
12 minute read
Op de vierkante millimeter het goede stichten
door Caspar Dullemond
Zijn we vreemdelingen op deze aarde? Of horen we thuis op de plek die ons gegeven is? Het een sluit het ander niet uit, zo wordt duidelijk uit dit gesprek tussen Erik Oevermans, promovendus bij het Grond-project van de PThU, en dr. Coen Constandse, gemeentepredikant in Houten. Voor PThUnie verkennen de twee theologen hun gezamenlijke grond.
PThUnie: ‘Waar ligt jullie geboortegrond?’
Coen Constandse: ‘In Krabbendijke, een vrij prozaïsch stuk Zeeland: het strand is ver weg, Brabant is dichtbij. Moderne polders, heel veel hemel daarboven. Het is niet een heel aantrekkelijk gebied. Maar ik heb er een fijne tijd gehad. De vader van mijn beste vriend was fruitteler, dus we hebben heel veel in boomgaarden gespeeld. We waren vaak buiten. Ik zal Zeeland ook altijd verdedigen als er weer eens denigrerend over wordt gedaan. Ik ben groot geworden in de tijd dat de Deltawerken werden gemaakt. We kregen op de lagere school te horen hoe bijzonder het was dat we onder zeeniveau leefden. De romantiek van: we leven in een land dat aan de zee is onttrokken. Ik had daar wel een gelovig idee bij, naïef en kinderlijk. Ook een soort trots.’
Erik Oevermans: ‘Ik ben geboren aan de rivier de Lek, in een arbeiderswoninkje in de buurt van Lexmond. Het voelt als familiegrond. Mijn oma werd een paar honderd meter verderop geboren. Zij trouwde met een Oevermans, die had ze leren kennen bij het jeugdwerk van de kerk in Rotterdam. Dat was een stadse jongen. Maar de Oevermansen komen dan weer oorspronkelijk uit Drenthe. Het waren keuterboeren. Zo zie je dat geboortegrond niet iets heel eenvoudigs is. Het is groter dan de plek zelf, het is ook geschiedenis. Opgroeien langs een rivier die ergens vandaan komt en ook weer ergens naartoe gaat… Dat was voor mij een sterke ervaring. Het ritme van de seizoenen was belangrijk. In de zomer zwom je in de Lek. In de herfst raapte je maïskolven. In de winter schaatste je op de sloot. En in het voorjaar zag je de bloesem van de honderd jaar oude ijsbout weer verschijnen. Het landschap ontvouwde zich voor je. En je stond daar niet los van. Later ga je daar ook een meer existentiële betekenis aan toekennen. De fysische en metafysische betekenis van grond liggen voor mij dicht bij elkaar.’
PThUnie: ‘Zoals nu in je onderzoek naar een “gemeentetheologie van de grond”. Denk je daarbij alleen aan het platteland?’
EO: ‘Nee hoor. Grond is niet alleen grasland of akker. Ook de kerk hier in Houten waar we nu zitten te praten, staat op grond. Dit gebouw drukt iets uit. Het vertelt een geschiedenis. De kleuren, de vormen, de materialen, het zijn allemaal uitdrukkingen daarvan.’
CC: ‘Ik ervaar dat als ik in een historische stad ben. De kerk staat aan het marktplein, tegenover het stadhuis. Dat doet een ander appel op een samenleving dan ons moderne kerkgebouw hier. Als dit gebouw waar we nu zitten zou verdwijnen, dan is dat eigenlijk alleen erg voor de mensen die het hebben opgebouwd. Verder zullen weinigen het echt merken. Afgelopen november hebben we ons veertigjarig jubileum gevierd. De wortels zijn minder diep dan bij de Domkerk.’

PThUnie: ‘Geloven mensen in een nieuw kerkgebouw anders?’
CC: ‘Een eeuwenoude kerk zegt in alles: dit gebouw was er ver voor jou en zal er nog ver na jou zijn. Het is een gewijde ruimte, georiënteerd, opgebouwd volgens een beproefd klassiek concept. Deze kerk is ook met een duidelijk idee gebouwd: als een tent, en er zit een ronding in die een omarming voorstelt… Mooie gedachten, maar wel puur de individuele ideeën van de architect. Geen hogere orde. Meer tijdelijk, voorbijgaand. Je merkt dat in de liturgie: iets hoogliturgisch past hier niet. Het is hier vaak gezellig, bijna een soort buurthuis; ontmoeting met elkaar, naast met God. Terwijl de Dom vraagt om een liturgie van de eeuwen.’
EO: ‘Ik kerk zelf in de Jacobikerk in Utrecht, en je zou een geschiedenis van de theologie van het gebouw kunnen schrijven. De kosterswoning verdween, de muren werden dichtgemaakt, de armenhuisjes werden niet meer bewoond… Het zijn allemaal uitdrukkingen van een theologische opvatting. Nu ervaren we die kerk als enigszins gesloten: de verbinding met de straat ontbreekt. We zijn in gesprek om het toch weer anders te doen. Misschien meer glas, het openbreken van een muur. Je wilt dat het gebouw uitdrukt wie je wilt zijn. Je kunt daar een visie over schrijven, maar als dat niet incarneert… Je visie zoekt een fysieke gestalte.’
PThUnie: ‘Maak ik het te mooi als ik deze gebouwen tegenover elkaar zet en koppel aan jullie posities in dit gesprek? Coen is predikant in een tijdelijke “tent” en Eriks gemeente huist in een eeuwenoud gebouw, dat zich steeds opnieuw aan veranderende omstandigheden aanpast. Ofwel: Coen vertegenwoordigt de reiziger, de vreemdeling; en Erik is de bewoner van een beloofd land.’
EO: ‘De spanning tussen beide uitgangspunten zit in ons allemaal. Aan de ene kant willen we een thuis, de bescherming van een grens. Aan de andere kant hebben we een verlangen naar het overstijgende, het oneindige, het grenzeloze. Dat zijn de twee krachten die in de mens aanwezig zijn. En ik denk dat in deze tijd heel erg de nadruk ligt op dat doorbreken van grenzen. We leven ontbonden. Als ik dit theologisch duid, denk ik dat er van ons gevraagd wordt om meer in het dit-hier te leven. Dat betekent leven zoals een kind. Een kind heeft aandacht voor het hier en nu. Het kent de vertezucht nog niet. De werkelijkheid is geen vaststaand gegeven, waardoor het imaginaire en het werkelijke in elkaar overvloeien.

Kind-zijn is je verbinden met het jou omringende. Wij zijn dat als samenleving kwijtgeraakt. Ons horen en zien is in principe beperkt. Het oog en het oor drukken een grens uit. Benen drukken een grens uit: als je loopt, word je na een poosje moe. Met de globalisering, de communicatie, het vliegtuig, hebben we onze beperkingen opgeheven. Daar zit iets destructiefs in, en daar komen we steeds meer achter. Marjoleine de Vos zegt het kernachtig in een dichtregel: “Je keek te ver. Dat wat je zoekt is hier.”’
CC: ‘Maar waar komt dat verlangen vandaan? Er zijn heel veel culturen die helemaal niet zo grenszoekend en grensoverschrijdend zijn. Die spanning is iets waar wij in het Westen in leven. De binding met de eigen grond is ons verloren gegaan. En die eigen plek proberen we terug te vinden. In de antikoloniale theologie wordt dat gezien als een probleem van het witte, westerse christendom. De witte mens is de ontwortelde mens. Omdat hij geen binding heeft met de eigen grond, kan hij heel gemakkelijk op reis gaan en als hij op een verre kust landt zeggen: nou, dit zou ook van mij kunnen zijn. Dat is een vorm van koloniseren.
Ik ben groot geworden met een theologische traditie die de onttovering en de secularising van de wereld door het woord vierde. Dat hield in dat de werkelijkheid niet langer als iets magisch en van de goden werd beschouwd. Je hoefde er dus niet bang voor te zijn: je kon het in cultuur gaan brengen. Dat was je opdracht. Dat maakt het lastiger om werkelijk te aarden, om een diepe band aan te gaan met de plek waar je bent. Is dat niet het probleem? Juist doordat wij gekerstend zijn, zijn wij losgeraakt van onze eigen grond, van onze heilige plekken. In de antikoloniale theologie gaat het over de inheemse, endemische beleving: onze voorouders woonden hier, dit is onze plaats.
In dat vertoog is het christelijke Westen begonnen met de exploitatie, de uitbuiting, de rationalisering, het kijken naar een boom als een potentiële stapel planken.’
PThU: ‘Dan signaleren jullie in feite hetzelfde: we zijn losgeslagen.’
CC: ‘Ik heb misschien wat meer scepsis. In hoeverre is het haalbaar, dat naar het dit-hier gaan? Wij zitten in een volledig ontzielde werkelijkheid. Hoe krijgen we daar nog eens een soort ziel in?’

EO: ‘Ik zie een terugkeer van die bezieling wel degelijk als mogelijkheid. De filosoof Latour zegt: we zitten in een copernicaanse contrarevolutie.
Na een periode waarin we alles in causale ketens konden uitleggen, merken we nu dat de aarde agency vertoont. De aarde vertoont gedrag, reageert, komt weer tot leven. Ons denken beweegt zich daar al naartoe. We leren zien dat een boom niet alleen een economisch product is, maar ook aan ons appelleert.
Gabriel van den Brink signaleert een correctie op de neoliberale waarden die de afgelopen tijd zo belangrijk waren. Tegenover vrijheid plaatst hij grenzen, tegenover gelijkheid gezag, tegenoever individu gemeenschap, tegenover ratio gevoel en tegenover progressie geschiedenis. Voor mij betekent dit dat we ons wijden aan het dit-hier.’
CC: ‘Ik weet niet of we daar naar terug kunnen. Ik zie het christendom juist als een van de redenen dat we zijn losgeraakt. Het is deels een theologische beweging die wij ook gevierd en verwelkomd hebben. Die onttovering is de traditie van Barth en Miskotte. Ook ik kom bij de theologie vandaan die zegt: de natuur is vrijgelegd om te gebruiken. Je kunt dat aan de moderniteit toeschrijven en zeggen dat we weer terug moeten naar gemeenschap en gezag. Maar bij al die zogenaamd neoliberale waarden die je noemt kun je de christelijke impuls herkennen.’
PThUnie: ‘Jullie zeggen deels hetzelfde. Er is een probleem met de huidige grenzeloosheid. Erik zoekt een oplossing in het dit-hier. Wat is voor jou de oplossing, Coen?’
CC: ‘Ik denk niet dat je het met het dit-hier gaat redden. Mijn uitgangspunt is eerder dat we die grond waard moet worden. Zo lees ik de landtheologie in de Hebreeuwse Bijbel: het land is er voor de geboden. In het land moet je leven met de geboden. En als je dat niet doet, dan spuwt het land je uit. Het land is dus van God. De vraag is hoe jij dat land waard kunt worden.’
EO: ‘Het is uiteindelijk een synthese. Jezus zit in het evangelie heel nadrukkelijk in het dit-hier. En tegelijk ben je een vreemdeling, een waaghals, als je je aan Jezus uitlevert. Daar zit die dubbelheid al in.’
CC: ‘Zie je een weg terug naar het punt dat we kunnen zeggen: dit is ons toegemeten stukje aarde?’
EO: ‘Dat zie ik wel ja. Er zijn hoopvolle tekenen. Kijk maar naar die landhoeves die voedsel verbouwen dat bij de plaatselijke supermarkt komt te liggen. Daar zijn mensen actief die verantwoordelijkheid nemen voor het hun toegemeten leven. ’
CC: ‘Dat is ook mijn houding. Maar zo’n landwinkel is, met alle respect, klein bier ten opzichte van wat er in de economie gebeurt. Het is marginaal, hooguit enkele procenten.’
EO: ‘Voor omwentelingen en revoluties heb je geen honderd procent nodig. Je kunt het doen met twintig procent. Het zijn krachten die groter worden. Ik ken ook de twijfel die jij uitspreekt, maar als ik daar aan toe zou geven, dan ga ik voorbij aan het dit-hier, aan het kindschap. Als ik mij verlies in dat grote, dan ligt voor mij resignatie op de loer.’
CC: ‘Ik zeg niet: het is dit-hier of het grote verhaal. Al die dingen zijn dit-hier. De landwinkel is dit-hier, maar de supermarkt ook. Ik ben het inhoudelijk met je eens, maar ik zie het niet gebeuren.’
EO: ‘Ik herken dat. Maar daar wil ik me niet aan overgeven. Ondanks het massale en destructieve en grensoverschrijdende waar we met z’n allen inzitten. Voor mij is Etty Hillesum een voorbeeld: terwijl haar vrienden haar zo ongeveer dwongen om onder te duiken, koos ze ervoor om terug te gaan naar Westerbork en daar mensen te helpen in het dit-hier. Ook al betekende het haar dood.’
CC: ‘Dat vind ik een mooi voorbeeld. Maar dat is dan wél volledige inzet, met je hele leven ergens voor kiezen. Dat is wat anders dan naar de landwinkel gaan en vervolgens op skivakantie.’
EO: ‘Precies. Het gaat om die eenheid van leven.’
CC: ‘Ik beleef dat zelf veel meer als een enorme vorm van vreemdelingschap. Als kind hoorde ik over de zure regen. Daar begon mijn bewustwording. Ik ben nu vijftig. Het verhaal is al veertig jaar dat het niet goed komt. Ik wil bij het goede horen, bij de toekomst horen, maar dat voelt als vreemdelingschap.’
PThUnie: ‘Waar zit voor jou de hoop?’
CC: ‘In God. In Christus. In de gemeenschap. Er zijn gemeenschappen die je op de been houden. Ik had hoop op het conciliair proces. Dat was een inzet in het hier en nu, in hopen dat er iets verandert. Die hoop heb ik niet meer. Tenzij God dat gaat doen. Als je het over grond hebt, is God toch vooral een soort schuilplaats. En de gemeente is een plek waar je probeert het cynisme geen plek te geven. De schrijver Jonathan Franzen zegt in een essay: we moeten stoppen met denken dat we het nog kunnen redden. Als we onze hoop richten op het idee dat we het nog kunnen keren, dan zijn we onze hoop kwijt. Hij zegt: we moeten hoopvolle gemeenschappen creëren die in een veel slechter wordende wereld overeind blijven. Zonder hoop op resultaat. Dat is veel meer waar ik me op richt.’
PThUnie: ‘Erik, kun jij Coen geruststellen? Jij lijkt optimistischer.’
EO: ‘Ook ik ben niet optimistisch. Ik heb nooit gedacht dat het in deze werkelijkheid wel goed zou komen, dat we de hemel op aarde konden stichten. Ik voel me bij vlagen bedrukt. Ik herken bij mezelf de neiging om me terug te trekken, om in een huisje gaan zitten en de Apocalyps af te wachten. Maar het is voor mij eerder overgave dan afwachten. Het is mezelf overgeven aan het dit-hier, ondanks de grote krachten van het kwaad. Het is op de vierkante millimeter het goede willen stichten. Ik wil aanwezig blijven, ook als het een aflopende zaak is richting klimaathel.’
CC: ‘In de waarheid leven.’
EO: ‘Ja. En dat is worstelen, het is waaghalzerij, het is een geloofsweg. Het is soms tegen de aarde gesmeten worden. Om dat vol te houden, ga ik naar de kerk. Ik heb die gemeenschap nodig om mij dat weer te binnen te brengen. Ik zou niet weten wat ik zonder de kerk zou moeten.’
