Froukje: groen in quarantainseizoen/ Column Jackie de Bree
haar nieuwe EP geschreven in een moment van frustratie. ‘Dat nummer gaat over mensen die alleen maar om geld geven’, vertelt ze. Een veelzijdig repertoire aan onderwerpen dus, maar waar haalt Froukje haar ideeën vandaan? ‘Uit allerlei verschillende dingen’, antwoordt ze enthousiast. ‘Boeken, films, muziek, inspirerende personen uit mijn omgeving: ik kan overal wel een idee uit halen!’ Alle toffe dingen die ze tegenkomt, stuurt ze naar zichzelf in een groepsapp om ze niet te vergeten. ‘Als ik een specifiek iemand moet noemen die me inspireert, is het Stromae’, voegt ze toe. ‘Zijn diepe teksten en goede beats vind ik heel tof en herken ik ergens wel in mijn eigen muziek.’ Op de vraag met welke muzikanten ze graag samen wil werken, antwoordt ze bescheiden: ‘Typhoon vind ik heel cool, maar joh, ik weet niet of zulke grote namen me kennen.’ Desalniettemin heeft ze al een grote naam aan de haak geslagen. ‘Ik heb samen met Pepijn Lanen een nummer geschreven voor mijn aankomende EP’, vertelt Froukje met glimmende ogen. Een leuke samenwerking, maar het zal niet bijdragen aan haar bekendheid. Dat was ook niet haar bedoeling: ‘Zijn naam is in kleine lettertjes te lezen in de credits, want ik wil niet interessant doen omdat ik met een grote naam heb samengewerkt’. Waar het nummer over gaat, wil ze nog niet kwijt. ‘Ik wil wel meer vertellen over mijn nieuwe EP hoor’, vertelt Froukje glunderend. Op deze plaat zal ze verschillende kanten van zichzelf laten zien. Komt er misschien een coronalied aan? ‘Nee’, antwoordt ze stellig. ‘Ik kan het woord “corona” niet meer horen en ik kan het denk ik ook niet uit mijn mond krijgen als ik het moet zingen!’ ANS
HET SCHAAMROOD Tweedejaarsstudent Jackie de Bree observeert zo nu en dan confronterende situaties. Doorgaans blijkt daaruit dat gevoelens van schaamte vaker op de loer liggen. Zowel voor haar als haar omgeving. In deze column beschrijft zij met licht ironische toon zo’n geval. Op een van de laatste zonnige dagen zat ik met een vriend op straat toen een van de welbekende stadszwervers ons benaderde. Al graaiend naar wat muntjes hoorde ik hoe mijn vriend de zwerver afwimpelde: ‘Kleingeld heb ik niet, maar een baan wel.’ Vervolgens keerde hij de man zijn rug toe. Ik keek vuil op naar mijn vriend en schudde verontschuldigend mijn hoofd richting de dakloze. Het leek hem allemaal koud te laten. Zijn gezichtsuitdrukking vertrok pas toen ik hem de tachtig cent gaf. Even later vroeg mijn vriend verontwaardigd waarom ik het geld had gegeven. Het sociale vangnet in Nederland is immers stevig genoeg en de meeste zwervers besteden hun bedelverdiensten bovendien aan drugs, stelde hij. Ik koos een gevoeliger argument: ‘Wat moet iemand wel niet overkomen om in zo’n vernederende positie te belanden dat hij gedwongen is te bedelen?’ ‘Allemaal projectie en plaatsvervangende schaamte!’ zei mijn vriend. ‘Jij kunt toch niet weten hoe het leven van die zwerver er echt uitziet?’ Volgens hem gaf ik de man geen geld uit medelijden om zijn toestand, maar uit projectie van mijn eigen situatie. Ik zou namelijk veronderstellen dat de zwerver bij het bedelen gebukt gaat onder een grote dosis schaamte en vernedering en mijn medeleven hiervoor drukte ik dan uit in een bijdrage. Juist omdat de levens van mij en de dakloze zoveel verschillen, zullen onze percepties vast ook afwijken. Want om lang en effectief te kunnen bedelen, moet je je als zwerver over je grootste gevoelens van schaamte heen zetten. ‘Te veel schaamte belemmert je erin een groot aantal mensen te benaderen’, legde mijn vriend uit. Daar had hij een punt. Hoewel ik meende slechts oog te hebben voor zijn situatie, gaf ik de zwerver het geld alleen maar omdat ik dacht vanuit mijn eigen wereldje. Hoe oprecht is mijn liefdadigheid nog als ik daarbij meer stilsta bij mijzelf dan bij de ander? Ik staarde wat beduusd voor me uit. Mijn bijdrage leek slechts een gift aan mijzelf te zijn. De plaatsvervangende schaamte maakte ruimte voor persoonlijke schaamte. Als ik niet buiten mijn eigen perceptie weet te stappen, heeft het weinig morele zin een zekere schijn hoog te houden. Toch valt het nog te bezien hoe gemakkelijk het weigeren van een bedelende hand me af gaat.