Ruimte + Wonen #3 2022

Page 1

RIJKSREGIE

#3/2022
Vakblad over de leefomgeving voor ruimtelijke professionals en woonexperts

Ruimte en Wonen wordt mede mogelijk gemaakt door onze partners. Een partner van Ruimte en Wonen geniet van veel aantrekkelijke voordelen, waaronder een korting op het lidmaatschap en een profielpagina op deze website. Omdat het partnerschap in onderling overleg wordt ingevuld, sluiten de voordelen precies aan bij de behoeftes van de partner.

Heb je ook interesse om partner te worden, neem dan contact op met Yvette Vierhout via telefoonnummer 073-2051028 of via e-mail y.vierhout@aeneas.nl

Meer informatie over deze bedrijven en het partnerschap staat op ruimteenwonen.nl/partners

Inhoud

Aanpak van het Rijk

Water en bodem sturend Adaptatie

ARTIKELEN

06 Bespreking ruimtelijke ordeningsbrief

Vier auteurs over een brief van vier maanden geleden

16 Staat de Omgevingswet haaks op rijksregie?

De roep om nationale regie

32 Bouwen in de laaggelegen polder Rijnenburg, wel of niet doen?

In gesprek met Dijkgraaf Jeroen Haan

46 Adaptiviteit bij de woningbouwopgave Adaptiever leren werken

56 Bouw flexwoningen

In gesprek met Erik Gerritsen

66 Voor iedereen eerst een woning

Leren van de Finse daklozenaanpak

INTERVIEWS

26 Renaissance van het ruimtelijk domein Interview met Peter Glas

EN VERDER

04 Hoofdredactioneel

De gewaardeerde fysieke leefomgeving

40 Beeldessay Droog veen

64 Column

Een heet najaar op de woningmarkt

74 Recensie Oases in de stad

COVER Foto Frans Berkelaar

1
THEMA RIJKSREGIE

Auteurs

Annemiek Rijckenberg

2
Anne - Jo Visser Amsterdamse Federatie van Woningbouwcorporaties Zelfstandig adviseur stedelijke ontwikkeling Bert Pots Zelfstandig journalist Bob Witjes Aedes Evamarije Smit Directeur Aeneas Media Leo Pols Planbureau voor de Leefomgeving Like Bijlsma Planbureau voor de Leefomgeving Lilian van Karnenbeek Universiteit Utrecht Maarten Hoorn Platform 31 Aan dit nummer werkten mee:
3 RUIMTE + WONEN NETWERK
Paul Gerretsen Vereniging Deltametropool Theo Stauttener Stadkwadraat Marc Wessels Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

De gewaardeerde fysieke leefomgeving

De ruimte in Nederland is beperkt. Dat Nederland enorme opgaven in de fysieke leefomgeving heeft weten we dus al lang. Dat is geen nieuwe informatie. Nieuw lijkt wel het breed gedragen gevoel van urgentie. Dat er een gevoel van urgentie heerst, blijkt vooral uit het nieuwe toverwoord ‘crisis’ dat sinds een aantal maanden ineens overal opduikt. Er wordt veelvuldig bericht over de ‘woningcrisis’, de ‘klimaatcrisis’ en de ‘stikstofcrisis’. En dat is (nog lang) niet alles. We zitten middenin een ‘energiecrisis’, en stevenen af op een

‘waterkwaliteitscrisis’. Het zal niemand zijn ontgaan: de vele crises concentreren zich allemaal in de fysieke leefomgeving.

De crises worden steeds zichtbaarder in de fysieke leefomgeving. Dat gold de afgelopen maanden in ieder geval voor de kli maatcrisis. De enorm hete zomerdagen resulteerden in dichtzittende gordijnen en met aluminium beplak te ramen. Het gebrek aan neerslag heeft de natuur verdord en de bodem ver droogd. De waterstanden van de grote rivieren zijn laag. Deltacommissaris Peter Glas zegt, in een interview in dit nummer, dat de lage waterstanden ‘in de zomerperiodes (…) wel het nieuwe normaal kunnen worden’. Iets an ders dat steeds zichtbaar der wordt in de fysieke leefomgeving is de bodem

4
In politiek Den Haag lijkt het gevoel van urgentie niet langer te ontbreken”

die op sommige plekken in Nederland sluimerend daalt. De opgehoogde drempels en verzakkende tegels en rijbanen tonen de inklinking en verzak king van de Goudse bo dem, zo laat het beeldes say in dit nummer illustratief zien. Toch zijn niet alle crises even direct zichtbaar in de fysieke leefomgeving. Dat onder streept Theo Stauttener in zijn column, waarin hij de aandacht vestigt op de verdiepende woningcrisis.

Hoe (on)zichtbaar de crises ook zijn, één ding is zeker: het is nu tijd voor actie. Nietsdoen is geen optie. Dat realiseert ook kabinet-Rutte IV zich ein delijk. In politiek Den Haag lijkt het gevoel van urgentie niet langer te ontbreken. Door de op eengestapelde crises is de fysieke leefomgeving (weer) hoog op de politie ke agenda beland. Het Rijk heeft aangekondigd

dat zij opnieuw de regie gaat voeren. Dat wil zeg gen: een richtinggevend toekomstbeeld en een integrale aanpak om de urgente ruimtelijke opga ven op te pakken. Het Rijk waardeert de fysieke leef omgeving dus weer. Dat is goed nieuws en aan te moedigen. Het is te hopen dat die herwaardering een permanent karakter heeft. De belangstelling voor de fysieke leefomgeving mag in politiek Den Haag niet opnieuw wegzakken.

Is de aangekondigde rijksregie dan de oplos sing voor alle crises? Ik ben bang van niet. Laat de rijksregie niet de ver wachting wekken dat alle urgente ruimtelijke opga ven opgelost zullen (of kunnen) worden. Alle oplossingen vragen im mers om ruimte. Er moe ten dus strategische keu zes gemaakt worden over de (her)verdeling van de Nederlandse ruimte. Dat

is onontkoombaar. Her lees de eerste zin van dit redactioneel nog maar eens. Het wordt dus inte ressant (én spannend) als we stilstaan bij de ingrij pende ruimtelijke keuzes die de rijksregie tot ge volg heeft. En hoewel er de komende maanden nog verschillende knopen doorgehakt zullen wor den, krijgt de rijksregie inmiddels vorm. De hoog ste tijd om in dit nummer wat uitvoeriger bij die aangekondigde rijksregie stil te staan.

5 HOOFDREDACTIONEEL
Lilian van Karnenbeek Universiteit Utrecht

Reactie 100 dagenbrief Hugo de Jonge

Vier auteurs over een brief van vier maanden geleden? De halve redactie wilde zich verdiepen in het eerste inhoudelijke verhaal over de ruimtelijke ordening sinds het afschieten van de Vijfde nota. Zodoende treft u nu vier verschillende invalshoeken achter elkaar. Een meer filosofisch stuk van Annemiek Rijckenberg, een analyse van de aard van de verschillende programma's en de benodigde onderlinge samenhang door Leo Pols, en een herinnering aan het belang van een praktische aanpak van de woningcrisis door Bob Witjes. Paul Gerritsen sluit af met een vlijmscherp betoog over belang en inhoud van echte ruimtelijke ordening.

Paul Gerretsen, Bob Witjes, Annemiek Rijckenberg, Leo Pols
7

Moraal en geld

Door Annemiek Rijckenberg

Mei 2022 lijkt alweer lang geleden, de stikstofrellen en het ter Apelschandaal waren nog niet losgebarsten, het regende af en toe en we kregen de Ruimtelijke or deningsbrief van Hugo de Jonge.

Wat een krachtige geluiden. Regie her nemen, op basis van participatie; water en bodem sturend voor alle ruimtelijke plan nen; meervoudig ruimtegebruik: de natio nale ruimtelijke ordening in Nederland is terug! En een programma Mooi Nederland om de regie op samenhang in ruimtelijke kwaliteit en identiteit te borgen. Over de betekenis van deze laatste kruiwagen schijnbaar tegenstrijdige begrippen wil ik me nu even niet buigen: ik word blij van Mooi Nederland. Na dat vliegtuigje van Rudy Stroink over de Randstad met minis

nale omgevingsvisie). Daarin moeten nati onale doelen en keuzes in hun onderlinge samenhang worden opgenomen, met ruimte voor regionale uitwerking. De on geplande landelijke “pilot-stikstofkaart” is natuurlijk heel leerzaam.

De Rli vraagt ook aandacht voor de uit voeringskracht. De provincies, regio’s en gemeenten lijden onder kennistekort, ca paciteitsgebrek en ontoereikende budget ten. Dat vraagt om extra budget, maar bo venal om het samenvoegen van rijksbudgetten voor regionale plannen. Dit z.g. ontschotten zou een baaierd aan idee en en energie opleveren, al was het maar door het vervallen van sectorale en af stemmings-overleggen en tijdrovende aan vragen en indieningen voor de verschillen de potjes.  Helaas is dít advies nog niet overgenomen, en ik durf het ook nauwe lijks meer op te schrijven. Wie zou bijvoorbeeld het heilige MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport), het speeltje van alle auto-minnende ministers, durven decentraliseren? Daar zijn de jeugdhulpverlening of de Bijstandswet toch veel ge schikter voor?

ter Cramer achterin hebben we daar zo weinig meer over gehoord, alle inspannin gen van Rijksadviseurs en coalities voor ruimtelijke kwaliteit ten spijt.

Er zijn veel adviezen en onderzoeken verschenen vorig jaar, die ook zijn ver werkt in de beleidsvoornemens lijkt het wel. De Raad voor de leefomgeving en in frastructuur (Rli) boekt veel succes met haar pleidooi voor een sterkere regierol Rijk met een NOVI-plus (aangepaste natio

Het is de vraag of de uitvoe ringskracht op tijd versterkt kan worden om alle urgente opgaven aan te pakken, en hoe de Omgevingswet gaat helpen. Dat hangt weer samen met de te genstrijdige doelen om enerzijds het aan tal wetten en regels te verminderen en ver eenvoudigen, een (Europese) neoliberale trend die op zijn einde loopt, en anderzijds ruimte te bieden aan maatschappelijke en economische initiatieven en de energie van onderop. En dan worden de motieven en moraal van partijen erg belangrijk.

8 AANPAK VAN HET RIJK
“De nationale ruimtelijke ordening in Nederland is terug!”

Trees van der Schoot vatte de Nederland se houding tegenover regels aardig samen in Binnenlands Bestuur op 29 juli jl. Als iets niet verboden is, dan mag het. Als het niet verplicht is, hoeft het niet. Staat er geen sanctie op overtreding? Wordt er niet gehandhaafd? Dan bekijken we het zelf wel. Zij benoemt heel helder, dat bij minder regels een besef hoort wat wél kan en wat niet, wat wenselijk of noodza kelijk is. Dus ook bij de Omgevingswet zijn zonder regels af spraken nodig, pu bliekrechtelijk dan wel privaatrechte lijk, juridisch of als omgangsvorm. De door haar verwelkomde cultuuromslagvan nee, tenzij naar ja, mits, bij de beoor deling van plannen en initiatieven - kan niet zonder regels, gezien de moraal.

lijke ordening van Nederland is in vele han den en dat belooft niet veel goeds.

Of toch wel? Met het Programma Mooi Nederland voert De Jonge zelf regie op “sa menhang in ruimtelijke kwaliteit en iden titeit”. Dat doet hij “door te inspireren, or ganiseren en normeren” – dat klinkt zelfverzekerd en is niet onterecht: de Om

“Verbinden moet, de ruimte en het geld om alles sectoraal op te lossen is er niet”

Wie regisseert de ruimte in Nederland?

Door Leo Pols

Met de Ruimtelijke ordeningsbrief van Hugo de Jonge wil het kabinet weer regie voeren op de nationale ruimtelijke orde ning in Nederland. Ministers van alle rele vante departementen zijn medeverant woordelijk. In die gedeelde verantwoordelijkheid zit precies de zwakte van de ‘100-dagenbrief’. De Jonge benoemt nauwgezet alle grote opgaven en koppelt die aan de programma’s van maar liefst acht betrokken departementen. En dan zijn er nog de twaalf provincies die vanaf 1 ok tober 2022 de nationale opgaven moeten gaan vertalen naar - en combineren metdecentrale opgaven. Het lot van de ruimte

gevingswet biedt de mogelijkheid om bij AMvB instructieregels te stellen, waarmee het Rijk nationale belangen richting pro vincies, waterschappen en gemeenten kan borgen. Bovendien: het Rijk heeft zelf be langrijke grondposities (denk daarbij aan de beslissing rond het datacentrum Meta in Zeewolde) – en sommige nationale pro gramma’s zijn gekoppeld aan een zak geld.

Ik richt mij in deze reactie op het buiten gebied: daar is de opgave veel onoverzich telijker dan in bebouwd gebied. De secto rale opgaven zijn heel lastig bij elkaar te brengen – dat laat de discussie over stik stof duidelijk zien. Maar verbinden moet, de ruimte en het geld om alles sectoraal op te lossen is er niet. Het moet in samen hang. Daarvoor worden twee cruciale principes genoemd in de brief: ‘Water en bodem zijn voor alle vraagstukken stu rend’ – en ‘ meervoudig ruimtegebruik’ (het NOVI-afwegingsprincipe dat wordt uitge werkt in Programma Mooi Nederland).

9 AANPAK VAN HET RIJK

RIJK

Deze principes zijn een noviteit in de RO: dit breekt met de Nederlandse modernisti sche traditie alle functies de mogelijkheid te bieden zich binnen een eigen ruimte te optimaliseren. Maar de twee principes zijn nog niet uitgewerkt, terwijl de provincies binnen een jaar de opgaven ruimtelijk moeten vertalen naar provinciaal omge vingsbeleid. Dan ligt er over een jaar een pakket provinciaal beleid, terwijl het Rijk nog bezig is de sturende principes van bo dem en water en meervoudig ruimtege bruik uit te werken én adequaat te borgen.

Ik denk dat het Rijk met twee program ma’s zeer veel haast moet maken. Het Pro

gramma Water en Bodem Sturend (van het ministerie van IenW) biedt de kans de be leidsdoelen voor biodiversiteit, landbouw recreatie, klimaatadaptatie- en -mitigatie, landschap en leefomgeving te verbinden. Ook het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) biedt die mogelijkheden, mits de aandacht voor stikstofreductie wordt gekoppeld aan het robuuster maken van het natuursysteem. Dat moet kunnen: met een deel van de gereserveerde 25 mil jard euro voor het NPLG kun je veel hecta res aankopen voor natuur en nog meer hec tares grond afwaarderen waarmee een natuurinclusieve landbouw mogelijk wordt.

AANPAK VAN HET
Boezemzoom in Pijnacker FOTO NANDA SLUIJSMANS

Dat robuuster maken van de natuur vergt een nationale visie op de uitbreiding van het Natuurnetwerk Nederland (NNN – voorheen de EHS) en dan met name de robuuste verbindingen binnen dat netwerk én de verbindingen van het (vernieuwde) NNN met het groen in de stad. Dat laatste is ook heel kansrijk. De biodiversiteit in de stad is veelal groter dan op landbouw grond en het NNN komt op veel plekken in Nederland dicht bij de groene wijken aan de randen van het stedelijk gebied. We zien daar op die overgang stadsgroen-natuur wel veel ‘missing links’. Met een program ma voor stadsranden als schakels tussen

stand en land in combinatie met natuurin clusieve NOVEX-gebieden kunnen die ver bindingen tussen stedelijk groenstructu ren en het NNN betrekkelijk eenvoudig worden gemaakt omdat de gemeente daar vaak strategische grondposities heeft.

Voor betaalbaar wonen is écht doorpakken nodig

Door Bob Witjes

Het programma van de Ruimtelijke orde ningsbrief gaat ook in op de 900.000 nieuw bouwwoningen die er de komende jaren nodig zijn. Terecht is er aandacht voor de ruimtelijke uitdagingen die dit met zich

AANPAK VAN HET RIJK

meebrengt. Maar nog veel meer dan een ruimtelijk vraagstuk is dit een regie-vraag stuk. Daar is iedereen altijd vóór, tot je daardoor zélf de regie kwijtraakt. Kan De Jonge boter bij de vis doen? Daarnaast: waarom worden er geen harde keuzes ge maakt in de fiscale kant van het wonen?

De puzzel van al die nieuwbouwwonin gen moet heel precies gelegd worden, ook in relatie tot bijvoorbeeld klimaatadapta tie, mobiliteit en de nabijheid van werkge legenheid – al is het natuurlijk de vraag welke invloed thuiswerken na corona hier op gaat hebben. Opvallend is de passage dat er wellicht ook meer buiten de Rand stad kan worden gebouwd, omdat die ge

mooi streven om op regionaal niveau met alle partijen samen te werken, maar er gens moet iemand een knoop doorhakken. In Nederland zijn we gewend om te polde ren en te overleggen. Als iemand het er niet mee eens is, volgt er protest, en daar wordt doorgaans ook naar geluisterd. Dit staat bijna haaks op het regie-model.

bieden minder vatbaar zijn voor overstro mingen. Dit geeft een bijna apocalyptisch gevoel, al is er zeker aanleiding voor.

In de brief wordt vooruitgeblikt op de af spraken die met provincies worden ge maakt. Op 1 oktober dit jaar moeten deze bestuurlijke afspraken over nieuwbouwlo caties definitief zijn. Maar zijn we er dan? Gaan alle partijen zich laten overtuigen van alle plannen? Denk bijvoorbeeld aan gemeenten met weinig sociale huur, gaan zij een enorme sociale nieuwbouwopgave accepteren? En hoe reageren private grondbezitters op de plannen? Het is een

Al deze plannen moeten dus uiteindelijk leiden tot meer nieuwbouw, om zo de be taalbaarheid van het wonen te verbeteren. We weten echter ook dat de stijging van de huizenprijzen zeker niet alleen veroor zaakt wordt door een gebrek aan wonin gen, maar ook door een aantal fiscale maatregelen en een aantal economische omstandigheden. De hypotheek renteaftrek en de relatief lage rentes van de afgelopen jaren drijven toch vooral de prijzen op. Maar ook het feit dat een woning een enorm interessant beleg gingsobject is omdat je er als ver huurder nauwelijks belasting over betaalt zorgt vooral voor hogere koopprijzen. En in een iets andere categorie maar toch ook niet onbelangrijk: de ver huurderheffing waardoor de so ciale huursector – een belangrij ke tegenhanger van de vrije markt in de woningmarkt – de afgelopen jaren zelfs kromp.

Het kabinet doet overigens wel wat op dit terrein. De afschaffing van de jubelton en het voornemen om de middenhuur te reguleren, zullen een dempend effect gaan hebben op de huizenprijzen. Ook de stij gende rente helpt mee – al klinkt het mis schien wat tegenstrijdig – om de woning markt af te laten koelen. En de afschaffing van de verhuurderheffing zal voor meer sociale huur en ook voor een grotere be taalbare tegenhanger van de markt zor

12
AANPAK VAN HET RIJK
“De puzzel van al die nieuwbouwwoningen moet heel precies gelegd worden”

gen. Maar toch, écht doorpakken doet het kabinet niet. Regulering van de midden huur is, om een voorbeeld te noemen, mooi, maar waarom niet gewoon buy-tolet verbieden? Dan komen er de komende jaren een hoop woningen beschikbaar op de koopmarkt voor onder andere starters.

Nederland niet af

Door Paul Gerretsen

“Het beeld van tien jaar geleden dat Ne derland 'af' is […] is achterhaald.” Zo be gint de samenvatting van de bijna 46 pa gina’s tellende Ruimtelijke ordeningsbrief. Dat beeld, dat al veel eerder circuleerde, was vooral een voor de Haagse politiek wenselijke gedachte. Een mantra noodza kelijk voor het idee: een ministerie weg en het probleem is opgelost. Het is een stra tegie die in verschillende vormen de kern

“Een ministerie weg en het probleem is opgelost”

van de Haagse politiek in de afgelopen decennia vormt en in veel gevallen tot de crises heeft geleid die we nu wekelijks er varen. De vraag is dan ook of behalve dit beeld ook deze politiek achterhaald is. De lijvige brief, die Hugo de Jonge namens een hele trits aan bewindspersonen naar de kamer stuurde, beschrijft naast een aanpak en de instrumenten ook een analy se van ‘de opgaven’ en vooral ook een po

13
AANPAK VAN HET RIJK

RIJK

ging die in samenhang te zien. Deze analy se, waar ondergetekende een bijdrage aan leverde, zet bondig uiteen hoe Nederland in de wel bekende samenhangende lagen kan worden uiteengelegd. Binnen elk daarvan zijn op basis van de huidige situa tie en de identificatie van hoofdopgaven en oplossingsrichtingen, perspectieven te be noemen. Voor wie het nog niet helder is, wordt nog eens benadrukt dat daarbij in Nederland ondergrond en het watersy steem, in alle gevallen sturend zijn.

‘De grote, urgente opgaven krijgen vorm en uitvoering via de verschillende nationa le programma's’ zo wordt uitgelegd. Deze ruim twintig programma’s, die het groot ste deel van de brief vormen, zijn de drij vende kracht van verandering omdat zij behalve een doelstelling vaak stevige in vesteringen kennen - waarbij je de nullen moet tellen om te beseffen hoeveel het is. Bij ‘het hoe’ worden behalve deze pro gramma’s, waarin de ‘ruimtelijk structure rende keuzes’ moeten worden gemaakt, ook de gebieden genoemd die zo complex zijn dat ze directe rijksbetrokkenheid en besluitkracht vragen: de NOVEX-gebie den. Weer zo’n twintig die met hun enve loppe ongeveer de helft van het land be slaan. In de sandwich tussen programma en gebied, bevinden zich de provincies die weliswaar niet (meer) in de regierol toch ‘de ruimtelijke puzzel’ moeten leggen.

De conclusie “We staan voor een inge wikkelde klus die we alleen met elkaar en met heldere werkafspraken tot een goed einde kunnen brengen” verraadt een ge brek aan inzicht in de mogelijkheden van het Rijk. Veel van de structuren en mecha nismen, die noodzakelijk bleken in een nog veel overzichtelijker wereld van wel eer zijn afgeschaft. De kennis is groten deels uitbesteed en maar bij een paar vaak

private partijen aanwezig. Maar het ont breekt inmiddels vooral aan vertrouwen. Niet zelden onderling tussen bewindslie den van het kabinet, maar vooral ook met de andere overheden, en met de maat schappelijke partijen en niet in de laatste plaats met de bevolking in het algemeen. ‘Werkafspraken’ leiden in deze situatie, zonder overeenstemming over de inhou delijke basis en het perspectief van veran

14 AANPAK VAN HET

dering, vooral als een middel voor het slui ten van ‘deals’ over dat vele geld, niet over de oplossingen die we nodig hebben. Daar bij zal blijken dat de werkelijke manoeu vreerruimte veel geringer is dan noodza kelijk voor het politieke compromis.

Is dit dan toch weer een bewuste inzet uit het repertoire dat we kennen? Het overtui gend neerzetten van een aanpak en er ver volgens alles aan doen om niets te veran

deren? Is Nederland dan toch weer terug bij af? Zeer waarschijnlijk. En toch is dit een kans, een kans om ‘met elkaar’, wel licht in weerwil van de waarschijnlijk nog altijd heersende politieke wind, deze mis sie te doen slagen. Het is een long shot, maar misschien toch ook de moon shot, die we nodig zullen hebben.

15
Staat de Omgevingswet haaks op rijksregie?

De roep om nationale regie in de ruimtelijke ordening klonk de laatste jaren vaker en luider. Rutte IV heeft hieraan gehoor gegeven: het kabinet herneemt de regie. En dat terwijl de (vermoedelijk naderende) Omgevingswet het motto ‘decentraal, tenzij’ predikt. Staat de te herpakken rijksregie haaks op de Omgevingswet?

Lilian van Karnenbeek

Een nationaal omgevingsbeleid

Wie de in mei verschenen Ruimtelijke or deningsbrief van minister De Jonge erop naslaat, leest over de opvattingen van poli tiek Den Haag van tien jaar geleden. ‘Ne derland was af’ en ‘de noodzaak voor een nationale ruimtelijke ordening ontbrak’. Het Rijk wilde geen grote en actieve rol in de ruimtelijke ordening meer spelen. Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimte lijke Ordening en Milieu verdween onder kabinet-Rutte I, de aldaar verworven ex pertise en ervaring inbegrepen. Inmiddels zijn we meer dan tien jaar verder. Het tij is gekeerd. De dwingende noodzaak van gro te ruimtelijke opgaven, zoals het woning tekort, het herstellen (van de kwaliteit) van de natuur en de landbouwtransitie, hebben de ogen van kabinet-Rutte IV ge opend. De nationale ruimtelijke ordening is nieuw leven in geblazen. Of, zoals het kabinet het zelf formuleert, ‘de traditie van ruimtelijke ordening wordt weer in ere hersteld’. Er is weliswaar geen apart minis terie, maar met De Jonge kent Nederland wel weer een minister voor Volkshuisves ting en Ruimtelijke Ordening.

Minister De Jonge heeft allesbehalve een makkelijke opdracht. Na tien jaar afwezig heid van de nationale ruimtelijke ordening zijn de gevolgen zichtbaar. Nederland kent een ongekend groot aantal crises die zich allemaal en op hetzelfde moment in de fy sieke leefomgeving afspelen. Toch is minis ter De Jonge voortvarend aan de slag ge gaan. Aan zijn bevlogenheid zal het waarschijnlijk niet liggen. De gekscherende bijnaam ‘Hurricane Hugo’ heeft de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Orde ning vast niet zonder reden gekregen (met dank aan de ambtenaren van klimaatminis ter Rob Jetten, de Groene Amsterdammer 2022, nr. 27). Wat minister De Jonge be

looft? De door velen verlangde rijksregie. En het lijkt erop dat de minister de daad bij het woord voegt. In een mum van tijd is er een nieuw nationaal omgevingsbeleid, aan gekondigd in de Ruimtelijke ordeningsbrief en verder uitgewerkt in twee recent ver schenen nationale programma’s: NOVEX en Mooi Nederland. (Voor een beknopte be spreking van de inhoud van het nationale omgevingsbeleid, verwijs ik naar de bespre king van de Ruimtelijke ordeningsbrief in dit themanummer.)

De Omgevingswet

Het Rijk stopte tien jaar geleden met een ac tieve rol in de ruimtelijke ordening. Toch ging er nog wel de nodige aandacht uit naar het omgevingsrecht. In het coalitieakkoord ‘Bruggen slaan’ kondigde kabinet-Rutte II aan dat het omgevingsrecht flink op de schop zou gaan. Het omgevingsrecht was verdeeld over (te) veel wetten en daardoor sterk versnipperd. Het resulteerde in het wetsvoorstel Omgevingswet, waarin alle re gelgeving over ruimtelijke ordening, na tuur, erfgoed, milieu en water werd gebun deld. Een nieuw stelsel van regels om de Nederlandse fysieke leefomgeving integraal te kunnen benutten en beschermen.

Nadat het wetsvoorstel in de zomer van 2014 bij de Tweede Kamer werd ingediend, volgden tal van bijbehorende wetgevings producten, variërend van algemene maatre gelen van bestuur tot een invoeringswet. Inmiddels is het 2022. Nog altijd heerst er onzekerheid over de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Maar nu de Eerste Kamer recentelijk haar voornemen heeft uitgespro ken om vast te houden aan de datum van 1 januari 2023 lijkt het erop dat de inwerking treding van de nieuwe wet binnenkort wer kelijkheid wordt. Dan toch. Al houdt de Eer ste Kamer nog een slag om de arm.

18 AANPAK VAN HET RIJK
FOTO JEAN PAUL OUDHOFF

Decentraal, tenzij

De Omgevingswet regelt de zorg voor de fy sieke leefomgeving. Deze zorg is in Neder land van oudsher ongedeeld. Dat wil zeggen dat alle overheden, van Rijk tot aan gemeen ten en waterschappen, samen zorgen voor de fysieke leefomgeving. Met elkaar als overheden samenwerken is dan ook een be langrijk uitgangspunt. Toch zijn er ook ge wenste verhoudingen tussen de overheden. Voor de gewenste verhoudingen geldt het bij de Omgevingswet horende motto ‘decen traal, tenzij’. Wie bekend is met het voor gaande vaak aangehaalde motto van het Rijk (‘decentraal wat kan, centraal wat moet’) snapt de betekenis ervan. Het drukt een sterke voorkeur voor de decentrale over heden uit, voor gemeenten in het bijzonder.

In de Memorie van Toelichting – de uitleg bij het wetsvoorstel Omgevingswet – staat dat gemeenten ‘aan de lat staan’ om te zor gen voor de fysieke leefomgeving. Het to neel wordt weliswaar gedeeld met Rijk en provincies, toch zijn het de gemeenten die de hoofdrol hebben. De voorkeur gaat uit naar gemeenten omdat zij het dichtst bij de burger staan en bovendien de meeste kennis hebben over en het beste rekening kunnen houden met lokale omstandigheden. Het is dan ook de bedoeling dat gemeenten in be ginsel de zorg voor de fysieke leefomgeving op zich nemen, en dat Rijk en provincies in dat opzicht terughoudender zijn. (Kleine kanttekening: de zorg voor een paar speci fieke onderdelen van de fysieke leefomge ving is op deze stelregel uitgezonderd, zoals de provinciale taak voor het voorkomen of beperken van geluid in stiltegebieden.)

Een bestuurlijke interpretatie

De uitgesproken voorkeur voor gemeen ten wekt de verwachting dat de wetgever de positie van gemeenten in de Omge

vingswet sterk verankerd heeft. Dat valt tegen. De Omgevingswet kent veel open geformuleerde bepalingen. Dat wil zeg gen dat het om bepalingen gaat die het be stuur met de nodige vrijheid kan interpre teren. Dat is een bewuste keuze van de wetgever, die van de Omgevingswet geen keurslijf heeft willen maken. Integendeel, de nieuwe wet moet op uiteenlopende wij zen geïnterpreteerd kunnen worden, al naar gelang de doelstellingen voor de fy sieke leefomgeving in plaats en tijd. Het vermeende voordeel hiervan is dat de Om gevingswet toekomstbestendig is: de wet blijft houdbaar en bruikbaar.

De belangrijkste wetsbepaling over de interbestuurlijke verhoudingen kent ook een vrij open formulering. Daarmee cre e ert de wetgever flexibiliteit en mogelijk heden: de interbestuurlijke verhoudingen kunnen per vraagstuk en in tijd en plaats verschillen. Ik vat de kern van de betref fende wetsbepaling samen en illustreer de mogelijkheid tot interpretatie (Ik heb de juridische details achterwege gelaten, daarvoor verwijs ik naar Van Karnenbeek, Groothuijse en Van Rijswick, ‘Interbe stuurlijke verhoudingen in de Omgevings wet: ordeloos of een thorbeckiaans even wicht?’, Regelmaat, 2022-03.)

De meeste taken en bevoegdheden wor den aan gemeenten overgelaten. Rijk en provincies grijpen alleen in als dat nodig is. Het is de zinsnede ‘als dat nodig is’ waar het om gaat. Want wie beslist per slot van rekening of bovengemeentelijk ingrijpen noodzakelijk is? Die beslissing is door de wetgever in grote mate aan Rijk en provincies zelf overgelaten. Als Rijk en provincies ingrijpen noodzakelijk achten, dan zijn zij wel gebonden aan voorwaar den die door de wetgever zijn geformu leerd. Zij kunnen of mogen dus niet luk

20 AANPAK VAN HET RIJK

raak en in alle gevallen ingrijpen. Het gaat om voorwaarden van doelmatigheid en doeltreffendheid, al dan niet in combi natie met de behartiging van een natio naal of provinciaal belang. Rijk en provin cies moeten motiveren dat aan die voorwaarden is voldaan. Maar: de wetgever expli citeert en preciseert deze voorwaarden niet. Be stuurders hebben dus de nodige vrijheid om aan te geven hoe die voorwaar den door hen begrepen worden. En de voorwaar den zijn zo algemeen dat ze eigenlijk altijd wel te motiveren zijn. Enfin, Rijk en provincies bepalen in grote mate zelf waar en wanneer ingrijpen noodza kelijk is.

Een nieuw tijdsgewricht

delijke) inwerkingtreding van de Omge vingswet doet de nationale ruimtelijke or dening er in politiek Den Haag ineens weer toe. Sterker nog, de noodzaak ervan lijkt groter dan ooit. Volgens het kabinet staat Nederland ‘aan de vooravond van een gro

“Het voordeel is dat de Omgevingswet toekomstbestendig is en blijft”

Als bestuurders ruimte hebben om een wetsbepaling te interpreteren dan zijn hun opvattingen allesbepalend voor de uitwer king ervan. Dat bestuurlijke opvattingen (snel) kunnen wijzigen staat vast. Zo zijn vele opvattingen van kabinet-Rutte IV we zenlijk anders dan opvattingen van Ruttes eerdere kabinetten. Over de interbestuur lijke verhoudingen in het fysieke domein wordt in ieder geval anders gedacht. Onge veer tien jaar geleden – toen ook de Omge vingswet voor het eerst werd genoemd –besloot het Rijk tot een grotere terughoudendheid in de ruimtelijke orde ning. Het Rijk deed een (flinke) stap terug en het woord rijksregie was logischerwijs nergens te horen. Daarmee kwam de na druk, nog sterker dan toch al het geval was, op gemeenten te liggen. Die opvatting prevaleert niet meer. Net voor de (vermoe

te ruimtelijke verbouwing’, waarbij land schappen, steden en dorpen (her)ordend moeten worden. En die verbouwing kan alleen succesvol worden voltooid met rijks regie. Daarmee is de terughoudendheid van het Rijk verleden tijd. Ook lijkt de aan dacht voor gemeenten meteen geluwd. In de Ruimtelijke ordeningsbrief en het pro gramma NOVEX valt weinig te lezen over de vermeende bestuurlijke hoofdrol van gemeenten. Dat betekent niet dat gemeen ten buitenspel zijn gezet. Minister De Jon ge laat er geen twijfel over bestaan: de zorg voor de fysieke leefomgeving is en blijft ongedeeld, en daar hoort een op sa menwerking gerichte rolverdeling bij. Maar de verhoudingen tussen de overhe den zijn anders, al is het alleen maar om dat het Rijk weer op de voorgrond treedt.

Rijksregie praktiseren

Dat regie het toverwoord van kabinet-Rutte IV is staat onomstotelijk vast. Maar is het kabinet ook in staat regie daadwerkelijk te voeren? Her en der valt te lezen dat het be

21 AANPAK VAN HET RIJK

staande en toekomstige instrumentarium ontoereikend is om de rijksregie in de fysie ke leefomgeving te herpakken. Dat lijkt mij een misvatting. Het kabinet heeft een veel zijdig, en volgens De Jonge met de Omge vingswet zelfs ‘gemoderniseerd’, instru mentarium. Er zijn volop instrumenten om een nationaal beleid te formuleren, net zo als er instrumenten zijn om dit beleid door te laten werken naar de decentrale overhe

den. Minister De Jonge kondigt in de Ruim telijke ordeningsbrief al aan dat hij voorne mens is ook die doorwerkingsinstrumenten aan te wenden. Dat rijksregie verder reikt dan alleen het formuleren van nationaal be leid, blijkt inmiddels ook uit de praktijk. Een fraai voorbeeld is het ontwerpbesluit, dat minister De Jonge recentelijk aan de Tweede Kamer heeft aangeboden, over de vestiging van hyperscale datacentra. Dit be

22
FOTO MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

sluit bepaalt dat gemeenten in hun bestem mingsplan (of omgevingsplan bij inwer kingtreding Omgevingswet) geen nieuwe hyperscale datacentra mogen toelaten, ten zij het om de twee aangewezen locaties gaat die van het besluit zijn uitgezonderd.

Ook de recent genomen beslissing van het kabinet dat de gemeente Tubbergen verplicht asielzoekers, in het door Cen traal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)

aangekochte hotel in Albergen, moet op vangen is een treffend voorbeeld van rijks regie. In een brief aan de Tweede Kamer geeft staatssecretaris Van der Burg, mede namens minister De Jonge, aan dat het ruimtelijke-ordeningsinstrumentarium wordt ingezet om de regie te pakken. Om de opvang van asielzoekers in het hotel mogelijk te maken moet met een omge vingsvergunning van het bestemmings plan worden afgeweken. Het COA bereidt op het moment van schrijven de aanvraag voor die vergunning voor. In beginsel ligt de verlening van die vergunning bij de ge meente. Maar in dit geval trekt het kabinet de vergunningverlening naar zich toe. Dat is volgens de staatssecretaris en minister nodig, want ‘de nood is hoog’. In deze twee voorbeelden voert het kabinet daadwerke lijk de regie. Het gaat hier overigens om

23
“De verhoudingen tussen de overheden zijn anders, al is het alleen maar omdat het Rijk weer op de voorgrond treedt”
AANPAK VAN HET RIJK
Eemshaven Groningen FOTO MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

besluiten die genomen zijn op basis van het bestaande recht. Toch weerspiegelt het de houding van kabinet-Rutte IV. En boven dien beschikt het kabinet met de Omge vingswet over instrumenten met soortge lijke werking.

(Her)bezinnen

Nu resteert de beantwoording van de vraag die in de inleiding is opgeworpen: staat de herpakte rijksregie haaks op de Omgevingswet? Het antwoord is: nee. De Omgevingswet en rijksregie gaan prima samen. De wetgever laat vol doende interpretatieruimte aan het Rijk om ook een meer centra liserende invulling aan de Om gevingswet te geven. Bovendien heeft de Omgevingswet een sterk instrumenteel karakter. Er is een divers pallet aan instru menten om de rijksregie daad werkelijk te kunnen praktiseren. Als het Rijk de huidige opvatting over de regie blijft huldigen, dan kan (en zoals het er nu naar uitziet: zal) zij een centralere positie in de zorg voor de fysie ke leefomgeving innemen. Dat zal meni geen positief stemmen. De roep om rijksre gie komt nog steeds van alle kanten. En dat wekt geen verwondering. Het Rijk kan zijn handen immers niet van alle opeengesta pelde en grotendeels met elkaar samen hangende crises aftrekken en het enkel aan gemeenten overlaten.

Toch zijn er ook gevaren als de rijksre gie té enthousiast wordt omarmd. Door het bijna hartstochtelijke verlangen naar rijksregie lijkt het kritische geluid te ver dwijnen. Want wordt er eigenlijk wel ge noeg aandacht besteed aan vragen zoals: Hoeveel grip neemt het Rijk op de decen trale overheden? Hoeveel zelfstandigheid

of beleidsruimte houden gemeenten nog over? Of, wanneer slaat de rijksregie door? De urgente roep om de rijksregie is zo groot dat het risico bestaat dat het doordenken van de verhouding tussen Rijk en gemeenten plotsklaps vergeten wordt. Veel aandacht voor de gemeente lijke positie in het debat over de rijksregie ontbreekt vooralsnog. Dat is riskant, om dat de positie van gemeenten, en daarmee de lokale democratie, in gevaar kan wor den gebracht. In het debat over de rijksre gie moeten we ons daarom sterker (her)

“De Omgevingswet en rijksregie gaan prima samen.”

bezinnen op de interbestuurlijke verhou dingen. Want hebben al die crises in de fysieke leefomgeving uiteindelijk niet het meeste baat bij een heldere – en op even wicht gebaseerde – rolverdeling?

Deze bijdrage komt voort uit het onderzoek ‘Wat zou Thorbecke van de Omgevingswet hebben gevonden?’. Dit onderzoek is mede mogelijk gemaakt door het Fonds Staatman Thorbecke van de KNAW.

25
AANPAK VAN HET RIJK
Deltacommissaris Peter Glas FOTO JOHN VAN HAMOND

Renaissance van het ruimtelijk domein

Klimaatverandering kent maar één antwoord, meent Deltacommissaris Peter Glas. “We zullen ons sneller, nog veel sneller moeten aanpassen aan de veranderende omstandigheden.”

De afgelopen zomer werd gekenmerkt door langdurige droogte. Europese rivieren vielen nagenoeg droog of bereikten standen van recordlaagte. En in de toekomst kan het allemaal nog wel erger worden, waarschuwde dijkgraaf Hein Pieper van waterschap Rijn en IJssel. Ook in het stroomgebied van de Rijn.

“Een Rijn zonder water is een dystopisch beeld. We kunnen ons z’n situatie niet voorstellen, maar niemand weet of het niet ooit zal gebeuren. De gletsjers in de Al pen zorgen voor een basisstroom. En de steden aan de rivier en de zijrivieren lozen water, dus een compleet drooggevallen Rijn is niet heel aannemelijk. Maar zomerpe riodes met heel lage waterstanden kunnen wel het nieuwe normaal worden en daar zullen we ons op moeten instellen”, zo zegt Deltacommissaris Peter Glas.

Tal van nadelen

Een regelmatig lage stand van de rivieren kent volgens hem tal van nadelen. “Ik heb het eerder gezegd: ons land is een ingewikkelde watermachine. Noord-Neder land is rechtstreeks afhankelijk van water uit de Rijn. Dat water gaat via de IJssel naar het IJsselmeer. Onze nationale regenton. Die watervoorraad is van groot stra tegisch belang voor de landbouw en onze drinkwatervoorziening. Regelmatige perioden van grote droogte kunnen ertoe leiden dat die zoetwaterbuffer al voor 2050 te klein wordt om duurzaam in onze behoeften te voorzien.”

27 INTERVIEW
Bert Pots

Toenemende verzilting is één van de andere problemen. “Minder zoetwater zorgt voor het oprukken van zout zeewater in onze rivieren. Vooral in laag-Holland is dat een probleem; neem de bomenteelt in de omgeving van Boskoop. Of onze bol lenteelt. Telers kunnen niet verder als het grondwater te zeer verzilt. Waterschap pen proberen dat door tal van technische maatregelen te voorkomen, maar dat kost ontzettend veel zoetwater. En als we voortdurend te maken hebben met een afnemende aanvoer van zoetwater, dan wordt dat steeds moeilijker.”

En niet op de laatste plaats wijst Glas op omvangrijke economische schade. “Alles heeft met alles te maken. Binnenvaartschepen worden steeds groter, maar die grote schepen kunnen bij een lage waterstand maar weinig lading vervoeren. De sector zal zich dus moeten afvragen of die stelselmatige schaalvergroting houdbaar is. Om die zo belangrijke transportfunctie te behouden, we kunnen binnenschepen niet alle maal vervangen door vrachtwagens en goederentreinen, zullen we moeten naden ken over een beter gebruik van onze rivieren met vervoer dat inspeelt op extremen in waterstanden. In belang van Nederland, in belang van onze buurlanden.”

VERDER VOORUITKIJKEN

Extreme situaties zullen vaker voorkomen. Met niet alleen meer periodes van hitte en droogte, maar ook met meer momenten van extreme regenval. Wat staat ons te doen?

“We zijn in ons land al lange tijd met die vraag bezig. De Deltacommissie onder leiding van oud-minister Cees Veerman kreeg in 2007 de vraag voorgelegd of we in Nederland kunnen blijven wonen? Dat advies heeft geleid tot de komst van de Del tacommissaris en heeft ons belangrijke waarden opgeleverd. Voor onze veiligheid en voor de zoetwaterbeschikbaarheid. Die commissie heeft ons ook duidelijk ge maakt dat we ver vooruit moeten kijken. Toen werd gedacht aan het jaar 2050, maar inmiddels richten we de blik ook op het einde van onze huidige eeuw en nog verder. Het IPPC, het Intergovernmental Panel on Climate Change, doet dat ook. Die tijdshorizon is wat abstract. De toekomst is op sommige punten mistig. Stijgt de zeespiegel in een eeuw met veertig centimeter - wat we nu denken - of toch met één meter of nog meer? We weten het niet, maar we kunnen vandaag wel die maat regelen nemen waar we later geen spijt van zullen krijgen. Daarom heb ik in mijn brief aan het kabinet dit voorjaar gepleit voor het reserveren van voldoende ruimte in de buurt van rivier- en zeedijken. En daarom is het verstandig bij grote, dure grondwerken al vast rekening te houden met toekomstige aanpassingen.”

Dergelijke slimme maatregelen, zo benadrukt Glas, mogen niet beperkt blij ven tot de grote waterstaatkundige werken. “We moeten die vertaalslag niet alleen maken naar projecten als de aanpassing van de Afsluitdijk of de bouw van de zeesluis in IJmuiden, maar moeten dat doortrekken naar steden en dor pen. Gemeenten zullen in hun uitbreidingsplannen op de juiste manier reke ning moeten houden met de gevolgen van klimaatverandering. Bij de bouw van

28 INTERVIEW

Maak werk van klimaatadaptatie

De Regeringscommissaris voor het Deltaprogramma bracht afgelopen voorjaar ongevraagd advies uit over de rol van water en bodem bij ruimtelijke planvorming. Zijn brief bevat drie elementen voor een waterveilig land met voldoende zoetwater en een toekomstbestendige inrichting.

1. Reserveer nu ruimte voor maatregelen voor waterveiligheid in de toe komst. Het gaat daarbij om extra ruimte langs de dijken. Die ruimte moet ook na 2050 beschikbaar blijven. Verder moet rekening worden gehouden met een grotere waterstandsdynamiek in de toekomst en dient de capaciteit van de grote rivieren geborgd.

2. Zorg voor voldoende zoetwater. Het landgebruik moet daarvoor worden aangepast aan de waterbeschikbaarheid. Ook moet een nieuwe balans worden gevonden tussen grondwaterwinning, ontwatering en aanvoer van zoetwater.

3. Nederland gaat de komende jaren flink op de schop, maar er kan niet meer worden gebouwd zonder rekening te houden met water en bodem. De te ontwikkelen maatlat voor klimaatadaptatie kan een belangrijke rol spelen bij de toekomstige inrichting van ons land.

een nieuwe woonwijk in een diepe polder zal op het laagste punt waterberging onontkoombaar zijn. Met misschien wel een enorm bassin onder het kunstgras veld van het sportpark. Zo concreet is het op verschillende plekken al, en dat verdient bredere toepassing.”

Nationale ‘deltalocatie’

In dezelfde brief pleit Glas voor minstens één nationale ‘deltalocatie’. “De brief is nog niet beantwoord, maar ik zou graag met Rijk, provincies, waterschappen en ge meenten zoeken naar een locatie waar veel van onze problematiek kan samen ko men. Een plek waar we op grote schaal invulling kunnen geven aan het begrip kli maatbestendig ontwikkelen; een locatie waar tegelijkertijd ook werk wordt gemaakt van energieneutraal, circulair en natuur-inclusief bouwen, zodat we samen, overhe den, bedrijfsleven en wetenschap, kunnen ontdekken hoe we onze opgaven in de fysieke leefomgeving het beste kunnen aanpakken. Met een brede blik voor alle re levante aspecten. Aan ambitie ontbreekt het niet, heb ik inmiddels gemerkt. Er heb ben zich al diverse regio’s bij ons gemeld.”

Kan de verbouwing van onze ingewikkelde machinerie binnen het huidig bestuurlijk stelsel gestalte krijgen?

“Ik meen van wel, maar ik kom uit die wereld. Ruim tien jaar geleden hebben we een discussie gehad over de toekomst van onze waterschappen. Daarna is er het een en ander gebeurd. Een enkele keer is er in de politiek een ideologisch gedreven

29 INTERVIEW

oprisping, maar volgens mij doen Rijkswaterstaat, waterschappen en gemeentenin hun verantwoordelijkheid voor rioolbeheer en openbare ruimte - het heel erg goed. Dat inzicht wordt breed gedeeld, ook in de Tweede Kamer. En is er geen ana lyse voorhanden waaruit blijkt dat door onze, direct toegegeven, complexe be stuurlijke structuur sprake is van een structurele tekortkoming.”

Ingewikkelde verbouwing

Maar we zitten met alle grote opgaven van vandaag, voor woningbouw, natuur, duurzame landbouw en energie, in een ontzettend ingewikkelde verbouwing, bena drukt de Deltacommissaris. “De verbouwing speelt zich niet alleen af aan de water kant, maar ook op het land. Ik spreek in dat verband wel eens over de renaissance van het ruimtelijk domein; we hebben de grenzen van hoe we kunnen omgaan met water, bodem en grondstoffen bereikt, en deels al overschreden. Dat wordt door de politiek begrepen. In het coalitieakkoord van het kabinet-Rutte IV staat dat water en bodem sturend zijn. Als wij die lijn niet volgen, dan bouwen we niet op de juiste plek

30
Deltacommissaris Peter Glas FOTO VALERIE KUYPERS

Peter Glas

Peter Glas (66) is sinds 2019 Deltacommissaris. Daarvoor was hij gedurende zestien jaar watergraaf van waterschap De Dommel. In de periode 2010-2015 vervulde hij de rol van landelijk voorzitter van de Unie van Waterschappen. Sinds 2013 is hij internationaal voorzitter van het OECD

ken, dan bouwen we niet op de slimste manier en dan maken we onszelf ont zettend kwetsbaar. En herstel van scha de en wederopbouw zal ons over tien, twintig, vijftig jaar of wanneer dan ook miljarden euro’s kosten.”

De eerste signalen zijn volgens hem positief. Het Rijk wil regie voeren. Mi nister De Jonge maakt werk van kli maatadaptief bouwen. En hij verwacht veel van de ontwikkeling van een ‘Maat lat voor Klimaatadaptatie’. “Door toe passing van deze maatlat bij overheids aanbestedingen in vastgoed en infrastructuur en voor het aanvragen en verlenen van bouwvergunningen kunnen we onze doelen voor beperking van overstromingen, wateroverlast, droogte en hitte bor gen. En de minister kijkt ook naar groen en biodiversiteit. Ontwikkelaars, bouwers en gemeentebestuurders staan, zo heb ik de afgelopen tijd gemerkt, positief tegenover zo’n aanpak. Zij hebben behoefte aan goede handvaten bij de voorbereiding en uitvoe ring van bouwplannen en het duurzaam beheren van gebieden daarna.”

Water Governance Initiative. Glas studeerde biologie en Nederlands recht in Leiden.

Groene steden

Dat klinkt positief, maar in het jongste advies wordt ook opgeroepen tot drastische versnelling. “Ik moet die oproep doen, omdat de ontwikkelingen elkaar sneller op volgen. We hebben vaker extreem weer; de afgelopen vijf jaar zijn we drie keer ge confronteerd met droogte. Eerder dachten we dat dergelijke omstandigheden zich één keer in de 25 jaar of nog minder vaak zouden voordoen. Iedereen ervaart inmid dels die verandering. Het betekent dat we meer op een andere manier moeten doen. Anders lopen we schade op en herstel is altijd duur. Tempoversnelling is dus niet meer dan logisch. En het is van positieve betekenis. De leefbaarheid in onze steden en dorpen is enorm  gebaat bij goede klimaatadaptatie. Iemand anders heeft wel eens gezegd: voor iedereen moet er op pantoffelafstand van de woning koelte zijn. Groene steden zijn de beste. Dat geldt overigens niet alleen voor de leefbaarheid. Zo’n groene stad is ook van sociale en economische betekenis. Niemand bezoekt een loeihete stad. Steeds meer gemeenteraden lijken zich de betekenis van water en groen te realiseren. Ik kan het dus niet vaak genoeg zeggen; we moeten versnellen.” Maar dan is er nog de burger die aangemoedigd door tv-programma’s grasvel den vervangt door onderhoudsarme tegelplateau’s. “Zoals altijd is er in de sa menleving een bovenstroom en een onderstroom, maar ik zie wel een kente ring. We hebben tegenwoordig het NK Tegelwippen. Steeds meer mensen nemen verantwoordelijkheid voor hun directe omgeving en kiezen voor ver groening. Gemeenten, corporaties, tuincentra en anderen stimuleren die ver andering en zo zal de onderstroom uiteindelijk overwinnen.”

31 INTERVIEW

Bouwen in de laaggelegen polder Rijnenburg, wel of niet doen?

Het woningtekort in Nederland is groot. De komende jaren staat ons land voor een enorme bouwopgave om iedereen van een woning te voorzien. Tegelijkertijd verandert het klimaat sneller dan we allemaal verwachtten. Dat brengt extremer weer met zich mee, waar we rekening mee moeten houden bij die bouwopgave. En dan is er nog het vraagstuk ruimte: kunnen we wel zoveel woningen bouwen binnen de beschikbare ruimte? Steeds vaker wordt voor de woningopgave gekeken naar laaggelegen polders, maar moet je die wel vol willen bouwen? In de regio Utrecht speelt die vraag al jaren bij polder Rijnenburg. Dijkgraaf Jeroen Haan van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is hierover helder: ‘nee, tenzij.’.

Marc Wessels

Water en bodem sturend in ruimtelijke plannen

Op 17 mei 2022 schreef minister Hugo de Jonge (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) in de nieuwe Ruimtelijke ordeningsbrief dat water en bodem meer sturend moeten worden voor ruimtelijke plannen. Dit betekent dat we bij bouwopgaven goed kijken naar de bodem- en wa-

“Wil je water en bodem echt sturend maken, dan is vroegtijdige betrokkenheid van waterschappen cruciaal”

terstructuur. Ligt een gebied laag? Heeft het een slappe veenbodem? Of, is het van nature nat en drassig? Dan vraagt dit om ruimtelijke aanpassingen en extra maatregelen. De waterschappen hebben kennis van bodem en water en pakken graag een rol bij de (woning)bouwopgave. Haan: “Wil je water en bodem echt sturend maken, dan is vroegtijdige betrokkenheid van waterschappen cruciaal. Niet achteraf reguleren, maar aan de voorkant co-creëren. Keuzes die we nu maken hebben gevolgen voor de toekomst. Laten we daarom bodem- en klimaatbestendig bouwen, zodat nieuwe woningen voorbereid zijn op het veranderende klimaat.”

Polder Rijnenburg in Utrecht

De polder Rijnenburg in de regio Utrecht

is een groot stuk land tussen IJsselstein, De Meern (Utrecht) en Nieuwegein. Op het oog lijkt het een ideale bouwlocatie: dicht bij de stad, snelwegen in de buurt en veel ruimte voor woningen. De realiteit leert dat het een stuk complexer is. Klimaatverandering zorgt steeds vaker voor extreem weer: lange perioden van droogte en hevige hoosbuien. De extreme neerslag van Limburg in 2021 kan ook in Utrecht vallen. Laaggelegen polders krijgen dan onmiskenbaar te maken met wateroverlast. Jeroen Haan: “We hebben als waterschap gekeken wat de hoeveelheid neerslag, zoals in Limburg, betekent voor ons gebied. Ook in de regio Utrecht zal dat leiden tot flinke wateroverlast. Zoomen we in op Rijnenburg, dan zien we dat een groot deel van de polder onder water komt te staan. Dan moet je goed nadenken of je daar wilt bouwen en zo ja, op welke wijze.”

Conceptstudie: 3 varianten

Eerder dit jaar presenteerde de gemeente Utrecht een conceptstudie naar de mogelijkheden voor de polder. Daarin werden drie varianten gepresenteerd: een energielandschap, klein Rijnenburg (20.000 woningen) en groot Rijnenburg (40.000 woningen). Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden was duidelijk over eventuele woningbouwplannen: ‘nee, tenzij’. Concreet: het waterschap ziet liever dat hier niet gebouwd wordt, maar als het echt niet anders kan, dan bodem- en klimaatbestendig. De variant groot Rij-

34 WATER EN BODEM STUREND
35
Dijkgraaf Jeroen Haan, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

WATER EN BODEM STUREND

36
Analyse gevolgen hoeveelheid neerslag Limburg 2021 voor het gebied van De Stichtse Rijnlanden

nenburg is daarom voor het waterschap geen optie. En klein Rijnenburg dan? Haan: “Bouwen in de polder brengt grote risico’s met zich mee. Tegelijkertijd is de woningnood hoog, dat begrijpen wij ook. Daarom kijken we nu samen met de ge meente Utrecht naar nadere uitwerkin gen van de conceptstudie. Waarbij we ons buigen over de invulling van water en bo dem sturend in de ruimtelijke inrichting. Wat is er nodig om hier toekomstbesten dig te kunnen wonen, mochten er toch woningen komen?”

Klimaatbestendig is het nieuwe normaal

De dijkgraaf gaat verder: “Extreme neer slag en extreme droogte, de afgelopen zo mers laten duidelijk zien dat het klimaat verandert. Daarnaast komt hoogwater in de rivieren vaker voor. We mogen best spreken van een klimaatcrisis. Daarom moeten we nu heel goed nadenken welke functie we waar plaatsen. Bouw je in een polder die laag ligt en die eigenlijk dienst moet doen als waterberging? In Zuidplas en Westergouwe zijn de plannen al verder dan in onze regio. Daar zie je dat het mo gelijkerwijs wel kan, maar dat het niet makkelijk is. De aanpassingen die je op zulke plekken moet doen om er ook in de toekomst te kunnen blijven wonen zijn groot. Maar we kunnen niet anders. Kli maatbestendig bouwen moet het nieuwe normaal zijn. Nu klimaatbestendige keu zes maken, voorkomt een potentiële scha depost van miljarden euro’s in de toe komst. Investeer aan de voorkant en voorkom reparatie achteraf.”

Verandering van mindset

Vroeger lazen we het landschap: er werd vooral gebouwd op de hogere stroomrug

37
WATER EN
STUREND

gen. Was een locatie niet geschikt, dan zochten we naar andere plekken. Maar grootschalige verstedelijking heeft ertoe geleid dat de rol van het landschap wat meer naar de achtergrond is verdwenen. Water en groen hebben maatschappelijke waarde en zijn onmisbaar voor de leef baarheid, biodiversiteit, natuurontwikke ling en recreatie. Maar worden nog niet altijd als zodanig gewaardeerd in traditio nele grondexploitaties. Sterker nog, water en groen worden eerder gezien als kosten dan als baten. Dat moet veranderen. Wil len we water en bodem echt sturend ma ken, dan moeten we gaan inzien dat de waarde hiervan gigantisch is. Daar ligt een rol voor de overheid, voor ontwikkelaars, verzekeraars en de financiële sector. De eerste stappen daarin worden al gezet. Zo voeren banken klimaatstresstesten uit en liggen er plannen om kredietverstrekking duurder te maken op locaties die risicovol ler zijn vanuit klimaatverandering.

drijvend bouwen in Rijnenburg. Traditio nele bouw is wellicht aan de voorkant goedkoper, maar leidt op termijn op kli maatgevoelige bouwlocaties tot meer on derhoud en schade. Bodemdaling, water overlast, we krijgen er steeds vaker en sneller mee te maken. Dan kun je beter nu investeren in innovatieve woonvormen die op termijn voor veel minder onder houd en schade zorgen. Samen met mede overheden maken we afspraken over kli maatbestendig bouwen. Zo ligt er in de provincie Utrecht een ‘Convenant Kli maatadaptief Bouwen’. Doel? Verminde ren van wateroverlast, hittestress, droog te en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit.”

Van watertoets naar waterpoort

“Als waterschap stimuleren we innovatief onderzoek naar nieuwe, flexibelere woonvormen”

Innovaties nodig

Maar met alleen een verandering van mindset zijn we er niet. Jeroen Haan: “Als waterschap stimuleren we innovatief on derzoek naar nieuwe, flexibelere woon vormen. Zo doen we, samen met de ge meente Utrecht, mee in een studie naar

Ideeën en plannen zijn er voldoende, maar de vraag is nog wel hoe je dat in de praktijk vormgeeft. Een instrument dat daarbij moet helpen is de in 2003 geïntroduceerde watertoets. Idee hierachter is om waterschappen zo vroeg mogelijk bij ruimte lijke projecten te betrek ken. Dat gaat in veel geval len al goed, maar het kan nóg beter. Met de nieuwe Omgevingswet verandert de watertoets in de weging van het waterbelang. Daar mee moeten gemeenten de opvattingen van de water beheerder betrekken bij vaststelling van het omgevingsplan. Dijk graaf Haan: “We moeten van een water toets naar een waterpoort. Niet eerst plan nen ontwikkelen en dan toetsen, maar eerst door de waterpoort voor klimaatbe stendig bouwen en daarna verder uitwer ken. Op die manier komen we als water

38
WATER EN BODEM STUREND

schappen vanaf het begin aan tafel, kunnen we onze kennis en expertise in brengen en ontwikkelen we samen toe komstbestendige wijken.”

Goede samenwerking met de gemeente Utrecht

En dat gebeurt gelukkig ook al regelmatig in de praktijk. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de gemeente Utrecht werken goed samen op het gebied van klimaatbestendig bou wen. Mooie voorbeelden daarvan zijn Leidsche Rijn en de ontwikkeling van de wijk Merwede. Leidsche Rijn startte in de jaren ‘90 en inmiddels is circa 90% van de woningen gebouwd.

ren met perioden van flinke droogte én wateroverlast, hebben de ogen bij een groot publiek wel geopend. Klimaatver andering is serieus en we hebben er nu al mee te maken. Dat inzicht is er zeker ook bij plannen voor ruimtelijke ontwikkelin gen.” Betekent dat dan dat bouwen in de polder Rijnenburg oké is, mits klimaatbe stendig? “Het blijft de vraag of bouwen in

“We moeten van achteraf reguleren naar vooraf co-creëren”

In deze wijk zie je veel groen, grote waterplassen en wadi’s. Die wadi’s zorgen ervoor dat regenwater van de daken en wegen in de bodem infiltre ren. En ook bij de ontwikkeling van de wijk Merwede wordt er klimaatadaptief ge bouwd. Bouwblokken worden zo ingericht dat extreme regenbuien van eens in de 100 jaar geen schade veroorzaken. Concreet: de eis is dat een bui van 80 mm per uur ver werkt kan worden. Door bijvoorbeeld wa terbergingen of afvoer naar oppervlakte water. Het zou vanzelfsprekend moeten worden dat het waterschap vroeg aan tafel zit, om samen te werken aan een toekomst bestendig, leefbaar gebied.

Dus, bouwen in de polder Rijnenburg?

De goede voorbeelden liggen er en kli maatadaptief bouwen begint langzaam meer voet aan de grond te krijgen. Haan: “De extreme zomers van de afgelopen ja

laaggelegen polders nu wel zo verstandig is. Maar uiteindelijk voelen wij ons als waterschap ook verantwoordelijk voor de waaier aan maatschappelijke opgaven die ergens een plek moeten krijgen en zien wij ook het enorme woningtekort in de re gio. Daarom kijken we samen met de ge meente Utrecht naar de mogelijkheden. Van adviseren naar co-creëren en meer stroomopwaarts water- en klimaatbelan gen inbrengen. Van vooraf stimuleren in plaats van achteraf reguleren. Zodat als er in de polder toch gebouwd gaat wor den, dit in ieder geval bodemdalings- en klimaatbestendig gebeurt en we toekom stige generaties niet opzadelen met de ri sico’s en het prijskaartje.”

39
WATER EN BODEM STUREND

Droog veen

Inklinkende grond in Gouda

SOMS LIJKT ONDERZOEK EEN MANIER OM

noodzakelijke ingrepen uit te stellen. Er is kennis nodig over infiltratie, en maatwerk in alle verschillende grondwatersituaties. Maar een aantal maatregelen zijn allang bekend, en dienen meerdere doelen. Zoals het bufferen van water in de winter, in plaats van wegpompen, en het vergroenen van landschap en bebouwde omgeving om water vast te houden en bodems gezonder te maken. De vanzelfsprekendheid, waarmee waterpeilen worden aangepast aan achterhaald agrarisch ondernemen is hopelijk snel verleden tijd, door stikstofeisen, richtlijnen waterkwaliteit en de noodzaak zuiniger te zijn met water.

Steden worden hitte-eilanden, ook door de verstening van tuinen en publieke ruimte, waardoor water steeds meer verdampt in plaats van inzijgt. Tegels wippen is een leuk initiatief, maar schiet niet zo op. Het zou een

Tekst en beeld Annemiek Rijckenberg Evamarije Smit

mooi onderzoeksonderwerp zijn wat het opleggen van OZB aan betegeld tuinop pervlak zou betekenen voor de vergroe ning van onze straten en erven.

Deze zomer gingen wij in Gouda op zoek naar de gevolgen van inklinken en verzakkingen. Wanneer je er naar uitkijkt, zie je ze ook overal: opgehoogde drempels, stapstenen, verzakkende tegels en rijbanen. En je zou vergeten naar de mooie gevels en leuke straatjes te kijken. Voor de binnenstad van Gouda is al veel onder zocht en is er de aanpak GOUDA stevige stad. De foto’s zijn gemaakt in en rondom de historische binnenstad, o.a. Kort Haarlem, Korte Akkeren, en in Goverwelle.

43 BEELDESSAY
BEELDESSAY

Adaptiviteit bij de woningbouwopgave

Voldoende woningbouwplannen liggen op de plank om ervoor te zorgen dat we in de woningbehoefte kunnen voorzien. Althans, als we de berichtgeving mogen geloven. Minister De Jonge werkt aan afspraken met provincies over de aantallen en het type woningen. Gemeenten zullen ervoor moeten zorgen dat de woningen er komen, in samenwerking met corporaties, ontwikkelaars, bouwers, investeerders en bewoners. Op het moment dat Rijk en provincies de afspraken tot 2030 maken, weten we één ding zeker: de wereld verandert en het zal nodig zijn plannen daarop aan te passen. We moeten daarom een stuk adaptiever leren werken.

Maarten Hoorn Groene Mient Den Haag, houtbouw met leisteen FOTO NANDA SLUIJSMANS

De woningbouwopgave lijkt vergelijkbaar als die in de tijd van de Vinex. Toen zijn ook afspraken gemaakt voor het hele land over de aantallen te bouwen woningen. Dat ging over buitenstedelijke én binnenstedelijke locaties. De bulk van het aantal woningen in die tijd kwam terecht in de nieuwe Vi nex-wijken. Overheden hadden hierin een belangrijke rol. Door actief te ontwikkelen, hadden overheden private mogelijkheden om te sturen, naast hun publieke mogelijk heden. De tijd is nu heel anders. Marktpar tijen hebben een belangrijker rol gekregen bij woningbouwontwikkelingen. De wo ningbouw vindt bovendien niet op een aan tal grootschalige locaties plaats. De gebie den zijn veelal kleiner, met dus een veel groter aantal gebiedsontwikkelingen tot gevolg. Er zijn dus veel meer locaties om de voortgang van in de gaten te houden. Over al kan vertraging of versnelling optreden. De woningvraag kan ondertussen ook wij zigen. Tot 2030 kan de wereld nog behoorlijk

Wat is adaptiviteit?

veranderen. Acht jaar geleden keken we ook heel anders naar de wereld dan we nu doen. We zaten toen in de nasleep van de economi sche crisis. Minister Blok zei dat de woning markt ‘af’ was. Het vertrouwen was er dat we een makkelijke oplossing voor stikstof zou den krijgen. Langer zelfstandig thuiswonen bestond als term nog niet: als mensen ouder werden, kwamen ze in een verzorgingste huis terecht. Al dit soort ontwikkelingen kunnen invloed hebben op de kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag.

Dit artikel richt zich op het proces rond om de woningbouwafspraken en de vraag hoe partijen dit proces effectiever kunnen maken. In figuur 1 is het proces schema tisch weergegeven. Te vaak zijn goede woningbouwprojecten niet mogelijk om dat al te veel afspraken zijn gemaakt over woningbouwprojecten die maar niet van de grond komen. Aan de andere kant kun nen ‘adaptieve afspraken’ ook bijdragen aan een betere monitoring om zicht te krijgen op de uitvoering en de knelpun ten. In dit artikel eerst een toelichting op

Het concept ‘adaptatie’ is afkomstig uit de evolutietheorie. Soorten overleven als ze zich aanpassen. Wanneer er veranderingen kunnen optreden die vooraf niet te zijn voorzien (onzekerheden), is de mogelijkheid van aanpassing (adaptief vermogen) noodzakelijk. Onzekerheden over de toekomst vragen om een werkwijze met een groot vermogen tot aanpassing. Het is beter om plannen en programma’s niet (meer geheel) in beton te gieten, maar ze adaptief te maken. Zo ontstaat ruimte om plannen aan te passen wanneer de omstandigheden daarom vragen. Adaptief vermogen gaat daarmee verder dan het inspelen op verschillende scenario’s waarbij verschillende routes vastliggen. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) werkt aan adaptief programmeren in het fysiek-ruimtelijk beleid (Visser, 2017). Het KiM constateert hierbij dat een proces vraagt om adaptiviteit als het over een lange termijn gaat en sprake is van onzekerheid. Onzekerheden zijn onbekende toekomstige gebeurtenissen met een onbekend positief of negatief effect. De term wordt vaak verward met risico. Het grote verschil is dat bij risico’s de kans en het gevolg bekend zijn. Bij onzekerheden is dat niet het geval. Oftewel, onzekerheden zijn veranderende factoren waar geen beheersing op kan worden toegepast. Bij woningprogrammering spelen zowel risico’s als onzekerheden.

48 ADAPTIEF PROGRAMMEREN

het begrip adaptiviteit. Vervolgens komt een aantal onzekerheden en knelpunten aan bod. Ook behandelt dit artikel een aantal oplossingsrichtingen.

Prognoses als absolute waarheid

Bevolkingsontwikkelingen bepalen de toekomstige vraag naar woningen. Het voorspellen van de bevolkingsontwikke ling is echter geen exacte wetenschap. In figuur 2 zijn de bevolkingsprognoses van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) van een aantal verschillende jaren opgenomen. In 2004 ging het CBS uit van een groei tot maximaal 17 miljoen inwo

ners. Daarna zou de bevolking krimpen. Inmiddels is de verwachting dat de bevol king rond 2060 op ongeveer 20 miljoen inwoners zit en dat dit aantal zal blijven doorgroeien.

Dat het CBS er zo naast zat, kwam door een veel grotere immigratie dan was voor zien. Dergelijke onzekerheden kunnen de bevolkingsontwikkeling sterk beïnvloe den. Overigens geeft het CBS veelal be paalde bandbreedtes aan. Dit is iets om in de woningbouwplannen rekening mee te houden. De prognoses kunnen lager, maar ook hoger uitvallen. Prognoses zijn er om de richting te begrijpen.

49 ADAPTIEF PROGRAMMEREN
Figuur 1: relevante aspecten bij de woningbouwprogrammering BRON PLATFORM31

Plancapaciteit: papieren werkelijkheid van plannen

De plancapaciteit is in veel gemeenten de omvang van het aantal woningen dat kan worden gebouwd. De huidige plancapaci teit kent in de verschillende gemeenten een maximum, die vaak is vastgesteld in sa menspraak met de provincie. Om te bepa len of er voldoende plannen zijn voor de vraag, zijn overzichten gemaakt met daarin een onderscheid naar harde en zachte plan nen. Voor harde plannen zijn al bestem mingsplannen vastgesteld of vergunningen verleend. Zachte plannen bevinden zich in verschillende vormen van het planvor mingsproces. Nieuwbouwplannen bezetten de (zachte) capaciteit jaren voordat ze wor den gerealiseerd, áls ze überhaupt worden gerealiseerd. Plannen die voor dertig jaar op de plank liggen, bestaan. Dat betekent dat als volgens de papieren de plancapaci teit is bereikt, er nauwelijks mogelijkheden zijn voor het ontwikkelen en vergunnen van nieuwe plannen die wel daadwerkelijk tot snelle nieuwbouw kunnen leiden.

Een monitoring om te verkennen wat oorzaken zijn van vertraging ontbreekt veelal. Het maakt nogal wat uit waarom een plan niet is gerealiseerd, bijvoorbeeld omdat het geen prioriteit heeft gekregen, omdat het te maken heeft met stikstof, om dat het financieel niet uit blijkt te kunnen of omdat het met vervuilde grond te ma ken heeft. Een duiding van het realisme dat een plan ook daadwerkelijk tot uitvoe ring komt, is daarom nodig. Nu blijven plannen vaak op de planning staan, terwijl de kans reëel is dat het niet doorgaat. Dat

maakt de uitspraak van de minister ‘dat er voldoende plannen zijn’ lastig op zijn waarde te beoordelen.[1]

Kwantiteit en kwaliteit

Om voldoende woningen te kunnen bou wen, lijkt het alleen maar over aantallen te gaan. Tijdens een aantal leerkringen die Platform31 organiseerde, is geconstateerd dat kwaliteit te weinig aandacht krijgt.

Kwaliteit gaat allereerst over de vraag waar de woningen komen. Nu is het doel veelal om planningslijsten te maken om tot de aantallen te komen. Een woningbouw project kan een ruimtelijk probleem oplos sen, bijvoorbeeld door op een locatie te bou wen waar sprake is van leegstand van bedrijventerreinen. Maar woningbouw kan ook het meest logisch zijn om bepaalde voorzieningen, zoals openbaar vervoer, te ondersteunen. En ruimtelijk gezien zijn niet alle locaties even wenselijk, vanwege mi lieuoverlast, de ondergrond of cultuurhisto rische waarden. Door met bijvoorbeeld ont werpend onderzoek integraal te kijken naar de verstedelijking in een gebied, is het mo gelijk om wel een onderscheid te maken naar de kwaliteiten van verschillende loca ties. Het oordeel over nieuwbouwlocaties kan in de loop der jaren veranderen. De na druk op de aandacht voor klimaatadaptatie en de lage ligging onder de zeespiegel, maakt dat sommige locaties nu minder aan trekkelijk zijn dan een paar jaar geleden.

Daarnaast gaat het om de kwaliteit van de woningen en de nieuwe woonomgevin gen zelf. Prijs, huur of koop, doelgroepen, woonmilieus, aanwezigheid van voorzie

[1] Brief aan Tweede Kamer, 1 december 2021 en ABF (2021) Inventarisatie plancapaciteit oktober 2021, r2021-0096LG, Delft

50 ADAPTIEF PROGRAMMEREN

ningen zijn verschillende criteria die hier voor van belang kunnen zijn. De regio West-Friesland heeft hierover afspraken gemaakt. Alle nieuwe woningbouwplan nen moeten voldoen aan een aantal crite ria, de zogenoemde ‘Westfriese basis’. Dit zijn criteria voor absolute aantallen, de fo cus op specifieke zogenoemde krachtige kernen en de ligging in binnen- of buiten stedelijk gebied. In het verlengde daarvan moeten alle nieuwe plannen scoren op mi nimaal vier van de acht criteria die de re gio ‘Westfries vooruit denken’ noemt. Dat zijn criteria over betaal baarheid, middenhuur, langer zelfstandig wo nen, circulariteit en energieneutraal, kli maatadaptatie en ge zondheid, ligging nabij OV-knooppunten. En criteria die voorrang geven aan plannen die zorgen voor versnelling en voor de aantrekkingskracht van de re gio. Door op deze manier te werken, geeft de regio duidelijk aan hoe regionaal het onderwerp kwaliteit invulling krijgt.

Voortgang

De prille woningbouwplannen van van daag bieden pas over vijf tot tien jaar daad werkelijk onderdak. De woningvraag, woonwensen, bouwkosten, arbeidsmarkt, demografie: ze zijn allemaal veranderlijk, zeker over een langere periode. De vraag naar het type woning kan daardoor veran deren: eengezinswoningen, seniorenwo ningen, appartementen, en koop versus sociaal. Dit vraagt om aanpassingsvermo gen gedurende het proces. Aan de andere kant duren projecten soms ook te lang,

waardoor ze andere plannen tegenhouden en het de vraag is of de projecten nog wel door moeten gaan.

Momenteel gaan gemeenten en markt partijen onvoldoende met elkaar in ge sprek over de voortgang van de realisatie of aanpassing van de plannen. Als afspra ken zijn gemaakt na een principeverzoek (intentieovereenkomst) liggen ze vaak vast zonder een duidelijke planning. Om een goed gesprek over de voortgang te kunnen voeren, is het verstandig om niet

alleen maar inhoudelijke afspraken te ma ken, maar ook procesafspraken te maken. Wanneer vindt door wie overleg plaats over de voortgang? Wat zijn ijkmomenten voor de inhoud van de plannen dat ze nog aangepast kunnen worden op verzoek van initiatiefnemer of overheid? Zijn ook be paalde deadlines vast te leggen waarop een plan een fase verder moet komen?

Bestaande voorraad

Het gesprek over de woningbehoefte spitst zich snel toe op nieuwbouw. Terwijl de be staande voorraad minstens zo van belang is, vanwege de omvang. Voldoet deze nog aan de huidige eisen van de tijd? Zijn er mogelijkheden voor woningsplitsing of voor doorstroming? Zijn bepaalde type

51 ADAPTIEF PROGRAMMEREN
“De prille woningbouwplannen van vandaag bieden pas over vijf tot tien jaar daadwerkelijk onderdak”

Figuur 2: Prognoses bevolkingsontwikkeling uit de verschillende jaren (y-as *1.000 inwoners) BRON: CBS

woningen voldoende aanwezig of juist te weinig? Denk hierbij bijvoorbeeld aan de vergrijzing en de grote toename van 80-plussers, waardoor de eisen aan de woningen en de woonomgevingen ingrijpend kunnen veranderen.

In de plannen van minister De Jonge is nu het streven opgenomen om tot 30% sociale huur per gemeente te komen. Op zich begrijpelijk vanuit het oogpunt van een betere spreiding. Maar is dat realistisch als een gemeente als Rozendaal maar 5% sociale huur heeft en gemeenten als Veere, Opmeer, Bergeijk en Renswoude onder de 15% blijven steken? En betekent dit dat gemeen-

ten die ver boven het gestelde percentage zitten (zoals Amsterdam of Groningen) geen sociale huurwoningen meer hoeven te bouwen? Een iets betere spreiding is vanuit beleidsmatig oogpunt misschien logisch. De verhuisbereidheid van mensen met lagere inkomens naar andere steden is vaak lager dan van mensen met hogere inkomens.

Woningbouw meer adaptief programmeren

Adaptief vermogen komt bij uitstek van pas als de maatregelen van vandaag pas met enige vertraging het vurig gewenste effect sorteren, en er in de tussentijd een hoop on-

52
ADAPTIEF PROGRAMMEREN

zekerheid is. Verantwoordelijk minister De Jonge kent het nog van zijn vorige baan: varen op zicht en sturen in de achteruitkijkspiegel waren in de coronacrisis aan de orde van de dag. We zien dat voor een adaptieve aanpak vooral twee elementen van belang zijn: monitoring en samenspel.

Monitoring

Het bijhouden van de juiste cijfers is een kunst op zich. Welke cijfers zijn immers relevant om te weten? Het gaat niet alleen over aantallen bouwplannen, vergunningen die gemeenten verlenen en woningen die gereed zijn gekomen. Maar ook over veranderingen in bevolkingsontwikkeling en andere aspec-

ten die van invloed kunnen zijn op de woningmarkt. Rentestanden, verkoopcijfers en wachttijden zijn ook voorbeelden van cijfers. Maar ook de herkomst van de bewoners. Komen ze alleen uit de eigen gemeente of ook van buiten? En waar komen ze dan vandaan? Uit het aanbod dat provincies hebben gedaan aan het Rijk, blijkt dat veel regio’s meer woningen willen gaan bouwen dan waaraan behoefte is. Dit gaat ervan uit dat mensen verhuizen van regio’s met een hoge druk op de woningmarkt naar regio’s met een lage druk. Dat betekent dat mensen over relatief grote afstanden moeten verhuizen, zonder dat hier ondersteunend beleid ten aanzien van werkgelegenheid of bereikbaarheid aan ten grondslag ligt. Eerdere (rijks)initiatieven op dit vlak zijn niet bepaald succesvol gebleken. Dergelijke initiatieven vragen om een goede monitor.

Samenspel

Het gaat niet alleen om de monitor zelf. Cijfers zijn geduldig. Het gaat juist ook om het

53
“Bij een echt adaptief programma gaat het gesprek ook over de vraag wat kantelpunten zijn voordat een andere weg ingeslagen moet worden”
ADAPTIEF PROGRAMMEREN

interpreteren en bespreken van de cijfers. Wat betekent dit? Welke projecten knellen en wat doet dat – kwalitatief en kwantita tief – voor de verschillende gemeenten op geteld? Gemeenten hebben dat voor eigen plannen doorgaans wel in beeld, maar niet altijd voor de plannen  van buurgemeenten. Relevante partijen zijn niet alleen gemeen ten en de provincie, maar ook corporaties, ontwikkelaars, makelaars en andere be trokkenen. Ieder heeft een eigen netwerk, eigen actuele informatie en eigen voelsprie ten. Door die informatie onderling met el

kaar te delen – dat impliceert een bepaald niveau van transparantie – wordt aan geza menlijke beeldvorming gewerkt met een gesprek over ieders oordeelsvorming. Wat is vervolgens nodig om hierop aan te kun nen passen? Is hiervoor een andere weg no dig? Zijn de plannen robuust genoeg waar door aanpassingen niet nodig zijn? Of hebben we flexibiliteit nodig door bij te stu ren op de bestaande weg? Bij een echt adap tief programma gaat het gesprek ook over de vraag wat kantelpunten zijn voordat een andere weg ingeslagen moet worden.

54
Figuur Adaptief programmeren. BRON PLATFORM31 - TEKENING HESTER KAARS VOOR PUBLIC
CINEMA ADAPTIEF PROGRAMMEREN

Conclusie

Om ervoor te zorgen dat we in de toekomst een goede woning beschikbaar hebben voor iedereen, moeten we de manier van plannen meer adaptief maken. Aandacht voor de voortgang van de plannen, de aan leidingen waarom een project niet vordert en oog voor de veranderende omstandighe den. Daarvoor hebben we een goede moni tor nodig, maar voor een goed samenspel, waarin alle relevante partijen met elkaar bespreken hoe ze voortgang in de plannen kunnen krijgen. Dat betekent soms ook

harde keuzes: als een plan niet vordert, moeten we ermee stoppen en onze waarde volle energie ergens anders in steken. En we moeten realistisch zijn over de haal baarheid van de plannen: het lijkt wel alsof we alleen maar plannen willen ontwikke len die op alle beleidsopgaven een ant woord hebben. En we moeten niet bang zijn om gaandeweg bij te sturen: nu zorgt dat nog te vaak voor een impasse. Dat klinkt misschien als een overlegcircus. Maar zon der goed overleg krijgen we gegarandeerd vertraging en de verkeerde plannen.

55
ADAPTIEF PROGRAMMEREN
Erik Gerritsen, Bestuursvoorzitter Ymere

Bouw flexwoningen

‘Kies voor tijdelijke woningbouw van permanente kwaliteit’

Gebrek aan locaties remt in de Metropoolregio Amsterdam de bouw van flexwoningen, maar de Oekraïnecrisis creëert momentum. Ymere gaat in Amsterdam en omgeving aan de slag met woningen van permanente kwaliteit. Bestuursvoorzitter Erik Gerritsen hoopt dat corporaties en gemeenten elders ook niet kiezen voor goedkoop gebouwde ‘vluchtelingendorpen’.

Locaties, locaties, locaties. Vincent Kompier, voormalig strategisch adviseur bij INBO, klinkt bijna als een makelaar. INBO heeft op verzoek van de Metropoolregio Amster dam (MRA) actieonderzoek gedaan naar belemmeringen bij de bouw van tijdelijke woningen. “Acht gemeenten hebben zich bij de MRA aangemeld: Lelystad, Diemen, Hilversum, Ouder-Amstel, Haarlemmer meer, Heemskerk, Uithoorn en Edam-Vo lendam. Bij vier van hen hebben we een doorbraak bereikt. De rode draad in al die gemeenten is dat het ontbreekt aan ge schikte locaties voor een periode van tien of vijftien jaar. Neem Diemen. Daar is echt geen locatie te vinden. Maar met be hulp van de KadasterScan, een nieuw in

kennisniveau is hoog, verrassend hoog. Soms leeft nog de gedachte dat permanen te bouw beter is dan tijdelijke bouw, maar dat lijkt meer iets van bestuurders. Ook hebben ambtenaren en bestuurders niet al tijd door welke snelle ontwikkeling tijdelij ke woningbouw doormaakt, maar zij er kennen allemaal de grote nood. Gemeenten merken dat de doelgroep voor flexwonen met de dag groter wordt. Spoedzoekers, ar beidsmigranten, ontheemden: zij hebben baat bij meer tijdelijke woningbouw.”

“We kunnen mensen toch niet eindeloos op een goede woning laten wachten?”

strument waarbij op basis van data de sta tus van grondposities kan worden geanalyseerd, zijn in Uithoorn wel nieu we locaties in het vizier gekomen.”

Goede wil

Minister De Jonge is voorstander van de bouw in de MRA van drieduizend flexwo ningen per jaar, maar daarover is nog geen deal bereikt. Het ontbreekt in de regio, al dus Kompier, niet aan goede wil. “Gemeen ten weten waar ze het over hebben. Het

Gemeenten hebben de afgelopen jaren hun huiswerk gedaan en goede analyses gemaakt van hun ruimtelijke mogelijkhe den, zo zegt Thijs Kroese, PvdA-wethou der in Purmerend. Hij nam drie jaar gele den zelf het initiatief voor de bouw van tweehonderd tijdelijke woningen. Op vier locaties. Geheel voor rekening en risico van de gemeente. Sinds begin 2020 zijn de eer ste woningen in ge bruik. Zeventig pro cent van de woningen wijst de gemeente rechtstreeks toe aan kwetsbare groepen. De resterende dertig procent is bestemd voor (jonge) mensen die in Purmerend wonen of die een economische dan wel sociale binding met de stad hebben. De belangstelling blijft onverminderd groot. Kortgeleden zijn er weer twintig wonin gen verloot. Daar kwamen ongeveer vier honderd reacties op.

Doorstroming ingewikkeld

Voor de tijdelijke huurders in Purmerend geldt een maximale verhuurtermijn van twee jaar. Voor een aantal kwetsbare bewo

58 FLEXWONINGEN

37.500 flexwoningen voor 2025

Minister De Jonge voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is voorstander van een permanente flexibele schil van tijdelijke huisvesting. Hij streeft naar de bouw van in totaal 37.500 flexwoningen in de periode 2022-2024 (2022: 7.500, 2023: 15.000, 2024: 15.000). Het Rijk maakt afspraken met regio’s om extra prioriteit te geven aan het gereedmaken van locaties. Ook werkt het Rijk aan een garantstelling waarmee de financiële risico’s van projecten kunnen worden opgevangen in het geval door en binnen de gemeente geen vervolglocatie(s) kan worden gevonden voor de flexwonin gen na de eerste exploitatietermijn. De Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting ondersteunt gemeenten en corporaties bij versnelde realisatie.

De Jonge heeft het Rijksvastgoedbedrijf opdracht gegeven de aanbesteding te starten voor de aanschaf van 2.000 flexwoningen. Dit beoogt de bouwcapaci teit van flexwoningen te verhogen en te versnellen. Daarnaast wordt er vanuit de corporatiesector een grotere aanbesteding voorbereid om de bouwcapaciteit verder te verhogen en versnellen.

ners is die huurperiode inmiddels verstre ken, zonder dat zij elders onderdak hebben weten te vinden.

Vanwege de coronapandemie heeft de ge meente speciaal voor die groep maatwerk toegepast. “Wij hebben van begin af aan rechtstreekse toewijzing door ons Wmo-lo ket (Wet maatschappelijke ondersteuning) gekoppeld aan intensieve begeleiding naar definitieve huisvesting. Direct na het arri veren van de eerste bewoners, brak de pan demie uit. De corona-uitbraak maakte het

voor hen veel moeilijker een andere woning te vinden. Ook beperkte het ons in de bege leiding. Daarom bieden we die mensen een malig de kans op een andere locatie nog maals een tijdelijke woning te betrekken. Daarbij maken we individuele afspraken over begeleiding, de maximale verblijfspe riode en de inspanning die zij zelf moeten leveren om een ander huis te vinden.”

Ook al is die doorstroming ingewikkeld, Kroese raadt andere gemeenten toch aan het risico te nemen. “Alleen al het feit dat we de nood van die mensen kunnen leni gen, maakt het waard te investeren in tij delijke woningen. Onze wachtlijsten voor een plek in maatschappelijke opvang zijn in die twee jaar enorm geslonken. Dat is enorm belangrijk.”

Het maatschappelijke effect staat voor hem op de eerste plaats, maar ook financieel blijkt het voor zijn gemeente goed te doen. “In zijn totaliteit is het niet spannend. We kunnen met twintig jaar rekenen. We gaan zelf over de locaties en kunnen de woningen makkelijker een andere plek geven. De keu ze zelf het risico te dragen kent nog een be langrijk voordeel. Onze corporaties – Roch dale, Intermaris en Wooncompagnie – kunnen zich zo volledig richten op nieuwbouw en op de zo noodzakelijke verduurzaming van de bestaande woningvoorraad.”

Grote wooncrisis

Reguliere woningen bouwen heeft ook bij Ymere veruit de voorkeur, benadrukt be stuursvoorzitter Erik Gerritsen. “Perma nente woningontwikkeling gaat echter langzaam, de periode van nadenken tot oplevering duurt algauw zeven jaar en soms wel twintig jaar. Op dit moment hebben we met een ongelooflijk grote wooncrisis te maken. Jonge mensen wor den door gebrek aan woningaanbod ge

59 FLEXWONINGEN
FOTO HOMES FACTORY

dwongen hun leven op pauze te zetten. Mensen met een relatiebreuk ondervin den enorme problemen een andere wo ning te vinden. Arbeidsmigranten wonen soms onder erbarmelijke omstandighe den. En ontheemden kunnen we niet snel genoeg een woning bieden; al die mensen kunnen we in een rijk en beschaafd land als Nederland toch niet eindeloos op een goede woning laten wachten?”

Zijn corporatie wil daarom de komende vijf jaar werk maken van de bouw van in totaal 750 flexwoningen. En mocht dat nodig zijn, dan kan het pro gramma worden verlengd. Ymere spreekt het liefst over ‘permanente tijdelijke wo ningen’. “Niet elke corporatie maakt dezelfde kwaliteits keuze. Wij bouwen tweeka merwoningen van rond de 40 m², geschikt voor één- en tweepersoonshuishoudens, woningen met een ‘ touch and feel ’ van een permanente woning”, aldus Charlotte Meulenbelt, programmamana ger Flexwonen van Ymere.

en de mogelijkheden om slimmer, beter en meer gevarieerd te bouwen.”

Ymere is partner in NH-bouwstroom, een initiatief van acht Noord-Hollandse corpo raties om de bouw van modulaire eenge zinswoningen en appartementen een sti mulans te geven. NH Bouwstroom wil jaarlijks van zes fabrikanten 750 tijdelijke en permanente fabriekswoningen afne men. Voor wat betreft flexwoningen is on langs de keuze gemaakt voor producten van

“Bij tijdelijke woningbouw gaat hen om gewone complexen voor alle woningzoekenden”

Homes Factory, Heddes Bouw en MOOS.

De kosten daarvan zijn niet gering. De bouw van een dergelijke woning, de sociale grondprijs niet meegerekend, vraagt 110.000 tot 115.000 euro. “Het gaat om wo ningen die na een eerste periode kunnen worden verplaatst voor een tweede ge bruiksperiode of die daarna ergens perma nent kunnen worden bewoond.”

Kwaliteitssprong

Meulenbelt benadrukt de enorme ontwik keling die modulaire woningbouw door maakt. “Overal zijn bouwbedrijven sa men met ontwerpers bezig nieuwe producten te ontwikkelen. Elke dag groei

Homes Factory is ook de fabrikant van het eerste flexproject van Ymere in Nieuw-Ven nep. Nabij het station van Nieuw-Vennep zijn in korte tijd zestig modulaire woningen geplaatst. Voor een periode van vijftien jaar, langer is niet toegestaan vanwege de milieucontouren van luchthaven Schiphol. De bedoeling is dat de woningen daarna een andere plek in Haarlemmermeer of el ders in de regio vinden.

Rendement verlangt Ymere bij zo’n project niet, aldus Gerritsen. Wel moeten die wonin gen zich in 30 jaar tijd terugverdienen. Hij zou graag zien dat het Rijk het financiële risi co bij het ontbreken van een vervolglocatie op zich neemt. “Zelfs een grote corporatie als Ymere kan het risico van honderden flexwo

61
FLEXWONINGEN

ningen die we vijftien jaar later nergens kwijt kunnen, niet nemen. Ik heb inmiddels begrepen dat het departement positief te genover zo’n garantieregeling staat. Snelle invoering zal, zo verwacht ik, een enorme bouwimpuls geven.”

Meer urgentie

Gerritsen merkt dat de kansen voor tijdelijke woningbouw toenemen. “De oorlog in Oekra ine versterkt het gevoel van urgentie. Een paar jaar geleden zagen de Amsterdamse cor poraties tientallen door hen aangedragen lo caties voor tijdelijke woningbouw stuklopen bij de gemeente. Zo’n exercitie hebben de cor poraties niet zo lang geleden herhaald, met als resultaat een tiental serieuze bouwloca ties. Voor Ymere ontstaat de mogelijkheid permanente tijdelijke woningen te bouwen aan de Appelweg in Amsterdam-Noord. Bo vendien hebben we op initiatief van Marien de Langen, tot voor kort bestuurder van Stad genoot, het streven naar alleen grote locaties losgelaten. Onder de titel ‘Stad van intussen’ zoeken we met elkaar en met de Amsterdam se Federatie van Woningcorporaties (AFWC) naar mogelijkheden voor bescheiden verdich ting, denk aan toevoeging van dertig wonin gen, nabij of bovenop onze complexen.”

De Purmerendse wethouder Kroese heeft niet de illusie, noch de ervaring dat kleine toevoe gingen zich wel makkelijk laten regelen. “Pro cedures zijn eenvoudiger en gaan sneller, maar voor een buurt is tijdelijk algauw voor altijd. Voor burgers is tien of vijftien jaar heel lang. Gemeenten moeten gesprekken over tij delijke woningen dus net zo serieus nemen als plannen voor permanente woningontwikke ling. En vergeet de beeldvorming niet. Er is altijd vrees voor overlast. En, zo hebben we in Purmerend gemerkt, de bewoners geloven de mooie plaatjes van bouwers niet. Zij denken wél aan containerwoningen.”

Bouw flexwoningen in Nieuw-Vennep.

Een grote doorbraak is bereikt in de gemeen te Ouder-Amstel, in het gebied De Nieuwe Kern. Ymere gaat er aan de vooravond van definitieve ontwikkeling samen met de col lega’s van Eigen Haard vijfhonderd tijdelijke woningen bouwen. Kompier noemt dat om meerdere redenen een voorbeeldproject. “In ons actieonderzoek hebben we gemerkt dat de samenwerking tussen partners of binnen het gemeentelijke apparaat niet altijd opti maal verloopt. Hier hebben de corporaties en de twee gemeenten, Amsterdam is eige naar van de grond, juist heel goed samenge werkt. Daarnaast kwam er via de Woning bouwimpuls een flinke bijdrage van het Rijk. En de tijdelijke bouw heeft in De Nieuwe Kern een extra functie. Het project dient als

62

‘placemaking ’. Daarmee krijgt tijdelijke wo ningbouw ook betekenis bij gebiedsontwik keling en gebiedsmarketing.”

Geen vluchtelingendorpen

De positieve signalen voor vervolgprojecten ten spijt: Gerritsen is niet zonder zorgen. “Het toenemende besef van urgentie als ge volg van de oorlog in Oekraïne, draagt het risico in zich dat met name goedkope, korte termijnoplossingen worden gezocht. De commissie Versnelling tijdelijke huisvesting, een initiatief van minister Hugo de Jonge, heeft specifiek de vraag meegekregen vooral adviezen uit te brengen over de versnelde huisvesting van ontheemden. Ook die men sen moeten een plek, maar voorkom dat er

straks vluchtelingendorpen ontstaan. Als dat gebeurt, dan versterken we weer het imago van een noodvoorziening. Van slechte huizen. Het moet bij tijdelijke woningbouw, daar zijn wij van overtuigd, gaan om gewone complexen voor alle woningzoekenden. Bouw niet alleen voor Oekraïners en status houders; daarmee voorkom je bovendien een verdringingsdiscussie.”

Het artikel over gebrek aan locaties voor flexwoningen is eerder gepubliceerd in Nul20, platform voor woonbeleid in de Metropoolregio Amsterdam.

63

Een heet najaar op de woningmarkt

De droogte en warmte deze zomer maakten de klimaatcrisis zichtbaar en voelbaar. De verhitte dis cussies en boerenprotesten drukken ons met de neus op de feiten dat er belangrijke politieke vraagstukken hun beslag moeten krijgen in duidelijke keuzes en rigoureuze beleidswijzigingen. De crisis op de woningmarkt lijkt te verbleken bij zo veel verbaal en natuurgeweld. Maar helaas, ook deze crisis verdiept zich. Wensen voor meer betaalbaar programmaminister De Jonge wil naar twee derde betaalbaar programma - lijken financieel steeds moeilijker inpasbaar in de gron dexploitatie. De stijgende bouwkosten zijn een actueel conjunctureel pro bleem. Maar, het weglekken van de waarde –die we samen creëren in gebiedsontwikkeling – is een systeemprobleem. Net als bij die andere crises: de hoogste tijd daar wat aan te doen!

Want, hoe effectief ben je wanneer een betaalbare woning – betaald uit de grondexploitatie – binnen een paar jaar met torenhoge winsten wordt verkocht?. Leuk voor de koper, maar niet voor de betaalbare voorraad. Hetzelfde geldt voor de prijs van grond. Veel van de waardestijging gaat naar individuele grondeige naren en komt dus niet de gebiedsontwikkeling of de gemeenschap toe. Maat schappelijk is er veel weer stand tegen onze huidige prijsmechanismen en de bescherming van grondei gendom. Toch is er politiek tot op heden te weinig ruim te voor een echte discussie over hervorming van de woning- en grondmarkt. Maar als het nu niet lukt, wanneer dan wel?

Gebiedsontwikkeling is (vanuit financieel perspec tief) in de kern waarde creëren door nieuwe func ties te realiseren door een bestemmingswijziging. We maken plannen vanuit algemeen nut en voor het oplossen van collectieve problemen. De investerin

64

gen (wegen, parken etc.) bekostigen we met de waarde van nieuwe func ties (woningen, kantoren etc.). Het financiële huis houdboekje van gebieds ontwikkeling laat echter al jaren rode cijfers zien.

De afgelopen tien jaar zijn er steeds nieuwe gebeurte nissen geweest die de gron dexploitatie financieel onder druk zetten: de verschuiving van uitleggebied naar bin nenstad, complexere ge biedsontwikkeling en vooral de steeds hogere prijzen voor verwerving van vast goed en gronden. Wel zijn de grondprijzen van wonin gen in de vrije sector aan zienlijk gestegen. De stijging van woningprijzen (in be staande en nieuwbouw markt) is lang de stijging van de bouwkosten voor gebleven. Echter, het steeds groter aandeel betaalbare woningen in het woning bouwprogramma verlaagt de opbrengstpotentie van de grondexploitatie juist.

In de grondexploitatie (op binnenstedelijke locaties) is circa twee derde van de kosten gerelateerd aan de

verwerving. Dat komt ener zijds omdat grond in de stad duur is doordat bestaande gebouwen en gronden aan gekocht, gesloopt en gesa neerd moeten worden. An derzijds heeft de verkoper van de grond recht op de waardestijging als gevolg van herontwikkeling, kort gezegd de toekomstwaarde. Het zal niet verbazen, dat wanneer de herontwikke ling vijf tot tien jaar later plaatsvindt de opbrengst tegenvalt, omdat er bijvoor beeld geen rekening was gehouden met programma tische en kwalitatieve eisen. Gevolg is dat de grondex ploitatie nu daardoor een tekort laat zien. Welkom in de wereld van gebiedsont wikkeling anno 2022!

Als we echt werk willen maken van betaalbaar wo nen dan moeten we kijken naar nieuwe segmenten die anders omgaan met de huidi ge geldstromen. Woningen betaalbaar maken en ook houden, door afspraken te maken over verkoopprijzen op termijn of het eigendom in collectieve handen te geven. De woning is dan niet

meer een belegging, maar heeft wel waarde. Ook die eigenaren bouwen, met onder andere aflossing aan de bank, gewoon waarde op. Opschaling van dit nieuwe segment (collectief wonen)naast huur en koop ook wel het derde segment genoemd – kan een wezenlijke bijdra ge leveren aan meer betaal bare woningbouw en het beperken van weglekeffec ten.

Het betalen van een eerlijke aankoopprijs voor grond gebaseerd op ver keerswaarde en eventuele verhuiskosten van bedrij ven in de stad levert een andere koopprijs op. In Finland werkt de overheid hierdoor effectiever en worden gronden zonder al te veel speculatie gekocht.

Als we onze financiële infrastructuur nu grondig herzien krijgen we de wo ningmarkt weer op de rails. Daar is de nodige lef en doorzettingskracht voor nodig. Ik wens ons – wat betreft de woningmarkt - na een warme zomer dan toch ook een verhit najaar toe.

65 COLUMN

Op bezoek bij medewerkers van de Ruusulankantu locatie.

Voor iedereen eerst een woning

Leren van de Finse daklozenaanpak

Rond 2008 hadden Finland en Nederland ongeveer evenveel daklozen, zo’n 18.000. 15 jaar later zijn er in Finland nog 4.000 daklozen tegenover ruim 40.000 in Nederland. Finland heeft geïnvesteerd in Housing First, een aanpak die voor alle daklozen geldt. Niet een kamer die gedeeld moet worden met andere daklozen, maar een één- of tweekamerappartement om in alle rust en op eigen tempo te werken aan herstel met zorg om je heen. Met een langdurige aanpak, die breed gedragen is door alle overheidslagen en samenwerkende organisaties, is een bijzonder resultaat bereikt. Als enige land in Europa daalt in Finland het aantal daklozen.

Anne-Jo Visser

In Nederland slapen sinds begin juli grote groepen asielzoekers buiten op straat. In het aanmeldcentrum in Ter Apel is geen plek en de rest van de Nederlandse gemeenten biedt te laat hulp aan. In Nederland kan je niet alleen halverwege je wooncarrière op straat komen te staan, maar ook de eerste nacht van aankomst als je bent gevlucht. Het staat in schril contrast met de Finse aanpak van dakloosheid: Housing First. Die aanpak belandde in 1987 voor het eerst in een landelijk overheidsprogramma.

Housing First

Het basisidee is dat je niet pas recht hebt op een woning als je leven weer op orde is, maar juist dat een woning ervoor kan zor gen dat een nieuw hoofdstuk van je leven start. In Housing Firstunits hebben bewo ners een eigen huurwoning waar bescher ming en ondersteuning geboden wordt. Sommige bewoners hebben dit 24 uur per dag nodig. Zij kunnen zelf kiezen van wel ke service zij gebruik maken. Bovendien zijn ze niet verplicht te stoppen met een verslaving als ze daar nog niet klaar voor zijn. De bewoners kunnen er zo lang blij ven wonen als zij nodig hebben om hun le ven weer op de rit te krijgen. Voor de een is dat één jaar, voor de ander tien jaar. Het doel is de bewoners te empoweren om weer op eigen benen te kunnen staan. Daarom krijgen bewoners voor elke kleine stap po sitieve feedback en behandelen zorg- en welzijnsmedewerkers hen als gelijken. Housing First rust op vier principes:

• Wonen maakt onafhankelijk leven moge lijk. Daarom staat het krijgen van een ei gen woning voorop.

• Respect voor de keuze van de bewoner. Elke bewoner is welkom ongeacht zijn verslaving of mentale problemen. Hou

sing First helpt met de volgende stappen in het leven, maar heeft daarbij respect voor de keuzes die de bewoner daarin maakt.

• Rehabilitatie en empowerment van de be woner. Herstel is belangrijk en ook het krijgen van meer levenskills om weer op eigen benen te kunnen staan. Integratie in de community en samenleving. Die integratie start op het moment dat de bewoner in een Housing Firstunit komt te wonen, en loopt uiteen van buurtwandelin gen tot het schoonhouden van de buurt.

Ontwikkeling Housing First in Finland

Na de Tweede Wereldoorlog kwamen de eerste concentraties daklozen in de Finse steden voor. Veel Finnen zochten werk, maar hadden nog geen huis. Lange tijd was de aanpak gericht op tijdelijke oplossin gen, zoals het inzetten van schuilkelders. In 1967 stierven 40 tot 50 dakloze alcoho listen aan de kou op straat. Daarom werd in Helsinki een daklozenopvang opgezet, waar op het hoogtepunt 1000 dakloze al coholisten per nacht bivakkeerden.

Eind jaren tachtig, toen de brede aanpak van daklozen landelijk startte, was er rela tief weinig sociale woningbouw. Daarom begon veel opvang in tijdelijke units met grote opvangplekken. Het aantal daklozen nam af, maar niet het aantal langdurige daklozen. Daar bleek meer voor nodig, na melijk een eigen woning voor onbeperkte tijd en 24-uurs zorg op locatie. In 2008 startte het Housing First programma, waarbij alle oude daklozenopvang (nacht opvang en tijdelijke opvang) sloten en er overal Housing First service unitskwamen.

Ruusulankatu

Het voormalige kinderziekenhuis in Hel

68 ASIELOPVANG
FOTO ANNE-JO VISSER FOTO ANNE-JO VISSER

sinki is één van de grootste locaties waar voormalige daklozen wonen (in totaal 93). Tot 2011 was het een daklozenopvang en in dat jaar is het verbouwd naar Ruusu lankatu Housing First units. De eigenaar is de Y-stichting, de grootste verhuurder van Housing First units. De start was niet pret tig volgens de medewerkers. Er kwam veel weerstand uit de buurt, maar de politieke wil om dit plan door te zetten was heel groot. Een 24-uur per dag bereikbaar tele foonnummer voor buren om bij klachten naar toe te bellen en een eigen dagelijkse buurtwandeling van me dewerkers samen met de bewoners deed de rest. In middels zijn ze zo ver dat ze, als ze eens een klein feestje geven, ook de bu ren uitnodigen. Bij het con cept hoort de interactie met de buurt, omdat de ge dachte is dat je zo ook weer langzaam terugkomt in de samenleving.

schoonmaak of schilderen, krijgt hij of zij hiervoor betaald. Het aantal bewoners dat ook ‘diensten’ levert aan de Y-stichting blijft echter beperkt.

De circa 20 medewerkers zijn zeer divers opgeleid (zoals verpleegster, fysiothera peut, welzijnswerker, beveiliger) en kun nen allerlei diensten aanbieden. In het ge bouw is ook een sportruimte, een muziekruimte, een wasruimte en een sau na. Maar ook een plek om schone naalden te krijgen en eventuele andere medicatie. Bewoners gebruiken in hun eigen apparte

“Een woning kan ervoor zorgen dat een nieuw hoofdstuk van je leven start”

Bijna alle bewoners op deze locatie hebben problemen, variërend van verslavingsproblemen (alcohol en drugs) tot mentale problemen. De gemid delde leeftijd is 28 jaar. Bewoners krijgen een huur- en servicecontract die ze zelf be talen, veelal van hun uitkering. Het ser vicecontract biedt brede ondersteuning op mentaal vlak, maar ook om samen een huisarts te bellen. De overheid betaalt 50% van het servicecontract mee. De andere helft wordt door publieke stichtingen be taald. Bewoners betalen in totaal tussen de 800 en 1000 euro per maand hiervoor. Hierbij is verwarming, water en internet inbegrepen, hetgeen vaak het geval is in de huursector in Finland. Als een bewoner klusjes doet voor de locaties, zoals centrale

ment drugs en alcohol, maar in de centrale ruimten en de gezamenlijke keuken en woonruimte is dat uit den boze. Als bewo ners geweld gebruiken of meer dan zes maanden geen huur betalen (tot die tijd zijn er regelingen), kunnen ze de woning uitgezet worden. In de praktijk is een waarschuwing meer dan genoeg. Ondanks het hoge aantal medewerkers op het aantal bewoners en de extra voorzieningen draait de Y-stichting financieel positief. De finan ciële basis is gelegd door een lening van ARA, een uitvoerende overheidsorganisa tie op het gebied van wonen, die onder meer subsidies en leningen verstrekt.

In de praktijk blijkt de ene bewoner het leven beter op de rit te krijgen dan de ander.

71
ASIELOPVANG

Sommige bewoners vinden het lastig om goed voor zichzelf te zorgen qua voeding en hygiëne, maar het grote verschil met veel andere Europese landen is dat zij wel een rustige plek voor zichzelf hebben. Dat geeft rust, vertellen de bewoners. Een nadeel is dat veel andere bewoners ook verslaafd zijn, hetgeen ontsnappen uit deze wereld een stapje lastiger maakt, aldus een bewo ner. Bewoners kunnen net zo lang blijven wonen als zij willen. Een social worker van de gemeente bepaalt samen met de bewo ners of die toe is aan de volgende stap: een woonvorm met lichtere ondersteuning, dan wel een eigen sociale huurwoning.

Bijzonderheden

Wat het systeem bijzonder maakt ten op zichte van veel daklozenopvang in andere Europese landen, is dat bewoners hier (met hun verslaving) onbeperkt en zonder

land was de opvang lange tijd in grote complexen met meerdere daklozen in een kleine ruimten (bijv. 3-4 persoonskamers van 10 m2). Nu hebben bewoners een ei gen keuken en badkamer, naast de ge meenschappelijke woonkamer en keuken. Voorheen waren er alleen gedeelde badka mers en keukens. In Nederland zien we overigens op sommige daklozenopvanglo caties ook een transformatie naar opvang in kleinere eenheden.

Naast de opvanglocaties, die ook sterk gericht zijn op langdurige daklozen met verslaving en of mentale problemen, is er in Finland een meldpunt voor dreigende dakloosheid. Dit meldpunt voorkomt in de praktijk dat veel bewoners echt dakloos worden. Preventie is dus ook een onder deel van de aanpak van Housing First

De brede governance-aanpak – van lande lijke tot lokale overheid wordt dit beleid al sinds 2008 uitgedragen en geïm plementeerd – is een andere randvoorwaarde voor succes. Ook de netwerksamenwerking tussen verhuurders, zorg en wel zijnspartijen is goed en leidt tot een effectieve aanpak.

“Bewoners zijn hier onbeperkt en zonder voorwaarden welkom”

voorwaarden welkom zijn. Geen tijdelijke huurcontracten, maar wel intensieve (zorg)begeleiding. De opvang is ook geen sociale voorziening zoals in Nederland, maar in de kern een woonvoorziening met veel sociale diensten en maximale zelf standigheid erbij.

Een ander opmerkelijk verschil is het wonen in een eigen appartement, varië rend van 20 tot ruim 35 m2. Ook in Fin

Ook in de Verenigde Staten (VS) is Housing First geïmple menteerd en bereikt het resulta ten, zoals bewoners die meer gevoel van autonomie ervaren en minder totale zorgkosten per bewoner. De aanpak wijkt daar iets af van in Fin land. Daar wordt de huur ingehouden van iemands inkomen. In Finland betaalt de bewoner die zelf, maar kan die op vrijwil lige basis ook worden ingehouden. In de VS wordt de aanpak van je problemen van tevoren door een multidisciplinair team bepaald. In Finland is alle aangeboden hulp geheel vrijwillig, maar niet vrijblij

72
ASIELOPVANG

vend. Ook wordt de hulp in Finland meer geboden op basis van de behoefte van de bewoner en wordt in eerste instantie ge keken naar wat reguliere partijen aan zorg en hulp aanbieden. In Finland, een land met een hoge standaard op zorg en welzijn, kan deze aanpak ook gemakkelij ker dan in de VS.

Kansen voor Nederland

In Nederland bestaat Housing First sinds 2006 op kleine schaal. In 2018 is een lan delijk platform Housing First opgezet. In zo’n 80 gemeenten zijn nu 1400 Housing First-verhuurcontracten afgesloten. In Ne derland richt het concept zich met name op de langdurige daklozen met psychische en verslavingsproblemen. In Helsinki is de aanpak breder en gericht op het terugbren gen van dakloosheid naar nul.

Wat in mijn ogen nog mist in Nederland, is net als in Finland een gespecialiseerde corporatie/organisatie zoals de Y-stich ting, die woningen kan bouwen en behe ren en die een gespecialiseerd netwerk heeft van welzijn en zorgverleners. De doelgroep is anders dan de reguliere socia le huurders en het aanbod van zorg en so ciale diensten ook. Dat vraagt in mijn ogen om eigen expertise, eigen vastgoed en een startkapitaal.

Willen we in Nederland ook de dakloos heid naar nul terugbrengen, dan is het daarnaast noodzakelijk dat alle overheids lagen langdurig en met dezelfde aanpak gaan samenwerken. Housing First is in Ne derland lokaal gestart. Het is een goede zaak dat het nu ook eindelijk op de rijksa genda is gezet door drie ministeries. Een verschil met Finland is wel dat ons land veel centraler in Europa ligt en daarmee veel meer immigranten en arbeidsmigran ten aantrekt (waarvan een deel dakloos

aankomt en/of dakloos wordt). Ook is het asielbeleid in Finland strenger dan bij ons. Begin juni kondigde ook onze overheid in een Kamerbrief aan dat het recht op een woning en niet het recht op opvang de kern wordt van de nieuwe aanpak van dakloos heid. En net als in Finland is de aanpak langdurig. De aanpak in Nederland zet in op een periode van 2023 tot 2030. In Ne derland is nu ook de overtuiging dat een eigen woning het herstel versnelt. De twee opvallendste zaken zijn het om- en afbou wen van de grootschalige opvanglocaties en het inzetten van ervaringsdeskundigen bij het ontwikkelen van de nieuwe aanpak. We lopen inmiddels gigantisch achter op Finland, maar de aanpak verdient snel en veel navolging!

73
ASIELOPVANG

Recensies

Besproken door Like Bijlsma

Oases in de stad.

Het hofje als architectonisch idee / Urban Oases

Willemijn Wilms Floet Uitgeverij NAI/010 ISBN 978-94-6208-660-9

AFGELOPEN DECENNIA IS

er veel geschreven over de moderne woningbouwtradi tie in Nederland, zowel vanuit het planningsperspec tief als vanuit erfgoed en sociale geschiedenis. Veel minder aandacht kreeg de premoderne voorloper van deze traditie: het ‘hofje van liefdadigheid’. Het boek ‘Oases in de stad’ brengt hier verandering in. Het beschrijft de ontstaansge schiedenis en ontwikkeling van het hofje, verbeeld met prachtige tekeningen en fotografie. De eerste uitgave van Willemijn Wilms Floet, een bewerking van haar dissertatie ‘Het hofje, bouwsteen van de Holland se stad 1400-2000’, verscheen in 2015. Deze nieuwe uitgave is grondig

herschreven. Het positio neert de architectuur en woonpraktijk van het hofje niet alleen in de lokale stadhistorische omgeving, maar plaatst het ook in een bredere Europese context. Zo ontstaat zicht op de kwaliteiten van een bekende, maar tegelijkertijd onzichtba re, categorie van woonmili eus. Het idee van het hofje is simpel, maar doeltreffend: een tuin die wordt omringd door woningen en voordeu ren. Naar buiten toe is het afgesloten en verborgen. De verbinding met de stad wordt slechts gelegd door een poort(je). De woonkwali teiten zijn evident: stil, groen, kleinschalig en sociaal.

Het hofje is ontstaan als een vorm van armenzorg, gesticht door ofwel de kerk, het stadsbestuur of door zakenlieden. Het typische Hollandse hofje bestaat uit het voornamen regentenhuis dat gekoppeld is aan een ensemble van armenhuisjes

(in een iets eenvoudiger vormgeving). Deze opbouw heeft zich eeuwenlang doorgezet in verschillende vormen: denk aan prachtige monumentale voorbeelden, zoals het Hofje van Nieuw koop in Den Haag (1661), of de gegroeide arrangemen ten rondom kerk en brink, zoals het Oude Bornhof in Zutphen (1340-1723).

Het hofje kreeg vorm binnen steeds wisselende ontwikkelingsvormen en bestuurlijk politieke contexten, waarbij de relatie tussen hofbewoners, regenten en stad architect onisch tot uitdrukking werd gebracht. Enerzijds zijn er onzichtbare hofjes, gelegen in binnengebieden achter de huizen en ontsloten door kleine poortjes en gangen, zoals het Hofje van Samuel de Zee in Leiden (1724). Anderzijds eisten stichters een prominente plek aan de straat op en openden het hof met

74

monumentale poorten en gevels, zoals het Teylershof in Haarlem (1787).

Het boek beschrijft het concept van het hofje als een ruimtelijke constante in de Nederlandse woningbouw. Het traditionele hofje wordt op moderne manier geïnterpreteerd in projecten als het Rotterdamse Justus van Effenblok (1925), het Haagse woonhotel Marlot (1934), binnenstedelijke invullingen als Le Medi in Rotterdam (2008), het Johan Enschedehof in Haarlem (2007) tot aan het sociale woningbouwcomplex Spaarndammerhart (2021), dat onlangs de Zuiderkerkprijs won. Het hofje krijgt in elke periode een nieuwe vorm: plattegronden maken een ontwikkeling door van een kamerwoning naar gezinswoning, architectonische elementen krijgen een nieuwe uitdrukking en de functie van de beplanting verschuift van gebruikstuin

naar kijktuin naar klimaatbuffer. Maar het idee van het hofje blijft overeind. Het heeft zich diep genesteld in de Nederlandse bouw- en wooncultuur en wordt als een archetype herkend door bewoners, ontwerpers en ontwikkelaars, zoals de voorbeelden illustreren.

De vitaliteit van de historische binnenstedelijke hoven – waarvan het gebruik zich gedurende de tijd steeds heeft weten aan te passen aan veranderende wensen en eisen van de bewoners – toont bovendien aan hoe adaptief het gebouwtype is. Wilms Floet stelt de vraag of het hofje niet een veel grotere een rol zou kunnen spelen in het woningbouwontwerp in de 21e eeuw, en dan met name in de discussie rondom duurzame verdichting van de stad. Afgezien van de adaptiviteit van het type en de architectonische mogelijkheden om diverse

ruimtelijke identiteiten, zowel binnenin het hof als naar de straat toe te creëren, biedt het vooral een rustige, groene en sociale woonomgeving. De vraag naar contextuele, sociaal inclusieve inpassingsprojecten, waarin ook groen een rol speelt, is groot. Deze studie laat zien dat er meer verdichtingsvarianten zijn dan de hoogbouwtoren. Het hofje creëert variatie, ruimte en bebouwing en een diversiteit aan omsloten plekken, in wisselende vormen van collectiviteit. Dit boek is een goede handleiding en excursiegids om deze kwaliteiten zelf eens te gaan verkennen.

75

Colofon

Ruimte en Wonen 103e jaargang, nummer 3,  september 2022. Ruimte en Wonen is een vakblad en kennisnetwerk voor ruimtelijke professionals en woningmarktexperts, ontstaan uit de vakbladen S+RO en TVV. Het vakblad verschijnt 4x per jaar en zijn gekoppeld aan kennissessies. Lees ook mee op Twitter: @ruimteenwonen.

Uitgave

Aeneas Media bv, Veemarktkade 8, ruimte 4121, 5222 AE ‘s-Hertogenbosch, 073- 2051010, www.aeneas.nl, ruimteenwonen@aeneas.nl

Redactie

Annemiek Rijckenberg, Marrietta Haffner, Anne-Jo Visser, Like Bijlsma, Bob Witjes, Leo Pols, Frank Suurenbroek, Martijn Eskinasi, Paul Gerretsen, Evamarije Smit, Lilian van Karnenbeek, Jutta Hinterleitner, Bert Pots, Anouk Corel, Remko Zuidema

Redactie coördinator Yvette Vierhout

Community Organisaties, bedrijven en instellingen kunnen partner worden van Ruimte en Wonen. Neem contact op met Yvette Vierhout, 073-2051028 of mail naar y.vierhout@aeneas.nl.

Advertentieverkoop l.nijs@aeneas.nl, T 073-2051026

Contact klantenservice@aeneas.nl, T 073-2051010

Lidmaatschappen 2021 Kijk voor informatie over onze lidmaatschappen op www.ruimteenwonen.nl of neem contact op met onze klantenservice via klantenservice@aeneas.nl of 073 2051010. Alle prijzen zijn op jaarbasis en exclusief btw.

Ontwerp en vormgeving Twin Media bv

Voorwaarden

Ruimte en Wonen wordt tevens elektronisch opgeslagen en geëxploiteerd. Alle auteurs van tekstbijdragen in de vorm van artikelen of ingezonden brieven en/of makers van beeldmateriaal worden geacht daarvan op de hoogte te zijn en daarmee in te stemmen, e.e.a. overeenkomstig de publicatie- en/of inkoopvoorwaarden. Deze liggen bij de redactie ter inzage en zijn op te vragen. Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder toestemming van de uitgever. Hoewel de grootst mogelijke zorg wordt besteed aan de inhoud van het blad, zijn redactie en uitgever van Ruimte en Wonen niet aansprakelijk voor de gevolgen, van welke aard ook, van handelingen en/of beslissingen gebaseerd op de informatie in deze uitgave. Niet altijd kunnen rechthebbenden van gebruikt beeldmateriaal worden achterhaald. Belanghebbenden kunnen contact opnemen met de uitgever.

76
Ook de aandacht trekken van corporaties, bouwers, duurzaamheidstrategen en architecten? Kijk op www.ruimteenwonen.nl/adverteren voor de mogelijkheden of bel 073 205 10 23
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.