Sportrecht - deel 2
Nikolas Cloet Katholieke Hogeschool Vives 2020 – 2021
Vives pagina 1 van 158
1 Privaatrechtelijke organisatievormen in de sportsector.......8
1.1 Inleidende probleemstelling ..................................................... 9
1.2 Rechtspersoonlijkheid ............................................................10
1.2.1 Algemene kenmerken van rechtspersoonlijkheid........................10
1.2.2 Rechtssubjecten....................................................................16
1.2.3 Soorten rechtspersonen .........................................................16
1.2.4 Privaatrechtelijke rechtspersonen ............................................17
1.2.5 Feitelijke vereniging versus vzw ..............................................18
1.2.5.1 Verschilpunten 18
1.2.5.2 Opportuniteitscriteria bij keuze tussen feitelijke vereniging of VZW 19
1.3 De vereniging zonder winstoogmerk 20
1.3.1 Verbod op nastreven en uitkeren van vermogensvoordeel 21
1.3.2 Zonder “winstoogmerk”? 21
1.3.3 Structuur van de vzw 22
1.3.3.1 Standaardorganigram 22
1.3.3.2 Mogelijke bijkomend orgaan: Dagelijks Bestuur 23
1.3.3.3 Andere betrokken personen bij het beleid van de vzw................23 1.3.3.4 Algemene vergadering ...........................................................24
1.3.3.5 Bestuursorganen...................................................................35
1.3.3.6 Gevolmachtigde bestuurder....................................................40
1.3.3.7 (Orgaan van) dagelijks bestuur...............................................41
1.3.4 Oprichting van een vzw..........................................................42
1.3.5 Wettelijke publiciteit ..............................................................43
1.3.6 Consultatie van gepubliceerde akten........................................43
1.3.7 Einde van de vzw ..................................................................44
1.3.7.1 Vrijwillige ontbinding .............................................................44
1.3.7.2 Gerechtelijke ontbinding.........................................................44 1.3.7.3 Ontbinding van rechtswege ....................................................45
2
Verzekeringen ...................................................................46
2.1 Verzekeringen in het algemeen 47
2.1.1 Problematisering van verzekeringseffecten 47
2.1.2 Verzekeringen als onderdeel van algemeen risicobeheer van evenementen 49
2.1.3 Maatschappelijke betekenis van verzekeringen 50
2.1.4 Soorten verzekeringen ...........................................................51
2.1.4.1 Mutualiteitsverzekering en premieverzekering...........................51
2.1.4.2 Facultatieve en wettelijk verplichte verzekeringen .....................52
2.1.4.3 Vergoedende en forfaitaire verzekeringen.................................52
2.1.4.4 Schadeverzekeringen en persoonsverzekeringen .......................53
2.1.5 Kwalificatie van het verzekeringscontract .................................53
2.1.6 Definitie verzekeringscontract .................................................53
2.1.7 Dwingend karakter wettelijke bepalingen..................................54
2.1.8 Betrokkenen bij de verzekeringsovereenkomst..........................54
2.1.9 Wettelijke regeling verzekeringscontracten ...............................54
Vives pagina 2 van 158
2.1.9.1 Verplicht kanscontract ...........................................................54
2.1.9.2 Informatieverplichtingen voorafgaand aan het contract..............55
2.1.9.3 Informatieverplichtingen tijdens de looptijd van het contract ......56
2.1.9.4 Verplichtingen van de verzekeringnemer..................................58
2.1.9.5 Verplichtingen van de verzekerde............................................58
2.1.9.6 Verplichtingen van de verzekeraar...........................................59
2.1.9.7 Uitsluitingsgronden................................................................60
2.1.9.8 Oververzekering en onderverzekering......................................61
2.1.9.9 Wettelijke subrogatie van de verzekeraar 62
2.1.9.10 Opzegging van verzekeringscontracten ...............................62
2.1.10 Aanbieders van verzekeringen 63
2.2 Verzekering van evenementen 64
2.2.1 Wettelijk verplichte verzekeringen 64
2.2.1.1 Verzekering burgerlijke aansprakelijkheid voor vrijwilligers 64
2.2.1.2 Verzekering objectieve aansprakelijkheid bij brand en ontploffing65
2.2.1.3 Autoverzekering 65
2.2.1.4 Arbeidsongevallenverzekering 66
2.2.1.5 Verzekering voor de organisatie van wielerwedstrijden...............66
2.2.2 “Noodzakelijke” verzekeringen ................................................67
2.2.2.1 Verzekering burgerlijke aansprakelijkheid.................................67
2.2.2.2 Verzekering tegen brand en aanverwante risico’s ......................67
2.2.3 Aanbevolen verzekeringen......................................................68 2.2.3.1 Verzekering tegen lichamelijke ongevallen van vrijwillige medewerkers........................................................................68
2.2.3.2 Verzekering rechtsbijstand .....................................................69
2.2.4 Facultatieve verzekeringen .....................................................70
2.2.4.1 Verzekering contractuele aansprakelijkheid ..............................70
2.2.4.2 Verzekering alle risico’s..........................................................70
2.2.4.3 Verzekering tijdelijke activiteiten.............................................70
2.2.4.4 Verzekering “No show”/ “Non appearance” ...............................71
2.2.4.5 Verzekering “No transmission” 71
2.2.4.6 Verzekering “Weather day”.....................................................71
2.2.4.7 Verzekering vestiaire 71
2.3 Verzekeringen van sportclubs 72
2.3.1 Clubs aangesloten bij een erkende Vlaamse Sportfederatie 72
2.3.2 Clubs die bij een niet-erkende Vlaamse sportfederatie aangesloten zijn 73
2.3.3 Clubs die niet bij een sportfederatie aangesloten zijn 73
2.3.4 Sport Vlaanderen-sportverzekering..........................................73
2.3.5 Bijzondere verzekering burgerlijke aansprakelijkheid van wielerwedstrijden ..................................................................74
2.3.6 Bijzondere sportverzekeringen ................................................74
3 Bescherming van Persoonsgegevens.................................76
3.1 Inleiding...............................................................................77
3.2 De verwerking van persoonsgegevens en het recht op privacy ....77
Vives pagina 3 van 158
3.3 De Algemene Verordening Gegevensbescherming......................78
3.3.1 Het begrip ‘persoonsgegevens’................................................78
3.3.2 Het begrip ‘verwerking’ ..........................................................79
3.3.3 Verwerkende instantie............................................................79
3.3.4 Uitgesloten verwerkingen .......................................................79
3.3.5 Territoriaal toepassingsgebied.................................................80
3.3.6 Toegelaten situaties voor de verwerking van persoonsgegevens..80
3.3.6.1 De betrokkene heeft zijn toestemming gegeven voor de verwerking 80
3.3.6.2 Uitvoering van een overeenkomst of van precontractuele maatregelen 80
3.3.6.3 Verwerking naar aanleiding van een wettelijke plicht 81
3.3.6.4 Taak van openbaar belang 81
3.3.6.5 Belang van de verantwoordelijke van de verwerking 81
3.3.7 Algemene beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens 81
3.3.8 Verboden verwerkingen 81 3.3.9 De rechten van de betrokkene 82 3.3.10 Enkele nieuwigheden in de AVG...............................................82 3.3.11 De toezichthoudende autoriteit................................................82
3.4 Capita selecta inzake verwerking van persoonsgegevens in de sportwereld...........................................................................84
4 Het recht op afbeelding .....................................................85
4.1 Definitie van het recht op afbeelding........................................86
4.2 Juridische grond van het recht op afbeelding.............................86 4.3 Titularissen van het recht op afbeelding....................................86
4.3.1 Alleen natuurlijke personen.....................................................86 4.3.2 Vererfbaarheid van het recht op afbeelding...............................86 4.4 Voorwerp van de bescherming ................................................87
4.4.1 Bescherming van de beeltenis van een persoon 87 4.4.2 Vereiste van herkenbaarheid 88 4.4.3 Gebruikte technieken voor de beeltenis 88 4.4.4 VI.4.4. Vormen van gebruik van de beeltenis 88 4.4.5 Geen bescherming van zaken door het recht op afbeelding 89 4.5 Erga-omnes-karakter van het recht op afbeelding 90
4.6 Schending van het recht op afbeelding 90 4.7 De toelating tot het afbeelden.................................................90
4.7.1 Uitdrukkelijke of stilzwijgende toelating....................................90
4.7.2 Het intrekken van de toelating ................................................92
4.7.3 Bijzondere gevallen waarin de toelating niet vereist is................93
4.7.3.1 Afbeeldingen genomen op een publieke plaats ..........................93
4.7.3.2 Afbeelden van een menigte ....................................................93
4.7.3.3 De afbeelding als parodie .......................................................94
4.7.3.4 De publieke personen ............................................................94
4.8 Het bewijs van een schending van het recht van afbeelding ........95
4.9 Schadevergoeding door schending van het recht op afbeelding....96
Vives pagina 4 van 158
4.10 Contracteren omtrent het recht op afbeelding ...........................96
4.10.1 Algemene regels inzake het contracteren over het recht op afbeelding ............................................................................96
4.10.2 Enkele bijzondere contracten in verband met het recht op afbeelding ...........................................................................................97
4.10.2.1 . Het mandaat (lastgeving)................................................97
4.10.2.2 Overeenkomst tot het vervaardigen en gebruiken van afbeeldingen.........................................................................97
4.10.2.3 Afstand van recht 98 4.11 VI. Het recht op afbeelding en de auteursrechten ......................99
5 Rechten, plichten en deontologie in de journalistiek .......100
5.1 Het beroep van journalist: een niet-gereglementeerd beroep 101
5.2 Deontologie van de journalist 101
5.2.1 Het begrip deontologie.........................................................101
5.2.2 Geen formele deontologie van de journalist ............................102
5.2.3 Informele beroepsethiek van de journalist ..............................102
5.3 De erkenning als beroepsjournalist ........................................103
5.4 Identificatiedocumenten van beroepsjournalisten.....................103
5.4.1 De nationale perskaart.........................................................103
5.4.2 Het doorgangsbewijs voor persauto’s .....................................104 5.4.3 Het auto-insigne..................................................................104 5.4.4 Strafbepalingen aangaande de identificatiedocumenten voor beroepsjournalisten .............................................................105
5.5 Deontologische regels en codes voor journalisten ....................105 5.6 Juridische beperkingen aan de vrijheid van journalisten............105 5.7 Vlaamse Raad voor de Journalistiek .......................................108
6
Recht van Antwoord en Recht op Vrije Nieuwsgaring en Korte Berichtgeving
..................................................................109
6.1 Recht van antwoord 109
6.1.1 Begrip ‘Recht van Antwoord’ 109
6.1.2 Ratio van het ‘Recht tot antwoord’ 109
6.2 Recht van antwoord in de gedrukte media 110 6.2.1 Titularissen van het recht van antwoord.................................110 6.2.2 Toepasselijkheid wat betreft de soorten media........................110
6.2.3 Toepasselijkheid wat betreft de soorten teksten ......................111
6.2.4 Uitzonderingen op het recht van antwoord..............................111
6.2.5 Weergave van het recht van antwoord ...................................111
6.2.6 Termijn van publicatie van het recht van antwoord..................111
6.2.7 Strafrechtelijke beteugeling van de Antwoordrechtwet .............111
6.2.8 Gerechtelijke procedures inzake de antwoordrechtwet voor gedrukte media ................................................................................111
6.2.9 Redenen tot weigering van inlassing ......................................112
6.2.10 Vergelijking met de vordering tot inlassing van een antwoord op basis van artikel 1382 B.W. ..................................................113
6.2.11 Recht van antwoord en extracontractuele aansprakelijkheid......114
Vives pagina 5 van 158
6.3 Het recht van antwoord op radio en televisie...........................114
6.3.1 Titularissen van het recht van antwoord.................................114
6.3.2 Voorwaarden met betrekking tot het antwoord........................115
6.3.3 Uitzending van het antwoord ................................................115
6.3.4 Gerechtelijke procedures inzake de antwoordrechtwet voor radio- en televisieomroepen ...............................................................116
6.4 Recht van antwoord met betrekking tot websites, blogs, podcasts en andere nieuwe media...........................................................116
6.5 Opportuniteit van het recht van antwoord 117
6.6 Vrije nieuwsgaring en korte berichtgeving...............................118
6.7 Publieke evenementenregeling 121
7
Varia Evenementenrecht..................................................122
7.1 Rookverbod op openbare plaatsen 123
7.1.1 Wettelijk kader rookverbod op openbare plaatsen....................123
7.1.2 Algemeen principe...............................................................123
7.1.3 Rookverbod voor drankgelegenheden in een gesloten openbare plaats ................................................................................123
7.1.4 Een algemene uitzondering: de rookkamer .............................124
7.1.5 Controle op de naleving van het rookverbod ...........................124
7.2 Rookverbod op de werkplaats................................................125
7.2.1 Wettelijk kader roken op de werkplaats..................................125
7.2.2 Algemeen principe...............................................................125
7.2.3 Rookkamer voor personeel ...................................................125 7.2.4 Controle.............................................................................126
7.3 Communicatie inzake evenementen .......................................127 7.3.1 Affiches en strooibriefjes ......................................................127 7.3.1.1 Verantwoordelijke uitgever...................................................127 7.3.1.2 Kleur of zwart-wit................................................................127 7.3.1.3 Geen verkeershinder 127 7.3.1.4 Belasting voor aanplakking 128 7.3.2 Plakplaatsen 129 7.3.3 Uitdelen van publiciteit op openbare plaatsen 129 7.3.4 Geluidswagen 130 7.3.5 Plaatsen van wegaanduidingen of wegwijzers naar de fuif? 130 7.4 Reglementering voedsel- en drankvergunningen 131
7.4.1 Vergunning voor gelegenheidsslijterijen: nationale regeling afgeschaft ..........................................................................131 7.4.2 Vergunningen voor sterke drank............................................131 7.4.3 Vergunning verkoop voedingsmiddelen...................................132 7.5 Veiligheid............................................................................133 7.5.1 Risico-analyse.....................................................................133 7.5.2 Coördinatievergadering en samenwerking met andere diensten.134 7.5.3 Brandgevaar.......................................................................134 7.5.4 Veiligheidscontrole...............................................................135 7.5.5 Medische bijstand................................................................136
Vives pagina 6 van 158
7.5.6 Druggebruik........................................................................136
7.6 Met een groep in het verkeer ................................................137
7.6.1 Te voet ..............................................................................137
7.6.2 Met de fiets ........................................................................138
7.7 Speeltoestellen en attracties .................................................139 7.8 Tenten ...............................................................................139 7.9 Gebruik van het openbaar domein .........................................140
Bibliografie.................................................................................141 Boeken 141 Internet 142
8
Bijlagen ...........................................................................143
8.1 Bijlage 1. Voorbeeld statuten tennisclub 143 8.2 Bijlage 2: Politieverordening van de stad Brugge op de aanplakkingen.....................................................................152
8.3 Bijlage 3. Politieverordening van de stad Brugge betreffende het uitdelen van publiciteitsmiddelen, pamfletten, geschriften, strooibriefjes, reclamefolders, voorwerpen en dergelijke op de openbare weg of op het openbaar domein. .............................154
8.4 Bijlage 4: Politieverordening van de stad Brugge betreffende het gebruik van de openbare weg ...............................................157
Vives pagina 7 van 158
1 Privaatrechtelijke organisatievormen in de sportsector
LEERDOELEN:
Na het bestuderen van dit hoofdstuk weet je:
➔ welke organisatievormen het meest gebruikt worden in de sportsector en welke voor- en nadelen zij hebben.
➔ wat de gevolgen zijn van rechtspersoonlijkheid.
➔ hoe een vzw opgericht wordt, functioneert en ontbonden wordt.
➔ in welke mate leden en bestuurders in een vzw aansprakelijk kunnen gesteld worden.
Vives pagina 8 van 158
1.1 Inleidende probleemstelling
Stel: met je vrienden wil je een nieuwe sportclub oprichten waarbij de leden wekelijks hun sport kunnen beoefenen. De nieuwe sportclub zou de naam Sport and Fun krijgen.
Sport and Fun is een feitelijke vereniging, dit is een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid.
Wanneer je de activiteiten start, stel je jezelf volgende vragen:
- wie van de leden beheert het geld en de goederen?
- wie sluit de contracten?
- wat gebeurt er met ‘de eigendommen van ‘Sport and Fun’ in geval van onenigheid (bijv.: enkele van de leden wil een andere vereniging oprichten)?
- affiches: wie is kandidaat als verantwoordelijke uitgever?
Veel van deze mogelijke problemen en risico’s bij de organisatie van het festival zijn te verklaren doordat een feitelijke vereniging in het privaatrecht geen juridische basis heeft.
Een feitelijke vereniging mist (rechts)persoonlijkheid en kan daardoor geen rechtshandelingen stellen.
Een rechtshandeling is een handeling die een persoon stelt om bewust rechtsgevolgen te creëren.
Een feitelijke vereniging kan dus geen verbintenissen aangaan (en kan dus ook geen contracten sluiten).
Veel van deze praktische problemen en risico’s kunnen opgelost worden door het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid.
Vives pagina 9 van 158
1.2
Rechtspersoonlijkheid
Een rechtspersoon is een juridische constructie waardoor een abstracte entiteit (organisatie) op kan treden als een persoon in het rechtsverkeer.
Het is een fictie, omdat men onder bepaalde omstandigheden zal aannemen dat een groep personen of een vermogen, zich op dezelfde manier als een gewone, natuurlijke persoon in het rechtsverkeer kan bewegen.
Het gevolg van de rechtspersoonlijkheid is dat een nieuw rechtssubject ontstaat, dat op gelijkaardige wijze als een natuurlijke persoon, bezittingen en schulden kan hebben, contracten kan sluiten, rechtszaken kan aanspannen of aangeklaagd kan worden.
Als Sport and Fun een feitelijke vereniging is, dan is die juridisch eigenlijk onzichtbaar. Dan bestaat die vereniging – juridisch gezien - eigenlijk voor het grootste deel in de fantasie van de leden. Juridisch kijkt men echter door die vereniging heen.
Als Sport and Fun rechtspersoonlijkheid aanneemt, dan wordt het een juridische realiteit, een rechtssubject.
De essentie van een rechtspersoon is de gelijkstelling met een natuurlijk persoon. Waar een feitelijke vereniging slechts een groep van personen was die samen een aantal middelen samenbrachten om iets te bewerkstelligen, is er nu een entiteit die als een aparte persoon functioneert en zelf als zodanig aan het rechtsverkeer kan deelnemen.
1.2.1
Algemene kenmerken van rechtspersoonlijkheid
Een zijn een viertal algemene kenmerken van rechtspersoonlijkheid: a) Een welomschreven doel b) Een systeem van vertegenwoordiging c) Een controlerend en een uitvoerend orgaan d) Beperking van aansprakelijkheid
Vives pagina 10 van 158
a) Een welomschreven doel
Een rechtspersoon heeft altijd een algemene doelstelling waarvoor de rechtspersoon is opgericht. Bijvoorbeeld:
- het bezorgen van een vermogensvoordeel aan de vennoten (rechtstreeks of onrechtstreeks)
De vennootschappen hebben volgens de Belgische wetgeving verplicht deze doelstelling (art. 1:1 WVV).
Bijv. naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen.
- het behartigen van de belangen van een groep mensen of het nastreven van een ideaal, zonder hierbij een vermogensvoordeel voor de oprichters of bestuurders na te streven (art. 1:2 WVV)
De verenigingen zonder winstoogmerk (vzw) is de bekendste rechtsvorm in deze categorie.
Bijvoorbeeld milieubescherming, culturele ontplooiing, het organiseren van een sportcompetitie.
- het uitvoeren van een publieke taak. De klassieke overheden in België zijn rechtspersonen.
Bijv. de gemeenten vervullen alle taken van gemeentelijk belang, de OCMW’s bieden sociale ondersteuning aan hulpbehoevenden.
Soms vereist de wetgeving, bijvoorbeeld inzake vzw’s, dat het doel van de rechtspersoon geconcretiseerd wordt (concrete, expliciete doelstelling). Dat houdt bijvoorbeeld voor vzw’s in dat in de statuten verplicht hun doel concreet vermeld moet worden. De vzw moet zich daar bij zijn werking ook aan houden.
Een rechtspersoon heeft dus niet de volledige handelingsvrijheid zoals een natuurlijk persoon. Hij kan niet zoals een natuurlijk persoon vrij beslissen over de doelen die hij wil nastreven en de middelen die hij daarvoor wil engageren. De handelingen van de rechtspersoon moeten dienen om het doel van de rechtspersoon in kwestie te realiseren.
Vives pagina 11 van 158
b) Een systeem van vertegenwoordiging
Alleen een natuurlijk persoon kan een pen vasthouden en een handtekening onder een contract zetten. Daarom wordt een rechtspersoon altijd vertegenwoordigd door één of meerdere personen met bestuurs- of vertegenwoordigingsbevoegdheden.
Dit impliceert een taakverdeling: wie mag de rechtspersoon vertegenwoordigen? Bijvoorbeeld in een vzw zal dit het bestuur zijn (maar het kunnen nog meer personen zijn – cf. infra).
Dit impliceert tevens de mogelijkheid voor derden om kennis te nemen van de personen bevoegd om de rechtspersoon te vertegenwoordigen. Voor medecontractanten is het belangrijk te weten of iemand bevoegd is om een rechtspersoon te vertegenwoordigen of niet => systeem van wettelijke bekendmaking van personen met vertegenwoordigingsmacht: via publicatie in het Belgisch Staatsblad van benoemingsakte.
I
Als Jan een bestelling van 10.000 euro drank doorgeeft aan een drankenleverancier, maakt het een zeer groot verschil of Jan namens zichzelf optreedt, namens een feitelijke vereniging, of namens een grote vzw in de sportsector.
Stel dat Jan zich voorstelt als bestuurder met vertegenwoordigingsmacht van een grote sportvereniging (vzw). Van de drankenleverancier kan niet zomaar verwacht worden dat deze gelooft dat Jan effectief de wettelijke vertegenwoordiger is van deze vzw. Wie weet is hij helemaal niet verbonden met de club, en doet hij zich alleen maar voor als vertegenwoordiger om zeker de levering te krijgen. Dat brengt risico met zich mee voor de drankenleverancier. Om dat risico uit te sluiten moet zowel de benoeming als het ontslag van bestuurders van een vzw in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd worden. Zo kan iedereen zich ervan vergewissen of de voorgenomen status van vertegenwoordiger ook echt klopt.
Het verschijnsel vertegenwoordiging bestaat ook tussen natuurlijke personen. Een minderjarige wordt bijvoorbeeld vertegenwoordigd door zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Vives pagina 12 van 158
besturen
c) Een opdeling tussen controlerende, besturende en vertegenwoordigende organen
De (dagelijkse) leiding van de rechtspersoon is in handen van een bestuurlijk orgaan.
- NV: ofwel raad van bestuur ofwel raad van toezicht + directieraad ofwel enige bestuurder
- BV: één of meerdere bestuurders
- VZW: bestuur(sorgaan)
i
In oude vzw-statuten (daterend voor 2002) leest men “raad van beheer” ipv “raad van bestuur”. Sinds 2002 werd de term “raad van bestuur” ingevoerd, maar het WVV van 23 maart 2019 spreekt nu officieel over het “bestuursorgaan”.
Besturen = leiden, beslissingen nemen.
In vele rechtspersonen is er delegatie mogelijk van de formele houder van het bestuurlijk gezag naar personen die dagelijks met bestuur bezig zijn (vb. dagelijks bestuurder of directeur).
Vertegenwoordigen
In de meeste rechtspersonen is het besturende orgaan ook het vertegenwoordigende orgaan. Het “vertegenwoordigen” van een rechtspersoon betekent het kunnen stellen van daden die aan de rechtspersoon worden toegerekend.
In vele rechtspersonen is er delegatie mogelijk van de formele houder van vertegenwoordigingsmacht naar andere personen.
Een voorbeeld van delegatie binnen de formele houder van vertegenwoordigingsmacht is de meerhandtekeningsclausule in de statuten van een vzw, waardoor statutair wordt voorzien dat een vastgesteld aantal bestuurders (meestal 2) rechtsgeldig de vereniging kunnen vertegenwoordigen.
Controleren
Het hoogste gezag van een rechtspersoon is in handen van een controlerend orgaan. Dit controlerend orgaan benoemt de personen met bestuurlijke bevoegdheid en geeft hen het vertrouwen. Het controleert op geregelde tijdstippen de werking van het bestuurlijk orgaan.
Het feit dat een orgaan controle uitoefent op een bestuurlijke orgaan is een principe dat frequent voorkomt bij instituties die “besturen”.
Vives
pagina 13 van 158
De zeggenschap binnen een rechtspersoon moet op één of andere manier geregeld zijn. Er is een onderscheid tussen enerzijds de personen die de rechtspersoon naar buiten toe vertegenwoordigen (die voor de rechtspersoon kunnen tekenen), en anderzijds de personen of het orgaan met de hoogste zeggenschap.
Rechtspersoon Bestuur en Vertegenwoordiging Hoogste zeggenschap/ controle
Gemeente Land
Bedrijf (nv)
Vereniging
De verdeling van de verantwoordelijkheid berust deels op de wet en deels op statuten (zie oa. Art 2:49 WVV).
Bijv. Luidens het WVV is het controlerend orgaan in de NV de algemene vergadering van aandeelhouders. Een aantal van de bevoegdheden van de algemene vergadering staan opgesomd in de wet.
Bijv. Luidens het WVV is de algemene vergadering bevoegd en verplicht om de bestuurders aan te duiden.
In de statuten kunnen dan een aantal extra bepalingen opgenomen worden, specifiek voor de rechtspersoon in kwestie, uiteraard nooit contra legem.
Bijv. Extra bevoegdheden voor de algemene vergadering van een VZW.
Bijv. Het opleggen van een maximaal aantal leden van het bestuursorgaan.
d) Beperking van aansprakelijkheid
In het Belgische recht heeft elke natuurlijke persoon een vermogen en slechts één vermogen. Het is dus voor een natuurlijk persoon in principe niet mogelijk om een stuk van zijn vermogen af te splitsen ten behoeve van een welbepaald doel én tegelijkertijd eigenaar te blijven van dat stuk vermogen.
Vives pagina 14 van 158
Volkomen rechtspersoon
Art. 7 Hypotheekwet bepaalt immers dat eenieder die persoonlijk verbonden is, gehouden is zijn verbintenissen na te komen en hiervoor instaat met al zijn goederen die hij heeft en zal verwerven.
De bedoeling van rechtspersoonlijkheid is vaak een scheiding te creëren tussen de goederen van de personen die lid zijn of bestuurder, en de rechtspersoon zelf. Vaak (bij zogenaamde volkomen rechtspersonen), maar niet altijd, is er ook een beperking van aansprakelijkheid van de deelnemers in de rechtspersoon.
Zo heeft een vzw een eigen vermogen, dat volledig losstaat van het vermogen van de leden van de vzw.
Het is het vermogen van deze vzw dat dient als onderpand voor de schuldvordering van de schuldeisers van de vzw. Het vermogen van de leden van de vzw vormt geen onderpand voor de schuldvorderingen van de schuldeisers van de vzw.
De vzw kent ook een heel uitgebreide beperking van aansprakelijkheid van de leden van de vzw, alsook voor de bestuurders voor daden die aan de vzw toegerekend worden. (Art. 2:49 WVV; art. 9:1 WVV)
Bijvoorbeeld: Als de bestuurder van een vzw in zijn functie een (wettelijke) handeling stelt namens de rechtspersoon, is in principe ook enkel de vzw verbonden en potentieel aansprakelijk voor de gevolgen van deze handeling.
i
Stel, de leden van Sport and Fun richten een vzw op. De vzw Sport and Fun 2020. Het is een vzw met drie leden: Gino, Andy en Tim. En ze verkiezen een bestuur: Jan en Evy. Stel nu dat Evy en Jan als bestuur een contract sluiten met Tony, een verhuurder van klank- en lichtinstallaties om een installatie ter beschikking te stellen voor een evenement. De huurprijs bedraagt 500 euro. Doordat het de dag van het evenement heel de dag onweert, komen er geen toeschouwers opdagen. Er zijn dan ook geen inkomsten en er is niets in voorraad in de kas van de vzw. Van wie mag Tony de verschuldigde 500 euro opeisen?
- Van Evy en Jan?
- Van de leden van de A.V.: Gino, Andy en Tim?
- Van de vzw zelf?
Vives pagina 15 van 158
1.2.2
Rechtssubjecten
In het Belgische recht zijn enkel personen (entiteiten met juridische persoonlijkheid) rechtssubjecten, dit zijn dragers van rechten en plichten.
In het Belgische recht zijn alle personen rechtssubjecten en behoren zij tot één van de volgende categorieën: - natuurlijke personen - rechtspersonen
In het burgerlijk recht worden twee soorten personen onderscheiden, nl. de natuurlijke of fysieke personen enerzijds en de rechtspersonen anderzijds. Alleen mensen behoren tot de categorie van de natuurlijke of fysieke personen.
Daarnaast zijn er instellingen, stichtingen en groeperingen van individuen of kapitalen die, net als de natuurlijke personen, doch mits inachtneming van zekere beperkingen, titularis zijn van bepaalde rechten en bekwaamheden. Zij nemen deel aan het dagelijks rechtsverkeer doordat zij, net als de fysieke personen, een patrimonium bezitten, overeenkomsten sluiten, rechtsbetrekkingen onderhouden met derden zowel als met hun eigen leden. Dat zijn de rechtspersonen.
1.2.3
Soorten rechtspersonen
Rechtspersonen kunnen een publiekrechtelijk of privaatrechtelijk karakter hebben. Tegenwoordig zijn er ook tussenvormen.
a) Publiekrechtelijke rechtspersonen: deze rechtspersonen zijn opgericht op initiatief van de overheid en worden voornamelijk geregeld door het publiek recht (recht van de overheden).
- Zuiver publiekrechtelijke rechtspersonen: de klassieke overheden
Bijv. Belgische Staat, Vlaamse Gemeenschap, Vlaamse Gewest, Provincies, Gemeenten, OCMW’s
- Verzelfstandigde overheidsinstellingen sui generis: instellingen die in opdracht van, gesubsidieerd door en onder toezicht van de klassieke overheden taken op zich nemen en onder een eigen rechtsstatuut werken
Bijv. VRT, NMBS Bijv. Sport Vlaanderen (sportadministratie van de Vlaamse Gemeenschap).
Vives pagina 16 van 158
1.2.4
b) Privaatrechtelijke rechtspersonen zijn instellingen die door het privaat initiatief zijn tot stand gekomen en gehandhaafd, dus niet op initiatief van de overheid. Privaatrechtelijke rechtspersonen nemen in beginsel geen deel aan het overheidsbeleid. De privaatrechtelijke rechtspersonen worden geregeld in het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen van 23 maart 2019 (WVV).
c) Publiekrechtelijke rechtspersonen in privaatrechtelijke vorm: deze rechtspersonen zijn opgericht of functioneren volgens de regels van het privaatrecht, maar hebben een overheidsfunctie (functie van algemeen belang), worden door de klassieke overheden gesubsidieerd en/ of erdoor gecontroleerd.
Bijv. gemeentelijke EVA-vzw’s: deze functioneren zoals gewone vzw’s: moeten voldoen aan de regels van het WVV, maar er komen extra regels bij, die uit het publiekrecht afkomstig zijn.
Privaatrechtelijke rechtspersonen
Privaatrechtelijke rechtspersonen
Zonder streven naar vermogensvoordeel voor oprichters Met streven naar vermogensvoordeel voor oprichters
Vereniging zonder winstoogmerk (Boek 9 WVV)
Internationale vereniging zonder winstoogmerk (Boek 10 WVV)
Stichting (Boek 11 WVV) (2 soorten, met name ‘private stichting’ en ‘stichting van openbaar nut’)
Art. 1:5 §2 WVV somt de vennootschappen met rechtspersoonlijkheid op: - vennootschap onder firma (VOF) - commanditaire vennootschap (Comm.V.)
- Besloten vennootschap (BV) - Coöperatieve vennootschap (CV) - Naamloze Vennootschap (NV) -
De overgrote meerderheid van de culturele verenigingen en sportclubs streeft geen winstverdeling onder de oprichters na. Voor deze verenigingen is een vennootschapsvorm dus geen optie.
Vives pagina 17 van 158
1.2.5 Feitelijke vereniging versus vzw 1.2.5.1 Verschilpunten
Feitelijke vereniging Vereniging zonder winstoogmerk
Aard Oprichting
Rechtspersoonlijkheid Organisatie Vermogen
Aansprakelijkheid
Fiscaal Regime
Boekhouding
Vives
18 van 158
pagina
1.2.5.2
Het WVV heeft voor de eerste keer een echte wettelijke basis aan de feitelijke vereniging gegeven, doch beperkt zich tot de vermelding dat de de feitelijke vereniging een vereniging is die “beheerst wordt door de overeenkomst tussen partijen.” (art 1:6 WVV)
Opportuniteitscriteria bij keuze tussen feitelijke vereniging of VZW
- termijn van project
- financiële implicaties van project
- personeel in dienst willen nemen - doelstelling al dan niet willen vastleggen. - erkend willen worden door overheid
- subsidies willen ontvangen
- Schenkingen of legaten willen ontvangen
158
Vives pagina 19 van
1.3 De vereniging zonder winstoogmerk
België heeft een zeer hoog percentage aan verenigingen met rechtspersoonlijkheid: momenteel ongeveer 145.000 verenigingen voor ongeveer 11.350.000 inwoners.
Feitelijke verenigingen zijn niet inbegrepen in deze getallen. “België is een land van vrijwilligers.”
Er is een jaarlijkse netto-creatie aan vzw’s van ongeveer 1% van het bestaande aantal vzw’s. In 1958 waren er nog maar 18.316 vzw’s. In 1989 nog maar 63.361.
Men gaat er van uit dat meer dan 2 op 3 vzw’s ook effectief actief is. (Dus ongeveer 50.000 vzw’s bestaan wel, maar hebben geen actieve werking meer, hoewel dergelijke vzw’s volgens de wet ontbonden moeten worden). VZW’s hebben een aantal jaarlijkse verplichtingen, als zij die verplichtingen niet nakomen, dan moeten zij ontbonden worden, en desnoods kunnen zij gerechtelijk ontbonden worden. Dat kan dus, maar gebeurt in de praktijk maar zelden.
Ongeveer 1 op 5 vzw’s is werkgever, wat betekent dat deze vzw personeel in dienst heeft. Grote vzw-werkgevers treft men aan in bijvoorbeeld onderwijs, ziekenzorg, rusthuizen. Vzw’s stellen ongeveer 350.000 personen tewerk in België (ofwel bijna 13% van alle werknemers in België).
Vzw’s komen veel frequenter voor dan internationale verenigingen (ongeveer 2000) en stichtingen (ongeveer 500).
Vives pagina 20 van 158
1.3.1 Verbod op nastreven en uitkeren van vermogensvoordeel
De vzw mag geen vermogensvoordeel uitkeren of bezorgen aan de oprichters ervan. Dit maakt het grote onderscheid uit met de venootschappen, waar dit net wel de bedoeling is. (Art. 1:2 WVV)
Hetzelfde verbod geldt trouwens ook ten aanzien van de bestuurders en elk ander persoon.
Er is alleen een uitzondering voorzien voor de uitkering van vermogensvoordelen ten voordele van het statutair bepaalde behartenswardige doel.
Niet alleen rechtstreekse, maar ook onrechtstreekse vermogensvoordelen worden geviseerd.
Als onrechtstreekse uitkering van een vermogensvoordeel geldt elke verrichting waardoor de activa van de vzw dalen of de passiva stijgen en waarvoor zij geen (of bijna geen) gelijkwaardige tegenprestatie ontvangt. (Art. 1:4 WVV)
Dit belet niet dat een vereniging gratis diensten verleent aan haar leden die passen binnen de realisatie van haar doelstellingen.
Elke verrichting in strijd met dit verbod wordt ten andere met nietigheid gesanctioneerd. (art. 1:2 WVV).
1.3.2 Zonder “winstoogmerk”?
In het WVV van 2019 heeft de wetgever besloten de oude en zeer ingeburgerde benaming ‘vereniging zonder winstoogmerk’ te behouden.
Eigenlijk zou een meer correcte benaming geweest zijn: vereniging zonder winstverdelingsoogmerk (zie vorige punt).
Geen winstverdeling
Het niet-winstgevende oogmerk van een vzw impliceert immers enerzijds het niet-verdelen van de eventuele inkomsten onder de leden, en anderzijds het besteden van eventuele inkomsten aan de realisatie van het doel van de vereniging.
Het WVV heeft komaf gemaakt met de oude en soms moeilijke vragen of en in hoeverre een vzw-winst mocht maken, winst mocht nastreven en deze winsten mocht reserveren. Thans mag een vzw winst nastreven, ook door commerciële activiteiten uit te oefenen. Deze winst mag ook gereserveerd worden.
Vives pagina 21 van 158
Zolang een vzw haar winsten niet uitkeert aan de oprichters, bestuurders of andere personen en enkel bestemt voor de realisatie van haar behartenswaardige doel, is dit wettelijk in orde.
1.3.3 Structuur van de vzw
1.3.3.1 Standaardorganigram
Het standaardorganigram van een vzw bestaat altijd uit twee organen, die verplicht zijn:
- Algemene vergadering (A.V.)
- Het bestuursorgaan (B.O.)
De Algemene Vergadering omvat alle werkelijke (of gewone) leden van de vzw. Hun taak bestaat er feitelijk in om elk jaar tijdens een of meer vergaderingen toe te kijken of de operationele verantwoordelijken van de vzw (meestal het Bestuursorgaan) de vzw goed besturen.
Daarnaast legt de Algemene Vergadering ook de financiële lijnen vast voor het Bestuursorgaan.
De A.V. moet minstens uit 2 leden bestaan (art. 1:2 WVV).
Het bestuursorgaan bestaat uit de bestuurders van de vzw. Zijn taak is het besturen van de vzw. Elk jaar legt de het Bestuur verantwoording af over haar gevoerde bestuur aan de A.V.
Het Bestuursorgaan moet minimaal uit drie bestuurders bestaan, tenzij er slechts 2 leden in de A.V. zetelen, dan hoeft het Bestuur slechts uit 2 personen te bestaan (art. 9:5 WVV).
In de vorige vzw-wet moesten er steeds meer leden dan bestuurders zijn, maar het WVV heeft deze regel achterwege gelaten. Het valt te verwachten
Vives pagina 22 van 158
dat veel vzw’s daarom opnieuw dezelfde samenstelling zullen krijgen in de Algemene Vergadering en in het Bestuursorgaan.
Het is vanuit praktische overwegingen vaak het best om met een oneven aantal bestuurders te werken. Wanneer er geen oneven aantal is, kunnen de statuten de stem van de voorzitter als doorslaggevend aanduiden in geval van exaequo. Dit is trouwens ook nuttig bij vzw’s met oneven aantal bestuurders, met name voor het geval dat door onthoudingen bij de stemming over een onderwerp toch een exaequo wordt bereikt.
Het nieuwe WVV bepaalt echter dat zolang er maar 2 bestuurders zijn, het niet mogelijk is een doorslaggevende stem aan één van beiden te geven. (art 9:5 WVV)
1.3.3.2 Mogelijke bijkomend orgaan: Dagelijks
Bestuur
Dagelijks bestuur: personen aangeduid door het Bestuursorgaan met bijzondere bestuurs- en vertegenwoordigingsbevoegdheden voor het dagelijks bestuur van de vzw.
Commissaris-revisor: verplicht in bepaalde vzw’s.
1.3.3.3 Andere betrokken personen bij het beleid van de vzw
- Personeelsleden (o.m. directie).
De directie van een vzw (met werknemersstatuut) heeft vaak de meeste invloed op het beleid van de vzw, hoewel zij dus juridisch gezien geen bestuursbevoegdheden heeft in de vzw.
Het personeel werkt immers dagelijks voor de vzw, itt het bestuur dat soms maar maandelijks bijeenkomt.
- Adviescommissies, adviesraden… : personen aangesteld met adviserende bevoegdheid, bijvoorbeeld van binnenuit.
Bijv. Een bewonersoverlegplatform in een rusthuis adviseert aan het Bestuursorgaan over de toestand ter plekke.
- Vrijwilligers
Veel vzw’s (de meeste) draaien op vrijwilligers. Die hebben niet altijd een officiële functie. Ze zijn vaak het gezicht van een organisatie, zonder er juridische bevoegdheden te hebben.
Bijv. vrijwilligers in sportclub zijn vaak toegetreden leden.
Vives pagina 23 van 158
1.3.3.4
Bijv. Vrijwilligers van goede doelen gaan vaak één keer per jaar op pad om geld in te zamelen.
Voorbeeld organigram grote vzw.
Algemene vergadering
De A.V. bestaat uit de verzameling van alle leden van de VZW met stemrecht. Dit zijn de gewone of werkelijke leden. De A.V. wordt geleid door een voorzitter.
Soms wordt de A.V. geleid door een “externe” voorzitter, zelf geen lid. Meestal is dit dan de voorzitter van het Bestuursorgaan (die zelf geen lid van de vzw hoeft te zijn). Als de voorzitter van de A.V. wel lid is, heeft hij tevens stemrecht. Als hij geen lid is, heeft hij geen stemrecht.
Andere vaak voorkomende functie is die van secretaris (al of niet lid). Andere voorkomende functie in zeer grote vzw’s deze van stemopnemer.
1.3.3.4.1
Werkelijke en toegetreden leden
Werkelijke leden zijn de leden: - wiens rechten en plichten omschreven zijn in het WVV; - die stemrecht hebben op de A.V.; - aan wie het WVV refereert als zij het over rechten en plichten van leden heeft.
Toegetreden leden: - zijn de personen die door de vzw, omdat zij een band hebben met de vereniging, als ‘toegetreden lid’ worden aanvaard. - kunnen bepaalde rechten krijgen, doch deze moeten in de statuten omschreven worden; en dus niet louter in een intern reglement (art. 9:3 §2 WVV).
Een vzw kan niet bestaan zonder werkelijke leden. Een vzw heeft de keuze om al dan niet een categorie van toegetreden leden te introduceren.
Vives
24 van 158
pagina
1.3.3.4.2
Naast deze wettelijke categorieën telt de praktijk nog vele soorten leden, die wettelijk als werkelijk lid of als toegetreden lid moeten kunnen worden gekwalificeerd:
- Ereleden - Stichtende leden - Steunende leden - Statutaire leden - Nominatim vermelde statutaire leden
- Categorisch vermelde statutaire leden
- Gewichtige leden (zie art. 9:17 WVV)… Voor het statuut van werkelijk lid van een vzw komen in aanmerking: - Alle meerderjarige natuurlijke personen
- Vertegenwoordigde minderjarigen met voldoende onderscheidingsvermogen
- Rechtspersonen: ook vzw’s kunnen lid zijn van een andere vzw. Het WVV sluit niet uit dat vennootschappen lid zijn van een vzw, doch dit lijkt moeilijk verenigbaar gelet op de fundamentele andere doelstelling inzake vermogensvoordelen tussen vennootschappen en verenigingen.
Voorwaarden tot het lidmaatschap
De statuten kunnen voorwaarden opleggen voor de toetreding tot een vzw: - Inhoudelijke voorwaarden (meestal verband houdend met het doel van de vereniging).
- Formele voorwaarden (bijv. leeftijd, woonplaats, geslacht)
Vives pagina 25 van 158
1.3.3.4.3 Procedure tot het verkrijgen van het lidmaatschap en beoordeling van de aanvraag tot het lidmaatschap
De oprichters van een vzw zijn automatisch (stichtend) lid van de vzw. Personen die later (werkelijk) lid worden van een vzw dienen als lid aanvaard te worden, al dan niet na het doorlopen van een formele lidmaatschapsprocedure.
- Ofwel staat de lidmaatschapsprocedure in de statuten zelf beschreven.
- Ofwel duiden de statuten van de vzw de entiteit aan die de procedure vastlegt…
- Deze enititeit is uiteraard gebonden door eventuele statutaire voorwaarden of bepalingen.
- Deze entiteit kan de AV zijn, het Bestuursorgaan of gelijk welke (desnoods) externe instantie.
- …en/of duiden zij de entiteit aan die de aanvragen tot lidmaatschap behandelt.
- Als niet geregeld: Bestuursorgaan (die deze aangelegenheid dan ook mag delegeren).
M.O. Werkelijke leden moeten in principe aan de gestelde voorwaarden voldoen bij het begin van hun werkelijke lidmaatschap. Dit betekent niet automatisch dat ze aan die condities moeten blijven voldoen. Wil men dat dit het geval is, dan moet dit zo in de statuten vermeld worden.
1.3.3.4.4
Statutaire leden
Het is mogelijk dat bepaalde leden aangeduid worden in de statuten zelf:
- Statutair nominatim aangeduide leden
- Categorisch aangeduide leden
Vrijheid van vereniging
M.O. dat een verplicht lidmaatschap strijdig is met de grondwettelijke “vrijheid van vereniging”
M.O. dat in grotere, landelijke verenigingen of groepen meerdere vzw’s, vaak in getrapte of hiërarchische relatie tot elkaar staan.
Vives
26 van 158
pagina
1.3.3.4.5
Sanctie bij onvoldoende leden
Een vzw die niet het wettelijk vereiste minimum aantal leden heeft, loopt het risico dat de ontbinding van de vzw gevorderd wordt. (art. 2:113 WVV). De ontbinding kan dan gevorderd worden door elke belanghebbende (bijv. een lid, een bestuurder) alsook het Openbaar Ministerie.
Een vzw die opgericht is door één persoon alleen, is nietig. (art. 9:4 WVV)
1.3.3.4.6 Rechten van de werkelijke leden
De rechten van de werkelijke leden konden klassek onderverdeeld worden in enerzijds het stemrecht op de A.V. en anderzijds inzage- en controlerechten.
In het WVV worden deze rechten niet meer als zodanig benoemd, doch deze lijken op natuurlijke wijze met het lidmaatschap verbonden.
Statutaire uitbreiding van de rechten van leden is altijd mogelijk. Het stemrecht op de A.V. houdt volgende deelrechten in:
- het recht om uitgenodigd te worden voor elke A.V; - het recht om samen met anderen de A.V. samen te roepen; (art. 9:13 WVV: wanneer minstens 1/5de van de leden het vraagt)
- het recht om deel te nemen aan de A.V.; met deelrechten om erin te zetelen, vragen te stellen, te debatteren, documentatie te bediscussiëren, een schorsing aan te vragen; - het recht om zich op de A.V. te laten vertegenwoordigen; Art. 9:15 WVV kent dit recht toe maar vereist wel een statutaire toelating indien de vertegenwoordiging gebeurt door een niet-lid. - het recht van te stemmen op de A.V. (art. 9:17 WVV).
De controle- en inzagerechten van de leden houden onder meer volgende rechten in:
- het recht van inzage in het register van de leden (art. 9:3 WVV) - het recht van inzage in de boekhoudkundige stukken. Dit staat niet meer met zoveel woorden in het WVV. Het is wel zo dat het Bestuursorgaan de financiële toestand grondig moet toelichten en in principe antwoord moet geven op de vragen van de leden (art. 9:18 en 9.19 WVV).
- het recht om de agenda van de A.V op voorhand te kennen (art. 9:14 WVV).
Vives pagina 27 van 158
stemrecht
Controlerecht
Nieuw is dat de bestuurders mogen weigeren te antwoorden op vragen van leden indien zij oordelen dat dit de vzw schade kan berokkenen. (art. 9:18 WVV)
Deze wettelijke rechten van de leden hoeven statutair niet hernomen te worden. Zij kunnen statutair uitgebreid worden.
Statutair kunnen ook andere rechten aan de leden toegekend worden. Dat kan ook door een correct aangenomen intern reglement (art. 2:59 WVV).
1.3.3.4.7 Rechten van de toegetreden leden
Toegetreden leden hebben geen wettelijk voorziene rechten.
Als deze in de statuten beschreven staan, kunnen bepaalde rechten aan de toegetreden leden toegekend worden.
Bijv. recht op toegang tot activiteiten van de vzw met een korting Bijv. recht om de algemene vergadering bij te wonen zonder stemrecht
1.3.3.4.8 Bevoegdheden van de algemene vergadering (formele opsomming)
De bevoegdheden van de A.V. worden opgesomd in art 9:12 WVV.
Een eerste bevoegdheidspakket ontleent de A.V. aan artikel 9:12 WVV 2°9° dat bepaalt dat een besluit van de A.V. vereist is voor:
- de benoeming en de afzetting van de bestuurders en de bepaling van hun bezoldiging indien een bezoldiging wordt voorzien;
i
Wanneer echter de plaats van een bestuurder openvalt nog voor het einde van zijn mandaat, hebben de overblijvende bestuurders het recht een nieuwe bestuurder te coöpteren. De statuten kunnen dit wel verbieden. De eerstvolgende A.V. moet het mandaat van de gecoöpteerde bestuurder wel bevestigen. (art. 9:6 WVV).
- de benoeming en de afzetting van de commissarissen en het bepalen van hun bezoldiging;
- de kwijting aan de bestuurders en de commissarissen;
Vives pagina 28 van 158
- de goedkeuring van de begroting en van de jaarrekening;
i
Begroting: hetgeen het volgend (boek)jaar besteed mag worden. Rekening: overzicht van de uitgaven en ontvangsten van het voorbije boekjaar.
- de ontbinding van de vereniging;
- de uitsluiting van een lid;
- de omzetting van de vereniging in ivzw of een coöperatieve vennootschap erkend als sociale onderneming.
- een inbreng om niet van een algemeenheid te doen of te aanvaarden.
Al deze bevoegdheden zijn exclusieve bevoegdheden voor de A.V. en kunnen zelfs niet statutair gedelegeerd worden.
Een tweede bevoegdheidspakket ontleent de A.V. aan art. 9:12 WVV gecombineerd met 9:2 en art. 2:9, §2 WVV. Hierdoor komt ook de statutenwijziging als exclusieve bevoegdheid toe aan de A.V.
De oprichtingsvergadering van een vzw, waar de eerste statuten aangenomen worden, is in feite de eerste bijeenkomst van de A.V. Aldus is de volledige inhoud van de statuten een verantwoordelijkheid van de A.V. Art. 2:9 § 2 van het WVV bepaalt wat deze statuten minstens moeten bevatten, en waarover de A.V. zich dus ook dient uit te spreken:
- naam, adres (zetel) van de vereniging; - in voorkomend geval: de website en het e-mailadres van de vereniging - het minimum aantal leden; - de precieze omschrijving van het behartenswaardige doel; - de activiteiten die zij tot voorwerp heeft; - de voorwaarden en de formaliteiten betreffende toetreding en uittreding van de leden; - de bevoegdheden van de Algemene Vergadering en de wijze van bijeenroeping ervan, alsook de wijze waarop haar beslissingen aan de leden en aan derden ter kennis worden gebracht; - de wijze van benoeming en ambtsbeëindiging van de bestuurders, en de duur van hun mandaat; - in voorkomend geval, de wijze van benoeming en ambtsbeëindiging van de gevolmachtigde bestuurders; - in voorkomend geval, de wijze van benoeming en ambtsbeëindiging van de dagelijks bestuurders,
Vives
pagina 29 van 158
- in voorkomend geval, de wijze van benoeming van de commissarissen; - maximale lidmaatschapsbijdrage;
- de bestemming van het vermogen bij ontbinding;
- de duur van de vereniging (zoniet: onbepaalde duur).
Een derde bevoegdheidspakket ontleent de vzw aan art. 9:12, 10° WVV, dat bepaalt dat de A.V. bevoegd is in alle situaties waar de statuten of de wet dat vereisen.
De statuten kunnen dus bijkomende bevoegdheden toekennen aan de A.V.
Bijv. De statuten van een vzw kunnen bepalen dat voor een uitgave vanaf een bepaald bedrag alleen een besluit van de A.V. geldig is.
Bijv. De statuten van een vzw kunnen bepalen dat het logo of de slagzin of het embleem van een club alleen veranderd kunnen worden door een besluit van de A.V. (normaal komen deze beslissingen toe aan het bestuursorgaan van een vzw).
1.3.3.4.9 Bevoegdheden van de algemene vergadering (inhoudelijke hoofdlijnen)
De bevoegdheden van de A.V. kunnen inhoudelijk als volgt gebundeld worden:
- de identiteit van de vzw (naam, zetel, doel, minimum aantal leden);
- controle over de belangrijkste organen (raad van bestuur: benoeming, afzetting, kwijting van bestuurders, benoeming commissarissen; dagelijks bestuur: mogelijkheid of niet);
- controle op cijfers uit het verleden en heden (goedkeuring jaarrekeningen en begrotingen, benoeming en kwijting commissarissen);
- controle op ontbinding vereniging (duur van de vzw, principe van ontbinding, bestemming van actief, beslissing tot uitsluiting werkelijk lid); en - op elk ander domein dat zij beslist.
1.3.3.4.10 Procedure bijeenroepen van de algemene vergadering.
In principe gebeurt bijeenroeping A.V. door het Bestuur (art. 9:13 WVV): - op eigen initiatief; of - als 1/5de leden erom verzoekt.
Jaarlijks is één bijeenroeping verplicht.
Alle leden, bestuurders en commissarissen worden ten minste 15 dagen tevoren voor de A.V. opgeroepen. Zij krijgen de agenda bij de oproepingsbrief. Elk voorstel, ondertekend door ten minste één twintigste van de leden, wordt op de agenda geplaatst. (Art. 9:15 WVV).
pagina 30 van 158
Vives
iHet WVV heeft een expliciete regeling gemaakt voor communicaties per e-mail, die in de praktijk reeds bij het overgrote deel van de vzw’s de standaard zijn (art. 2:32 WVV).
De oproeping bepaalt de dag, de plaats, het uur en de agenda met agendapunten.
1.3.3.4.11 Stemprocedure algemene vergadering
Ieder lid heeft in principe één stem (art. 9:17 WVV). De statuten kunnen bepaalde leden een meervoudig stemrecht toekennen.
Een punt wordt aanvaard wanneer een meerderheid van de aanwezige of vertegenwoordigde leden voor dat punt stemt.
De statuten kunnen in bijzondere meerderheidsvereisten voorzien.
1.3.3.4.12 Bijzondere stemprocedure statutenwijziging
Gewone statutenwijziging
Een statutenwijziging vereist een bijzonder aanwezigheidsquorum (2/3de van de leden).
Een statutenwijziging vereist een bijzonder stemquorum (2/3de aanwezige of vertegenwoordigde leden; met onthoudingen wordt noch in de teller of de noemer rekening gehouden).
Doelwijziging
Een doelwijziging vereist nog een extra stemquorum (4/5de aanwezige of vertegenwoordigde leden, met onthoudingen wordt noch in de teller noch in de noemer rekening gehouden)
M.O. Desinteresse groot aantal leden mag niet tot immobilisme leiden: aanwezigheidsquorum verdwijnt op tweede vergadering (art. 9:21 WVV).
1.3.3.4.13
Standaardverloop A.V.
In veel vzw’s komt de A.V. maar 1 keer per jaar samen, omdat de A.V. minstens 1 keer per jaar moet samenkomen om haar wettelijke plichten te kunnen vervullen: goedkeuren van de jaarrekeningen en de begrotingen, kwijting aan de bestuurders.
Vives pagina 31 van 158
1.3.3.4.14
De statuten kunnen uiteraard bepalen dat meer wordt samengekomen of dat er een bepaalde frequentie gehanteerd wordt.
Soms moet samenroeping ook: als bijvoorbeeld één vijfde van de werkelijke leden er om vraagt.
De A.V. kan uiteraard ook beslissen om een bestaande vergadering op later tijdstip verder te zetten.
Hoe verloopt zo’n “jaarlijkse” A.V. in 90 % van de gevallen (arttn. 9:17 –9:20 WVV)?
- goedkeuring van verslag vorige A.V. - de goedkeuring van de jaarrekening (jaarlijks) - de goedkeuring van de begrotingen (jaarlijks): - de décharge aan de bestuurders (jaarlijks)
- als ze er zijn: goedkeuring rapport commissarissen en decharge aan de commissarissen - variapuntjes.
De statuten kunnen bepalen dat de A.V. meermaals per jaar moet samenkomen of dat er een bepaalde frequentie gehanteerd wordt.
Als één vijfde van de werkelijke leden het vraagt, moet de A.V. ook bijeenkomen, zelfs al valt dit buiten de statutair voorziene bijeenkomsten.
Enkele speciale rollen tijdens de A.V.
a) De voorzitter
De functie van voorzitter van de Algemene Vergadering is niet wettelijk voorzien. In de praktijk wordt een A.V. altijd geleid door een voorzitter.
De statuten kunnen de functie en de persoon van de voorzitter nader bepalen.
De voorzitter kan bijvoorbeeld een vast persoon zijn (nominatim aangeduid in de statuten).
De voorzitter kan categorisch aangeduid worden (bijv. voorzitter raad van bestuur, oudste aanwezige bestuurder). De functie van voorzitter kan ook een verkozen functie zijn, bijvoorbeeld bij stemming onder alle werkelijke (en eventueel toegetreden) leden.
De voorzitter hoeft geen lid te zijn van de vzw. Enkel een voorzitter-lid heeft stemrecht in de A.V.
De voorzitter heeft in de praktijk zeer veel taken: - vergadering voorbereiden en agenda opstellen; - vergadering inleiden en tijdig laten beginnen;
Vives pagina 32 van 158
- aanwezigheden vaststellen, verontschuldigingen meedelen; - vergadering leiden (aanduiden tijdskader, agendaverloop opvolgen, discussies afronden);
- indien nodig ordemaatregelen nemen; - eventuele controle op stem- of aanwezigheidsquora; - erover waken dat wet, statuten en huishoudelijk reglement worden nageleefd;
- standpuntformulering; - agenda volgende vergadering; - verslag van de vergadering goedkeuren.
b) De secretaris
Ook de functie van secretaris is niet bij wet voorzien. Toch hebben de meeste vzw’s een secretaris.
Ook hier kunnen de statuten de functie nader bepalen. Andere benamingen voor gelijkaardige (maar minder omvattende) functies zijn notulist, verslaggever of rapporteur. De secretaris heeft belangrijke taken:
- de uitnodiging en de agenda versturen aan de leden; - de nodige documenten tijdens de A.V. ter beschikking stellen van de leden; - de notulen (verslag) van de A.V. opstellen (in algemene bewoordingen, ook individuele uitlatingen van personen die niet akkoord zijn met genomen besluiten kort weergeven); - het verslag binnen een redelijke termijn aan alle leden opsturen.
De secretaris is de administratieve draaischijf van de vereniging. De secretaris is vaak ook de rechterhand van de voorzitter van de vereniging, en vormt soms samen met de voorzitter en de ondervoorzitters het zogenaamde ‘bureau’ van de vereniging.
c) De stemopnemer
In vzw’s met zeer groot ledenaantal is het gebruikelijk dat de mogelijke “stemmen” geïnventariseerd worden voor de vergadering begint. Stemopnemers tellen de stemmen.
Stemopnemer is geen wettelijke en ook vrijwel nooit een statutaire functie. De stemopnemers worden aangeduid door de voorzitter aan het begin van de vergadering.
Vives
33 van 158
pagina
1.3.3.4.15
Aansprakelijkheid van de leden van de vzw
De leden van de vzw zijn niet persoonlijk aansprakelijk voor de verbintenissen die de vereniging aangaat. (art. 9:1 WVV).
Schuldvorderingen op de vzw hebben in principe als exclusief voorwerp van verhaal het eigen vermogen van de vzw.
Als een derde een schuldvordering heeft tegenover de vzw, dan is het zo dat het eigen vermogen van de vzw het enige en exclusieve voorwerp van verhaal is voor de betaling van hun schuldvorderingen. De schuldeisers kunnen zich principieel alleen verhalen op het actief van de vereniging zelf. Als dat actief ontoereikend is of het netto-actief negatief is, dan is dat op risico van de schuldeisers.
Door deze beperking van aansprakelijkheid zullen potentiële schuldeisers zich vaak eerst vergewissen van de solvabiliteit van de vzw alvorens met deze vzw te contracteren. Wanneer het eigen vermogen van de vzw geen waarborgen lijkt te bieden, zullen deze potentiële schuldeisers vaak bijzondere waarborgen vragen van bijvoorbeeld leden of bestuurders van de vzw.
Er zijn twee uitzonderingen op de aansprakelijkheidsbeperking van de leden.
De eerste uitzondering betreft de verbintenissen van een vzw in oprichting. Ten aanzien van de leden van een vzw in oprichting geldt de beperking van de aansprakelijkheid enkel indien:
- de vzw binnen de twee jaar na het aangaan van de VBN rechtspersoonlijkheid heeft gekregen, én - de vzw de verbintenissen heeft overgenomen binnen drie maanden na het verkrijgen van de rechtspersoonlijkheid (art. 2:2 WVV).
Een vzw krijgt immers niet direct na de oprichting rechtspersoonlijkheid. Het verkrijgen van de rechtspersoonlijkheid is afhankelijk van een aantal formaliteiten. Tussen de oprichtingsvergadering en het vervullen van die formaliteiten is de vzw “in oprichting” (art. 2:6 § 2 WVV).
De tweede uitzondering op de aansprakelijkheidsbeperking voor de leden van de vzw vindt men in arttn. 2:20 en 2:22 WVV.
Wie in naam van een vzw meewerkt aan facturen of andere stukken die de vzw verbinden, maar die niet de naam van de vzw vermelden, voorafgegaan of gevolgd door de woorden “vereniging zonder winstoogmerk” of “vzw”, het adres en de zetel van de vereniging, het ondernemingsnummer en nog enkele andere vermeldingen, kan (naar gelang de omstandigheden)
Vives pagina 34 van 158
persoonlijk aansprakelijk gesteld worden voor de verbintenissen die de vereniging krachtens deze stukken heeft aangegaan. Dergelijke stukken worden zelden door leden uitgegeven.
1.3.3.5
Bestuursorganen
Het WVV regelt drie mogelijke organen binnen de vzw met bestuurs- en/of vertegenwoordigingsmacht:
- Bestuursorgaan (verplicht)
- Dagelijks bestuur (optioneel)
- Gevolmachtigde bestuurders (optioneel)
1.3.3.5.1
Samenstelling Bestuursorgaan
Natuurlijke personen of rechtspersonen kunnen als bestuurder zetelen. Rechtspersoon moeten correct vertegenwoordigd worden (art. 2:55 WVV).
Bestuurders kunnen al dan niet lid zijn van de vzw.
Statutaire benoemingsvoorwaarden voor bestuurders zijn mogelijk. (Bijv. leeftijd, geografische afkomst, bepaalde affiniteit, paritaire samenstelling naar bijvoorbeeld geslacht.)
In principe moeten er 3 bestuurders zijn, tenzij er maar 2 leden zijn. Dan volstaan ook 2 bestuurders.
In veel besturen krijgen bepaalde bestuursleden een bijzondere taak toegewezen (cf. art. 9:7 §1 WVV). Deze is evenwel nooit tegenwerpelijk aan derden.
Bijv. voorzitter, ondervoorzitter, secretaris, penningmeester, jeugdverantwoordelijke, werkgroepvoorzitter, feestcomité.
1.3.3.5.2
Bevoegdheden van het Bestuursorgaan
Het Bestuur beschikt in de vzw over de residuaire bevoegdheid (art. 9:7 §1 WVV).
restbevoegdheid
Dit betekent dus alle bevoegdheden (rest), behoudens:
- wat wettelijk aan de AV toekomt; of - wat statutair aan een ander orgaan is toegewezen.
Vives pagina 35 van 158
besturen
Het Bestuur beschikt wettelijk over de bevoegdheid om enerzijds de vzw te besturen en anderzijds om de vzw (in en buiten rechte) te vertegenwoordigen (art. 9:7 § 2 WVV).
a) Besturen = beheren en leiden
Enkele voorbeelden: - zorgendatdejuisteactiviteitenplaatsvinden - in een sportclub: bepalen hoeveel ploegen er gevormd worden,binnenwelkeleeftijdscategorieënenz. - in een cultuurcentrum: programma goedkeuren. Zorgen dat dit binnen ’t juiste en aanvaardbare budget gebeurt. - leidinggevenaanhetpersoneel. - strategischeplanning.
Het Bestuur bepaalt dus met welke middelen en activiteiten de vzw haar doelstellingen tracht te bereiken.
Vertegenwoordigen Niet tegenwerpelijk
b) Vertegenwoordiging in en buiten rechte = optreden namens de vzw
Enkele voorbeelden: - hetondertekenenvancontracten - hetvoerenvangerechtelijkeprocedures
1.3.3.5.3 Beperkingen aan de bevoegheid van het Bestuur De algemene bevoegdheden inzake bestuur en vertegenwoordiging van de het Bestuursorgaan kunnen beperkt worden.
Bijv. De statuten van een vzw vermelden dat het Bestuur bevoegd is om dagelijks beheer van de VZW (zoals gewoonlijk), maar niet voor handelingen met een waarde boven de 5000 euro: in dat geval is een beslissing van de A.V. nodig.
Bijv. De statuten kunnen de beslissing tot het aanwerven van personeel aan de A.V. toekennen.
Deze beperkingen aan de bevoegdheden van het Bestuur zijn echter niet tegenstelbaar aan derden (art. 9:7 §1 WVV).
Dit is logisch, aangezien derden er op moeten kunnen rekenen dat zij kunnen handelen met een bevoegd bestuursorgaan.
Vives pagina 36 van 158
1.3.3.5.4 Bijzondere mandatering van vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuurders
De vertegenwoordigingsmacht van het Bestuur kan rechtsgeldig aan een bestuurder of enkele bestuurders overgedragen worden.
Bijv. De statuten kunnen vermelden dat elke bestuurder afzonderlijk bevoegd is om de vzw te vertegenwoordigen in en buiten rechte. Daardoor volstaat de handtekening van elke bestuurder afzonderlijk om de vzw te verbinden.
Frequent voorkomend zijn ook de meerhandtekeningsclausules.
Deze mandatering is aan derden tegenstelbaar op voorwaarde dat zij gepubliceerd werd in het Belgisch Staatsblad (art. 9:7 § 2 WVV).
1.3.3.5.5
Procedure bijeenroeping Bestuur
Er is geen wettelijk voorziene procedure. Veel vzw’s werken wel een procedure uit in ofwel de statuten, ofwel het intern reglement (art. 2:59 WVV).
1.3.3.5.6
Frequentie bijeenkomsten Bestuur
Het Bestuur dient bijeen te komen wanneer het belang van de vzw dit vereist.
De voorzitter neemt de beslissing om het Bestuur samen te roepen. Vaak bepalen statuten dat ook één of meerdere bestuurders een Bestuur kunnen samenroepen.
Het Bestuur moet feitelijk minstens één keer per jaar samenkomen ter voorbereiding van de verplichte jaarlijkse A.V. (het Bestuur moet de begroting en de jaarrekening voorbereiden).
Meestal komt het Bestuur bijeen volgens een vast frequentie (maandelijks, tweewekelijks) en dit op afgesproken data.
Sinds de invoering van het WVV is het niet noodzakelijk meer om voor elke beslissing fysiek bijeen te komen. Besluiten kunnen – tenzij de statuten dit verbieden – ook genomen worden met éénparig schriftelijk besluit (art. 9:9 WVV).
1.3.3.5.7
Stemprocedure op de bestuursvergadering
Er is geen wettelijke regeling die de stemprocedure voor het Bestuur regelt. Er zijn ook geen wettelijke bijzondere meerderheden vereist.
Normaal gezien is het Bestuur een collegiaal orgaan (beslist als college: interne discussie, men streeft naar consensus en naar buiten toe verdedigt men de beslissing).
Vives
pagina 37 van 158
Bij schriftelijke besluiten is er wel ‘eenparigheid’ vereist.
De statuten kunnen bijzondere stem(procedure)regels bevatten. - vb. vetorechten - vb. aanwezigheidsquorum - vb. stemquorum
M.O. De bijzondere regels die beperkingen aan de bevoegdheid van het Bestuur inhouden zijn in hun uitwerking aan derden niet tegenstelbaar.
1.3.3.5.8 Sociaal statuut van de bestuurders
Indien de bestuurder een vergoeding voor zijn prestaties ontvangt (meer dan een onkostenvergoeding), verkrijgt deze bestuurder het statuut van zelfstandige.
Indien de bestuurder onbezoldigd zetelt of zijn vergoeding beperkt is tot een onkostenvergoeding, verkrijgt deze bestuurder het statuut van vrijwilliger
Indien de bestuurder eveneens werknemer is van de vzw (dit betekent dat hij een arbeidsovereenkomst heeft met de vzw – dus onder gezag, toezicht en leiding van het Bestuur van de vzw staat) – ressorteert deze bestuurder onder het statuut van werknemer.
1.3.3.5.9
Aansprakelijkheid van bestuurders
De bestuurders gaan geen enkele persoonlijke verplichting aan voor de verbintenissen die de vzw aangaat (art. 2:49 WVV).
Wanneer een bestuurder optreedt namens de vzw, verbindt hij dus niet zichzelf, maar de vereniging.
Bestuurders zijn wel aansprakelijk voor fouten die zij maken tegen de vzw. Deze bestuurdersaansprakelijkheid berust op (een schending van) de bestuurdersovereenkomst, die ofwel expliciet (geschreven) opgesteld ofwel stilzwijgend bij de aanstelling als bestuurder overeengekomen werd (arttn. 2:51 en 2:56 WVV).
Dit is wat normaal gezien bedoeld wordt met de term “bestuurdersaansprakelijkheid”.
Zijn aldus te kwalificeren als schendingen van de bestuurdersovereenkomst en kunnen desgevallend leiden tot contractuele aansprakelijkheid:
Vives pagina 38 van 158
ASLH
Contractuele
Buitencontractuele ASLH
- gewoon verwaarlozen van het bestuur
- het maandenlang de facto verwaarlozen van bestuur in urgente situatie
- tolereren dat de vzw systematisch buiten haar statutaire doelstellingen gaat.
- het voeren van een zwarte fiscale boekhouding, waardoor de vzw officieel over minder inkomsten beschikt.
- het sluiten van contracten met derden waardoor de vzw activiteiten uitoefent buiten haar wettelijke specialiteit (doelomschrijving).
- het uitkeren van vermogensvoordelen aan de leden of bestuurders - het organiseren van fuiven met optredens, zonder auteursrechten en billijke vergoeding te betalen, zodat de vzw een boete moet betalen.
De bestuurdersovereenkomst kan ook expliciet en schriftelijk opgesteld worden.
Bestuurders kunnen ook buitencontractueel aansprakelijk gesteld worden door derden (art. 2:56 WVV). Deze aansprakelijkheid vereist het bewijs van een fout, schade en oorzakelijk verband tussen beide. Het WVV brengt echter een nuance aan ten aanzien van de gewone buitencontractuele aansprakelijkheidsregels. De bestuurders zijn immers slechts aansprakelijk voor zover zij gedragingen hebben vertoond die zich kennelijk buiten de marge bevinden van een normaal en zorvuldig bestuur in dezelfde omstandigheden.
Vb. Het niet meer kunnen betalen van werknemerslonen als gevolg van het voeren van een wanbeleid.
Voorbeeld: Cass. 29 juni 1989, R.P.S. 1989, 6514, 175-179
Aangezien het Bestuur van een vzw een college vormt, is hun aansprakelijkheid hoofdelijk voor beslissingen of nalatigheden van de vzw (art. 2:56 WVV).
Een bestuurder kan evenwel aan zijn bestuurdersaansprakelijkheid ontkomen door de fout te melden aan alle andere leden en te vragen dat deze melding wordt genotuleerd (art. 2:56 laatste lid WVV).
De aansprakelijkheid van bestuurders is trouwens automatisch begrensd tot bepaalde bedragen (art 2:57 WVV).
1.3.3.5.10 Vrijwaring van bestuurdersaansprakelijkheid
Sommige vzw’s onderschrijven een vrijwaringsverbintenis ten opzichte van hun bestuurders. Door deze verbintenis engageert de vzw zich te betalen als een bestuurder tegenover een derde veroordeeld wordt of engageert de vzw
Vives pagina 39 van 158
zich bij veroordeling niet te verhalen op de bestuurder (uitz. zware fout of bedrog).
Veel vzw’s bieden hun bestuurders een verzekering bestuurdersaansprakelijkheid aan, die tussenkomt in gevallen van bestuurdersaansprakelijkheid (uitz. specifieke fout of bedrog).
1.3.3.5.11 Kwijting van de aansprakelijkheid
De A.V. is verplicht zich uit te spreken over de kwijting van de bestuurdersaansprakelijkheid. Als de A.V. meent dat de vzw geen vordering tegen de bestuurders dient in te stellen, verleent zij décharge voor de (eventuele) bestuursfouten (art. 9:20 WVV).
Het Bestuur heeft jaarlijks de verplichting om een jaarrekening op te stellen en ter goedkeuring aan de A.V voor te leggen, ten laatste binnen de zes maanden na afsluitingsdatum van het boekjaar. Het is gebruikelijk dat de bestuurders terzelfdertijd décharge vragen.
Elke bestuurder heeft het recht om kwijting te vragen bij het voorleggen van de jaarrekening.
De kwijting dekt alleen de aansprakelijkheid zoals die tot uiting komt in de jaarrekening. Wat er niet uit blijkt, is niet gedekt door de kwijting. (bijv. fraude, valstheid in geschrifte of valse boekhouding, het voeren van een zwarte kas).
De kwijting dekt alleen de contractuele aansprakelijkheid voor bestuursfouten tov de vzw. Zij kan nooit derden binden om geen vordering in te stellen tegen de bestuurder.
Décharge is definitief en kan niet worden herroepen (behalve bij bedrog).
1.3.3.6
Gevolmachtigde bestuurder
De bevoegdheid om de vereniging te vertegenwoordigen kan worden opgedragen aan één of meer bestuurders (art. 9:7 § 2 WVV). De personen die deze bevoegdheid ontvangen zijn de zogenaamde gevolmachtigde bestuurders.
Onder de oude wetgeving konden ook leden, personeelsleden, niet-leden… deze vertegenwoordigingsbevoegdheid ontvangen. Dit lijkt niet meer mogelijk onder het WVV.
De aanstelling van gevolmachtigde bestuurders is tegenstelbaar aan derden na publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Vives pagina 40 van 158
Décharge
1.3.3.7
Gevolmachtigde bestuurders beschikken op basis van hun volmacht niet over bestuursbevoegdheden.
(Orgaan van) dagelijks bestuur
Het zogenaamde “dagelijks bestuur” van de vzw kan opgedragen worden aan één of meer personen. De personen die deze bevoegdheid ontvangen worden individueel “dagelijkse bestuurders” en samen “het dagelijks bestuur” genoemd (art. 9:10 WVV)
Ook niet-leden, niet-bestuurders en niet-werknemers kunnen de functie van dagelijks bestuurder uitoefenen.
De aanstelling van een dagelijks bestuur is tegenswerpelijk aan derden na publicatie in het Belgisch Staatsblad (art. 9:10 WVV). Beperkingen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheden van de dagelijks bestuurders zijn niet tegenwerpelijk aan derden, ook niet na publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Dagelijkse bestuurders beschikken ook over vertegenwoordigingsmacht. Aan de bevoegdheid van dagelijks bestuur is wettelijk automatisch de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van de vereniging gekoppeld.
1.3.3.7.1
Begrip “dagelijks bestuur”
Het begrip “dagelijks bestuur” omvat de handelingen en de beslissingen die niet verder reiken dan de behoeften van het dagelijks leven van de vereniging (art. 9:10 WVV). Dit omvat bijvoorbeeld ook de handelingen van gering strategisch of financieel belang.
Wat is er zeker geen dagelijks beheer? - kopen van onroerend goed - aangaan langlopende huur - structureel HRM management
Daarnaast omvat het dagelijks bestuur ook alle spoedeisende maatregelen (art. 9:10 WVV).
1.3.3.7.2
Aansprakelijkheid dagelijks bestuurders
De dagelijkse bestuurders ressorteren onder hetzelfde aansprakelijkheidsregime als de gewone bestuurders (art. 2:56 WVV).
Vives pagina 41 van 158
Voor werknemers geldt bijkomend het aansprakelijkheidsbeperkende regime van artikel 18 arbeidsovereenkomstenwet. De Arbeidsovereenkomstenwet heeft voorrang op de gemene regels inzake aquiliaanse aansprakelijkheid.
Bijgevolg is de dagelijks bestuurder-werknemer enkel persoonlijk aansprakelijk voor diens:
- herhaaldelijke lichte fout (fout die bij deze persoon eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.);
- zware fout; of - bedrog of opzettelijke fout.
Van deze aansprakelijkheidsbeperking in de Arbeidsovereenkomstenwet kan niet worden afgeweken, niet in de statuten, niet in de individuele arbeidsovereenkomst. Deze wetgeving is van dwingend recht.
1.3.3.7.3 Kwijting van de aansprakelijkheid van dagelijks bestuurders
Er is geen wettelijke verplichting om zich uit te spreken over de vraag tot décharge van de dagelijkse bestuurders. Indien toch in een kwijtingsprocedure wordt voorzien, is dit, behoudens statutair andersluidende bepaling, een bevoegdheid van het Bestuur.
1.3.3.7.4 Vrijwaring van de aansprakelijkheid van dagelijkse bestuurders
Mutatis mutandis geldt de regeling inzake bestuurdersaansprakelijkheid ook voor het dagelijks bestuur, zowel wat betreft contractuele bestuursaansprakelijkheid tov vzw, buitencontractuele aansprakelijkheid tov derden en vrijwaring voor bestuursaansprakelijkheid.
1.3.4
Oprichting van een vzw
Tijdens de stichtingsvergadering zullen de stichtende leden:
- de oprichtingsakte aannemen (latere statuten) (hierbij moet uiteraard rekening gehouden worden met de verplichte vermeldingen van art. 2:5 §2 WVV) - de bestuurders aanduiden.
De oprichtingsakte kan zowel een onderhandse als een authentieke akte zijn. Zodra beide formaliteiten vervuld zijn, is de VZW in oprichting.
Vives pagina 42 van 158
De vzw verkrijgt rechtspersoonlijkheid vanaf de dag dat de statuten en de benoemingsakten van bestuurders neergelegd worden op griffie van de ondernemingsrechtbank (art. 2:6 § 2 WVV).
1.3.5 Wettelijke publiciteit
Voor elke vzw moet een dossier gehouden worden op de griffie van de ondernemingsrechtbank van de vzw (art. 2:7 WVV).
Dit dossier bevat onder meer (art. 2:9 WVV): - de statuten van de vzw - de akten van benoeming of ambtsbeëindiging van de bestuurders - de jaarrekening - statutenwijzigingen en een gecoördineerde tekst van de statuten.
De statuten, de wijzigingen aan de statuten en de benoeming en de beslissingen tot benoeming of afzetting van bestuurders dienen gepubliceerd te worden in het Belgisch Staatsblad (art. 2:18 WVV).
Het gebruik van speciale formulieren is vereist om voor publicatie in het Belgisch Staatsblad in aanmerking te komen. De formulieren zijn gratis ter beschikking.
http://www.ejustice.just.fgov.be/info_tsv_pub/form_n.htm
De publicatie zelf in het Belgisch Staatsblad is niet kosteloos. De tarieven zijn 196,14 euro voor de ‘papieren’ oprichting van een vzw, 135,28 euro voor de ‘elektronische’ oprichting van een vzw en 132,98 euro voor een statutenwijziging (bedragen 2019).
De oprichting van een vzw is een sterk formalistische procedure. Het verdient aanbeveling om met de lokale griffie van de rechtbank van koophandel te overleggen over de juist te volgen werkwijze.
1.3.6
Consultatie van gepubliceerde akten
Wat de verenigingen betreft zijn de akten online beschikbaar : - voor de akten gepubliceerd tussen 1 december 1998 en 30 juni 2003 via de ‘referentiedatabank VZW – akten tot 30 juni 2003’ - voor de akten gepubliceerd vanaf 1 juli 2003 via de rubriek ‘akten van rechtspersonen’ of via de ‘referentiedatabank rechtspersonen’.
http://www.ejustice.just.fgov.be/tsv_pub/index_n.htm
Vives pagina 43 van 158
1.3.7
Einde van de vzw
De vzw kan op drie manieren beëindigd worden (art. 2:109 WVV): - vrijwillige ontbinding - gerechtelijke ontbinding - ontbinding van gerechtswege
1.3.7.1
Vrijwillige ontbinding
De vrijwillige ontbinding van de vzw is een exclusieve bevoegdheid van de A.V. (art. 2:110 WVV)).
De A.V. die tot vrijwillige ontbinding beslist moet volgende zaken regelen: - Bestemming van het vermogen (volgens statuten of beslissing AV) - Benoeming van vereffenaars: art. 2:118 WVV; - Neerlegging ontbindingsbeslissing ter griffie ondernemingsrechtbank en publicatie in Belgisch Staatsblad; - beslissing ontbinding en vereffeningsvoorwaarden; - benoeming en ambtsbeëindiging van de vereffenaars.
De vereffenaars moeten het passief aanzuiveren en de bestemming van het eventuele netto-actief bepalen.
De statuten of de algemene vergadering kunnen richtlijnen geven met betrekking tot de verdeling van het netto-actief. Indien geen van beiden uitspraak hebben gedaan, moeten de vereffenaars aan de goederen een bestemming geven die zoveel mogelijk overeenkomt met het doel waarvoor de vzw is opgericht.
Bovendien moeten alle stukken, uitgaande van de vzw in vereffening, vermelden dat de vzw in vereffening is (art. 2:115 WVV).
De beslissing tot ontbinding zelf moet bekendgemaakt worden in het Belgisch Staatsblad.
1.3.7.2
Gerechtelijke ontbinding
De vzw kan op gerechtelijk bevel ontbonden worden (art. 2:112 WVV). Dit is een bevoegdheid van de ondernemingsrechtbank.
De eis tot ontbinding kan ingesteld worden door een lid, het openbaar ministerie of elke andere belanghebbende.
De gerechtelijke ontbinding kan enkel toegestaan worden in welomschreven gevallen, met name indien:
158
Vives pagina 44 van
1.3.7.3
- de vzw niet in staat is de verbintenissen die zij heeft aangegaan te voldoen (vb. overmatige schuldenlast);
- haar vermogen of de inkomsten ervan worden aangewend voor andere doeleinden dan die waartoe zij werd opgericht;
- haar statuten de wet of de openbare orde ernstig schenden;
- de vzw niet voldaan heeft aan de verplichting om de jaarrekening neer te leggen, tenzij een regularisatie gebeurt vooraleer de debatten in een rechtszaak worden gesloten;
- minder dan twee leden telt.
Indien de rechtbank tot ontbinding besluit, kan één of meer vereffenaars aanstellen, die dezelfde taak hebben als bij vrijwillige ontbinding.
Ontbinding van rechtswege
De vereniging wordt van rechtswege ontbonden door ofwel het verstrijken van de termijn waarvoor zij werd opgericht ofwel het verwezenlijken van een ontbindende voorwaarde die in de statuten is vermeld (art. 2:111 WVV).
Het is niet gebruikelijk dat de vzw voor een bepaalde duur wordt opgericht. Door een statutenwijziging kan een ontbinding van rechtswege vermeden worden.
De ontbinding van rechtswege geschiedt overeenkomstig de procedure van de vrijwillige ontbinding van de vzw.
Vives pagina 45 van 158
Verzekeringen
LEERDOELEN:
Na het bestuderen van dit hoofdstuk weet je:
➔ hoe de techniek van moderne premieverzekeringen in het algemeen werkt.
➔ hoe verzekeraars de fenomenen ‘moral hazard’ en ‘adverse selection’ bestrijden.
➔ welke clausules geldig en ongeldig zijn in verzekeringscontracten
➔ welke verplichtingen de verzekeraar en verzekeringnemer hebben tijdens de looptijd van een (zaak)verzekering
➔ welke verzekering noodzakelijk en welke nuttig zijn bij het organiseren van evenemenenten
➔ welke verzekeringen frequent voorkomen in de sportsector
Vives pagina 46 van 158 2
2.1 Verzekeringen in het algemeen
2.1.1 Problematisering van verzekeringseffecten
a) Waarom zijn personen bereid verzekeringen te sluiten?
b) Zijn personen graag bereid om verzekeringen te sluiten?
c) Hoe zou u de prijs van een verzekering bepalen gesteld dat het al of niet verzekerd zijn geen impact heeft op risicogedrag?
d) Het al of niet verzekerd zijn heeft echter wel een impact op risicogedrag. Twee fenomenen in dit verband maken het moeilijk om de juiste verzekeringsprijs te bepalen. Leg uit.
e) In welke zin zijn beide zaken in wezen “problemen van imperfecte informatie”?
Vives pagina 47 van 158
f) Is onderverzekeren dan een oplossing?
g) Waarom kan oververzekeren dramatisch zijn?
h) Bespreek zoveel mogelijk technieken om ‘moral hazard’ en ‘adverse selection’ te vermijden?
b) Merkt u enige gelijkenis met moral hazard of adverse selection in de effecten van volgende zaken?
- hoger beroep in gerechtsprocedures
- tweede zittijd, ISP
Vives pagina 48 van 158
2.1.2
Verzekeringen als onderdeel van algemeen risicobeheer van evenementen
Verzekeringen zijn niet de enige manier om met risico’s om te gaan. Om een risico aan banden te leggen zijn meestal diverse (combinaties van) oplossingen mogelijk, ook wat betreft de organisatie van evenementen.
Een eerste mogelijkheid bestaat erin het risico te vermijden, bijvoorbeeld door het niet deelnemen aan of afstoten van een activiteit waaraan bepaalde risico’s verbonden zijn.
De overheid, die als taak heeft het algemeen belang na te streven, beschikt over verschillende mogelijkheden om bepaalde voorzienbare risico’s te beperken.
- De overheid kan werken met een systeem van voorafgaande toelatingen (vergunningen).
- Bijv. reglementering die het houden van rallywedstrijden onderwerpt aan een veiligheidsonderzoek vooraleer de vergunning wordt verleend.
- Bijv. reglementering die veiligheidsmaatregelen oplegt voor de fabricage van vuurwerk (vergunning tot fabricage).
- Bijv. reglementering die het afschieten van vuurwerk op openbare plaatsen aan een vergunningsstelsel onderwerpt.
De overheid kan ook risicovolle activiteiten verbieden.
- Bijv. het afgelasten van een rallywedstrijd waarbij de vergunningsvoorwaarden op gebied van veiligheid niet worden nageleefd.
Het risico kan eveneens vermeden worden door verandering aan te brengen in de aard van de activiteit, in de plaats van handeling, … bijv. het verleggen van het traject van een wielerwedstrijd uit alle straten met ronde punten.
Een tweede mogelijke vorm van risicobeheer is het risico verminderen. Men kan preventieve maatregelen nemen, erop gericht te voorkomen dat de ongewenste gebeurtenis zich zal voordoen.
- Bijv. het publiek verplichten om achter dranghekkens plaats te nemen tijdens een rally
- Bijv. installeren van inbraakpreventiemaatregelen tijdens een tentoonstelling
- Bijv. politiebewaking of aanwezigheid van stewards tijdens risicovolle sportmanifestaties
Vives pagina 49 van 158
2.1.3
Daarnaast kan men, ten derde, beschermende maatregelen nemen, erop gericht de omvang of gevolgen van de schade zo beperkt mogelijk te houden.
- Bijv. het installeren van een rode kruis post tijdens een druk bewoond optreden.
Een vierde vorm van risicobeheer bestaat erin het risico over te dragen op anderen. Deze overdracht kan gebeuren door het afsluiten van een verzekering. Risico-overdracht kan echter ook gebeuren zonder dat er een verzekeraar betrokken is:
- Zo kan het risico bijvoorbeeld contractueel overgedragen worden op een ander persoon.
Elke garantie-overeenkomst is in feite een contractuele beperking van het risico.
- Het uitbesteden van deelactiviteiten kan risico’s beperken.
Dit is zo als de persoon aan wie uitbesteed wordt zelf de aansprakelijkheid op zich neemt voor de gevolgen van deze uitbesteding.
- Men kan zijn persoonlijk risico voor financiële risico’s beperken door zijn activiteiten onder te brengen in een rechtspersoon met beperkte aansprakelijkheid.
Deze vormen van risicobeheer (risico vermijden, verminderen of overdragen) hebben voor de diegene die het risico loopt niet alleen een kwantitatieve waarde maar ook een kwalitatieve waarde die moeilijk meetbaar is, nl. een gevoel van veiligheid, zekerheid, geruststelling, …
Een belangrijk onderscheid bij de eerste drie vormen van risicobeheer is dat “risico vermijden” en “risico verminderen” de kans dat het risico optreedt en de grootte van de eventuele schadegevallen daadwerkelijk inperken, terwijl men door het risico over te dragen op anderen zich voornamelijk tegen de geldelijke gevolgen van het voorvallen van een schadegeval.
Maatschappelijke betekenis van verzekeringen
Voor personen betekenen verzekeringen een vorm van risicobeheer. Ook ruimer bekeken, op maatschappelijk vlak, kan de impact van verzekeringen nauwelijks onderschat worden.
Zo stimuleren de verzekeringen de technische en commerciële vooruitgang. Verzekeringen spelen ook een belangrijke rol doordat zij sinisters helpen voorkomen.
Vives
pagina 50 van 158
Verzekeraars trachten moral hazard zoveel mogelijk te beperken door contractuele clausules die het die het sinister moeten helpen voorkomen.
De verzekeringssector is een belangrijke werkgever geworden.
Ten slotte zijn verzekeringen uitgegroeid tot één van de belangrijkste spaarformules. In 2013 werd in België voor ongeveer 26,8 miljard euro aan premies besteed, waarvan 10,7 miljard voor individuele levensverzekeringen en 5,2 miljard voor groepsverzekeringen.
2.1.4 Soorten verzekeringen
De verzekeringen kunnen in verschillende categorieën opgedeeld worden.
2.1.4.1 Mutualiteitsverzekering en premieverzekering
2.1.4.1.1
Mutualiteitsverzekering
Bij een mutualiteitsverzekering verzekert een groep personen zichzelf (de leden) tegen een mogelijk sinister.
Het onderlinge solidariteitsprincipe dat aan mutualiteitsverzekeringen ten grondslag ligt vindt men sinds mensenheugnis terug in bijvoorbeeld terug in het gezin (onderhouds- en opvoedingsplichten), kerken (liefdadigheidsplicht), stammen (groepssolidariteit) of de Staat.
Het is pas veel later dat dit ook een werkelijke (zaak)verzekeringstechniek werd.
Typisch voor mutualiteitsverzekeringen is dat er geen winstbejag is in hoofde van de verzekeraar. De verzekering berust op onderlinge solidariteit tussen alle verzekerden (verzekeraar en verzekerden zijn dezelfde persoon).
Bij sommige mutualiteitsverzekeringen is er geen bijdrage verschuldigd zolang het sinister zich niet heeft voorgedaan. Bij andere mutualiteitsverzekeringen wordt er wel op voorhand een bijdrage geïnd, maar is deze terugvorderbaar indien het sinister niet gebeurt.
2.1.4.1.2 Premieverzekering
Bij een premieverzekering verzekert een persoon zich bij een verzekeraar door het betalen van een premie tegen een mogelijk sinister. De verzekeraar is een derde ten aanzien van het verzekerde goed. De verzekerden hebben geen contractuele band met elkaar.
Vives pagina 51 van 158
De verzekeraar streeft winst na. De verzekerden betalen op regelmatige tijdstippen een premie. De verzekeraar verwerft een (substantieel deel van de) premie definitief, ongeacht of het sinister zich voordoet.
De grote omvang van de portefeuille van de verzekeraar laat toe het risico te beperken in hoofde van de verzekeraar. Hoe omvangrijker de portefeuille van een verzekeraar, hoe beter de standaardstatistische situatie benaderd wordt. De statistiek is daarom een belangrijke hulpwetenschap om de hoogte van de premie te bepalen.
Verzekeraars beperken op hun beurt hun risico door de techniek van herverzekeringen. Deze syllabus beperkt zich hierna in hoofdzaak tot de moderne techniek van de premieverzekeringen.
2.1.4.2 Facultatieve en wettelijk verplichte
Vrijwillige verzekering Verplichte verzekering
Verplichte inhoud
2.1.4.3
verzekeringen
Facultatieve verzekeringen: - levensverzekering - familiale verzekering - verzekering lichamelijke ongevallen
Wettelijk verplichte verzekeringen: - arbeidsongevallenverzekering - burgerlijke aansprakelijkheid auto - vrijwilligersverzekering -
Sommige verzekeringen zijn niet wettelijk verplicht, maar kennen desalniettemin een wettelijke regeling als zijn worden onderschreven.
Bijv. Een brandverzekering voor een woonhuis is geen wettelijk verplichte verzekering, maar, als deze verzekering wordt onderschreven, is de verzekeraar bijvoorbeeld wettelijk verplicht om onder meer de risico’s ‘storm en hagel’, ‘vandalisme’, ‘natuurrampen’… te dekken.
Vergoedende en forfaitaire verzekeringen
Bij een vergoedende of indemnitaire verzekering dekt de verzekering de geleden schade.
Bij een forfaitaire verzekering wordt bij het sluiten van de polis een forfait afgesproken. Wanneer het sinister zich voordoet wordt het forfait vergoed.
Vives pagina 52 van 158
2.1.4.4
Schadeverzekeringen en persoonsverzekeringen
Een schadeverzekering dekt de gevolgen van een onzeker evenement dat schade veroorzaakt aan het patrimonium van een persoon.
Bijv. brandverzekering
Bijv. diefstalverzekering
Een persoonverzekering dekt de gevolgen van een onzeker evenement dat schade veroorzaakt aan het leven of de fysieke integriteit van een persoon.
Bijv. levensverzekering
2.1.5 Kwalificatie van het verzekeringscontract
Kanscontract
Een verzekeringscontract is een kanscontract (aleatoir contract), dit is een wederkerige overeenkomst, waarvan de gevolgen, met betrekking tot winst en verlies, hetzij voor alle partijen, hetzij voor een of meer van hen, van een onzekere gebeurtenis afhangen. De prestatie van de verzekeraar (en dus ook de vraag of hij winst of verlies maakt) is immers onzeker op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst. Ook de verzekeringnemer kan niet weten of de premie die hij betaalt ooit tot een uitkering zal leiden.
Een typevoorbeeld van een kanscontract is het contract van lijfrente.
ToetredingsContract?
Een verzekeringscontract is niet altijd, maar soms een toetredingscontract, dit is een contract waarvan de voorwaarden door één partij worden opgesteld, meestal de economisch sterkere partij.
2.1.6 Definitie verzekeringscontract
Art. 1, 14° van de Wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen (hierna: Verzekeringswet) definieert een verzekeringsovereenkomst als volgt:
“Een overeenkomst, waarbij een partij, de verzekeraar, zich er tegen betaling van een vaste of veranderlijke premie tegenover een andere partij, de verzekeringnemer, toe verbindt een in de overeenkomst bepaalde prestatie te leveren in het geval zich een onzekere gebeurtenis voordoet waarbij, naargelang het geval, de verzekerde of de begunstigde belang heeft dat die zich niet voordoet.”
Vives pagina 53 van 158
2.1.7 Dwingend karakter wettelijke bepalingen
Art. 56 van de Verzekeringswet bepaalt dat de regeling van de landverzekeringsovereenkomst van dwingend recht is, tenzij uit de bewoordingen van de wet zelf blijkt dat er een mogelijkheid is om van de wet af te wijken bij overeenkomst.
In de rechtsleer wordt aan sommige artikelen (zoals art. 62, lid 1 Verzekeringswet) zelfs een openbare orde karakter toegekend.
2.1.8 Betrokkenen bij de verzekeringsovereenkomst
Art. 5 van de Verzekeringswet geeft een opsomming van verschillende personen die bij een verzekeringsovereenkomst betrokken (kunnen) zijn.
Verzekerde:
Bij schadeverzekering: degene die gedekt is door de verzekering tegen vermogensschade.
Bij persoonsverzekering: degene in wiens persoon het risico van het zich voordoen van het verzekerde voorval gelegen is.
Verzekeraar: de partij die verzekeringsdekking belooft
Verzekeringnemer: de partij die het verzekeringsvoorstel van de verzekeraar onderschrijft.
Begunstigde: de partij in wiens voordeel verzekeringsprestaties bedongen zijn.
Benadeelde: in een aansprakelijkheidsverzekering, degene aan wie schade is toegebracht.
2.1.9 Wettelijke regeling verzekeringscontracten
2.1.9.1 Verplicht kanscontract
Elke verzekeringsovereenkomst moet berusten op een risico. Indien er geen risico aanwezig is, of indien het risico zich reeds heeft voltrokken, is de overeenkomst nietig (art. 79 Verzekeringswet).
Logischerwijze is een potestatief risico, dit is een risico dat louter afhankelijk is van de wil van de verzekerde, onverzekerbaar. Een verzekeringsovereenkomst is bijgevolg essentieel een kanscontract.
Wanneer de verzekeringnemer te kwader trouw heeft gehandeld bij het sluiten van de overeenkomst of een onverschoonbare vergissing heeft begaan, behoudt de verzekeraar de premie die verschuldigd is voor de
Vives
54 van 158
pagina
Dwingend recht Openbare orde
periode die loopt vanaf de dag waarop de overeenkomst van kracht wordt tot de dag waarop hij het niet-bestaan van het risico verneemt.
2.1.9.2 Informatieverplichtingen voorafgaand aan het contract
Ingevolge art. 58 Verzekeringswet is de verzekeringnemer verplicht bij het sluiten van de overeenkomst alle hem bekende omstandigheden nauwkeurig mee te delen die hij redelijkerwijs moet beschouwen als gegevens die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van het risico door de verzekeraar. Hij moet de verzekeraar echter geen omstandigheden meedelen die deze laatste reeds kende of redelijkerwijs had moeten kennen.
Genetische gegevens mogen niet worden meegedeeld.
Indien op sommige schriftelijke vragen van de verzekeraar niet wordt geantwoord en indien deze toch de overeenkomst heeft gesloten, kan hij zich, behalve in geval van bedrog, later niet meer op dat verzuim beroepen.
Indien foutieve informatie aan de verzekeraar werd meegedeeld, dan is het gevolg hiervan afhankelijk van de vraag of deze foutieve mededeling opzettelijk geschiedde (dan is art. 59 van toepassing), dan wel onopzettelijk geschiedde (dan geldt art. 60 Verzekeringswet).
De verzekeringsovereenkomst zal nietig verklaard worden wanneer de verzekeraar opzettelijk misleid werd door het verzwijgen of het onjuist meedelen van gegevens over het risico. Ook in zo’n geval zijn de premies voor de verzekeraar tot het moment van kennisname van de verzwijging definitief verworven (art. 59 Verzekeringswet).
In het geval van onopzettelijk verzwijgen of onjuist meedelen van gegevens, geldt de regeling van art. 60 Verzekeringswet.
- Wanneer het verzwijgen of het onjuist meedelen van gegevens niet opzettelijk geschiedt, is de overeenkomst niet nietig. De verzekeraar stelt, binnen de termijn van een maand, te rekenen van de dag waarop hij van het verzwijgen of van het onjuist meedelen van gegevens kennis heeft gekregen, voor de overeenkomst te wijzigen met uitwerking op de dag waarop hij kennis heeft gekregen van het verzwijgen of van het onjuist meedelen.
Indien de verzekeraar het bewijs levert dat hij het risico nooit zou hebben verzekerd, kan hij de overeenkomst opzeggen binnen dezelfde termijn.
Indien het voorstel tot wijziging van de overeenkomst wordt geweigerd door de verzekeringnemer of indien, na het verstrijken van
Vives pagina 55 van 158
de termijn van een maand te rekenen vanaf de ontvangst van dit voorstel, dit laatste niet aanvaard wordt, kan de verzekeraar de overeenkomst opzeggen binnen vijftien dagen. De verzekeraar die de overeenkomst niet heeft opgezegd noch een wijziging heeft voorgesteld binnen de hierboven bepaalde termijnen, kan zich nadien niet meer beroepen op feiten die hem bekend waren.
- Indien het verzwijgen of het onjuist meedelen van gegevens niet kan verweten worden aan de verzekeringnemer en indien een schadegeval zich voordoet voordat de wijziging of de opzegging van kracht is geworden, is de verzekeraar tot de overeengekomen prestatie gehouden.
- Indien het verzwijgen of het onjuist meedelen van gegevens kan verweten worden aan de verzekeringnemer en indien een schadegeval zich voordoet voordat de wijziging of de opzegging van kracht is geworden, is de verzekeraar slechts tot prestatie gehouden op basis van de verhouding tussen de betaalde premie en de premie die de verzekeringnemer zou hebben moeten betalen, indien hij het risico naar behoren had meegedeeld.
Indien de verzekeraar echter bij een schadegeval het bewijs levert dat hij het risico, waarvan de ware aard door dat schadegeval aan het licht komt, in geen geval zou hebben verzekerd, wordt zijn prestatie beperkt tot het betalen van een bedrag dat gelijk is aan alle betaalde premies.
Wanneer gedurende de loop van de verzekering een omstandigheid bekend wordt die beide partijen op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst onbekend was, wordt artikel 80 of artikel 81 toegepast, naargelang die omstandigheid een vermindering of een verzwaring van het verzekerde risico tot gevolg heeft.
2.1.9.3 Informatieverplichtingen tijdens de looptijd van het contract
2.1.9.3.1 Informatieplicht bij risicovermindering
Wanneer tijdens de looptijd van een verzekering het risico ernstig en blijvend vermindert, heeft de verzekeringnemer recht op een overeenkomstige vermindering van de premie vanaf de dag waarop hij van het verminderde risico kennis heeft (Art. 80 Verzekeringswet).
Deze regeling geldt niet voor levensverzekeringen of ziekteverzekeringen.
pagina 56 van 158
Vives
2.1.9.3.2
Informatieplicht bij risicoverzwaring
Wanneer tijdens de looptijd van een verzekering het risico ernstig en blijvend toeneemt, moet de verzekeringnemer dit risico melden aan de verzekeraar (art. 81§1 Verzekeringswet).
Indien de verzwaring van het risico impliceert dat de verzekeraar, mocht hij dit geweten hebben, tegen andere voorwaarden zou hebben verzekerd, mag deze een wijziging van de overeenkomst voorstellen.
Indien de verzwaring van het risico impliceert dat de verzekeraar, mocht hij dit geweten hebben, het risico niet verzekerd zou hebben, mag hij de overeenkomst opzeggen.
Indien zich een schadegeval voordoet voordat de wijziging van de overeenkomst of de opzegging van kracht is geworden, en indien de verzekeringnemer zijn informatieplicht heeft vervuld, dan moet de verzekeraar toch tussenkomen (art. 81§2 Verzekeringswet).
Indien zich een schadegeval voordoet, maar de verzekerde zijn informatieplicht niet heeft nagekomen, geldt volgende regeling:
a) Als het ontbreken van de kennisgeving geen fout uitmaakt in hoofde van de verzekeringnemer, moet de verzekeraar de overeengekomen prestatie leveren;
b) Als het ontbreken van de kennisgeving wel een fout uitmaakt in hoofde van de verzekeringnemer, moet de verzekeraar slechts prestatie leveren naar de verhouding tussen de betaalde premie en de premie die de verzekeringnemer had moeten betalen indien de verzwaring in aanmerking was genomen.
Indien de verzekeraar bewijst dat hij het verzwaarde risico in geen enkel geval zou verzekerd hebben, dan is zijn prestatie bij schadegeval beperkt tot de terugbetaling van alle betaalde premies;
c) Als de verzekeringnemer met bedrieglijk opzet gehandeld heeft, kan de verzekeraar zijn dekking weigeren. De premies, vervallen tot op het ogenblik waarop de verzekeraar kennis heeft gekregen van het bedrieglijk verzuim, komen hem toe als schadevergoeding.
Merk op dat het invullen van een informatieformulier door de verzekeringnemer voorafgaand aan de contractsluiting de infoplicht gedurende de looptijd van de verzekering onverlet laat.
Vives pagina 57 van 158
2.1.9.4
Verplichtingen van de verzekeringnemer
De verzekeringnemer heeft de plicht om de afgesproken premie te betalen op het afgesproken tijdstip. De premie is meestal een vaste, forfaitaire premie.
Voorlopige premie
In sommige gevallen wordt er ook met een voorlopige premie gewerkt, bijvoorbeeld omdat de onderhandelingen over de verzekerde waarde nog niet afgerond zijn.
Hoewel de betaling van de premie een essentiële verbintenis is van de verzekeringnemer, kan de niet-betaling van de premie niet tot automatische ontbinding van de overeenkomst leiden. Evenmin kan de verzekeraar zijn verbintenissen in dat geval automatisch schorsen. Een dergelijke schorsing kan pas nadat de schuldenaar in gebreke is gesteld (art. 69 e.v. Verzekeringswet).
De verzekeringsovereenkomst kan ten slotte voorzien dat de dekking pas aanvangt na de betaling van de eerste premie (art. 69 Verzekeringswet).
2.1.9.5 Verplichtingen van de verzekerde
2.1.9.5.1
Meldingsplicht
De verzekerde moet zo spoedig mogelijk en – indien mogelijk – zeker binnen de contractueel afgekomen termijn het schadegeval aan de verzekeraar melden (art. 74 §1 Verzekeringswet).
De verzekerde moet zo spoedig mogelijk alle nuttige informatie verstrekken om de omstandigheden en de omvang van de schade te kunnen vaststellen (art. 74 §2 Verzekeringswet).
Alle informatieverplichtingen (zowel bij het ontstaan van de overeenkomst als in de loop ervan) van verzekeraar en verzekeringnemer ten aanzien van elkaar zijn in principe specificaties van het contractuele grondbeginsel dat overeenkomsten te goeder trouw moeten uitgevoerd worden (art. 1134 B.W.).
2.1.9.5.2
Schadebeperkingsplicht
Bij schadeverzekeringen moet de verzekerde alle redelijke maatregelen nemen om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen en te beperken (art. 75 Verzekeringswet).
Vives pagina 58 van 158
Deze regel is volgens sommigen niet meer dan een toepassing van art. 1134 B.W. die stelt dat overeenkomsten te goeder trouw dienen uitgevoerd te worden.
De regel van art. 75 Verzekeringswet zou enkel gelden vanaf het ontstaan van het sinister, en zou niet impliceren dat alle redelijke maatregelen getroffen moeten worden om het sinister te vermijden. Merk het verschil met art. 106 Verzekeringswet dat wel betrekking heeft op (noodzakelijke) maatregelen om het sinister te vermijden. Op basis van deze artikelen zou een verzekerde niet verplicht zijn om redelijke maatregelen te nemen om een dreigend sinister te vermijden, maar als hij het doet, zou hij de kosten van deze maatregelen kunnen verhalen op de verzekeraar.
Nochtans heeft de verzekerde wel degelijk de plicht om te proberen het sinister te vermijden:
- deze plicht zal vaak gespecificeerd zijn in contractuele clausules terzake.
- het principe van de uitvoering te goeder trouw van overeenkomsten (art. 1134 B.W.) vraagt van contractspartijen een eerlijke houding tegenover elkaar.
- ten slotte kan in sommige gevallen het niet voorkomen van een dreigend sinister opgevat worden als een bedrieglijke handeling of opzettelijke fout, waardoor de verzekeraar niet zal tussenkomen in de schade (art. 62, lid 1 Verzekeringswet).
2.1.9.5.3 Sanctie voor het niet naleven van de meldingsplicht of schadebeperkingsplicht
Als de verzekerde zijn plichten overeenkomstig arttn. 74 en 75 Verzekeringswet verzuimt, hangt de sanctie af van het al dan niet bedrieglijk karakter van het verzuim (art. 76 Verzekeringswet).
Zonder bedrieglijke intentie kan de verzekeraar zijn tussenkomst verminderen met het geleden nadeel door het verzuim van de verzekerde.
Bij bedrieglijke intentie kan de verzekeraar dekking weigeren.
2.1.9.6 Verplichtingen van de verzekeraar
2.1.9.6.1 Presteren in geval van sinister
De verzekeraar is verplicht zijn beloofde prestatie te leveren indien het sinister geschiedt.
Meestal betreft dit de betaling van een som geld (schadevergoedend of een andere vergoeding). Deze vergoeding kan schadeloosstellend of forfaitair zijn (volgens afspraak).
Vives pagina 59 van 158
Soms bestaat de beloofde prestatie in een prestatie in natura.
Bijv. wegtakelen van een voertuig, reparatie van een goed.
2.1.9.6.2 Reddingskosten betalen
De verzekeraar is gehouden de reddingskosten te betalen die: - hij zelf heeft geëist van de verzekerde; - die de verzekerde uit eigen beweging heeft gemaakt.
Het betreft zowel kosten om een nakend schadegeval te voorkomen, als kosten om de gevolgen van een schadegeval te beperken (art. 106 Verzekeringswet).
Het criterium om te oordelen of een reddingskost van de verzekerde verantwoord is, is de bonus pater familias.
De verantwoorde reddingskosten moeten door de verzekeraar gedragen worden, zelfs indien de reddingspoging vruchteloos is gebleken, en zelfs indien dit de prestatie van de verzekeraar boven de verzekerde som doet oplopen.
2.1.9.7
Uitsluitingsgronden
Bedrog (= het opzettelijk uitlokken van het sinister) kan nooit verzekerd worden (art. 62, lid 1 Verzekeringswet). Deze regel is van openbare orde.
Zware fout (die niet bedrieglijk is geschied) is in principe wel verzekerd (art. 62, lid 2 Verzekeringswet). De verzekeraar kan bepaalde dekkingen wel contractueel uitsluiten, doch:
- een algemene exoneratie ten voordele van de verzekeraar voor zware fout is niet mogelijk.
- specifieke en expliciete exoneratie ten voordele van de verzekeraar is wel mogelijk.
exoneratiebeding
Contractueel kunnen in feite alle mogelijke specifieke en expliciete exoneraties bedongen worden.
Vives pagina 60 van 158
2.1.9.8
2.1.9.8.1
Oververzekering en onderverzekering
Oververzekering
Oververzekering bij schadeverzekeringen is verboden. De prestatie die de verzekeraar verschuldigd is, mag de door de verzekerde geleden schade niet te boven gaan.
Als schade komt onder meer in aanmerking: - het verlies van het gebruik van het goed - de derving van de verwachte winst.
Oververzekering kan verschillende modaliteiten aannemen: - door één verzekeraar in één polis - door één verzekeraar in meerdere polissen. - door meerdere verzekeraars, in meerdere polissen.
De sanctie voor oververzekering verschilt naargelang deze te goeder of te kwader trouw is geschied (arttn. 96 en 97 Verzekeringswet).
Bij oververzekering te goeder trouw door verzekeringen afgesloten bij dezelfde verzekeraar, heeft elke partij het recht de dekking te verminderen tot de waarde van het verzekerde. Wanneer het verzekerde bedrag is verdeeld door dekking van verschillende verzekeraars, wordt de vermindering, bij gebrek aan overeenstemming tussen alle partijen, toegepast op de bij de overeenkomsten verzekerde bedragen, naar hun tijdsorde, te beginnen met de jongste overeenkomst, en brengt zij de opzegging mee van één of verscheidene overeenkomsten waarvan het verzekerde bedrag aldus tot nul wordt teruggebracht.
Bij oververzekering te kwader trouw zijn de overeenkomsten nietig en hebben de verzekeraars, indien zij te goeder trouw zijn, het recht de geïnde premies te behouden als schadevergoeding.
2.1.9.8.2 Onderverzekering
Onderverzekering is niet verboden. In dat geval geldt de evenredigheidsregel, waardoor de verzekeraar slechts tot prestatie gehouden is naar de verhouding van het verzekerde bedrag tot de werkelijke waarde van het verzekerde (Art. 98 Verzekeringswet).
Van deze regeling mag contractueel worden afgeweken.
Vives pagina 61 van 158
2.1.9.9 Wettelijke subrogatie van de verzekeraar
De verzekeraar die de schadevergoeding betaald heeft, treedt ten belope van het bedrag van die vergoeding in de rechten en rechtsvorderingen van de verzekerde of de begunstigde tegen de aansprakelijke derden (art. 95 Verzekeringswet).
Subrogatie is pas mogelijk nadat de verzekeraar aan de begunstigde betaald heeft.
De indeplaatsstelling heeft maar uitwerking overeenkomstig de betaalde som. Voor het surplus behoudt de begunstigde zijn rechten tegenover de schadeveroorzaker.
Subrogatie kan zowel voor contractuele schade als quasi-delictuele schade. Het subrogatoir vorderingsrecht kan door de verzekeraar in principe alleen uitgeoefend worden tegen een aansprakelijke derde en niet tegen de verzekerde zelf (art. 95, lid 2 Verzekeringswet). Een subrogatoir vorderingsrecht tegen de eigen verzekerde zou het voorwerp van de verzekering volledig uithollen. Evenzeer is geen subrogatoir verhaal mogelijk tegen de ascendenten en descendenten in de rechte lijn, de echtgenoot en aanverwanten in de rechte lijn van de verzekerde, noch op zijn gasten, behoudens in geval van kwaad opzet. Verhaal tegen voornoemde personen is wel mogelijk voor zover hun aansprakelijkheid gedekt wordt door een andere verzekeringsovereenkomst (art. 95, lid 4 Verzekeringswet).
2.1.9.10 Opzegging van verzekeringscontracten
Om te vermijden dat verzekeringscontracten onbedachtzaam zouden ontstaan, heeft de wetgever voorzien dat zowel de verzekeraar als de verzekeringnemer het verzekeringscontract binnen een bepaalde termijn kunnen opzeggen zonder dat zij hiervoor in geldige redenen moeten voorzien. Indien de opzegging tijdig gebeurt kan het contract dus beëindigd worden zonder contractuele aansprakelijkheid (art. 57§3 Verzekeringswet).
De opzegging moet gebeuren bij een ter post aangetekende brief, een deurwaardersexploot of door afgifte van een opzegbrief tegen ontvangstbewijs (art. 84 §1 Verzekeringswet).
Vives pagina 62 van 158
2.1.10 Aanbieders van verzekeringen
Verzekeringstussenpersonen hebben als taak een verzekeraar en een kandidaat-verzekeringnemer met elkaar in contact te brengen. Bij effectieve schadegevallen zullen de verzekeringstussenpersonen hun cliënten bijstaan bij de concrete afwikkeling van het dossier.
Er bestaan traditioneel twee grote categorieën van verzekeringstussenpersonen, met name de makelaars en de agenten (arttn. 5,21°1 en 3° en 7° Verzekeringswet).
Een verzekeringsmakelaar is een onafhankelijke bemiddelaar die mogelijke contracten aanbrengt voor verschillende verzekeringsmaatschappijen en voor elk contract een vergoeding ontvangt (makelaarsloon).
Een verzekeringsagent is een bemiddelaar die een contract heeft afgesloten met één of meerdere maatschappijen om verzekeringspolissen af te sluiten en zo hun verzekeringsproducten te verkopen. Een ‘verbonden’ verzekeringsagent werkt exclusief voor één verzekeringsmaatschappij of alleen voor niet-concurrerende maatschappijen.
Vives pagina 63 van 158
Makelaar Agent
2.2 Verzekering van evenementen
Bij de organisatie van evenementen is het belangrijk om de financiële gevolgen voor de organisatoren in belangrijke mate beperken. De premies voor de benodigde verzekeringen zijn meestal zeer betaalbaar en helpen mee de financiële gezondheid van de organisatie te garanderen.
De verzekeringen nuttig bij evenementen worden hierna besproken in vier categorieën: - de wettelijk verplichte verzekeringen; - de noodzakelijke verzekeringen; - de aanbevolen verzekeringen; - de facultatieve verzekeringen.
2.2.1 Wettelijk verplichte verzekeringen
2.2.1.1 Verzekering burgerlijke aansprakelijkheid voor vrijwilligers
Vanaf 1 augustus 2006 zijn de meeste organisaties die met vrijwilligers werken verplicht om de risico’s verbonden met het vrijwilligerswerk te verzekeren. Dit betekent dat er minstens een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid moet worden afgesloten.
Voor kleine feitelijke verenigingen, die geen afdeling zijn van een vereniging met rechtspersoonlijkheid of een vereniging met personeel in dienst, geldt een uitzondering.
Minimum garanties
Een Koninklijk Besluit van 19 december 2006 bepaalt de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten burgerlijke aansprakelijkheid. Het blijft echter aangeraden om altijd verschillende offertes op te vragen en de polisvoorwaarden goed met elkaar te vergelijken.
Aandachtspunten bij een degelijke verzekering BA:
- Verzekeringen burgerlijke aansprakelijkheid zijn er in alle maten en gewichten. Vraag verschillende offertes op bij een makelaar.
- Bepaalde verenigingen komen in aanmerking voor een gratis verzekering “burgerlijke aansprakelijkheid vrijwilligerswerk” aangeboden door het Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk. (zie www.vlaanderenvrijwilligt.be) .
Vives
64 van 158
pagina
2.2.1.2 Verzekering objectieve aansprakelijkheid bij brand en ontploffing
Wie permanent een ruimte ‘exploiteert’ die gewoonlijk voor het publiek toegankelijk is, moet een verzekering objectieve aansprakelijkheid afsluiten.
Die verzekering dekt lichamelijke en stoffelijke schade in geval van brand of ontploffing die aan derden wordt veroorzaakt.
Deze verzekering is automatisch verplicht wanneer een vereniging permanent een ruimte in beheer heeft en gebruikt voor activiteiten.
De verzekering heet ‘objectief’ de aansprakelijkheid te dekken, dat betekent onafhankelijk van de vraag wie de schuldige is aan de brand of ontploffing.
Het is van geen belang of de beheerder eigenaar, huurder of bezetter ter bede is van deze ruimte. Onder ruimtes worden onder meer lokalen, zalen en tenten begrepen.
Deze verzekering is dus verplicht voor wie bijvoorbeeld dancings, sportcentra, polyvalente zalen of tentoonstellingsruimtes beheert.
Heel wat aanbieders van zalen, zoals cultuur-, gemeenschaps- en sportcentra, hebben zelf al een dergelijke verzekeringspolis afgesloten. In dat geval dient de occasionele of geregelde gebruiker niet nog eens dezelfde verzekering afsluiten.
2.2.1.3 Autoverzekering
Indien een organisator voertuigen in gebruik heeft, moeten deze voertuigen verzekerd zijn met een autoverzekering. Motorvoertuigen mogen immers enkel in het verkeer gebracht worden indien zij minstens voor de ‘burgerlijke aansprakelijkheid’ verzekerd zijn.
Een dergelijke polis voorziet automatisch in de verplichte waarborg burgerlijke aansprakelijkheid voor schade die de medewerkers van de organisator door het gebruik van deze voertuigen kunnen berokkenen aan derden.
De verplichte autoverzekering kan facultatief relatief goedkoop uitgebreid worden met waarborgen voor rechtsbijstand, stoffelijke schade, brand, diefstal en glasbraak.
Een niet verplichte “omniumverzekering”, die ook eigen schade aan het voertuig dekt, is meestal duurder en wordt in de praktijk meestal slechts voor nieuwe voertuigen afgesloten.
Vives
65 van 158
pagina
Eigen risico
De premie varieert sterk volgens het vermogen van de wagen (KW), franchisebedrag, leeftijd van de gebruikelijke bestuurder en schadeverleden.
Door het verplicht karakter van deze verzekering is het verboden een voertuig in het verkeer te brengen zonder deze verzekering. Nochtans, ingevolge het principe van de contractuele vrijheid, kan geen enkele verzekeraar er toe gedwongen worden om een risico al dan niet ten laste te nemen.
De wetgever heeft geoordeeld dat deze contractuele vrijheid er niet mag toe leiden dat personen die geen verzekeraar vinden die hun risico spontaan wil verzekeren niet aan het verkeer kunnen deelnemen. Wanneer personen geen verzekeraar vinden, is dit allicht te wijten aan een negatieve vermelding in de databank van de verzekeraars, ‘datassur’ genaamd. Ingeval de consument geen B.A.-autoverzekering op de markt vindt of er slechts een vindt tegen een zeer hoge prijs of met een extreem hoge franchise, kan hij zich in laatste instantie richten tot het Tariferingsbureau, hetzij via zijn gewoon aanspreekpunt (makelaar, agent, rechtstreekse verzekeraar, ...), hetzij persoonlijk.
Het Tariferingsbureau heeft als opdracht de verzekeringspremie en de voorwaarden vast te stellen. Het bureau duidt ook een verzekeringsmaatschappij aan voor het beheer van dit risico. Het aanbod van het Tariferingsbureau zal evenwel beperkt zijn tot de verplichte aansprakelijkheidsverzekering auto. Ten minste drie verzekeraars moeten geweigerd hebben om de aanvrager te verzekeren of hem slechts willen verzekeren tegen een hoge premie of met een hoge vrijstelling. De voorgestelde premie zal overeenkomen met het risico dat de aanvrager uitmaakt.
2.2.1.4
Arbeidsongevallenverzekering
Wie als organisator personeel tewerkstelt is verplicht om een arbeidsongevallenverzekering voor zijn werknemers af te sluiten.
2.2.1.5 Verzekering voor de organisatie van wielerwedstrijden
Organisatoren van wielerwedstrijden en veldritten moeten verplicht deze verzekering afsluiten (Koninklijk Besluit van 21 augustus 1967 tot reglementering van de wielerwedstrijden en van de veldritten).
Vives pagina 66 van 158
2.2.2 “Noodzakelijke” verzekeringen
Deze verzekeringen zijn niet verplicht, maar het is wel ten zeerst aan te raden als er risico’s bestaan.
2.2.2.1
Verzekering burgerlijke aansprakelijkheid
Voor vrijwilligers en vrijwilligersverenigingen is deze verzekering vaak verplicht (cf. supra). Voor anderen (vb. personeel) geldt deze wettelijke verplichting niet, maar is deze verzekering BA óók ten zeerste aan te bevelen.
2.2.2.2
Verzekering tegen brand en aanverwante risico’s
Ook een brandverzekering is niet verplicht, maar ten zeerste aangewezen. De brandverzekering dient om schade aan onroerende en roerende goederen te vergoeden, dus aan het gebouw en de inboedel.
Volgens art. 115 van de Verzekeringswet dekt de brandverzekering de verzekerde goederen tegen schade door: - Brand - Blikseminslag - Ontploffing of implosie - Neerstorten van vliegtuigen - Aanrijding door voertuigen
Deze bepaling is echter van suppletief recht. Als de polis geen waarborgen specifieert, zijn de bovengenoemde waarborgen van rechtswege in de branddekking inbegrepen.
Daarnaast zal de polis van een brandverzekering vaak ook de schade dekken van onder meer storm, hagel, sneeuw- en ijsdruk, water en glasbraak.
Ingevolge een recente wetswijziging bepalen arttn. 123 en 124 Verzekeringswet nu dat de verzekeraar van de zaakverzekeringsovereenkomst met betrekking tot het gevaar brand ook verplicht een waarborg moet voorzien voor de hierna opgesomde natuurrampen: - de aardbeving; - de overstroming; - het overlopen of de opstuwing van de openbare riolen; - de aardverschuiving of grondverzakking
De organisator kan eigenaar, huurder of gebruiker van een zaal of gebouw zijn.
Vives
67
158
pagina
van
Afstand van verhaal
Ook als je een ruimte huurt of zelfs gratis ter beschikking krijgt en permanent gebruikt voor je activiteiten, is de brandverzekering een noodzakelijke verzekering. Als huurder of permanente gebruiker informeer je best bij de zaaluitbater of -eigenaar of er een brandverzekeringspolis werd afgesloten en welke schadegevallen de polis dekt.
In de polis van de zaaluitbater of eigenaar zal vaak een zogenaamde clausule ‘afstand van verhaal’ staan. Zo’n clausule verhindert het subrogatierecht (en bijhorende verhaalsrecht) van de verzekeraar tegen aangeduide aansprakelijke derden. Die clausule voorziet dus concreet dat indien er brand ontstaat op een moment dat het gebouw of delen ervan verhuurd worden, toch de eigen brandpolis van de eigenaar van toepassing is. Als een dergelijke clausule ‘afstand van verhaal’ niet voorzien is in de brandpolis van de eigenaar, wordt best een afzonderlijke brandpolis afgesloten voor de periode dat er gebruik gemaakt wordt van het gebouw. Merk op dat een clausule “afstand van verhaal” meestal leidt tot een bijpremie voor de verhuurder. Veelal zal dit wel afgewenteld worden op de huurder.
2.2.3 Aanbevolen verzekeringen
Organisatoren kunnen de volgende verzekeringen best in overweging nemen.
Of de verzekering al of niet wordt afgesloten hangt af van onder andere de aard, de frequentie, de grootte en de risicograad van de geplande activiteiten.
2.2.3.1 Verzekering tegen lichamelijke ongevallen van vrijwillige medewerkers
Er is geen arbeidsovereenkomst tussen de vrijwilligers en de organisator. De vrijwilligers vallen dus buiten het toepassingsgebied van de verplichte ongevallenverzekering die voor eventuele personeelsleden moet afgesloten worden.
Een dergelijke verzekering is dus niet wettelijk verplicht, maar voor sommige verenigingen wel een morele plicht. Het lijkt ons immers gepast de personen die zich vrijwillig inzetten voor je vereniging ook adequaat te verzekeren voor het geval ze het slachtoffer worden van een voorval met lichamelijk letsel.
De dekking van de eigen ziekte- en invaliditeitsverzekering van de vrijwilliger zal immers vaak eerder beperkt zijn. Een verzekering die ook een schadeloosstelling voorziet bij overlijden en blijvende invaliditeit, met terugbetaling van de medische kosten, is dan ook de beste oplossing.
Vives pagina 68 van 158
Deze verzekering is het meest nodig voor organisaties met een vrij actieve en permanente werking, of met activiteiten met een hoger risicogehalte, bv. sportclubs.
2.2.3.2 Verzekering rechtsbijstand
Schadegevallen geven niet zelden aanleiding tot lange juridische discussies, vaak voor de rechter. In die gevallen zullen verzekerden heel snel bijstand en advies moeten inwinnen bij een juridisch deskundige of een advocaat.
Een verzekering rechtsbijstand komt tussenbeide in de kosten van het juridische conflict, zoals de kosten voor een advocaat, gerechtskosten en expertisekosten.
Een rechtsbijstandsverzekering is vaak een bijverzekering van een hoofdverzekering. In dit geval spreekt men van een ‘spiegelclausule’. De dekking in rechtsbijstand wordt dan ‘gespiegeld’ aan de dekking bedongen in de hoofdverzekering.
Bijv. rechtsbijstand voor een verzekering BA.
Het is ook mogelijk afzonderlijke, algemene rechtsbijstandverzekeringen af te sluiten.
Essentieel bij rechtsbijstandverzekeringen is dat de verzekerde de vrije keuze van raadslieden heeft (art. 156 Verzekeringswet). Deze bepaling moet verhinderen dat verzekeraars ‘hun’ advocaten opdringen aan hun verzekerden en is dus logischerwijze van dwingend recht.
Vives pagina 69 van 158
2.2.4 Facultatieve verzekeringen
Deze verzekeringen kunnen in bepaalde gevallen nuttig zijn.
2.2.4.1 Verzekering contractuele aansprakelijkheid
Wie een lokaal huurt of gebruikt, moet dit na afloop achterlaten in dezelfde staat als waarin het zich bevond voor de activiteit.
De tijdens een activiteit veroorzaakte schade aan een lokaal die niet door de brandpolis gedekt wordt, is verzekerbaar via een polis contractuele aansprakelijkheid. In bepaalde gevallen zal de verzekeringsmaatschappij evenwel kosten kunnen terugeisen van de verantwoordelijke voor de schade (wettelijke subrogatie).
De polis dient daarom goed onderzocht te worden op bepalingen rond terugeising in geval van ‘vrijwillige’ en ‘onvrijwillige’ schade.
Als je een lokaal huurt, kan je het best steeds samen met de verhuurder een rondgang maken en de al bestaande schade in het lokaal opnemen in het huurcontract. Zo voorkom je verantwoordelijk gesteld te worden voor schade die vorige gebruikers hebben aangebracht.
2.2.4.2 Verzekering alle risico’s
De verzekering “alle risico’s” biedt meestal een ruime dekking: deze dekt niet alleen de risico’s van een brandpolis, maar meestal ook de risico’s van diefstal, vandalisme enzovoort.
Zowel eigen als gehuurd materiaal kan je op deze manier verzekeren.
Merk op dat “het verdwijnen” van een voorwerp, dit is diefstal zonder sporen van braak, nooit verzekerd wordt.
Het is aan te bevelen enkel waardevol materiaal te verzekeren omdat voor minder dure voorwerpen de kosten de baten niet dekken.
Een polis alle risico’s kan je zowel voor een korte als voor een lange periode afsluiten. Korte periodes zijn interessant indien je zelf materiaal huurt voor bijvoorbeeld grootschalige activiteiten.
2.2.4.3 Verzekering tijdelijke activiteiten
Dit is een welbepaalde formule voor tijdelijke activiteiten. Als organisator kan met zich het gemakkelijk maken door met een soort all-in formule te werken.
Vives pagina 70 van 158
2.2.4.4
Deze polis combineert meestal drie verzekeringen: een verzekering BA, een verzekering rechtsbijstand en een verzekering lichamelijke ongevallen. Deze verzekering kan aangevuld worden met bijvoorbeeld een polis voor eigen lichamelijke en materiële schade, of een annuleringsverzekering om de kosten van terugbetaling van tickets te dekken.
Verzekering “No show”/ “Non appearance”
Deze polis is aangewezen voor culturele evenementen en sportevenementen en dekt het risico van een bepaalde vedette niet komt opdagen.
Bijv. De vedette heeft haar been gebroken.
In feite is deze verzekering een bijzondere vorm van algemene annuleringsverzekering, dit is een verzekering die de risico’s dekt van de annulering, verdaging of onderbreking van een evenement ten gevolge van een plots voorval.
Bijv. Een dikke mist tijdens een sportmanifestatie.
2.2.4.5
Verzekering “No transmission”
Een polis “geen TV-uitzending” is nuttig voor evenementen en sportmanifestaties die normaal hadden moeten uitgezonden worden, maar om de een of andere reden toch niet uitgezonden worden. De financiële gevolgen wegens de niet-uitzending zijn soms zwaar.
2.2.4.6
Verzekering “Weather day”
Weersomstandigheden kunnen bepalend zijn voor het (al dan niet of tijdig of niet) slagen van bepaalde culturele evenementen of culturele producties. De verzekering “Weather day” dekt de schadelijke gevolgen van slechte weersomstandigheden.
2.2.4.7
Verzekering vestiaire
Een zeer klein aantal verzekeraars is bereid om onder strikte voorwaarden diefstal of verlies van voorwerpen in de vestiaire te verzekeren.
Vives
71 van 158
pagina
2.3 Verzekeringen van sportclubs
2.3.1
Clubs aangesloten bij een erkende Vlaamse Sportfederatie
Sportfederaties zijn verenigingen met onbaatzuchtige doelstellingen die op vrijwillige en onbaatzuchtige wijze sportclubs verenigen. Deze sportfederaties kunnen erkend en gesubsidieerd worden door de Vlaamse overheid indien zij aan een aantal voorwaarden voldoen.
Artikel 4 van het Decreet van 10 juni 2016 houdende de erkenning en subsidiëring van de georganiseerde sportsector stelt terzake volgende principes voorop:
- Een federatie moet een contract afsluiten ter verzekering van de bij haar aangesloten leden (art. 4, 12°).
- Een federatie moet een contract afsluiten ter verzekering van nietleden die deelnemen aan door de federatie of door één van de bij haar aangesloten clubs ingerichte sportpromotionele activiteiten (art. 4, 13°)
Alle leden die bij een erkende sportfederatie aangesloten zijn, alsmede voornoemde categorie van niet-leden, zijn dus in principe automatisch verzekerd. De verzekeringspremie voor deze leden is meestal in de lidmaatschapsbijdrage inbegrepen.
Minimumgaranties
De minimumvoorwaarden waaraan deze verzekeringen moeten voldoen, zijn vastgelegd in de bijlage bij een Uitvoeringsbesluit van 16 september 2016. Het betreft onder meer:
a) Burgerlijke aansprakelijkheid voor schade aan derden tijdens activiteiten: - lichamelijke schade: tot 5.000.000 euro per schadegeval (en tot 2.500.000 euro per slachtoffer), zonder vrijstelling - materiële schade: tot 620.000 euro per schadegeval, zonder vrijstelling
b) Lichamelijke ongevallen waarvan de leden (en voornoemde categorie van niet-leden) zelf het slachtoffer worden hetzij tijdens de activiteiten, hetzij op de weg naar en van de activiteiten.
Deze verplichte verzekering biedt dekking voor activiteiten zowel in binnenals buitenland, en zowel tijdens sportactiviteiten (bijv. trainingen, wedstrijden) als clubactiviteiten (bijv. clubfeest, vergaderingen).
Merk op dat hetzelfde artikel 4 van het Decreet van 10 juni 2016 houdende de erkenning en de subsidiëring van de georganiseerde sportsector tevens
Vives pagina 72 van 158
een verplichting inhoudt voor de sportfederatie zelf om de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de sportfederatie, haar bestuurders, haar personeel en haar aangestelden, bedoeld in de artikelen 1382 tot en met 1386 van het Burgerlijk Wetboek, door een verzekering te laten dekken (art. 4,11°).
Merk tevens op dat het de erkende sportfederaties uiteraard volledig vrij staat om zichzelf en hun leden bijkomend te verzekeren.
2.3.2 Clubs die bij een niet-erkende Vlaamse sportfederatie aangesloten zijn
Voor deze clubs is er geen wettelijke regeling inzake verzekeringen. In de praktijk voorzien deze federaties meestal zelf toch ook in een verzekeringsstelsel voor de aangesloten leden.
Bijv. de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB) heeft een verzekering in eigen beheer onder de vorm van een ‘federaal solidariteitsfonds’.
Als een niet-erkende federatie geen eigen verzekeringssysteem heeft, kunnen (en indien nodig: moeten) de clubs uiteraard op eigen initiatief de nodige verzekeringen afsluiten. Zij kunnen zich uiteraard inspireren op de waarborgen die de erkende sportfederaties in hun verzekeringscontracten moeten garanderen.
2.3.3 Clubs die niet bij een sportfederatie aangesloten zijn
Deze clubs staan uiteraard ook volledig in voor hun eigen verzekeringen.
2.3.4 Sport Vlaanderen-sportverzekering
Socio-culturele verenigingen en jeugdverenigingen die niet aangesloten zijn bij een erkende of niet-erkende sportfederatie, kunnen de deelnemers en de onbezoldigde medewerkers aan sportactiviteiten van korte duur gratis laten verzekeren via Sport Vlaanderen. Ook nieuwe sportclubs komen tijdens de opstartfase (eerste 3 maanden van de werking) in aanmerking voor deze verzekering.
Sport Vlaanderen heeft immers een sportverzekering afgesloten, waarop deze verenigingen gratis kunnen inschrijven. De aanvraag verloopt via de gemeentelijke sportdienst, die de aanvraag overmaakt aan de provinciale promotiedienst van Sport Vlaanderen. Deze beslist of de verzekering toegestaan wordt of niet.
Activiteiten komen alleen voor deze gratis verzekering in aanmerking als ze:
Vives pagina 73 van 158
- eenmalig zijn
- gratis zijn of een democratisch deelnamegeld vereisen - geen geldprijzen verdelen - geen aparte bijdrage voor de verzekering vereisen - vermelden dat Sport Vlaanderen het initiatief verzekert.
Deze gratis verzekering dekt zowel burgerlijke aansprakelijkheid als lichamelijke ongevallen.
2.3.5 Bijzondere verzekering burgerlijke aansprakelijkheid van wielerwedstrijden
Organisatoren van wielerwedstrijden en/of veldritten dienen zich te schikken naar de verplichtingen die hen worden opgelegd door het Koninklijk Besluit van 21 augustus 1967. Daardoor worden zij verplicht om vòòr elke wedstrijd het bewijs te leveren dat een verzekering is afgesloten om de geldelijke gevolgen van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid te waarborgen indien zich naar aanleiding van of gedurende de wedstrijd een ongeval voordoet. Het betreft de burgerlijke aansprakelijkheid van: - de inrichter zelf; - de gemeenten waar de wedstrijd plaatsvindt; - de leden van de ordediensten en de signaalgevers; - de renners en zij die gemachtigd zijn de wedstrijd te vergezellen of een functie met betrekking tot de wedstrijf te vervullen.
2.3.6 Bijzondere sportverzekeringen
Het aantal verzekeringen in de sportsector is in principe onbeperkt. De laatste jaren komen er steeds meer nicheproducten op de markt, die specifiek op de sportwereld betrekking hebben.
Zo is het meer en meer de gewoonte dat sportclubs het lichamelijk functioneren van hun sporters laten verzekeren. Zo liet bijvoorbeeld Real Madrid in 2009, nadat het met Christiano Ronaldo de duurste transfer in de geschiedenis realiseerde (94 miljoen euro), ‘de benen’ van Ronaldo verzekeren voor ongeveer 100 miljoen euro. Het lichaam van voetballer David Beckham zou verzekerd zijn voor 135 miljoen euro en de polsen van motorrijder Valentino Rossi zouden voor 13 miljoen euro verzekerd zijn.
Ook Belgische clubs laten de fysieke capaciteiten van hun spelers vaak verzekeren.
Een andere vorm van verzekering die de sportsector rijk is, is de zogenaamde verzekering ‘sportrecords’. Een dergelijke verzekering wordt op
Vives
74 van 158
pagina
maat van de verzekerde afgesloten, maar dekt bijvoorbeeld (al dan niet gedeeltelijk) gevallen waarin een club onverwachte resultatenpremies moet uitreiken, wanneer organisatoren premies moeten toekennen voor topprestaties.
Soms laten clubs zich ook verzekeringsgewijs financieel indekken tegen winstdervingen door het ondermaats presteren van de spelers. Meestal worden dergelijke verzekeringen aangeboden door gespecialiseerde verzekeringsfirma’s.
Vives pagina 75 van 158
Bescherming van Persoonsgegevens
LEERDOELEN:
Na het bestuderen van dit hoofdstuk weet je:
➔ wat fundamentele rechten of mensenrechten zijn
➔ hoe het recht op privacy juridisch beschermd wordt in het Belgische recht
➔ hoe de Algemene Verordening Gegevensbescherming bijdraagt aan de bescherming van de privacy
➔ welke aandachtspunten er zijn voor Belgische sportclubs omtrent privacy en persoonsgegevens
Vives pagina 76 van 158 3
3.1 Inleiding
De bescherming van persoonsgegevens in België is onderworpen aan een zeer strikte reglementering.
Deze reglementering tracht een antwoord te bieden aan een tendens die vooral sinds het vierde kwartaal van de 20ste eeuw opgang maakt, met name de (geautomatiseerde) verwerking van persoonsgegevens. Deze tendens vormde een constante bedreiging voor de persoonlijke levenssfeer.
Op 25 mei 2018 is de befaamde ‘Algemene Verordening Gegevensbescherming’ in werking getreden. Deze verordening biedt een uniform kader voor alle Lid-Staten van de EU.
3.2 De verwerking van persoonsgegevens en het recht op privacy
Het recht op privacy is een mensenrecht. Het wordt gewaarborgd in enkele rechtsbronnen die helemaal bovenaan staan in de hiërarchie der rechtsnormen.
Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bepaalt:
“Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling.
Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van ’s lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”
Ook artikel 22 van de Belgische Grondwet beschermt het recht op privacy:
“Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht.”
Het grondrecht op privacy verzet zich sowieso tegen elke handeling, dus ook de verwerking van persoonsgegevens, in strijd met dit grondrecht.
Toch bleek de bescherming van het grondrecht op privacy niet afdoende tegen de steeds verder oprukkende verwerking van persoonsgevens. De bescherming van het grondrecht is immers bijzonder ruim, maar ook
Vives pagina 77 van 158
EVRM
Grondwet
bijzonder vaag. In een dergelijke complexe materie bood het grondrecht dan ook te weinig rechtszekerheid, zowel voor degene die de persoonsgegevens verwerkt, als voor degene wiens persoonsgegevens verwerkt worden.
De doelstelling van het gegevensbeschermingsrecht ligt volledig in de lijn van het recht op privacy. In feite is het gegevensbeschermingsrecht een concretisering van dit recht op privacy. Door de wetgeving werd de werking van de grondrechten geëxpliciteerd en verruimd zodat het gehele proces van gegevensverwerking nu gedetailleerd geregeld is.
3.3 De Algemene Verordening Gegevensbescherming
De bescherming van persoonsgegevens in België is reeds lang wettelijk geregeld.1 Met de inwerkingtreding van de AVG op 25 mei 2018 is de regelgeving echter nog strenger geworden.
Daarnaast geldt in bepaalde sectoren een sectorspecifieke reglementering. Een voorbeeld van een dergelijke sectorspecifieke regeling is C.A.O. nr. 68 betreffende camerabewaking op de werkplaats en allerhande regelingen inzake werving en sollicitatie. Deze C.A.O. geldt enkel in het kader van de arbeidsverhoudingen.
3.3.1 Het begrip ‘persoonsgegevens’
Het begrip ‘persoonsgegeven’ betreft alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Als identificeerbaar wordt beschouwd, een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die persoon (art. 4, 1 AVG)
Persoonsgegevens omvatten dus veel meer dan de gegevens die enkel met het strikte privé-leven te maken hebben.
De verwerking van gegevens over rechtspersonen valt niet onder het toepassingsgebied van de AVG.
1 De vorige regelgeving berustte op de ‘Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens’ (WVP
Vives pagina 78 van 158
3.3.2
Het begrip ‘verwerking’
De AVG legt veel regels op ten aanzien van de zogenaamde ‘verwerking’ van persoonsgegevens.
Hetgeen als ‘verwerking’ van persoonsgegevens wordt beschouwd is bijzonder ruim: een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op een andere manier ter beschikking stellen, aligneren of combineren, afschermen, wissen of vernietigen van gegevens (art. 4, 2 AVG).
Het begrip verwerking is dus bijzonder ruim en omvat bijvoorbeeld ook:
Bijv. het filmen van een voetbalmatch of van de toeschouwers in een voetbalstadion.
Bijv. het aanleggen van een excell-document met de abonnees van een club.
Bijv. het inlezen van een identiteitskaart aan de ingang van een stadion.
3.3.3 Verwerkende instantie
De regels inzake de verwerking en bescherming van persoonsgegevens moeten zowel door de overheid als door natuurlijke personen en private rechtspersonen nageleefd worden.
De regeling geldt zowel in commerciële als in niet-commerciële sfeer.
3.3.4
Uitgesloten verwerkingen
Volledig uitgesloten van het toepassingsgebied van de wet zijn verwerkingen die worden verricht door een natuurlijke persoon inzake activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden (art. 2, c AVG).
Bijv: privé-agenda’s, adressenboekjes, …
Merk op de werking van een sportclub niet onder dit toepassingsgebied ressorteert. De secretaris, penningmeester of voorzitter van een kleine sportclub die het ledenbestand op pc thuis bijhoudt, moet de AVG wel respecteren. De vereniging en niet de natuurlijke persoon is hier de verwerkingsverantwoordelijke.
Vives
79 van 158
pagina
Onder verantwoordelijke voor de verwerking wordt verstaan: diegene die het doel van en de middelen voor de verwerking vaststelt (art. 4, 7 AVG). In organisaties of ondernemingen zal de verantwoordelijkheid zich meestal bij de organisatie of onderneming als rechtspersoon of feitelijke vereniging situeren.
3.3.5 Territoriaal toepassingsgebied
De AVG is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de activiteiten van een vestiging van een verwerkingsverantwoordelijke of een verwerker in de Europese Unie, ongeacht of de verwerking zelf in de Unie plaatsvindt.
In sommige gevallen zijn ook niet in de EU gevestigde verwerkingen aan de AVG onderworpen, met name wanneer zij bijvoorbeeld EU-burgers betreffen (art. 3 AVG).
3.3.6 Toegelaten situaties voor de verwerking van persoonsgegevens
De AVG verbiedt in principe de verwerking van persoonsgegevens niet. De AVG laat de verwerking wel enkel toe indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan.
3.3.6.1 De betrokkene heeft zijn toestemming gegeven voor de verwerking
Een verwerking van persoonsgegevens is toelaatbaar wanneer de betrokkene zijn toestemming hiervoor heeft gegeven (art.v6, 1a AVG)
schriftelijk niet verplicht
De toestemming moet niet schriftelijk zijn. Niettemin is het hier ten zeerste aangewezen om de toestemming zoveel mogelijk schriftelijk te bekomen. Immers, als men niet kan bewijzen dat de betrokkene in een bepaalde verwerking heeft ingestemd, kan men aansprakelijk gesteld worden (art. 7, 1 AVG).
herroepbaar
De betrokkene kan zijn toestemming steeds intrekken, weze het niet met terugwerkende kracht (art. 7, 3 AVG).
3.3.6.2 Uitvoering van een overeenkomst of van precontractuele maatregelen
De verwerking van persoonsgegevens is eveneens toegestaan wanneer deze noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de overeenkomst of voor de uitvoering van maatregelen die aan het sluiten van de overeenkomst voorafgaan en die op verzoek van de betrokkene zijn genomen (art. 6, 1b AVG).
Vives pagina 80 van 158
3.3.6.3 Verwerking naar aanleiding van een wettelijke plicht
Een verwerking die wettelijk verplicht is, is uiteraard toegestaan (art. 6, 1c AVG).
3.3.6.4
Taak van openbaar belang
De verwerking is toegelaten wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van openbaar belang of openbaar gezag (art. 6, 1e AVG).
3.3.6.5
Belang van de verantwoordelijke van de verwerking
De verwerking is toegelaten wanneer de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke van de verwerking, mits het belang of de fundamentele rechten van de betrokkene die aanspraak maakt op bescherming uit hoofde van de wet, niet zwaarder doorwegen (art. 6, 1f AVG).
3.3.7 Algemene beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens
Wanneer de persoonsgegevens op rechtmatige wijze verkregen werden, gelden ook nog een aantal beginselen voor de verdere verwerking ervan.
Zo vereist de AVG onder meer (art. 5 AVG):
- dat de verwerking gebeurt in een sfeer van ‘rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie’;
- dat de verwerking gebeurt voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschrevenengerechtvaardigdedoelstellingen; - dat de verwerking beperkt is tot wat noodzakelijk is voor de doelstelling (‘minimale gegevensverwerking’)
- dat het bewaren en verwerken van de persoonsgegevens gebeurt op een beveiligde manier (‘integriteit en vertrouwelijkheid’)
3.3.8 Verboden verwerkingen
Voor sommige verwerkingen geldt een principieel verbod. Het betreft onder meer persoonsgegevens waaruit ras of ethnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen of het lidmaatschap van een vakbond blijken. Ook de verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van
Vives
81 van 158
pagina
een persoon, of gegevens over zijn gezondheid, of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid zijn in principe verboden (art. 9 AVG).
Er zijn wel een aantal uitzonderingen op dit verbod (art. 9 2 AVG), maar van verwerkingsinstanties wordt hier grote terughoudendheid verwacht.
3.3.9 De rechten van de betrokkene
De persoon wiens persoonsgegevens verwerkt worden, behoudt een groot aantal rechten over zijn persoonsgegevens. Het betreft onder meer de volgende rechten:
- Rechtopinformatieoverdedoeleindenvandeverwerkingen hetgerechtvaardigdebelangvandeverwerking
- Rechtvaninzageinzijnpersoonsgegevens
- Recht van verbetering van foutieve persoonsgegevens (‘recht op rectificatie’)
- In sommige omstandigheden is er ook recht op gegevenswissing (‘recht op vergetelheid’)
3.3.10 Enkele nieuwigheden in de AVG
De AVG heeft nog een aantal nieuwigheden geïntroduceerd die voor veel bedrijven en verenigingen extra taken met zich brengen.
Zo dienen veel bedrijven een dataregister aan te leggen waarin ze duidelijk maken welke persoonsgegevens worden bijgehouden, waar ze vandaan komen en met wie ze al dan niet gedeeld worden.
Sommige ondernemingen dienen ook een zogenaamde ‘functionaris voor gegevensbescherming’ aan te stellen in hun organisatie. Deze functie kan meestal wel door een bestaande werknemer opgenomen worden.
3.3.11 De toezichthoudende autoriteit
De AVG vereist dat elke Lid-Staat van de EU een onafhankelije overheidsinstelling aanstelt voor het toezicht op de toepassing van de verordening.
De Gegevensbeschermingsautoriteit krijgt 4 soorten bevoegdheden:
Vives pagina 82 van 158
- Informatie en advies geven aan particulieren, verwerkingsverantwoordelijken en beleidsmakers over de beschermingvanpersoonsgegevens;
- Verwerkingsverantwoordelijken begeleiden zodat ze de preventieve instrumenten die de AVG voorziet optimaal kunnenbenutten;
- Controleren van verwerkingsverantwoordelijken door een specifiekeinspectiedienst
- Sanctioneren van overtredingen: dit gaat van waarschuwingentotheelzwarefinanciëlesancties.
Voor België is de vroegere ‘Commissie ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer’ (Privacycommissie) omgevormd tot de Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA).
Vives pagina 83 van 158
3.4
Capita selecta inzake verwerking van persoonsgegevens in de sportwereld
In de sportwereld zal de AVG telkens grondig onderzocht moeten worden in volgende gevallen:
- camerabewaking door sportclubs
Maar: voetbalcamerabewaking geregeld door K.B. van 22 februari 2006.
- direct marketing door commerciële bedrijven in de sportsector
- publicatie van foto’s op het internet door sportclubs
- ledenwerving door sportclubs
- toegang tot het rijksregister door het ministerie van sport, universiteiten, hogescholen,… - dopingcontroles
Vives
84 van 158
pagina
4 Het recht op afbeelding
LEERDOELEN:
Na het bestuderen van dit hoofdstuk weet je: ➔ wat persoonlijkheidsrechten zijn.
➔ in welke omstandigheden het toegelaten is om afbeeldingen te maken en te gebruiken van personen.
Vives pagina 85 van 158
4.1 Definitie van het recht op afbeelding
Het recht op afbeelding is het persoonlijkheidsrecht dat elke mens garandeert dat zijn beeltenis niet vastgelegd of gebruikt mag worden zonder zijn toestemming.
4.2 Juridische grond van het recht op afbeelding
Dat er een persoonlijkheidsrecht op afbeelding bestaat, wordt vrijwel algemeen aanvaard.
Het recht op afbeelding kent echter geen wettelijke grondslag. Het is een creatie van de rechtspraak en de rechtsleer.
Typisch voor een persoonlijkheidsrecht is zijn universeel karakter. Dit houdt in dat elke natuurlijke persoon er titularis van is, door het enkele feit van zijn bestaan. Een ander kenmerk van deze categorie rechten is hun ergaomnes-karakter, hetgeen inhoudt dat zij tegenover iedereen ingeroepen kunnen worden.
Er zijn wel een aantal wettelijke bepalingen die verband houden met het recht op afbeelding, maar al deze bepalingen regelen slechts deelaspecten of verwante aspecten (bijv. art. 10 Auteursrechtwet inzake portretten, art. 22 Grondwet inzake recht op privacy).
4.3 Titularissen van het recht op afbeelding
4.3.1 Alleen natuurlijke personen
Alle natuurlijke personen zijn titularis van het recht op afbeelding.
Rechtspersonen kunnen het recht op afbeelding niet inroepen, aangezien zij geen fysiek uiterlijk hebben. Ook zaken die deze rechtspersonen herkenbaar maken, zoals bijvoorbeeld de karakteristieke bedrijfsgebouwen, kunnen de bescherming van het recht op afbeelding niet in het leven roepen.
4.3.2 Vererfbaarheid van het recht op afbeelding
Over de vraag of het recht op afbeelding in de erfenis van een overledene valt of integendeel eindigt bij het overlijden van een persoon bestaat veel discussie in de rechtspraak en rechtsleer.
Volgens een eerste stelling eindigt het recht op afbeelding niet bij de dood van de titularis, maar valt dit in de nalatenschap, en kunnen de erfgenamen als titularissen van dit recht op afbeelding optreden tegen schendingen van dit recht.
Vives pagina 86 van 158
Volgens een tweede stelling eindigt het recht op afbeelding altijd bij de dood van de titularis. Maar, deze strekking kent aan de overlevende naaste familie een eigen, afzonderlijk collectief-familiaal persoonlijkheidsrecht toe, dat ertoe strekt om de nagedachtenis van de overledene te beschermen.
Het onderscheid heeft juridisch enkele implicaties (o.m. de vraag wie tegen een onrechtmatige afbeelding kan optreden), maar beide stellingen impliceren dat bepaalde bescherming die het recht op afbeelding biedt ook minstens enige tijd blijft voortbestaan na het overlijden van een persoon.
Sommige rechtspraak aanvaardt dat er een patrimoniaal recht van het recht op afbeelding kan afgesplitst worden, waardoor dit recht van exploitatie van de afbeelding overdraagbaar zou zijn en ook vererfbaar. In dit geval zouden de erfgenamen van de overledene het recht tot exploitatie kunnen uitoefenen.
Andere rechtspraak meent dan weer dat er geen dergelijke overerving mogelijk is van patrimoniale rechten, en dat nabestaanden alleen maar het recht hebben om zich te verzetten tegen het afbeelden of het gebruik van afbeeldingen wanneer deze gedragingen de nagedachtenis aan de overledene schenden.
4.4 Voorwerp van de bescherming
4.4.1 Bescherming van de beeltenis van een persoon
Het recht op afbeelding beschermt de afbeelding van een persoon. Het begrip afbeelding dient ruim geïnterpreteerd te worden. Het betreft bijvoorbeeld de foto van een persoon, de tekening van een persoon, de weergave van die persoon op televisie, de weergave van een foto van een persoon op televisie.
Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen recente of actuele afbeeldingen en afbeeldingen uit bijvoorbeeld de kinderjaren.
Naast het concrete uiterlijk van een persoon worden ook zijn typische gedragingen beschermd. Het gaat hier bijvoorbeeld om de algemene houding, zijn gebruikelijke lichaamshouding of zijn typerende gewoontes.
Niet-fysieke kenmerken, zoals bijvoorbeeld temperament, karakter en innerlijke overtuigingen genieten geen bescherming van het recht op afbeelding.
Vives
87 van 158
pagina
4.4.2 Vereiste van herkenbaarheid
Het recht op afbeelding geldt alleen indien de persoon herkenbaar in beeld wordt gebracht. Het is de feitenrechter die soeverein oordeelt of een persoon in een welbepaald geval al dan niet herkenbaar afgebeeld wordt.
De rechter stelt zich hierbij in de plaats van derden, en niet van de afgebeelde zelf.
4.4.3 Gebruikte technieken voor de beeltenis
De gebruikte techniek om tot een beeltenis te komen speelt geen rol. Er is alleen vereist dat het beeld materieel wordt vastgelegd of immaterieel wordt weergegeven.
Zo komen onder meer in aanmerking als beeltenis: - Foto’s: ongeacht het gebruikte procédé (fotofilm of digitaal, polaroid, kleur of zwart-wit); - Tekeningen - Video’s: ongeacht het gebruikte procédé - Beeldende kunstwerken: o.a. sculpturen in hout of steen, wassen beelden
Als immateriële weergave kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de nabootsing van een persoon door een acteur. Hoewel bij het publiek alleen een herinnering overblijft, wordt dit ook als een afbeelding aangezien. Een loutere beschrijving in woorden van de beeltenis van een persoon kan dus het recht op afbeelding van een persoon niet schenden.
4.4.4 Vormen van gebruik van de beeltenis
Naast het maken van een beeltenis veronderstelt het ‘gebruik’ van een beeltenis de toestemming van de afgebeelde.
Onder gebruik van een beeltenis kunnen volgende zaken begrepen worden: - Het reproduceren van een beeltenis (verveelvoudigen)
- Publiek tentoonstellen
- Elke verspreiding of publicatie
Bijv. op affiches, op CD of DVD-hoezen, in een televisieuitzending
Het speelt daarbij geen rol of het gebruik commercieel is of niet.
Vives
88 van 158
pagina
4.4.5 Geen bescherming van zaken door het recht op afbeelding
Roerende en onroerende goederen genieten nooit van de bescherming van het recht op afbeelding. Ook niet indien zij een ondubbelzinnige verwijzing inhouden naar hun eigenaar of naar een welbepaald persoon. De afbeelding van bijvoorbeeld de gevel van een woning, de werkplaats van een werknemer of de auto van een persoon toelaten een persoon te identificeren. Berichtgeving in de media zal, bij gebreke van een bruikbare afbeelding waarop toestemming tot weergave is verleend, zich vaak met de beeltenis van zaken tevreden moeten stellen.
Bij het weergeven van beelden van zaken in de media zullen deze media zich vaak kunnen beroepen op de persvrijheid en het recht op informatie van de bevolking. In principe is dus geen toestemming van de eigenaar vereist om een afbeelding te kunnen maken van bepaalde zaken.
Toch is ook de vrijheid om zaken af te beelden beperkt, zij het op basis van verschillende rechtsgronden:
Privacy Eer en goede
naam
Onschendbaarheid woning
- Recht op eerbiediging van het privé-leven. Het afbeelden van zaken van een bepaalde persoon kàn een schending van het privéleven uitmaken, maar is dit zeker niet ipso facto. Er moet geval per geval geoordeeld worden of er een daadwerkelijke onrechtmatige inmenging is in het leven van een privé-persoon. Volgens bepaalde auteurs kunnen rechtspersonen ten andere nooit zich op het recht op privacy beroepen.
- Recht op eer en goede naam. Het persoonlijkheidsrecht op eer en goede naam verhindert dat bijvoorbeeld persoonlijke voorwerpen onterecht geassocieerd zouden worden met bijvoorbeeld instellingen, personen of politieke partijen die de eer en goede naam kunnen aantasten. Ook rechtspersonen hebben recht op de bescherming van de eer en de goede naam.
- Onschendbaarheid van de woning (art. 15 G.W.). De woning is onschendbaar, dat wil zeggen dat, behoudens met rechterlijke machtiging, niemand de woning mag binnendringen zonder toestemming van de bewoner. Uiteraard mogen ook geen zaken afgebeeld worden die het gevolg zijn van een onrechtmatig binnendringen in de woning. Het begrip woning dient hierbij ruim opgevat te worden en omvat bijvoorbeeld ook de kantoren van een rechtspersoon.
Vives pagina 89 van 158
4.5 Erga-omnes-karakter van het recht op afbeelding
Het recht op afbeelding is als persoonlijkheidsrecht tegenstelbaar aan iedereen. Dit betekent dat iedereen die het recht op afbeelding van een persoon schendt, hiervoor aansprakelijk gesteld kan worden.
Om problemen te vermijden is het raadzaam bij elke beschermde beeltenis die wordt aangekocht bij of waarop een gebruiksrecht wordt verworven van een persoon die niet de afgebeelde zelf is een vrijwaringsclausule te voorzien voor het geval de afgebeelde niet akkoord is met de afbeelding.
Nochtans aanvaardt de rechtspraak ook dat uit bepaalde overeenkomsten, meer bepaald deze waarbij gebruiks- of eigendomsrechten op foto’s worden overgedragen, met als specifieke doel om deze foto’s te gebruiken, voortvloeit dat degoede trouw vereist dat departij diedezefoto’s overdraagt of ter beschikking stelt ook de toestemming kon verlenen om de in de foto’s vervatte afbeeldingen weer te geven voor het betreffende gebruik. Indien blijkt dat deze toestemming niet bestond of niet gegeven kon worden door de afgebeelde persoon, is de contractspartij die deze toestemming ontbeerde contractueel verplicht haar medecontractant voor deze schade te vrijwaren.
4.6 Schending van het recht op afbeelding
Het recht op afbeelding wordt geschonden zodra er zonder toestemming een afbeelding gemaakt of gebruikt wordt van een persoon. Het volstaat dus om te bewijzen dat er een materieel feit is geschied in strijd met het recht op afbeelding. Er dient in hoofde van de overtreder geen schending van de zorgvuldigheidsnorm of kwade trouw bewezen te worden.
4.7 De toelating tot het afbeelden
4.7.1 Uitdrukkelijke of stilzwijgende toelating
De toelating tot het afbeelden is de wilsuiting van de titularis van het recht op afbeelding waarbij hij of zij te kennen geeft dat hij met het maken of gebruiken van een bepaalde afbeelding instemt.
Geen formaliteiten
Deze toelating kan zowel stilzwijgend als uitdrukkelijk gebeuren. Er gelden geen vormvereisten voor.
Restrictieve interpretatie
De uitdrukkelijke toelating is echter de regel. De stilzwijgende toelating is een uitzonderlijke situatie, en zal altijd restrictief geïnterpreteerd worden. Dit betekent dat de toelating nooit zo mag uitgelegd worden dat zij zich naar analogie zou uitstrekken tot het maken of gebruiken van andere
Vives pagina 90 van 158
tegenwerpelijk
afbeeldingen dan waarvoor toestemming werd gegeven. De restrictieve interpretatie van het recht op afbeelding impliceert onder meer dat:
- de toelating beperkt is naar de omvang van de verspreiding;
- de toelating tot het maken van een afbeelding impliceert geen toelating tot het gebruik van een afbeelding;
- de toelating altijd beperkt is tot een welbepaald gebruik;
- de toelating is altijd beperkt in de tijd.
De restrictieve interpretatie kan echter niet zo ver gaan dat zij elke gebruik buiten de gegeven toestemming verbiedt. Elke gebruik dat logischerwijze volgt uit het gebruik waarvoor toestemming werd gegeven is toegestaan.
i
In het jaar 2000 verscheen het mannenblad Menzo met een naaktfoto van atleten Kim Gevaert en Jonathan Nsenga op de cover. Voor deze foto hadden de atleten hun toestemming verleend. Zij verzetten zich echter tegen de reclamecampagne voor het weekblad die de foto ook gebruikte aangezien zij daar geen expliciete toestemming hadden gegeven. De rechtbank oordeelde echter dat de maandelijkse lanceringscampagne voor een maandblad logischerwijze aansloot bij het gebruik van de afbeelding waarvoor de atleten toestemming hadden verleend.
Een toelating kan enkel als stilzwijgend aanvaard worden wanneer een geheel van feitelijke omstandigheden niet anders dan als toelating beschouwd kan worden.
i
In de jaren ’90 liet Club Brugge een aantal fotografen van een krant foto’s nemen in de kleedkamer van de spelers. Op de gepubliceerde foto’s in de krant waren de geslachtsdelen van bepaalde spelers te zien. De rechtbank oordeelde dat uit de toelating om te fotograferen in de kleedkamer geen stilzwijgende toestemming afgeleid kon worden om intieme delen van het lichaam te publiceren. Van de fotograaf werd toch enige terughoudendheid terzake verwacht.
Vives
91 van 158
pagina
Het actief deelnemen aan de afbeelding zal vaak wel geïnterpreteerd kunnen worden als een stilzwijgende toelating:
- Bijvoorbeeld: het gewillig poseren voor een fotograaf van een vaktijdschrift.
- Bijvoorbeeld: het toestaan van een interview aan een journalist van een televisiezender met een cameraman die het interview filmt.
De toelating moet het specifieke gebruik rechtvaardigen, daarbij inbegrepen de context waarin het gebruik geschiedt.
Nochtans bezorgt het recht of afbeelding de afgebeelde geen recht op inspraak in de omkadering van de afbeelding, zoals bijvoorbeeld het televisieprogramma waarin de afbeelding aan bod komt.
De concrete vormgeving of context kunnen wel foutief zijn in de zin van art. 1382 B.W. en uiteraard kan contractueel ook een recht op inspraak bedongen worden.
4.7.2 Het intrekken van de toelating
De rechtspraak en rechtsleer aanvaarden unaniem dat de toelating voor het maken of gebruiken van een afbeelding nooit definitief is. Het is met andere woorden steeds mogelijk deze toelating te herroepen.
De intrekking kan uiteraard niet gebeuren nadat de afbeelding rechtsgeldig gemaakt of gebruikt werd. De intrekking kan enkel voor de toekomst uitwerking hebben.
Het kan natuurlijk wel zijn dat het laattijdig karakter van een intrekking het feitelijk onmogelijk maakt om het gebruik van de afbeelding te verhinderen. In dit geval kan er sprake zijn van rechtsmisbruik door de intrekking en kan de intrekking niet als rechtsgeldig beschouwd worden. Wanneer de intrekking een onrechtmatige daad oplevert, kan zij aanleiding geven tot schadevergoeding. Tegenover een contractspartij kan de intrekking leiden tot contractuele aansprakelijkheid.
Vives
92
158
pagina
van
4.7.3 Bijzondere gevallen waarin de toelating niet vereist is
4.7.3.1
Afbeeldingen genomen op een publieke plaats
Een interessante vraag is of het toegelaten is om afbeeldingen, zoals foto’s, te nemen van personen die zich op een publieke plaats bevinden. (mensen die op café zitten, mensen die deelnemen aan een betoging).
Een publieke plaats is een plaats waar personen vrij de toegang toe hebben, ofwel gratis, ofwel na het betalen van een vergoeding.
De rechtspraak en rechtsleer zijn verdeeld, maar aangenomen kan worden dat het nemen van een foto toegestaan is, op voorwaarde dat de gefotografeerde persoon zich er niet uitdrukkelijk tegen verzet en het nemen van de foto zelf niet als foutief gedrag aangemerkt kan worden.
In die zin moet het ook toegestaan zijn om deze afbeeldingen in privé-kring te bewaren en te bekijken. Zo kunnen supporters van een sportmanifestatie foto’s maken van hun idolen tijdens een sportmanifestatie en deze thuis in een album bewaren. Het plaatsen van deze beelden op een vrij toegankelijke internetsite kan niet meer beschouwd worden als privé-gebruik van deze afbeeldingen. Het plaatsen van deze beelden op een gesloten webapplicatie, zoals een sociale netwerksite, kan allicht in sommige gevallen wel nog beschouwd worden als privé-gebruik.
Belangrijker voor de praktijk is echter de vraag of het gebruik van foto’s van personen genomen op een publieke plaats ook toelating vereist. Hier is er een duidelijke meerderheid in rechtspraak (met inbegrip van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens) en rechtsleer die stelt dat het gebruiken van deze foto’s de toelating vereist van de afgebeelde, op voorwaarde dat de afgebeelde persoon een centrale plaats inneemt op de foto, en dus niet eerder bijkomstig op de foto figureert.
Voor foto’s waarop de afgebeelde in een publieke ruimte slechts toevallig of bijkomstig figureert is geen toestemming vereist van de afgebeelde, behalve in deze gevallen:
- De afbeelding wordt gebruikt in propagandamateriaal.
- De afbeelding wordt gebruikt voor commerciële, publicitaire doeleinden.
- De afbeelding wordt begeleid door kwetsende of denigrerende commentaren.
4.7.3.2 Afbeelden van een menigte
Het is toegestaan om een menigte af te beelden zonder de toestemming van alle personen die op afbeelding voorkomen. Er kan van een menigte
Vives pagina 93 van 158
gesproken worden wanneer een groep mensen wordt afgebeeld waarbij de individuele weergave van personen opgaat in de weergave van de massa. Het individu komt er als het ware niet als individu uit.
Zo mogen er dus foto’s genomen worden van betogingen, van supporters in een stadion of langs een veldritparcours.
4.7.3.3 De afbeelding als parodie
Het is toegestaan een persoon te parodiëren zonder zijn toestemming. Een parodie is een nabootsing van een werk, met als doel het te bespotten door het te vervormen of er elementen van te overdrijven.
De parodie is slechts rechtsgeldig als zij zelf een origineel werk is. Zij moet bovendien als hoofdbedoeling het leveren van kritiek hebben. Zij moet een humoristische ondertoon hebben en ten slotte mag zij geen verwarring stichten met het geparodieerde werk.
Een parodie mag trouwens ook niet dermate denigrerend zijn dat zij de eer en goede naam van de geparodieerde op onaanvaardbare wijze aantast. Daarbij dient wel opgemerkt dat een publieke persoon meer kritiek en satire moet kunnen verdragen dan een private persoon.
Een afgebeelde persoon moet een parodie van een reeds wettig afgebeeld werk dus kunnen verdragen.
4.7.3.4 De publieke personen
Bij de publieke personen kan een onderscheid gemaakt worden tussen de absolute en tijdelijke publieke personen.
Absoluut publieke personen zijn die personen die door de rol die zij spelen op het publieke forum bij een breed publiek gekend zijn. Het gaat hier bijvoorbeeld om toppolitici, bekende artiesten en sportvedetten.
Tijdelijk publieke personen zijn personen die gedurende een korte tijd een bekende status verworven hebben, meestal naar aanleiding van een actualiteitstopic zoals een ramp, een ontdekking of de deelname aan een televisieprogramma.
Recht begrenst recht
Algemeen wordt aanvaard dat een volkomen publieke persoon nooit volledig zijn recht op afbeelding verliest. Publieke personen behouden dus hun recht op afbeelding, maar dit recht wordt getemperd door het recht op informatie van het publiek. Het is onmogelijk duidelijk af te bakenen wanneer het recht op informatie prevaleert over het recht op afbeelding. De rechter zal terzake
Vives
94 van 158
pagina
Recht op vergetelheid
in elk afzonderlijk geval een belangenafweging moeten maken, rekening houdend met de persoon in kwestie en de context.
Publieke personen kunnen zich dan ook niet rechtsgeldig verzetten tegen een afbeelding wanneer deze gelegitimeerd kan worden door het recht op informatie van het publiek. Het recht op afbeelding wordt dus als het ware ingekort door het recht op informatie door het publiek.
Het maken en gebruiken van een afbeelding van een publieke persoon zonder toelating zal onder twee voorwaarden echter verboden zijn, met name - wanneer de afbeelding niet gebruikt wordt voor informatieve doeleinden; - wanneer door het maken of gebruiken van de afbeelding het recht op privacy geschonden wordt.
Voor tijdelijk publieke personen geldt als bijkomende voorwaarde nog dat hun afbeelding enkel zonder toelating gebruikt kan worden voor informatie die verband houdt met de feiten waardoor zij tijdelijk in de bekendheid zijn beland. Bovendien hebben zij een recht op vergetelheid, hetgeen impliceert dat zij wanneer zij uit de actualiteit verdwijnen niet zonder toelating meer afgebeeld kunnen worden. Het recht op vergetelheid is ook niet absoluut, en wanneer het recht op informatie aan het publiek prevaleert, zal dit recht ingekort worden.
4.8 Het bewijs van een schending van het recht van afbeelding
Het bewijs van schending van het recht van afbeelding is eenvoudig te leveren. De eisende partij moet enerzijds bewijzen dat hij of zij titularis is van het recht van afbeelding en anderzijds dat er een materieel feit is geschied dat een inbreuk maakt op dit recht op afbeelding.
Het is dus geenszins vereist dat bijvoorbeeld een fout of schade bewezen wordt, zoals dit wel vereist is voor een vordering gebaseerd op art. 1382 B.W.
Het is wel niet altijd evident voor de onwettig afgebeelde om de identiteit van de afbeelder te achterhalen.
Het is de afbeelder die moet bewijzen dat hij over de toelating beschikte om een afbeelding te maken of te gebruiken. De toelating is een feit die met alle middelen rechtens kan worden bewezen.
Vives
pagina 95 van 158
4.9
Schadevergoeding door schending van het recht op afbeelding
Veel rechtspraak en rechtsleer onderschrijven de stelling dat wiens recht op afbeelding geschonden werd, automatisch recht heeft op morele schadevergoeding (zelfs zonder dat hiervoor een bewijs geleverd moet worden). Die schadevergoeding wordt dan wel bijna steeds beperkt tot 1 symbolische euro.
De rechtspraak en rechtsleer zijn unaniem dat de materiële schade die geleden wordt door de schending van het recht op afbeelding weliswaar recht geeft op schadeloosstelling, maar dat de eiser de omvang van deze schade moet kunnen bewijzen. Omdat dit vaak onmogelijk precies te bewijzen is zal de rechtbank vaak de schade ex aequo et bono begroten.
4.10 Contracteren omtrent het recht op afbeelding
4.10.1
Algemene regels inzake het contracteren over het recht op afbeelding
Aangezien het recht op afbeelding een persoonlijkheidsrecht is, is het niet mogelijk voor een persoon om bij contract in het (quasi-)algemeen en voor onbeperkte of onredelijke lange periode afstand te doen van zijn recht op afbeelding. Evenmin kan onder deze voorwaarden het recht op afbeelding of bepaalde patrimoniale deelaspecten ervan verkocht of in licentie gegeven worden.
Er wordt wel aanvaard dat de titularis van het recht op afbeelding bij contract aan bepaalde personen een recht van exploitatie (synoniem: een recht van gebruik of een recht van licentie) kan toestaan met betrekking tot zijn afbeelding. Die toestemming moet altijd restrictief geïnterpreteerd worden.
Maar het recht op afbeelding blijft altijd samengaan met de persoonlijkheid van de titularis. Dat houdt onder meer in dat een gegeven toestemming, weze ze contractueel, altijd ingetrokken kan worden. De intrekking maakt het contract echter niet nietig, maar zal leiden tot een ontbinding van het contract lastens de afgebeelde die zijn instemming heeft ingetrokken. Bijgevolg zal deze contractueel aansprakelijk zijn en tot schadevergoeding veroordeeld kunnen worden.
Het slachtoffer van een dergelijke contractbreuk zal echter niet de uitvoering in natura van de overeenkomst kunnen eisen, omdat deze het recht van afbeelding zelf zou aantasten.
De tijdig gegeven intrekking zal elk later gebruik van de afbeelding strijdig maken met het recht op afbeelding. De ontijdig gegeven intrekking kan aangetast zijn door rechtsmisbruik.
Vives
158
pagina 96 van
4.10.2
Enkele bijzondere contracten in verband met het recht op afbeelding
4.10.2.1.
Het mandaat (lastgeving)
Een persoon kan een ander persoon gelasten tot uitoefening van specifieke bevoegdheden verbonden aan de uitoefening van zijn recht op afbeelding.
Zo kan men de lasthebber toelaten zijn afbeelding te exploiteren, er over te onderhandelen met derden en aangaande bepaalde schendingen in rechte op te treden.
De lasthebber treedt in dit geval op voor rekening van de afgebeelde persoon. De handelingen die de lasthebber binnen zijn mandaat stelt, kunnen specifiek worden toegewezen aan de lastgever.
Een mandaat aangaande het recht op afbeelding is slechts mogelijk indien het mandaat specifiek (nauwkeurig omschreven) en uitdrukkelijk is. Het mandaat wordt restrictief geïnterpreteerd.
4.10.2.2 Overeenkomst tot het vervaardigen en gebruiken van afbeeldingen
Een persoon kan aan zijn contractpartij toestaan dat deze afbeeldingen van hemzelf vervaardigt en deze afbeeldingen ook gebruikt voor bepaalde doelstellingen.
Uiteraard kan hiervoor een vergoeding bedongen worden.
Het komt frequent voor dat sporters publiciteitsrechten overdragen aan vennootschappen of personen die vervolgens overeenkomsten sluiten met bedrijven of sponsors met de bedoeling hun producten of diensten zo mogelijk in de publiciteit te brengen.
Een sporter kan dit doen in een zogenaamd imagecontract, dit is een contract waarbij een speler aan zijn werkgever-club het recht verleend zijn afbeelding te exploiteren gedurende de periode dat de speler bij de club in dienst is. Die toelating kan zowel exclusief als niet-exclusief zijn. Bij een exclusief contract verbindt de sporter zich ertoe zijn afbeelding voor de afgesproken duur niet door een derde te laten exploiteren.
De houder van een exclusieve toelating beschikt in dit verband over de mogelijkheid de vordering tot staking op basis van de W.H.P.C. in te roepen tegen derden die de exclusiviteit schenden (‘handeling strijdig met de eerlijke handelsgebruiken’).
Vives pagina 97 van 158
4.10.2.3 Afstand van recht
In de rechtsleer is er heel wat discussie over de vraag of een bepaalde persoon door eenzijdige verklaring of door contract afstand zou kunnen doen van zijn recht op afbeelding.
Unaniem wordt aanvaard dat een algemene afstand van het recht op afbeelding onmogelijk is.
Minder duidelijk is of een specifieke, tijdelijke afstand van recht mogelijk is.
iOp de website van de Vlaamse Zwemfederatie stond in het najaar van 2009 volgende mededeling te lezen:
“Tijdens activiteiten van de Vlaamse Zwemfederatie, of activiteiten waaraan de Vlaamse Zwemfederatie meewerkt, kunnen foto’s en of videobeelden genomen worden waarop uw kinderen en/of uzelf mogelijk te zien zijn.
Deelname aan activiteiten van de Vlaamse Zwemfederatie betekent dat u toestemming verleent dat de Vlaamse Zwemfederatie deze beelden in het kader van zijn werking op al zijn dragers, zoals website, tijdschriften (SPLASH-krant) en folders publiceert.
Deze foto’s mogen op geen enkele manier door derden verder verspreid worden. De Vlaamse Zwemfederatie zal deze foto’s ook niet bezorgen aan commerciële firma’s die er dan vrij over zouden kunnen beschikken voor hun publiciteit.”
Vives pagina 98 van 158
4.11 Het recht op afbeelding en de auteursrechten
Het recht op afbeelding (persoonlijkheidsrecht) mag niet verward worden met het auteursrecht (intellectueel eigendomsrecht).
Auteursrechten beschermen de creaties van auteurs indien zij aan twee voorwaarden voldoen:
- het moet gaan om een werk van letterkunde of kunst; en (Als kunstwerk komen onder meer in aanmerking: foto’s, beeldhouwwerken, films, striptekeningen.)
- het moet gaan om een origineel werk. (Dit betekent dat het de weerspiegeling moet zijn van een inspanning van de menselijke geest; het moet de stempel dragen van de persoonlijkheid van de maker )
Merk op dat wie bijvoorbeeld een foto wil publiceren van een persoon die auteursrechtelijk beschermd is, dus over een tweevoudige toestemming moet beschikken:
- de afgebeelde persoon moet zijn toestemming geven omdat hij over het recht op afbeelding beschikt; en - de auteursrechthebbende persoon moet zijn toestemming geven omdat deze over de auteursrechten op de foto beschikt.
Vives pagina 99 van 158
5 Rechten, plichten en deontologie in de journalistiek
LEERDOELEN:
Na het bestuderen van dit hoofdstuk weet je:
➔ het verschil tussen een formele deontologie en een informele beroepsethiek
➔ de belangrijkste juridische regels omtrent journalistiek
Vives pagina 100 van 158
5.1 Het beroep van journalist: een niet-gereglementeerd beroep
Het beroep van journalist is geen gereglementeerd beroep in België. Er zijn geen diploma- of toelatingsvereisten. Het beroep is ook niet wettelijk omschreven. Iedereen mag feitelijk het beroep van journalist uitoefenen.
Elke persoon heeft met andere woorden het recht om zonder toelating van een overheidsinstantie:
- actualiteitsartikels te schrijven en te laten publiceren;
- Personen te interviewen voor radio, televisie of kranten en deze te laten uitzenden;
- Opiniebijdragen te schrijven; -
Het is essentieel in een rechtsstaat dat elkeen het publiek kan informeren. Het recht op vrije meningsuiting en het recht op informatie van het publiek verzetten zich dan ook tegen elke vorm van overheidsregulering die het beroep van journalist zou regelen.
5.2 Deontologie van de journalist
5.2.1 Het begrip deontologie
Een deontologie is een set van regels die alleen op een bepaalde beroepsgroep toepasselijk is en die ertoe strekt de waardigheid en de professionaliteit van de beroepsgroep te vrijwaren.
Typische regels in een deontologie betreffen:
- de waardigheid van het beroep Bijv. een stageverplichting Bijv. een beroepsvervolmakingsplicht (permanente vorming) Bijv. onverenigbaarheden
- praktische afspraken over de uitoefening van het beroep Bijv. kledijvoorschriften Bijv. aanspreektitels, collegialiteitsvoorschriften
- regels in verband met discretie
Bijv. erkenning van het beroepsgeheim
- protectionistische maatregelen Bijv. beperkingen inzake reclame
Vives pagina 101 van 158
5.2.2 Geen formele deontologie van de journalist
Een formele deontologie is een deontologie waarvan de overtredingen juridisch gesanctioneerd kunnen worden door het tuchtrecht.
Geen tuchtrecht
Typisch voor deze formele deontologie is vaak dat de overheid het recht om deze regels te bewaken toekent aan een bijzonder orgaan, dat enkel en alleen bevoegd is te waken over deze deontologie. Een dergelijk orgaan krijgt vaak de titel Orde (Orde van Advocaten, Orde der Artsen) of Instituut (Instituut der Bedrijfsrevisoren, Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars).
Typisch voor deze instellingen is dat zij bevolkt worden door de (verkozen) leden van de beroepsgroep zelf. Het is met andere woorden in eerste instantie de beroepsgroep zelf die zichzelf reguleert (principe van de “beoordeling door gelijken”).
Het tuchtrecht is uiteraard maar van toepassing op de bedoelde beroepsgroep en de bevoegdheden van de tuchtrechtelijke organen strekken zich dan ook enkel uit tot de betrokken beroepsgroep.
Uit het voorgaande volgt dat een formele deontologie enkel mogelijk is wanneer een beroep door de overheid gereglementeerd is en meerbepaald wanneer het voeren van bepaalde titels en/of het uitoefenen van activiteiten enkel toegelaten is onder bepaalde voorwaarden (het beschikken over bepaalde diplomavereisten, het aansluiten bij de Orde of het Beroepsinstituut, het afleggen van een eed waarbij men er zich toe verbindt de deontologie na te leven…).
Een laatste kenmerk van deontologisch recht is dat dit vaak heel summier gereglementeerd is. Deze reglementering bestaat vaak uit enerzijds heel vage, ruime regels (de ‘waardigheid van het beroep’ respecteren) en anderzijds uit enkele zeer strikte detaillistische regels en procedures (kledijvoorschriften). Het gewoonterecht speelt vaak een heel belangrijke rol.
Samengevat kan gesteld worden dat een formele deontologie:
– persoonlijke verplichtingen oplegt;
– verbonden is aan een specifieke beroepsbeoefenaar in een beroepscategorie;
– juridisch afdwingbaar is (tuchtrechtelijk).
5.2.3
Informele beroepsethiek van de journalist
Een informele beroepsethiek is een set van regels eigen aan bepaalde beroepsgroep (een deontologie) die juridisch niet as such afdwingbaar is.
Vives pagina 102 van 158
Aangezien het beroep van journalist in essentie geen gereglementeerd beroep is, bestaat er ook geen aparte set van regels van rechten en plichten die aan deze beroepsgroep toebehoort.
Er bestaat dus logischerwijze ook geen erkend deontologisch orgaan (zoals een Orde van Journalisten) met tuchtrechtelijke bevoegdheden, zodat een journalist in die zin ook geen tuchtsancties riskeert. Hoewel de term “deontologie van de journalist” regelmatig opduikt, kan deze dus hoogstens als een informele deontologie of een informele beroepsethiek beschouwd worden.
5.3 De erkenning als beroepsjournalist
Het is in België mogelijk om erkend te worden als beroepsjournalist. Art. 1 van de Wet van 30 december 1963 stelt daartoe de voorwaarden vast. Zo vereist dit artikel onder andere dat een beroepsjournalist ten minste 21 jaar oud moet zijn, dat hij of zij in hoofdbezigheid minstens 2 jaar zijn beroep heeft gemaakt van het deelnemen aan de redactie van bepaalde journalistieke media zoals dagbladen, radio- of televisieuitzendingen en verder in principe geen enkele vorm van handel drijft.
Belangrijk is dat door deze wet de titel van beroepsjournalist beschermd is. Wie zich onrechtmatig als beroepsjournalist voordoet kan strafrechtelijk vervolgd worden en riskeert een geldboete (art. 3 Wet van 30 december 1963 betreffende de erkenning en de bescherming van de titel van journalist).
De draagwijdte van deze wet is echter beperkt. De wet verbiedt niemand om journalistieke activiteiten uit te oefenen die de titel beroepsjournalist niet draagt. Evenmin heeft de wet een formeel-deontologisch statuut van de beroepsjournalist tot gevolg.
De wet laat wel toe een aantal faciliteiten voor te behouden aan de beroepsjournalist, waaronder de uitreiking van identificatiedocumenten.
Wie de titel van beroepsjournalist wil ontvangen moet een aanvraag richten tot de erkenningscommissie. Als de erkenningscommissie zich positief uitspreekt maakt zij deze beslissing over aan de Eerste Minister. De personen die de titel van beroepsjournalist ontvangen, krijgen dan via de Eerste Minister de zogenaamde kaart van beroepsjournalist.
5.4
Identificatiedocumenten van beroepsjournalisten
5.4.1 De nationale perskaart
Een Koninklijk Besluit van 12 april 1965 regelt de identificatiedocumenten die verstrekt worden aan beroepsjournalisten en bepaalde persbedrijven.
Vives pagina 103 van 158
Deze identificatiedocumenten en -kentekens dienen alleen om de identificatie van de journalisten bij het uitoefenen van hun beroep te vergemakkelijken en om de openbare overheid in staat te stellen de vertegenwoordigers van de pers alle medewerking te verlenen die met de omstandigheden overeen te brengen is (art. 1 K.B. Identificatiedocumenten).
Beroepsjournalisten krijgen een zogenaamde ‘nationale perskaart’. De beroepsjournalist moet die altijd bij zich dragen en deze op vordering van de overheid tonen. (art. 2. K.B. Identificatiedocumenten).
Die nationale perskaart geeft een foto van de houder weer en vermeldt verder o.a. zijn naam en erkenningsnummer, alsmede de naam van het nieuwsmedium waaraan hij meewerkt (art. 3 K.B. Identificatiedocumenten).
De nationale perskaarten blijven eigendom van de Staat (art. 15 K.B. Identificatiedocumenten).
5.4.2 Het doorgangsbewijs voor persauto’s
Persbedrijven kunnen een doorgangsbewijs aanvragen voor persauto’s. Deze worden afgeleverd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken (art. 4 K.B. Identificatiedocumenten). Het doorgangsbewijs voor persauto's bestaat in een bedrukt karton dat op de voorruit van de wagen dient te worden aangebracht.
De doorgangsbewijzen voor persauto's zijn onpersoonlijk, wat inhoudt dat de persbedrijven dit doorgangsbewijs mogen overhandigen aan elke medewerker van hun bedrijf, op voorwaarde dat deze medewerker houder is van een nationale perskaart. Met uitzondering van de bestuurder van de wagen, moeten alle inzittenden bovendien houder zijn van een perskaart (art. 7 K.B. Identificatiedocumenten).
5.4.3 Het auto-insigne
De Algemene Vereniging van de Beroepsjournalisten van België geeft aan de houders van een nationale perskaart ook een auto-insigne af. Ook dit middel wordt erkend als middel tot identificatie van beroepsjournalisten (art. 8. K.B. Identificatiedocumenten).
Dat insigne is een 16 centimeter hoge en 12 centimeter brede metalen plaat met een zilverkleurige Belgische leeuw en, in het zwart, het opschrift "Pers A.V.B.B.", "A.G.J.P.B. Presse", "Ministerie van Binnenlandse Zaken " en "Ministère de l'Intérieur."
De auto-insignes dienen op de voorruit van de wagen te worden aangebracht (art. 9 K.B. Identificatiedocumenten).
Vives pagina 104 van 158
5.4.4
Strafbepalingen aangaande de identificatiedocumenten voor beroepsjournalisten
Art. 19 van het K.B. Identificatiedocumenten voorziet dat het gebruik van identificatiedocumenten of -kenmerken, wanneer deze stukken vervallen of nagemaakt zijn, beschouwd moet worden als een onwettige toeëigening van de titel van beroepsjournalist, in de zin van artikel 3 van de wet van 30 december 1963.
5.5 Deontologische regels en codes voor journalisten
Hoewel er geen formele deontologie van de journalist bestaat, zijn er wel een aantal regels en afspraken die een groot moreel gewicht hebben.
Zo werd in 1982 op Belgisch niveau een belangrijk initiatief genomen. Een code van journalistieke beginselen werd aangenomen door de Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België (AVBB), de Belgische Vereniging van Dagbladuitgevers (BVDU) en de Nationale Federatie van Informatieweekbladen (NFIW).
Eerder werd al op Europees niveau een ‘Verklaring van deplichten en rechten van de journalist’ aangenomen. Dit initiatief dateert van 1971 en kwam tot stand door afgevaardigden van de toenmalige Lid-Staten van de Europese Gemeenschap. In 1972 werd diezelfde Verklaring aanvaard door de Internationale Federatie van Journalisten.
5.6
Juridische beperkingen aan de vrijheid van journalisten
Journalisten zijn, bij gebreke aan beroepsspecifieke regels, onderworpen aan het gemeen recht.
Dit betekent dat zij zoals elke rechtsonderhorige alle algemene wetgeving moeten naleven. Zo moeten zij bijvoorbeeld rekening houden met het recht op privacy, het recht op eer en goede naam, het recht op afbeelding en andere mensenrechten en persoonlijkheidsrechten.
Het Belgische strafrecht stelt in een reeks artikelen een heel aantal zaken strafbaar die een onrechtmatige aanranding van de eer of de goede naam van personen inhouden:
• Laster: iemand kwaadwillig iets verwijten dat deeer van diepersoon aantast of hem blootstelt aan publieke verachting, zonder dat men erin slaagt het wettelijke bewijs ervan te leveren, terwijl de wet het leveren van het bewijs veronderstelt.
Vives pagina 105 van 158
• Eerroof: iemand kwaadwillig iets verwijten dat de eer van die persoon aantast of hem blootstelt aan publieke verachting, zonder het te kunnen bewijzen.
• Belediging: verspreiden van informatie over een onduidelijk feit, dat de eer van een andere persoon aantast.
• Lasterlijke aangifte: laster in de vorm van een aangifte aan de overheid.
• Kwaadwillige ruchtbaarmaking: een waar feit aan een ruim publiek ter kennis brengen, louter en alleen om een ander te schaden.
Een ander fundamenteel gegeven is dat zij ook gebonden zijn door de algemene zorgvuldigheidsplicht van art. 1382 B.W.
Een bekend voorbeeld waarbij een journalist veroordeeld werd op basis van de schending van de zorgvuldigheidsplicht is de zaak Lefevere, Vanmol en anderen tegen Maarten Michielssens en de Persgroep Publishing (uitgever van Het Laatste Nieuws) en anderen.
i
De veroordeelde journalist, Maarten Michielssens, schreef onder meer een bijzonder scherp stuk gericht tegen de manager van Quick-Step Patrick Lefevere. Hij insinueerde dat Lefevere zelf ooit zwaar verslaafd was aan amfetamines en een belangrijke dealer van amfetamines was. Hij zou de wielrenners in het Quick-Step team aanzetten tot dopinggebruik en er zelf veel geld aan verdienen. Bovendien zou hij zo machtig zijn dat hij getuigen onder druk kon zetten om hun mond te houden, dopingcontroleurs kon omkopen, enzovoort. Lefevere werd afgeschilderd als een soort mafiabaas en het Quik-Stepteam zou dopinggebruik (waaronder epo en partydrugs zoals cocaïne) stimuleren en organiseren.
Daarop dienden Patrick Lefevere (teammanager) en Yvan Vanmol (ploegdokter) klacht in tegen journalist Maarten Michielssens, hoofdredacteurs Leopold Daenen en Frank Depoorter, verantwoordelijk uitgever Christian Van Thillo en de Persgroep Publishing, uitgever van Het Laatste Nieuws. Lefevere eist een voorlopige schadevergoeding van 20,5 miljoen euro, waarvan 3 miljoen voor zijn eigen persoonlijke schade en 17,5 miljoen omdat een geïnteresseerde sponsor door de artikelenreeks afhaakte. Lefevere argumenteerde dat hij door de heisa een
Vives pagina 106 van 158
sponsorcontract met Franke (badkamers en keukens) ter waarde van 34 miljoen euro had misgelopen.
In een vonnis van 15 oktober van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel wordt de hoofdeis van Lefevere verworpen (schadevergoeding wegens het mislopen van een sponsorcontract). De rechtbank achtte de schade niet bewezen.
Maar, in hetzelfde vonnis, kent de rechtbank Lefevere een morele schadevergoeding van 500.000 euro toe. Ploegarts Yvan Vanmol krijgt 100.000 euro morele schadevergoeding. Een dergelijk bedrag aan morele schadevergoeding werd nog nooit eerder in de Belgische geschiedenis toegekend op basis van een fout van een journalist.
De rechter erkent in zijn vonnis het recht van een journalist om dopingverhalen grondig uit te spitten. Maar dergelijke ernstige beschuldigingen kunnen enkel geformuleerd worden, als de journalist zijn informatie grondig controleert. De journalist kan zich daarbij niet verdedigen door te stellen dat hij geen aansprakelijkheid kan oplopen voor mededelingen van geïnterviewden.
Bovendien stelde de rechtbank vast dat veel getuigenissen verdraaid werden en dat getuigen talrijke keren verkeerd werden geciteerd, of dat hun citaten volledig uit hun context werden gehaald. Blijkbaar werden verschillende anekdotes aaneengeregen tot één nieuw verhaal.
De rechter moest dan ook wel concluderen dat Michielssens niet alleen onvoldoende betrouwbare bronnen had om zijn artikelenreeks op te baseren, maar dat veel van zijn bronnen de door hem geuite beschuldigingen ook niet onderbouwen. Een dergelijke werkwijze is volgens het vonnis 'volstrekt onaanvaardbaar en getuigt allerminst van een correcte journalistiek'.
Daarmee aanvaardde de rechtbank dat de vrijheid van meningsuiting van een journalist niet absoluut is en dat hij moet handelen als een goede huisvader.
Ten slotte haalt het vonnis ook scherp uit naar de rol van de toenmalige hoofdredacteurs, die de eindbeslissing namen om de artikelen als voorpaginanieuws te brengen, zonder fatsoenlijk wederwoord te geven aan Lefevere en Vanmol. Ook deze hoofdredacteurs hebben zich daardoor niet als een bonus pater familias gedragen.
Het vonnis concludeerde terecht dat op ongefundeerde wijze en tegen alle elementaire regels van de journalistiek in de eer en goede naam van Lefevere, Vanmol en de renners gekrenkt werden.
Vives pagina 107 van 158
5.7
Vlaamse Raad voor de Journalistiek
Sinds december 2002 bestaat de Vlaamse Raad voor de Journalistiek, een onafhankelijke instelling die waakt over de journalistieke beroepspraktijk.
De raad voor de journalistiek is een initiatief van de Vlaamse journalistenverenigingen, uitgevers en mediahuizen en is bedoeld als platform voor journalistieke zelfregulering. Journalistenverenigingen, uitgevers en mediahuizen hebben daarvoor samen een vereniging zonder winstoogmerk opgericht.
De Raad voor de Journalistiek is dus geen overheidsorgaan. Het is ook geen instelling die rust op een wettelijk kader (hoewel daar plannen voor waren). Het gaat om een instantie die is opgericht en wordtingevuld door de mediasector zelf. Het is met andere woorden een vorm van zelfregulering van de mediasector.
De Raad voor Journalistiek is een algemeen aanspreekpunt voor personen met algemene of concrete vragen inzake de journalistieke beroepsethiek. Daarnaast behandelt de Raad ook concrete klachten. Personen kunnen schriftelijk klacht indienen tegen het optreden van journalisten dat zij laakbaar achten.
In dit geval treedt de secretaris-generaal van de Raad eerst op als ombudsman. De secretaris-generaal zal proberen een minnelijke regeling te laten treffen tussen de betrokken partijen.
Indien geen minnelijke regeling mogelijk blijkt, zal de Raad de zaak onderzoeken en een concrete uitspraak doen over het dossier. Het zal daarbij het gedrag van de journalist toetsen aan de regels van de beroepsethiek. Concreet zal het nagaan of bijvoorbeeld de Verklaring van de Rechten en Plichten van de Journalist of de Code van Journalistieke Beginselen nageleefd werden. Deze procedure mondt uit in een formele beslissing van de Raad waarbij een klacht gegrond of ongegrond wordt verklaard.
De Raad voor de Journalistiek is geen gerechtelijke instantie, noch een tuchtrechtelijke instantie en kan dus geen concrete sancties opleggen. Zo kan de Raad dus nooit een schadevergoeding toekennen, een publicatieverbod uitspreken of een recht van antwoord bevelen. De Raad van Journalistiek kan wel aan de betrokken media vragen om feiten recht te zetten bijvoorbeeld, maar zulks geschiedt verder op basis van vrijwilligheid.
Vives pagina 108 van 158
6 Recht van Antwoord en Recht op Vrije Nieuwsgaring en Korte Berichtgeving
6.1 Recht van antwoord
6.1.1 Begrip ‘Recht van Antwoord’
Het recht van antwoord is het recht van een persoon die in de media aan bod komt om onder bepaalde voorwaarden een antwoord in diezelfde media te formuleren.
Het recht van antwoord verschilt naargelang het gedrukte media dan wel audiovisuele media betreft.
6.1.2 Ratio van het ‘Recht tot antwoord’
Het Belgische recht hecht bijzonder veel belang aan de vrijheid van meningsuiting. Zo waarborgt art. 19 van onze Grondwet de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. De Grondwetgever heeft daarbij de rol van een vrije pers essentieel geacht. Daarom expliciteert de Grondwet in artikel 25 het principe van de persvrijheid, dat in België onder meer inhoudt dat preventieve censuur van publicaties verboden is.
Geen enkel recht is echter absoluut, dus ook de voormelde persvrijheid niet. Elk recht wordt begrensd door de rechtmatige aanspraken van andere belanghebbenden.
Bovendien is de positie van de pers niet meer dezelfde als deze in bijvoorbeeld de 19de eeuw. De pers heeft feitelijk een zeer grote macht gekregen in de beeldvorming in de maatschappij. Ook hier bestaat dus het gevaar van machtsmisbruik.
Het recht van antwoord kan dan ook beschouwd worden als een soort tegengewicht tegen mogelijke excessen van de persvrijheid die de rechtmatige belangen van personen zouden schaden.
Het recht van antwoord biedt ten slotte een vorm van rechtsherstel in natura. Wie geconfronteerd wordt met foutieve of aanstootgevende berichtgeving over zichzelf in de media, zal vaak beter gediend zijn met een rechtzetting in diezelfde media, dan met bijvoorbeeld een schadevergoeding krachtens artikel 1382 B.W.
Vives pagina 109 van 158
6.2
Recht van antwoord in de gedrukte media
6.2.1 Titularissen van het recht van antwoord
Het recht van antwoord komt toe aan elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die in een periodiek geschrift impliciet of met naam is genoemd (art.1 Antwoordrechtwet).
Het recht op antwoord staat dus los van elke vorm van onrechtmatigheid vanwege de media.
- Het is geenszins vereist dat de persoon die het recht van antwoord inroept het slachtoffer is van een belediging, een eerrovende of lasterlijke aanteiging.
Geen fout of schade nodig
- Het is geenszins vereist dat de persoon die het recht van antwoord inroept een fout van de media moet aantonen.
- Ook de vraag of er schade is geleden is irrelevant.
Het is ook niet vereist dat een persoon met naam genoemd wordt. Wanneer er duidelijk gealludeerd wordt op een persoon of zijn verantwoordelijkheden (de ‘trainersstaf’, het ‘bestuur’) kan deze persoon het recht van antwoord uitoefenen. Ook producenten van merken kunnen een recht van antwoord opeisen indien hun merk aangehaald wordt in een geschrift.
Het enige criterium om te beoordelen of een persoon recht op antwoord heeft, is de vraag of er voldoende aanwijzingen zijn in een bepaald geschrift om deze persoon te kunnen herkennen. De herkenbaarheid door een kleine groep van bijvoorbeeld specialisten volstaat al om het recht van antwoord te laten ontstaan.
De enkele verwijzing naar een bepaalde categorie (bijv. ‘alle wielrenners’) laat op zich geen recht van antwoord toe.
Indien de titularis van het recht van antwoord overleden is, gaat het recht over naar ascendenten, descendenten en aan de echtgenoot of, als deze er niet zijn, naar de naaste bloedverwanten. Het recht kan door hen slechts eenmaal en door de meest gerede onder hen worden uitgeoefend (art. 1 Antwoordrechtwet).
6.2.2 Toepasselijkheid wat betreft de soorten media
Het recht van antwoord in de gedrukte media bestaat enkel ten aanzien van periodieke geschriften (art. 1 Antwoordrechtwet). Dit betreft onder meer kranten, tijdschriften en reclamefolders.
Vives
110 van 158
pagina
6.2.3
Toepasselijkheid wat betreft de soorten teksten
De Antwoordrechtwet geeft geen enkele beperking wat betreft de soorten tekst die een recht van antwoord kunnen doen ontstaan. Het betreft hier uiteraard in de eerste plaats de journalistieke artikels. Evengoed echter zal een recht van antwoord ontstaan wanneer een naamsvermelding is geschied in bijvoorbeeld een column, een cursiefje of een stripverhaal. Ook bijdragen van derden aan de betrokken media openen het recht van antwoord. Te denken valt bijvoorbeeld aan lezersbrieven, vrije tribunes of advertenties.
6.2.4 Uitzonderingen op het recht van antwoord
Voor sommige categorieën teksten bestaat er slechts een beperkt recht van antwoord. Het betreft de artikelen die een wetenschappelijke, artistieke of letterkundige kritiek bevatten. Deze artikelen leveren slechts een recht van antwoord op indien dit dient om een zakelijk element recht te zetten of een aantasting van de eer af te weren (art. 1 Antwoordrechtwet).
6.2.5 Weergave van het recht van antwoord
Het antwoord moet in zijn geheel worden opgenomen zonder tussenvoeging, op dezelfde plaats en in dezelfde lettertekens als de tekst waarop het betrekking heeft (art. 4 Antwoordrechtwet).
6.2.6 Termijn van publicatie van het recht van antwoord
De inlassing moet gebeuren in het eerste nummer dat verschijnt na afloop van een termijn van twee vrije dagen, de zondagen of feestdagen niet inbegrepen, en die ingaat op de dag van indienen op de burelen van het periodieke geschrift (art. 4 Antwoordrechtwet).
6.2.7
Strafrechtelijke beteugeling van de Antwoordrechtwet
Wanneer een uitgever weigert (op tijd) in te gaan op een rechtmatig verzoek tot inlassing van een recht van antwoord, riskeert deze strafsancties. De rechtbanken kunnen de publicatie binnen een bepaalde termijn ook gelasten onder verbeurte van een dwangsom per dag vertraging (art. 5 Antwoordrechtwet).
6.2.8
Gerechtelijke procedures inzake de antwoordrechtwet voor gedrukte media
Het slachtoffer van een weigering van rechtmatig verzoek tot inlassing van een recht van antwoord kan de uitgever dagvaarden in rechte.
158
Vives pagina 111 van
Luidens art. 16 van de Antwoordrechtwet gebeurt gerechtelijke vervolging alleen op klacht van de verzoeker. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie terzake zelf geen opsporing doet naar het misdrijf van weigering van inlassing van een rechtmatig verzoek tot antwoord.
In de burgerlijke procedures kan het slachtoffer uiteraard zelf tot dagvaarding overgaan.
De verzoeker kan in elke stand van het geding afstand doen. Afstand doet tevens de strafvordering vervallen.
De verzoeker die een gerechtelijke procedure wil opgestart zien moet in elk geval snel ageren. De strafvordering en de burgerlijke vordering wegens overtreding van de Antwoordrechtwet verjaren immers al na drie maanden te rekenen van de dag waarop de opneming of de uitzending hadden moeten plaatsvinden (art. 17 Antwoordrechtwet).
Het slachtoffer van foutieve of aanstootgevende berichtgeving is uiteraard weinig gediend met een recht van antwoord dat maanden of zelfs jaren na de oorspronkelijke berichtgeving wordt rechtgezet. Daarom heeft de wetgever bepaalt dat de rechtbanken vorderingen met betrekking tot de Antwoordrechtwet voorrang moeten geven op alle andere zaken (art. 18 Antwoordrechtwet).
Toch kan ook deze procedure nog te lang duren om een degelijk rechtsherstel te kunnen bieden. Een procedure in ‘kort geding’ voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg om kennis te nemen van een spoedeisend verzoek tot inlassing van een recht van antwoord zou hier in sommige gevallen een uitweg kunnen bieden.
6.2.9 Redenen tot weigering van inlassing
Artikel 3 van de Antwoordrechtwet stelt vier voorwaarden aan het antwoord. Indien aan deze voorwaarden niet is voldaan, mag de publicatie van het antwoord geweigerd worden.
Concreet mag een antwoord geweigerd worden indien het: - niet onmiddellijk in verband staat met de bestreden tekst;
- beledigend is of in strijd met de wetten of de goede zeden; - zonder noodzakelijkheid derden in de zaak betrekt; - opgesteld is in een andere taal dan die van het periodiek geschrift.
Vives pagina 112 van 158
Artikel 2 van de Antwoordrechtwet legt nog een aantal voorwaarden op inzake de lengte van het gepubliceerde antwoord. Het antwoord mag niet meer bedragen dan duizend letters schrift of het dubbel van de ruimte ingenomen door de tekst die het recht tot antwoord rechtvaardigt.
De in de zaak betrokken persoon mag ineens het recht tot antwoord uitoefenen op teksten die in verschillende opeenvolgende nummers zijn verschenen. In dat geval mag zijn antwoord niet meer bedragen dan duizend letters schrift of het dubbel van de ruimte ingenomen door de langste van die teksten.
De vordering tot inlassing moet ten slotte nauwkeurig aangeven op welke tekst(en) het antwoord betrekking heeft.
Aangezien het recht van antwoord altijd een kosteloos recht is, mag de uitgever hiervoor geen vergoeding vragen aan de verzoeker.
6.2.10 Vergelijking met de vordering tot inlassing van een antwoord op basis van artikel 1382 B.W.
Wie het slachtoffer is van foutieve of aanstootgevende berichtgeving in de media kan uiteraard ook pogen schadeloos gesteld te worden via een vordering gebaseerd op artikel 1382 B.W. Een ontvankelijke en gegronde vordering inzake buitencontractuele aansprakelijkheid leidt doorgaans tot een pecuniaire schadevergoeding.
Maar niets verhindert dat een rechter een schadeloosstelling in natura beveelt (indien deze mogelijk is en indien deze gevorderd wordt). Het lijkt dus zeker niet onmogelijk dat de rechtbanken bij wijze van schadeloosstelling de publicatie van een recht van antwoord, onder de naleving van bepaalde voorwaarden, zou bevelen. Bovendien kan de rechter ook bevelen dat zijn uitspraak gepubliceerd wordt in andere kranten en tijdschriften, op kosten van de veroordeelde uitgever.
Een dergelijke vordering heeft echter heel wat nadelen:
- De duur van de procedure op basis van art. 1382 B.W.;
- Er dient een fout bewezen te worden in hoofde van de media (schending van de wet of schending van de zorgvuldigheidsplicht);
- Er dient schade bewezen te worden in hoofde van degene die het recht van antwoord vordert;
- Er dient een oorzakelijk verband bewezen te worden tussen de fout en de schade.
Vives pagina 113 van 158
De procedures op basis van de Wet van 23 juni 1961 en het Radio en Televisiedecreet hebben deze nadelen niet.
De vordering op basis van art. 1382 B.W. lijkt dus enkel nuttig te zijn voor wie het slachtoffer is van foutieve of aanstootgevende berichtgeving, maar die geen beroep kan doen op voormelde wetgeving Te denken valt bijvoorbeeld aan het slachtoffer van een aanstootgevende vermelding op een website.
Uiteraard blijft de vordering tot schadevergoeding ook nuttig voor het slachtoffer dat een fout, schade en oorzakelijk verband kan bewijzen en die geen volledige schadeloosstelling heeft bekomen door de publicatie van het recht van antwoord.
6.2.11 Recht van antwoord en extracontractuele aansprakelijkheid
Het uitoefenen van het recht van antwoord op basis van de Antwoordrechtwet laat de mogelijkheid onverlet voor het slachtoffer van een onrechtmatige daad om schadevergoeding te eisen op basis van art. 1382 B.W. De inlassing van een recht van antwoord kan uiteraard wel een invloed hebben op de hoegrootheid van de schade.
Het uitoefenen van het recht van antwoord is geen plicht. Het vrijwillig niet uitoefenen van dit recht mag dus geen invloed hebben op de begroting van de schade in het kader van een vordering inzake buitenconctractuele ansprakelijkheid.
6.3 Het recht van antwoord op radio en televisie
Het recht van antwoord in radio en televisie werd geregeld door de wet van 4 maart 1977, die een nieuwe titel heeft ingevoegd in de Antwoordrechtwet van 23 juni 1961. Het decreet van 18 juli 2003 heeft voor wat betreft de radio- en televisie-uitzendingen in de Vlaamse Gemeenschap een specifieke regeling ingevoerd, die werd opgenomen in het Besluit van de Vlaamse Regering van 4 maart 2005 tot coördinatie van de decreten betreffende de radio-omroep en de televisie. Ondertussen dateert de recentste versie van het Vlaamse Radio en Televisiedecreet van 27 maart 2009.
6.3.1 Titularissen van het recht van antwoord
Het recht van antwoord komt hier toe aan eenieder wiens rechtmatige belangen, met name aanzien en reputatie, zijn aangetast door een onjuiste bewering tijdens de uitzending van een programma van een omroep (Artikel 104 Radio en Televisiedecreet van 27 maart 2009).
Vives pagina 114 van 158
De enkele vermelding in een televisie- of radioprogramma opent dus geenszins het recht op antwoord voor de vermelde persoon.
Wanneer de titularis van het recht overleden is, komt het recht onder voorwaarden ook toe aan bepaalde erfgenamen (Artikel 104 §3 Radio en Televisiedecreet).
Merk op dat er nog een bijzonder recht van antwoord bestaat voor eenieder in een radio- of televisieprogramma als verdachte, beklaagde of beschuldigde bij naam is genoemd, herkenbaar in beeld is gebracht of impliciet is aangewezen. Die personen hebben onder bepaalde voorwaarden het recht om de kosteloze opname van een recht van mededeling te verzoeken, wanneer zij zijn vrijgesproken van de beschuldigingen (Artn. 113-117 Radio en Televisiedecreet).
6.3.2 Voorwaarden met betrekking tot het antwoord
De tekst van het antwoord wordt in dezelfde taal gesteld als de informatie die de aanleiding is geweest tot het verzoek. Het antwoord moet rechtstreeks verband houden met de informatie die de aanleiding is geweest tot het verzoek.
Het antwoord mag niet beledigend, noch strijdig met de wetten of de goede zeden zijn en mag, tenzij dit strikt noodzakelijk is, geen derde in de zaak betrekken ( Artikel 107 Radio en Televisiedecreet).
De duur van het antwoord is ook strikt gereglementeerd. Het antwoord moet zich beperken tot wat strikt noodzakelijk is om te reageren op de informatie die de aanleiding is geweest tot het verzoek, en moet in ten hoogste drie minuten kunnen worden gelezen of bestaan uit ten hoogste 4.500 typografische tekens (Artikel 108 Radio en Televisiedecreet).
6.3.3 Uitzending van het antwoord
De Antwoordrechtwet legt een strikte termijn op voor het uitzenden van het antwoord ( Artikel 109 Radio- en Televisiedecreet).
Het is zo dat de verzoeker voor zijn recht van antwoord geen toegang verkrijgt tot de opnamestudio’s van de betrokken media. De journalist of presentator van het programma dat aanleiding gaf tot het verzoek moet zelf de tekst voorlezen.
Het antwoord moet in zijn geheel worden opgenomen, zonder tussenvoeging, op dezelfde wijze en in omstandigheden die zoveel mogelijk overeenstemmen met die waarin de informatie die de aanleiding is geweest tot het verzoek, is verspreid (Artikel 109 § 2 Radio en Televisiedecreet).
Vives pagina 115 van 158
Indien een repliek of een commentaar wordt gegeven op het opgenomen antwoord, kan de persoon die om een recht van antwoord heeft verzocht, overeenkomstig de voorwaarden van dit decreet een nieuw recht van antwoord vorderen (Artikel 109 § 3 Radio en Televisiedecreet).
Het recht van antwoord vervalt echter wanneer de radio- of televisieomroep zelf op vrijwillige wijze een bevredigende rechtzetting doet (Artikel 104 §2).
6.3.4 Gerechtelijke procedures inzake de antwoordrechtwet voor radioen televisieomroepen
Speciaal voor deze zaken heeft de decreetgever de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bevoegd gemaakt. Deze rechter behandelt de zaken zoals in kort geding, maar spreekt zich uit als bodemrechter. Dit houdt in dat de rechter de uitzending van het recht van antwoord kan bevelen, desnoods onder verbeurte van een dwangsom en dat hij schadevergoeding kan toekennen (Artikel 111 Radio en Televisiedecreet).
Tegen de beslissing dat een antwoord moet worden uitgezonden is geen beroep mogelijk. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg kan de voorstellen van de partijen inwilligen die tot doel hebben de inhoud van het antwoord aan te passen.
6.4 Recht van antwoord met betrekking tot websites, blogs, podcasts en andere nieuwe media
Het toepassingsgebied van het Radio en Televisiedecreet kan niet zo ruim geïnterpreteerd worden dat het ook van toepassing zou zijn op allerhande internetapplicaties. Evenmin kunnen deze applicaties beschouwd worden als een periodiek geschrift.
Het slachtoffer van een foutieve of aanstootgevende berichtgeving op een website kan zich dan ook niet beroepen op de voormelde wetgeving inzake het recht van antwoord.
Het slachtoffer van dergelijke berichtgeving in deze nieuwe media zal zich enkel kunnen beroepen op een recht van antwoord indien hij:
Onrechtmatige daad
Uitvoering in natura
- kan bewijzen dat hij het slachtoffer is van een onrechtmatige daad (art. 1382 B.W.)
- de rechtbank ertoe kan overhalen om een schadeloosstelling in natura te bevelen.
Zo zou de rechtbank in deze gevallen kunnen bevelen om gewraakte passages van het internet te verwijderen, een rechtzetting te publiceren of
Vives pagina 116 van 158
een verbod op te leggen verder in dezelfde zin te informeren. De rechtbank kan hier desgewenst een dwangsom aan koppelen.
6.5 Opportuniteit van het recht van antwoord
Veel personen verkiezen om te verzaken aan een recht van antwoord, omdat de feitelijke nadelen (bijv. mediaboycot) soms opwegen tegen de voordelen.
Vives pagina 117 van 158
6.6
Vrije nieuwsgaring en korte berichtgeving
Elke lineaire omroeporganisatie van of die erkend is door de Vlaamse Gemeenschap of aangemeld is bij de Vlaamse Regulator voor de Media, heeft het recht op vrije informatiegaring (art. 118 Radio en Televisiedecreet).
Dat recht houdt in:
1° de vrije toegang tot evenementen waarop exclusieve uitzendrechten zijn verleend, voor zover het evenement plaatsvindt in het Nederlandse taalgebied. In het tweetalige gebied BrusselHoofdstad geldt deze regeling ook, voor zover de instelling die het evenement organiseert in Brussel-Hoofdstad wegens haar activiteiten beschouwd kan worden als uitsluitend behorend tot de Vlaamse Gemeenschap;
2° het recht om opnamen te maken, voor zover de evenementen waarop exclusieve uitzendrechten zijn verleend, plaatsvinden in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied BrusselHoofdstad, voor zover de instelling die het evenement organiseert in Brussel-Hoofdstad wegens haar activiteiten beschouwd kan worden als uitsluitend behorend tot de Vlaamse Gemeenschap;
3° het recht op korte nieuwsverslagen.
Met behoud van de toepassing van de bepalingen van dit decreet is het recht op vrije informatiegaring van toepassing op de aanbieders van lineaire omroepdiensten die ressorteren onder de bevoegdheid van de andere gemeenschappen en van de andere lidstaten van de Europese Unie.
Het recht van vrije toegang en opname kan door de organisator alleen in een uitzonderlijk geval, en uitsluitend om redenen van veiligheid beperkt worden. In dat geval moet de organisator voorrang geven aan de aanbieders van lineaire omroepdiensten die exclusieve uitzendrechten hebben verworven. Als er geen aanbieders van lineaire omroepdiensten zijn die exclusieve uitzendrechten hebben verworven, moet voorrang worden verleend aan de omroeporganisatie van de Vlaamse Gemeenschap, dit is de VRT (art. 119 Radio en Televisiedecreet).
De korte nieuwsverslagen zijn uitsluitend toegestaan in journaals en regelmatig geprogrammeerde actualiteitenprogramma's.
De secundaire lineaire omroeporganisatie bepaalt autonoom de inhoud van de korte nieuwsverslagen (art. 120 Radio en Televisiedecreet).
De duur van de korte nieuwsverslagen is beperkt tot de tijd die nodig is om de noodzakelijke informatie over het evenement uit te zenden en mag in
Vives pagina 118 van 158
totaal niet meer dan drie minuten klank- en/of beeldmateriaal van het evenement bevatten.
Specifiek voor competities mag het korte nieuwsverslag van een competitiespeeldag per sporttak binnen een journaal nooit langer zijn dan zes minuten. Voor een actualiteitenprogramma mag de duur niet langer zijn dan vijftien minuten. Specifieke voorwaarden kunnen door de Vlaamse Regering uitgewerkt worden (art. 121 Radio en Televisiedecreet).
De secundaire lineaire omroeporganisatie heeft in beginsel het recht om eigen opnamen te maken met respect voor de materiële voorrang van de omroeporganisaties die exclusieve uitzendrechten hebben verworven (art. 122 Radio en Televisiedecreet).
Voor sportevenementen is dat recht beperkt tot het maken van beelden in de marge van het evenement. Als de exclusiviteitshouders hun exclusieve uitzendrecht op een evenement niet uitoefenen, kunnen de secundaire lineaire omroeporganisaties gratis beelden van het evenement maken.
De secundaire lineaire omroeporganisatie heeft het recht om tegen een billijke vergoeding te beschikken over de opnamen en/of signalen van de exclusiviteitshouders met het oog op korte nieuwsverslagen.
Voor korte nieuwsverslagen in journaals wordt de vergoeding bepaald op basis van de gemaakte technische kosten. Voor korte nieuwsverslagen in actualiteitenprogramma's kan ook rekening worden gehouden met de uitzendrechten.
Bij overname van het signaal en/of de opnamen kiest de secundaire lineaire omroeporganisatie vrij de klanken of de beeldfragmenten waarmee hij zijn korte nieuwsverslagen stoffeert. Voor de klank bij de beeldfragmenten wordt alleen omgevingsgeluid doorgegeven.
Bij overname van het signaal en/of de opnamen moet de secundaire lineaire omroeporganisatie het logo van de exclusiviteitshouders als bronvermelding zichtbaar presenteren tijdens de korte nieuwsverslagen. (art. 123 Radio en Televisiedecreet).
In geval van overname van het signaal en/of van de opnamen van de exclusiviteitshouders mag de secundaire lineaire omroeporganisatie de korte nieuwsverslagen brengen zodra de exclusiviteitshouders het evenement geheel of gedeeltelijk, en al dan niet rechtstreeks, een eerste keer hebben uitgezonden.
Als de secundaire lineaire omroeporganisatie zelf de opnamen heeft gemaakt, mag het tijdstip van uitzending vrij gekozen worden (art. 124 Radio en Televisiedecreet).
Vives pagina 119 van 158
Wie vragen heeft over de concrete toepassing van de ingewikkelde radio- en televisieomroepenreglementering kan steeds terecht bij de Vlaamse Regulator voor de Media. Dit Extern Verzelfstandigd Agentschap van de Vlaamse Overheid staat onder andere in voor de handhaving van de mediaregelgeving binnen de Vlaamse Gemeenschap. Het agentschap doet in bepaalde gevallen ook uitspraak over geschillen in verband met de mediaregelgeving (www.vlaamseregulatormedia.be).
Vives pagina 120 van 158
6.7
Publieke evenementenregeling
De opkomst van betaaltelevisie en digitale televisie heeft de schrik doen ontstaan dat burgers bepaalde maatschappelijk populaire evenementen niet meer live zouden kunnen volgen, afhankelijk van de abonnementen waarover zij beschikken. De zogenaamde ‘evenementenregeling’ moet hierop een antwoord bieden.
Concreet komt deze hierop neer dat de Vlaamse Regering een lijst kan opstellen van evenementen die worden geacht van aanzienlijk belang voor de samenleving te zijn en die, om die reden, niet op een exclusieve basis zodanig mogen worden uitgezonden dat een belangrijk deel van het publiek in de Vlaamse Gemeenschap dergelijke evenementen niet via rechtstreekse of uitgestelde verslaggeving op televisie kan volgen via de basispakketten van de verschillende dienstenverdelers.
Een evenement kan enkel op deze lijst geplaatst worden als het aan één of meerdere van deze voorwaarden voldoet:
1° het evenement heeft een belangrijke algemene nieuwswaarde en ontlokt een brede interesse bij het publiek;
2° het evenement vindt plaats in het kader van een belangrijke internationale competitie of is een wedstrijd waaraan de nationale ploeg, een Belgisch clubteam of een of meer Belgische sportlui deelnemen;
3° het evenement behoort tot een belangrijke sportdiscipline en heeft een belangrijke culturele waarde in de Vlaamse Gemeenschap;
4° het evenement wordt traditioneel uitgezonden via kosteloze televisie en haalt hoge kijkcijfers in zijn categorie.
Deze regeling is het gevolg van een omzetting van een Europese Richtlijn. Gelijkaardige reglementering bestaat in alle Lid-Staten, ook ten voordele van andere Lid-Staten.
Een Besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 legt de lijst met evenement van aanzienlijk maatschappelijk belang vast.
Vives pagina 121 van 158
7 Varia Evenementenrecht
LEERDOELEN:
Na het bestuderen van dit hoofdstuk weet je: ➔ met welke praktische regels je rekening dient te houden bij de organisatie van evenementen
Vives pagina 122 van 158
7.1
Rookverbod op openbare plaatsen
7.1.1 Wettelijk kader rookverbod op openbare plaatsen
Wet van 22 december 2009 betreffende een regeling voor rookvrije plaatsen en ter bescherming van de bevolking tegen tabaksrook.
7.1.2 Algemeen principe
Het is verboden te roken in gesloten plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn (art. 3§1).
Een gesloten plaats is een plaats door wanden afgesloten van de omgeving en voorzien van een plafond of zoldering (art. 2, 2°).
Een plaats toegankelijk voor het publiek is een plaats waarvan de toegang niet beperkt is tot de gezinssfeer (art.2, 3°a)
Het gaat dus om plaatsen die niet tot de privé-sfeer behoren. Dit betreft onder meer: - instellingen waarin zieke of oude personen worden onthaald en verzorgd, - instellingen waar kinderen of schoolgaande jongeren worden onthaald, - instellingen waarin onderwijs of beroepsvorming worden verstrekt, - plaatsen waar evenementen en/of exposities worden georganiseerd, - instellingen waar sport wordt beoefend, - overheidsplaatsen, - stations en luchthavens, - winkelgalerijen en handelszaken, - polyvalente zalen van sport-, cultuur- of gemeenschapscentra - fuifzalen - jeugdhuizen.
Bovendien moeten aan de ingang van elk van deze plaatsen rookverbodstekens worden aangebracht (art. 3§1).
7.1.3
Rookverbod voor drankgelegenheden in een gesloten openbare plaats
Er gold een speciale regeling voor afgesloten drankgelegenheden, maar door een recent arrest van het Grondwettelijk Hof is deze speciale regeling vernietigd. Bijgevolg geldt er nu ook een algemeen rookverbod op cafés.
Vives pagina 123 van 158
7.1.4 Een algemene uitzondering: de rookkamer
De uitbaters van afgesloten publieke plaatsen kunnen ervoor opteren om een rookkamer te installeren (art. 6). Een rookkamer is een ruimte afgesloten door wanden en een zoldering waar mag gerookt worden (art. 2,7°).
Deze rookkamer mag geen doorgangszone zijn en moet zodanig geconstrueerd zijn dat de ongemakken voor niet-rokers maximaal verminderd worden. De rookkamer moet duidelijk geïdentificeerd zijn en in de rookkamer mogen enkel dranken verbruikt worden.
De rookkamer mag niet meer dan een vierde van de totale oppervlakte van de inrichting innemen. Er moet een rookafzuigsysteem zijn (art. 6).
7.1.5
Controle op de naleving van het rookverbod
De naleving van de bepalingen omtrent het verbod of beperking op het roken in openbare plaatsen berust op het principe van gedeelde verantwoordelijkheid. Voor zover betrokken, zijn zowel de uitbaters als de klanten of bezoekers verantwoordelijk voor de naleving van het rookverbod (art. 7).
Beheerders van instellingen hebben de verantwoordelijkheid om de wetgeving na te leven. Dit impliceert dat zij zichtbaar moeten aangeven dat er niet mag gerookt worden en dat zij alle asbakken verwijderen. Ze zijn echter niet verplicht om toezicht op de naleving van de wetgeving te houden, wel wordt hen aangeraden uitdrukkelijk aan het publiek te vragen het verbod na te leven.
In geval van onenigheid, kan men beroep doen op de politie en wordt er desgevallend een proces verbaal opgemaakt.
Wat betreft de controle op het naleven van het verbod zijn het de inspecteurs van de controledienst TABAK van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu die bevoegd zijn voor de controle op publieke plaatsen met uitzondering van de werkplaatsen.
Er zijn boetes voorzien voor de personen die weigeren om het rookverbod na te leven (niet enkel voor de gebruikers zelf, maar ook voor de uitbaters van de publieke plaats).
Vives
124 van 158
pagina
7.2
Rookverbod op de werkplaats
7.2.1 Wettelijk kader roken op de werkplaats
Wet van 22 december 2009 betreffende een algemene regeling voor rookvrije gesloten plaatsen toegankelijk voor het publiek en ter bescherming van werknemers tegen tabaksrook.
7.2.2 Algemeen principe
De regeling is van toepassing op de werkgevers en de werknemers (art. 11§1).
Elke werknemer heeft het recht te beschikken over werkruimten en sociale voorzieningen, vrij van tabaksrook (art. 12).
De werkgever verbiedt daartoe het roken in de werkruimten en sociale voorzieningen, evenals in het vervoermiddel dat voor gemeenschappelijk vervoer van en naar het werk door hem ter beschikking wordt gesteld van het personeel (art. 13).
Het KB geldt in principe voor elke arbeidsplaats, ongeacht of deze zich binnen of buiten een onderneming of inrichting bevindt en ongeacht of deze zich in een gesloten of in een open ruimte bevindt.
Het verbod geldt eveneens voor elke open of gesloten ruimte (die geen arbeidsplaats is, bijv. bedrijfsrestaurant) binnenin de onderneming of inrichting waar de werknemer toegang tot heeft.
Het verbod geldt enkel niet voor de ruimtes in volledig open lucht.
7.2.3
Rookkamer voor personeel
In afwijking van het verbod bestaat de mogelijkheid te voorzien in een rookkamer binnen de onderneming, in overleg met het personeel (art. 14). Er bestaat dus een mogelijkheid om een rookkamer te voorzien. Dit betekent echter niet dat het personeel recht heeft op een rookkamer. De werknemer kan dit dus niet eisen, het kan enkel na overleg door de werkgever beslist worden.
De rookkamer dient afdoende verlucht te worden.
Vives
125 van 158
pagina
7.2.4 Controle
Voor de controle op de werkplaatsen wordt de controle verzekerd door de FOD Arbeid en Werkgelegenheid.
Er zijn boetes voorzien voor de personen die weigeren om het rookverbod na te leven (niet enkel voor de gebruikers zelf, maar ook voor de uitbaters van de publieke plaats).
van 158
Vives pagina 126
7.3 Communicatie inzake evenementen
7.3.1 Affiches en strooibriefjes
7.3.1.1
Verantwoordelijke uitgever
Affiches en strooibriefjes moeten verplicht de verantwoordelijke uitgever vermelden. Deze wordt meestal aangeduid door de vermelding “V.U.” gevolgd door de naam. Ook het adres van de verantwoordelijke uitgever moet vermeld worden.
De verantwoordelijke uitgever moet een meerderjarige, natuurlijke persoon, inwoner van België zijn.
Verenigingen zonder winstoogmerk moeten ook de naam (of de officiële afkorting van de naam) van de vzw op de affiche vermelden, samen met het adres van de zetel van de vzw.
Indien affiches wild geplakt zijn (= onreglementair) zal men indien mogelijk (bijvoorbeeld bij betrappen op heterdaad) eerst de plakker aanspreken. Indien de plakker niet gekend is, dan zal de verantwoordelijke uitgever aangesproken worden, in tweede instantie de organiserende vereniging en in laatste instantie de drukker. De Besluitwet van 1945 die het aanplakken van affiches strafbaar stelt is opgeheven sinds 1 april 2005.
Gemeenten kunnen het aanplakken van affiches bestraffen met een administratieve geldboete, op voorwaarde dat deze inbreuk is opgenomen in een politiereglement. Gemeentes voorzien vaak specifieke plaatsen waar er wel affiches mogen gehangen worden. Vooraleer een plaktoer te beginnen, is het best te informeren naar de mogelijkheden en de voorwaarden in de betreffende gemeente.
7.3.1.2
Kleur of zwart-wit
Drukken met zwarte inkt op witte affiches was vroeger verboden. Deze kleurencombinatie was voorbehouden voor de overheid.
Deze regeling werd in 2005 afgeschaft. Dit betekent dat men momenteel voor affiches ook zwarte letters op een witte achtergrond mag gebruiken.
Zwart op geel wordt gebruikt voor notariële aankondigingen, maar deze kleuren zijn ook toegelaten voor affiches.
7.3.1.3
Geen verkeershinder
Affiches mogen nooit enige hinder voor het verkeer veroorzaken.
Vives pagina 127 van 158
Om deze reden is het ook verboden om verkeerstekens op affiches af te beelden.
Fluorescerende affiches moeten minstens 75 meter van verkeersborden vandaan blijven.
7.3.1.4 Belasting voor aanplakking
Sinds 1 januari 2007 zijn alle affiches die kleiner zijn dan één vierkante meter vrijgesteld van aanplakkingtaks. Naast de A3-affiches, zijn dus ook A2affiches (formaat 42 x 59,4cm) en de A1-affiches (formaat 59,4 x 84,1cm) vrijgesteld van de aanplakkingstaks.
Voor de affiches groter dan 1m² blijft de aanplakkingtaks verschuldigd. Het gaat hier om affiches formaat A0 (formaat 84,1 x 118,9cm) en groter. De taks bedraagt 50 eurocent per vierkante meter affiche. De taks wordt dus bepaald naargelang de grootte van de affiche. Voor een affiche die 1,5 m² groot is, moet je dus 0,5 x 1,5 = 0,75 euro per exemplaar betalen
In de praktijk heeft deze taks hoofdzakelijk betrekking op professionele reclamekantoren. Maar ook sommige jeugdhuizen gebruiken nog dit soort affiches.
De betalingswijze van de zegeltaksen werd gemoderniseerd. De betaling zal nu ook kunnen gebeuren via overschrijving of via elektronische betaalmiddelen, weliswaar afhankelijk van de praktische organisatie van de betrokken overheidsdiensten. Vroeger gebeurde deze betaling door het aanbrengen van een zegel (te koop in het postkantoor en het lokale Ontvangstkantoor der Domeinen). Vandaar dat deze “belasting voor aanplakking” bij velen nog gekend is als de “zegeltaks”.
Organisaties met een liefdadig karakter, moeten geen zegeltaks betalen. Zij vermelden op hun affiche: “vrij van zegel overeenkomstig art. 198, 7de Wetboek der met het Zegel gelijkgestelde Taksen”. Deze affiches mogen ook publiciteit bevatten van een commerciële sponsor: zolang het hoofdobject van de affiche het aankondigen van de activiteit is, blijft deze vrijgesteld van de aanplakkingstaks.
Het al dan niet liefdadige karakter van een organisatie wordt wel heel restrictief geïnterpreteerd. Enkel als de winst besteed wordt aan een liefdadig doel en iedereen belangeloos meewerkt, is er een vrijstelling. In de praktijk worden echter enkel grote organisatoren aangepakt bij overtreding. De boetes kunnen in geval van zware overtredingen en fraude oplopen van 5 tot 20 maal de ontdoken belasting. Meestal echter wordt 50% of zelfs minder extra aangerekend.
Vives pagina 128 van 158
Liefdadig karakter
Plakplaatsen
Aanplakken op private eigendom is strikt verboden. Het is trouwens schadelijk voor het imago van jouw organisatie. Je haalt er alleen verhoogde politiecontrole mee op de hals. Hetzelfde geldt voor wildplakken op andere plaatsen.
Voor het gebruiken of plaatsen van panelen langs de openbare weg zijn er speciale regels:
- Gemeentewegen: meestal is er een lokale politieverordening van toepassing die de aanplakking van affiches regelt. Meestal zal dit betekenen dat de toestemming van het College van Burgemeester en Schepenen vereist is om te kunnen aanplakken aan de panelen langs deze wegen.
- Gewestwegen: Om langs gewestwegen te mogen aanplakken is de toestemming vereist van het Vlaamse Gewest, departement Leefmilieu en Infrastructuur, directie Wegen.
M.O. dat het overgrote deel van de wegen ofwel gemeentelijk ofwel gewestelijk zijn. Vb. West-Vlaanderen beheert slechts 183 km wegen. Er is in het bestuursakkoord nav het kerntakendebat afgesproken dat het Vlaamse Gewest de provinciale wegen zou overnemen. Vooralsnog is dit niet gebeurd.
Sommige gemeenten vereisen een bouwvergunning voor het plaatsen van grote borden langs de openbare weg. Zo’n vergunning moet tijdig aangevraagd worden.
Vrijwel alle gemeenten hebben bijzondere regels voor de aanplakking van affiches langs gemeentewegen en op de bijzondere plakpalen van de gemeente. Deze regels worden beschreven in een lokale politieverordening. Zie bijv. bijlage 1: Politieverordening van de stad Brugge op de aanplakkingen
7.3.3 Uitdelen van publiciteit op openbare plaatsen
Er is weinig algemene reglementering betreffende het uitdelen van strooibriefjes.
Veel gemeenten hebben wel bijzondere regels voor de verspreiding van publiciteit op openbare plaatsen. Deze regels worden beschreven in een lokale politieverordening.
Zie bijv. bijlage 2: Politieverordening van de stad Brugge betreffende het uitdelen van publiciteitsmiddelen, pamfletten, geschriften, strooibriefjes,
Vives pagina 129 van 158
7.3.2
reclamefolders, voorwerpen en dergelijke op de openbare weg of op het openbaar domein
7.3.4 Geluidswagen
Voor evenementen die op een gemengd en lokaal publiek mikken kan een geluidswagen een leuk bijkomend communicatiemiddel zijn.
Er zijn geen algemene regels ivm het gebruik van geluidswagens.
Veel gemeenten stellen zelf een (installatie voor een) geluidswagen ter beschikking. Het gebruik ervan is dan aan een reglement onderworpen.
Zodra er auteursrechtelijk beschermde muziek door de luidspreker klinkt, zijn er auteursrechten verschuldigd.
7.3.5 Plaatsen van wegaanduidingen of wegwijzers naar de fuif?
Voor het plaatsen van wegaanduidingen is de toestemming vereist van het bevoegde bestuur over de weg. Dit is bijvoorbeeld het College van Burgemeester en Schepenen (gemeentewegen) of de Provinciale afdeling Wegen van het Ministerie van het Vlaamse Gewest (gewestwegen).
Die instellingen kunnen een toelating geven, meestal vergezeld door een aantal voorwaarden (grootte van de wegwijzers, plaatsen waar je ze mag hangen, richtlijnen over de zichtbaarheid voor de weggebruikers).
Vives pagina 130 van 158
7.4 Reglementering voedsel- en drankvergunningen
7.4.1 Vergunning voor gelegenheidsslijterijen: nationale regeling afgeschaft
Tot voor kort was het zo dat wie als organisator alcoholhoudende drank aanbood, een toelating nodig had voor het organiseren van een zogenaamde gelegenheidsslijterij. Deze toelating stond beter bekend als “tapvergunning”.
Concreet hield dit in dat een organisator zich eerst bij het gemeentebestuur moest aanmelden. Daar werd zijn “moraliteit” (morele achtergrond) gecontroleerd. Als de organisator voldeed aan de gestelde voorwaarden, reikte de gemeente een attest “240i” uit. Met dit attest begaf de organisator zich vervolgens naar het lokale kantoor van Douane en Accijnzen, waar de “tapvergunning” uiteindelijk werd uitegereikt.
Met dit systeem verloor je als organisator al vlug een halve dag werk aan administratieve formaliteiten.
Sinds 7 januari 2006 is dit systeem afgeschaft. Er moet geen aangifte meer gedaan worden bij Douane en Accijnzen. De gemeente moet ook de moraliteit van de organisator meer onderzoeken. Deze regeling geldt voor alle gemeenten in het Vlaamse en Brusselse Gewest.
De algemene regels inzake de tapvergunning zijn dus afgeschaft, maar het blijft wel mogelijk dat afzonderlijke gemeenten hun eigen regels opleggen bij de organisatie van “gelegenheidsslijterijen”. Daarom is het altijd aan te raden om bij de gemeente te informeren of er bepaalde andere formaliteiten moeten vervuld worden.
7.4.2 Vergunningen voor sterke drank
Vroeger had je voor het schenken van sterke dranken een bijkomende vergunning nodig. Ze werd op dezelfde manier aangevraagd als een gewone “tapvergunning”: de gemeente controleerde de moraliteit van de aanvrager en reikte een formulier 240i uit, en het plaatselijke kantoor Douane en Accijnzen leverde de vergunning af.
Vanaf 2 januari 2006 is ook dit systeem afgeschaft. Er moet geen aangifte meer gedaan worden bij Douane en Accijnzen. Ook de afgifte van het formulier 240i heeft geen bestaansreden meer.
De algemene regels in verband met de vergunning voor sterke drank zijn dus afgeschaft, en de tijdrovende uitstapjes naar het kantoor Douane en Accijnzen behoren dus tot het verleden. Dat wil echter niet zeggen dat er zomaar vrij sterke drank kan geschonken worden.
Vives
van 158
pagina 131
7.4.3
Het is immers nog altijd wettelijk verboden om sterke drank te schenken op openbare manifestaties zonder een voorafgaande toestemming van het College van Burgemeester en Schepenen.
Daarnaast is het mogelijk dat een gemeente nog voorziet in bijkomende vereisten voor het schenken van sterke drank op evenementen. Ook hier is het dus onontbeerlijk om vooraf te informeren bij de gemeente of er bepaalde formaliteiten moeten vervuld worden.
Wat juist als sterke drank beschouwd wordt, hangt niet volledig af van het alcoholpercentage. Als uitgangspunt kan men stellen dat alle alcoholische dranken als sterke dranken worden beschouwd, behoudens uitzonderingen. Producten met een alcoholgehalte van 22° vol. of meer worden sowieso als sterke dranken beschouwd, bijv. whisky of wodka. Maar ook voor bepaalde aangelengde dranken, zoals whisky-cola en cocktails, jenevers en alcoholpops met een lager alcoholpercentage heb je een toelating voor het schenken van sterke drank nodig.
De belangrijkste uitzonderingen zijn bieren en wijnen met minder dan 22° vol. of producten op basis van bier en wijn zoals porto en sherry. Wie enkel zulke dranken schenkt, heeft geen toelating voor het schenken van sterke drank nodig.
Bij twijfel of een bepaalde drank een sterke drank is of niet, kan het plaatselijke kantoor Douane en Accijnzen geraadpleegd worden.
Vergunning verkoop voedingsmiddelen
Infrastructuren met een vaste keuken beschikken meestal over een vergunning voor de verkoop van voedingswaren. Ook professionele verkopers van voedingsmiddelen (frituurhouders, hotdogventers, cateraars) zijn meestal vergund.
Wie op een evenement zelf ook voedingsmiddelen wil aanbieden, in een nietvergunde infrastructuur, moet in principe ook over een vergunning beschikken. De provinciale controle-eenheden van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) voeren echter een realistisch beleid. Bij kleinere en occasionele evenementen zoals een mosselsouper, fuif of wijkfeest hoeft men geen vergunning aan te vragen. Bij vragen over de vergunning voor de verkoop van voedingsmiddelen kan men steeds de provinciale controle-eenheden van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen contacteren. Gemeenten kunnen wel een bijzonder vergunningsstelsel voor het aanbieden van eetwaren in het leven roepen.
Vives pagina 132 van 158
7.5 Veiligheid
Het bijeenbrengen van publiek houdt altijd welbepaalde veiligheidsrisico’s in.
Het is dan ook een morele plicht voor de organisator om te waken over de veiligheid van deelnemers een medewerkers aan een evenement.
Voor sommige evenementen is een veiligheidsbeleid nodig dat specifiek gereglementeerd is (voetbalwedstrijden, autorally’s, …). Hierna komen alleen de algemene aspecten van een veiligheidsbeleid aan bod.
7.5.1
Risico-analyse
Het opstellen van een risico-analyse is zelden wettelijk verplicht, maar voor heel veel evenementen een nuttige investering. Een goede risico-analyse is de basis voor het verdere veiligheidsbeleid. Bij het maken van een risicoanalyse stelt men zich zo kritisch mogelijk op tegenover alle mogelijke veiligheidsrisico’s. Eventueel kan de brandweer een handje helpen bij het opstellen.
Een goede risico-analyse onderzoekt bijvoorbeeld:
- gevaren verbonden aan de infrastructuur van het evenement, zoals een gebrekkige of onveilige opbouw van een tijdelijke infrastructuur, instabiliteit van tribunes, risico van instorting van opgetrokken beschuttingen, veiligheidsafstand tussen tenten, breuken van leidingen, nooduitgangen.
- gevaren verbonden aan het gebruik van elektriciteit, fossiele brandstoffen of andere brandbare substanties zoals frituurvetten, oververhitting van leidingen.
- gevaren verbonden aan het wangedrag van personen, zoals overmatig drankverbruik, gebruik van verdovende middelen of het risico op vechtpartijen.
Het is altijd nuttig om op basis van de risico-analyse een veiligheidsverslag te schrijven waarin ook de veiligheidsmaatregelen beschreven staan. Indien nodig kan een echt veiligheidsdossier uitgewerkt worden.
Het voordeel van een goed uitwerkt en in de praktijk gebracht veiligheidsplan is dat dit aantoont dat de organisator zich gedraagt als een goede huisvader doordat hij zorgvuldig heeft gehandeld. Mocht het dan toch mislopen, vermindert de kans dat de organisator van het evenement aansprakelijk gesteld wordt voor gebeurlijke schade aan personen of zaken op basis van art. 1382 B.W.
Vives
133 van 158
pagina
Goede huisvader
7.5.2 Coördinatievergadering en samenwerking met andere diensten.
Uit de risico-analyse kan blijken dat er overleg nodig is met andere diensten zoals brandweer, politie en hulpdiensten. Met deze instanties kan een coördinatievergadering belegd worden.
Het gaat er hierbij vooral om een bevoegdheidsverdeling te maken zodat: - de verschillende diensten elkaar inlichten over de maatregelen die zij genomen hebben of denken te nemen. - de deelnemers een vollediger inzicht krijgen in de situtatie - de overheid zijn verwachtingen meedeelt aan de organisator.
In sommige gemeenten bestaat er sowieso een meldingsplicht voor evenementen.
7.5.3
Brandgevaar
Bij binnenactiviteiten is er vaak een latent brandgevaar aanwezig (sigaretten, kaarsen, electriciteit…).
Voor gebouwen waar occasioneel activiteiten plaatsvinden, is er meestal al een bestaand rapport inzake de brandveiligheid dat men bij de brandweer kan opvragen.
“Ingedeelde” gebouwen (gebouwen die over een milieuvergunning beschikken) zijn doorgaans in orde met de brandveiligheid. Tenzij de activiteiten een bijzonder risico inhouden, hoeft er meestal geen advies van de brandweer opgevraagd te worden.
Bij binnenactiviteiten is het vrijhouden van de nooduitgangen van cruciaal belang. Toch gebeurt het vaak dat organisatoren de nooduitgangen afsluiten om te vermijden dat personen binnenkomen zonder te betalen. Het afsluiten van nooduitgangen is niet alleen immoreel, maar ook strikt verboden. Bij gebeurlijke incidenten hierdoor zal dit de aansprakelijkheid van de organisator teweegbrengen.
Ook buitenactiviteiten kunnen met brandgevaar kampen. Voorbeelden zijn evenementen waar het element vuur centraal staat: kampvuren, kerstboomverbandingen, Sint-Maartensvuren. In veel gemeenten bestaan er speciale reglementen voor dergelijke activiteiten.
Indien er geen gemeentelijk reglement is, bespreekt men zulke activiteiten best vooraf met de brandweer.
Vives
158
pagina 134 van
7.5.4
Volgende regels zijn een absoluut minimum wanneer vuur in open lucht wordt gemaakt (cf. goede huisvadercriterium):
- Minstens 100 meter afstand van gebouwen en bossen
- Nooit bij winderig weer
- Het vuur mag niet hoger zijn dan 1 tot 1,5 meter
- Blusmiddelen moeten aanwezig zijn
- Geen afval verbranden, alleen zuiver hout
- Geen licht ontvlambare producten gebruiken
- Na afloop het vuur volledig doven en het terrein controleren.
Ook bij vuurwerkspektakels is het brandgevaar groot. Daar dient men rekening te houden met de wettelijke voorschriften inzake vuurwerk en eventueel ook met plaatselijke politieverordeningen.
Veiligheidscontrole
Een eerste filter voor mogelijke amokmakers is de toegangscontrole. Gewapende, stomdronken of gedrogeerde personen dienen de toegang tot het evenement te worden ontzegd.
Als organisator heb je echter niet het recht om zomaar een persoonscontrole, zoals een fouille, uit te voeren. Een persoonscontrole houdt immers een ernstige aantasting van de privacy in.
Is een persoonscontrole echt noodzakelijk, dan kan een vergunde bewakingsfirma ingeschakeld worden.
Onder strikte voorwaarden, zoals de toestemming van de burgemeester, mogen leden van de eigen organisatie ook een beperkte persoonscontrole uitoefenen. De wetgeving terzake is bijzonder gedetailleerd en wijzigt om de haverklap.
De geactualiseerde wetgeving vindt men steeds terug op de website www.vigilis.be .
Toezicht en controle op of aan de openbare weg is een exclusieve bevoegdheid van de politie.
Tijdens de activiteit zorgt een organisator best voor een aantal personen die een oogje in het zeil houden en die opvallen en herkenbaar zijn. Een duidelijke aanwezigheid heeft een ontradend effect op mogelijke relschoppers. Eigen T-shirts voor de medewerkers kan de herkenbaarbeid sterk vergroten. Deze T-shirts mogen wel niet met woorden als “security” of “veiligheidscrew” bedrukt worden, tenzij ze gedragen worden door een erkende bewakingsfirma.
Vives pagina 135 van 158
Een organisator kan in theorie hulp vragen van de politie voor het veiligheidstoezicht. Meestal beperkt de politie zich echter tot bijstand aan mega-evenementen of tot zaken die de organisator niet zelf kan regelen.
7.5.5 Medische bijstand
Bij manifestaties met beperkt risico staat het de organisator vrij om een EHBO-hulppost in te schakelen. Hoe groter het risico, hoe meer de aanwezigheid van een medische hulppost aan te raden is (cf. goede huisvadercriterium).
Zowel het Vlaams Kruis, het Rode Kruis of de Vlaamse Hulpdiensten hebben EHBO-posten ter beschikking.
Voor bepaalde grotere manifestaties of activiteiten met verhoogd risico ben je verplicht advies te vragen aan de Provinciale Commissie voor Dringende Medische Hulpverlening. Dit is het geval wanneer je op één van de volgende vragen positief kan antwoorden:
- Staat de dichtstbijzijnde ambulance op meer dan 8 minuten van de manifestatie?
- Staat de dichtstbijzijnde MUG (Medische Urgentie Groep) op meer dan 10 minuten van de manifestatie?
- Worden er meer dan 10.000 mensen verwacht op de manifestatie?
- Hebben de bezoekers een basispathologie die eventueel de inzet van een MUG vergt?
- Is er volgens de brandweer een risico?
- Is er volgens de politie een risico?
Ook als alle antwoorden negatief zijn, is het mogelijk om advies in te winnen bij de Provinciale Commissie. Enig realisme is uiteraard ook toegestaan. Het is niet nodig voor elk fuifje met honderd aanwezigen de Provinciale Commissie te raadplegen. Een organisator moet zelf ook inschatten wanneer een advies nuttig is.
7.5.6
Druggebruik
Druggebruik toelaten kan niet. Tijdens evenementen is zowel het gebruik van soft- als harddrugs verboden. Dit is moeilijk te controleren. Eventueel kunnen affiches de bezoekers op het gevoerde drugsbeleid wijzen.
Verboden druggebruik is strafbaar. Als het druggebruik in groep gebeurt, vormt dit een verzwarende omstandigheid. Een lokaal ter beschikking stellen voor druggebruik is ook een verzwarende omstandigheid. Een organisator die merkt dat er op zijn evenement verboden verdovende middelen gebruikt
Vives pagina 136 van 158
worden, heeft een meldingsplicht. Wie dit verzuimt te melden, kan in het slechtste geval beschouwd worden als een persoon die een lokaal ter beschikking stelt van druggebruikers.
Voor alle info ivm druggebruik kan men terecht op volgende site: www.druglijn.be .
7.6 Met een groep in het verkeer
7.6.1 Te voet
Voetgangers moeten in principe steeds de voetpaden of de delen van de openbare weg voorbehouden voor voetgangers gebruiken. Zijn die er niet, dan dienen voetgangers de begaanbare berm te bewandelen. Als ook die ontbreekt, mogen parkeerstroken of het fietspad gebruikt worden.
Waar al deze voorzieningen ontbreken, mag men op de rijbaan wandelen. De voetgangers stappen dan links tegen de rijrichting in, zo dicht mogelijk tegen de rand van de rijbaan. In groep wandelt men het best achter elkaar.
Groepen met een leider kunnen de voorgaande regels volgen. Zij mogen echter ook altijd de rijbaan volgen, zelfs wanneer er voetpaden of andere infrastructuren voor voetgangers aanwezig zijn. De groep dient dan rechts in de rijrichting te lopen en mag niet meer dan de helft van de rijbaan in beslag te nemen. Groepen voetgangers van minimum vijf personen mogen ook op de linkerkant van de rijbaan lopen als dit veiliger is. In dat geval moeten ze achter elkaar lopen.
Het verkeersreglement geeft geen bepaling van het begrip “leider”. Diegene die de leiding van de groep op zich neemt en er verantwoordelijkheid voor draagt, dient bijgevolg als leider te worden beschouwd. Dat is bijvoorbeeld het geval met leiders bij een jeugdbeweging.
De leider moet weten wat de rechten en plichten van een groep zijn, en dient over de nodige veiligheidsuitrusting te beschikken (bijvoorbeeld verlichting en het bordje om aanwijzingen te geven).
In het donker of wanneer de zichtbaarheid onvoldoende is (minder dan 200 meter), moeten groepen met een leider die de rijbaan volgen, lichten bij zich hebben.
De plaats van de lichten hangt af van de plaats op de rijbaan.
- Een groep die rechts op de rijbaan stapt (in de rijrichting) draagt links vooraan een wit of geel licht en links achteraan een rood licht.
Vives pagina 137 van 158
- Als de groep links op de rijbaan stapt (tegen de rijrichting) hoort rechts vooraan een rood licht en rechts achteraan een wit of geel licht.
Naargelang de lengte van de groep is het aan te bevelen op de flanken van de groep één of meer gele of witte lichten te dragen die in alle richtingen zichtbaar zijn. Fluorescerende hesjes of armbanden zijn zeker geen overbodige luxe.
Op kruispunten zonder verkeerslichten mag de leider het verkeer stilleggen door middel van een schijf waarop het verkeersbord C3 is afgebeeld. Hij mag de weggebruikers aanwijzingen geven om de veiligheid van de groep voetgangers te verzekeren.
7.6.2 Met de fiets
Een groep fietsers kan altijd de regels voor individuele fietsers volgen, dit betekent dat zij het fietspad volgen waar een fietspad aanwezig is, en dat zij enkel de rijbaan gebruiken als er geen fietspad is.
Een groep van minimum vijftien fietsers kan ook de regels voor fietsers in groep volgen. Daarvoor dient wel degelijk ook in één groep gefietst te worden.
Voor groepen fietsers gelden volgende regels:
- het gebruik van het fietspad is niet verplicht, maar wel sterk aangeraden.
- één volledige rijstrook mag gebruikt worden (enkel de rechtse), maar maximaal twee personen mogen naast elkaar fietsen.
- er kunnen wegkapiteins aangesteld worden. Bij een groep van minder dan vijftig fietsers zijn twee wegkapiteins verplicht. Wegkapiteins moeten minstens 21 jaar zijn en om de linkerarm een band dragen met de nationale driekleur en het woord “wegkapitein”.
Zij kunnen aan kruispunten zonder verkeerslichten het verkeer stilleggen met het bord C3 en aanwijzingen geven terwijl de groep oversteekt.
- Eén of twee begeleidende auto’s mogen de groep vergezellen. Wanneer er meer dan vijftig fietsers zijn, zijn twee begeleidende auto’s verplicht. Begeleidende auto’s moeten de groep op ongeveer 30 meter voorafgaan of volgen. Als er slechts één begeleidende auto is, moet die de groep volgen. De auto’s moeten een speciaal bord op het dak hebben, goed zichtbaar voor het verkeer in beide richtingen.
Vives pagina 138 van 158
7.7
Speeltoestellen en attracties
Er is een bijzondere reglementering voor veiligheid van zogenaamde speeltoestellen op speelterreinen. Met speeltoestellen bedoelt men de tuigen waarbij kinderen tijdens het spel fysieke kracht of zwaartekracht gebruiken. Typevoorbeelden zijn springkastelen of skateramps. Een speelterrein is een “ten behoeve van een spel en/of ontspanning geplande en daartoe ingerichte ruimte waarin zich minstens één speeltoestel bevindt.”
Wie een speeltoestel of speelterrein wil inrichten, moet de wetgeving naleven.
Die wetgeving zegt dat een risico-analyse verplicht is en dat preventiemaatregelen nodig zijn. De organisator moet dit kunnen aantonen en zet dus best de resultaten van zijn analyse alsmede de ondernomen maatregelen op papier.
7.8 Tenten
Teneinde de aansprakelijkheid van een organisator te beperken, neemt de organisator best volgende tips in acht:
- De tent moet vlot bereikbaar zijn voor brandweer en hulpdiensten.
- Er dienen genoeg uitgangen te zijn, volgens het aantal aanwezigen.
- Er moeten goed gesignaliseerde nooduitgangen zijn.
- Bij grote tenten moet er veiligheidsverlichting zijn.
- Er moeten brandblusapparaten aanwezig zijn.
Vives pagina 139 van 158
7.9
Gebruik van het openbaar domein
Straten en pleinen behoren tot het openbaar domein. Zij kunnen niet zomaar afgebakend worden voor een evenement. Activiteiten op het openbaar domein vereisen vaak een wijziging van de verkeerscirculatie, zoals het invoeren van een tijdelijk parkeer- of rijverbod.
Alles wat (tijdelijke) afwijkingen in het verkeersreglement vergt, moet aangevraagd worden bij de gemeentebesturen waar de activiteiten plaatsvinden. De gemeente zal terzake dan een (tijdelijk) politiereglement uitvaardigen.
De werkwijze verloopt meestal als volgt:
- De organisator dient een schriftelijke aanvraag in bij de gemeente met duidelijke en gedetailleerde gegevens over de aard van de manifestatie, de af te bakenen locaties, de periode, een plannetje met de opstellingswijze enz.
- Het gemeentebestuur legt de aanvraag ter advies voor aan de politie.
- Na goedkeuring van het politiereglement maakt de politie of het gemeentebestuur een signalisatieplan op.
- De gemeentediensten of de organisatoren plaatsen de signalisatieborden.
Vaak is er ook een gunstig advies van de brandweer nodig. Daarop kan men anticiperen door zelf al een ruimtelijk plan van het evenement te maken met de invulling van de ruimte (gebruikte en vrije oppervlakte, doorgangen, plaats en afmetingen van tenten, eetstanden, podium, aansluiting van water, gas enz.).
Als een activiteit ook op provincie- of gewestwegen gepland is, dien je ook de bevoegde instanties van de provincie of het gewest om goedkeuring te verzoeken. In veel gemeenten gebeurt de aanvraag naar deze bevoegde diensten verplicht via de gemeente.
Zie bijlage 3: Politieverordening van de stad Brugge betreffende het gebruik van de openbare weg.
Ook voor privé-gebruik van parken zijn er vaak specifieke lokale politieverordeningen.
Vives
140 van 158
pagina
Bibliografie
Boeken
Coeckelbergh, D., Ondernemen met de vennootschap met sociaal oogmerk, Mys en Breesch ism Procura, 2001
Coeckelbergh, D., Praktijkboek VZW’s, deel 1, Standaard Uitgeverij, 2005
Coeckelbergh, D, Praktijkboek VZW’s, deel 2, Standaard Uitgeverij, 2005
De Graeve M. en Gyselaers M., Praktisch verzekeringsrecht, De Boeck uitgeverij, 2008, 265 p.
Deweer S., De aansprakelijkheidsverzekering van de sportvereniging, thesis KHBO-HW&B, 45 p.
Dierickx L., Het recht op afbeelding, Intersentia, 2005
Fontaine M., Verzekeringsrecht, Larcier, 2005
Hendrickx A., De verzekering van grote evenementen, thesis KHBO-HW&B, 48 p.
Hoedt, P., Oprichting en bestuur van een VZW, Procura - Garant, 2003
Jura Falconis (ed.), De vzw naar huidig en komend recht, Larcier, 2000
Prims, H., VZW-zakboekje, Kluwer, 2005
Prims, H., De nieuwe vzw-wet, Kluwer, 2002
Van Gerven, D., Handboek verenigingen. De verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk, de beroepsverenigingen en de buitenlandse verenigingen. Editie 2004, Biblo, 2004
Vrolijk, M.M. De regels van de sport. Vijftig actuele en opmerkelijke zaken uit het sportrecht 2013, Celsus, 2014, 208 p.
141 van 158
Vives pagina
Internet
http://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/verenigingen_en_ondernemingen www.assuralia.be
Vives pagina 142 van 158
8 Bijlagen
8.1 Bijlage 1. Voorbeeld statuten
tennisclub
Gecoördineerde statuten van de VZW “TENNISCLUB LINKEROEVER ANTWERPEN”
Naam van de vereniging TENNISCLUB LINKEROEVER ANTWERPEN
In het kort : “TCLO” of “TC Linkeroever” Goethestraat 5 te 2050 Antwerpen Ondernemingsnummer: 0412.096.580 Verenigingsnummer : 357597
HOOFDSTUK 1. DE VERENIGING
Artikel 1 De vereniging werd opgericht als een vereniging zonder winstoogmerk op grond van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen (hierna genoemd “V&S-wet”) op datum van 12 maart 1972 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 20 april 1972 onder het nummer 2975 en 2976.
Artikel2 De vereniging draagt denaam “TENNISCLUB LINKEROEVER ANTWERPEN”. Deze naam moet voorkomen in alle akten, facturen, aankondigingen, bekendmakingen, brieven en andere stukken uitgaande van de vereniging, onmiddellijk voorafgegaan of gevolgd door de woorden “ vereniging zonder winstoogmerk” of door de afkorting “VZW”, met nauwkeurige aanwijzing van de zetel.
Artikel 3 De zetel van de vereniging is gevestigd op te 2050 Antwerpen, Goethestraat 5, gelegen in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen. De Raad van Bestuur heeft de bevoegdheid om de zetel te verplaatsen naar iedere plaats binnen het Nederlands taalgebied en de nodige vereisten van openbaarmaking te vervullen.
Artikel 4 De vereniging is opgericht voor onbepaalde duur en kan te allen tijde ontbonden worden. Artikel 5 De vereniging heeft als doel de beoefening en bevordering van de tennissport op het grondgebied Antwerpen-Linkeroever door het waarnemen van het beheer van tennisterreinen gelegen te Goethestraat, Linkeroever en te Viktor Hugostraat, Linkeroever. Desgevallend kan dit doel uitgebreid worden tot andere takken van de liefhebbers sport. Om dit doel te bereiken zal de vereniging alle handelingen verrichten die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met haar doel. De vereniging stelt zich garant voor ieders gelijke behandeling
Vives pagina 143 van 158
ongeacht ras, religieuze of politieke overtuiging, geslacht of seksuele geaardheid. De vereniging mag hiertoe alle nodige diensten inrichten. De vereniging mag alle roerende en onroerende goederen bezitten die nodig zijn om haar doelstelling te verwezenlijken. Zij mag deelnemen in - en samenwerken met - alle ondernemingen die voor haar doelstelling nuttig kunnen zijn. Daarnaast kan de vereniging alle activiteiten ontplooien die rechtstreeks of onrechtstreeks bijdragen tot de verwezenlijking van voormelde ideële niet-winstgevende doelstellingen, met inbegrip van bijkomstige commerciële en winstgevende activiteiten binnen de grenzen van wat wettelijk is toegelaten en waarvan de opbrengsten te allen tijde volledig zullen worden bestemd voor de verwezenlijking van de ideële niet-winstgevende doelstellingen.
HOOFDSTUK 2. LIDMAATSCHAP
Artikel 6 Er zijn minstens drie werkende leden met alle rechten zoals omschreven door de V&S-wet. Bij huishoudelijk reglement kunnen bijzondere voorwaarden aan het lidmaatschap gesteld worden. De nieuwe leden worden door de Algemene vergadering van de VZW aangenomen. De beslissing van de Raad is zonder verhaal en de reden van een gebeurlijke weigering dient niet opgegeven te worden. De volgende personen worden benoemd als werkende leden:
KENNIS NORBERT wonende te C. Huygenstraat 6 te 2050 Antwerpen; VAN PASSEN PETER wonende te W. Vaesstraat 20 te 2050 Antwerpen; VAN ELSACKER WILFRIED wonende te J. Van Brabantlaan 8 te 2050 Antwerpen; DECEULAER FRANK wonende te Esmoreitlaan 3 b16 te 2050 Antwerpen; AMPE KATRIEN wonende te Jonker van der Nootstraat 16 te 2050 Antwerpen; HERMANS KRISTEL wonende te Johan Jongkindstraat 8 te 2050 Antwerpen; FORTON LOUIS wonende te Esmoreitlaan 45/2 te 2050 Antwerpen.
Artikel 7 De leden kunnen uit de vereniging treden. Het ontslag moet schriftelijk bij de Raad van Bestuur ingediend worden. Een lid wordt geacht van rechtswege ontslag te geven, indien hij de voorwaarden voor het lidmaatschap niet meer vervult of wanneer hij de functie verliest in dewelke hij als lid werd aanvaard.
pagina 144 van 158
Vives
Artikel 8 De uitsluiting van een lid kan slechts door de Algemene Vergadering beslist worden indien twee derden van de aanwezige en vertegenwoordigde stemmen het voorstel van de Raad van Bestuur goedkeuren. De beslissing moet niet gemotiveerd worden.
Artikel 9 Het lidmaatschap neemt van rechtswege een einde bij overlijden, faling, kennelijk onvermogen of onbekwaam verklaring.
Artikel 10 De Raad van Bestuur kan een bijdrage vaststellen die niet meer mag bedragen dan 100 euro. De leden gaan uit hoofde van de verbintenissen van de vereniging geen andere persoonlijke verplichting aan dan het betalen van de eventueel door hen verschuldigde jaarlijkse bijdrage.
Artikel 11 Alle leden kunnen op de zetel van de vereniging raadplegen: - het register van de leden - alle notulen en beslissingen van de algemene vergadering, van de raad van bestuur en van alle personen, al dan niet met een bestuursfunctie, die bij de vereniging of voor rekening ervan een mandaat bekleden. - alle boekhoudkundige stukken van de vereniging.
Artikel12 Het uitgesloten of uittredend lid of de rechthebbenden van een overleden lid of de rechthebbenden uit welke hoofde ook in alle gevallen waarin het lidmaatschap van rechtswege eindigt, kunnen geen aanspraak maken op het vermogen van de vereniging en kunnen zelfs de teruggave van gestorte jaarlijkse bijdragen niet vorderen. Deze uitsluiting van rechten op de activa geldt te allen tijde: tijdens het lidmaatschap, bij beëindiging van het lidmaatschap om wat voor reden dan ook, bij ontbinding van de vereniging,
HOOFDSTUK 3. DE ALGEMENE VERGADERING Artikel 13 De Algemene Vergadering bestaat uit de werkende leden. Alle werkende leden hebben gelijk stemrecht. Elk werkend lid heeft één stem.
Artikel 14 De volgende exclusieve bevoegdheden kunnen uitsluitend door de Algemene Vergadering uitgeoefend worden: 1. de wijziging van de statuten; 2. de benoeming en de afzetting van de bestuurders; 3. de benoeming en de afzetting van de commissaris en het bepalen van diens bezoldiging; 4. de kwijting aan de bestuurders en de commissarissen; 5. de goedkeuring van de begroting en van de rekening; 6. de ontbinding van de vereniging; 7. de uitsluiting van een lid; 8. de omzetting van de vereniging in een vennootschap met een sociaal oogmerk; 9. alle gevallen waarin de statuten dat vereisen.
pagina 145 van 158
Vives
Artikel 15 De Algemene Vergadering wordt jaarlijks bijeengeroepen door de Raad van Bestuur uiterlijk op de vierde vrijdag van november en telkens wanneer het belang van de vereniging het vergt. De oproepingen moeten ten minste acht dagen vóór de datum van de vergadering schriftelijk gebeuren. Bijzondere bijeenkomsten in een Buitengewone Algemene Vergadering kunnen worden samengeroepen door de Voorzitter of bij zijn ontstentenis door de Ondervoorzitter of bij zijn ontstentenis door minstens 2 bestuurders alsook op verzoek van minstens 1/5de van alle werkende leden. Dit verzoek moet de agenda opgeven, waarbij elk punt dat door minstens 1/20ste van de werkende leden minstens 10 dagen voor de vergadering aangebracht werd, op de agenda wordt geplaatst.
Artikel 16 De algemene vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter of de ondervoorzitter van de Raad van Bestuur of bij zijn ontstentenis door de oudste in leeftijd aanwezige bestuurder. De voorzitter duidt de secretaris en twee stem opnemers aan. Zij maken het bureau van de vergadering uit.
Artikel17 Om op een geldige manier te beraadslagen moet minstens 1/3 van de werkende leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn. Elk lid kan zich op de Algemene Vergadering laten vertegenwoordigen krachtens een geschreven volmacht. Niemand mag nochtans over meer dan twee volmachten beschikken. De Algemene Vergadering mag slechts beraadslagen over de punten die op de agenda vermeld zijn. Over punten die niet op de agenda vermeld zijn, kan de Algemene Vergadering slechts beslissen met de toestemming van de Raad van Bestuur. Met uitzondering van wat bepaald wordt in art. 18 en 35 worden de beslissingen genomen met de gewone meerderheid der aanwezige stemmen.
Artikel 18 De wijziging van de statuten vereist een beraadslaging in een vergadering die voldoet aan een quorum van 2/3 van de werkende leden dat aanwezig of vertegenwoordigd is. Ingeval op de eerste vergadering minder dan 2/3 van de leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn, kan een tweede vergadering worden bijeengeroepen die geldig kan beraadslagen en besluiten alsook de wijzigingen kan aannemen met de meerderheden hierna bepaald, ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde leden. De tweede vergadering mag niet binnen 15 dagen volgend op de eerste vergadering worden gehouden. De beslissing wordt geacht aanvaard te zijn indien ze wordt goedgekeurd door 2/3 van de stemmen van de aanwezige of vertegenwoordigde werkende leden. Enkel wanneer de statutenwijziging betrekking heeft op het doel of de doeleinden waarvoor de vereniging is opgericht, vereist ze een meerderheid van 4/5 van de stemmen van de aanwezige of vertegenwoordigde
Vives pagina 146 van 158
werkende leden.
Artikel 19 De beslissingen worden opgenomen in notulen en ondertekend door de voorzitter, de secretaris en de leden die zulks wensen. Afschriften en uittreksels worden ondertekend door twee bestuurders. De notulen worden bewaard in een notulenregister dat ter inzage zal zijn van de werkende leden die hun inzagerecht zullen uitoefenen overeenkomstig de in artikel 9 van het K.B. van 26 juni 2003 vastgelegde modaliteiten.
HOOFDSTUK 4: DE RAAD VAN BESTUUR
Artikel 20 De vereniging wordt bestuurd door een Raad van Bestuur van ten minste drie leden, gekozen onder de leden door de Algemene Vergadering. Het aantal bestuurders moet in elk geval steeds lager zijn dan het aantal personen dat werkend lid is van de vereniging. Kandidaten voor de Raad van Bestuur stellen hun kandidatuur voor tijdens de Algemene vergadering.
Artikel 21 De bestuurders worden gekozen voor een maximum duur van drie jaar. De uittredende bestuurders zijn herkiesbaar. Indien een mandaat openvalt mogen de overblijvende raadsleden een plaatsvervanger aanstellen, wiens mandaat door de eerstvolgende Algemene Vergadering dient bekrachtigd. De plaatsvervanger doet de ambtstijd uit van hem of haar die hij vervangt. Het mandaat van bestuurder neemt van rechtswege een einde wanneer de betrokkene de functie verliest op grond van dewelke hij als kandidaat voor de Raad van Bestuur werd voorgedragen. De bestuurders kiezen onder zich een voorzitter en een ondervoorzitter. Zij kunnen ook andere functies instellen.
Artikel 22 De Raad van Bestuur heeft de meest uitgebreide bevoegdheid om de vereniging te besturen. De Raad is bevoegd voor alle handelingen, zowel van bestuur als van beschikking in alle maatschappelijke aangelegenheden, voor zover zij niet uitdrukkelijk door de wet of door de statuten aan de Algemene Vergadering voorbehouden zijn. Hij kan ondermeer alle gelden en waarden in ontvangst nemen; alle bedragen, schenkingen en legaten aanvaarden en opvorderen; alle roerende en onroerende goederen en rechten verkrijgen, vervreemden, ruilen, huren en verhuren, zelfs voor meer dan negen jaar; geld in lening opnemen en daarvoor alle waarborgen stellen; leningen of voorschotten toestaan en uitbetalen; alle toelagen en steungelden zowel private als officiële aanvaarden en ontvangen in naam van de vereniging; in rechte als eiser en als verweerder optreden; dadingen aangaan; scheidsrechterlijke bedingen sluiten, bewilligen en verzaken. De Raad van Bestuur stelt het personeel aan en doet de opzeg. De opsomming is niet beperkt. De Raad kan
Vives pagina 147 van 158
bepaalde bevoegdheden overdragen aan één of meer van zijn leden of aan om het even welke mandataris. Aldus kan hij een afgevaardigd bestuurder aanstellen. Zodanige verdeling van taken kan aan derden niet worden tegengeworpen, zelfs niet nadat ze zijn openbaar gemaakt. Beslissingen die het bedrag van € 10.000 overschrijden, moeten goedgekeurd worden door de Algemene Vergadering of Bijzondere Algemene Vergadering en kunnen niet enkel beslist worden door de Raad van Bestuur.
Artikel23 De beslissingen worden opgenomen in notulen. Zij worden ondertekend door de aanwezige bestuurders. Uittreksels en afschriften worden geldig ondertekend door twee bestuurders. Dit notulenregister ligt ter inzage van de werkende leden die hun inzagerecht zullen uitoefenen overeenkomstig de in artikel 9 van het K.B. van 27 juni 2003 vastgelegde modaliteiten.
Artikel 24 Indien een bestuurder, rechtstreeks of onrechtstreeks, een belang van vermogensrechtelijke aard heeft dat strijdig is met een beslissing of een verrichting die tot de bevoegdheid behoort van de Raad van Bestuur, moet hij dit meedelen aan de andere bestuurders vóór dat de Raad van Bestuur een besluit neemt. De bestuurder met het tegenstrijdig belang, verwijdert zich uit de vergadering en onthoudt zich van de beraadslaging en de stemming over de aangelegenheid waarop het betrekking heeft. Voormelde procedure is niet toepasselijk op gebruikelijke verrichtingen die plaatshebben onder de voorwaarden en tegen de zekerheden die op de markt gewoonlijk gelden voor soortgelijke verrichtingen.
Artikel25 In alle akten en handelingen is de vereniging steeds geldig vertegenwoordigd. door de handtekening van twee bestuurders zonder dat een bijzondere machtiging vanwege de Raad van Bestuur dient voorgelegd te worden. Alle rechtsvorderingen, hetzij als eiser, hetzij als verweerder, worden geldig gedaan uit naam van de vereniging door twee bestuurders.
Artikel 26 De Raad van Bestuur vergadert op bijeenroeping door de voorzitter, de ondervoorzitter of de afgevaardigd bestuurder. De oproepingen moeten ten minste drie dagen vóór de datum van de vergadering schriftelijk gebeuren. Bij hoogdringendheid kan hiervan afgeweken worden en kunnen bijeenroepingen op kortere termijn gehouden worden. De vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter of de ondervoorzitter of bij hun belet door de oudste in leeftijd aanwezige bestuurder.
Artikel 27 De Raad mag slechts beslissingen nemen over de punten die op de agenda vermeld zijn, tenzij de aanwezige leden eenparig
Vives pagina 148 van 158
akkoord zijn om ook over andere punten te beslissen. Om geldig te kunnen beslissen, dienen ten minste de helft van de bestuurders aanwezig te zijn. Indien de helft niet aanwezig is, kan een nieuwe vergadering bijeengeroepen worden die over dezelfde agendapunten kan beslissen, ongeacht het aantal aanwezigen. De beslissingen worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van hem die voorzit beslissend, behalve in geval van aanneming van nieuwe leden of van aanstelling- of afzetting van bestuursleden.
Artikel 28 De benoeming van de leden van de Raad van Bestuur en hun ambtsbeëindiging wordt openbaar gemaakt door neerlegging in het verenigingsdossier ter griffie van de rechtbank van koophandel, en van een uittreksel daarvan bestemd om in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad te worden bekendgemaakt. Uit die stukken moet in ieder geval blijken of personen die de vereniging vertegenwoordigen, de vereniging ieder afzonderlijk, gezamenlijk dan wel als college verbinden alsook de omvang van hun bevoegdheden.
HOOFDSTUK 5: DAGELIJKS BESTUUR
Artikel 29 Voor het dagelijks bestuur van de vereniging kan de Raad van Bestuur een secretaris aanstellen. Hij is bevoegd om namens de vereniging de dagelijkse briefwisseling te ondertekenen, alle kwijtingen en ontvangstbewijzen ten aanzien van financiële en andere instellingen en alle documenten tegenover de post, tol en vervoer te ondertekenen.
Artikel 30 Worden tot daden van dagelijks bestuur gerekend alle handelingen die dag aan dag moeten worden verricht om de normale gang van zaken van de vereniging te verzekeren en die, hetzij wegens hun minder belang, hetzij wegens de noodzakelijkheid een onverwijlde beslissing te nemen, het optreden van de Raad van Bestuur niet vereisen of niet wenselijk maken.
Artikel 31 De benoeming van de personen belast met het dagelijks bestuur en hun ambtsbeëindiging wordt openbaar gemaakt door neerlegging in het verenigingsdossier ter griffie van de rechtbank van koophandel, en van een uittreksel daarvan bestemd om in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad te worden bekendgemaakt. Uit die stukken moet in ieder geval blijken of de personen die de vereniging vertegenwoordigen inzake dagelijks bestuur, de vereniging ieder afzonderlijk, gezamenlijk, dan wel als college verbinden.
HOOFDSTUK 6: AANSPRAKELIJKHEID
Artikel 32 De bestuurders en secretaris zijn niet persoonlijk
Vives pagina 149 van 158
verbonden door de verbintenissen van de vereniging. Tegenover de vereniging en tegenover derden is hun verantwoordelijkheid beperkt tot de vervulling van de hun gegeven opdracht overeenkomstig het gemeen recht, het bepaalde in de wet en in de statuten en zijn ze aansprakelijk voor de tekortkomingen in hun (dagelijks) bestuur.
HOOFDSTUK 7: TOEZICHT
Artikel 33 Zolang de vereniging voor het laatst afgesloten boekjaar de drempelbedragen vermeld in arti¬kel 17, §5 V&S-wet niet overschrijdt, is de vereniging niet verplicht een commissaris te benoemen. Zodra de vereniging de drempelbedragen overschrijdt, wordt de controle op de financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid van de verrichtingen hierin weer te geven, aan een commissaris opgedragen, te benoemen door de algemene vergadering onder de leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren voor een termijn van drie jaar. Deze bepaalt ook de bezoldiging van de commissaris.
HOOFDSTUK 8: BOEKHOUDING
Artikel 34 Het boekjaar begint op 1 november en eindigt op 31 oktober. De boekhouding wordt gevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 V&S-wet en de daarop toepasselijke uitvoeringsbesluiten. De jaarrekening wordt neergelegd in het dossier gehouden op de griffie van de rechtbank van koophandel overeenkomstig het bepaalde in artikel 26novies V&S-wet. Voor zover van toepassing wordt de jaarrekening tevens neergelegd bij de Nationale Bank overeenkomstig het bepaalde in artikel 17, §6 V&S-wet en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten. De Raad van Bestuur legt de jaarrekening van het voorafgaande boekjaar alsook een voorstel van begroting ter goedkeuring voor aan de jaarlijkse Algemene Vergadering.
HOOFDSTUK 9: ONTBINDING
Artikel 35 De Algemene Vergadering zal worden samengeroepen ter bespreking van voorstellen m.b.t. de ontbinding voorgelegd door de Raad van Bestuur of door minimum 1/5 van alle leden. De samenroeping en agendering vinden plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 van deze statuten. De beraadslaging en beslissing over de ontbinding respecteert het quorum en de meerderheid gesteld in artikel 17 van deze statuten. De algemene vergadering kan de ontbinding alleen uitspreken onder dezelfde voorwaarden als die welke betrekking hebben op een wijziging van het doel of de doeleinden van de vereniging.
Artikel 36 Vanaf de beslissing tot ontbinding vermeldt de vereniging steeds dat zij “VZW in vereffening” is overeenkomstig
Vives pagina 150 van 158
artikel 23 V&S-wet.
Artikel 37 Ingeval het voorstel tot ontbinding wordt goedgekeurd, benoemt de Algemene Vergadering vereffenaar(s) waarvan zij de opdracht zal omschrijven.
Artikel 38 Ingeval van ontbinding en vereffening, beslist de Algemene Vergadering over de bestemming van het vermogen van de vereniging dat moet worden toegekend aan een andere vereniging zonder winstoogmerk met een gelijkaardig of verwant doel, werkzaam in België.
Artikel 39 voorwaarden, de benoeming en de ambtsbeëindiging van de vereffenaars, de afsluiting van de vereffening en de bestemming van het actief worden neergelegd ter griffie en bekendgemaakt in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad overeenkomstig het bepaalde in artikel 23 en 26 novies van de V&S-wet en de uitvoeringsbesluiten daaromtrent.
HOOFDSTUK 10 : HUISHOUDELIJK
REGLEMENT
Artikel 40 De Algemene Vergadering kan ter uitvoering van de statuten bij huishoudelijk reglement verder alle regelingen treffen die nuttig of noodzakelijk zijn voor de vereniging. Het huishoudelijk reglement en wijziging eraan wordt door de Algemene Vergadering in zijn geheel aangenomen of verworpen, en dit in dezelfde voorwaarden als deze onder art. 17 van deze statuten.
HOOFDSTUK 11: TOEGETREDEN LEDEN Artikel 41 Elke natuurlijke persoon, rechtspersoon of organisatie die de doelstellingen van de VZW ondersteunt, kan bij de VZW een mondelinge aanvraag indienen om toegetreden lid te worden. De raad van bestuur beslist in geheimhouding en zonder verdere motivatie dat een kandidaat niet wordt aanvaard als toegetreden lid. Toegetreden leden hebben enkel de rechten en plichten die in het huishoudelijk reglement worden omschreven. Toegetreden leden hebben geen stemrecht op de algemene vergadering. Toegetreden leden kunnen zich op elk ogenblik uit de VZW terugtrekken bij middel van een mondeling bericht gericht aan de secretaris van de raad van bestuur. Het ontslag wordt effectief met onmiddellijke ingang na dit bericht. Een ontslagnemend toegetreden lid zal echter wel verplicht worden tot de betaling van de lidmaatschapsbijdrage en tot de deelname in de kosten die goedgekeurd werden voor het jaar waarin het ontslag werd ingediend. Toegetreden leden die in strijd handelen met de doelstellingen van de VZW kunnen door een
Vives pagina 151 van 158
eenzijdig besluit van de raad van bestuur uitgesloten worden van lidmaatschap.
Daarna komen de werkende leden in een Algemene Vergadering bijeen en benoemen de leden van de Raad van Bestuur. De Raad van Bestuur is als volgt samengesteld en aangesteld tot en met de Algemene Vergadering van 2006 :
KENNIS NORBERT wonende te C. Huygenstraat 6 te 2050 Antwerpen;
VAN PASSEN PETER wonende te W. Vaesstraat 20 te 2050 Antwerpen;
VAN ELSACKER WILFRIED wonende te J. Van Brabantlaan 8 te 2050 Antwerpen;
DECEULAER FRANK wonende te Esmoreitlaan 3 b16 te 2050 Antwerpen;
AMPE KATRIEN wonende te Jonker van der Nootstraat 16 te 2050 Antwerpen; HERMANS KRISTEL wonende te Johan Jongkindstraat 8 te 2050 Antwerpen.
De Raad komt op zijn beurt bijeen en verdeelt de functies als volgt:
Voorzitter: KENNIS NORBERT voornoemd. Ondervoorzitter: DE CEULAER FRANK voornoemd. Secretaris: AMPE KATRIEN Voornoemd Penningmeester: VAN PASSEN PETER Voornoemd Verantwoordelijke jeugdcomité:VAN ELSACKER WILFRIED Voornoemd Verantwoordelijke feestcomité:HERMANS KRISTEL Voornoemd
en met bevoegdheden voorzien in art. 22. Aldus opgemaakt te Antwerpen op 25 november 2005 in twee exemplaren en ondertekend door alle werkende leden.
8.2
STAD BRUGGE
Politieverordening op de aanplakkingen – vaststelling.
De Gemeenteraad, Gelet op het decreet van 14 november 1789 betreffende de inrichting der municipaliteiten, inzonderheid artikel 50;
Vives pagina 152 van 158
Bijlage 2: Politieverordening van de stad Brugge op de aanplakkingen
Gelet op het besluit van de Regent dd. 29 december 1945; Overwegende dat het wild aanplakken op het grondgebied van de stad steeds meer uitbreiding neemt en het derhalve dringend noodzakelijk is maatregelen te treffen om verdere beschadiging van zowel private als openbare eigendommen te voorkomen;
Gelet op de gemeentewet, inzonderheid artikelen 75 en 78; Herzien de bestaande politieverordeningen ; Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen;
B E S L U I T :
Artikel 1. Worden als tijdelijke aanplakkingen aangezien alle gedrukte of geschreven aankondigingen, tekeningen, opschriften of plakbrieken, melding makend van een manifestatie of aktiviteit op een bepaalde datum of tijdens een bepaalde periode.
Artikel 2. Vooraleer aan te plakken is de aanplakker ertoe gehouden zich aan te bieden op het Hoofdcommissariaat van Politie ten einde er al de afdrukken te doen afstempelen en de lijst van de aanplakplaatsen te verkrijgen.
Artikel 3. Er mag enkel aangeplakt worden op de aanplakplaatsen en dit tussen zonsopgang en zonsondergang. Op een aanplakplaats mogen niet meer dan twee aanplakbrieven voor eenzelfde manifestatie worden aangeplakt.
Artikel 4. De plakbrieven der verkopingen en/of verpachtingen van huizen mogen ook op de te verkopen of te verpachten huizen aangeplakt worden. Aan de kerken, openbare bidplaatsen en tempels mogen enkel die plakkaten aangebracht worden die betrekking hebben op de godsdienstige plechtigheden of op de eredienst, die uitgaan van de kerkfabriek of door de wet bevolen worden.
Artikel 5. Het afrukken, bevuilen, schenden van aanplakbrieven, uitgehangen of aangeplakt overeenkomstig de bepalingen van onderhavige verordening is verboden.
Het overplakken mag slechts gebeuren vanaf de 15° dag na de afstempeling of als de aangekondigde manifestatie eerder voorbij is.
Artikel 6. Alle aanplakbrieven die in overtreding met een of ander artikel van onderhavige verordening uitgehangen worden, zullen ambtshalve weggenomen worden.
Artikel 7. Tegen de aanplakkers of, bij ontstentenis ervan, tegen de verantwoordelijke uitgever van de aanplakbrieven, of de inrichter van de aangekondigde activiteit, zal proces-verbaal worden opgesteld bij het wild aanplakken in de stad.
Artikel 8. De daders, de verantwoordelijke uitgever of de inrichters, zullen verplicht worden de kosten te betalen voor het reinigen en herstellen van de eigendommen, en/of openbare weg, beschadigd door het wild aanplakken.
Artikel 9. De overtreders van de bepalingen van dit reglement zullen bovendien gestraft worden met politiestraffen, d.w.z. met een gevangenisstraf van 1 tot 7 dagen en/of een boete van 15 tot 25 frank.
Vives pagina 153 van 158
Artikel 10. Onderhavig reglement zal afgekondigd worden overeenkomstig artikel 102 van de gemeentewet.
Aldus vastgesteld door de gemeenteraad in zitting van 15 mei 1984. De Secretaris, De Burgemeester-Voorzitter, R. Lombaerts F. Van Acker
Het College van Burgemeester en Schepenen, Gelet op de beraadslaging van de gemeenteraad dd. 15 mei 1984 houdende invoeren van een politieverordening op de aanplakkingen; Gelet op artikel 102 van de gemeentewet; BEVEELT de bekendmaking van dit besluit door middel van aanplakkingen. Brugge, 25 mei 1984.
De Secretaris, Burgemeester en Schepenen, R Lombaerts F. Van Acker
8.3 Bijlage 3. Politieverordening van de
stad Brugge betreffende het uitdelen van publiciteitsmiddelen, pamfletten, geschriften, strooibriefjes, reclamefolders, voorwerpen en dergelijke op de openbare weg of op het openbaar domein.
STAD BRUGGE
Politieverordening betreffende het uitdelen van publiciteitsmiddelen, pamfletten, geschriften, strooibriefjes, reclamefolders, voorwerpen en dergelijke op de openbare weg of op het openbaar domein.
De Gemeenteraad,
Gelet op de nieuwe gemeentewet bekrachtigd bij de wet van 26 mei 1989, inzonderheid op artikel 135, § 2, ingevoegd bij de wet van 27 mei 1989, op artikel 119 hernummerd bij de wet van 27 mei 1989 en gewijzigd bij het KB van 30 mei 1989, en op artikelen 112 en 114 vervangen bij de wet van 8 april 1991;
Overwegende dat de gemeentelijke overheid tot taak heeft haar inwoners de voordelen te verschaffen van een goede politie, meer bepaald betreffende de openbare reinheid, veiligheid, orde en rust;
Overwegende dat het maken van publiciteit, van reclame en dergelijke, en het uitdelen van pamfletten en strooibriefjes op de openbare weg of op het openbaar domein, het veilig verkeer in het gedrang kunnen brengen en de openbare rust kunnen verstoren;
Overwegende dat evenementen op de openbare weg of op het openbaar domein regelmatig oorzaak zijn van vervuiling van de straten en de pleinen als gevolg van het wegwerpen of achterlaten van drukwerken, voorwerpen en dergelijke, waarvoor publiciteit of reclame gemaakt werd;
Op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen ;
Vives pagina 154 van 158
VERORDENT :
Artikel 1.
1. Het is verboden zonder voorafgaande en schriftelijke kennisgeving aan de Burgemeester, publiciteitsmiddelen, pamfletten, strooibriefjes, geschriften, reclamefolders, voorwerpen en dergelijke, op de openbare weg of op het openbaar domein uit te delen of te verspreiden.
2. Die schriftelijke kennisgeving moet : a. de plaats vermelden waar de uitdeling of de verspreiding zal gebeuren; b. de identiteit en het adres vermelden van de persoon die verantwoordelijk is voor de uitdeling of de verspreiding ; c. op voorhand en minstens binnen de hierna vermelde termijnen bij de Burgemeester toekomen: i. vijftien dagen als het om commerciële publiciteitsmiddelen, pamfletten, strooibriefjes, geschriften, reclamefolders, voorwerpen en dergelijke gaat ii. achtenveertig uren voor niet-commerciële publiciteitsmiddelen, pamfletten, strooibriefjes, geschriften, reclamefolders, voorwerpen en dergelijke; iii. achtenveertig uren voor de tijdens de verkiezingscampagnes uitgedeelde of verspreide pamfletten, strooibriefjes, geschriften en dergelijke die uitsluitend betrekking hebben op de wettelijk voorziene verkiezingen.
Artikel 2. Op de publiciteitsmiddelen, pamfletten, strooibriefjes, geschriften, reclamefolders en dergelijke moet goed in het oog springend de naam en het adres van de verantwoordelijke uitgever vermeld staan alsmede dat het verboden is het stuk op de openbare weg te werpen.
Artikel 3.
1. Naast de in artikel 1 opgelegde voorafgaande kennisgeving aan de Burgemeester moet, vooraleer overgegaan wordt tot de uitdeling of de verspreiding van publiciteitsmiddelen, pamfletten, strooibriefjes, geschriften, reclamefolders, voorwerpen en dergelijke, op de openbare weg of op het openbaar domein, de indirecte belasting op het gebruik van de openbare weg eveneens vereffend zijn.
2. De uitdeler of verspreider moet het betalingsbewijs steeds bij zich hebben en het op verzoek van de politie of de rijkswacht onmiddellijk vertonen.
Artikel 4. De publiciteitsmiddelen, pamfletten, strooibriefjes, geschriften, reclamefolders, voorwerpen en dergelijke die in de onmiddellijke omgeving van de uitdeling op de openbare weg of op het openbaar domein werden weggeworpen, moeten door de verdeler(s) opgeraapt worden.
Bij nalatigheid zal het stadsbestuur van ambtswege de achtergelaten exemplaren, voorwerpen en dergelijke laten opruimen, dit op kosten van de verantwoordelijke voor de uitdeling.
Artikel 5.
Vives
155 van 158
pagina
Het is verboden :
1. De voorbijgangers lastig te vallen of het verkeer op de openbare weg of op het openbaar domein te hinderen of onveilig te maken bij het uitdelen van publiciteitsmiddelen, pamfletten, strooibriefjes, geschriften, geschriften, reclamefolders, voorwerpen en dergelijke;
2. zonder voorafgaande en schriftelijke toestemming van de gebruiker en/of eigenaar, publiciteitsmiddelen, pamfletten, strooibriefjes, geschriften, reclamefolders, voorwerpen en dergelijke, aan te brengen of aan te plakken op roerende goederen op of langs de openbare weg of op het openbaar domein.
3. Publiciteitsmiddelen, pamfletten, strooibriefjes, geschriften, reclamefolders, voorwerpen en dergelijke op de openbare weg of op het openbaar domein uit te delen of te verspreiden
a. tussen zonsondergang en zonsopgang, b. op zon- en feestdagen, c. de dagen waarop de Heilig Bloedprocessie of de Gouden Boomstoet rondgaat, of enig ander historisch evenement plaatsvindt.
Artikel 6.
De specifieke huis-aan-huis bedelingen van voorwerpen, reclamefolders en dergelijke, vallen niet onder de toepassing van deze politieverordening.
Artikel 7.
De Burgemeester kan vrijstellingen verlenen van de voorschriften van deze politieverordening.
Artikel 8. Overtredingen van onderhavige verordening zullen bestraft worden met een gevangenisstraf van maximaal 7 dagen en een geldboete van maximaal 25 frank of met één van deze straffen alleen. Alles wat gediend heeft bij de overtreding zal in beslag genomen worden met het oog op eventuele verbeurdverklaring.
Artikel 9.
Onderhavige verordening wordt bekendgemaakt door middel van een aanplakbrief.
Artikel 10.
Afschrift van dit besluit wordt binnen de achtenveertig uren in drievoud gestuurd aan de Gouverneur van de provincie West-Vlaanderen voor kennisgeving aan de bestendige deputatie van de provincieraad en voor melding in het bestuursmemoriaal van de provincie.
Tevens wordt van dit besluit dadelijk een afschrift gestuurd aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge en aan de griffie van de politierechtbank te Brugge.
Aldus vastgesteld in de gemeenteraad van 29 juni 1993.
De Stadssecretaris, De Burgemeester-Voorzitter, F. DE VRIESE F. BOURDON
Vives pagina 156 van 158
8.4 Bijlage 4: Politieverordening van de stad Brugge betreffende het gebruik van de openbare weg
STAD BRUGGE
Gebruik openbare weg
Politieverordening betreffende het gebruik van de openbare weggecoördineerde versie (hervastgesteld in zitting van de G.R. dd.24.09.85 - leg. F. Van Acker - en gewijzigd in zitting van de G.R. dd. 29.04.03 - leg. P. Moenaert : aanvulling met art.6bis en vervanging art. 7)
Artikel 1. Het is verboden om het even welke voorwerpen, levende wezens, bomen of gewassen op de openbare weg te plaatsen.
Artikel 2.
Uitzonderingen op dit verbod kunnen toegestaan worden door het College van Burgemeester en Schepenen, bij langdurig gebruik van gemeentewegen, en door de heer Burgemeester of zijn gemachtigde, in alle overige gevallen. De schriftelijke aanvraag daartoe moet uiterlijk één maand vóóraf bij het stadsbestuur toekomen.
De afgeleverde toelating ontslaat de aanvrager niet van de verplichting de toelating te bekomen van het bestuur dat de weg beheert, zo het geen gemeenteweg betreft, of van de andere verplichtingen, voorgeschreven door wetten of algemene of gemeentelijke of provinciale verordeningen in dat verband.
Artikel 3.
In afwijking van art. 2 kan in dringende gevallen en/of bij korststondige gebruik de toelating verleend worden door de Burgemeester of zijn gemachtigde.
Artikel 4.
De toelating verleend overéénkomstig art. 2 en 3 is van tijdelijke aard en niet overdraagbaar; de verkrijger kan er geen erfdienstbaarheid of recht op onherroepelijke vergunning uit afleiden.
De verkrijger dient de voorwaarden, vervat in de toelating, na te leven.
De Burgemeester evenals, voor de gemeentewegen, het College van Burgemeester en Schepenen, kunnen ten allen tijde de bewuste machtiging intrekken, schorsen, of wijzigen. De verkrijger moet zich naar dit bevel schikken, zonder aanspraak te kunnen maken op welke vergoeding of schadeloosstelling ook.
Wordt aan dit bevel geen gevolg gegeven, dan kan het College van Burgemeester en Schepenen of de heer Burgemeester of zijn gemachtigde, de voorwerpen doen wegnemen, op kosten en risico van de verkrijger.
Artikel 5.
De toelating tot het gebruik van de openbare weg wordt verleend op risico van de verkrijger, zonder dat hieruit voor het stadsbestuur enige verantwoordelijkheid voortvloeit.
Vives
157 van 158
pagina
Artikel 6.
De verkrijger is verplicht zich te schikken naar de bijkomende verordeningen of reglementen die de gemeenteraad na het van kracht worden van onderhavige verordening kan invoeren, zonder aanspraak te kunnen maken op welke vergoeding of schadeloosstelling ook.
Artikel 6bis.
Het is de uitbaters van handelsinrichtingen verboden om voorbijgangers op de openbare weg naar hun zaak trachten te lokken door hen aan te klampen, ongevraagd aan te spreken, of dat te laten doen door het personeel.
Dit verbod geldt niet voor deelnemers aan markten, braderieën en kermissen tijdens de duur van de evenementen.
Artikel 7.
Voor zover er door federale, regionale of provinciale reglementeringen geen andere straffen zijn voorzien, worden overtredingen van de bepalingen van onderhavige verordening, of van de voorwaarden van de toelating, gestraft met een gevangenisstraf van 1 tot 7 dagen en/of een geldboete van 1 tot 25 euro.
Overtredingen van de verbodsbepalingen in artikel 6bis dor houders van een toelating tot gebruik van de openbare weg aan hun zaak, worden als volgt gesanctioneerd : een eerste vaststelling geeft aanleiding tot een waarschuwing; een tweede vaststelling geeft aanleiding tot schorsing van de toelating gedurende een week; een derde vaststelling geeft aanleiding tot schorsing van de toelating gedurende een maand; een vierde vaststelling geeft aanleiding tot intrekking van de toelating. Men dient zich meteen en geheel naar die gebeurlijke schorsings- of intrekkingsbeslissing te schikken. Zo niet, kan het stadsbestuur desgevallend ambtshalve tot weghaling of verwijdering overgaan op kosten en risico van de overtreder.
Artikel 8.
Bij wijze van overgangsmaatregel worden alle huidige permanente gebruikers van de openbare weg geacht in het bezit te zijn van een toelating daartoe, geldig van 31 oktober 1985.
Artikel 9.
Bij het van kracht worden van huidige verordening worden alle bepalingen in verband met het gebruik van de openbare weg, opgenomen in de politieverordeningen opgesteld door de gemeenteraden van de op 1 januari 1971 samengevoegde gemeenten Assebroek, Brugge, Dudzele, Koolkerke, Lissewege St.-Andries, St.-Kruis, St.-Michiels, ingetrokken, alsook de desbetreffende verordeningen uitgaande van de gemeenteraden van Heist, Loppem, Oostkamp, Ramskapelle, voor zij betrekking hebben op de gebiedsdelen die thans tot het grondgebied van de stad Brugge behoren.
Artikel 10.
De verordening zal bekendgemaakt worden zoals voorgeschreven door artikel 102 van de Gemeentewet.
Vives pagina 158 van 158