3 minute read

Een korte pannengeschiedenis

Next Article
Over de ovens

Over de ovens

Een korte pannengeschiedenis Een korte pannengeschiedenis Een korte pannengeschiedenis Een korte pannengeschiedenis

De vroegste dakbedekking in onze streken, in de Nederlanden, bestond uit organische materialen, zoals hout, stro en riet. Dit ‘weke dak’ was de goedkoopste en meest toegepaste dakbedekking. De Romeinen gebruikten al wel bakstenen en dakpannen, ’tegula’, maar na de Romeinse periode raakte het gebruik van deze bouwmaterialen waarschijnlijk helemaal in onbruik. Pas in de middeleeuwen begon men opnieuw bakstenen te maken.

Advertisement

Naar aanleiding van hevige stadsbranden vaardigden de verschillende stadsbesturen vanaf het midden van de 13de eeuw voorschriften uit, die het gebruik van harde, onbrandbare dakbedekkingmaterialen stimuleerden of verplicht maakten. In Vlaanderen en Holland gebruikte men vanaf dan meer en meer daktegels (tichels of tichelen), onder- en bovenpannen of leien. Ook de schouwen moesten voortaan in steen worden uitgevoerd. Zo werd het “weke” dak in de steden stilaan een uitzondering.

In het prinsbisdom Luik, waartoe Limburg toen behoorde, gebeurde dit misschien wat later dan in het westen van Vlaanderen. In Hasselt werd het in 1703 verboden daken met stro te dekken ”op pene van affgesmeten en afgetrocken te worden” en kon men subsidie krijgen voor een vierde deel van de kostprijs voor de aankoop van pannen, tichelen of leien (schalies). Daktegels en -pannen waren niet alleen duurder, ze waren soms ook moeilijk te verkrijgen. Bakstenen maken was technisch veel eenvoudiger en vereiste minder kennis.

Op het platteland was stro of riet nog heel normaal als dakbedekking. Rond 1840 was slechts één landelijke woning op zeven met pannen bedekt, terwijl stro of riet in de Limburgse steden echt een uitzondering was. Enkel de laagste woningklassen hadden daar nog een strodak.

Ook Wuestherk (zoals Herk-de-Stad vroeger heette) had te kampen met verschillende branden. Dat was onder meer het geval in 1590, 1679 en 1780!

Rond 1500 ontstond in Vlaanderen en Holland een gegolfde dakpan: de Hollandse of Vlaamse pan. In Vlaanderen werd ze ook de Boomse pan genoemd. Boom was in de 18de en 19de eeuw hét productiecentrum in Vlaanderen. In Limburg en omgeving heeft men het nog steeds over de Schulense pan!

Deze gegolfde holle pan was in feite een gecombineerde onder- en bovenpan zoals die tot dan toe had bestaan. Deze nieuwe pannen waren meteen een succes en ze geraakten verspreid tot buiten de Nederlanden. Het belangrijkste voordeel van deze gegolfde holle pan was dat een hard, dicht dak werd gevormd met minder overlapping dan voorheen, waardoor het gewicht van de dakbedekking afnam. Een lichtere dakconstructie volstond.

10 10 10 10

PANNENBAKKERIJ IN DE 15DE EEUW (MUSEUM PLANTIJN-MORETUS) >

Tot laat in de 19de eeuw, op het platteland zeker nog tot in de 20ste eeuw, lagen de holle pannen op een open dakconstructie. Ze hingen met hun nok (of neus) aan horizontale panlatten die op de sporen of kepers waren gespijkerd. Om binnenregenen en insneeuwen te voorkomen, werd de verbinding tussen de pannen dichtgemaakt, hetzij met stropoppen of ‘wijpen’, hetzij door het invoegen met kalkmortel. Dat laatste was ook veel brandveiliger.

Aan het eind van de 19de eeuw drong de mechanisatie ook door in de pannenproductie. Tot dan werd elke pan met de hand gemaakt in een mal. De industrieel vervaardigde pannen bezaten een gelijkmatig en strak uiterlijk en sloten veel beter dan de ambachtelijk gefabriceerde pannen. Door het industriële fabricageproces konden heel wat verschillende types dakpannen gemaakt worden. Deze mechanisatie liet ook toe grote hoeveelheden pannen te produceren. Zo kon men inspelen op de grote vraag naar bouwmaterialen als gevolg van de sterke groei van de 19de eeuwse steden. De regio Kortrijk werd in die periode een belangrijkere productieregio dan Boom.

In 1882 kreeg de dakpannenfabrikant François Jorissen uit Loksbergen (Halen) een uitvindersbrevet voor dakpannen met een dubbele sluiting. Vanaf dan werkte het bedrijf allicht als een echte fabriek. De pannenfabriek Jorissen ging uiteindelijk dicht in 1954. De Schulense pannenbakkers hebben nooit de stap naar mechanisatie gezet. Tot op het einde hielden ze vast aan de ambachtelijke productie.

In het begin van de 20ste eeuw deden ook nieuwe dakbedekkingsmaterialen hun intrede, zoals de cementsteendakpan. Na de Tweede Wereldoorlog nam de standaardisatie en perfectionering van de dakpan verder toe. In moderne computergestuurde liftovens worden optimaal sluitende pannen geproduceerd. Ook moderne dakbedekkingen worden nu toegepast, zoals betonnen sneldekpannen, golfplaat of bitumineuze materialen.

In het begin van de 21ste eeuw moet je hard zoeken naar de oude Schulense pannen. Zelfs in Schulen vind je ze enkel nog op oude boerderijen, achterliggende stallen en in sommige gevallen hergebruikt op gerenoveerde woningen…

^ PANNENFABRIEK JORISSEN IN LOKSBERGEN (HALEN), LINKS HET GEBOUW MET DE OVENS, RECHTS TWEE VORMPERSEN

12 12 12 12

This article is from: