7 minute read

Onderzoekers PThU willen leren van geleefd geloof

door Caspar Dullemond

Academische theologie wil nog wel eens cerebraal zijn: meer gericht op het hoofd dan op het hart. Maar op de miniconferentie ‘Where is God in Lived Religion?’, die in juni op de PThU plaatsvindt, staat niet het geleerde, maar het geleefde geloof centraal. Hoe verwoorden en verbeelden gelovigen zelf Gods aanwezigheid? Dr. Heleen Joziasse (foto hiernaast), diaconaal opbouwwerker in Den Haag en onderzoeker op het gebied van interculturele theologie, en prof. dr. Benno van den Toren, hoogleraar interculturele theologie aan de PThU, maken deel uit van het team dat deze conferentie voorbereidt. Ze rekenen op spannende uitkomsten.

PThUnie: ‘Om bij de basis te beginnen: wat is “lived religion”?’

Heleen Joziasse: ‘Het is een term uit de religiestudies, waarin het draait om de betekenis van geloof in het dagelijks leven van mensen. Het gaat om geloof dat belichaamd is in de praktijk: hoe mensen bidden, hoe ze zingen, hoe ze een begrafenis invullen, hoe ze hun kind naar het doopvont brengen, hoe ze omgaan met de mooie en moeilijke dingen in het leven.’

PThUnie: ‘Waarom is aandacht daarvoor zo belangrijk?’

Benno van den Toren: ‘Als academische theologen nemen we nog wel eens onze eigen ervaring als norm. Dat is ook logisch, want dat is de wereld waar we in zitten. Dat betekent dat we vrij goed zijn in het formuleren van het Evangelie in woorden die aansluiten bij de hoger opgeleide middenklasse. We zijn wat dat betreft soms vooral met onszelf in gesprek. Een aardig voorbeeld is de dissertatie waarop Jos Colijn aan de PThU is gepromoveerd. Hij deed vergelijkend onderzoek naar de geleefde dooptheologie in gereformeerde contexten in India, Malawi en Nederland. Die vergelijkende insteek is heel belangrijk, want zo voorkom je dat je de eigen klassieke theologie gaat toepassen op andere werelddelen. Het boeiende is dat er ook in Nederland een behoorlijk verschil bleek te zijn tussen wat voorgangers zeggen over de theologie van de doop en hoe gemeenteleden dat beleven. In de interviews sprak geen van de doopouders over de doop als het afwassen van zonden. Dat komt in al die doopliturgieën heel netjes voor, maar het wordt niet opgepikt. Als theoloog zeg ik dat dit een centraal element is. Maar er is blijkbaar een afstand met wat kerkgangers denken. En ook daar is veel waardevolle theologie en geloofservaring te vinden. Het echt aandachtig bestuderen van het geleefde geloof van mensen dichtbij en ver weg, helpt ons in gesprek te komen met andere sociale en culturele groepen.’

HJ: ‘Als diaconaal opbouwwerker ervaar ik hoeveel geloof er vanuit de buurt de kerk wordt binnengebracht. Elke dag weer leer ik van mensen met andere geschiedenissen, onder wie ook vluchtelingen en migranten. Zo komt er bij ons in het buurt-en-kerkhuis een jongen. Hij heeft geen papieren en haalt voedsel bij ons. Afgelopen week was hij er, maar hij leek heel afwezig. We konden nauwelijks contact krijgen. Gaat het goed, vroeg ik, kan ik je helpen? Het gaat helemaal niet goed, zei hij. En toen was hij weg. Dus ik maakte me nogal zorgen om hem en probeerde contact te leggen met zijn hulpverlener. De volgende dag appte hij mij: wil je alsjeblieft voor mij bidden? En toen dacht: o ja, dat kan natuurlijk ook. Ik zat zelf te denken aan het alarmeren van de hulpverlening, maar dit was dus waar hij behoefte aan had. Daar leer ik van. Het voor iemand bidden is iets uit de christelijke traditie dat we een beetje zijn kwijtgeraakt. We weten uit de Bijbel dat bidden zeker zo belangrijk is als praktische hulp, maar dat raakt gemakkelijk op de achtergrond.’

BT: ‘Een ander voorbeeld. Op de pioniersplek in Groningen, waar ik tot anderhalf jaar geleden bij betrokken was, liep ik mee met verschillende mensen die God hadden gevonden. Er was daar een vrouw die in een gesprek met mij het beeld gebruikte van Jezus als grote broer. Daar zou ik zelf nooit opgekomen zijn. Maar voor haar was het een sprekend beeld. Want bij je grote broer kun je altijd terecht. Hij staat dichterbij dan je ouders en hij gaat voor je door het vuur. Het is een mooi beeld en ook een stabiel beeld, want je broer blijft altijd je broer.’

HJ: ‘Zo gebruiken Afrikaanse vrouwen vaak het beeld van Jezus als hun vriend. Dat wil zeggen iemand die betrouwbaar is, je serieus neemt, niet op je neerkijkt. Ook dat is een veelzeggend beeld.’

PThUnie: ‘Maar wat doe je daar als theoloog mee?’

BT: ‘Je leert ervan. Een van mijn promovendi doet onderzoek naar de plek van het lichaam in het geloof. Bij de pinksterkerken leer je God niet alleen kennen door woorden maar ook in je lichaam. Je voelt Gods Geest in warm worden, in huilen, knielen en dansen… Ik vind het heel belangrijk voor theologen om daarmee bezig te zijn. Bij mij zit God heel vaak in het hoofd, in mijn woorden en gedachten. Wat betekent dat voor de manier waarop ik het geloof deel met mensen die minder in hun hoofd leven? Ik ervaar langzamerhand, onder andere door mijn ervaring met de pinksteren de anglicaanse traditie, dat ook mijn lichaam daarbij belangrijk is. Ik denk dat ook voor de groepen waar Heleen mee werkt, woorden vaak veel minder belangrijk zijn dan voor mensen die aan de academie werken. Mensen zien Gods aanwezigheid in heel andere dimensies van het bestaan. Dat stelt kritische vragen aan hoe wij geloven en waar wij God ontmoeten. God relateert ook aan andere dimensies dan het hoofd.’

PThUnie: ‘Bij deze conferentie reflecteren jullie dus wetenschappelijk op geloofsuitingen die niet zo beredeneerd zijn?’

HJ: ‘In het thema van zo’n conferentie zit natuurlijk iets tegenstrijdigs. Theologie is reflectie op geloof, terwijl het geleefde geloof niet geordend, niet systematisch is. Het is rommelig. Traditioneel is theologie geloof dat naar doordenking zoekt, zoals Anselmus zegt. Maar voor Afrikaanse vrouwen theologen is theologie geloof dat leven zoekt. Het is het geloof dat de doordenking draagt. Het gaat eraan vooraf.’

BT: ‘Het is nog maar de vraag of de geloofsuitingen waarover we het hier hebben, niet beredeneerd zijn. Ik ben eerder betrokken geweest bij onderzoek naar de relatie tussen geloof en wetenschap in Afrika. En daar kwamen we eigenlijk via literatuurstudie niet uit. Omdat in de literatuur vooral standpunten vanuit het Westen worden doorgegeven. Verder was er eigenlijk niet zoveel over geschreven. Maar toen wij in gesprek gingen met studenten en academici ter plaatse, bleek dat ze er wel degelijk op reflecteren. Het werd alleen niet opgeschreven.’

PThUnie: ‘Is deze conferentie een inventarisatie van wat er op de PThU aan onderzoek beschikbaar is?’

HJ: ‘Dat ook. Tijdens de conferentie willen we vooral de mensen horen die onderzoek hebben gedaan in gemeenschappen en die kunnen laten zien hoe de geleefde theologie van deze gemeenschappen eruit ziet. Daaruit kan dan een mooi gesprek ontstaan en het kan ons theologiseren op andere sporen brengen.’

BT: ‘Mijn ervaring is de beste academische conferenties niet die zijn waar je met driehonderd academici in een grote zaal samenkomt, maar juist die waar je met een kleine groep mensen rond de tafel zit en uitgebreid de tijd hebt om naar elkaar te luisteren en elkaar te bevragen.’

PThUnie: ‘Wanneer is deze miniconferentie geslaagd?’

HJ: ‘Wat mij betreft is de conferentie geslaagd als wij met elkaar woorden kunnen vinden die recht doen aan de aanwezigheid van God in het geleefde geloofsleven. En dat we daarmee ook die ervaring van het geloofsleven veel dichter tegen andere disciplines aan kunnen brengen, zoals de systematische theologie en de Bijbelwetenschappen. Ik hoop dat we samen kunnen ervaren dat dit iets is waarmee we de betekenis van het christelijk geloof beter kunnen uiten. Niet alleen in woorden, maar ook in daden.’

‘Where is God in Lived Religion?’ vindt op 4 en 5 juni plaats aan de PThU. Het is een bijeenkomst op uitnodiging, waaraan diverse studenten, onderzoekers en docenten een bijdrage leveren. De bedoeling is dat deze miniconferentie wordt gevolgd door twee andere tweedaagsen. De conferentie is een samenwerking van de twee leerstoelgroepen community & care en intercultural theology & missiology. Naast Van den Toren en Joziasse maken prof. dr. Henk de Roest en dr. Theo Pleizier deel uit van de organisatie.

This article is from: