
3 minute read
Neutelings Riedijk Ontwerp voorde INC-groep van Meyer a[ Van
besluitvormingsproces. Maar die qua vormentaal en typologie suggereren dat hier voornamelijk volledige gezinnen in traditioneel buurtverband leven. De voorzieningen en publieke ruimte die hierbij behoren ontbreken. Schuin gekapte, naar binnen gekeerde huizen verdringen elkaar op te kleine kavels, waartussen ruim baan gemaakt is voor de eerste en tweede auto. Deze moeten immers alle aspecten die een cluster tot een vooroorlogse woonbuurt kunnen maken compenseren. De auto maakt de wereld bereikbaar. Tzonis en Lefaivre hebben er terecht op gewezen dat romantische architectuur van oorsprong kritisch is. Een architectuur die zich afzet tegen de gevestigde orde en tegen de kleurloosheid van het algemeen geaccepteerde. Gezien het succes van de interieurbranches en daaraan gelieerde programma’s en publieksbladen, kan nauwelijks nog ontkend worden dat de behoefte aan een meer sensuele architectuur bestaat. De opgave is om hier op een eigentijdse manier vorm aan te geven. Architectuur die zich richt op het oproepen van een pseudo-verleden, maakt zich schuldig aan misleiding.
Nieuwe dogma’s
Het modernisme is in Nederland niet vervangen door een postmodernisme dat herkenbaar is aan bepaalde stijlkenmerken. Integendeel, heterogeniteit in de gevelarchitectuur is troef. Maar die heterogeniteit is, om met Neutelings te spreken, hooguit twintig centimeter dik. Toch zijn er wel nieuwe dogma’s ontstaan. De meest dominante is het primaat van een benepen contextualiteit bij legitimatie en toetsing van een ontwerp. Een contextualiteit die zich uitsluitend richt op het gevelbeeld. Alsof de context slechts één oplossing zou toestaan die, door een maximum aan aanpassingsvermogen, voor iedereen acceptabel is. Een dergelijke contextualiteit is echter een problematisch criterium. Soms forceert ze tot een gevelarchitectuur, waarbij de nieuwe functies met veel gepuzzel verborgen zijn achter een historiserend decor. Dan is architectuur gereduceerd tot stijlimprovisatie. Zodra contextualiteit de creativiteit tot het vinden van de meest geëigende oplossing verdringt, impliceert dit dat het bestaande automatisch beter is dan het nieuwe. Tegelijkertijd staat contextualiteit haaks op het hedendaagse individualisme. Een beperkte contextualiteit houdt hooguit de illusie in stand dat de stad op het niveau van het ensemble een samenhangend geheel is. Ze is een voedingsbodem voor decorbouw. In die zin is er geen onderscheid tussen nieuwe binnenstedelijke programma’s, die verborgen worden achter woninggevels en standaardkantoren op perifere lokaties, met een no-nonsense gevel.
Paarse architectuur
Het woord ideologie is uit het vocabulaire van architecten verdwenen. Ze volgen daarmee de maatschappelijke en politieke trends. Als zelfs politici er niet meer toe in staat zijn, of er uit p.r.-overwegingen geen belang meer aan hechten om de maatschappelijke problemen duidelijk te formuleren, waarom zouden architecten zich er dan wel om bekommeren? Ondertussen wordt het zogenaamde marktdenken dat alle sectoren van de samenleving doordringt, eerder als een onontkoombaar gegeven, dan als een ideolo-
gie gezien. De architectuur zweeft tussen een vaag humanisme en een weinig gearticuleerd consumentisme. Ze ontdoet zich daarbij in haar vocabulaire van de laatste restanten modernisme. De heterogeniteit van de Nederlandse architectuur voldoet aan de gedifferentieerde vraag van de laat-kapitalistische samenleving. Ze zoekt en vindt de niches in de markt. Maar achter het heterogene beeld gaat een verregaande standaardisatie schuil. Vernieuwing van de typologie van gebouwen vindt nauwelijks plaats. Kantoren, scholen, ziekenhuizen, gevangenissen, woningen; in wezen is er vooral veel meer van hetzelfde. Van een echte marktwerking waarbij de consument kan kiezen uit een grote variatie aan ruimtelijk verschillend georganiseerde gebouwen, is nauwelijks sprake. Centraal Beheer was vijfentwintig jaar lang het meest experimentele kantoorgebouw in Nederland, totdat het vorig jaar gezelschap kreeg van de vpRO-villa. Met de ontideologisering van de architectuur is de reflectie op het eigen vakgebied grotendeels verdwenen. Architectuur wordt steeds meer opgevat als een gebied van persoonlijke fascinaties. De reflectie op maatschappelijke en stedelijke problemen is grotendeels uitbesteed aan de institutionele kaders, met in het centrum het nal Veranderingen in het wonen en werken, de segregatie van de stad, de tekortkomingen van het Vinexbeleid, de problematiek van de vastgelopen mobiliteit, de uitbreiding van de mainports, het dichtslibben van Nederland; de problemen worden wel gesignaleerd, maar zijn in sterke mate ondergebracht in culturele manifestaties, symposia en prijsvragen, die nauwelijks gerelateerd zijn aan de sociaal-economische realiteit van alledag. De vergaande en zich nog steeds uitbreidende institutionalisering van Nederland is veel sterker van invloed op de architectuur dan de zogenaamde werking van de markt. De burger is door allerlei vormen van regelgeving beschermd tegen zichzelf en anderen. Van Bouwbesluit tot Arbowet; van energie-prestatienorm tot kwaliteits-prestatienorm, er kan in ons overgereguleerde land letterlijk niets gebeuren wat onvoorzien is. Deze institutionalisering is een taaie erfenis van het modernisme, een volledig bureaucratische versie van het idee van de maakbare samenleving. Ondanks de economische welvaart leidt deze controle zonder idealen tot een bouwproduktie, die er achter de gevels onwaarschijnlijk gelijksoortig uitziet.
