
4 minute read
Etymologie deel 5
Het Belgisch
De eerste inlichtingen over de taal die in onze streken werd gesproken, staat in de Commentarii de Bello Gallico van Julius Caesar (geschreven in 53 v. Chr.), de tekst waarmee de ‘historische’ periode van onze geschiedenis begint. In de eerste paragraaf van die tekst staat dat in Gallië ‘als geheel’ (Gallia omnis) drie volkeren leven: de Belgen, de Galliërs (die zichzelf Kelten noemen) en de Aquitaniërs. Caesar zegt uitdrukkelijk dat ze alle drie andere talen hadden, andere wetten en andere instellingen (“Hi omnes lingua, institutis et legibus inter se differunt.”). Hij vertelt ook dat Seine en de Marne de grens vormden tussen Belgen (ten noorden), en de Kelten (ten zuiden). Bij ons woonden volgens hem dus geen Kelten, maar Belgen. ___
Elke Vlaming kent de zinsnede Van hen allen zijn de Belgen de dappersten, de vertaling van “Horum omnium fortissimi sunt Belgae”. Caesar verduidelijkt daarna waarom de Belgen zo fortissimi zijn, met de heel wat minder bekende zinssnede “propterea quod a cultu atque civilitate provinciae longissime absunt”, wat vertaald kan worden met aangezien ze het verst verwijderd zijn van de beschaving en verfijning van de provincie (= de huidige Provence, een vroeg geromaniseerd deel van het huidige Frankrijk).
Belgen hielden blijkbaar ook niet van vreemdelingen; handelaars waagden zich niet in hun gebied “minimeque ad eos mercatores saepe commeant atque ea quae ad effeminandos animos pertinent important” ( = en ook omdat zeer zelden handelaars zaken komen brengen die bijdragen tot het verweken van hun geesten). Kortom, de Belgen worden door Caesar voorgesteld als een primitief en geïsoleerd volk, dat net daardoor goed kon vechten. Hij vertelt verder ook dat er al heel wat Germanen rondliepen in Belgisch gebied. Waarschijnlijk stonden de Belgen ook wel onder invloed van de hogere Keltische cultuur ten zuiden van hen: de namen van Belgische hoofdmannen als Boduognat (Nerviërs), of Ambiorix (Eburonen) zijn Keltisch.
Het bestaan van een Belgische taal is controversieel – hoewel Caesar duidelijk is. Wist Caesar waarover hij het had? Allereerst moeten we ervan uitgaan dat de tekst van de Bello Gallico eeuwenlang zorvuldig is gekopieerd – de oudst bewaarde versie dateert uit de 9de eeuw (toen ten onrechte aan Suetonius toegeschreven), en wordt in Amsterdam (Allan Pierson Museum) bewaard – en dat er na Caesar niemand met de tekst heeft geknoeid. Caesar heeft het verhaal van zijn overwinningen waarschijnlijk wel hier en daar aangedikt, maar had er geen belang bij verkeerde zaken te vertellen over de taal van de volkeren waartegen hij jarenlang heeft gevochten – in 53 v. Chr. liepen er overigens nog vele veteranen rond die hem op fouten hadden kunnen wijzen.
Iemand als Maurits Gysseling, de beste kenner van de oudste periode van onze taalgeschiedenis, denkt dat Caesar gelijk heeft en dat er een Belgische taal heeft bestaan in de huidige Benelux en delen van NoordFrankrijk en West-Duitsland. Ze zou Indo-Germaans geweest zijn, en dus een zusje van de Keltische taalfamilie. Ze heeft niet alleen sporen nagelaten in toponiemen als Mater, Menen … en namen die eindigen op -laar en -drecht, maar ook bij affixen als -egge als in dievegge, of -ikin als in mannekin.
Woorden die beginnen met een p(plus klinker) als polder, pad, poel, pot, paling enz. zijn in elk geval in het Nederlands etymologisch altijd opmerkelijk. In alle Germaanse talen werd de p- klankwettig een f- (Wet van Grimm: eerste Germaanse klankverschuiving), die in het Nederlands dan tot een v- ontwikkelde (*ph2tḗr > *fadar > vader); in het Keltisch daarentegen werd een Indo-Germaanse p- een h- en viel daarna weg. Nederlandse woorden met een p- aan het begin zijn ofwel leenwoorden, bijv. uit het Latijn als paal, pijler, pilaar, poort …
ofwel weet men etymologisch niet goed blijf met het woord en meldt de etymoloog: “herkomst onzeker” of verloopt de etymologische uitleg nogal moeizaam. Het kan zijn dat we dan met woorden te maken hebben uit een Belgische substraattaal, d.i. een taal waarover een andere taal heengeschoven is, maar die hier en daar toch nog de neus aan het venster steekt. Heel wat historisch-taalkundigen hebben het uit voorzichtigheid trouwens over ‘Voorgermaans’, waarmee de discussie uit de weg gegaan kan worden of onze voorouders Keltisch, dan wel Belgisch spraken. De p-woorden in de Nederlandse erfwoordenschat zijn in elk geval een paar millennia oud, en ze zijn dus wellicht Belgisch.
Prof. em. Jacques Van Keymeulen Vast secretaris Koninklijke Academie Nederlandse Taal en Letteren
PS. Een erg toegankelijk, vrij recent boek over Julius Caesar is van Johan De Ryck (2024), Ave Caesar. Wie hij was en wat hij vandaag nog altijd betekent. Gent, Borgerhoff & Lamberigts.