7 minute read

BOEKEN

Next Article
13 VRAGEN

13 VRAGEN

Redactiekeuze

GABRIËL VAN SEUMEREN Volwaardig alternatief Een alternatief voor de Omega? Bij mij ging het nét andersom! Toen ik in 1993 mijn eigen bedrijf startte, liet ik mijn Mercedes-Benz 190E 1.8 bij mijn werkgever achter. Ik kocht toen een gebruikte Omega A 2.0i en dat bleek een volwaardig alternatief voor de Mercedes te zijn. Ik leverde in op het gebied van rijdynamiek, maar won ruimte. De uitstraling van de Opel vond ik beter bij een beginnend ondernemer passen. Ik miste de ster en de betere ergonomie. Op LPG deden beide auto’s het prima. Qua betrouwbaarheid deden ze ook zeker niet voor elkaar onder.

DENNIS VAN LOENHOUT Cowboyhoed en hemdsmouwen Simpel! Doe mij de Holden VN Commodore maar. Da’s ook een Omega A, maar dan anders. Geen koele, vormelijke Duitser, maar een harige Ozzie, met een cowboyhoed en in hemdsmouwen. Onder dat hemd klopt – of beter: brult – een groot hart met acht slagaders. Open Youtube, en zoek naar Peter Brock die zich in 1991 kwalificeert voor de Bathurst 1000 met zijn Holden. Gooien, smijten, vlammen en brullen. Beter dan die beelden kan ik mijn keuze niet uitleggen. Sorry, mate. Foto: Flickr - Riley (CC-BY-2.0)

ROBBERT MOREE Vierkant, stoer, betrouwbaar

‘Wir leben Auto’s’ is de slogan van Opel, en ik moet zeggen dat de Opel Omega A één van de eerste modellen was waar qua design enig leven in zat. De handelsreiziger kreeg veel waar voor z’n geld. Ik zou zélf hebben gekozen voor een Zweeds alternatief: de Volvo 240. Vierkant, stoer, betrouwbaar. En gelukkig ook een slogan die ze niet in het Nederlands vertaalden: Volvo, For Life.

AART VAN DER HAAGEN Comfortabel ruimteschip Een concurrent voor de Opel Omega moet een beetje boers zijn, dus kom je vrijwel automatisch bij de Ford Scorpio uit, een comfortabel ruimteschip waarvoor zelfs Koningin Beatrix zich niet te goed voelde. Als rechtgeaarde Hollandse schraper wil je natuurlijk een belastingvriendelijke ’85-er, ’86-er of ’87-er en dan valt slechts te kiezen uit de futuristische hatchbackversie. De Auto van het Jaar 1986 heeft standaard ABS en als je het een beetje uitkient een smeuïge V6 (2.4i/2.8i/2.9i), die desgewenst alle wielen aandrijft. Zo’n apparaat lacht om trailers tot 1850 kg, dus wat kan de vrije jongen met zijn bakkie gebeuren? Leuk natuurlijk, zo’n Omega, maar waarmee zouden de redactieleden van Youngtimer Magazine zelf eigenlijk thuiskomen als er gewinkeld moest worden in deze klasse?

MARCO HOF Feestje Ik reed ooit een Ford Sierra die vaker in de werkplaats stond dan in een parkeervak. Aangezien ik het ding bij de Toyota-dealer had gekocht, kreeg ik het huismerk mee als leenwagen. Eén keer was dat een Cressida, een zilvergrijze. Ik reed er een week mee en dacht: ik geef ‘m niet meer terug. Het heerlijk grijze pluche, de lichte zweem ‘Amerikaan’ over de carrosserie, de luxe uitstraling van de auto en de heerlijke multispaaks chromen wieldoppen maakten die week tot een feestje. Ik wilde de Ford niet meer! Helaas werd de auto door de dealer onder mijn kont vandaan verkocht. Als ik toen had moeten shoppen dan werd het geen Omega, maar toch echt een Cressida.

CARLO TE LINTELO Verstand op nul-komma-nul Groot, typisch jaren ‘80 en tamelijk luxe. Dat zou voor mij dan een Lancia Thema worden. Het liefst een eerste serie, met de grote vierkante koplampen en mooie bekleding van Zegna. Ongekend comfort en met de 166 pk sterke 2.0 Turbo al vlot genoeg. Oké, voor het directiegevoel past een 3.0 V6 me ook wel. Of toch het verstand op nul-komma-nul en voor de 8.32 met Ferrari-V8 gaan?

PERRY SNIJDERS De goede versie Een alternatief voor de Omega bedenken is niet zo ingewikkeld. BMW’s 5 Serie uit die tijd, de E34, is een van de mooiste BMW’s ooit en Mercedes leverde tegelijkertijd de beste auto van het heelal, de W124. De vraag is alleen of je een alternatief zou moeten bedenken. Sinds ik met de 382 pk sterke Lotus Omega (1990-1992) reed weet ik dat het niet uitmaakt dat je een Omega rijdt, zolang je maar de goede versie kiest: deze laat je een 500 E en een M5 vergeten. Als het echt móet volstaan de Omega 3000 en Evolution 500 overigens ook.

TURBOBIJBEL

Ryan Snodgrass • Turbo 3.0 • Parabolica Press; 536 pagina’s; € 399

Het is niet ingewikkeld om een complete boekenkast te vullen met Porsche-boeken. Dik, dun, duur, goedkoop en alles wat ertussen zit: het is vindbaar. Maar als je een liefhebber bent van de vroege 911 Turbo mag het (prijzige) boek Turbo 3.0 niet in je collectie ontbreken.

De beste Porsche-boeken hebben één ding gemeen: je betaalt er veel voor. Maar dan heb je ook een naslagwerk dat zowel het verhaal over een model vertelt als details geeft over specifieke exemplaren. In het boek dat Walter Näher over de Porsche 917 schreef, vind je over iedere afzonderlijke auto de exacte specificaties plus de races waaraan die auto deelnam. Carrera RS van Georg Konradsheim en Thomas Gruber is al bijna net zo compleet. En nu is er zo’n boek over de vroege 911 Turbo, de 3.0, die van 1975 tot en met 1977 gebouwd werd. Het boek is geschreven door Ryan Snodgrass en daardoor waren onze verwachtingen niet al te hoog gespannen. Een vorig boek van Snodgrass vonden we namelijk een regelrechte tegenvaller. Zijn boek Carrera 2.7 leunde qua uitvoering sterk op Carrera RS van Konradsheim en Gruber en daardoor verwachtten we destijds dat het net zo’n goed boek zou zijn. Het was geen onaardig boek, je zou het zelfs goed kunnen noemen, maar het kon niet tippen aan het boek waar het zo overduidelijk op geïnspireerd leek te zijn. Dat is wel het geval met Turbo 3.0. Na het voorwoord van Jürgen Barth begint het boek met de vroegste turbo’s. De eerste auto waarvan je in het boek een foto treft is geen 911 maar een Mercedes. De SSK waarmee Rudolf Caracciola in 1930 deelnam aan de Klausenrennen, om precies te zijn — in de late jaren 20 ontwikkeld onder supervisie van Ferdinand Porsche. Ook auto’s als de Saab 99 Turbo en BMW 2002 Turbo blijven niet onbesproken, en dat is dan nog maar de opmaat naar het eigenlijke onderwerp van het boek. Van de eerste prototypes tot de persberichten, van folders tot prijslijsten, alles komt aan bod. Daarbij is het boek ook nog op een prettige manier geschreven (Engelstalig, dat wel). Achterin het boek vind je ruim 40 pagina’s waarop de uitrusting van ieder afzonderlijk exemplaar is terug te vinden. Nogal een klus als je bedenkt dat Porsche er 2.819 gebouwd heeft. Helemaal foutloos is het boek niet. De naam van Pon’s Automobielhandel is bijvoorbeeld consequent verkeerd gespeld. Dat doet er niet aan af dat het een boek is zoals we dat graag zien: mooi uitgevoerd, goed geschreven, fraai vormgegeven en bovenal ongelooflijk compleet.

Speciale exemplaren, zoals hier de auto van Ferry Porsche, worden uitvoerig beschreven.

This article is from: