7 minute read

Interview Thom Vander Beken

Next Article
Etymologie deel 5

Etymologie deel 5

Er zijn mensen die ‘nee’ zeiden en zich verzetten

Tachtig jaar na de tragische zomer van 1942, waarin de Antwerpse politie hielp bij de arrestatie van duizenden Joden, ontdekken leerlingen van een superdiverse school de aangrijpende geschiedenis van hun stad. Wat betekent dit verleden voor hen vandaag?

Regisseur Thom Vander Beken zocht naar antwoorden in zijn documentairefilm De Laatste Joodse Zomer, die in februari en maart werd vertoond op Campus Willems. Eerder maakte hij verschillende middellange films die werden geselecteerd voor internationale festivals en de documentaire ‘I Know You Are There’ over de COMA Science Group in het universitaire ziekenhuis in Luik.

Had je al in het begin van je carrière door dat je over WOII zou gaan filmen?

Dat kwam pas later. Enfin, het was wel iets wat thuis altijd aanwezig was. Mijn vader keek graag naar oorlogsfilms en er stonden boeken over de Tweede Wereldoorlog in huis. Er werd over gesproken, maar het was niet het enige thema dat mij interesseerde. Ik heb ook films gemaakt over Servië en over een ziekenhuis in Luik waar comapatiënten werden behandeld. WOII is dus zeker niet het enige en laatste onderwerp dat mij bezighoudt.

Wie of wat inspireerde je om De Laatste Joodse Zomer te maken?

Er kwamen een aantal zaken organisch samen. Natuurlijk was er de publicatie van het boek Het Jaar van de Stilte van Herman Van Goethem in 2019. We wisten al dat er gecollaboreerd werd in Vlaanderen en dat de politie en het stadsbestuur van Antwerpen betrokken waren. Niet alleen in Antwerpen trouwens. Maar als het zwart op wit staat, kun je het niet meer ontkennen.

Daarnaast merkte ik dat de kennis over WOII en de Jodenvervolging achteruitging. Gisteren las ik iets op de Instagrampagina van Der Standard, een Oostenrijkse krant, waarin stond dat één op de zeven scholieren in Oostenrijk nog nooit van de Holocaust had gehoord. Daar schrok ik van.

Gewoon zeggen dat we over de Holocaust en WOII moeten blijven praten, zoals de afgelopen decennia, is niet meer voldoende. De context is veranderd. De laatste overlevenden verdwijnen en als directe getuigenissen wegvallen, verandert er iets in de manier waarop we herdenken. Maar de tweede en derde generatie is er nog. Als je naar hen luistert, komen er andere verhalen naar boven.

We vinden het belangrijk om de geschiedenis van de Holocaust door te geven aan de volgende generaties, maar veel nieuwe Belgen hebben totaal geen link met dat verleden.

De ambitie was om binnen het WOII-verhaal een perspectief te bieden waarin zij zich ook kunnen herkennen. Dat waren zo de drie componenten die samenkwamen: het boek van Herman Van Goethem, de tweede en derde generatie overlevenden en het betrekken van nieuwe Belgen. Bovendien hoor je in de discussie over collaboratie vaak de opmerking: “Ja, maar wat had jij gedaan?” Dat klinkt bijna als een verontschuldiging voor collaboratie. In de documentaire proberen we een ander licht te schijnen.

We laten bijvoorbeeld de kleinzoon van een Antwerpse politieagent aan het woord die deelnam aan de razzia’s. Wie ben ik om te zeggen: “Ik had iets anders gedaan”? Maar we vergeten in Vlaanderen vaak te benoemen dat er ook mensen waren die wel iets anders deden. Mensen die zich verzetten en gezegd hebben: “Nee, ik doe daar niet aan mee.” Dat is het voorbeeld waar we naar moeten kijken. Daarom vond ik het belangrijk om de traditionele narratieven in Vlaanderen te doorbreken en aan te vullen.

Was er snel bereidwilligheid bij nabestaanden en de laatstejaars van het atheneum om hun verhaal te delen?

Ik had eerder met het atheneum van Antwerpen samengewerkt aan een ander project, dus dat contact was al gelegd. Het atheneum is een bijzonder diverse school met heel veel verschillende nationaliteiten.

Het leek mij evident om juist deze nieuwe generatie Belgen bij dit verhaal te betrekken. Iedereen had me verteld dat het moeilijk zou zijn om Joodse protagonisten te vinden, maar dat ging verrassend vlot. Het grote probleem was om mensen te vinden wiens familieleden gecollaboreerd hadden. Vaak kregen we te horen: “Nee, mijn papa was geen ‘zwarte’.” Er kroop enorm veel tijd in om mensen te zoeken die bereid waren om te praten.

Hoe heb je hen kunnen overtuigen om actief deel te nemen?

Bij documentairefilms is vertrouwen het enige wat je hebt. De bedoeling van de film was nooit om mensen zwart te maken. Ik was altijd transparant over het onderwerp en heb duidelijk gecommuniceerd dat mijn overtuiging was: “Collaboratie was fout. We kunnen begrip proberen te hebben.” Veel van de mensen die ik benaderde waren het daar niet mee eens, wat mij verbaasde. Anderen waren bereid te praten, maar bleven benadrukken: “Ja, maar...” De kleinzoon van de politieagent die in de film aan het woord komt en ik hebben ellenlange discussies gehad en zitten totaal niet op dezelfde lijn, maar ik waardeer dat hij voor de camera zijn verhaal wilde vertellen.

Waren er getuigenissen die je emotioneel raakten?

Zeker. Vooral de Joodse personages raakten me. Tachtig jaar later ligt de wonde nog steeds rauw en open. Tijdens de interviews keken ze allemaal recht in de camera, waardoor ik continu oogcontact had met hun verdriet en tranen. Aan het einde van de draaidagen was ik zelf ook emotioneel.

Lukte het je om mentaal afstand te nemen van de film?

Dat heeft even geduurd. Dit was een heftige film om te maken, ook door de vele personages. Mijn taak was hen een vertrouwde omgeving te bieden, dus ik was er 200% bij betrokken. Maar naast de Joodse protagonisten maakten ook de leerlingen indruk. Hun maturiteit en bereidheid om over het onderwerp na te denken waren indrukwekkend.

Zorgde hun migratieachtergrond voor een andere invalshoek?

Subtiel wel. Drie leerlingen in de film zijn moslim. Op een bepaald moment zegt Negina, een Afghaanse leerlinge: “Ik kom op voor mensen. Als er zoiets zou gebeuren, hoop ik dat mensen ook voor mij, voor moslims, opkomen.”

Ondervond je obstakels tijdens het filmproces?

Inhoudelijk was alles goed voorbereid, maar praktisch gezien waren er veel obstakels: mensen die eerst wel, maar later niet wilden meewerken, en archiefmateriaal waar we geen toestemming voor kregen. De financiering duurde langer dan verwacht. Maar zodra we op de set stonden, verliep alles vlot.

Wat hoop je dat het publiek onthoudt van de film?

We hebben lang op een vergoelijkende manier over collaboratie gesproken. Ik wil dat doorbreken. Er waren mensen die ‘nee’ zeiden en zich verzetten, en dat verdient aandacht. Daarnaast blijft de Holocaust een relevant gespreksonderwerp. Onderzoek toont aan dat transgenerationele trauma’s bestaan.

Transgenerationeel trauma, of ‘doorgeeftrauma’, is het fenomeen waarbij de traumatische ervaringen van een generatie worden doorgegeven aan de volgende generatie. Dat wordt in wetenschappelijk onderzoek aangetoond. Ook veel nieuwe Belgen hebben een achtergrond in conflictgebieden. Als we elkaars geschiedenis kennen, kunnen we elkaar beter begrijpen.

Voel je door dit proces nog hoop, gezien de huidige politieke situatie?

Wat er nu gebeurt, is ongelooflijk. Aan het einde van de film zegt Herman, de enige overlevende in de documentaire: “Er komt altijd een tijd dat mensen vergeten wat ze geleerd hebben, en dan begint alles opnieuw.” Dat raakte me diep. Maar er is ook een leerling die zegt: “Ja, maar ook vandaag gebeurt er onrecht, waarom doe je dan nu niets?”

Die mentaliteit van de jonge generatie geeft me hoop. Zij stellen de status quo in vraag en springen op de barricades, of het nu gaat om Gaza, discriminatie of het klimaat. Dat is wat mij optimistisch stemt.

Cédric Ista, coach communicatie

This article is from: