
12 minute read
‘Geloof is van de aarde losgeraakt’
door Caspar Dullemond
Grond komt niet uit de lucht vallen. Het ambitieuze vijfjarige onderzoeksproject van de PThU staat in een langere lijn van theologische aandacht voor omgaan met de aarde, maar stelt nieuwe, (in)dringende vragen aan de orde. Dr. Mirella Klomp, praktisch theoloog en projectleider van het Grondproject aan de universiteit, ging op bezoek bij Antoon de Groot en Grietje ten Hoeve, veteranen op het gebied van kleinschalige landbouw en veeteelt, op hun boerderij bij Beilen. PThUnie schoof aan bij dit keukentafelgesprek.
Antoon de Groot: ‘Twintig jaar geleden was ik de laatste voorzitter van het Oecumenisch Netwerk Kerken en Landbouw. Dat was een werkgroep van de Raad van Kerken. Allerlei organisaties die vanuit geloof en kerk met landbouw bezig waren, kwamen daarin samen. We bekeken de landbouw met name vanuit een pastoraal en diaconaal perspectief. Het ging over bedrijfssluitingen: wat gebeurt er met boeren die hun bedrijf moeten beëindigen? Het waren vooral sociaaleconomische vragen. Over natuur ging het wat minder. Natuurlijk kwam het verschil tussen biologische en gewone landbouw wel aan de orde. Men vond dat het een ecologische richting op moest, maar het was tegelijk enorm moeilijk om dat voor te schrijven. Dat was een spanning die er tot de dag van vandaag is. Met je kerkelijke of religieuze pet op kun je heel goed over duurzaamheid praten, maar met je bedrijfseconomische pet op zeg je: ik durf of ik kan die stap nog niet maken. Dat is de verscheurdheid van individuele boeren en tuinders.’
Mirella Klomp: ‘Boeren vinden zelf ook dat er iets moet veranderen. We zitten met z’n allen in een voedselproductie-systeem, in een keten die allang failliet is, en dat ervaren zij dagelijks aan den lijve. Maar soms kunnen ze er gewoon niet uit. Dat betekent niet dat christelijke boeren op geloofsgronden geen kritiek hebben op het systeem. Een boer zei tegen mij: “Dat we na de Tweede Wereldoorlog hebben ingezet op groter en groter en meer en meer – dat kun je best als zonde beschouwen.”’
AG: ‘Ik begrijp die beslissingen van na de Tweede Wereldoorlog wel. Men wilde dat er nooit meer honger zou zijn. Maar als je een sterk economisch landbouwsysteem opbouwt, dan wordt dat de maatstaf der dingen. Het duurde bij mij wel even voor ik daar ook anders tegenaan kon kijken. Wat we hier in ons bedrijfje tot vijf jaar terug deden, schuurde ook nog aan tegen dat systeem. Ik verkoop vlees hè, van vee dat we zelf grootbrengen. We proberen het netjes en duurzaam te doen, maar biologisch zijn we niet. Dat is een keurmerk dat we niet halen. Maar we zijn ons langzamerhand wel bewust geworden dat er iets moet veranderen. Dat is een ontwikkeling die door ons leven gevormd is.
Het gesprek over kerk en grond – hoe ga je als gelovig mens met grond om? – ken ik al van toen ik vijftig jaar geleden op de christelijke Hogere Landbouwschool in Dronten zat. Toen al waren er docenten die de vraag stelden: wat is eigenlijk grond? Wat is eigendom? Hoe moet en mag je dat beheren? Grietje en ik hebben ontwikkelingshulp gedaan, zoals dat toen nog heette. Ik zag dat die Nederlandse landbouw de lokale landbouw in die landen wegdrukte. Na een aantal jaren buitenland zijn we tot de conclusie gekomen dat we, als we de wereld wilden verbeteren, dat beter in Nederland zelf konden doen. Ook dat is niet helemaal gelukt. We leven nu redelijk sober: welvarend maar sober. Het kan altijd eenvoudiger: we hadden jullie ook met de tandem van het station kunnen ophalen. Maar we hebben nog altijd een auto. Het is een doorgaand proces.’
MK: ‘Dit is een tijd dat de thema’s rond ecologie en klimaat ons harder dan ooit tevoren in het gezicht schreeuwen. Bij mij sloeg de vonk over toen ik in coronatijd in een klooster verbleef. Er was één andere gast, een kunstenares die zich bezighield met biodiversiteit. We keken uit over een stuk grond dat eigendom was geweest van het klooster en nu aan Natuurmonumenten was verkocht. Er graasde een kudde schapen. Ze zei tegen mij: “Wat een hefboom zouden kerken en kloostergemeenschappen in handen hebben als ze met elkaar de gronden op een goede manier zouden beheren.” Dat maakte mij nieuwsgierig. Ik ben gaan informeren bij collega’s op de universiteit: over hoeveel grond hebben we het dan, weten we daar iets van? Kerken blijken grote hoeveelheden landbouwgrond in bezit te hebben, in totaal zo’n drie tot vier procent van het areaal. Soms gaat dit grondbezit terug tot de middeleeuwen. Wat doen kerken daarmee? Houden ze zich bezig met wat de pachters met die grond doen? Doet theologie, doet geloof mee in die praktijken? Onze collega Thijs Tromp doet nu een vooronderzoek bij diaconieën en kerken. Een voorlopige conclusie is dat grond een behoorlijke bron van inkomsten is voor de kerk. Voor de diaconieën, die losstaan van het huishoudboekje van de kerk, geldt hetzelfde. De pacht brengt geld op dat jaar aan jaar wordt besteed aan diaconale projecten in binnen- en buitenland. Er worden mensen van betaald die namens de kerk fantastische dingen doen. Maar daar zit ook iets scheefs in. Een diaken zei: “We sponsoren met ons geld projecten voor duurzame landbouw in het buitenland, met het geld van onze grond waarop we dat niet doen.”’
PThUnie: ‘Waarom hebben jullie voor grond gekozen als centraal begrip in dit project?’
MK: ‘De term grond is niet zo politiek gekleurd als bijvoorbeeld klimaatverandering. Grond verbindt ons. Niemand heeft een hekel aan grond. Niemand zweeft boven de grond. We zijn verbonden met de grond, heel praktisch via de bacteriën in ons lichaam. Grond is daarmee een lens voor hoe we omgaan met de aarde. Het is het huis, de stal, de pachtgrond van een kerk. Het is concreet, grijpbaar. We willen dat ons onderzoek iets opbrengt voor de dagelijkse praktijk. Daarom gebruiken we taal en beelden die lokaal herkend worden. Er gebeurt heel veel op het veld van de ecotheologie, maar dat blijft nog wel eens steken in het abstracte. Wij willen weten hoe deze mooie ideeën ons verder kunnen helpen. Welke theologische vragen zijn er te stellen bij hoe je met je vee en met je grond omgaat?’
AG: ‘Agrarisch Nederland heeft een heel ander geloof. Dat is het mathematische geloof: meststoffen met zoveel n, zoveel p, zoveel k. Met geloof bedoel ik dat ze daar een groot vertrouwen in hebben. Vroeger zeiden we over de biologisch-dynamische landbouw: dat is een geloof. Maar we hadden zelf net zo goed een geloof, namelijk in de maakbare technische landbouw. En nu lopen we tegen de grenzen van dat systeem aan. Boeren zijn gevangen geraakt in hun eigen opvatting. De Europese regels hebben jaren aan hun kant gestaan. Nu beginnen de regels zich tegen hen te keren.’

MK: ‘In het hele systeem wordt nu aan de voorkant en de achterkant geknabbeld. De marges van de boeren worden kleiner, ze zitten klem. We willen dat zowel het economische als het sociale aspect daarvan aan de orde komt. Al die borden in de wei hebben ook te maken met erkend willen worden. Boeren zeggen: consumenten stellen de hoogste eisen aan onze producten, maar ze willen er de laagste prijs voor betalen. In de supermarkt maken klanten niet de keus die ze misschien met hun mond belijden. We proberen in dit gedeelte van het project vooral te luisteren naar boeren en hoe geloof voor hen een rol speelt op het erf. Wat ik het lastige vind van sommige ecotheologie is dat het helemaal op de lijn van duurzaamheid zit. Maar de consequentie kan toch niet zijn dat boeren gedwongen worden op de biologische toer te gaan, en dat ze vervolgens naar de voedselbank moeten, omdat ze tijdens de transitie tijdelijk minder inkomsten hebben? Het gaat om een balans in dit project: aan de ene kant financiën, aan de andere kant welke overtuigingen en sociale waarden er toe doen. We willen dat theologie en geloof weer mee gaan doen in dat gesprek.’
AG: ‘Dat vertalen van het academisch denken naar het concrete handelen, roept bij mij een vraag op. Kun je de kerk zover krijgen dat ze tegen pachters zegt: je moet aan deze en deze eisen voldoen? Het gaat over het aanpassen van gewoonten. Als je dit handen en voeten wilt geven, moet je eigenlijk een toolkit, een handreiking meegeven hoe je daar mee omgaat. Je kunt dat academische denkwerk niet zomaar op het grondvlak loslaten.’
MK: ‘Dat doen we ook niet. We beginnen met empirisch onderzoek. We gaan niet eerst een taal bedenken en dan kijken of we die ergens kunnen toepassen. We gaan niet zeggen hoe anderen het moeten doen. Dat is niet aan ons. We zijn sowieso de kerk niet. We willen een theologie ontwerpen die mensen daadwerkelijk verder kan helpen, een theologie die zegt: zo zou het kunnen. We willen geloofsovertuigingen en geloofspraktijken opnieuw met elkaar in verband brengen. Tussen duurzaam denken en duurzaam doen zit namelijk nogal een ruimte. Wij hebben het vermoeden dat in het christelijk geloof het spirituele hoger wordt aangeslagen dan het materiële. Het gaat binnen de kerk vaak om een innerlijke houding, om het hart, om een geloofsovertuiging. Materiële zaken gelden als minder belangrijk. In de middeleeuwen waren priesters zelf praktiserend boer. Maar inmiddels is het geloof veelal losgezongen geraakt van het materiële. Dat heeft ook met de theologie te maken. Sommige collega’s aan de universiteit hadden de nodige weerstand tegen dit onderwerp. Ze waren bang dat we bij een ideologie van bloed en bodem zouden uitkomen. En daar moet je inderdaad mee oppassen. Karl Barth heeft niet voor niets afstand genomen van die binding van volk en grond: openbaring komt van boven en niet uit de grond. Maar onze intuïtie is nu dat we zoveel afstand van die grond hebben genomen dat van de weeromstuit niemand zich er meer mee bezighoudt. In de vraagstukken rond grond speelt geloof dus eigenlijk helemaal niet zo’n belangrijke rol. Geloof lijkt te zijn gaan zweven, is van de aarde losgeraakt. In sommige opvattingen kom je zo ongeveer tegen dat de aarde de springplank is naar de hemel: een springplank waar je je tegen afzet en die je dus ook gemakkelijk wegtrapt. Terwijl de aarde ook een gave is. Met dit project willen we graag helder krijgen hoe die relatie tussen denken en handelen is en hoe die kan worden verbeterd.’

Grietje ten Hoeve: ‘Durft de kerk zich wel uit te spreken?’
MK: ‘Van predikanten weten we het: sommigen voeren actie, anderen zijn er heel verlegen mee. Ze zien dat er een paradigmawisseling gaande is, maar ze weten nog niet welke taal daar bij hoort. In de nascholing komen we predikanten tegen die handelingsverlegenheid hebben als het over klimaatvraagstukken gaat. Ze zeggen: “Wat moet ik bidden? Na afloop is er altijd wel iemand kwaad. De diversiteit in mijn gemeente is zo groot: hoe kan ik het zo formuleren dat ik bid namens iedereen?” De landelijke kerk is wel bezig met het nadenken hierover maar spreekt zich nog niet uit. Ik hoop dat ze zich laat inspireren door de uitkomsten van ons onderzoek.’
GH: ‘Als het om landbouw gaat is het altijd het sparen van de kool en de geit.’
MK: ‘Dat heeft met die diversiteit te maken, dat scala aan meningen. Er is niet één antwoord. Je kunt niet vanuit de Bijbel allerlei dingen gaan roepen.’
GH: ‘Ik zeg ook niet dat je moet kiezen voor of tegen een bepaalde groep. Maar je kunt wel benadrukken wat er aan de hand is.’
PThUnie: ‘Wat is er wat jou betreft aan de hand?’
GH: ‘Dat we op dit moment bezig zijn om de bodem en de planten en de hele diversiteit naar de knoppen te helpen. In die prachtige natuur zie je alleen nog maar brandnetels. Daar mag je als kerk best duidelijk over zijn.’
MK: ‘Het gaat er ons niet om dat de landelijke kerk zich uitspreekt. We proberen in dit project steeds terug te gaan naar het kleine. Die klimaatcrisis lossen we niet zomaar op. Dus moeten we kijken om welke concrete vragen het voor christenen gaat. En dat betekent bijvoorbeeld dat we die plaatselijke diaconie en die pachter met elkaar in gesprek brengen.’
GH: ‘Nou, het mag van mij wel wat groter. We waren een Groene Kerk hier, maar dat project is gestopt. Ze zeiden tegen ons: “Weet je wat je moet doen? Lege batterijen inzamelen, dan ben je ook groen bezig.” Nou, dat is leuk en aardig. Maar er moet ook gesproken worden over de grote thema’s.’

PThUnie: ‘Wanneer is dit project geslaagd?’
MK: ‘Dit project is geslaagd wanneer er een besef op gang is gebracht dat onze omgang met de grond ook een theologische aangelegenheid is. Dat geloof meedoet in hoe we met de aarde omgaan. Het is een project in twee fases. We zitten nu in het diagnostische deel: hoe staat het ervoor? Hierna komt het gidsende deel. Dan wijzen we richtingen: als je op een theologisch verantwoorde manier met grond bezig wilt zijn, dan zou je dit of dat kunnen doen. Dat doen we dan het liefst op basis van good practices. Bijvoorbeeld een gemeente die zich committeert om producten bij de boer af te nemen. Of een college van kerkrentmeesters dat de prijs van de pachtgrond omlaag doet voor boeren die de transitie naar biologisch willen maken. Er worden in Nederland momenteel allerlei coöperaties opgezet voor een goede omgang met grond. Plaatselijke geloofsgemeenschappen met grond zijn in zekere zin al coöperaties. Op geloofsgronden hebben ze voldoende redenen zich om een goede omgang met die grond te bekommeren.’
Wilt u meer weten over het project Grond? Of wilt u zelf aan het project bijdragen? Meer informatie vindt u op pagina 16.
