4 minute read

OORZAKEN VAN DE REGIONALE VERSCHILLEN

drie gewesten • onderdeel

Er is niet één oorzaak die de aanhoudend zwakkere economische groei in Wallonië en Brussel in vergelijking met Vlaanderen kan verklaren. In verschillende studies wordt op een lange reeks mogelijke factoren gewezen, waarbij het doorgaans niet mogelijk is (ook door databeperkingen) om in te schatten welke van die factoren het zwaarst doorwegen.

3. Oorzaken van de regionale verschillen

Ontdek hier de videoreeks met Bart Van Craeynest over de regionale verschillen.

Verschillende startpositie

Het Waalse economische succes in de 19e eeuw was gebouwd op de zware industrie, en toen die onder druk kwam van internationale concurrentie, in de hand gewerkt door de opkomst van olie als alternatief voor steenkool, bleek de regio te weinig in staat om over te schakelen naar nieuwe economische activiteiten. De beleidsreactie bleef te lang gericht op het behoud van de niet-langer competitieve activiteiten, waardoor de noodzakelijke reconversiemaatregelen te lang uitgesteld werden. De historisch relatief hoge lonen in de zware industrie speelden daarbij ook een rol, samen met de syndicale machtspositie binnen de traditionele industriële sectoren en de weerstand uit die hoek tegen verandering.

De Waalse steenkoolbekkens zijn op dat vlak zeker geen geïsoleerd geval in Europa. Ook in verschillende andere oude industriële regio’s in Europa verliep de reconversie moeizaam. Anderzijds is die achteruitgang van de Waalse zware industrie ondertussen wel een zaak van een halve eeuw geleden. Volgens analyses van het IMF was in de jaren 90 minder dan de helft van de Waalse groeiachterstand in vergelijking met Vlaanderen nog toe te schrijven aan sectorale verschuivingen. Veruit het grootste deel van die achterstand had niets te maken met

drie gewesten • oorzaak verschillen

de sectorale dynamiek. Het belang van die verschillende ‘startposities’ is ondertussen ongetwijfeld nog verder afgenomen. Niettemin is het natuurlijk wel verontrustend dat de economische problemen in de oude industriële regio’s vandaag nog altijd duidelijk aanwezig zijn.

Onderwijs en internationalisering

Andere factoren die recenter allicht een belangrijkere rol spelen, zijn de kwaliteit van het Franstalige onderwijs en de beperkte internationalisering van de Waalse economie. De ondermaatse kwaliteit van het Franstalige onderwijs en de relatief hoge uitval van ongekwalificeerde jongeren heeft directe implicaties voor de arbeidsmarktprestaties, en dus ook voor de algemene economische activiteit. Dat de mismatch ook op de Waalse arbeidsmarkt voor problemen van krapte zorgt, terwijl 35% van de Waalse 20- tot 64-jarigen niet aan het werk is, wijst op een onwaarschijnlijk falen van het beleid, onder meer op het vlak van onderwijs en opleiding.

Daarnaast is ook de relatief beperkte openheid van de Waalse economie een factor. OESO-analyses geven aan dat bedrijven die in contact komen met internationale handel veruit de meest productieve zijn in onze economie. Bovendien blijken die ook een motor van productiviteitsgroei doorheen de rest van de economie. De relatief

“De financiële responsabilisering voor het gebrek aan noodzakelijke hervormingen ontbreekt grotendeels.”

beperktere openheid van de Waalse economie vormt op die manier een rem voor de economische dynamiek in de regio. Opmerkelijk is dat de Waalse economie tijdens de succesperiode in de 19e eeuw volop mee stapte in de toenmalige internationalisering van de wereldeconomie. Dat staat in schril contrast met de recente stemmingmakerij tegen multinationals en de politieke weerstand tegen verschillende vrijhandelsverdragen (met CETA als opmerkelijk dieptepunt).

Beleidskeuzes

Verder is ook het beleid een cruciale factor. Zo laat het zware gewicht van de publieke sector in de Waalse economie (28% van de economische activiteit, bij de hoogste van Europa) minder ruimte voor de private sector. Amper 36% van de 15- tot 64-jarigen in Wallonië werkt in de private sector. Daarnaast ligt ook het aantal starters in verhouding tot het aantal mensen op actieve leeftijd duidelijk lager in Wallonië dan in Vlaanderen: 11 versus 15 starters per 1.000 mensen. Het risico is reëel dat het overwicht van de publieke sector in de Waalse economie de ontwikkeling van de private sector afremt.

Daarnaast is er uiteraard het beleid zelf, in eerste instantie het federale beleid. Verschillende cruciale beleidskeuzes voor de arbeidsmarkt worden nog altijd op federaal niveau bepaald, onder meer de werkloosheids- en andere uitkeringen, de loonvorming en de fiscaliteit rond arbeid. Dat impliceert dat de incentievenstructuur rond werken en niet-werken grotendeels op federaal niveau bepaald wordt, zodat Wallonië die niet kan afstemmen op de eigen arbeidsmarktsituatie. Evenzeer is het via de federaal gestuurde loonvorming moeilijk om langs die weg een concurrentieel voordeel op te bouwen. Wallonië kan haar loondynamiek te weinig variëren in functie van de lokale economische uitdagingen.

Aansluitend lijkt ook het regionale beleid niet volop in te zetten op activering. Het uitkeringsstelsel lijkt bovendien ook een ontmoedigende factor voor de regionale arbeidsmobiliteit. Ten slotte beperkt de financiële solidariteit tussen de regio’s, vooral via de sociale zekerheid, ook de druk en/of de noodzaak voor de regionale beleidsmakers om in te grijpen met drastische hervormingen. Op die manier heeft de interregionale solidariteit een pervers effect op de economische dynamiek. De financiële responsabilisering voor het gebrek aan noodzakelijke hervormingen ontbreekt grotendeels.

This article is from: