwaarden van het immaterieel erfgoed: als die maar overeind blijven. Zo’n kernwaarde refereert vaak aan sociale cohesie; ‘als het samen bouwen/ vieren maar kan doorgaan’. Zo voert men veranderingen door om het eigen erfgoed vitaal en levend te houden, te borgen voor de toekomst.” Verder bleek dat voor de erfgoedgemeenschappen het handelen van en communiceren met overheden belangrijk waren, met name voor wat vergunningen betre .
Het KIEN koos als Onderzoekslijn 1 voor de periode 2017-2020, “controversieel immaterieel erfgoed”: “Hoe ga je om met maatschappelijke discussies rond immaterieel erfgoed?”.36 Noterenswaardig is de disclaimer. Het Kenniscentrum gebruikt de term ‘controversieel immaterieel erfgoed’ puur beschrijvend, in de betekenis: ‘immaterieel erfgoed waar in de samenleving discussie over is’. De term ‘controversieel’ houdt dus geen waardeoordeel in over het erfgoed zelf.”37
In Vlaanderen werd de procedure voor het indienen van een dossier voor de inventaris immaterieel erfgoed in Vlaanderen sinds 2019 aangevuld met de vraag een ethisch afsprakenkader, de “verklaring van ethische principes”, te tekenen; ook gelet op diverse spanningen rond dierenwelzijn bijvoorbeeld.
“De ethische principes, verbonden aan de Inventaris Vlaanderen van het Immaterieel Cultureel Erfgoed zijn de volgende:
1. Erfgoedgemeenschappen dragen zelf hun immaterieel cultureel erfgoed voor de Inventaris Vlaanderen voor.
2. Erfgoedgemeenschappen worden altijd betrokken bij acties m.b.t. het identificeren, documenteren en andere borgingsacties rond het immaterieel cultureel erfgoed.
3. Immaterieel cultureel erfgoed en borgingspraktijken in het kader van de Inventaris Vlaanderen gaan uit van respect voor de mensenrechten. Immaterieel cultureel erfgoed of borgingspraktijken die strijdig zijn met de internationale instrumenten over mensenrechten of die strijdig zijn met de Belgische en Vlaamse regelgeving kunnen geen plaats krijgen op de Inventaris Vlaanderen. Indien als gevolg van veranderende regelgeving immaterieel cultureel erfgoed of borgingspraktijken die al op de Inventaris werden opgenomen, in conflict komen met de geldende regelgeving, kan het erfgoed of de erfgoedpraktijk van de Inventaris Vlaanderen gehaald worden, tenzij die zich in lijn stelt met de regelgeving.
36 Immaterieel erfgoed als proe uin van een mondialiserende samenleving, Kennisagenda 20172020 Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (h ps://www.immaterieelerfgoed.nl/ image/2019/1/31/h1_kennisagenda_20217_2020_controversieel_immaterieel_erfgoed.pdf ) (bezocht op 30/11/2022).
37 Idem, p. 20.
4. Ook dierenwelzijn vormt een aandachtspunt voor de plaatsing van immaterieel cultureel erfgoed op de Inventaris Vlaanderen.
5. De Inventaris Vlaanderen wil de diversiteit zichtbaar maken van immaterieel cultureel erfgoed dat in Vlaanderen beleefd wordt door erfgoedgemeenschappen, vanuit principes van onderling respect en dialoog.
6. De Inventaris Vlaanderen kan immaterieel cultureel erfgoed beva en waar mogelijk verschillende praktijken en visies rond bestaan, of waarover maatschappelijk controverse kan bestaan.
7. Alle immaterieel cultureel erfgoed, dus ook erfgoed dat controversieel bevonden wordt, wordt benaderd in een sfeer van onderling respect en dialoog, dat wil zeggen vanuit respect voor de diversiteit van immaterieel cultureel erfgoed en voor de betrokkenen, maar net zozeer ook met respect voor anderen die dit erfgoed niet beleven of daar bezwaren tegen maken.
8. Inzet voor duurzame ontwikkeling is warm aanbevolen en kan mee inspiratie bieden of een leidraad vormen bij (beleid rond) het borgen van immaterieel erfgoed.”38
In een publiek synthesedocument van de Vlaamse overheid uit 2022 wordt expliciet de link gelegd naar de Ethische Principes van UNESCO en de wensen om hieraan verder te werken:
“De vernieuwingen in de Inventaris Vlaanderen vanaf 2019 hielden ook een verhoogde aandacht in voor ethische principes. Immaterieel erfgoed is dynamisch, het evolueert mee met de tijd en met de maatschappij, en het is soms de inzet van conflict en discussie (…) De verklaring van ethische principes maakt deel uit van de aanvraagprocedure voor de Inventaris Vlaanderen. Vlaanderen gee daarmee gevolg aan de ethische principes die UNESCO vanaf 2015 hee ontwikkeld binnen de Conventie 2003. De verklaring die erfgoedgemeenschappen onderschrijven, is vooral een instrument om te sensibiliseren, een inspanningsverbintenis. Enerzijds staan erfgoedgemeenschappen, hun welzijn en hun toestemming steeds centraal. Anderzijds moeten erfgoedgemeenschappen er zich bewust van zijn dat anderen het erfgoed soms anders beleven of er bezwaren tegen maken, en verwacht het beleid een bereidheid tot dialoog”.39
In het fraaie beleidsdocument wordt dit gezien als een eerste stap in de richting van een instrumentarium in Vlaanderen. Daar wordt ook verwezen naar de heel complexe, ambigue en problematische kwestie van het ontborgen van Aalst Carnaval in 2018 door het schrappen van de Representatieve Lijst van het Immaterieel Erfgoed, wat op de UNESCO-website le erlijk resulteerde in een
38 h ps://www.vlaanderen.be/cjm/sites/default/files/2019-10/ICE_Verklaring_van_ethische_ principes.pdf (bezocht op 30/11/2022).
39 h ps://www.vlaanderen.be/cjm/sites/default/files/2022-05/Geactualiseerde%20beleidsvisie%20 immaterieel%20erfgoed.pdf.
streep door de naam van het element en mededeling van de “cancel”beslissing. Dit is een studie waard, waarop we in deze bundel niet ingaan.40 Het is zo dat in Vlaanderen inze en op meerstemmigheid en omgaan met controverses rond erfgoed overeenkomen met één van de acht prioritaire uitdagingen van de Vlaamse overheid hee aangemerkt als werkpunt voor de volgende jaren, zoals blijkt uit de volgende lange passage. Hier blijkt ook dat zowel de Vlaamse overheid, het steunpunt en andere actoren de analyse uit 2017 van Marc Jacobs delen.41 “
5.4. Het immaterieel-erfgoedveld meerstemmig ontwikkelen (…) steeds meer aandacht voor meerstemmigheid: verschillende standpunten aan bod laten komen en rekening houden met uiteenlopende perspectieven en interpretaties. Hetzelfde erfgoed kan door verschillende ogen immers uiteenlopende betekenissen hebben. Die meerstemmigheid verder ontwikkelen in het immaterieel-erfgoedbeleid is een belangrijke uitdaging. Daarbij is het zoeken naar een broos evenwicht tussen de autonomie van erfgoedgemeenschappen en de invloed of interventies uit de ruimere samenleving of de overheid. Belangrijk aandachtspunt daarbij is ook dat erfgoedgemeenschappen meestal uit meerdere organisaties en individuen bestaan, en geen monolithische blokken vormen, maar integendeel intern soms ook verschillende standpunten en visies hebben. (…) In 2015 nam Unesco binnen de Conventie 2003 een reeks van ethische principes aan. Dit biedt een kader voor afweging tussen enerzijds het belang en de autonomie van erfgoedgemeenschappen die bij het immaterieel erfgoed betrokken zijn en anderzijds mogelijke interventies van buitenaf die hierop ingrijpen (bijvoorbeeld van overheden, privésector of toerisme) (…) De laatste jaren groeide in onze samenleving heel wat maatschappelijk debat rond antiracisme, genderactivisme, ecologie, dierenwelzijn, enzovoort. Verhi e publieke deba en rond zeer gevoelige aspecten van tradities komen daarbij steeds meer op de voorgrond. (…). De Vlaamse overheid wil rond meerstemmigheid in eerste instantie het kader aanreiken, en bewustwording en reflectie aanwakkeren. De ‘verklaring van ethische principes’, die erfgoedgemeenschappen ondertekenen in het kader van de Inventaris Vlaanderen, is een nog jong instrument waar we nog meer willen rond werken. De verklaring mag niet louter gezien worden als een formaliteit, maar moet zich verder ontwikkelen tot een instrument om meer ethisch bewustzijn en een reflex rond meerstemmigheid te creëren. Zo zou de erfgoedsector daar omkaderende acties kunnen rond uitwerken, zoals debatavonden, studiedagen of vormingen. Daarnaast is ook het werk achter de schermen belangrijk, waarbij de dienstverleners en andere spelers bemiddeling en dialoog opze en met erfgoedgemeenschappen en andere partijen. Ervaringen uitwisselen met andere landen over hoe zij omgaan met moeilijke thema’s, kan inspirerend werken. Verder
40 Zie de duiding op Borgen, p. 79. h ps://erfgoedceldenderland.be/projecten/carnaval (bezocht op 30/11/2022). Tot nog toe is er nog geen adequate studie over wat er voor, in en na 2019, de interventie in Bogota, gebeurd is: h ps://ich.unesco.org/en/RL/aalst-carnival-00402 (bezocht op 30/11/2022).
41 Zie ook E. Doesselaere, Op zoek naar het evenwicht, in: Faro. Tijdschri over cultureel erfgoed 15:2, 2022, p. 62-65.
kan onderzoek thema’s helpen duiden en context bieden, wat tot een beter begrip kan leiden.”(aldus de Vlaamse overheid!)42
Verder in diezelfde sleutelparagraaf wordt een heel interessant onderscheid gemaakt tussen het (deels nog te ontwikkelen) instrumentarium van UNESCO enerzijds en het Vlaams niveau anderzijds:
“Het ethische instrumentarium in het kader van het borgen van immaterieel erfgoed wordt idealiter verder uitgebouwd. De ethische principes van Unesco zijn immers in de eerste plaats bedoeld om erfgoedgemeenschappen en immaterieel erfgoed te vrijwaren van ongepaste interventies van buitenaf. De verklaring van ethische principes bij de Inventaris Vlaanderen daarentegen is nu vooral een instrument in het kader van ethisch handelen van de erfgoedgemeenschappen zélf. Ze beschermt het erfgoed en de betrokken gemeenschappen echter niet in een ruimere context, zoals tegen commercieel gebruik. Daar kunnen we de komende jaren samen met de sector verder rond werken. Bij conflicten neemt de Vlaams overheid doorgaans zelf geen standpunt in en komt ze alleen in uiterste gevallen tussen. Bemiddeling gebeurt immers het beste door de cultureel-erfgoedorganisaties die dicht bij de betrokken erfgoedgemeenschappen staan. Het is belangrijk dat hun rol daarin erkend wordt en dat er aandacht is voor competentieontwikkeling van medewerkers. Het gaat immers om eerder onzichtbare processen, die weliswaar specifieke vaardigheden en kennis veronderstellen en arbeidsintensief zijn.”43
Met deze insteken worden diverse uitdagingen rond ethiek pragmatisch en reflexief gekaderd en komen eerdere ontwikkelingen samen, gaande van de nadruk op erfgoedgemeenschappen, framing en competentieontwikkeling, ook in erfgoedmakelaardij als kritische succesfactor. Ethiek staat eindelijk op de agenda.
Als element van witte of net donkere volkscultuur opgenomen zijn op een ICE-Lijst in de tempel van UNESCO is in de gewekte jaren 2020 niet meer zonder risico, zolang er geen adequate vangnetten of val-remmende-touwen zijn of zolang er niet snel preventief geschakeld en getransformeerd wordt.
Detail uit het schilderij de heksensabbat, door Claes Jacobsz van der Heck, 1636, olieverf op paneel, Rijksstudio, Rijksmuseum Amsterdam, SK-A-2373
42 h ps://www.vlaanderen.be/cjm/sites/default/files/2022-05/Geactualiseerde%20beleidsvisie%20 immaterieel%20erfgoed.pdf (bezocht op 30/11/2022).
43 Ibidem, p. 39.
Ethiek en omgaan met immaterieel controversieel erfgoed, met name op weg naar transformatie, vormen een moeilijke evenwichtsuitdaging, De afbeelding is “De beroemde Hollandse koorddanseres in Londen”, gravure door Marcellus Laroon (II), The Cryes of the City of London Drawne after the Life., c. 1690, Rijkstudio, Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-2009-4159 http://hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.492029
marc jacobs en jiyun zhang | immaterieel controversieel erfgoed
marc jacobs controverse
Kritische nabijheid
De veldgids voor Controversy Mapping (2022) van Tommaso Venturini & Anders Kristian Munk en de erfenis van Bruno Latour
“Don’t forget that controversy mapping was born inside the slightly protected space of the classroom (…) Controversy mapping is a way of assembling disputes and ruptures, but now it has to face huge gaps in the way the world itself is being produced.” (Bruno Latour, 2022)1
“Controversy mapping (…) concerns “la vérité de la relativité et non relativité du vrai » - the truth of relations, not the relativity of truth”.2
In 2022 verschijnt Controversy Mapping: A Field Guide. In hetzelfde jaar verdwijnt Bruno Latour.3 Zijn voormalige collega en ICT-fixer Tommaso Venturini publiceert als naschri in die veldgids een interview dat hij samen met mederedacteur Anders Kristian Munk enkele maanden voor het overlijden had afgenomen van de beroemde Bourgondische Parijzenaar en grootmeester van actor-netwerktheorie. De voorbije jaren, en vooral sinds duidelijk werd dat zijn dagen geteld waren door een uitgezaaide alvleesklierkanker, koos Latour zijn doelen en boodschappen scherper en ongeruster dan voorheen. Klimaatverandering en de problematische evolutie van het getikte getok en het gekwe er in de sociale media en de publieke politieke ruimte baarden hem grote zorgen en ze en hem aan tot het luiden van de alarmklokken. De pamfle en die daarin een rol speelden werden trouwens ook onmiddellijk in het Nederlands vertaald en gepubliceerd.4
Controversy Mapping kan worden gelezen en gebruikt als een van de onvoltooide gereedschapskisten die Latour en zijn apostelen hebben achtergelaten. Ook andere voormalige medewerkers en doctorandi, zoals
1 A Conversation with Bruno Latour, in: T. Venturini & A. K. Munk, Controversy Mapping. A Field Guide. Cambridge, 2022, p. 292.
2 Venturini & Munk, Controversy, p. 134.
3 h ps://hal.archives-ouvertes.fr/hal-03227146 (bezocht op 6 december 2022): De in deze bundel gereproduceerde a eeldingen die werden gepubliceerd in Controversy Mapping (zie ook p. 21) mogen gratis gebruikt worden onder licentie Creative Commons A ribution – ShareAlike 4.0.
4 Zie B. Latour, Oog in oog met Gaia: acht lezingen over het Nieuwe Klimaatregime. Amsterdam, 2017; B. Latour, Waar kunnen we landen? Politieke oriëntatie in het Nieuwe Klimaatregime. Amsterdam, 2018; B. Latour, Het parlement van de dingen. Over Gaia en de representatie van niet-mensen. Amsterdam, 2020; B. Latour, Waar ben ik? Lockdownlessen voor aardbewoners. Amsterdam, 2021. Voor een inleiding in het Nederlands op het oeuvre van Bruno Latour, zie: A. Kleinherenbrink, De constructie van de wereld. De filosofie van Bruno Latour. Amsterdam, 2022.
Albena Yaneva in studies over architectuur, ontwikkelden de voorbije decennia modellen en casestudies rond controverses.5 De oriëntatie op controversiële onderwerpen werpt een onthullend licht op de pedagogische praktijken van de invloedrijke Franse denker. Er blijken diverse opmerkelijke verbanden te zijn met methoden en modellen uit semiotiek, antropologie, etnografie en volkskunde/etnologie, dus met de voorgangers of onderdelen van kritische erfgoedstudies, overigens ook in het oeuvre van Munk en Venturini zelf, zoals we in de volgende paragraaf zullen ontdekken. Is “kritische nabijheid” bij het werken rond de “kritische zone” met de gereedschapskist uit de “Field Guide” en met de recente Agenda nagelaten door Latour een interessante piste voor erfgoedtheorie, -beleid en -praktijk? Deze vraag stellen is ze beantwoorden, met name in dit artikel.
… een stoutmoedig avontuur dat etnologen uitnodigt …
Anders Kristian Munk studeerde in 2006 af als master in de Europese etnologie aan de Universiteit van Kopenhagen, voor hij in 2010 te Oxford promoveerde tot doctor in de geografie. Hij passeerde via Bruno Latour en zijn kernploeg, voor hij in Denemarken zelf “controversy mapping” zou onderwijzen. Hij is tegenwoordig directeur van TAL, het Techno-Antropologie Lab aan de Universiteit van Aalborg (Denemarken).
5 A. Yaneva, Mapping Controversies in Architecture. Farnham, 2012; A. Yaneva, Five Ways to Make Architecture Political: An Introduction to the Politics of Design Practice. Londen, 2016.
Munk publiceerde in 2014 samen met Elgaard Jensen in een themanummer in Ethnologia Europaea een bijdrage die in het editoriaal van Marie Sandberg werd gekwalificeerd als “truly daring” voor de hedendaagse etnologie/“volkskunde”: “Their bold adventure invites ethnologists to embrace not only controversy mapping but also new-old notions of culture, connections and wholes.”6 Op het eerste gezicht komt de oefening in hun artikel een beetje geforceerd over, als een opportunistische poging om “controversy mapping” en bij uitbreiding actor-netwerktheorie te propageren in de Europese etnologie. Aan de hand van de woorden “atlassen” of “cartografie” proberen ze in te haken op een afgesloten hoofdstuk of zelfs trauma, een teleurstellende Europese onderneming, zeg maar “epic failure”, in volkskunde, in de drie decennia voor en na het midden van de 20e eeuw.7
De volkskundeatlassen of de volkskundige cartografische methode dus, maar dat had u ongetwijfeld begrepen. Bij nader inzien wordt in het artikel vooral een gereedschapskist van Actor-netwerktheorie aangeprezen. Als voorbeeld hanteerden ze – let wel: bijna tien jaar geleden (dus lang voor Astra-Zeneca en Pfizer met hun COVID-19-remmers op de markt kwamen) – het toen wild overkomende voorstel van een studie van een grootschalig vaccinatieoffensief als potentieel relevant thema voor de Europese etnologie. Ze suggereerden dat de onderzoekers zouden kunnen starten met een reeks namen van firma’s, producten, virologen en immunologen, politici en opiniemakers: “a set of traceable elements that they can follow across different datasets to determine who is talking about what, when they are doing so, and in which contexts. If the topic is a new immunisation scheme, then the list might contain the names of the pharmaceutical companies supplying the vaccine, the spectrum of reported side effects, the names of known anti-vaccination activists, or the most frequently cited studies on the safety of the vaccine.”8 Er moest dan op zoek worden gegaan naar sporen en lijnen in blogs en sociale media, in de wetenschappelijke literatuur en in de klassieke pers, zodat men zicht krijgt op de complexiteit van de controverse (en van de motieven van pro- en antivaxers). Dit kan leiden tot een visuele voorstelling van patronen die op het wereldwijde web kunnen worden getraceerd en in het leven van alledag impact hebben. Op deze wijze brachten Munk en zijn collega nogmaals het potentieel van actor-netwerktheorie (ANT) voor actuele onderwerpen die de Europese etnologie in beeld, net zoals dat in Ethnologia Europaea een jaar eerder was gedaan in een bijdrage van Carina Ren en Morten Krogh.9
Ook Tommaso Venturini hee op de intersectie van vele thema’s, disciplines en controverses gewerkt. Hij accumuleerde in de jaren 2010 en 2020 een groeiende gereedschapskist met digitale analysetechnieken en apps
6 M. Sandberg, ‘Ethnologia Europaea Revisited: Launching Future Ethnologies. An Introduction’, Ethnologia Europaea 44:3, 2014, p. 1-16, p. 12-13.
7 Zie bijvoorbeeld J.J. Voskuil, ‘De eerste aflevering van de Europese Volkskunde-atlas. En de laatste?’, Volkskundig Bulletin 8, 1982, p. 180-194.
8 A. Munk & T. Jensen, ‘Revisiting the Histories of Mapping. Is there a Future for a Cartographic Ethnology?’, Ethnologia Europaea 44:2, 2014, p. 31-47.
9 C. Ren & M. Krogh Petersen, ‘The Study of Culture at the Intersection of Actor-Network Theory and Ethnology’, Ethnologia Europaea 43:1, 2013, p. 98-111.
voor controverse-onderzoek, webcrawling en representaties.10 Hij ze e dit onder andere in om het opkomende veld in Frankrijk van actoren rond de UNESCO-Conventie voor het borgen van immaterieel cultureel erfgoed (2003) in kaart te brengen.11 Zo liet hij de apps issuecrawler.net en webatlas.fr/wp/ navicrawler los op het wereldwijde web met sleutelwoorden over “patrimoine culturel immateriel”, dit in combinatie met deskresearch over NGO-netwerken en andere informatie over etnologisch onderzoek. De resultaten werden verwerkt in grafische voorstellingen met instrumenten zoals Heatgraph: h p://tools. medialab.sciences-po.fr/heatgraph/. Zo zagen Severo en Venturini het effect van schalen (en subsidiariteit) maar ook dat immaterieel erfgoed soms gelinkt is aan heel specifieke locaties (dus plekken op klassieke kaarten), en vaak aan een specifieke erfgoedgemeenschap (met organisaties, instellingen, verenigingen, groepen, …). Maar zo geven Severo en Venturini toe: dit rolt niet zomaar op het beeldscherm of uit de printer door een druk op de knop. Er komt een reeks kunstgrepen, knepen en binnenwegen (onder andere kennis van het erfgoedveld of immaterieel-erfgoedpraktijken) aan te pas om de kaarten leesbaar te maken. Het gaat met andere woorden over een heel eclectische en pragmatische aanpak: « Pour gérer ce problème, les chercheurs ont mis en place différentes solutions empiriques en mélangeant, souvent de manière intuitive et non argumentée, une représentation topologique avec des éléments provenant de la topographie. Ce mélange est vu parfois comme inapproprié, notamment par les chercheurs en géographie déstabilisés par un usage de termes et de signes qui leur sont familiers dans un contexte différent. L’utilisation de termes comme carte, centre/périphérie ou frontière peut laisser entendre qu’une carte du Web peut être lue à travers les mêmes outils conceptuels employés pour les cartes géographiques. »12 Dit monitoring- en analysewerk van het immaterieel-erfgoedveld zou de volgende jaren worden uitgewerkt door het Franse ministerie voor cultuur, NGO-netwerken en onderzoekers zoals Marta Severo, die met name participatie in de cultuursectoren in kaart zou brengen. 13 De gereedschapskist die via (het veldboek van) Munk en Venturini (en Latour) wordt aangereikt, is niet alleen voor etnologisch onderzoek of voor het immaterieel-erfgoedparadigma relevant, maar ook voor de centrale thema’s in dit speciale nummer: erfgoedstudies, -praktijken en -controverses en onderwijstrajecten.
10 h p://www.tommasoventurini.it/wp/ (bezocht op 6 december 2022) en h ps://publicdatalab.org/ (bezocht op 6/12/2022).
11 M. Severo & T. Venturini, ‘Intangible cultural heritage webs: Comparing national networks with digital methods’ New Media & Society, 18:8, 2016, p. 1616–1635. h ps://doi.org/10.1177/14614448145679 81h ps://www.researchgate.net/publication/322548803_Enjeux_topologiques_et_topographiques_ de_la_cartographie_du_Web_Le_cas_du_patrimoine_culturel_immateriel_francais (bezocht op 6/12/2022).
12 M. Severo & T. Venturini, ‘Enjeux topologiques et topographiques de la cartographie du Web. Le cas du patrimoine culturel immatériel français’, Réseaux 195:1, 2016, p. 85-105.
13 M. Severo & S. Cachat (eds.), Le patrimoine culturel immatériel et numérique. Parijs, 2017 en M. Severo, L’impératif participatif: Institutions culturelles, amateurs et plateformes. Parijs, 2021.
Onderzoek en onderwijs van Bruno Latour en co
Latour verbindt in het hogervermelde interview de controversecartografie expliciet met zijn eigen parcours als professor in Frankrijk. Hij was als docent in de École des Mines in Parijs in de jaren 1990 op zoek naar een didactisch middel om de ingenieurs in opleiding aan het denken te ze en over de rol van wetenschap in de maatschappij en vice versa. Hij vond naar eigen zeggen inspiratie in academisch onderwijs in Groot-Bri annië en Nederland waar Harry Collins, Steve Shapin en Wiebe Bijker controverses onderzochten en hun studenten daaraan blootstelden. Hij combineerde dit met experimenten van Michel Callon in de analyse van citatienetwerken. Maar ook met de groeiende mogelijkheden die AltaVista en andere instrumenten op het kersverse wereldwijde web boden en met de opties die programma’s voor Co-wordanalyse boden, om betekenisnetwerken en hyperlinks in kaart te brengen: “we just grabbed all those carthographic metaphors. I am not sure it was the best idea, but it did stick (…) I don’t think it came from a great theoretical insight at the time”.14 Het bleek vooral een goede formule om de ingenieursstudenten te prikkelen en inzichten in wetenschapssociologie mee te geven door hen onopgeloste controverses te laten onderzoeken.
Na zijn overstap naar de opleiding sociale wetenschappen in Sciences Po te Parijs bleef Latour controverses als insteek gebruiken voor zijn studenten en doctorandi, voor het laten maken van interviews, representaties en websites. Voor het realiseren van diverse trajecten op het web en met name de didactische inzet ervan, kon Bruno Latour een langdurige samenwerking opze en met Tommaso Venturini. In de jaren 2010 werd het onderwijsproject open geplooid in een rijkelijk gesubsidieerd FORCCAST-traject met diverse middelbare scholen en universiteiten in Frankrijk. Op de resultaten van enkele van de erfgoed gerelateerde projecten in FORCCAST worden in een andere bijdrage in deze gelegenheidsbundel in Volkskunde ingegaan.15 Naast de focus op de link tussen middelbaar en hoger onderwijs in Frankrijk werd dit op internationaal niveau uitgerold op het niveau van master- en doctoraatsopleidingen waar actor-netwerktheorie vandaag een belangrijke rol speelt als onderzoeksmethode en -inspiratie.
Wie op zoek is naar een goede systematische inleiding in die actornetwerktheorie à la Bruno Latour die bruikbaar is voor hedendaagse erfgoedstudies, etnologie/volkskunde of andere transdisciplines, kan worden aangeraden te starten met hoofdstuk vier van de veldgids over het verkennen van controverses als actor-netwerken.16 De beginzinnen va en de invalshoek goed samen: “Controversy mapping is a method for studying collective situations through the association and opposition that compose them. The same is true of the two approaches that inform it: actor-network theory and digital methods”.17
14 Venturini & Munk, Controversy, p. 285.
15 Conversation, p. 289.
16 Al biedt M. Michael, Actor-Network Theory: Trials, Trails and Translations. Los Angeles, 2017 wel een globaler overzicht, op de rhizoom na Latour.
17 Venturini & Munk, Controversy, p. 109.
De nieuwe en snellere onderzoeksmogelijkheden en uitdagingen die sociale media, het wereldwijde web of allerlei digitale instrumenten bieden is één belangrijke kant van dit verhaal, in onderzoek maar ook in hedendaags onderwijs. Hierbij kan vooral gewezen worden op een krachtige onderzoekstraditie aan en vanuit de Universiteit van Amsterdam, in de netwerken van Richard Rogers, die overigens de veldgids ook mocht inleiden.18 Dit wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk vijf over de gereedschapskist van digitale methoden en in hoofdstuk zes over het klaar- en bruikbaar maken van digitale bronnenreeksen. Verder worden, in hoofdstuk zeven, ook door het netwerk van Venturini zelf ontwikkelde visuele netwerkanalyseprogramma’s gepresenteerd en gelinkt aan diverse oudere methodes. Daar wordt wel duidelijk wat bij verkeerd gebruik van de gereedschapskist of de veldgids de achilleshiel is. Want er is de voorbije decennia in de sociale wetenschappen een groot corpus aan netwerkanalyseprogramma’s en modellen ontwikkeld die maar zijdelings of niet worden vermeld terwijl ze mogelijk veel meer kansen en inzichten kunnen bieden. Deze veldgids is dus niet het antwoord voor wie op zoek is naar de SOTA (“state of the art”) in netwerkanalyseprogramma’s of in argumentatieanalyse bijvoorbeeld. In de laatste paragraaf wordt trouwens benadrukt dat (sociale of andere) netwerken niet met actor-netwerken kunnen worden gelijkgesteld en dat er dus andere benaderingen mogelijk zijn naast de voorbeelden van huisvlijt die worden geserveerd. Dit wordt niet opgelost in het boek, dus zowel in netwerkanalyse als cartografie wordt hier geen kanten-klaarmethode geboden of overtuigend instrumentarium geboden. De hoofdstukken vijf, zes en zeven bieden een boeiende grabbelton, die vooral ook nu ig is in combinatie met de websites van de betrokken onderzoekers19 en onderzoeksgroepen, en als opstapje aan een sterk evoluerend veld vol apps, voorbeelden en technieken over en in het wereldwijde web.
Sprookjes, verhalen en modellen
In hoofdstuk vier wordt ingegaan op de toe-eigening, door de protagonisten van actor-netwerktheorie, van onder andere etnomethodologie en semiotiek en heel in het bijzonder sprookjes- en ander verhalenonderzoek, zoals dat van Vladimir Propp (1895-1970), Algirdas Greimas (1917-1992) en anderen. Deze domeinen behoorden midden twintigste eeuw tot de invloedrijke canon van volkskundig onderzoek. Venturini en Munk wijzen daarbij expliciet op het belang van het narratologische (verhalen)onderzoek van Algirdas Greimas, in de Parijse microkosmos van het structuralisme, poststructuralisme en wat daarna kwam, dus ook in de ontwikkeling van actor-netwerktheorie, in het
18 R. Rogers, ‘Preface: The Politics of Association on Display’, in: Venturini & Munk, Controversy, p. xvi-xx. Zie ook R. Rogers, Doing Digital Methods. Los Angeles, 2019.
19 Zie vooral h p://www.tommasoventurini.it/wp/ (bezocht op 6/12/2022) en de daar aangeboden hyperlinks.
bijzonder.20 In sprookjes kan er van alles: spiegels, stoelen, zwaarden of dieren kunnen spreken en invloed uitoefenen, niet-mensen hebben agentschap, … De hoofdpersonages kunnen prinsessen, kabouters, dieren, dingen of geesten zijn; ze kunnen taken uitvoeren, resultaten bereiken, falen of succes boeken. Vandaar komt de uitdrukking actanten. Het zijn de technieken van de narratologie die de protagonisten van actornetwerktheorie hielpen om creatief te werken, entiteiten te identificeren, de actanten en verhaallijnen te traceren of net te construeren. In hun casestudy’s maakten ze ook lijstjes van relevante elementen: “to have the best record of items to follow time, space, and contexts (…) issue dictionnaries help identify the characters and stage props that actors mobilize in their account of the situation.”21
Maar het maken van lijstjes van actanten en actoren is maar een eerste stap. Greimas bood instrumenten aan om de vertelrollen met schema’s te beschrijven en te analyseren. Hierbij wordt uitgegaan van een zender (een actor die andere actoren tracht te manipuleren, versta bij te sturen of van het eigen pad te doen afwijken) die in een performance (queeste) subjecten de actie laten dragen met gevolgen voor de objecten (die vaak mensen kunnen zijn) die de consequenties dragen. De performance wordt vooruitgeholpen door helpers die het subject de competenties kunnen bijbrengen om de queeste uit te voeren. Maar er zijn ook opponenten die tegenwerken. Tenslo e is er een ontvanger, de actor die de actie “sanctioneert” door over het slagen van de performances te oordelen en de zender of het subject kan belonen 22
In de kern zit het kijken naar acties die bepaalde consequenties kunnen hebben, variërend van falen tot succes en hoe materiële cultuur daarbij een rol speelt. Munk en Venturini maken en passant duidelijk hoe belangrijk de (narratologische, waaronder “volkskundige”) technieken zijn om verhalen zowel te analyseren als te organiseren en te “framen” in actor-netwerktheorie in het algemeen en controverseonderzoek in het bijzonder. Hierbij wordt de anekdote over de gewichten aan hotelsleutels aangehaald en waarom en hoe dat kan helpen voor het programma van het achterlaten bij de receptie zodat het antiprogramma (mensen die gewoon de sleutel meenemen als ze het hotel verlaten) kan worden overstegen. Zo’n verhaal wordt dan ontleed met instrumenten zoals de modellen van Greimas en dan vertaald naar een metamodel. Uit treffende casestudies distilleren actor-netwerktheoriemakers interessante schema’s, modellen en scripts. Munk en Venturini maken een bloemlezing van de ondertussen wereldberoemde casestudy’s in actornetwerktheorie, zoals bijvoorbeeld de mislukking van het maken van het Britse militaire vliegtuig TSR2, een Frans wetenschappelijk bodemonderzoek in het Boa Vistawoud in Brazilië, de onderhandelingen over en met Sint-
20 B. Latour, Reassembling the Social. An Introduction to Actor-Network-Theory. Oxford, 2005, p. 54, noot 54 en L. Beetz, ‘Latour with Greimas Actor-Network Theory and Semiotics’, h ps://www.academia. edu/11233971/Latour_with_Greimas_Actor_Network_Theory_and_Semiotics (bezocht op 6/12/2022).
21 Venturini & Munk, Controversy, p. 122.
22 Vergelijk met de presentatie van het actantieel model in K. Brillenburg Wurth & A. Rigney (eds.), The Life of Texts. An introduction to Literary Studies. Amsterdam, 2019, p. 175-176.
Jacobsschelpen in de Franse baai van St. Brieuc in de jaren 1970 of de fruitvliegjes in het laboratorium van Thomas Lorgan. Naar het voorbeeld van de grootmeesters spellen ze uit hoe agentschap (“agency”) kan worden uitgedrukt en in vier stappen effect sorteren:
1. Betrek verschillende actoren (verzamelen of assembleren: “acting as assembling”) 1bis) Breng ze in een fuik of tunnel: via een “obligatory passage point”;
2. Coördineer hun acties (zet ze op dezelfde lijn: “acting as aligning”);
3. Buig hun traject af (omleiden, “acting as detourning”: in de gewenste richting);
4. Herdefinieer hun identiteiten (”acting as being”), waar het dynamisch karakter van identiteitsvorming binnen een netwerk centraal staat.
In het fraaie vierde hoofdstuk van de veldgids demonstreren Venturini en Munk de kracht van het door Greimas en anderen geïnspireerde raster voor de analyse van de evolutie en machtsstrijd in een discussie over wijnbouwcultuur in de Languedoc, rond “terroir”, erfgoed, “appellation d’origine contrôlée”(AOC), biologische landbouw en zogenaamde “natuurlijke” wijnbouw. Dit levert meer gesofisticeerde manieren op om zo’n verhaal met meerdere actanten, perspectieven en lagen te vertellen, zoals de hier gereproduceerde figuur illustreert.23
Cartogra e of rijkere dossiers: controverseatlassen
Via de veldgids van Venturini en Munk komt dus een interessante, nietlimitatieve gereedschapskist in beeld, met allerlei metaforen, instrumenten, technieken en schema’s die soms deels toegeëigend blijken te zijn uit oudere etnomethodologische, volkskundige of etnografische studies of, tegenwoordig,
23 Venturini & Munk, Controversy, hoofdstuk vier, pp. 109-115 en p. 122-124 (figuur 28 op p. 23).
Toepassing van concepten van Algirdas Greimas bij het analyseren van discussies over kwaliteit van wijn in Frankrijk tussen protagonisten die een terroir en erfgoed benadering cultiveren, zij die natuurlijke processen centraal stellen en wijnmakers die de link met terroir loslaten en focussen op de smaken van consumenten. Zie de bredere analyse in Venturini & Munk, 2022, p. 109-124, met in het bijzonder p. 114 en p. 123, CC BY-SA 4.0.
die hulpmiddelen van Digital Humanities mobiliseren. Dat gereedschap kan van pas komen en nu ig en bruikbaar zijn, zowel in erfgoedwerk, -onderzoek als in onderwijs, in het bijzonder bij de deconstructie van controverses. Het kan de aandacht en gevoeligheid van onderzoekers en andere actoren stimuleren en daarna rijke en complexe dossiers opleveren. Het is de vraag in welke mate het vasthouden aan het woord “cartografie” beperkend of misleidend kan zijn, temeer daar er, zoals Bruno Latour zelf toegaf (zie hoger), geen strak of doordacht plan achter zat. Het is vooral interessant om meervoudige componenten van een controverse op hetzelfde vlak, zicht- of leesbaar te maken. Het kan sensibiliserend werken om telkens met nieuwe ogen te kijken, alsof men – telkens opnieuw – een ontdekkingsreiziger of onderzoeker zou zijn die een onbekend terrein in kaart wil brengen: “to chart each controversy as a space (i.e., a terra incognita surveyed for the first time), rather than onto a space (i.e., pinning entities to an existing map of a well-known territory).”24 Kaarten kunnen als beschrijvingen worden gezien, als instrumenten om vergelijkingen mogelijk te maken of om macht uit te oefenen. Maar zou een betere metafoor niet zijn
24 Venturini & Munk, Controversy, p. 215.
dat men een atlas, of bij uitbreiding een rijk dossier, beoogt te maken, die onder meer geschikt is om om te gaan met controverses, bijvoorbeeld over erfgoed, en zich te bewegen in de realiteit, en daar dingen in beweging te brengen. In de bijdrage tot Ethnologia Europaea benadrukte Munk25 het belang van lijsten van elementen die moeten worden gevolgd waarheen ze leiden, op een “onbevangen” manier die als etnomethodologie doet denken, maar dan met actanten die niet noodzakelijk mensen moeten zijn en ook surfend (in cyberspace) kunnen worden getraceerd. Etnomethodologie 2.0 kan een alternatieve (aanvullende) metafoor zijn, in combinatie met de representatie van de resultaten in bijzondere “atlassen”.
Een van de relevante principes voor controverseonderzoek is wat Venturini de “second-degree objectivity” hee gedoopt. Er wordt getracht diverse opinies en stemmen in beeld te brengen, maar ze krijgen niet allemaal evenveel gewicht. Er wordt gekeken naar de invloed en bevoegdheid, “political capability”, waarbij een proportioneel gewicht wordt ingecalculeerd. Multiperspectiviteit en meerstemmigheid staan centraal, maar ze worden – waar nodig – wel proportioneel behandeld. Daarbij wordt gekeken naar (1) hun representativiteit, (2) hun invloed en (3) hun belang. De representativiteit van een perspectief hangt in sommige gevallen samen met het aantal actoren die het delen, en de manier waarop dit gebeurt. De invloed hangt samen met macht, de kansen om het verloop vorm te geven of anderen te forceren en die achter de eigen belangen te scharen. Al kunnen zeer vocale, retorisch excellerende stemmen hier ook een sturende rol in spelen. “Second-degree objectivity thus comes from the capacity to display a controversy from its different viewpoints, giving each of them a visibility proportional to the actors they represent, the influence they are able to exert, and the interest they have in the eyes of the cartographer.”26
Het mag duidelijk zijn dat ook de onderzoekers/dossiermakers/cartografen een grote rol spelen bij de organisatie van het materiaal. Zij moeten immers navigeren tussen voldoende complexiteit en leesbaarheid. Dit is volgens Venturini zowel de grote paradox, spanning als uitdaging bij het in kaart brengen van controverses: “to explore their full complexity, but also to facilitate their understanding; to help the public in opening the black boxes of technoscientific debate, but also in closing them down”.27
Een atlas voor controverses, met parateksten
Hoe een atlas er moet uitzien, hangt van geval tot geval af. Munk en Venturini demonstreren hun aanpak aan de hand van een controverse rond de olifanten van het Nationaal Park van Amboseli aan de voet van de Kilimanjaro in Kenia. Men zou het als de analyse van opties in het beheer van natuurlijk,
25 Munk & Jensen, Revisiting, p. 44.
26 Venturini & Munk, Controversy, p. 239 en h ps://scalar.usc.edu/works/cultural-geography/key-termsecond-degree-objectivity (bezocht op 10/12/2022).
27 Venturini & Munk, Controversy, p. 239.
landschappelijk en andere vormen van erfgoed kunnen benaderen, met ook een toeristische dimensie; mutatis mutandis relevant voor erfgoeduitdagingen in België en Nederland. Hun insteek was een colloquium in de Serena Lodge van het Nationaal Park op 4 en 5 april 1995, waar werknemers van het park, ecologen, touroperators, journalisten, beleidsmakers, vertegenwoordigers van de Masai en donors uit binnen- en buitenland aan deelnamen. Onderwerp was het beheer van de olifantenpopulatie in de regio maar ook van de hulpbronnen en het gebruik van de grond in het park. Er waren twee grote modellen over hoe dat best zou kunnen. De eerste redenering was dat olifanten een sleutelsoort (keystone species) zijn om de ecosystemen in Kenia in evenwicht te houden. Centraal staat biodiversiteit in de savanne (door olifanten open plaatsen te laten maken, die ook bruikbaar zijn door andere soorten) en in het woud (door begroeiing te doorkruisen). Op voorwaarde dat ze niet met te veel op een kleine ruimte zijn. De toenmalige directeur van de Wildlife Service van Kenia, ecoloog David Western, huldigde deze benadering. Een andere redenering is dat de Afrikaanse olifanten een soort van zeer grote waarde (“conservation value”) zijn, onder andere omdat ze intelligent matriarchale systemen cultiveren. Dit werd door onderzoekers zoals de Amerikaanse etholoog Cynthia Moss onderzocht en verdedigd. Die cultuur en die groep dragers ervan (olifanten) preserveren en faciliteren hebben prioriteit, onder andere door het laten leven in een beschermd en afgesloten gebied. Beide stellingen zijn coherent en aanvaard, maar ze gaan moeilijk samen in processen van conservatie van “wildlife”. Moeten, zoals het eerste model impliceert, verschillende olifanten buiten het park worden geplaatst (met alle gevaren voor henzelf en voor anderen) of moeten ze ongestoord blijven binnen een relatief veilige zone en dus prioriteit krijgen over andere ecologische overwegingen? Met controversy mapping worden de spanningen en interactie tussen beide opties in kaart gebracht. Abstracter bekeken gaat dit ook over een spanning tussen enerzijds wetenschappelijk onderbouwde stellingen en discussies in de ecologie die een dynamisch evenwicht tussen flora en fauna proberen te bewaken en anderzijds de stellingen van ethologen die zich in één soort specialiseren en er als het ware tussen gaan leven om de interne verhoudingen te bekijken en te begeleiden.
Maar uit verdere analyse van wat er door de jaren heen gebeurde, blijkt dat vele actoren, planten, dieren, politici, internationale NGO’s, enzovoort hier meespeelden, inclusief de olifanten zelf die met hun gedrag in groep of via onderzoekers bijvoorbeeld konden deelnemen aan de controverse. Sommige groepen, zoals de Masai, bleken geen homogene actoren (“etnische groep”) te zijn, maar soms ook werknemer van het Nationaal Park of net bewoners van buiten het parkgebied die stropers en/of olifanten over de vloer zouden kunnen krijgen. Terwijl Moss vooral binnen de contouren van het park probeerde te werken, haalde ze wel argumenten aan over Afrikaanse olifanten als erfgoed van de wereld, en dus ook een gedeelde verantwoordelijkheid met de internationale gemeenschap. Terwijl Western een breder systeem dan het park als model hee , zet hij vooral in op lokaal draagvlak en participatie van gemeenschappen en groepen. De complexiteit kan volgens Venturini en Munk best worden gevat in een atlas, een combinatie van diverse voorstellingen en begeleidende dossiers.
Boom van onenigheden, rond de conservatie van Amboseli-olifanten, gemaakt door Tommaso Venturini en Anders Kristian Munk, over het beheer binnen en/of buiten een natuurpark, Venturini & Munk, 2022, p. 242, CC BY-SA 4.0.
Een eerste type “kaart” is een “boomstructuur”, een “boom van onenigheden”. Het doel van zo’n representatie is duidelijk te maken dat men er niet geraakt met het traceren van binaire opposities maar dat men moet kunnen weergeven hoe argumenten op elkaar voortbouwen of reageren. Een vraag in het debat wordt beantwoord met verschillende antwoorden en vragen. Het voorbeeld van het debat tussen Western en Moss in de figuur op pagina 402 duidt de standpunten aan, waarbij de onderzoekers de frontzone in het midden hebben aangebracht om de interactie en diverse standpunten in kaart te brengen, gecentreerd rond vragen zoals Waarom zijn olifanten belangrijk? Of: Hoe moet de situatie (het park, de regio, de ecosystemen…) beheerd worden en wie is er betrokken?
Een tweede type “kaart” is een schema om uitspraken en stellingen aan actoren te verbinden: een matrix met in de rijen de “issues” en in de kolommen de actoren. Er kan nog met kleuren en al dan niet gearceerde achtergronden worden gewerkt om de aandacht van de gebruiker te vestigen op diverse kampen of gelijkgestemde ideeën. Bovendien wordt de volgorde van actoren zo “ge(ar)rangeerd” dat het geheel leesbaarder wordt.
Een Actor/issuetafel over de Amboselicontroverse, gemaakt door Tommaso Venturini en Anders Kristian Munk, Venturini & Munk, 2022, p. 244, CC BY-SA 4.0.
Een derde type “kaart” duidt op associaties tussen entiteiten in de controverse (issues, actors) die netwerken, webben, vormen van allianties of opposities aantonen. Dit kan vandaag bijvoorbeeld via hyperlinks, citaten en voetnoten: parateksten worden gevonden.
Een netwerkdiagram van actoren in de Amboselicontroverse, Venturini & Munk, 2022, p. 245, CC BY-SA 4.0.
Een vierde type “kaart” hee als doel te tonen hoe controversiële onderwerpen deel zijn van ruimere “metacontroverses”; van verschillende en soms conflicterende wereldbeelden. Het brengt het inzicht dat het onmogelijk is een controverse op één schaal te va en. Goede atlassen zouden de verbindingen tussen schalen moeten laten zien.
Debatschalen van actoren in de Amboselicontroverse, gemaakt door Tommaso Venturini en Anders Kristian Munk, over het beheer van Amboseli-olifanten in en/of buiten een natuurpark, Venturini & Munk, 2022, p. 246, CC BY-SA 4.0.
Verder kan zoals blijkt uit de voorbeelden ook de chronologie worden gevolgd door reeksen van de net beschreven kaar ypes achter elkaar te plaatsen. Of een schema te maken om de verschuiving van de krachtenbalans te tonen. Of een diagram met op de x-as de tijd en op de y-as de actoren en issues in functie van de graad van hun mobilisatie.
Stroomdiagram van de chronologie (van boven tot beneden) van de dynamiek van het debat in de Amboselicontroverse, gemaakt door Tommaso Venturini en Anders Kristian Munk, over het beheer van Amboseli-olifanten in en/of buiten een natuurpark, waarbij de omvang van de stroom de mate van het engagement (volgens de inschatting van de auteurs) uitdrukt, Venturini & Munk, 2022, p. 245, CC BY-SA 4.0.
Bij het verwerken van het materiaal in controversy mapping, zo wordt in de veldgids van Venturini en Munk benadrukt, is de aandacht voor parateksten (voetnoten, bronverwijzingen, links met andere schema’s of kaarten waarop men voortbouwt, enzovoort) van groot belang. Dit werkt als een versterkende referentieketen die ook kansen biedt om op de stappen terug te keren (reversibiliteit). In de wetenschappelijke productie, in een artikel zoals dit, krijgt dit vorm in een groot paratekstueel apparaat (met noten, bibliografieën, tabellen, figuren, citaten, …): de drempelzone voor publicaties en hun trajecten in de publieke ruimte.28 Dit lijkt ook een sleutel in diverse hedendaagse erfgoedcontroverses, maar er is natuurlijk veel meer mogelijk dan het “plaatsen van tekstbordjes” op standbeelden met uitleg of duiding of het vervangen van straatnaamborden. Bovendien, zo benadrukken Venturini en Munk: “In recent years, both the construction of the chain of scientific reference and its textual and paratextual presentation have been affected by digitization”.29 Dit laat
28 Venturini & Munk, Controversy, p. 250.
29 Venturini & Munk, Controversy, p. 251.
toe het werk anders te organiseren en nieuwe vormen van “storytelling” te proberen, bijvoorbeeld via de “narration-exploration”-techniek.
Mede onder impuls van de steeds urgenter wordende agenda van Bruno Latour, staan de grenzen tussen afstandelijk onderzoeken en meer activistische inspanningen, interveniëren, onder spanning. Zo gaven Venturini en zijn collega’s zelf de voorbije jaren prioriteit aan het leren herkennen van fake news. Hoe traceer, analyseer en signaleer je het?30 Ook de formules van hybride fora (Michel Callon) of van het Parlement der Dingen (Bruno Latour) behoren tot de gereedschapskist van de controverseonderzoeker die mee impact probeert te hebben op actuele deba en. Verder wordt een door Venturini, Munk en Rogers ontwikkelde formule van datasprints, de stapsgewijze, spiraalvormige verdieping met stakeholders, in beeld gebracht als krachtige projectmethode. 31
Het is zo de bedoeling om in interactie met de stakeholders en dankzij informaticatechnieken, meerdere perspectieven en inzichten te combineren en het proces van documentatie en/of interventie bij te sturen. Uiteraard moet dit gepaard gaan met een sterke mate van reflexiviteit en ook transparantie, wat soms buiten de comfortzone van onderzoekers kan liggen. Men raakt betrokken, zo stelden Venturini en Munk ook bij zichzelf vast, maar het hangt er dan van af wat ermee gedaan wordt, of de default optie van kritische afstand dan wel nabijheid wordt gekozen: Controversies are infectious. They get you hooked, outraged, passionate, and confused, all at the same time. They can instill in you a sense of injustice and the desire to take a stand and make a difference. They will make you a militant and a subversive, or a defender of due process and expert rule. In sum: they will engage you. Far from being an exercise in critical distance, cartography mapping is an interested method and a form of “critical proximity. 32 Controversy mapping kan processen versnellen, vertragen, verdiepen, onthullen, verbreden en versterken: dit alles vanuit die “kritische nabijheid”.
In het paradigma van kritische erfgoedstudies convergeerden de voorbije jaren diverse wetenschappelijke stromingen, waaronder actor-netwerktheorie, etnomethodologie, digital humanities, en antropologie/etnografie/etnologie/ volkskunde en andere vormen van narratologie, waarvan de intersectie een rijke gereedschapskist oplevert. Ik stel voor dat we voortaan de instrumenten uit Controversy Mapping zoals Munk en Venturini die in hun veldgids hebben gepresenteerd en het (te)sta(te)ment van Latour daarin adopteren, zeker voor de kritische studie en omgang met erfgoed en controverses. Hierbij kan de combinatie met de recente focus op de relaties tussen erfgoed en “politics of scale” bijzonder krachtig worden, een problematiek zoals die bijvoorbeeld in 2016 aangekaart werd in het briljante artikel van David Harvey in het International Journal of Heritage Studies, met daarin een casestudy over de problematische Darkie Day in Padstow, Cornwall. Lastig is Harvey’s waarschuwing dat localness,
30 h ps://fakenews.publicdatalab.org/ (bezocht op 6/12/2022).
31 Venturini & Munk, Controversy, p. 264-270.
32 Venturini & Munk, Controversy, p. 271.
as a bounded space (…) is not a defensible category on which to construct a politically aware and progressive argument. 33
In het slotinterview dat de veldgids en het leven van Bruno Latour afrondt, komt de grootmeester tot een opmerkelijke vaststelling. Naast zijn pamfle en over klimaatverandering, COVID-19 en het groeiend onvermogen van vele mensen op aarde – (mede)aardebewoners en a ankelijk van het Aardse – om de realiteiten en de toekomsten onder ogen te zien, en naast de inspiratie en legitimatie van vormen van (klimaat)activisme en vertogen, bekijkt Latour –debunking – zijn bezigheden en keuzes in de late herfst van zijn leven: Myself. I am no longer teaching controversy mapping. I teach self-description of territories in small villages and cities. We face the same diffi culty, but we don’t use digital tools anymore. One of the dangers we realized during these years is that it is diffi cult to resist the weight and power of digital platforms. So, everything we do now in the self-description of territories is just papers and boards and theater (…) because it is a way to counteract the fake objectivity that could get into cartography. So self-description of lived territory would be an alternative 34
Een verrassing is dit niet helemaal. In zijn Où a errir? Comment s’orienter en politique-essay plei e hij voor een nieuwe verhouding met het Aardse, met nabijheid – het “heem” als het ware. Enerzijds zag hij een «erfgoed»-obstakel in de onderhandelingen over een nieuwsoortige verbinding met de “bodem”: “mais, c’est là toute la difficulté, sans aussitôt la confondre avec ce que le Local lui a ajouté: ‘l’homogénéité ethnique, la patrimonialisation, l’historicisme, la nostalgie, l’inauthentique authenticité.”35 Maar het kan ook anders, zo bepleit Latour (helaas zonder dat erfgoedactoren hier met voldoende kracht en innoverend op ingespeeld hebben; kunstenaars bleken flexibeler). Hij bracht daarbij onder meer een grootschalige oefening in het prerevolutionaire Frankrijk in 1789 in herinnering, de Cahiers des doléances, en suggereert dat een soortgelijke oefening, met de plaatselijke consultatie van allerlei stakeholders aan de orde is. Latour werkte mee aan artistieke pogingen om dit te doen maar had geen tijd meer om een eigentijds erfgoedexperiment uit te werken, met uitzondering van ZKM.36 Een nieuwe 21e-eeuwse vorm van “heemkunde” voor zover dat concept als geuzenterm valt te activeren of recupereren en te cultiveren voor gebruik in Vlaanderen en Nederland. Het brengt het pleidooi van Gaby Dolff-Bonekämper en van Marlite Halbertsma en Marieke Kuipers in herinnering om aan de reeks erfgoedwaarden van Aloïs Riegl, niet alleen nostalgiewaarde, maar ook conflictwaarde (Streitwert) toe te voegen en
33 D. Harvey, ‘Heritage and scale: Se ings, boundaries and relations’, International Journal of Heritage Studies 21:6, 2015, p. 577-593, p. 589. Zie ook M. Jacobs, ‘On Levels, (Politics of) Scale, Cases and Networking’, Volkskunde. Tijdschri over de cultuur van het dagelijks leven 121:3, 2020, p. 339-355, p. 341.
34 Conversation, in: Venturini & Munk, Controversy, p. 288.
35 B. Latour, Où a errir? Comment s’orienter en politique. Paris, 2017, p. 71 en de Cahiers vermeld op p. 122-123. De Gele Hesjes-beweging in Frankrijk, inclusief een reeks burgemeesters, zou overigens de volgende jaren met de formule aan de slag gaan.
36 h ps://www.fabriquedeterriens.com/la-fabrique-de-terriens/nouveaux-cahiers-de-doléance/ en h ps://s-composition.eu/les-creations-partagees/ou-a errir/ (bezocht op 6/12/2022).
Geketend aan de wereld, gravure naar een ontwerp van Boëtius Adamsz. Bolswert in Pia desideria (1624) Rijksstudio, Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-BI-2255.
anders te kijken naar die problematiek.37 Dit komt van pas voor wat Bruno Latour “critical proximity” hee genoemd, zowel in de zin van een “alternatieve heemdimensie” alsook globaal en in cyberspace, waarbij de nieuwsoortige (controverse)atlassen van pas komen.38
Voor wat het lokale “heem”onderzoek, met gemeenschappen, groepen, individuen en andere stakeholders, betre , lanceerde (de groep rond) Bruno Latour het begrip “kritische zone”: “Zone” is well chosen precisely because it has no se led meaning! It designates something of uncertain status, unclear delineation, unse ling atmosphere. It is exactly what you need to redirect a ention away from “territory”, “Heimat”, “land”, “soil”, “homeland”, or “landscape”, and above all, from the Earth viewed from the outside as can be seen in countless atlases (…) Does the word not perfectly stress its Umheimlichkeit?”39 Vanuit dit perspectief op klassieke atlassen en wereldbollen is het al beter te verstaan waarom Bruno Latour op het einde van zijn leven met gemengde gevoelens naar de cartografiemetafoor keek, zonder daarom de aandacht te verliezen voor controverses, het in kaart brengen van de urgenties en grieven (doléances) en het zoeken van nieuwe netwerken en agentschap. Erfgoed, met heel het wervende gamma tussen de nostalgiewaarde en conflictwaarde, kan daarbij een rol spelen. Controverses kunnen daarbij als “black box” en blikopeners worden gebruikt. Men zou kunnen zeggen dat Latour expliciet de uitdaging hee gesteld, vooral na de ervaring van de COVID19-lockdown, om tot een serieuze DECO-RECO (deconstructie-reconstructie) over te gaan: il faut aussi réinventer le mouvement même, le vecteur de nos actions. Non plus aller de l’avant dans l’infini, mais apprendre à réculer, à déboiter devant le fini. 40 Het interveniëren in de relatie tussen verledens, hedens en toekomsten en dat met een focus op een kritische zone die leven op aarde overdraagt van generatie op generatie en erdoor wordt beïnvloed: het is de kernzaak (core business) voor kritische erfgoedstudies, -beleid en -praktijk. (De posthume) Wake up(call van Latour)?
37 M. Halbertsma en M. Kuipers, Het Erfgoeduniversum. Een inleiding in de theorie en de praktijk van cultureel erfgoed. Bussum, 2014, p. 55-76, p. 72-76; G. Dolff-Bonekämper, Der Streitwert der Denkmale. Berlijn, 2021: h ps://depositonce.tu-berlin.de/bitstreams/69e75287-1807-4a9a-a933-c534a886cc54/ download (bezocht op 6/12/2022).
38 h p://www.bruno-latour.fr/sites/default/files/P-113-HARAWAY.pdf (bezocht op 6/12/2022); A. Birbak, M. Krogh Petersen, T. Jensen, ‘Critical Proximity as a Methodological Move in TechnoAnthropology’, Society for Philosophy and Technology Quarterly Electronic Journal 19:2, 2015, p. 266-290; A. Munk, ‘Caring as Critical Proximity: A Call for Toolmaking in Digital Migration Studies’, in: M. Sandberg e.a. (eds.), Research Methodologies and Ethical Challenges in Digital Migration Studies, Caring for Big Data? Cham, 2022, p. 235-245; A. Arènes, Design at the time of the Anthropocene: reporting from the Critical Zone. Manchester, 2022.
39 B. Latour and P. Weibel (eds.), Critical Zones. The Science and Politics of Landing on Earth. Cambridge Mass, 2020, p. 12-19, p. 13.
40 B. Latour, Où suis-je. Leçons du confinement à l’usage des terrestres. Parijs, 2021, p. 155.
Uitdaging voor jongeren om ook in een team met cartogra e en het samenstellen van dossiers aan de slag te gaan, tegenwoordig met het internet. Vergelijk met de Studeerkamer, olieverf op paneel, omstreeks 1650, door Adriaen van Gaesbeeck, Rijkstudio, Rijksmuseum Amsterdam SK A 113.
marc jacobs controverse
Van Forccast tot controverses.org
de erfgoeddossiers
Aan de slag gaan met maatschappelijke controverses via experimenten in het middelbaar en hoger onderwijs in Frankrijk: daarvoor had het Nationaal Agentschap voor Onderzoek vorig decennium een grote beurs van ruim zes miljoen euro toegewezen aan een ploeg rond wijlen Bruno Latour (19472022). In het project Forccast dat werd gefinancierd van 2012 tot 2019 participeerden veertien onderwijs- en onderzoeksinstellingen, van middelbaar tot postacademisch onderwijs, vooral in de sociale wetenschappen en ingenieursopleidingen. Ze werkten samen onder de vlag van controversescartografie.
Coördinator en anker was de instelling waar Bruno Latour op het eind van zijn carrière aan was verbonden, samen met Tommaso Venturini, en anderen: Sciences Po te Parijs. Het traject bouwde op de Sociale Studies van Technologie en Wetenschap en Actor-Netwerktheorie, met bijzondere aandacht voor de uitvergrotende effecten die technische en wetenschappelijke innovaties, onder meer in de media hebben. Diverse lessen werden vastgelegd in de bundel Controversy Mapping. A Field Guide, die in een voorgaande bijdrage werd geïntroduceerd.1
Met de medewerking van Anders Munk, bundelde Tommaso Venturini twintig jaar onderzoekswerk en assistentenervaring samen in die veldgids. Het Latour-netwerk groeide in een reeks projecten, zoals in 2008-2009 het MACOSPOL-project (MApping COntroversies in Science for POLitics, gedragen door het netwerk van de École des Mines en Sciences Po, naast Oxford, EPFLausanne en MIT).2 Hier nam ook een andere bekend geworden onderzoeksassistent van Latour aan deel, Albena Yaneva, die met controversies mapping haar doctoraat maakte en dat ondertussen als professor uitdraagt in Manchester.3 Via Noortje Marres, kwam de digitale methodegroep rond Richard Rogers in Amsterdam
1 T. Venturini en A. Munk, Controversy Mapping. A Field Guide, Cambridge, Polity Press, 2022 en M. Jacobs, ‘Kritische nabijheid. De veldgids voor Controversy Mapping (2022) van Tommaso Venturini & Anders Kristian Munk en de erfenis van Bruno Latour’, Volkskunde 123:3, 2022, passim.
2 h ps://cordis.europa.eu/project/id/217701 (bezocht op 2-1-2023) en de resultaten die nog te vinden zijn via Wayback Machine h ps://web.archive.org/web/20150314225840/h p:// mappingcontroversies.net/Home/AboutMacospol (bezocht op 7-12-2022). Zie ook T. Venturini, ‘Diving in Magma: How to Explore Controversies with Actor-Network Theory’, Public Understanding of Science 19:3, 2010, p. 258-273 en T. Venturini, ‘Building on Faults: How to Represent Controversies with Digital Methods’, Public Understanding of Science 21:7, 2012, p. 796-812.
3 A. Yaneva, Mapping Controversies in Architecture. Farnham, 2012.
in beeld. Zij varen onder de vlag DMI (Digital Methods Initiative). EMAPS (Electronics Maps to Assist Public Science) was het volgende door de Europese Commissie gefinancierde project rond Bruno Latour (2011-2014), waarbij Munk en Venturini betrokken waren, en waarbij experimenten, met name rond klimaatverandering, werden uitgevoerd die ook buiten de collegemuren relevant werden geacht. Dit resulteerde in een online beschikbare kaartenverzameling h p://climaps.eu4 die onder andere in de marge van de veelbelovende Klimaa op COP15 te Parijs (2015 United Nations Climate Change Conference) een rol speelde. Het FORCCAST-traject was dus ingebed in een onderzoeksnetwerk dat de hulpbronnen had om grootschalig fundamenteel en toegepast onderzoek te doen en de nexus onderzoek-onderwijs voluit te doen renderen, tot in middelbare scholen toe. Wie goed zoekt, vindt de achtergelaten cyberruïnes en websites van de projecten van de deelnemende studenten en daar zi en enkele parels tussen. Andere uitlopers waren de recente pamfle en van Bruno Latour en de artistieke projecten rond de “Critical Zone” die in een vorige bijdrage in deze gelegenheidsbundel worden besproken. In de opleidingen voor scholieren en studenten (en bij uitbreiding bij levenslang leren) die Forccast wou ontwikkelen, werden twee strategieën gevolgd. Enerzijds het leren in kaart brengen van controverses. Anderzijds het oefenen, via simulaties, van onderhandelings- en deba echnieken. Het is daarbij de bedoeling dat burgers (in casu scholieren en studenten hoger onderwijs) in omstandigheden van onzekerheid adequaat én reflexief leren handelen. Hierbij wordt naast (permanente) vorming ook gemikt op de ontwikkeling van instrumenten, in het bijzonder computerondersteunde systemen en platformen.5 Bijzonder is de expliciete ambitie om ook op de hogere jaren van het middelbaar onderwijs te mikken en dit te koppelen aan lopend onderzoek van doctorandi aan universiteiten. Daarnaast wordt als agogisch doel ook het leren herkennen van overtuigend bewijsmateriaal aangemerkt.
Wat hee het traject in het vorige decennium opgeleverd? Naast de effectieve vorming van enkele honderden jonge mensen in onderwijsinstellingen in Frankrijk, zijn er ook de rapporten in de vorm van websites en andere dragers (tentoonstellingen, brochures, …). Deze resultaten worden samen gepresenteerd in een bloemlezing, op de website www.controverses.org en een bijbehorende publicatie. In deze bijdrage worden enkele projecten over erfgoed voor het voetlicht gehaald.
Hoe kan je een “gevonden” kunstwerk “echt” verklaren?
Een van de pijnlijke controverses die de museumwereld in Vlaanderen en de wereld van kenners van Russische avant-gardekunstenaars in het recente verleden in rep en roer ze en is de Toporovski-affaire in 2018, waar ook het
4 h ps://cordis.europa.eu/project/id/288964/fr en h p://climaps.eu. (allebei bezocht op 14-10-2022).
5 h ps://controverses.org/ (bezocht op 8-12-2022).
Museum voor Schone Kunsten te Gent in betrokken raakte. Met het echt verklaren van een kunstwerk, in de zin van het toewijzen van de naam van (het atelier van) een bekende kunstenaar, staat er veel op het spel. Ook financieel. Het kan gebeuren door het kennersoog van kunstwetenschappers en verzamelaars (maar dat wordt steeds minder aanvaard), door exact-wetenschappelijk en/of door vergelijkend kunsthistorisch onderzoek, naast provenance-onderzoek met schri elijke bewijsstukken … Het bleek voor de erfgoedwereld heel moeilijk en pijnlijk om tussen te komen in de affaire, maar evenwel onmogelijk om weg te kijken van wat er in een erkende organisatie aan de hand was. Ook de journalisten, in het bijzonder van De Standaard, ondervonden veel druk en moesten zelfs een onderzoek van de Raad van Journalistiek ondergaan.6
Tegelijkertijd gee zo’n geval een diep inzicht in allerlei verhoudingen, impliciete en expliciete spelregels, de netwerken en opties die er in de museumwereld, en bij uitbreiding erfgoedwereld, bestaan en evolueren. Veel erfgoedwaarden en waarderingsmethoden blijken “black boxes” die af en toe moeten worden geopend. En controverses zijn daarbij een blikopener.
Een studentengroep van het Forccast-project waagde zich in dezelfde periode aan de ontleding van een controverse rond de echtheid van een kunstwerk, terwijl die zich in Frankrijk aan het afspelen was, namelijk rond een Onthoofding van generaal Holofernes door Judith. Was een op zolder na vier eeuwen teruggevonden werk van Michelangelo da Caravaggio (1571-1610)? Voor de kunst- en verzekeringsmarkten is de uitkomst direct financieel vertaalbaar. Een echte Caravaggio zou momenteel 120 miljoen euro of meer kunnen opbrengen, een versie die eigenlijk door de Brugs-Amsterdamse kopiist Lodewijk Finson (circa 1580-1617) geschilderd zou zijn ongeveer één miljoen euro en een (ver) vals(ing) een habbekrats.
Het originele schilderij waarover het ging, Judith en Holofernes, stond in 1607 in Napels te koop, samen met een Madonna met de Rozenkrans. Frans Pourbus de Jongere, die toen als schilder verbonden was aan het hof van Mantua, liet aan hertog Vincenzo I Gonzaga weten dat het eerste 300 dukaten en het tweede 400 dukaten moest kosten. Dat was ook toen al relatief duur. Ze waren in handen van de kunstondernemers Abraham Vinck en Louis (Lodewijk alias Ludovicus) Finson, die ze daarna meenamen naar de Nederlanden.7 Ze werden vermeld in een testament van Finson, gedateerd op 19 september 1617, toen hij zijn deel van de eigendom van de twee schilderijen aan Vinck overliet. De Madonna met de Rozenkrans kwam uiteindelijk via transacties waar Peter Paul Rubens bij betrokken was in de Dominicaner Sint-Pauluskerk te Antwerpen terecht. Na 1781 verhuisde de Rozenkrans (nog steeds met Madonna) onder druk van Jozef II naar Wenen, waar die nu in het Kunsthistorisch Museum te bewonderen is. Het andere schilderij, over Judith die bezig was met het afsnijden van het hoofd van een Assyrische generaal, ging verloren. Maar verschillende versies ervan
6 h ps://www.rvdj.be/uitspraken/toporovski-t-de-standaard (bezocht op 7-12- 2022).
7 Zie bijvoorbeeld, met de nodige voorzichtigheid, A. Graham-Dixon, Caravaggio. Een leven tussen licht en duisternis. Amsterdam, 2011, p. 402-405.
doken op in de twintigste en eenentwintigste eeuw. Hangt het, na ontdekking in 1950-51 en een authentificatieproces, nu in de Galleria Nazionale d’Arte Antica (Palazzo Barberini) in Rome?8 Is het de versie die sinds de jaren 1980 deel uitmaakt van de collectie van de Intesa Sanpaolo bank in Napels? Of gaat het daar toch, zoals ze nu toegeven, om een door Lodewijk Finson gemaakte kopie?9 De controverse die de aandacht van de studentengroep trok ontstond nadat in 2014, in Toulouse, naar verluidt bij het herstellen van een lekkage op een zolder in een holte van een muur nog een schilderij met eenzelfde soort voorstelling werd gevonden. Nog een Caravaggio, een echte? De Franse overheid verbood de export van het kunstwerk gedurende dertig maanden, in afwachting van het onderzoek naar/de strijd om de authenticiteit. Het Louvre oordeelde, toen het onderzoekje van de studenten allang afgelopen was, dat dit (nog) niet kon worden beslecht en weigerde het werk aan te kopen voor ruim honderd miljoen euro. Het werd in juni 2019 geveild en gekocht voor een
8 Zie het mysterieuze en dubbelzinnige verhaal op de officiële website h ps://www.barberinicorsini. org/opera/giudi a-e-oloferne/(bezocht op 8-12-2022):“Del dipinto, però, si persero le tracce per secoli, e venne ritrovato solo nel 1951 dal restauratore Pico Cellini, quasi per caso, presso la famiglia che ne era in possesso, e segnalato al critico Roberto Longhi. Un coup de théâtre in piena regola, consono alla teatralità del quadro. Venti anni dopo venne acquistato dallo Stato ed esposto a Palazzo Barberini.”
9 Zie h ps://group.intesasanpaolo.com/it/sala-stampa/approfondimenti/arte-e-cultura/2019/ giudi a-che-decapita-oloferne en h ps://it.wikipedia.org/wiki/Giudi a_che_decapita_Oloferne_ (Finson) (bezocht op 8-12-2022).
onbekend bedrag door de Amerikaanse kunstverzamelaar en hedge fund manager J. Tomilson Hill.10
Er stond in 2018 en 2019 veel op het spel in de controverse, naast een kunsthistorisch mysterie, ook vele tientallen miljoenen euro. De Franse kunstkenner Eric Turquin beweerde, onder meer op basis van een analyse van hoe de handen van Holofernes waren geschilderd, dat de gevonden versie, het werk van Caravaggio moest zijn. De kracht van de benadering van de studenten was dat ze probeerden een vergelijkende studie te maken van soortgelijke discussies over “hetzelfde schilderij, maar dan nu hét echte” over decennia heen. Ze probeerden te achterhalen, hoe zoiets verloopt: controverses over de technieken van toeschrijving, over het gezag, de belangen en de rol van de experten en hun netwerken, over de rol van musea en overheden.11 Ze stelden zich vele vragen bij de claims over “authenticiteit”, als “datgene waarover geen controverse is” en zelfs “une valeur intrinsèque au tableau” en over de pogingen om zoiets met een “zwarte doos”, een authenticiteitscertificaat, te beslissen. Maar als diverse actoren hetzelfde claimen in diverse schilderijen vandaag is er toch wel een probleem. Er wordt op basis van allerlei mogelijke aanknopingspunten en argumenten een connectie gelegd tussen een werk vandaag en (de naam van) een kunstenaar uit de 16e en 17e eeuw. De reconstructie van de processen om iets te “authentificeren” roept inderdaad veel vragen op. Ze stelden vast dat na de vondst op zolder, Marc Labarbe als “commissaire priseur” te Toulouse in 2014 het raderwerk activeerde om een werk te authentificeren. Hij riep de assistentie in van cabinet Turquin te Parijs waar Julie Ducher bereid bleek te stellen dat ze “het zag”, dat het werk haar emotioneel raakte. Mina Gregori die betrokken was bij de vorige onderzoeken, sprak haar twijfels uit. Maar functioneerde haar meer dan 95 jaar oude kennersoog nog wel (zo werd haar expertise betwijfeld)? Of was het, zoals Gianni Papi stelde, echt wel een werk van een leerling en makelaar van Caravaggio: Louis Finson? Kon er nog wel op kennersogen worden vertrouwd, of moest er zoals Chantal Ouairy benadrukte een technische, exact wetenschappelijke analyse gebeuren, – de kracht van scheikunde en andere beeldvormingstechnieken, bijvoorbeeld door haar eigen bedrij e Archipel. Of moest dit soort analyse gebeuren door C2RMF, het Centre de Recherche des Musées de France, met een laboratorium verbonden aan het Louvre?
Ook al volgden de vijf studenten slechts een korte, doch hete fase van de controverse tussen januari en mei 2018, toch ontrafelden ze allerlei spanningen, rollen en functies, strategieën en belangen, en zelfs verbanden van actoren die in diverse periodes betrokken raakten, een spannende zoektocht die hen diepere inzichten opleverde, die ze ook prompt deelden via hun website. De beperkingen van de inbedding van zo’n experiment in een onderwijscontext
10 Zie de documentaire h ps://www.senscritique.com/film/L_Affaire_Caravage/41377809 en h ps:// fr.wikipedia.org/wiki/Judith_décapitant_Holopherne_(a ribué_au_Caravage_et_à_Louis_Finson) (bezocht op 8-12-2022).
11 h ps://controverses.github.io/2018/caravage.html: (bezocht op 8-12-2022) Dit project werd behandeld door de studenten Pierre Miller, Alisée Koch, Emma Dahan, France de Pradier d’Agrain en Léa Lo Van.
zijn duidelijk, want controverses blijken niet altijd te passen binnen de context van een semester of academiejaar. De voordelen van de academische vrijheid, van het volgen van actoren en het als student stellen van lastige vragen worden ook wel duidelijk als men dit onderzoekje post factum in de controverseschatkamer ontdekt. Actornetwerktheorie en andere eclectische technieken blijken te werken.
Restitutie
Een tweede project dat onze aandacht verdient, behandelt een onderwerp dat uitvoerig in de wetenschappelijke literatuur aan bod is gekomen, ook in dit tijdschri Volkskunde met een recent themanummer.12 In de Controversesreeks kreeg dit de vorm van een webdossier met de titel “niet aanraken: de restitutie van culturele goederen”.13 Het ging daarbij in de eerste plaats over een verzameling objecten uit het huidige Benin, met de vraag hoe ze in het Musée du Quai Branly in Parijs waren terechtgekomen en of ze daar moeten blijven. Niet alleen een troon van koning Béhanzin maar ook honderden andere objecten waren in 1892 bij een veroveringstocht onder leiding van generaal Dodds ontvreemd en naar Frankrijk verscheept. Daar kreeg ze een tweede leven “in gevangenschap”, overgedragen van collectie naar collectie, tot ze uiteindelijk in Quai Branly terechtkwamen. Maar met zijn speech te Ouagadougou op 23 november 2018 had president Emmanuel Macron een knuppel in het hoenderhok gegooid, wat leidde tot het rapport Sarr-Savoy. Eén van de eerste concrete belo es was het terugsturen van de troon van Béhanzin. In het Controverses-dossier werd de problematiek bekeken vanuit vier perspectieven: de “waarde van het cultuurgoed”, “de plaats van het object”, “de voorwaarden” en ook betekenis van “restitutie”. De objecten waarover ze het hadden, zo meenden de studenten, hadden in tegenstelling tot “kunstwerken”, origineel, bij de creatie “geen artistieke of esthetische waarde” (of bedoeling). Het ging over gebruiks-, cultus- of machtsinstrumenten met allerlei andere, meer dominante referentiekaders dan “kunst”. Ze werden in dit geval uit die originele context gehaald en “verworven” door “wi e mensen” (missionarissen, koloniaal personeel, handelaars, verzamelaars, reizigers, …) die ze meenamen en in hun privéwoningen, kloosters en andere kwartieren of musea in Europa een plek gaven. Maar of ze nu “bien culturel” of “objet d’art” werden gelabeld, door de “recontextualisering” of zelfs “ontvoering”, daardoor is er een fase in de “culturele biografie” (ook al gebruiken de studenten die terminologie niet) van de objecten ontstaan die nu kan worden geproblematiseerd en aangepakt. Daarmee samenhangend is de vraag of alleen de materiële vorm van het object, een item in wat Diana Taylor “het archief” hee genoemd, gebruikt moet worden bij het zoeken naar een oplossing, dan wel of ook een “save as”-operatie zou toegelaten zijn (het behouden dan wel leveren van een replica of van een digitale kopie).
12 Zie het themanummer Volkskunde. Tijdschri over de cultuur van het dagelijks leven, 120:3, 2019.
13 h ps://victoriafrey8.wixsite.com/controverse : “NE PAS TOUCHER. La restitution des biens culturels” (bezocht op 8-12-2022).
De studenten kwamen tot interessante suggesties. Ze stelden dat klassieke erfgoedbegrippen zoals “bien culturel”, onvervangbaarheid of “authenticiteit”, die zelf een hele Westerse geschiedenis en reeks connotaties meetorsten, niet ideaal waren om de uitdaging aan te pakken. Volgens hen kan het vruchtbaar zijn anders te denken, bijvoorbeeld vanuit (etic) actor-netwerkperspectief (van buitenaf) of via een intern symbolisch systeem waarbij krachten of stemmen in het object worden ontwaard en opgevangen. Kan worden gedacht in termen van het verlies van krachten door de passage in Europa en is het mogelijk dat die opnieuw worden versterkt en gevrijwaard, door aangepaste conservatierestauratietechnieken of door het uitvoeren van speciale rituelen bijvoorbeeld?
De studenten botsten op de problematiek van het denken in termen van “immateriële waarde” die centraal lijkt te staan in het debat en een speciaal statuut moet geven aan wat moet worden teruggegeven. Hier blijkt volgens het Controverses-team een knoop te zi en. Ze traceerden de invloed van de UNESCO-Conventie van 1970 die stelt dat het gaat om goederen die belangrijk zijn voor archeologie, geschiedenis, literatuur, kunst of wetenschap; die gezien worden als “des éléments fondamentaux de la civilisation et de la culture des peuples”. Dit kan een argument zijn om ze als “speciaal” te beschouwen, anders dan gewone dingen omwille van het belang voor identiteit, en dan vanuit UNESCO precies daarom speciale oplossingen moeten worden gezocht, bijvoorbeeld via onderhandelingen tussen staten. Daarbij blijven ze “objecten”, dingen zonder “macht” over mensen, geen actanten. Als tegenstem voerden de studenten Xavier Perrot op die het radicale onderscheid tussen personen en dingen problematiseert in het Franse rechtssysteem: “Selon lui, le «dualisme radical» qui existe aujourd’hui dans «la taxinomie juridique» entre «les choses qui sont des biens et les humains qui sont des personnes» empêcherait en effet de considérer la valeur «immatérielle» de ces objets et ainsi de véritablement les distinguer de simples biens”.14 Er moet volgens hem out of the box gedacht worden, in de richting van actor-netwerktheorie bijvoorbeeld of door het toekennen van rechtspersoonlijkheid aan dingen en dieren. Hier komen actuele deba en in de kritische erfgoedstudies enerzijds en restitutieproblematiek anderzijds op een interessante manier samen: een heuse eyeopener!
Standbeelden op losse schroeven zetten of neerhalen
Een volgende groep pakte de problematiek aan waarmee we de inleiding van deze bundel begonnen zijn. Net als in vele andere landen (zoals België of het Groot-Bri annië van Lord Melville) kende ook Frankrijk de laatste jaren een reeks acties rond standbeelden. De studenten werkten een project uit rond “Statuer sur les statues” en gebruikte daarvoor het moeilijk te vertalen sleutelwoord “déboulonnage”. Dit is meer dan een knipoog naar een speech op 14 juni 2020 van president Emmanuel Macron, die benadrukte dat Frankrijk geen sporen zou laten verdwijnen: “La République n’effacera aucune trace ni aucun nom de son histoire (...), elle ne déboulonnera pas de statues».15 Met dat bijzondere
14 h ps://victoriafrey8.wixsite.com/controverse/xavier-perrot. (bezocht op 8-12-2022).
15 h ps://controverse2021.wixsite.com/deboulonnage (bezocht op 8-12-2022).
woordje – dat zowel connotatie van neerhalen als van losvijzen hee – zijn een groep Franse studenten in het academiejaar 2020-2021 aan de slag gegaan om de controverses rond standbeelden gekoppeld aan slavernij en kolonialisme te verkennen. De acties op standbeelden variëren van graffiti spuiten en verf gooien tot totale vernietiging en verwijdering van standbeelden. Aanleidingen zijn associaties met kolonialisme, roo ochten, slavernij, … gekoppeld aan een specifieke persoon.
Bij het verkennen van de controverses benadrukten ze de materialiteit en de belangen van “het object op zich”, door dat in een culturele biografieperspectief (opnieuw, zonder dat ze dat woord gebruikten) te benaderen, als iets waaraan mensen hadden (samen)gewerkt. Een standbeeld is een (co-)creatie, een product van handvaardigheid en ambachtelijke kennis, een kunstwerk, al dan niet geklasseerd, geïnventariseerd en gerestaureerd erfgoed. Die stenen, bronzen en marmeren standbeelden leken in het straatbeeld vaak haast onzichtbaar geworden, “in slaap gesukkeld”. Nu werden ze door activisme, wakkere – niet noodzakelijk woke – burgers plots weer opgemerkte markeerpunten, waaraan nieuwe boodschappen werden gekoppeld. Deze fenomenen die in de klassieke en nieuwe media veel aandacht kregen en de gemoederen in sommige kringen hoog lieten oplopen, wilden de studenten langs diverse kanten belichten. Ze gebruikten daarvoor diverse sociaalwetenschappelijke disciplines. Ze benadrukten dat klassiek historisch onderzoek hierbij belangrijk is, maar dat dit veel ruimer en verder moet gaan: “Cet objet transcende le paradigme de l’appréhension du couple histoire/ mémoire. Il interroge la possibilité d’une conciliation entre l’application d’un travail de mémoire et la présence symbolique de la violence
relative au passé esclavagiste et colonial français. De même, il questionne les modalités de narration de l’histoire. Ne pas déboulonner pour expliquer, accompagner, éduquer mais aussi créer ou contre-créer. Entre conservation, destruction, création de patrimoine, la volonté politique s’accroche aux revendications militantes et aux conseils historiques.”16
Bovendien werd gaandeweg duidelijk dat de geografische a akening van het onderzoek van sporen van een koloniaal en slavernijverleden, namelijk de hexagoon én de zogenaamde overzeese gebieden, op zichzelf controversieel kan zijn. Het is duidelijk dat COVID-19 dit project parten hee gespeeld bij de uitwerking ervan, aangezien de kern bestaat uit slechts een ach al interviews in de loop van 2021. Desalnie emin is een interessant resultaat bereikt; want de documentatie van geschreven en elektronische bronnen is wel uitgebreid.
Binnen een in mijn ogen problematische geografische omkadering wordt dan een systematisch overzicht geboden van recente “iconoclastische incidenten”. Ze volgen historicus Emmanuel Fureix die “iconoclasme” omschreef als “l’altération intentionnelle d’une image ou d’un signe visuel”. Dit kan voor hen zowel om standbeelden als om naamborden gaan. Ze star en hun zogenaamde iconoclastische reeks op 22 mei 2020, toen twee standbeelden van Victor Schœlcher in Martinique werden aangevallen. Interessant is dat de studenten oog hebben voor het internationale synchrone karakter van de beweging, in verschillende landen en heel verschillende contexten, wat zich in standbeelden vertaalde. Het bouwde volgens hen voort op een beeldcultuur die sterk werd aangezwengeld door bijvoorbeeld wat er met de standbeelden gebeurde na 1989 in het voormalige Oostblok of na de val van Saddam Hussein De studenten mobiliseerden ook het oeuvre van Nicolas Offenstadt die stelde dat: “On a malgré tout une forme relativement commune qui est celle de considérer que la statue historique est un objet de débat immédiat et public et donc potentiellement un objet d’expression critique par rapport au présent”.17 Verder hech en ze ook belang aan inzichten van Rodolphe Solbiac die wees op het belang van een resolutie van het Europees Parlement op 26 maart 2019 die het bestaan van afrofobie erkende en gewaagde van een structureel racisme ten opzichte van mensen van Afrikaanse a omst in de lidstaten van de Europese Unie.
Interessant vind ik dat de studenten de schijnwerpers rich en op de historische regeling die gepaard ging met het einde van de slavernij, namelijk niet het vergoeden van de tot slaaf gemaakte mensen maar van de zogenaamde “eigenaars van slaven”. Dit werpt natuurlijk een ander licht, in dit geval, op de discussie over herstelbetalingen. Meer dan 175 jaar later werd dit nog steeds onvoldoende geproblematiseerd: het op het eerste gezicht niet direct te begrijpen aanvallen van de beelden van de “grote namen” in het proces van het afschaffen van de slavernij was daarvoor een middel om vraagtekens te plaatsen.
Tegelijk wordt ook een fascinerend debat aangesneden over mogelijke processen van “dépatrimonialisation”: “Si la “patrimonialisation” définit le processus par lequel des “objets, matériels ou immatériels (...) obtiennent le statut de
16 h ps://controverse2021.wixsite.com/deboulonnage/un-diff %C3%A9rend-historiographique (bezocht op 8-12-2022).
17 Idem.
patrimoine” et désigne l’ensemble des évènements, impliquant des acteurs pluriels, qui transforment la chose, quelle qu’elle soit, en patrimoine, la “dépatrimonialisation” désigne le processus inverse. Dans ce cas précis, la destruction totale des statues est la forme de “dépatrimonialisation” la plus radicale et la plus aboutie. En lui refusant son caractère patrimonial, les militants lui refusent son caractère mémoriel et artistique. Ces actions contestataires reme ent en cause les “évidences” du patrimoine et du “poids de la mémoire sur le présent”.18 Zo wordt duidelijk hoe meerlagig en complex de processen van vererfgoedisering en onterfgoedisering zijn, vooral als het verzet komt van de mensen die zich als de nazaten of erfgenamen beschouwen van groepen en gemeenschappen die waren uitgesloten uit de processen van “patrimonialisation”. Dissonant blijkt niet sporend, niet compatibel of in een verzetsmodus ten opzichte van het “Authorized Heritage Discourse”, zoals Laurajane Smith dit omschreven hee . Het aanvallen of de vernieling van beelden kan ook als een afwijzen van het voor de jaren 1980 dominante erfgoedparadigma worden beschouwd.
Men wil laten vergeten maar daardoor vestigt men net de aandacht. Is een proces van “décommémoration” mogelijk? En zo ja, hoe? Moeten mechanismen van beheer van erfgoedobjecten zoals monumenten ook met opties op terugtrekking, herkadering of benadrukking gepaard gaan? Moet het vererfgoedingsproces dus niet met diverse meegeleverde opties worden opgefrist? Is erfgoed een erfenis van de Franse Revolutie met grote verhalen zoals een universele verklaring van de rechten van de mens, maar wel in een systeem waarin slavernij en kolonisering er nog waren. Hoe universeel (menselijk) is dat dan? Hoe geloofwaardig is dat basisverhaal? De vragen van de studenten en de commentatoren die ze mobiliseren, zijn soms snoeihard. Verklikt het zelfs een falen van republikeinse assimilatie, zoals Bertrand Tillier beweerde: «La République est de moins en moins une et indivisible (...) et toutes sortes d’individus ne se satisfont plus, disons, d’une assimilation républicaine et aspirent à ce que leur identité propre, leur histoire, leur passé, leurs racines, leurs malheurs (etc.) soient reconnus et reconnaissables dans leur singularité à l’intérieur de la république. Donc ça ne peut construire que des particularismes, en quelque sorte, avec lesquels la République doit composer. Ça construit des phénomènes d’oppositions de mémoires”. Maar hoe kan worden voorkomen dat de standbeelden van iedereen uiteindelijk worden vernield?
Voor Emmanuel Fureix is wat er vandaag de dag aan standbeelden is te zien in de publieke ruimte le erlijk niet meer van deze tijd, met die sterke dominantie van de “grand homme”: “De fait, le parc statuaire qui est celui de nos villes contemporaines, en réalité est celui de la fin du XIXe et du début du XXe c’est-àdire l’âge d’or de la statuomanie.”19 Wat kan er in de 21e eeuw in de plaats komen? Een grotere diversiteit in gemeenschappen, groepen en individuen die worden afgebeeld, andere uitdrukkingsvormen zoals muurschilderingen en andere “street-art”, “augmented reality”, ...
18 h ps://controverse2021.wixsite.com/deboulonnage/une-r%C3%A9invention-patrimoniale (bezocht op 8-12-2022).
19 Idem.
De twee lichamen van de (ontbrekende) torenspits van de SaintDenisbasiliek
Het laatste project in deze bloemlezing draagt de titel “les deux corps de la flèche”. De controverse waar de studenten Marie-Hildegarde Chauveau, Désiré Bourdic-Girard, Arnaud Böhmer, Adam Merchiche en Yohann Charlo e in 2018 op inzoomden, ging over de reconstructie van de noordelijke torenspits van de Saint-Denisbasiliek in een vandaag zeer dichtbevolkte, superdiverse voorstad van Parijs. De titel is meer dan een ve e knipoog naar een boek van Ernst Kantorowicz en een problematiek die werd gevat in de beroemde, in één adem te slaken kreet: “De koning is dood. Leve de koning!” De basiliek is onder andere de beroemde begraafplaats van generaties koningen van Frankrijk en de plek waar diverse dramatische episodes in de geschiedenis van Frankrijk zich afspeelden.20 In de basiliek van Saint-Denis, gebouwd in de twaalfde eeuw, kwamen twee historische lijnen uit de geschiedenis van het Franse staatsverhaal samen, namelijk koningschap en christendom: “ qu’y a-t-il de plus représentatif du patrimoine français que la nécropole des rois de France, haut lieu sacré de son époque et mariage de ces deux mouvements historiques”, zo durven ze stellen. Eén van dé topsites van het Franse erfgoedveld.
Na eerdere restauratie en neogotische updatewerken van de façade in 1830 onder leiding van François Debret werd in 1845 één van de twee torenspitsen gedemonteerd, maar daarna niet meer heropgebouwd. In de 21e eeuw laaiden de bouwplannen en discussies weer op: moest er opnieuw een toren op, hoe moest die eruitzien en op welke wijze en met welke materialen moest die dan terug worden opgebouwd? Wat restauratie, heropbouw en reconstructie kunnen betekenen, hee de voorbije twee eeuwen grote veranderingen gekend en een ruim palet aan mogelijke opties opgeleverd. Moet het strenge door restauratiearchitecten gecultiveerde Charter van Venetië uit 1964 worden gevolgd, met name artikel 9: “pour but de conserver et de révéler les valeurs esthétiques et historiques du monument et se fonde sur le respect de la substance ancienne et de documents authentiques. Elle s’arrête là où commence l’hypothèse”. Het Charter van Venetië adviseert tegen reconstructie, maar laat wel een poortje open in artikel 15: “Tout travail de reconstruction devra cependant être exclu à priori, seule l’anastylose peut être envisagée, c’est-à-dire la recomposition des parties existantes mais démembrées”.21 Anastylose dus; stijlbewuste recyclage van “originele fragmenten” die opnieuw ingepast worden in een constructie. Maar er zijn ook tal van andere relevante kaders en instellingen met eigen agenda’s, zoals de “Contrôle Scientifique et Technique (CST)”, onder leiding van de Conservation Régionale des Monuments Historiques (CRMH), die een vinger in de pap hebben.
Met een kwinkslag mobiliseerden de studenten de theorie van Ernst Kantorowicz uit 1957 in Les deux corps du roi. Kantorowicz onderzocht de constructie waarbij een koning een wereldlijk en sterfelijk lichaam en een tijdelijke macht over andere mensen had, maar tegelijkertijd ook
20 h ps://controverses.github.io/2018/deuxcorpsfleche.html (bezocht op 8-12-2022).
21 Idem.
Gezicht op de Kathedraal van Saint-Denis, ets van François Louis Couché, uitgegeven te Parijs in 1818, Rijksstudio, Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-1908-3489
een symbolische en zelfs sacrale macht die zijn leven oversteeg en bleef doorleven in een opvolger: “La flèche de la basilique de Saint-Denis, liée à l’identité et la représentation de l’édifice tout entier, peut être vue sous cet angle multiple : un corps symbolique et un corps physique tout en vivant à travers un corps de métier et un corps social.”22 Ze komen met andere woorden ook uit bij een soort culturele biografiebenadering zonder die te noemen, maar dan wel met de bijzondere connotatie van meerdere levens, niet louter opeenvolgend maar zelfs deels overlappend. Dit soort metaforen laat toe te opereren op verschillende niveaus, over verschillende tijdspaden, met materiële en symbolische dimensies. Men wil omgaan met tastbare vergankelijkheid, van stenen maar ook van mensen, die na het sterven bijvoorbeeld in de vorm van beenderen bewaard blijven, maar tegelijkertijd ook ingaan op en aan de slag gaan met oude en/of nieuwe narratieven, die werken via beelden, blauwdrukken, plannen, technieken en bouwstijlen, … Dit is een origineel idee om in kritische erfgoedstudies mee aan de slag te gaan en de “black box” van monumentenzorg te openen.
Dankzij de locatie hebben de studenten diverse protagonisten uit de architectuur- en restauratiegeschiedenis in het vizier. Vanaf 1805 (onder Napoleon) en sterker nog onder de restauratie (1814-1830) kregen opeenvolgende architecten de opdrachten om de necropoolbasiliek te herstellen, onder meer van het revolutionaire vandalisme. Vanaf 1813 nam François Debret de
22 Idem.
Gezicht op de kathedrale basiliek van Saint-Denis, albuminedruk van Ernest Ladrey, na 1860, Rijksstudio, Rijksmuseum Amsterdam, RP-F-F19756
verantwoordelijkheid om stabiliteitswerken uit te voeren, en in overleg te gaan met diverse collega’s, onder meer van de Conseil des Bâtiments civils, over welke keuzes voor conservatie-restauratie konden worden uitgevoerd en hoe die konden worden gelegitimeerd. Een nieuw probleem ontstond in 1837, toen de noordelijke torenspits door extreme weersomstandigheden werd beschadigd. Debret liet uit veiligheidsoverwegingen dertig meter van de constructie a reken en deels met nieuw gekapte stenen herstellen. Dit leidde tot een grote polemiek en ruzie, wat in 1847 uiteindelijk resulteerde in a raak, onder impuls van de nieuw aangestelde architect Eugène Viollet-le-Duc. In december 2016 kwam het plan op tafel (op initiatief van P. Plagnieux en het Cabinet
2BDM) om het oorspronkelijke reconstructieplan van François Debret, nu toch uit te voeren, een reconstructie “à l’identique”, maar dan aangevuld met eigen plannen. Gaat dit over een soort eerherstel van de “oudere” architect Debret in vergelijking met de “jongere” architect en monument in de monumentenzorg, Viollet-Le-Duc?
De studenten gebruikten dit alles om het bestaan van twee “scholen”, paradigma’s als je wil, binnen het veld van conservatie-restauratie van historische monumenten te duiden. Enerzijds is er een perceptie van het idee van authenticiteit als “de originele staat”, wat leidt tot het proberen weg te werken van de sporen en effecten van de tand(en) des tijds. De andere aanpak gaat voor interventies die het over- en doorleven van het gebouw beogen. Maar was dat wel de echte inzet? Belangrijk was volgens de studenten het bredere, en moeilijke plaatje, door oog en oor te hebben voor hoe de voorstad Saint-Denis, met al haar dynamiek, (drugs- en geweld)problemen, diversiteit en potentieel in de 21e eeuw evolueert en wat ze daarvoor nodig hee ; de bewoners in de eerste plaats. Zowel interne als externe vooronderstellingen in “erfgoedzorg” moeten worden aangeduid, gedeconstrueerd en gerecombineerd om een bredere strategie mogelijk te maken. Hoe kan een discussie over stenen worden gevoerd? Hoeveel middeleeuwse stenen telt een middeleeuwse basiliek (laat staan stad) eigenlijk? Of moeten we denken aan constructies in beweging, zoals Albena Yaneva dat doet in haar actornetwerktheoretische benadering van architectuur?
De publieke controverse over erfgoed is, zo stelden de studenten vast, aangewakkerd onder de impuls van de burgemeester van Saint-Denis, na de renovatie van de westelijke façade in 2012-2015, die gepaard ging met de oprichting van een actiecomité Suivez la Flèche. Er was eerst een negatief advies van de diensten voor monumentenzorg, in het CNMH. Het project werd uiteindelijk toch goedgekeurd door het Franse ministerie van cultuur op voorwaarde dat het zowel een pedagogische als een sociale functie zou vervullen en positieve economische impulsen zou geven, door het versterken van de aantrekkelijkheid van de site voor bezoekers. Dit zou gebeuren op een openbare werf waar vakscholen, leertijd en aanleren van traditionele constructietechnieken volop een plaats zouden krijgen. De studenten concludeerden dat het in kaart brengen van de lopende controverse rond een “erfgoedproject” in de Saint-Denisbasiliek in de 21e eeuw een grote complexiteit van spelers en argumenten in beeld brengen, waarbij ook allerlei elementen uit het verleden worden gemobiliseerd.
Zaden
Deze korte bloemlezing illustreert hoe de dossiers en websites die de studententeams hebben opgeleverd op relatief korte tijd ook voor erfgoedpraktijken en -beleid zowel complexiteit als inzicht en nieuwe metaforen presenteren en nieuwe vragen opleveren. Door er extra instrumenten (of begrippen zoals ‘culturele biografie”), uit de kritische erfgoedstudies en andere transdisciplines met name ook in andere talen, aan toe te voegen, zou de kracht nog kunnen toenemen.
De financiering van het Forccast-project liep af begin 2020. Een groot colloquium van het Franse ministerie voor onderzoek in december 2019, had 36 projecten onder de schijnwerpers geplaatst, onder meer in lycea. Het was een interessante keuze van de Franse overheid om in het vorige decennium in de oriëntatie van de nexus onderzoek-onderwijs expliciet ook te mikken op de generatie van scholieren die in de pre-COVID-19-periode met zowel frisse als verontruste blik in actie schoot, ook buiten de school. Zo werd in projecten zoals Forccast en afgeleide trajecten, de combinatie van onderzoekers in een doctoraatstraject en scholieren in een middelbare school sterk benadrukt en werd de hoop uitgesproken dit verder te cultiveren. Het onderhanden nemen van controverses en daarrond een dossier maken en dat in een website, podcasts en andere formules vertalen en aanbieden, lijken een sleutel te zijn. Dit gebeurde niet alleen in Parijs maar ook elders in Frankrijk, bijvoorbeeld aan de universiteit, lycea en musea in Orléans. Zo werd in een project (Controverses) samengewerkt met hoge- en middelbare scholen en musea in de regio Centre-Val de Loire. Daarbij werd gefocust op drie thema’s die toelieten controversemappingtechnieken toe te passen: 1) restitutie van collecties en onvervreemdbaarheid; 2) menselijke resten en trofeeën in de collecties en 3) vervalsingen en pastiches in het museum.23 De musea werden benaderd als plekken met een zekere autoriteit en als plaats van objectivering waar meer betrouwbare informatie en betere deba en in de publieke ruimte kon worden verzekerd. Investeren in gezamenlijke trajecten van scholen, universiteiten, musea en andere erfgoedinstellingen, focussen op eigentijdse controverses en andere thema’s die ertoe doen en die met bijzondere instrumenten uit de gereedschapskist van erfgoedstudies onder handen nemen: het is een boeiend beleidsidee. Hopelijk krijgen deze voor de COVID-19 geplante zaadjes verder levenskansen in Frankrijk en/of daarbuiten. De vaststelling dat de voorgangers van de websites van Forccast ondertussen alleen nog gedeeltelijk via de Wayback-machine (www.archive.org) op het internetkerkhof te bezoeken zijn en vooral dat de intelligente drijvende en trekkende kracht van het netwerk, Bruno Latour, in 2022 is weggevallen, stemt niet onverdeeld hoopvol. Komt deze projectentrein nu tot stilstand?
En toch, nexus onderzoek-onderwijs: plus est en vous. Voor we, zoals de lancering van Chat-GPT eind 2022 laat aanvoelen, voor een heel nieuw avontuur vertrokken zijn in middelbaar en hoger onderwijs, onderzoek en, bijvoorbeeld erfgoedwerk, leek het me toch nu ig controverses.org en wat erachter zit, nog even te markeren als relaisstation. We gaan op reis en nemen mee … Ik vermoed dat verbeterde versies van de samenwerkingsformules, analysetechnieken en apps van het netwerk van onderzoekers en onderwijzers die de voorbije jaren aan de trajecten rond Latour hebben samengewerkt nog heel erg van pas kunnen komen.
23 h ps://www.edifice-orleans.fr/controverses/ (bezocht op 8-12-2022).
ABSTRACTS
Heritage in the 2020s: adjectives, Controversies and Agonistic value
Marc Jacobs, Hélène Verreyke & Jiyun Zhang
In the introduction to this special issue of Volkskunde on heritage and controversies, the urgency and relevance of this topic in the 2020s are emphasized. The wave of symbolic violence and protests against statues of persons linked with slave trade or colonization (illustrated with the case of the Melville Monument in Edinburgh) in the 2020s, was fuelled by the Black Lives Matter Movement, in particular after the death of George Floyd in 2020. The expansion and proliferation of the concept of heritage in the 21st century, well beyond only monuments and statues, is accompanied by an expansion of controversies. An extended series of adjectives like dark, difficult or toxic has recently been introduced in museology and critical heritage studies to draw attention to problematic aspects of heritage, memories, and tourism. This is contextualized by problematizing and addressing historical and contemporary events, traumas, and development. This is not only the case for slavery, imperialism, racism, colonialism, and gender relations in the past but also for climate change, sustainability, and anxieties about the future(s). These agendas and new challenges have effects on education, in particular history and history didactics. This field is now confronted
with strong political attempts at orientation and reframing (as the attempts to launch a selective canon trajectory in Flanders demonstrate). But resilience can be expected, just like strategies of multiplication of perspectives, stories, canons, and frames. In the last five years, several projects were launched by Paul Janssenswillen en Wil Meeus, focusing on the topic of controversies in heritage (organizations) and teaching history, emphasizing multiperspectivity and the need for tools and didactic frames. This even leads to an article in this journal Volkskunde, published in 2019. One of these projects, the REGER project, bumped halfway into the COVID-19 pandemic and the subsequent lockdowns and other problems in 2020 and 2021. But as the present volume demonstrates, literature reviews and numerous experiments were realized in the second phase. Some results are published in this special issue. Confronted with the pandemic’s impact and several evolutions, a reorientation of the trajectory of the project led to the discovery of controversy mapping and its application in high schools and higher education in France. Many other promising lines are explored, including the legacy of the late Bruno Latour, the work of Tommaso Venturini and Anders Kristian Munk and the potential of thinking in terms of “Streitwert” (agonistic value), as launched by Gabi Dolff-Bonekämper.
Keywords: controversial heritage, dark heritage, statues, Black Lives Matter, iconoclasm, controversies, canon, didactic frames, multiperspectivity, heritage education, controversy mapping, Streitwert, agonistic value, actor-network theory. Orcid: h ps://orcid.org/0000-00025967-3053 (Marc Jacobs); h ps:// orcid.org/0000-0003-2900-1528 (Hélène Verreyke); h ps://orcid. org/0000-0001-5997-7682 (Jiyun Zhang)
sense controversies mapping and actor-network theory are exploring the concept) and going beyond the limitations of a aching adjectives to the concept of heritage.
Keywords: controversies, dissonant heritage, controversial heritage, dark heritage, difficult heritage, toxic heritage, critical heritage studies Orcid: h ps://orcid.org/0000-00022197-6489 (Vic Bervoets); h ps:// orcid.org/0000-0002-5967-3053 (Marc Jacobs)
Heritage: dissonant, Dark, Di cult, Painful, Shameful, Toxic, Contested … About Problematizing Adjectives
Vic Bervoets & Marc Jacobs
In this selective review of recent scholarly literature in museum and (critical) heritage studies, a whole series of adjectives linked to the concept of heritage (or memory) are presented and interpreted: dissonant, dark, difficult, painful, shameful, toxic, contested. The importance of several protagonists like Gregory Ashworth and John E. Tunbridge (dissonance), Tony Seaton (thanatourism), John Lennon and Malcolm Foley (dark tourism), Suzie Thomas (dark heritage), Sharon MacDonald (difficult heritage), William Logan and Keir Reeves (painful difficult heritage), Laurajane Smith (emotional heritage) and Gustav Wollentz (toxic heritage, difficult heritage), is highlighted. A flood of adjectives, including “controversial” keeps on coming, for instance in the leading International Journal of Heritage Studies. We suggest considering the use of “controversies” (as an eye- or can-opener, in the
Contact Zones, Participation, Agonism and Di cult Heritage: The Impulses from the Field of New Museology
Vic Bervoets, Hélène Verreyke & Marc Jacobs
In this review article, we first investigate the impact of a volume edited by Peter Vergo, New Museology, on the discourse and practice of museums and the role they can play in society. Are museums already or still contact zones as James Clifford proposed? How far can this metaphor be pushed, as Robin Boast advocated? Critical changes are needed, according to Bruno Brulon Soares. Furthermore, the handbook, understand website, The participatory museum by Nina Simon had a major impact in promoting be er use of museums as community spaces and participatory models. Graham Black added emphasis on conversation and social interaction: facilitating taking part, corrective response, belonging, empowering and taking action. Agonism is the path recommended by Chantal Mouffe. Moreover, this
proposal was further developed and operationalized by Anna Cento Bull and Hans Lauge Hansen in the model of agonistic memory.
Belgium used to be known as an ‘Asbestos champion’. Hence, there are many objects containing asbestos in heritage collections in Belgium today. In practice, heritage professionals face many questions on how to conserve and manage these asbestos objects. This is caused by a combination of different factors, such as the gap in the current legislation, a lack of research on the long-term conservation of asbestos objects and questions regarding the dismantling of asbestos in objects. Existing methods to determine heritage value also fall short in the case of materials that pose a serious health risk and where there are different, sometimes conflicting perspectives among heritage communities. The asbestos history and the traumatic results of Belgium’s champion status surfaced only recently. Today, there are still different perceptions of the health
risks caused by asbestos. In short, this creates a standstill in heritage management processes because there is no conclusive roadmap on how to deal with asbestos heritage objects in collections. A new project aspires to make a difference.
Orcid: h ps://orcid.org/00000003-2900-1528 (Hélène Verreyke); https://orcid.org/0000-0003-24121862 (Doris Blancquaert); h ps:// orcid.org/0000-0002-9257-8947 (Joeri Januarius)
Controversial heritage and Antisemitism: The Sacrament of Miracle in Brussels Pieter Rodts
This article explores the link between heritage, antisemitism, and controversies. It discusses the material traces in the city of Brussels referring to a medieval legend of the Sacrament of Miracle, including stained glass, plaques, and buildings. Several opinions about the link between heritage and antisemitism are reviewed. How problematic are the remaining relics and traces in the city of Brussels and even in a building where among others a library of the European Commission is based? Should this be explicitly addressed or rather problematized?
Keywords: heritage, Brussels, Sacrament of miracle, antisemitism, stained glass
Orcid: h ps://orcid.org/0000-00034201-7348 (Pieter Rodts)
The Crime of Witchcraft, a Straw Figure in Slave Trade and the Robbers Gang of Jan de Lichte among the Ancestors. Dealing with Dark Heritage and the Potential of Contemporary Genealogical Resources
Dirk Jacobs & Marc Jacobs
The World Wide Web and digitization have strongly improved the possibilities to search and find. What happens if applying these tools to your family history, leads to the discovery of several ancestors with controversial stories? Think for instance about unexpected stories, ranging from connections to the slave trade in the 18th century, an ancestor connected to a famous gang of 18thcentury highway robbers like Jan de Lichte, or a woman condemned and executed a er accusations of witchcra . It raises many questions, but also the challenge for your family or heritage (project): if you do your homework and research, and look far enough, you will find many shades of heritage or genealogies.
Keywords: genealogy, incredible genealogies, family history, dark heritage, witchcra , pardons, slave trade, Bruges, gang, robbers, controversies
Orcid: h ps://orcid.org/0000-00026079-8427 (Dirk Jacobs); h ps:// orcid.org/0000-0002-5967-3053 (Marc Jacobs)
Intangible Controversial Heritage. The split in the UNESCO Dozen Ethical Principles, the Utility of a Toolbox and More “Unless” Marc Jacobs & Jiyun Zhang
In the set of twelve ethical principles in the Basic Texts of the 2003 Convention for the Safeguarding of the Intangible Cultural Heritage (UNESCO), a split is identified between the relative autonomy of communities, groups & individuals and their living heritage on the one hand and global and other interventions to transform the world and address a wide range of issues on the other hand. This is analyzed by reshuffling the order of the ethical principles of safeguarding intangible heritage. The potential and necessity of developing an accompanying online platform and toolkit on the UNESCO.org website, as explicitly requested in 2015 by the Intergovernmental Commi ee of the 2003 UNESCO Convention, are emphasized. These instruments are discussed in a broader exploration of challenges as expressed in the concept of intangible controversial heritage, in and beyond Flanders. The experience with the evolving strategies of GAIA, the animal welfare activist NGO, going for “no, unless” was quite instructive. Furthermore, the article starts with a comparison of the ethical challenges for museums as expressed in the heated debate about the ICOM museum definition in 2019-2022 with the (mixed reactions on the) sticky climate actions in art museums.
Orcid: h ps://orcid.org/0000-00025967-3053 (Marc Jacobs); h ps:// orcid.org/0000-0001-5997-7682 (Jiyun Zhang)
Critical Proximity. The Field Guide of Controversy Mapping (2022) by Tommaso Venturini & Anders Kristian Munk and the Legacy of Bruno Latour
Marc Jacobs
This article reviews the new book Controversy Mapping: A Field Guide, in the light of the topic of this special issue linking controversies, actor-network theory, heritage and (higher) education. It also spotlights the connections with the fields of European ethnology, folklore studies and the study of intangible cultural heritage in the work of the editors Anders Kristian Munk and Tommaso Venturini. Furthermore, the importance of narratology, and the oeuvre of Algirdas Greimas, is highlighted. Moreover, the oeuvre of Bruno Latour who passed away in 2022 is discussed, in particular how he used controversies for teaching and research. Concepts like “critical proximity” and “critical zone” are presented as useful. In the Field Guide an interesting research model, in the form of making controversy atlases is presented. Furthermore, other tools and procedures for doing research and mapping controversies are selected for the toolbox of transdisciplinary heritage studies and education.
Keywords: Controversy mapping, actor-network theory, cartography, European ethnology, heritage studies, narratology, Greimas, Bruno Latour, critical proximity
Orcid: h ps://orcid.org/0000-00025967-3053 (Marc Jacobs)
From Forccast to controverses.org: the Heritage Files
Marc Jacobs
In Forccast a series of projects inspired by controversies mapping and other techniques of actornetwork theory and studies of the science of technologies, in particular the oeuvre of Bruno Latour (1947-2022) and collaborators like Tommaso Venturini, were conducted in universities, university colleges and other institutions in France in the previous decade. Several results were shared on www.controverses.org. In this contribution, several results from those exercises, case studies focusing on recent controversies related to heritage, were identified and discussed. The topics ranged from authentication of works of art (in particular related to Caravaggio), debates on the restitution of heritage to African countries, the a acks on statues in 2020 and the connections with (de)colonization, and even old and recent controversies on plans for (re)constructing a tower on the SaintDenis Cathedral. They are presented as eye-opener exercises and as good examples of a broad interpretation of the nexus of research education.
Keywords: controversy mapping, Bruno Latour, decolonization, restitution
Orcid: h ps://orcid.org/0000-00025967-3053 (Marc Jacobs)
PERSONALIA
Vic Bervoets (1995) behaalde een master in de geschiedenis (2018) en een master in de erfgoedstudies aan de Universiteit Antwerpen (2020). Hij schreef voor de eerste master de scriptie De Koude Oorlog: een bo om-up perspectief vanuit de Belgische bevolking en voor de tweede masteropleiding de scriptie Antwerpse koloniale standbeelden: hoe omgaan met de materiële restanten van een moeilijke geschiedenis. Hij werkte in 2020 en 2021 enkele maanden als onderzoeker voor het REGER-project aan de Universiteit Antwerpen. Momenteel is Vic Bervoets erfgoedconsulent bij ErfgoedLab Antwerpen. vic.berv@gmail.be
Doris Blancquaert (1996) behaalde een master in de Erfgoedstudies (2020) en een master in de Geschiedenis (2021) aan de Universiteit Antwerpen. In oktober 2022 ging ze van start met het doctoraatsonderzoek Stil erfgoed. Asbest in het collectieve geheugen en museale collecties, onder begeleiding van prof. dr. Hélène Verreyke en dr. Joeri Januarius. Als doctoranda is ze verbonden aan de onderzoeksgroep ARCHES (Antwerp Cultural Heritage Sciences).
doris.blancquaert@uantwerpen.be
aan de Groupe de recherche sur les Relations Ethniques, les Migrations et l’Egalité (GERME) van het Institut de Sociologie. Jacobs is voormalig directeur van GERME en nu directeur van EBxl, het onderzoeksnetwerk over Brussel en voorzi er van het Brussels Studies Institute, het interuniversitair coördinatieplatform voor academisch onderzoek naar Brussel. Hij is gespecialiseerd in onderwijssociologie en onderzoek naar migratie- en integratiebeleid. Hij studeerde sociologie aan de Universiteit Gent en behaalde in 1998 zijn doctoraat in de sociale wetenschappen aan de Universiteit Utrecht. In 2011 werd hij laureaat van een ERC-beurs voor het project Equal opportunities for migrant youth in educational systems with high levels of social and ethnic segregation – assessing the impact of school team resources. dirk.jacobs@ulb.be
Dirk Jacobs (1971) is gewoon hoogleraar sociologie aan de Université Libre de Bruxelles. Hij is verbonden
Marc Jacobs (1963) is sinds 2019 hoogleraar erfgoedstudies aan de Universiteit Antwerpen, Faculteit Ontwerpwetenschappen, in de opleidingen Erfgoedstudies en Conservatie-Restauratie. Hij is verbonden aan de onderzoeksgroep ARCHES (Antwerp Cultural Heritage Sciences). Daarnaast is hij ook hoofddocent erfgoedstudies en coördinator van de UNESCO-leerstoel kritische erfgoedstudies en het borgen van immaterieel cultureel erfgoed in de vakgroep kunstwetenschappen en
archeologie aan de Vrije Universiteit Brussel. Tot 2019 was hij directeur van FARO. Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed. marc.jacobs@uantwerpen.be & marc.ml.jacobs@vub.be
Joeri Januarius (1983) is doctor in de geschiedenis (VUB) en gediplomeerde in de journalistiek (EhB). Hij is coördinator van ETWIE, de Expertisecel voor Technisch, Wetenschappelijk en Industrieel Erfgoed van het Industriemuseum in Gent. Hij publiceerde eerder onder meer over industrieel en technisch erfgoed en immaterieel erfgoed. Tussen 2020 en 2022 coördineerde hij mee het project ‘gevaarlijk erfgoed’. joeri@etwie.be
Pieter Rodts (1993) is opgeleid als historicus aan de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit van Leiden. Hij behaalde in 2022 ook een masterdiploma in de kunstwetenschappen en archeologie aan de Vrije Universiteit Brussel, onder leiding van Marc De Bie met de scriptie Beestenbos? Landschapsarcheologie en Animal Agency in het Zoniënwoud. Momenteel bereidt hij een doctoraatsaanvraag voor betreffende archeologie, erfgoed en geschiedenis in het Zoniënwoud, waarbij bekeken zal worden hoe niet-menselijke actoren (dieren en planten) geïntegreerd kunnen worden in landschapsbiografieën. pieter.rodts@vub.be
schappen, waar zij doceert aan de opleidingen Erfgoedstudies en Conservatie-Restauratie. In de onderzoeksgroep ARCHES (Antwerp Cultural Heritage Sciences) werkt zij onderzoek uit in Museum Studies en preventieve conservatie. Zij doctoreerde in de Archeologie aan de Universiteit Gent en was als postdoc verbonden aan de Erasmus Universiteit Ro erdam waar zij onderzoek uitwerkte naar erfgoedparticipatie in historische musea. Daarna was zij lange tijd actief in de museumsector en zij doceerde als gastdocent aan de master in Museum and Gallery Practices aan de University College London. helene.verreyke@uantwerpen.be
Jiyun Zhang (1984) is een onderzoeker en een audiovisuele kunstenaar. Na een eerdere opleiding in journalistiek en media in China, behaalde ze in 2015 haar master in de audiovisuele kunst, in de richting van Animatiefilm in KASK in Gent. In 2022 behaalde ze een doctoraat in Kunstwetenschappen en Archeologie: erfgoedstudies aan de Vrije Universiteit Brussel. De titel van haar proefschri luidt: Shamanistic Expressions as Intangible Cultural Heritage of Northern Groups in China. Critical Heritage Studies, UNESCO, and Media Archaeology. Ze is geïnteresseerd in culturele studies, mediastudies en immateriële erfgoedstudies. In 2022 en 2023 is ze als onderwijs- en onderzoeksmedewerkster verbonden aan de opleiding erfgoedstudies van de Universiteit Antwerpen.
Hélène Verreyke (1979) is sinds 2020 verbonden aan de Universiteit Antwerpen, Faculteit Ontwerpweten-
De bovenstaande, rechtenvrije afbeelding, die in toegeëigende vorm ook op de voorpagina is gebruikt, is een Karikatuur van zes liefhebbers van schilderijen, Louis-Léopold Boilly, Parijs/ Amsterdam, 1823, Rijksstudio, Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-1905-3404.
Het copyright van de met schriftelijke toestemming op diverse plaatsen in dit themanummer weergegeven cartoons van Lectrr berust bij de maker Steven Degryse, vertegenwoordigd door Lectrrland bv. De cartoons verschenen eerder in de krant De Standaard en op de website https://lectrr.be/nl en proberen extra perspectieven te bieden en te sensibiliseren. Regelmatig ontstaat rond zijn werk een controverse over de vraag of met humor grenzen overschreden worden of niet. Zie ook Lectrr, We mogen niks meer zeggen, humor, vrije meningsuiting en censuur, Leuven, 2021. Net zoals in de jaren 1820 en 1830 karikaturen (bijvoorbeeld in Le Charivari) de grenzen van de politieke vrije meningsuiting verkenden en verbreedden, zijn er in de jaren 2020 globale tendensen om controverses te verscherpen en te kapen, en humor, meerlagigheid en nuances minder speelruimte te geven. Zie Walter Weyns, Wie Wat Woke? Een cultuurkritische benadering van wat we (on)rechtvaardig vinden, Kalmthout, 2021 voor een duiding.
123e JAARGANG (2022)
Controverses
Marc Jacobs, Hélène Verreyke & Jiyun Zhang, Erfgoed in de jaren 2020: 249 adjectieven, controverses en strijdwaarde
Vic Bervoets & Marc Jacobs, Erfgoed: dissonant, donker, moeilijk, pijnlijk, 277 beschamend, toxisch, gecontesteerd, … Over problematiserende adjectieven
Vic Bervoets, Hélène Verreyke & Marc Jacobs, Contact zones, participatie, 297 agonisme en moeilijk erfgoed: de impulsen uit het veld van New Museology
Hélène Verreyke, Doris Blancquaert & Joeri Januarius, 317 Doorgeven aan toekomstige generaties? Asbest: van magisch mineraal tot toxisch erfgoed
Dirk Jacobs & Marc Jacobs, Tcrijm van tooverije, een stroman voor slavenhandel en 327 de bende van Jan de Lichte onder de voorouders. Omgaan met duister erfgoed en het potentieel van hedendaagse genealogische hulpbronnen
Pieter Rodts, Controversieel erfgoed en antisemitisme: het Sacrament van Mirakel 349 in Brussel
Marc Jacobs & Jiyun Zhang, Immaterieel controversieel erfgoed. 367
De spagaat in het UNESCO-dozijn ethische principes, het nut van een instrumentarium en meer “tenzij”
Marc Jacobs, Kritische nabijheid. De veldgids voor Controversy Mapping (2022) 391 van Tommaso Venturini & Anders Kristian Munk en de erfenis van Bruno Latour
Marc Jacobs, Van Forccast tot controverses.org: de erfgoeddossiers 411