
3 minute read
Erfwoorden in het Nederlands
from Rechtuit - juni '24
by Willemsfonds
Deel 2 etymologie
De Nederlandse woordenschat kan verdeeld worden in erfwoorden en leenwoorden. Erfwoorden zijn – zoals het woord al suggereert – woorden die altijd al ‘Nederlands’ zijn geweest en dus teruggaan op de voorbije stadia van de taal: Middelnederlands, Oudnederlands, West-Germaans … Die erfwoorden hebben een tweetal kenmerken, waardoor we makkelijk aanvoelen dat ze niet inheems zijn. ___
Een basiskenmerk van het Nederlands (en al zijn dialecten) is dat een ongeleed woord één en slechts één heldere klinker kan en moet bevatten. Een ongeleed woord is een woord dat geen samenstelling of afleiding is. Een samenstelling is een woord dat is samengesteld uit twee (of meer) delen die ook apart kunnen bestaan, zoals slaapkamer (slaap+kamer), straathoek (straat + hoek) enz.
Typisch voor samenstellingen is dat ze soms zeer oude woorden kunnen bewaren die apart niet meer bestaan, zoals bijv. meineed (mein ‘slecht’), vlijmscherp (vlijm ‘klein, zeer scherp mes voor heelkundige bewerkingen’), eiland (ei is een Oudfriese ontlening en betekende zelf al ‘eiland’). Ook in de dialecten komt dat verschijnsel voor: het woord kieken bijv. heeft in West- en Oost-Vlaanderen de oude dialectwoorden henne/hinne en hoender grotendeels verdrongen, maar de kiekens zitten dikwijls nog altijd in een hennekot.
Het Gentse woord hoofdvlakke (uitspr. uuflaake) ‘kop, hoofdkaas’ herinnert ons eraan dat lang geleden een varken een ‘hoofd’ had en geen ‘kop’. Het woord hoofd voor de kop van een boerderijdier, meer bepaald de koe, is nu vooral in het Frans-Vlaams overgeleverd. In het Nederlands kan enkel een paard een hoofd hebben, want het is een edel dier, dat bijv. ook benen heeft en geen poten. Een afleiding is dan de combinatie van een woord en een woordelement dat niet zelfstandig kan optreden: bijv. groenachtig, lijd-zaam. Wanneer er er in een ongeleed erfwoord behalve een heldere klinker toch nog een andere klinker staat, is dat altijd een doffe e (als in bezem, wereld, …). Een woord als soldaat heeft twee heldere klinkers (een o en een aa) en wordt daardoor als ‘vreemd’ ervaren; het is inderdaad uit het Frans ontleend.
Een tweede manier waarmee men Nederlandse erfwoorden kan herkennen is de wijze waarop klanken met elkaar gecombineerd kunnen worden. Met een erg geleerd woord wordt dat de fonotaxis van een taal genoemd. Elke taal (en elk dialect ervan) heeft eigen fonotactische regels. Als bijv. een Nederlands woord begint met drie medeklinkers, dan is de eerste altijd een s en de derde altijd een r of een l: namelijk spr- (als in spreken), schr- (als in schrijven), spl- (als in splitsen) en str- (als in stromen). Combinaties als pstr- of sln- komen in onze taal niet voor; het is voor ons dan ook moeilijk om in een Pools restaurant een forel te bestellen, want het woord daarvoor is pstrąg, wat voor Nederlandstaligen moeilijk uit te spreken is.
Combinaties als sf- (als in sfeer) of pn- (als in pneumatisch) zijn ook onnederlands, maar zijn gelukkig wel uit te spreken. Onnederlandse combinaties van medeklinkers zijn typisch voor leenwoorden; in dit geval uit het Oudgrieks. Leenwoorden vormen een zeer groot deel van de Nederlandse woordenschat, en horen soms tot erg gespecialiseerde terreinen. Erfwoorden behoren doorgaans tot de basiswoordenschat van een taal, zoals bijv. de telwoorden, of de verwantschapsnamen als vader, moeder, zoon, dochter …; al moeten we voor het Nederlands wel een uitzondering maken voor nonkel en tante, die beide uit het Frans afkomstig zijn en de oude woorden oom en moei verdrongen hebben. Nonkel is wel vooral een Vlaams woord; oom is kennelijk aan een opgang bezig, moei(e) zegt niemand meer.