
7 minute read
ʻWaarom heeft U mij verlaten?ʼ God in afwezigheid aanwezig
door dr. Suzan Sierksma-Agteres, universitair docent Nieuwe Testament aan de PThU
De vraag ‘Waar is God?’ zou in de eerste eeuw de nodige opgetrokken wenkbrauwen hebben opgeleverd. Immers, goden en goddelijke wezens waren overal in de kosmos, en tegelijk op vele specifiek aan hen gewijde locaties te vinden. Waar is God niet, zo zou de reactie zijn. Nu het bestaan van God in onze moderne tijd niet langer als een vanzelfsprekend gegeven wordt aangenomen, is ook deze vraag van kleur verschoten. Waar is God, überhaupt? Als we met onze historisch-kritische blikken de Bijbel lezen is het soms ook moeilijk om tussen alle sporen van mensenhanden en culturele verwevenheid nog iets van God te ontwaren.
In de Bijbel komt de vraag ‘Waar is God?’ wel voor, maar is het doorgaans een persoonlijke vraag, geadresseerd aan de Allerhoogste zelf. Een vraag met de ondertoon van een vertrouwenscrisis. Waar bent u, God? Als we u nodig hebben, kunnen we dan wel van u op aan? Hoe stevig is ons verbond, en wat is dat verbond waard als ik desondanks moet lijden? In het licht van Pasen moest ik bij de vraag ‘Waar is God?’ eerst denken aan Jezus’ psalmcitaat aan het kruis: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ (Mk 15:34, Mt 27:46, Ps 22:1). Het is een vraag en tegelijk een aanklacht die een ongemakkelijke spanning uitdrukt tussen hoop en wanhoop. Hoop dat de relatie hersteld kan worden, waarom zou je het anders vragen? Maar de afstand, de verlating is al aan de orde. En wordt er nog echt een antwoord verwacht?
Wanhoop
We worden niet graag met de wanhoop van Jezus geconfronteerd. De kanttekening bij de Statenvertaling zegt hier opmerkelijk genoeg: ‘Dit zijn geen woorden van wanhoop, aangezien de Zoon volkomen op de Vader betrouwd heeft.’ Al te gemakkelijk grijpen preken ook het vervolg van deze psalm aan om de hoorder gerust te stellen: God geeft antwoord (vers 22), hij hoort de schreeuw om hulp van de zwakke (vers 25) en de toekomst is er één van Gods heerschappij over de volken (vers 29). Dat moet Jezus ook hebben beleden, zo luidt dan de conclusie. Bijbelschrijvers gaan echter bewust om met hun citaten – zo hebben ook de studenten van het vak Theologische interpretatie van de Bijbel in historisch perspectief mij dit jaar opnieuw doen inzien. Waar citaten beginnen en eindigen, of wat ze aanpassen aan de brontekst is doorgaans betekenisvol. Als Markus of Matteüs hier Jezus’ rotsvaste vertrouwen of berusting in zijn lot hadden willen uitdrukken, dan was daar hier alle gelegenheid voor. Markus beperkt het tot deze uitroep. En het enige dat Matteüs aanpast aan Markus’ verwoording is een verfraaiing van diens wel erg hoekige Grieks. Als we de tekst hier zelf willen laten spreken kunnen we daarom beter de spanning overeind houden. Voor je het weet maak je Jezus tot een goddelijke held, die al wist hoe goed het allemaal af zou lopen.
En dat brengt ons ook bij andere lastige vragen die voortvloeien uit deze ene vraag. Het is ook theologisch één van de meer spannende uitspraken van Jezus. ‘Gott von Gott verlassen, wer kann es fassen?’ luidt de retorische wedervraag die aan Maarten Luther wordt toegeschreven. God door God verlaten, is zoiets denkbaar? Voor Bijbelwetenschappers biedt deze paradox een antwoord op de vraag waarom Lukas deze woorden niet opneemt in zijn evangelie. Het riep vermoedelijk te veel vragen op over wie Jezus was en trekt zijn goddelijkheid in twijfel. Des te waarschijnlijker, volgens het onderzoek naar de historische Jezus, dat dit daadwerkelijk zo door Jezus van Nazareth is gezegd.
Mens-zijn
In de vroege kerk, wanneer de christologie nog meer ter discussie staat, wordt bij deze tekst sterk de menselijke kant van Jezus benadrukt. Ambrosius van Milaan schrijft dat niet Jezus’ goddelijkheid hier twijfelt en verbaasd is, maar zijn mens-zijn. Dat maakt de paradox van ‘God door God verlaten’ al wat minder paradoxaal, maar de eenheid in de natuur van Christus des te ongrijpbaarder. Volgens Augustinus van Hippo is het niet alleen de mens Jezus, maar de ‘oude mens’ die hier door Jezus heen spreekt; het is de zondige mens die ver verwijderd is van de ‘redding’ waarover de psalmist spreekt (Enarrationes in psalmos, 22). Vanuit de context van Paulus’ denken is dit te begrijpen – Augustinus verwijst zelf naar Romeinen 6:6: ‘We weten dat ons oude bestaan met Hem gekruisigd is omdat er een einde moest komen aan ons zondige leven.’
Het probleem van de passies en de zonde lijkt bij deze kerkleraar echter meer voorop te staan dan bij de evangelisten. Vanuit Psalm 22 is dit bovendien een vreemde conclusie. De spreker is daar zwak, vervolgd en de dood nabij, maar ook trots op zijn godsvrucht. Van de moederschoot af heeft deze mens op zijn God vertrouwd, en die vasthoudendheid leidt nu tot spot. Waar is nu die God, spotten de omstanders, die zoveel van je zou houden? Het is in Psalm 22 de rechtvaardige, lijdende mens, die God ter verantwoording roept voor zijn kant van het verbond. En het is als rechtvaardige, lijdende mens, dat Jezus deze woorden meespreekt. Of de evangelieschrijvers daar vervolgens bij dachten dat Jezus ‘voor ons tot zonde is gemaakt’ (2 Kor 5:21) is nog maar de vraag, aangezien het vergeven van zonden in Markus en Matteüs vooral functioneert om de macht van Jezus duidelijk te maken.
Goed en wel al deze bijbelwetenschappelijke nuanceringen, denkt u misschien, maar we zouden toch op zoek gaan naar God in de Bijbel? Nu zijn we weer toch weer bij de afwegingen van auteurs beland: de menselijke worstelingen en voorkeuren. We proberen de vraag ‘Waarom heeft God Jezus verlaten?’ te beantwoorden, met allerlei waardevolle historische contextualiseringen. Maar wat als we Jezus’ vraag aan zijn Vader nu eens niet probeerden te beantwoorden? Het ‘waarom’ van de godverlatenheid verbindt de schreeuw van Jezus met de schreeuw van alle tijden en plaatsen. Misschien is het niet aan ons om dat grote ‘waarom’ eens logisch en soteriologisch op te lossen. Als er een tijd is waarin de vraag naar Gods afwezigheid overal klinkt is het wel de onze. De moderne mens leeft goddeloos in de meest existentiële zin van het woord. Voor ons is de uitroep ‘Waarom heeft u mij verlaten?’ verbreed tot kosmische proporties. Waarom heeft u de kosmos verlaten?
Schaduw
Een moderne denker die deze afwezigheid van God tot op het bot heeft doorleefd is Simone Weil (1909-1943). Voor haar is de schepping enkel denkbaar in termen van Gods afwezigheid. Het kwaad in de wereld is alleen te begrijpen door de schepping te zien als een ‘schaduw’ van Gods licht. God kan hier dus ook enkel in afwezigheid aanwezig zijn. Ook Pasen begrijpt zij in termen van deze paradox: net als God in de eucharistie aanwezig is in wat wij ervaren als een hap brood, zo is hij aanwezig in het ultieme kwaad door het verlossende lijden van het kruis. En alleen door het ervaren van die afwezigheid, door het lijden heen, kan een mens God op het spoor komen. Sterker nog: ‘Wie God niet in zich heeft kan zijn afwezigheid niet ervaren’ (Gravity and Grace, 1947, 27). Alleen door God te beminnen stellen we God present. Alleen door de wereld te beminnen maken we de wereld tot werkelijkheid, voorbij de schaduw.
Dat legt een grote verantwoordelijkheid bij de mens. De verantwoordelijkheid voor het present stellen van God, door de ander, door de wereld lief te hebben. Misschien is dat ook met de Bijbel te verbinden. De eerste die de vraag ‘Waar ben je?’ stelt in de Bijbel, is niet een mens. Het is God die dit aan de mens vraagt (Gen. 3:9). De bal wordt zo teruggekaatst. Van ‘Waar bent u, God?’ naar ‘Waar ben je, mens?’. Als we zo verlangen naar Gods aanwezigheid, laten we dan eerst die vraag maar eens goed op ons inwerken.
Artikelafbeelding: achterglasschilderij ‘Kruisiging van Jezus met Maria en Johannes’ (Tirol, ca. 1535), naar een door Marcantonio Raimondi gekopieerde prent van Albrecht Dürer.