Pannen maken Pannenbakken was seizoensarbeid die bijna altijd gecombineerd werd met landbouw. In principe werd er in het najaar of in de lente leem gestoken of uitgegraven (in Schulen ging het eigenlijk om klei), in het latere voorjaar werden de pannen gemaakt en te drogen gelegd in de droogloodsen en vervolgens, in de zomer en herfst, werd gebakken. Voor het pannenmaken werd de nodige klei voorbereid met de hand of in een kleimolen. Vermoedelijk gebeurde in Schulen alles met de hand… Of met de voeten! In de lijstjes met werknemers staat namelijk ook iemand als ’liemtreder’’ vermeld! Het maken van dakpannen gebeurde op een houten werktafel onder een afdak. Bij een inventaris van de Limburgse panovens staan deze bijna overal vermeld. Bollen klei ter grootte van een pan werden in een raam uitgerold tot de juiste dikte en afmetingen. Deze vlakke kleikoek werd vervolgens door de pannenmaker op een S-vormige mal gebracht waarin plaats voor de neus (of nok) was uitgespaard. De bovenkant van de pan werd met water afgestreken om ze waterdicht te maken. Vervolgens werd de pan omgekeerd op een draaghout en weggelegd op de rekken in de droogloods. <
RAAM, DRAAGHOUT EN MAL
7