
6 minute read
Wie zonder zonde is
Recensie ‘Schuilhuisje’ door Jan-Bart Claus voor De Reactor
Hoe lang blijft een straf kleven? Die vraag stelt Lena Kurzen in de voor De Bronzen Uil genomineerde roman ‘Schuilhuisje’ (2024). Het boek dwingt tot reflectie over het gewicht van misdaad en de waarde van straffen. Zo krijgt het de allure van een denkoefening – Kurzen heeft nu eenmaal logica gestudeerd. Dat werkt als een ‘wasverharder’, waardoor de roman steeds meer jeukt naargelang het contact duurt.
Het verhaal speelt zich af in volle coronacrisis. Een naamloze ‘ik’ beleeft samen met haar vriend de lockdown in hun Amsterdamse appartement. Zij werkt thuis als marketeer voor Upcycle, een winkel gespecialiseerd in hergebruik, en hij voor een niet nader genoemd Utrechts bedrijf, waarvoor hij allerhande belangrijk klinkende taken uitvoert. Rationaliteit blijkt bij hem de toonaard: hij leest het Financiële Dagblad, kijkt naar natuurdocumentaires, en kruipt niet in bed zonder te flossen.
Hem kennen we enkel als ‘je’. Hij blijkt haast dubbel zo oud als de negentwintigjarige ‘ik’, die hij na de scheiding van zijn vrouw Femke in Upcycle leert kennen. Zij is meteen aangetrokken door de bergamotgeur van zijn wasverzachter en gaat helemaal overstag wanneer ze ziet hoeveel tijd hij aan de was besteedt. Zijn krakende knieën en tanende potentie neemt ze er graag bij. Niet dat dat laatste een probleem is, want van de ‘saaie courgetteseks’ met Femke is helemaal geen sprake.
Al blijkt hun leuke ‘korianderseks’ een schaars goed. De twee praten nog nauwelijks met elkaar. Gesprekken vinden vooral plaats in het hoofd van de ‘ik’ en indrukken van wat hem bezighoudt, krijgt ze enkel door de reflectie van het computerscherm in zijn bril. ‘Ik wou dat we kinderen hadden’, verzucht ze, want dan was er ten minste nog iets om over te praten.
Per mail stelt hij voor om twee cavia’s in huis te halen. Zij krijgen de naam Mike en Evander, geïnspireerd door de legendarische bokskamp waar Mike Tyson een stuk van Evander Holyfields oor afbeet. De roman ontleent haar titel aan het schuilhuisje dat de diertjes krijgen, waardoor het verhaal over nestbouw lijkt te gaan. Op het eerste gezicht is dat een torenhoog cliché, maar het plexiglazen huisje herinnert eveneens aan de tanende privacy onder invloed van de coronawetgeving.
Relatiegeweld
Cavia’s heten blijkbaar niet zomaar Mike en Evander. De frustratie neemt toe in de relatie en komt tot een breekpunt wanneer de ik-persoon de bonsai verdrinkt, die hij jaren heeft verzorgd. Hij had de boom gekocht na de geboorte van zijn zoon Joris, zijn vrijwel enige impulsaankoop. Gedreven door wraak laat hij de cavia’s hun buikje rond eten aan de klaverplanten, waarmee zij hoopte zijn zorg voor de bonsai te spiegelen.
Achteraf blijken de cavia’s vergiftigd door het buitensporige feestmaal. De ik-persoon kijkt toe hoe de diertjes sterven, terwijl hij doet alsof er niks aan de hand is, Thaise roerbakschotel opschept en netflixt. Zo koud het is hoe zij de dode diertjes op zijn ontbijtbord klaarlegt, zo arctisch is zijn reactie: ‘Je loopt ermee naar de pedaalemmer en laat de cavia’s erin glijden. Ritselend plastic, waarschijnlijk van de verpakking van de Thaise roerbakgroenten.’
Op de dood van de cavia’s volgt er list en argwaan. De verteller begint haar pil over te slaan in de hoop dat een zeldzame keer seks volstaat, en elke afwijkende dagdagelijkse activiteit wordt verdacht. Vergeet hij zijn bril, of blijft hij langer weg tijdens zijn routinetocht naar de afvalcontainer, dan komt dat omdat hij een ander heeft, of omdat hij Femke weer ziet.
Het is een sterkte van deze roman dat hij het opbod aan geweld als vanzelfsprekend verbeeldt, terwijl het dat helemaal niet is. De ik-verteller camoufleert daarbij haar aandeel. Hoewel zij haar vriend als een ondoorgrondelijke en hardvochtige man voorstelt, onderneemt zij weinig pogingen om hem te begrijpen. Ook wij blijven gissen naar zijn binnenwereld en worden kinderen die machteloos toekijken hoe hun ruziënde ouders elkaar kapotmaken.

Kartonnen zonden
Omdat hij ondanks een verplaatsingsverbod elke vrijdag naar kantoor blijft gaan, besluit ze hem te volgen. Na een fietsrit door Amsterdamse straten stapt hij een anoniem rijhuis binnen. Wanneer hij weer buiten komt, ziet ze hoe hij in een groen plunje en een fluorescerend vestje in een busje stapt. Plots begrijpt ze waarom hij al een paar keer een brief van justitie heeft gekregen, die hij telkens angstvallig uit haar handen probeert te houden. Hij moet een werkstraf uitvoeren.
Eenmaal thuis vindt ze zijn verleden in een kartonnen verpakking van de wasverzachter. Dossier na dossier uitpluizend, ontdekt ze zijn crimineel verleden. Een wederzien met zijn zoon Joris, die zij als verzoening heeft gepland, loopt daardoor helemaal mis. Zij lokt hem met een zoekertje naar hun appartement, maar wanneer Joris het appartement binnenstapt en bergamot ruikt, schiet hij woedend weg. Het verhaal wordt gedragen door de twist, wat de roman enigszins beperkt. Niettemin krijgen lezers wat om over na te denken. Het relatiegeweld keert bijvoorbeeld terug in de valstrik die de verteller spant voor de zoon van haar vriend. Ze maakt Joris tot pasmunt in haar ontsporende relatie, al staat zij daar niet bij stil. Het is opnieuw aan ons om haar manipulaties te doorzien.
Kwaad dat hij het contactverbod met Joris heeft verbroken, stormt Femke naar het appartement. Daar ontmoet ze evenwel de ik-verteller, die haar vriend net aan de deur heeft gezet. Zij wisselen hun ervaringen uit en sturen hem een selfie waarop een wijnfles prominent tussen hen in staat. Pas dan dringt er iets tot haar door: ‘We lachen weer en tegelijkertijd voel ik pijn in mijn borst.’
Straffen
Straf reduceert een individu tot een misdadiger en de vraag is hoe iemand daarvan terugkeert. De ik-persoon kan de zorgeloosheid van haar vriend alleszins niet vergeven: ‘Jij loopt rechtop, in je gesprek verdiept, niet alsof je net een straf hebt ondergaan, maar alsof je gezellig met je collega’s een wandeling doet tijdens de lunchpauze’. Maar daar komt ‘reclassering’ per slot van rekening op neer: een gestrafte terug naar de maatschappij brengen.
Kurzen compenseert het plotgerichte door zich aan een complexe maatschappelijke kwestie te wagen. Het perspectief zet de kwestie kracht bij doordat we met tegenzin op schoot van de ik-verteller moeten kruipen. Die nabijheid lijkt tegengesteld aan de anonimiteit van de personages, omdat het proza daardoor abstraheert. Het is aan de lezer om aan het gefluister van de ik-persoon te weerstaan en om te proberen haar vriend tot een vol persoon te reclasseren, ondanks zijn halsmisdaad. Daarbij is het belangrijk om te onthouden dat de ik en de hij niet gek veel anders zijn dan jij en ik, en dat niemand zonder zonde is.
Een recensie van ‘Schuilhuisje’ van Lena Kurzen door JanBart Claus, in samenwerking met het Algemeen-Nederlands Verbond en het Willemsfonds in het kader van De Bronzen Uil.
Jan Bart Claus