Ee Ee n unitga ve ve van VoVo kaka vzw argang u abe ri r202 ust us || Afgif Afg ifte kantoor Brugge ug ge -- Er Erke kenning s nu mmer rP912687 P708123 u itga van vzw| |JaJa a rgan g155 –– jan o kto 20221 | | Ve Versch rsc hiijnt jn t niet n i et in in ju jullii ee n n aug augustus te kanto o r Br nningsnumme
Drie gewesten, drie richtingen naar groei
Waarom meer eigen beleid zich opdringt
Bart Van Craeynest
OKTOBE R 2 0 2 1
drie gewesten • inhoud
Drie gewesten, drie richtingen naar groei Waarom meer eigen beleid zich opdringt
Inhoud 3 DE ESSENTIE 5 DRIE GEWESTEN,
DRIE ECONOMIEËN?
8 OPMERKELIJKE REGIONALE VERSCHILLEN
VAN 16 OORZAKEN DE REGIONALE VERSCHILLEN
18 GEEN CONVERGENTIE
TRANSFERS: 19 INTERREGIONALE NIET VRIJBLIJVEND
21 BELEIDSIMPLICATIES: HEFBOMEN VOOR EEN
KRACHTDADIG BELEID
Ontdek hier de videoreeks met Bart Van Craeynest over de regionale verschillen. www.voka.be/staatshervorming
VOKA-KENNISCENTRUM
COLOFON
Frank Beckx | Directeur kennis- en lobbycentrum Bart Van Craeynest | Hoofdeconoom Sonja Teughels | Arbeidsmarkt Helena Muyldermans | Sociaal recht en arbeidsmarkt Jonas De Raeve | Onderwijs Daan Aeyels | Welzijns- en gezondheidsbeleid Goedele Sannen | Mobiliteit en logistiek Katelijne Haspeslagh | Milieu en klimaat Lorenzo Van de Pol | Klimaat en energie Steven Betz | Ruimtelijke ordening en milieu Karl Collaerts | Fiscaliteit en begroting Johan Guldix | Innovatie en ondernemen Gilles Suply | EU en internationaal ondernemen Dieter Somers | Digitale transformatie Koen Van Diest | Bestuurzaken en staatshervorming
Eindredactie Sandy Panis
• 2 •
Foto’s Dann en Shutterstock Vormgeving Capone Druk INNI Group, Heule
‘Drie gewesten, drie richtingen naar groei’ is een brochure van Voka, Vlaams netwerk van ondernemingen. De overname of het citeren van tekst uit deze Voka Paper wordt aangemoedigd, mits bronvermelding. Verantwoordelijke uitgever Hans Maertens i.o.v. Voka vzw Burgemeester Callewaertlaan 6 8810 Lichtervelde info@voka.be - www.voka.be
Structurele partner:
drie gewesten • essentie
WIE? BART VAN CRAEYNEST Hoofdeconoom Voka bart.van.craeynest@voka.be Bart Van Craeynest volgt op het Voka-kenniscentrum dossiers op rond macro-economie en economisch beleid.
D E ESSEN TIE Vlaanderen, Wallonië en Brussel lijken soms verschillende werelden. Niettemin blijven er sterke economische banden tussen de regio’s. Zo blijven voor elk van de gewesten de andere gewesten de belangrijkste ‘externe’ afzetmarkt, en zijn de banden tussen de gewesten duidelijk sterker dan die tussen elk van de gewesten en hun respectievelijke buitenlandse handelspartners. Dat neemt niet weg dat er tussen de regio’s ook op economisch vlak belangrijke verschillen zijn, en die zijn niet vrijblijvend.
Beleid op maat voor sterke(re) gewesten nodig
en politieke samenhang van het land. In elk geval is er geen sprake van een natuurlijke dynamiek van convergentie, en ook het beleid slaagt er niet in om voor de kentering te zorgen. Integendeel, bepaalde beleidskeuzes verhinderen net dat een proces van convergentie op gang komt. De vraag is hoe lang dat houdbaar blijft. De meest in het oog springende regionale verschillen zijn te vinden op de arbeidsmarkt. Voor heel wat arbeidsmarktindicatoren hangt Vlaanderen in de Europese middenmoot. Wallonië en Brussel zijn evenwel al te vaak helemaal achteraan het Europese peloton te vinden, doorgaans in het weinig benijdenswaardige gezelschap van perifere Italiaanse, Spaanse en Griekse regio’s. In 2020 was in Vlaanderen drie op vier van de 20- tot 64-jarigen aan
“Het toenemende welvaartsverschil heeft implicaties voor de economische en politieke samenhang van het land.” BART VAN CRAEYNEST
Regionale verschillen
Ontdek hier de videoreeks met Bart Van Craeynest over de regionale verschillen.
Vlaanderen groeit al decennialang sneller dan Wallonië en Brussel. Sinds 1955 liet Vlaanderen in drie jaar op vier een sterkere groei optekenen dan de andere gewesten. De absolute groeiverschillen zijn sinds de jaren 90 wel afgenomen, maar vooralsnog niet omgekeerd. Zo is de welvaartskloof tussen Vlaanderen en Wallonië opgelopen tot 40%, en die neemt nog altijd verder toe. Dat toenemende welvaartsverschil heeft implicaties voor de economische
• 3 •
het werk. In Wallonië lag de werkzaamheidsgraad in 2020 op 64,6%, in Brussel was dat 61,3%. Beide horen tot de zwakste regio’s van Europa. De pijnlijkste verschillen zitten allicht in de armoedecijfers. Voor verschillende armoede-indicatoren horen Wallonië en zeker Brussel bij de zwakste regio’s van Europa, terwijl Vlaanderen het vrij goed doet. In Vlaanderen wordt 1,9% van de
drie gewesten • essentie
bevolking geconfronteerd met ernstige materiële deprivatie, een meer harde maatstaf van armoede, terwijl dat in Wallonië oploopt tot 6,7% en in Brussel zelfs tot 10,6%. De armoedecijfers liggen in België eenvoudigweg onaanvaardbaar hoog voor het welvarende land dat we (willen) zijn, en dat is vooral een zaak van Wallonië en Brussel.
Geen convergentie
In normale omstandigheden zou de economisch sterkere regio mensen en kapitaal aantrekken en/of zou de economisch zwakkere regio via lagere lonen en goedkopere terreinen en gebouwen een concurrentieel kostenvoordeel opbouwen dat dan de basis kan vormen voor het aantrekken van nieuwe activiteiten. Op het niveau van de gewesten zijn dat soort mechanismen verstoord. De pendel vanuit Wallonië naar Vlaanderen is de voorbije jaren net afgenomen. En door het federale keurslijf van de loonvorming, de sociale zekerheid, de fiscaliteit en het arbeidsmarktbeleid is het voor de zwakkere regio’s moeilijk om een significant concurrentieel voordeel op te bouwen. Convergentie tussen de regio’s zal vooral vanuit het beleid moeten komen. Zoals het er nu naar uitziet, kunnen de verwachtingen op dat vlak best bescheiden blijven. Vandaag lijkt
“Centrale vraag moet zijn: ‘Welke staatsstructuur kan de economische prestaties van de regio’s het best ondersteunen?’” BART VAN CRAEYNEST
de klemtoon in het publieke debat in Wallonië eerder te liggen op het versterken van allerlei sociale rechten, dan op productiviteitsverhogende hervormingen, kwaliteitsvoller onderwijs of het activeren van niet-werkenden op actieve leeftijd. In die zin is het hoogst twijfelachtig dat de regionale beleidskeuzes de komende jaren een proces van convergentie op gang zullen brengen.
Beleid op maat
Gezien de sterke economische banden heeft elk van de gewesten er belang bij dat de andere gewesten economisch sterk presteren. Dat zou belangrijke economische spillovers opleveren, en zou ook de persistente interregionale transfers inperken. In het hele debat over onze staatsstructuur zou een cruciale vraag dan ook moeten zijn: ‘welke staatsstructuur kan de economische prestaties van de regio’s het best ondersteunen?’. Van de huidige staatsstructuur is tot nog toe niet
• 4 •
gebleken dat die een economische inhaalbeweging van de achterblijvende gewesten ondersteunt. Integendeel, de economische divergentie neemt nog toe, wat zich ook weerspiegelt in uiteenlopende beleidsvoorkeuren in de regio’s. Het ziet er bovendien naar uit dat het welvaartsverschil tussen de gewesten ook de komende jaren blijft toenemen, wat allicht ook de politieke polarisatie verder zal aanvuren. Een aanpassing van het model dringt zich dan ook op. De beste manier om de regio’s hun beleid te laten afstemmen op hun specifieke omstandigheden en op hun politieke voorkeuren is om hen de hefbomen van dat beleid zo veel mogelijk zelf in handen te geven. Dat geldt bij uitstek voor het arbeidsmarktbeleid. Op die manier kan elk van de gewesten echt gaan inzetten op de eigen specifieke probleempunten. Daaraan moet dan ook onvermijdelijk een zekere financiële responsabilisering van de gewesten gekoppeld worden. Dat betekent niet dat er geen ruimte is voor interregionale solidariteit, maar wel dat de regio’s de vruchten van hun eigen inspanningen kunnen plukken. Meer beleidshefbomen in regionale handen met bijhorende financiële responsabilisering is allicht de beste manier om tot een krachtdadig beleid te komen dat de economische prestaties in elk van de gewesten versterkt.
drie gewesten • drie economieën
A N A LYSE De Belgische gewesten, en zeker Vlaanderen en Wallonië, lijken soms op verschillende planeten. Een andere taal, andere televisiezenders, andere culturele programma’s, andere politieke voorkeuren, … Ook economisch zijn er grote verschillen tussen de regio’s. De vraag kan dan ook gesteld worden of er in ons land ook effectief sprake is van drie verschillende economieën.
1. Drie gewesten, drie economieën? Samenstelling van de economie
Het gewicht van de verschillende sectoren in de economische activiteit toont al belangrijke verschillen. Brussel is daarbij een voor de hand liggend buitenbeentje met haar hoofdstedelijke rol. Die rol impliceert een beperkte aanwezigheid van industriële activiteiten (met een aandeel van amper 2,6% in de toegevoegde waarde versus 13,6% gemiddeld over heel België), en een zwaar gewicht voor financiële diensten (20% versus 6,5%) en overheidsdiensten (23,6% versus 21,2%) (zie figuur 1). Voor overheidsdiensten gaat het vooral over de categorie ‘openbaar bestuur en defensie’ (12,9% versus 7,3%), wat uiteraard te maken heeft met de aanwezigheid van publieke instellingen in de hoofdstad. Voor
Figuur 1: Regionale verschillen in samenstelling van de economie Aandeel sectoren in de economie 30 25 20
In % (2019)
15 10 5 0
Industrie
Bouw&immo
Vlaanderen
Handel
Financieel
Wallonië
Diensten aan ondernemingen
Brussel
Overheid
BRON: NBB
• 5 •
onderwijs, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening ligt het gewicht in Brussel onder het Belgische gemiddelde. In Vlaanderen en Wallonië zijn de gewichten van de industrie, de bouw, de handel en de financiële dienstverlening vrij gelijklopend. Er is wel een opmerkelijk verschil in het belang van de publieke sector. In Vlaanderen is die ‘goed’ voor 18,1% van de toegevoegde waarde, in Wallonië voor 27,4%. Dat verschil zit vooral in openbaar bestuur en defensie (4,9% versus 9,1%) en onderwijs (6,3% versus 9,5%). Met dat gewicht van de publieke sector zit Vlaanderen in de buurt van het Europese gemiddelde, terwijl Wallonië hoort bij de Europese regio’s met het zwaarste gewicht van de overheid. Aan Waalse kant impliceert dat ook een onderontwikkelde private sector. Allicht is daar sprake van een zekere verdringing van die private sector door de uitgebreide publieke sector.
“Het zware gewicht van de publieke sector in Wallonië zorgt er voor een zekere verdringing van de private sector.” Meer details over de private sector in Vlaanderen en Wallonië tonen de verschillende accenten in beide regio’s. Het startpunt daarbij is opnieuw dat de private sector in Vlaanderen duidelijk zwaarder weegt in de economie dan die in Wallonië (82% versus 72% van de economische activiteit). Binnen die private sector wegen de volgende sectoren relatief zwaarder in Vlaanderen dan in Wallonië: chemie (3,9% versus 2,0%), groothandel (8,9% versus 6,2%), IT (3,0% versus 2,0%), en juridische en boekhoudkundige diensten (10,7% versus 8,5%). In Wallonië wegen de volgende sectoren meer door: farma (5,2% versus 2,2%), kleinhandel (6,9% versus 4,8%) en de exploitatie en handel in onroerend
drie gewesten • drie economieën
goed (14,5% versus 11,2%). De belangrijkste groeipolen in Vlaanderen in de voorbije 15 jaar waren (in termen van bijdrage tot de totale economische groei): farma, bouw, logistiek, IT en juridische en boekhoudkundige diensten. In Wallonië waren dat: farma, bouw, logistiek en IT. Grotendeels dezelfde sectoren in beide regio’s genereerden dus de groei in de private sector.
Stromen van arbeid en kapitaal
Daarnaast lijken de economische banden tussen de regio’s, met name tussen Vlaanderen en Wallonië, op het eerste zicht vrij beperkt. 15% van de werkenden heeft een job in een ander gewest dan waar zij/hij woont, en dat betreft vooral pendel van en naar Brussel (wat opnieuw in belangrijke mate te maken heeft met die hoofdstedelijke rol). Amper 4% van de Waalse werkenden is aan de slag in Vlaanderen, en zelfs maar 1% van de Vlaamse werkenden trekt naar Wallonië. Daarnaast heeft de overgrote meerderheid van de ondernemingen enkel een financieel belang in een van de regio’s. In Vlaanderen en Wallonië investeert amper 1 à 2% van de ondernemingen in een ander gewest dan waar ze gevestigd zijn, waarvan de helft in Brussel.
“Uit een analyse van de Nationale Bank blijkt dat voor elk van de gewesten de andere gewesten de belangrijkste afzetmarkten zijn.”
Figuur 2: Regio’s als belangrijkste afzetmarkten
Brussel
Vlaanderen
Wallonië
1
39%
15%
26%
2
18%
14%
18%
3
7%
10%
13%
4
6%
9%
8%
5
5%
9%
4%
6
4%
6%
4%
7
4%
5%
4% BRON: NBB
Die op het eerste zicht vrij beperkte economische banden tussen de regio’s moeten wel in perspectief geplaatst worden. De beperkte mobiliteit van werkenden is niet louter een regionaal fenomeen. 85% van de werkenden blijft dus binnen de eigen regio, 75% werkt zelfs binnen de eigen provincie. Ook binnen de gewesten zelf blijft de arbeidsmobiliteit dus vrij beperkt. Maar dat is niet anders in andere Europese landen. Op basis van de vergelijking met 300 Europese regio’s besluit de Nationale Bank dat Belgische werkenden waarschijnlijk minstens even mobiel zijn als het Europese gemiddelde. Ook de cijfers van bedrijven die actief zijn in meerdere gewesten, vallen te nuanceren. Hoewel het gaat om een heel beperkt aantal ondernemingen – volgens de Nationale Bank hebben amper 600 bedrijven vestigingen in
• 6 •
de drie gewesten – zijn dit wel relatief grote ondernemingen die verantwoordelijk zijn voor heel wat werkgelegenheid. Zo is in Vlaanderen en Wallonië ruim een derde van de werkenden in de private sector actief in bedrijven die in meerdere gewesten aanwezig zijn.
Interregionale handel
De belangrijke economische linken tussen de gewesten blijken ook uit de handelsstromen tussen ondernemingen die actief zijn in verschillende regio’s of waarbij ondernemingen betrokken zijn die actief zijn in meerdere regio’s. Die handelsstromen zijn substantieel. Volgens de Nationale Bank gaat het in Brussel om 69% van de omzet, in Wallonië om 46% en in Vlaanderen om 32%. Als de handel met ondernemingen die actief zijn in meerdere gewesten ook toegewezen wordt per gewest op basis van het aantal werknemers in de vestigingen in dat gewest kan een inschatting gemaakt worden van de handelsstromen tussen de gewesten (voor de private sector). Uit een analyse van de Nationale Bank blijkt dat voor elk van de gewesten de andere gewesten de belangrijkste afzetmarkten zijn (figuur 2). Dat is uiteraard het geval voor Brussel, waar Vlaanderen goed is voor 39% van de afzet en Wallonië voor 18%, terwijl de grootste buitenlandse afzetmarkt, de VS, goed is voor 7%. Maar dat geldt ook voor Wallonië en Vlaanderen, zij het in mindere mate. Voor de Waalse
drie gewesten • drie economieën Figuur 3: Synchrone conjunctuurcyclus Ondernemersvertrouwen 10 5 0 -5 -10 -15 -20 -25 -30 -35 1995
1997
1999
2001
2003
2005
2007
Vlaanderen
2009
2011
Wallonië
2013
2015
2017
2019
Brussel
2021
BRON: NBB
Figuur 4: Synchrone industriële cyclus Industriële productie 40
Verschillende economieën?
Driemaands voortschrijdend gemiddelde (jaarwijziging in %)
30 20 10 0 -10 -20 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021
Vlaanderen
“Beide regio’s worden getroffen door dezelfde conjunctuurschokken en profiteren ook van dezelfde hausses.” private sector is de Vlaamse afzetmarkt met 26% dubbel zo belangrijk als de grootste buitenlandse afzetmarkt, Frankrijk (13%). Voor Vlaanderen zijn de Waalse en de Brusselse afzetmarkt goed voor respectievelijk 14% en 15%, wat net zwaarder weegt dan de Duitse (10%), Franse (9%) en Nederlandse (9%) afzetmarkten samen. De interregionale handel is ten slotte ook relevant voor veel meer bedrijven dan de internationale. Terwijl 6% van de ondernemingen betrokken is bij de internationale handel, is 55%
Ook de dynamiek van de economische groei in Vlaanderen en Wallonië is nauw verweven. Over de voorbije 60 jaar bedroeg de correlatie tussen de Vlaamse en de Waalse groeicijfers bijna 90%. De correlatie met de Brusselse groei ligt duidelijk lager, nog maar eens een illustratie van de aparte situatie waarin Brussel zich bevindt. De correlatie van Vlaanderen en Wallonië is trouwens vrij gelijkaardig als die met landen als Frankrijk, Italië, Nederland en Oostenrijk. Uiteindelijk volgen Vlaanderen en Wallonië gewoon dezelfde conjunctuurcyclus als de meeste andere kernlanden van de Europese Unie
BRON: NBB
Wallonië
betrokken bij de interregionale handel. Economische activiteit tussen de verschillende gewesten blijft hoe dan ook veel belangrijker dan activiteiten over de landsgrenzen heen.
Synchrone conjunctuurcycli
Ondanks de verschillende samenstelling van de economie in Vlaanderen en Wallonië, maar evengoed niet geheel verrassend gezien de sterke economische banden, lopen de conjunctuurcycli in beide regio’s vrij gelijk (figuren 3 en 4). Zowel het ondernemersvertrouwen als meer harde economische indicatoren zoals industriële productie volgen in Vlaanderen en Wallonië een gelijkaardige dynamiek. Beide regio’s worden getroffen door dezelfde conjunctuurschokken en profiteren ook van dezelfde hausses (zij het niet noodzakelijk in dezelfde mate).
• 7 •
De Nationale Bank publiceerde in haar Economisch Tijdschrift in 2016 al een artikel met als titel ‘Drie gewesten, drie economieën?’, maar liet de vraag uiteindelijk onbeantwoord. Een antwoord op die vraag vereist ook een afbakening van wat er exact nodig is om van verschillende economieën te kunnen spreken, op zich ook al niet meteen voor de hand liggend. Los daarvan zou het duidelijk moeten zijn dat de economische linken tussen de drie gewesten sterk zijn, en bovendien duidelijk sterker dan de banden tussen elk van de gewesten en hun respectievelijke buitenlandse handelspartners. Dat is uiteraard niet onlogisch gezien de historische linken, en gezien er binnen de landsgrenzen nog altijd minder barrières zijn dan over de landsgrenzen heen. In elk geval geven die sterke banden aan dat het moeilijk is om te spreken van totaal verschillende economieën. Ongeacht die sterke economische banden zijn er evenwel ook duidelijke verschillen tussen de gewesten, vooral dan op het vlak van economische groei, de situatie op de arbeidsmarkt en daaraan gelinkte zaken zoals armoede. Die verschillen, en vooral de persistentie daarvan, roepen heel wat vragen op. Dat zijn trouwens veel relevantere onderwerpen dan de vraag of Vlaanderen, Wallonië en Brussel nu al dan niet verschillende economieën zijn.
drie gewesten • verschillen
Los van de oorzaken en van eventuele politieke interpretaties zijn de verschillen tussen de drie gewesten op economisch vlak duidelijk vast te stellen. Wallonië en Brussel lopen qua economische dynamiek achter op Vlaanderen, en dat weerspiegelt zich ook in de arbeidsmarktsituatie en de armoedecijfers.
2. Opmerkelijke regionale verschillen 1. Economische dynamiek
Het feit dat Vlaanderen en Wallonië dezelfde conjunctuurcyclus volgen, betekent nog niet dat ze ook een gelijkaardige economische groei of activiteitsniveau kennen. Per hoofd wordt de economische activiteit in Vlaanderen voor 2021 door Statistiek Vlaanderen geraamd op 38.182 euro (in koopkrachtpariteiten), 40% hoger dan die in Wallonië (27.246 euro per hoofd). Brussel torent daar met 64.204 euro per hoofd ver bovenuit, maar dat heeft te maken met de hoofdstedelijke rol van Brussel en de inkomende pendel die daarmee gepaard gaat.
“Hoe dan ook is het verschil in welvaartsniveau, vooral tussen Vlaanderen en Wallonië, aanzienlijk.” Figuur 5: Uiteenlopende activiteitsniveau in de regio’s Economische activiteit 80000 70000 60000
In euro per inwoner (2019)
50000 40000 30000 20000
Vlaanderen
Wallonië
Bru
WBr
Ant
VlBr
Vla
Bel
WVl
Lim
Wal
Lui
Nam
Hen
Lux
0
OVl
10000
BRON: EUROSTAT
Brussel
• 8 •
Gecorrigeerd voor die pendel, met name door de activiteit van de pendelaars hypothetisch toe te rekenen aan hun woonplaats, zou de economische activiteit in Brussel terugvallen tot 38.555 euro per hoofd, terwijl die in Vlaanderen en Wallonië zou toenemen tot respectievelijk 40.821 en 30.928 euro per hoofd. Hoe dan ook is het verschil in welvaartsniveau, vooral tussen Vlaanderen en Wallonië, aanzienlijk. Dat blijkt trouwens ook uit een vergelijking van de activiteitsniveaus op provinciaal niveau. Op Waals-Brabant na, waar agglomeratie-effecten met Brussel voor extra economische activiteit zorgen, heeft elke Vlaamse provincie een duidelijk hoger activiteitsniveau dan de Waalse (figuur 5). Dat was zeker niet altijd het geval. Historische inhaalbeweging Historische data van economische groei op gewestelijk niveau zijn te vinden vanaf 1955. Voor de periode daarvoor stelden economische historici indicatoren samen van de economische verhoudingen tussen de regio’s. Zo komt professor Erik Buyst tot de conclusie dat de rollen tussen Vlaanderen en Wallonië op economisch vlak aan het einde van de 19e eeuw totaal omgekeerd waren dan vandaag. In 1896 was er duidelijk sprake van een arm Vlaanderen en een welvarend Wallonië. Elke Waalse provincie had toen een hogere economische activiteit per hoofd dan de Vlaamse provincies. De Vlaamse textielindustrie stond toen onder druk van de Britse concurrentie, terwijl de Vlaamse landbouw weggeconcurreerd werd door de invoer vanuit de Nieuwe Wereld. De Waalse economie bloeide ondertussen onder impuls van de eerste industriële revolutie en de daarmee gepaard gaande toenemende wereldhandel. Al vrij vroeg in de 20e eeuw kwam in Vlaanderen een inhaalbeweging op gang via een vrij klassiek patroon van convergentie. De combinatie van relatief lage lonen en een focus op nieuwe economische activiteiten, in belangrijke mate geconcentreerd rond
drie gewesten • verschillen Figuur 6: Vlaamse economie groeit sneller Economische activiteit
industrie haar prominente rol verloren zag gaan. Sindsdien zijn de verschillen kleiner, zij het ook op een basis van lagere gemiddelde groei. In de periode 2000-2010 hield Wallonië zelfs even gelijke tred met de Vlaamse economie, maar sinds 2010 nam Vlaanderen terug over met een jaarlijkse groei die gemiddeld 0,5 procentpunt hoger lag dan in Wallonië (figuur 6).
Reëel BBP (gemiddelde jaarwijziging in %)
5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0
1955-70
1970-80
1980-90
Vlaanderen
1990-00
Wallonië
2000-10
Brussel
2010-19
BRON: KBC, NBB, PLANBUREAU
Figuur 7: Groeiverschil creëert toenemende welvaartskloof Economische activiteit 700
Reëel BBP (index, 1955 = 100) 600 500 400 300 200 100 1955
1960
1965
1970
1975
1980
1985
Vlaanderen
de Vlaamse havens, zorgde voor een nieuwe economische dynamiek. Tegen de jaren 60 had de Vlaamse economie de Waalse bijgebeend, maar het bleef niet bij convergentie. Vlaanderen ging daarna op haar elan verder, terwijl de Waalse economie meer en meer onder druk kwam door de achteruitgang van de zware industrie en een hoofdzakelijk falend reconversiebeleid. Daardoor keerden de economische rollen tussen Vlaanderen en Wallonië volledig om en bouwde Vlaanderen de welvaartskloof de daaropvolgende decennia alleen maar verder uit. Persistent groeiverschil De beschikbare cijfers van economische groei op regionaal niveau sinds 1955 tonen een beeld van aanhoudend sterkere groei in Vlaanderen dan in Wallonië of Brussel. Over de hele periode 1955-2019 groeide de Vlaamse
1990
Wallonië
1995
2000
Brussel
2005
2010
2015
2020
BRON: KBC, NBB, PLANBUREAU
“De welvaartskloof tussen de regio’s neemt toe, wat implicaties heeft voor de economische en politieke samenhang van het land.” economie gemiddeld met 2,9% per jaar. In Wallonië was dat 2%, in Brussel 1,9%. Dat impliceert dat de Vlaamse economie over die hele periode maal zes ging, terwijl Wallonië en Brussel net iets meer dan maal drie gingen. In die 65 jaar waren er 16 jaar waarin de Waalse economie sneller groeide dan de Vlaamse. Met andere woorden, drie jaar op vier liet Vlaanderen een sterkere economische groei optekenen. Die groeiverschillen waren vooral groot in de periode 1955-1990, grotendeels de periode waarin de Waalse zware
• 9 •
De jongste decennia zijn de absolute groeiverschillen tussen Vlaanderen en Wallonië dus wel afgenomen, maar vooralsnog niet omgekeerd. De kloof tussen beide regio’s wordt nog altijd groter, er is geen sprake van een inhaalbeweging van Wallonië, of van convergentie tussen beide regio’s (figuur 7). Ook de recentste regionale vooruitzichten van het Planbureau tot 2026 gaan uit van een beperkt, maar aanhoudend verschil in economische groei in het voordeel van Vlaanderen. Voor de periode 2022-2026 verwacht het Planbureau een gemiddelde groei van 1,6% per jaar in Vlaanderen, tegenover 1,3% in Wallonië en 1,0% in Brussel. Groeiverschillen tussen de gewesten zijn op zich geen enkel probleem natuurlijk. Het feit dat die verschillen persistent in het voordeel van één regio zijn, is dat wel. Zo neemt de welvaartskloof tussen de regio’s verder toe, wat uiteindelijk ook implicaties heeft voor de economische en politieke samenhang van het land. Een natuurlijke dynamiek van convergentie blijft uit, en ook het beleid slaagt er niet in om voor de kentering te zorgen. Integendeel, bepaalde beleidskeuzes verhinderen net dat een proces van convergentie op gang komt.
2. Regionale arbeidsmarkten
De verschillen in economische groei tussen de gewesten zijn opmerkelijk, maar de meest in het oog springende verschillen zijn te vinden op de arbeidsmarkt. Waar Vlaanderen voor heel wat arbeidsmarktindicatoren een middenmotor is onder de Europese regio’s, zijn Wallonië en Brussel al te vaak te vinden helemaal achteraan het Europese peloton, doorgaans in het weinig benijdenswaardige gezelschap van perifere Italiaanse, Spaanse en Griekse regio’s.
drie gewesten • verschillen Figuur 8: Wallonië en Brussel bij zwaksten van
Europa qua werkzaamheidsgraad Werkzaamheidsgraad
Werkende 20- tot 64- jarigen (in %, 2020)
100 90
Vlaanderen
80
Wallonië Brussel
70 60 50 40 30 20
Åland
Sachsen Zwitserland
West-NL
Noord-NL
Cyprus
Centro (IT)
Sur (ES)
0
île de France
10
BRON: EUROSTAT
Figuur 9: Voor elke leeftijdsgroep zijn in Vlaanderen meer
mensen aan het werk
Werkzaamheidsgraad volgens leeftijd 100
In % (2020)
90 80 70 60 50 40
Weinig werkenden In 2020 was in Vlaanderen 74,7% van de 20- tot 64-jarigen aan het werk. Dat is duidelijk boven het gemiddelde in de Europese Unie (72,4%), maar blijft ver achter topregio’s in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland, waar de werkzaamheidsgraad vlot boven 80% uitklimt (figuur 8). Om die 80%-werkzaamheidsgraad te halen, zouden in Vlaanderen zo’n 200.000 mensen extra aan het werk moeten zijn. Op het vlak van werkzaamheid is Vlaanderen zeker geen topregio binnen Europa, en blijft er heel wat potentieel om beter te doen. Toch steken de Vlaamse cijfers schril af tegen de Waalse en Brusselse. In Wallonië lag de werkzaamheidsgraad in 2020 op 64,6%, in Brussel was dat 61,3%. Beide horen op dit vlak tot de zwakste regio’s van Europa.
30 20 10 0 15-24
25-34
Vlaanderen
35-44
45-55
Wallonië
Brussel
55-64 BRON: EUROSTAT
Figuur 10: Kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt Werkzaamheidsgraad kwetsbare groepen 60
In % (2020) 50 40 30
20
10
0
De regionale verschillen in werkzaamheid komen tot uiting in zowat alle categorieën. Zo is 85,7% van de Vlaamse 25- tot 54-jarigen (de meest actieve leeftijdscategorie) aan het werk, tegenover 75,2% in Wallonië en 68,5% in Brussel (figuur 9). Ter vergelijking, in de topregio’s in Duitsland, Finland en Zwitserland klimt dit
55-64
Kortgeschoolden
Vlaanderen
boven 90%. De kwetsbaarste groepen op de arbeidsmarkt zijn ouderen, kortgeschoolden, mensen met een niet-Europese nationaliteit en mensen met een handicap, aandoening of ziekte. Van elk van die risicogroepen
• 10 •
Niet-EU nationaliteit
Wallonië
Brussel
Handicap of ziekte BRON: STEUNPUNT WERK
is in Vlaanderen een duidelijk hoger aandeel aan het werk dan in Wallonië en Brussel (figuur 10). De kleinste verschillen vallen te noteren voor de ouderen, al decennialang een moeilijk verhaal op onze arbeidsmarkt. In
drie gewesten • verschillen
70
15- tot 64- jarigen (2020)
60 50 40
Brussel
Vlaanderen
Wallonië
30 20 10 Bayern
Zuid-NL Zwitserland
Londen
Berlijn
0 Norra Sverige
“Vlaanderen heeft zo goed als geen werkloosheid meer.”
Figuur 11: In België werken relatief weinig mensen in de private sector Werkgelegenheid in de private sector
RUP FR
Vlaanderen werkt 55,7% van de 55- tot 64-jarigen, in Wallonië is dat 48,8%, in Brussel 52,9%. In de topregio’s, onder meer in Zweden en Finland, leunt dit cijfer dicht tegen 80% aan. Daarnaast is net iets meer dan de helft van de Vlaamse kortgeschoolden aan de slag (53,7%), in Wallonië en Brussel is dat respectievelijk 39,7% en 40,8%. Voor mensen met een niet-Europese nationaliteit ligt de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen op 48,8%, tegenover 28,6% en 37,4% in Wallonië en Brussel.
BRON: EUROSTAT
Figuur 12: Quasi geen werkloosheid in Vlaanderen Werkloosheidsgraad 25
Brussel
10
Wallonië
South West (UK)
Londen
Normandië
île de France
0
Bayern
Vlaanderen
5
Oost-NL
15
BRON: EUROSTAT
Figuur 13: Langdurige werkloosheid vooral een probleem van Brussel en Wallonië Langdurige werklozen Aandeel langdurige werklozen (>12m) in totale werkloosheid (in %, 2020)
80 70 60 50
Brussel Wallonië
40
Vlaanderen
30 20
Södra Sverige
South East (UK)
Londen
Oost-NL
Zwitserland
0
île de France
10 Normandië
Veel niet-werkenden In 2020 bedroeg de werkloosheidsgraad in Vlaanderen 3,3%. In de Europese topregio’s was dat tussen 2,5 en 3%, het Europese gemiddelde was 6,9% (figuur 12). Dat impliceert dat Vlaanderen eigenlijk zo goed als geen werkloosheid meer heeft. Volgens een standaard vuistregeltje wordt een werkloosheidsgraad van 3% beschouwd als ‘volledige tewerkstelling’, omdat er altijd een zekere werkloosheid is van mensen die zich even tussen jobs bevinden. Maar een kwart van de huidige Vlaamse werkzoekenden is langer dan 12 maanden werkloos, wat bevestigt dat het voor het merendeel van de werkzoekenden gaat om een tijdelijk fenomeen. Daarentegen is er in Wallonië en Brussel wel degelijk nog sprake van
20- tot 64- jarigen (in %, 2020) 20
Centro (IT)
Enkel toegespitst op de werkzaamheid in de private sector scoren alle drie de Belgische gewesten ondermaats in Europees perspectief. Van de 15- tot 64-jarigen (regionale detaildata voor de 20- tot 64-jarigen zijn niet beschikbaar) is in Vlaanderen 47% aan de slag in de private sector. In Wallonië is dat amper 36%, in Brussel 41%. In de Europese topregio’s gaat dat richting 60% (figuur 11). In België werken te weinig mensen in de private sector. Dat geldt voor elk van de gewesten, maar het meest voor Wallonië. Maar in drie Europese regio’s ligt dat cijfer nog lager.
BRON: EUROSTAT
een werkloosheidsprobleem. De Waalse werkloosheidsgraad was in 2020 meer dan dubbel zo hoog als de Vlaamse (7,2%). In Brussel lag die zelfs bijna vier keer zo hoog (12,2%). Bovendien zit zowel in Wallonië als in
•• 1 1 ••
Brussel meer dan helft van de werkzoekenden al langer dan een jaar in die situatie, wat wijst op een belangrijke structurele component in de werkloosheid (figuur 13).
drie gewesten • verschillen Figuur 14: Regionale arbeidsmarkt
20- tot 64-jarigen (2020) VLA
WAL
BRU
Werkenden
74,7
64,6
61,3
Actieve werklozen (ILO)
2,6
5,0
8,5
Zoekend of beschikbare niet-actieven
1,9
3,2
4,9
Inzetbaren niet zoekend en niet beschikbaar
1,3
1,9
1,9
Arbeidsongeschikt
5,5
7,1
5,1
Student
4,5
5,8
7,4
Huisvrouwen en -mannen
3,2
4,6
6,2
Overige
1,3
3,4
2,7
Niet inzetbaren
5,0
4,4
1,6 BRON: STEUNPUNT WERK
Figuur 15: Veel niet-werkenden in Brussel en Wallonië 60
Niet-werkende 20- tot 64- jarigen (in %, 2020) 50
Brussel 40
Wallonië
Vlaanderen
30 20 10
Centro (IT)
Londen
Oost-NL West-NL Norra Sverige East Midlands
Zwitserland
Åland
0
BRON: EUROSTAT
Figuur 16: Overstap van werkloosheid naar werk verloopt
in Vlaanderen nog vrij vlot
Transities vanuit werkloosheid naar werk 60
In % (2019) 50 40 30 20 10
Vlaanderen
Dk
Est
Zwi
Oos
Cze
Cyp
VK
Brussel
Ned
Ier
Let
Por
Wallonië
Svn
Zwe
Fin
Dui
Lit
Vla
Fra
Pol
Svk
Spa
Bru
It
Wal
Gri
0
BRON: EUROSTAT, STATBEL
• 12 •
De niet-werkenden op actieve leeftijd betreft trouwens niet enkel de werklozen (werkzoekende niet-werkenden), maar vooral ook de niet-werkzoekende niet-werkenden. Dat zijn mensen die niet werken, maar zich ook niet aanbieden op de arbeidsmarkt. In Vlaanderen gaat het om 22,7% van de 20- tot 64-jarigen. In Wallonië en Brussel ligt dat cijfer rond 30% (figuur 14). Die groep inactieven omvat onder meer studenten, huisvrouwen en -mannen en arbeidsongeschikten, maar is vooral groot in vergelijking met andere regio’s. Als het onze overheden menens is met hun ambitie om meer mensen aan het werk te krijgen, moet er ook specifiek ingezet worden op het activeren van die inactieven, zeker in Vlaanderen. De combinatie van werkzoekenden en inactieven impliceert dat één op vier van de Vlaamse 20- tot 64-jarigen niet aan het werk is, opnieuw middenmoot in Europa. In Wallonië is dat meer dan één op drie en in Brussel bijna 40%. In de Europese topregio’s ligt dat cijfer duidelijk onder 20% (figuur 15). Slecht werkende arbeidsmarkt Ondanks de vele niet-werkenden in elk van de gewesten worden de bedrijven toch geconfronteerd met een nijpende krapte op de arbeidsmarkt. Qua openstaande vacatures horen de drie gewesten bij de top van Europa, met Vlaanderen op kop. Dat vacatures in Vlaanderen niet ingevuld raken, terwijl één op vier van de Vlaamse 20- tot 64-jarigen niet aan het werk is, is op z’n zachtste gezegd opmerkelijk. Dat dat ook het geval is in Wallonië en Brussel, waar nog veel meer mensen op actieve leeftijd niet aan het werk zijn, is ronduit bizar. Die pijnlijke combinatie van bedrijven die maar moeilijk geschikt personeel vinden, terwijl een grote groep mensen op actieve leeftijd niet werkt, is allicht een van de belangrijkste bedreigingen voor ons groeipotentieel in de komende jaren. Bovendien is het een duidelijke illustratie van hoe onze arbeidsmarkt niet goed functioneert.
drie gewesten • verschillen Figuur 17: Wallonië presteert ondermaats in de transitie van inactiviteit naar werk Transities vanuit inactiviteit naar werk 16 14
In % (2019)
12
8 6 4 2
Dk
Zwi
Est
Ned
Dui
Zwe
Ier
Fin
Oos
VK
Mal
Vla
Let
Por
Svn
Bru
Lit
Lux
Cyp
Fra
Spa
Cze
Wal
It
Svk
Gri
0 BRON: EUROSTAT, STATBEL
Figuur 18:
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Gelijkaardige loondynamiek in de regio’s
Beloning per werknemer
3,0 3,0
Gemiddelde jaarwijziging in % Gemiddelde jaarwijziging in %
2,5 2,5 2,0 2,0 1,5 1,5 1,0 1,0 0,5 0,5 0,0 0,0
1995-00 1995-00
2000-10 2000-10
Vlaanderen Vlaanderen
2010-19 2010-19
Wallonië Wallonië
Brussel Brussel
BRON: NBB, PLANBUREAU
Figuur 19: In Vlaanderen minder kortgeschoolden Kortgeschoolden 70 60 50
25- tot 64- jarigen (in %, 2020)
40
Brussel
30
Vlaanderen
20
Wallonië
De loonvorming op nationaal niveau verhindert dat de economisch zwakkere regio’s een concurrentieel voordeel kunnen opbouwen via relatief lagere lonen. Onrustwekkend onderwijs Een factor met directe implicaties voor de arbeidsmarktsituatie is het onderwijs. Ook op dat vlak zijn er belangrijke verschillen tussen de gewesten. In vergelijking met Vlaanderen is er in
• 13 •
RUP FR
Normandië
Noord-NL Oost-NL
South West
Londen
0
Åland
10 Bayern
Een van de opmerkelijke elementen op die regionale arbeidsmarkten is de loondynamiek. Ondanks de belangrijke verschillen op het vlak van werkzaamheid en werkloosheid loopt de loongroei in de verschillende gewesten vrij gelijk. In de periode 1995-2019 zat er op de gemiddelde jaargroei van de beloning per werknemer in de totale economie tussen de regio’s amper 0,05 procentpunt verschil. In Vlaanderen lag die op 2,29% per jaar, in Wallonië op 2,24% en in Brussel op 2,25% (figuur 18). En dat geldt trouwens ook als we enkel kijken naar de private sector. Dat is uiteraard het gevolg van ons systeem van loonvorming waarbij via de loonnorm een maximale marge voor reële loonstijging afgesproken wordt, die dan aangevuld wordt met de automatische loonindexering. Zowel die loonnorm als de indexering worden op nationaal niveau bepaald, waardoor er te weinig ruimte is om de loondynamiek echt af te stemmen op de specifieke arbeidsmarktsituatie in elk gewest. Op die manier worden de economisch zwakkere regio’s opgezadeld met een te sterke loondynamiek. Zo ligt de loonkost per eenheid product in Wallonië zo’n 6% hoger dan in Vlaanderen, wat voor Wallonië een loonkostenhandicap impliceert.
10
Pol
Dat wordt ook bevestigd door de moeizame overstap van niet-werken naar werken. De transities vanuit werkloosheid en inactiviteit naar werk blijven in ons land vrij beperkt. De stap vanuit de werkloosheid naar een job verloopt in Vlaanderen nog vrij vlot, een bevestiging van het feit dat de werkloosheid in Vlaanderen vooral een zaak is van een korte ‘pauze’ tussen twee jobs. In de andere gewesten verloopt die transitie al heel wat moeilijker (figuur 16). Maar vooral de transitie vanuit inactiviteit naar een job blijkt moeizaam. Vlaanderen hangt op dat vlak nog in de Europese middenmoot, zij het ver achter de Scandinavische landen en Nederland. Maar vooral Wallonië presteert op dat vlak ondermaats (figuur 17).
BRON: EUROSTAT
Wallonië een groter aandeel kortgeschoolden onder de 20- tot 64-jarigen (22,4% versus 17,7%) en een kleiner aandeel hooggeschoolden (39,6% versus 42,7%) (figuur 19). Brussel zit, opnieuw in het kader van haar hoofdstedelijke functie, in een specialere situatie met relatief veel kortgeschoolden (26,9%) en veel hooggeschoolden (49,3%). Gezien kortgeschoolden in de hele Belgische arbeidsmarkt maar moeilijk aan de bak raken, heeft
drie gewesten • verschillen
PISA-scores PISA-scores 550
Gemiddelde voor wiskunde, wetenschappen en lezen
540 530 520 510 500 490 480 470 460 450
2000
2003
2006
2009
Vlaanderen
Figuur 21:
In internationale vergelijkingen van indicatoren van armoede presteert België doorgaans opmerkelijk slecht. Maar liefst één op vijf Belgen loopt het
2015
2018 BRON: OESO
Franstalige Gemeenschap
Verloren generatie?
40
18- tot 24- jarigen (in %, 2020)
35 30 25 20
Wallonië
15
Brussel Vlaanderen
10 5
West-NL
Bayern Noord-NL
South West
East of UK East Midlands
North East
0
BRON: EUROSTAT
Figuur 22: Onaanvaardbare armoedecijfers Risico op armoede of sociale uitsluiting 40 35
In % (2019)
30 25 20 15 10 5
• 14 •
Wallonië
Cze
Vla
Fin
Svn
Dk
Nor
Svk
Oos
Brussel
Ned
Fra
Dui
Pol
Zwi
Lux
risico op armoede of sociale uitsluiting. Deze indicator geeft de som van mensen die het risico op armoede lopen (concreet een inkomen hebben dat lager ligt dan 60% van het
Mal Zwe
Ier
Por
VK
Cyp
Est
Wal
It
Spa
Lit
Gri
0
Vlaanderen
3. Onaanvaardbare armoede
2012
Jongeren, niet-werkend en niet in opleiding
Let
Leren is uiteraard al lang niet meer enkel een zaak van de jongeren. Levenslang leren doorheen de loopbaan wordt almaar belangrijker, maar op dat vlak presteert elk van de drie gewesten ondermaats. Dit is trouwens al jarenlang een pijnpunt voor onze arbeidsmarkt. Met 10% van de 25- tot 64-jarigen die deelnemen aan opleiding doet Brussel het nog het best, maar ook dat blijft onder het Europese gemiddelde (11%). In Vlaanderen (7,5%) en zeker Wallonië (5,7%) liggen die cijfers nog lager. In elk geval blijven de drie gewesten ver achter op de Europese topregio’s in Zweden en Zwitserland waar de deelname aan opleiding onder de bevolking op actieve leeftijd richting 30% gaat.
Vlaams onderwijs scoort beter, maar verliest snel terrein
RUP FR
Volgens de PISA-analyses van de OESO ligt de kwaliteit van het Franstalige onderwijs gevoelig lager dan dat van het Nederlandstalige. Niettemin is daarin de jongste jaren een opvallende convergentie aan de gang, vooral door de achteruitgang van de kwaliteit van het Nederlandstalige onderwijs (figuur 20). Daarnaast wordt het onderwijs in Wallonië en Brussel gekenmerkt door een relatief grote uitval. De ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs loopt er op tot bijna 10%. Dat resulteert in het feit dat in Brussel en Wallonië bijna 20% van de 20- tot 24-jarigen geen diploma hoger secundair onderwijs heeft, in Vlaanderen is dat ongeveer de helft. Dat wordt ook weerspiegeld in het vrij grote aandeel jongeren dat niet werkt, maar ook geen opleiding volgt. In Wallonië betreft dit 15% van de 18- tot 24-jarigen, een groep die permanent verloren dreigt te gaan voor de arbeidsmarkt met alle daaraan verbonden nefaste gevolgen voor de betrokken individuen en de hele samenleving (figuur 21).
Figuur 20:
Bru
die verdeling uiteraard een directe impact op de regionale verschillen in werkzaamheidsgraad.
BRON: EUROSTAT
mediaan inkomen), ernstige materiële deprivatie kennen (wat impliceert dat ze een aantal uitgaven, zoals onder meer huur of nutsvoorzieningen, verwarming, onverwachte uitgaven of
drie gewesten • verschillen Figuur 23: Onaanvaardbare armoedecijfers Ernstige materiële deprivatie 18 16 14
In % (2019)
12 10 8 6 4 2
Lux
Vla
Zwe
Zwi
Fin
Nor
Svn
Ned
Oos
Dk
Wallonië
Dui
Est
Cze
VK
Vlaanderen
Mal Pol
Fra
Ier
Spa
Por
It
Wal
Let
Svk
Lit
Cyp
Gri
Bru
0
BRON: EUROSTAT
Brussel
Figuur 24: Arbeidsmarktsituatie en armoede Mensen in huishoudens met lage werkintensiteit 25
armoede-indicatoren horen Wallonië en zeker Brussel bij de zwakste regio’s van Europa, terwijl Vlaanderen het vrij goed doet. Zo ligt het risico op armoede of sociale uitsluiting in Wallonië op 24,6% en in Brussel zelfs op 37,8%. In Vlaanderen is dat 13,2% (figuur 22). In Vlaanderen wordt 1,9% van de bevolking geconfronteerd met ernstige materiële deprivatie, een meer harde maatstaf van armoede, terwijl dat in Wallonië oploopt tot 6,7% en in Brussel zelfs tot 10,6% (figuur 23).
20
In % (2019) 15
10
5
Vlaanderen
Figuur 25:
Wallonië
Pol
Cze
Mal
Svn
Est
Zwi
Pur
Svk
Cyp
Vla
Lux
Lit
Let
Oos Dui
Fra
Nor
VK
Ned
Zwe
Dk
Fin
It
Spa
Ier
Gri
Bru
Wal
0
BRON: EUROSTAT
Brussel
Regionale verschillen in levensverwachting Bij geboorte
Op 65 28
95
26 90
24 22
85
20 18
80 75
16
In jaren
In jaren
14 12
70 1992 2000 2008 2016 2024 2034 2040 2048 2056 2064
Vlaanderen
10 1992 2000 2008 2016 2024 2034 2040 2048 2056 2064
Wallonië
op vakantie gaan, niet kunnen doen) en in huishoudens leven met een erg lage werkintensiteit (huishoudens waar de volwassenen minder dan 20% werken). De armoedecijfers liggen
Brussel
BRON: STATBEL
in België eenvoudigweg onaanvaardbaar hoog voor het welvarende land dat we (willen) zijn. Maar achter die nationale cijfers schuilen grote regionale verschillen. Voor verschillende
• 15 •
Armoede blijkt in België vaak samen te gaan met niet-werken. Het fenomeen van ‘working poor’ komt hier minder voor dan in andere landen, het zijn vooral de niet-werkenden die hogere risico’s lopen om in armoede terecht te komen. In die zin zijn de hoge armoedecijfers in Wallonië en Brussel ook onlosmakelijk verbonden met de moeilijke arbeidsmarktsituatie in beide gewesten. Dat wordt ook geïllustreerd door het aantal mensen dat leeft in huishoudens met een erg lage werkintensiteit. In Wallonië gaat dat om 17% van de mensen en in Brussel zelfs om 24%. In Vlaanderen blijft hun aandeel beperkt tot 7,4% (figuur 24). De onaanvaardbaar hoge armoedecijfers in België zijn dan ook vooral een zaak van Wallonië en Brussel. Het meest pijnlijke is allicht dat die verschillen in armoederisico’s ook tot uiting komen in duidelijke verschillen op vlak van gezondheid. Dat wordt onder meer geïllustreerd door de regionale verschillen in levensverwachting. Bij de geboorte bedraagt die in Vlaanderen vandaag 82,8 jaar. In Brussel ligt die levensverwachting anderhalf jaar lager (81,1 jaar), in Wallonië zelfs twee en een half jaar lager (80,2 jaar) (figuur 25). Volgens de huidige demografische vooruitzichten zullen die verschillen de komende decennia nog verder toenemen.
drie gewesten • onderdeel
Er is niet één oorzaak die de aanhoudend zwakkere economische groei in Wallonië en Brussel in vergelijking met Vlaanderen kan verklaren. In verschillende studies wordt op een lange reeks mogelijke factoren gewezen, waarbij het doorgaans niet mogelijk is (ook door databeperkingen) om in te schatten welke van die factoren het zwaarst doorwegen.
3. Oorzaken van de regionale verschillen
Ontdek hier de videoreeks met Bart Van Craeynest over de regionale verschillen.
Verschillende startpositie
Het Waalse economische succes in de 19e eeuw was gebouwd op de zware industrie, en toen die onder druk kwam van internationale concurrentie, in de hand gewerkt door de opkomst van olie als alternatief voor steenkool, bleek de regio te weinig in staat om over te schakelen naar nieuwe economische activiteiten. De
• 16 •
beleidsreactie bleef te lang gericht op het behoud van de niet-langer competitieve activiteiten, waardoor de noodzakelijke reconversiemaatregelen te lang uitgesteld werden. De historisch relatief hoge lonen in de zware industrie speelden daarbij ook een rol, samen met de syndicale machtspositie binnen de traditionele industriële sectoren en de weerstand uit die hoek tegen verandering. De Waalse steenkoolbekkens zijn op dat vlak zeker geen geïsoleerd geval in Europa. Ook in verschillende andere oude industriële regio’s in Europa verliep de reconversie moeizaam. Anderzijds is die achteruitgang van de Waalse zware industrie ondertussen wel een zaak van een halve eeuw geleden. Volgens analyses van het IMF was in de jaren 90 minder dan de helft van de Waalse groeiachterstand in vergelijking met Vlaanderen nog toe te schrijven aan sectorale verschuivingen. Veruit het grootste deel van die achterstand had niets te maken met
drie gewesten • oorzaak verschillen
de sectorale dynamiek. Het belang van die verschillende ‘startposities’ is ondertussen ongetwijfeld nog verder afgenomen. Niettemin is het natuurlijk wel verontrustend dat de economische problemen in de oude industriële regio’s vandaag nog altijd duidelijk aanwezig zijn.
Onderwijs en internationalisering
Andere factoren die recenter allicht een belangrijkere rol spelen, zijn de kwaliteit van het Franstalige onderwijs en de beperkte internationalisering van de Waalse economie. De ondermaatse kwaliteit van het Franstalige onderwijs en de relatief hoge uitval van ongekwalificeerde jongeren heeft directe implicaties voor de arbeidsmarktprestaties, en dus ook voor de algemene economische activiteit. Dat de mismatch ook op de Waalse arbeidsmarkt voor problemen van krapte zorgt, terwijl 35% van de Waalse 20- tot 64-jarigen niet aan het werk is, wijst op een onwaarschijnlijk falen van het beleid, onder meer op het vlak van onderwijs en opleiding. Daarnaast is ook de relatief beperkte openheid van de Waalse economie een factor. OESO-analyses geven aan dat bedrijven die in contact komen met internationale handel veruit de meest productieve zijn in onze economie. Bovendien blijken die ook een motor van productiviteitsgroei doorheen de rest van de economie. De relatief
“De financiële responsabilisering voor het gebrek aan noodzakelijke hervormingen ontbreekt grotendeels.”
beperktere openheid van de Waalse economie vormt op die manier een rem voor de economische dynamiek in de regio. Opmerkelijk is dat de Waalse economie tijdens de succesperiode in de 19e eeuw volop mee stapte in de toenmalige internationalisering van de wereldeconomie. Dat staat in schril contrast met de recente stemmingmakerij tegen multinationals en de politieke weerstand tegen verschillende vrijhandelsverdragen (met CETA als opmerkelijk dieptepunt).
Beleidskeuzes
Verder is ook het beleid een cruciale factor. Zo laat het zware gewicht van de publieke sector in de Waalse economie (28% van de economische activiteit, bij de hoogste van Europa) minder ruimte voor de private sector. Amper 36% van de 15- tot 64-jarigen in Wallonië werkt in de private sector. Daarnaast ligt ook het aantal starters in verhouding tot het aantal mensen op actieve leeftijd duidelijk lager in Wallonië dan in Vlaanderen: 11 versus 15 starters per 1.000 mensen. Het risico is reëel dat het overwicht van de publieke sector in de Waalse economie
• 17 •
de ontwikkeling van de private sector afremt. Daarnaast is er uiteraard het beleid zelf, in eerste instantie het federale beleid. Verschillende cruciale beleidskeuzes voor de arbeidsmarkt worden nog altijd op federaal niveau bepaald, onder meer de werkloosheids- en andere uitkeringen, de loonvorming en de fiscaliteit rond arbeid. Dat impliceert dat de incentievenstructuur rond werken en niet-werken grotendeels op federaal niveau bepaald wordt, zodat Wallonië die niet kan afstemmen op de eigen arbeidsmarktsituatie. Evenzeer is het via de federaal gestuurde loonvorming moeilijk om langs die weg een concurrentieel voordeel op te bouwen. Wallonië kan haar loondynamiek te weinig variëren in functie van de lokale economische uitdagingen. Aansluitend lijkt ook het regionale beleid niet volop in te zetten op activering. Het uitkeringsstelsel lijkt bovendien ook een ontmoedigende factor voor de regionale arbeidsmobiliteit. Ten slotte beperkt de financiële solidariteit tussen de regio’s, vooral via de sociale zekerheid, ook de druk en/of de noodzaak voor de regionale beleidsmakers om in te grijpen met drastische hervormingen. Op die manier heeft de interregionale solidariteit een pervers effect op de economische dynamiek. De financiële responsabilisering voor het gebrek aan noodzakelijke hervormingen ontbreekt grotendeels.
drie gewesten • geen convergentie
Op zich is het uiteraard perfect normaal dat binnen een economie bepaalde regio’s beter presteren dan andere. Dat gebeurt op Belgisch niveau tussen de gewesten, maar evengoed binnen de gewesten. Maar er zit storing op.
4. Geen convergentie In normale omstandigheden zal de economisch sterkere regio mensen en kapitaal aantrekken en/of zal de economisch zwakkere regio via lagere lonen en goedkopere terreinen en gebouwen een concurrentieel kostenvoordeel opbouwen dat dan de basis kan vormen voor het aantrekken van nieuwe activiteiten. Op het niveau van de gewesten zijn dat soort mechanismen verstoord, waardoor het groeiverschil persistent is en het verschil in welvaartsniveau blijft toenemen.
Pendel
Gezien de sterk verschillende arbeidsmarktsituatie in de gewesten zouden belangrijke regionale pendelstromen te verwachten zijn. Dat is inderdaad het geval tussen Brussel en de andere gewesten, maar dat heeft opnieuw vooral te maken met de hoofdstedelijke rol van de regio. Tussen Vlaanderen en Wallonië blijft de pendel daarentegen vrij beperkt. Bovendien is die de voorbije jaren afgenomen. In 2018
waren 53.000 Walen aan de slag in Vlaanderen, bijna een kwart minder dan tien jaar eerder. Meer Walen gaan werken in het buitenland (60.000) dan in Vlaanderen. Anekdotische info geeft aan dat bedrijven in ZuidwestVlaanderen, waar de krapte op de arbeidsmarkt heel erg nijpend is, eerder gaan rekruteren in Frankrijk dan in Henegouwen, waar 40% van de 20tot 64-jarigen niet aan het werk is. De combinatie van de nationale loonvorming en het uitkeringsstelsel beperkt de financiële incentieven die nodig zijn om de culturele en andere hindernissen die de interregionale mobiliteit bemoeilijken, te overwinnen.
Verschillen blijven
Daarnaast zijn er ook geen tekenen van een proces van convergentie dat op gang komt. Het verschil in economische groei tussen Vlaanderen en Wallonië is wel kleiner geworden, maar is er nog altijd. Van een Waalse inhaalbeweging is (nog) geen sprake,
Figuur 26: Toenemend regionaal verschil in werkzaamheidsgraad Werkzaamheidsgraad 80
20- tot 64- jarigen (in %) 75 70 65 60 55 50 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2105 2016 2017 2018 2019 2020
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
BRON: EUROSTAT
• 18 •
en het welvaartsverschil tussen de regio’s blijft verder aangroeien. Dat patroon wordt ook bevestigd op de arbeidsmarkt. Eind jaren 90 lag het verschil in werkzaamheidsgraad net boven 7%, vandaag is dat opgelopen tot 10%. Ook op het vlak van de werkzaamheid is er dus geen sprake van enige convergentie (figuur 26). En vanuit demografische hoek valt de komende jaren evenmin enige steun voor convergentie te verwachten. De verschillen zijn verwaarloosbaar, maar de komende decennia zou de bevolking in Vlaanderen net blijven groeien (gemiddeld +0,1% per jaar in 20202070), terwijl die in Wallonië net zou krimpen (-0,1% per jaar). In elk geval zit er geen demografische boost voor Wallonië aan te komen in vergelijking met Vlaanderen.
“Het is hoogst twijfelachtig dat de respectievelijke regionale beleidskeuzes de komende jaren een proces van convergentie op gang zullen brengen.”
Convergentie tussen de regio’s zal vooral vanuit het beleid moeten komen. Zoals het er nu naar uitziet, kunnen de verwachtingen op dat vlak best bescheiden blijven. Eerdere Waalse plannen, zoals het Marshallplan, hebben niet voor de kentering gezorgd. En vandaag lijkt de klemtoon in het publieke debat in Wallonië eerder te liggen op het versterken van allerlei sociale rechten, dan op productiviteitsverhogende hervormingen, kwaliteitsvoller onderwijs of het activeren van niet-werkenden op actieve leeftijd. Aan Vlaamse kant lijkt het beleid zich daar wel meer op te richten. In die zin is het hoogst twijfelachtig dat de respectievelijke regionale beleidskeuzes de komende jaren een proces van convergentie op gang zullen brengen.
drie gewesten • transfers
Meerdere decennia van persistente groeiverschillen tussen de gewesten vertaalt zich in een belangrijk verschil in welvaartsniveau dat ondertussen oploopt tot 40% in termen van economische activiteit. Dat wordt het pijnlijkst geïllustreerd door de aanzienlijke verschillen in armoedecijfers in de regio’s. Dat soort verschillen blijft niet zonder gevolgen, onder meer op het vlak van de interregionale solidariteit en het politieke klimaat.
5. Interregionale transfers: niet vrijblijvend Interregionale transfers
De financiële stromen tussen de drie gewesten waren lange tijd uiterst gevoelige materie waarover amper gepraat kon worden. Ondertussen worden die stromen geanalyseerd door onderzoekers aan de KU Leuven en door de Nationale Bank. Over het bestaan van die transfers bestaat geen discussie meer, en zelfs over de omvang liggen de meeste studies in dezelfde lijn. Enkel over de relevantie en/of interpretatie ervan is er nog onenigheid.
“Over het bestaan van de interregionale transfers bestaat geen discussie meer, en zelfs over de omvang liggen de meeste studies in dezelfde lijn.”
• 19 •
Er zijn nauwelijks of geen expliciete financiële stromen tussen de gewesten, maar er zit wel een belangrijke interregionale solidariteit vervat in de federale belastingen en de sociale zekerheid. Die zorgen voor solidariteit tussen economisch meer welvarende individuen en minder welvarende individuen: onder meer van hoogverdieners naar lagere inkomens, van werkenden naar werkzoekenden, zieken en gepensioneerden. Die solidariteit is gebaseerd op individueel niveau, maar door de verschillen in welvaartsniveau tussen de gewesten cumuleert dit ook in belangrijke interregionale solidariteit. In bepaalde hoeken worden die stromen doorgaans als weinig relevant afgedaan, net omdat ze voortvloeien uit interpersoonlijke solidariteit. Er zijn evengoed financiële transfers tussen Antwerpen en Limburg, tussen Gent en Westende en tussen mensen in dezelfde straat. Het verschil is wel dat de gewesten afzonderlijke entiteiten zijn met hun eigen beleidskeuzes. Bovendien hebben die beleidskeuzes een impact op die transfers. Als Vlaanderen meer inspanningen doet om niet-werkenden te activeren dan Wallonië of Brussel, en daar ook effectief in slaagt, dan zal dat de transfer van Vlaanderen naar de andere regio’s opdrijven. In die zin zijn de interregionale stromen wel degelijk relevant. Ook het feit dat die stromen persistent
drie gewesten • transfers
blijken te zijn, is belangrijk. De meeste analyses geven aan dat Vlaanderen goed is voor een jaarlijkse uitgaande stroom van zes à zeven miljard. Brussel is volgens de recentste analyses ook een netto-bijdrager voor een bedrag tot zo’n één miljard. Wallonië kan rekenen op een jaarlijkse inkomende stroom van zo’n 7 miljard. Volgens de recentste analyses nam de uitgaande stroom vanuit Vlaanderen de voorbije jaren af, vooral door de pensioenuitgaven. De voorbije jaren kwam de vergrijzing immers sneller door in Vlaanderen dan in de andere gewesten. Die trend kan evenwel niet geëxtrapoleerd worden naar een soort geleidelijk uitdoven van de transfers. De komende decennia zal de toename van het aantal gepensioneerden in Vlaanderen zelfs langzamer verlopen dan in Wallonië en Brussel. De enige manier om die financiële stromen binnen het huidige kader substantieel te verkleinen, is via een stevige inhaalbeweging van Wallonië op economisch vlak, en vooral ook op de arbeidsmarkt. Maar die lijkt er niet meteen in te zitten. Bij ongewijzigd beleid blijven de transfers de komende jaren gewoon overeind, en de kans is reëel dat die terug gaan toenemen naarmate de vergrijzing ook in Wallonië sterker doorkomt.
Politiek klimaat
Vlaanderen en Wallonië zitten ook politiek op een andere golflengte. In de jongste federale verkiezingen stemde 58% van de Vlamingen uitgesproken rechts, terwijl 56% van de Walen uitgesproken links koos. De verschillende economische situatie speelt meer dan waarschijnlijk een belangrijke rol bij het bepalen van die politieke voorkeuren. En die laatste leiden dan weer tot uiteenlopende beleidskeuzes in beide landsdelen, die de economische verschillen nog dreigen te versterken. De focus op activering van niet-werkenden, een goed draaiende economie en gezonde overheidsfinanciën is in Vlaanderen duidelijk groter dan in Wallonië. Aan Waalse kant lijkt er dan weer een grotere aandacht voor een sterke sociale bescherming en solidariteit. De recentste voorstellen rond
pensioenen en arbeidsmarkt waren in die context sprekend. Niet toevallig kwamen Waalse ministers met voorstellen van een recht op een minimumpensioen na tien gewerkte jaren of een recht op onbeperkte werkloosheidsuitkering bij vrijwillig ontslag. Dat soort voorstellen wordt aan Vlaamse kant nauwelijks gedragen, zelfs niet bij de linkse partijen.
“De meeste analyses geven aan dat Vlaanderen goed is voor een jaarlijkse uitgaande interregionale stroom van zes à zeven miljard.” Op zich is het uiteraard geen enkel probleem dat in verschillende regio’s verschillende politieke voorkeuren naar boven komen. De huidige divergentie verlamt evenwel de federale besluitvorming. Bovendien hebben de beleidsbeslissingen in de regio’s implicaties voor de relatieve welvaartsontwikkeling van de gewesten, en dus ook voor de financiële stromen tussen de gewesten. Zoals hierboven al aangehaald, ziet het ernaar uit dat de regionale welvaartskloof de komende jaren zal blijven toenemen. Dat dreigt de politieke polarisatie alleen maar verder in de hand te werken. Het cynische aan deze situatie is dat de interregionale solidariteit de uiteenlopende koers in de gewesten in de hand werkt. In geen enkel land in Europa neemt de overheid zo’n belangrijke positie in binnen de economie als in Wallonië. Geen enkel land kan zich zo’n uitgebreide overheid veroorloven, en al helemaal niet met zo’n lage werkzaamheidsgraad in de private sector. Die situatie is in Wallonië enkel financieel houdbaar zonder al te pijnlijke financiële gevolgen voor de bevolking via de interregionale solidariteit. Dat tegen die achtergrond beleidsvoorkeuren opduiken die die solidariteit nog zouden opdrijven is op z’n zachtst gezegd contraproductief, en op termijn allicht niet houdbaar.
• 20 •
drie gewesten • beleidsimplicaties
Elk van de gewesten heeft er belang bij dat de andere gewesten economisch sterk presteren. Zoals eerder aangehaald zijn de gewesten elkaars belangrijkste afzetmarkt. Dat impliceert dat er duidelijke spillovers zijn van de economische prestaties in één van de gewesten naar de andere gewesten. Daarnaast zijn er implicaties voor de interregionale solidariteit.
6. Beleidsimplicaties: hefbomen voor een krachtdadig beleid De enige manier om de financiële stromen tussen de regio’s te verkleinen binnen het huidige kader zijn sterkere economische prestaties van de achterblijvende gewesten. Concreet betekent dat dat de Vlaamse economie er alle belang bij heeft dat de Waalse economie sterker zou presteren. Het spreekt voor zich dat ook Wallonië zelf daar belang bij heeft. Hetzelfde geldt voor Brussel, hoewel daar specifieke elementen meespelen. In het hele debat over onze staatsstructuur zou een
“De enige manier om de financiële stromen tussen de regio’s te verkleinen zijn sterkere economische prestaties van de achterblijvende gewesten.” cruciale vraag dan ook moeten zijn: ‘welke staatsstructuur kan de economische prestaties van de regio’s het best ondersteunen?’. Het antwoord op die vraag is ongetwijfeld niet zwart-wit, maar een aantal vaststellingen zijn wel mogelijk. Van de huidige staatsstructuur is tot nog toe niet gebleken dat die een economische inhaalbeweging van de achterblijvende gewesten ondersteunt. De groeiverschillen tussen Vlaanderen en Wallonië en Brussel zijn de jongste
• 21 •
decennia wel kleiner geworden (zij het op een basis van algemeen lagere economische groei), maar van een echte ommekeer in de trend is nog altijd geen sprake. En het ziet er ook niet meteen naar uit dat die er op korte termijn zal komen. Integendeel, het welvaartsverschil blijft meer dan waarschijnlijk ook de komende jaren verder toenemen, wat allicht ook de politieke polarisatie verder zal aanvuren. Een aanpassing van het model dringt zich dan ook op. De kleinere regionale groeiverschillen vallen min of meer samen met de periode waarin meer en meer bevoegdheden overgeheveld werden naar de gewesten. Een oorzakelijk verband valt daarin moeilijk aan te tonen. Het einde van de afbouwfase van de Waalse zware industrie en het terugschakelen van zowat de hele westerse wereld naar een lager groeipad waren daarbij allicht belangrijkere factoren. Niettemin moet het debat vooral gaan over meer bevoegdheden voor ofwel het federale ofwel het regionale niveau. De uniforme loonvorming en uitkeringsstelsels op nationaal niveau vormen een belangrijke hindernis voor de gewesten om in te spelen op de specifieke omstandigheden op hun arbeidsmarkt. In die zin is het moeilijk hard te maken dat een herfederalisering van bevoegdheden een antwoord zou bieden voor de persistente economische verschillen tussen de gewesten.
drie gewesten • beleidsimplicaties
“In theorie moet het mogelijk zijn om een federaal beleidskader uit te werken dat voldoende flexibiliteit toelaat op regionaal niveau, maar dat blijkt vooralsnog moeilijk in de praktijk.” Bovendien zou zo’n herfederalisering de beleidsvoering met uiteenlopende regionale voorkeuren alleen nog maar extra bemoeilijken. In theorie moet het mogelijk zijn om een federaal beleidskader uit te werken dat voldoende flexibiliteit toelaat op regionaal niveau, maar dat blijkt vooralsnog moeilijk in de praktijk. Onder meer het asymmetrische arbeidsmarktbeleid lijkt maar moeilijk van de grond te komen. De beste manier om de regio’s hun beleid te laten afstemmen op hun specifieke omstandigheden en op hun politieke voorkeuren is om hen de hefbomen van dat beleid zo veel mogelijk zelf in handen te geven. Dat geldt bij uitstek voor het arbeidsmarktbeleid. Met meer decentrale loonvorming en regionale bevoegdheid over de toegang tot en modaliteiten van de verschillende uitkeringen wordt een beleid mogelijk dat meer beantwoordt aan de lokale situatie. Op die manier kan elk van de gewesten echt gaan inzetten op de eigen specifieke probleempunten. Daaraan moet dan ook onvermijdelijk een zekere financiële responsabilisering van de gewesten gekoppeld worden. Dat betekent niet dat er geen ruimte is voor interregionale solidariteit, maar wel dat de regio’s de vruchten van hun eigen inspanningen kunnen plukken. Hoe dat concreet geregeld kan worden, is ongetwijfeld niet evident. Maar als één van de regio’s grotere inspanningen doet om meer mensen aan het werk te krijgen of om via extra preventie-inspanningen het aantal langdurig zieken terug te dringen, dan moet dat ook financiële implicaties hebben voor het regionale budget. Zoniet wordt een free-rider-probleem gecreëerd tussen de gewesten. Meer beleidshefbomen in regionale handen met bijhorende financiële responsabilisering is allicht de beste manier om
tot een krachtdadig beleid te komen dat de economische prestaties in elk van de gewesten versterkt.
Bibliografie
Bassilière, D., F. Bossier, F. Caruso, D. Hoorelbeke en O. Lohest (2008), Vijfentwintig jaar regionale ontwikkelingen, FPB Planning paper, n° 104, April 2008 Buyst, E. (2009), Reversal of fortune in a small, open economy: regional GDP in Belgium, 1896-2000, Vives discussion paper 8
• 22 •
Cornille, D., D. Kumps, P. Stinglhamber en S. Van Parys (2021), ‘Interregional transfers via the federal government and social security’, NBB Economic Review, September 2021 Decoster, A. en W. Sas (2017), Interregionale financiële stromen in België van 2000 tot 2020 Dhyne, E. en C; Duprez (2016), ‘Drie gewesten, drie economieën?’, NBB Economisch Tijdschrift, December 2016
Brussel, een speciaal geval Doorheen deze paper vergelijken we de economische situatie in de drie gewesten. Tussen Vlaanderen en Wallonië kan die vergelijking. Brussel is evenwel een speciaal geval, onder meer door haar hoofdstedelijke rol. Dat blijkt al uit de samenstelling van de economie, waarbij de financiële en de publieke sector samen al voor bijna de helft van de economische activiteit zorgen. Zo berekenden onderzoekers van de VUB recent dat ongeveer een kwart van de economische activiteit in Brussel direct of indirect gelinkt is aan de aanwezigheid van Europese en internationale instellingen. In die zin is Brussel dus wel degelijk een andere economie dan de Vlaamse of de Waalse.
“De speciale situatie van Brussel maakt een aangepast beleid, zeker op het vlak van arbeidsmarkt, gericht op de eigen noden, nog belangrijker.”
Duprez, C. en M. Nautet (2019), ‘Economic flows between regions in Belgium’, NBB Economic Review, December 2019 Mouton, A. (2021), ‘De transferstudies: van quasi-taboe naar het hart van het economisch debat’, in J. Hannes, Vlaanderen betaalt, 2021 Paquot, D. (2021), ‘Verloop van de intergewestelijke transfers tussen Vlaanderen en Wallonië’, in J. Hannes, Vlaanderen betaalt, 2021
De Brusselse economie draait op belangrijke inkomende pendel uit Vlaanderen en Wallonië. Minder dan de helft van de werkenden in Brussel woont ook in Brussel. In die zin is ook de verwevenheid van de Brusselse economie met die van Vlaanderen en Wallonië veel groter dan die tussen deze laatsten. Dat resulteert in een hoog niveau van economische activiteit, waar evenwel niet de hele bevolking in deelt. Brussel wordt dan ook geconfronteerd met typisch hoofdstedelijke uitdagingen zoals een grotere divergentie binnen de werkende bevolking (tussen hoog- en kortgeschoolden) die resulteert in een grotere inkomensongelijkheid dan in de andere gewesten, een hogere werkloosheid, een hogere inactiviteit en hogere armoedecijfers. De vergelijking tussen Vlaanderen en Wallonië aan de ene kant en Brussel aan de andere kant gaat dan ook niet echt op. Brussel kan uiteraard beter vergeleken worden met andere hoofdstedelijke regio’s. Maar de speciale situatie van Brussel maakt een aangepast beleid, zeker op het vlak van arbeidsmarkt, gericht op de eigen noden, nog belangrijker.
• 23 •
Ee n u itga ve van Vo ka vz w | Ja arga ng 15 – janu ar i 202 2 | Ve rs ch ijnt niet in ju li e n aug ust us | Afg ifte kantoor Br ug ge - Er kenning s nu mme r P 708123
Drie gewesten, drie richtingen naar groei
Waarom meer eigen beleid zich opdringt
Bart Van Craeynest