ARTIKEL
HET TERUGHALEN VAN SYRIËGANGERS EN HUN KINDEREN: EEN KWESTIE VAN RECHTSMACHT? Sinds de val van het IS-kalifaat in 2019 staan staten voor de vraag of er actief moet worden gewerkt aan de repatriëring van onderdanen die vrijwillig naar Syrië zijn afgereisd om daar voor IS te vechten: de zogenaamde Syriëgangers. Meerdere Europese regeringen stellen zich op het standpunt dat Syriëgangers, door zich bewust aan te sluiten bij IS, het vertrouwen op hulp van hun thuisland hebben verspeeld.1 Het gevolg hiervan is dat Syriëgangers, samen met hun vrouwen en (in Syrië) geboren kinderen, massaal worden vastgehouden in kampen. In onder andere Nederland en Frankrijk heeft dit strenge repatriëringsbeleid geleid tot juridische procedures waarin een direct beroep werd gedaan op het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en andere mensenrechtelijke verdragen.2 In deze procedures stelden de eisers onder meer dat, door niet te repatriëren, de regeringen zich schuldig maken aan schending van de artikelen 2 (het recht op leven) en 3 (het verbod op foltering en andere onmenselijke of vernederende behandeling) van het EVRM. Het beroep op deze rechten werd gedaan onder verwijzing naar de erbarmelijke omstandigheden binnen de kampen waarin de Syriëgangers zich momenteel bevinden.
Juni 2020 | ALIBI Magazine
Zowel de Nederlandse als de Franse rechters waren van oordeel dat de uit het EVRM voortvloeiende rechten in dit geval niet direct kunnen worden ingeroepen. Volgens de rechters kan Nederland noch Frankrijk enige effectieve controle uitoefenen over het Syrische territorium, waardoor de erbarmelijke omstandigheden van de Syriëgangers buiten de rechtsmacht van de staten vallen. Terwijl de Nederlandse zaak eind dit jaar nog door de Hoge Raad wordt behandeld, heeft de Franse hoogste rechter de eerdere vonnissen al bevestigd. De Franse eisers lieten het er echter niet bij zitten en hebben een klacht ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM). Het EHRM heeft de Franse klacht inmiddels gecommuniceerd aan de Franse regering en heeft daarbij enkele vragen gesteld die voor het uiteindelijke oordeel leidend zullen zijn. Een van de vragen ziet rechtstreeks op het hierboven geschetste knelpunt: “Vallen de door verzoekers in de onderhavige zaak aangevoerde feiten binnen de werkingssfeer van het verdrag [lees: EVRM], de rechtsmacht van Frankijk
JORDY ESSCHENDAL Bachelorstudent Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam
“MEERDERE EUROPESE REGERINGEN STELLEN ZICH OP HET STANDPUNT DAT SYRIËGANGERS, DOOR ZICH BEWUST AAN TE SLUITEN BIJ IS, HET VERTROUWEN OP HULP VAN HUN THUISLAND HEBBEN VERSPEELD”
17