Vitruvius Januari 2023

Page 1

ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR ERFGOEDPROFESSIONALS

ARCHEOLOGIE | CULTUURLANDSCHAP | MONUMENTEN | IMMATERIEEL ERFGOED | VOLKSCULTUUR JAARGANG 16 | NUMMER 62 | JANUARI 2023

KERSTVERHAAL IN DE POOLSE KAPEL VAN BREDA KONINKLIJK EISE EISINGA-PLANETARIUM IN FRANEKER UNESCO-WERELDERFGOED? DEEL 3: VAN VERBEELDING NAAR WAARHEID EN TERUG FORUM HADRIANI. UNESCO ERFGOED MET VELE DIMENSIES

Uw speciaal Erfgoed verdient een Special

Informeer naar de vele mogelijkheden? Stuur een e-mail met uw vragen en wensen naar: info@uitgeverijeducom.nl

Mathenesserlaan 347

3023 GB Rotterdam

Tel. 010-425 6544 info@uitgeverijeducom.nl www.uitgeverijeducom.nl

COLOFON

Vitruvius is een informatief, promotioneel, onafhankelijk vaktijdschrift dat beoogt kennis en ervaring uit te wisselen, inzicht te bevorderen en belangstelling te kweken voor de vakgebieden archeologie, cultuurlandschap, monumenten, immaterieel erfgoed en volkscultuur.

DIGITAAL ABONNEMENT

Digitaal abonnement (4 nrs./p.jr.)

Particulier EUR 50,- (incl. btw)

Bedrijfsabonnement EUR 60,- (excl. btw)

REDACTIE

Blijdenstijn, R. Cramer, drs. M.A. Diederiks, R.P.H. Niemeijer, drs. A.F.J. Verschuure-Stuip, Mw. dr. ir. G.A. Vreeze, dr. ir. N. de

FREQUENTE BIJDRAGEN

Van Hellenberg Hubar, Mw. dr. B.C.M. en Coenen, Mw. M.

© Copyrights Uitgeverij Educom, Januari 2023, ISSN 1874-5008. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd met welke methode dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.

VAKBLAD VITRUVIUS IS EEN UITGAVE VAN: Uitgeverij Educom | Mathenesserlaan 347 | 3023 GB Rotterdam | Tel. 010-425 6544 | info@uitgeverijeducom.nl | www.uitgeverijeducom.nl

JAARGANG 16

NUM ME R 62

JANUARI 2023

FORUM HADRIANI.

UNESCO ERFGOED MET VELE DIMENSIES TOM BUIJTENDORP

13

4 22

KONINKLIJK EISE EISINGA-PLANETARIUM IN FRANEKER UNESCO-WERELDERFGOED?

DEEL 3: VAN VERBEELDING NAAR WAARHEID EN TERUG

DHR. DRS. A.F.J. NIEMEIJER

KERSTVERHAAL IN DE POOLSE KAPEL VAN BREDA

MW. DR. B. VAN HELLENBERG HUBAR & MW. M. COENEN

Klassiekers met ezelsoren 28 • Voor u gelezen 32 • Recent verschenen 34

3

Forum Hadriani. Unesco erfgoed met vele dimensies

De vergeten stad ‘De vergeten stad’ is het recente sluitstuk van een trilogie over de Romeinse stad Forum Hadriani bij Voorburg, drie boeken die voortbouwen op mijn proefschrift uit 2010 over ‘Forum Hadriani.1 ‘Vergeten’ verwijst allereerst naar de eeuwenlange speurtocht naar Forum Hadriani, dat sinds de zestiende eeuw bekend was van de Kaart van Peutinger, een middeleeuwse kopie van een Romeinse reiskaart. Duidelijk was dat de ‘Markt van Hadrianus’ ergens in het Hollandse kustgebied lag, maar niet waar exact. Pas in 1971 stelde Jules Bogaers in een artikel - aan de hand van vooral inscripties - onomstotelijk vast dat het ging om de Romeinse resten die vanaf 1827 waren opgegraven bij Voorburg. Vervolgens had de auteur decennia aan onderzoek nodig om uit de oude opgravingen van vooral 1827-1834 en 1910-1915 een impressie te vormen van Forum Hadriani. Daarnaast werden aan de rand van de stad in 2005-2008 nog twee opgravingen uitgevoerd, waarvan de laatste in 2014 werd gepubliceerd.2 Zomer 2021 volgde erkenning als Unesco werelderfgoed.

Met naar schatting zo’n duizend inwoners geeft Forum Hadriani een beter beeld van een doorsnee Romeinse stad dan uitzonderlijk grote Romeinse steden als Keulen, Pompeji en Rome. Desondanks is Forum Hadriani bij veel mensen nog onbekend en zo bezien nog steeds een vergeten stad. Door de late onderkenning van de omvang van de Romeinse bebouwing, is een deel van de stad zonder afdoend archeologisch onderzoek verloren gegaan, waaronder ook de grafvelden. Om herhaling te voorkomen, is het belangrijk oog te hebben voor het risico dat in een breder verband nog meer verloren kan gaan: in nog steeds onbeschermde delen van de Romeinse stad zelf, en daarnaast ook in breder verband, zo geeft dit artikel aan.

Forum Hadriani kreeg de Unesco erkenning als onderdeel van de Limes, de Romeinse grens. Het door de hoge grondwaterstand relatief goed geconserveerde organische materiaal was een belangrijk argument.3 Maar het internationale belang van Forum Hadriani kent nog meer dimensies die in dit artikel aan bod komen: het Voorburgse bodemarchief biedt een zeldzaam compleet beeld van de ontwikkeling van de archeologie, vanaf 1624 tot heden. En er zijn bredere verbanden met het beleid van keizer Hadrianus dat grote invloed had op de ontwikkeling van het Romeinse rijk. De recente Unesco erkenning biedt extra aanknopingspunten voor bescherming en voor een passend publieksbereik, waar het artikel mee afsluit.

Oudste wetenschappelijke opgraving Caspar Reuvens, de eerste directeur van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden en eerste hoogleraar in de archeologie, begon in 1827 opgravingen op de buitenplaats Arentsburg bij Voorburg, die tot 1834 voortduurden. Hij legde grofweg een tiende van de Romeinse stad bloot.4 Aanleiding waren eerdere vondsten, waaronder een in 1624 gevonden altaar dat nu in de vaste opstelling van het museum te zien is, net als de in 1771 gevonden grote bronzen hand. In een tijd dat de oudheidkunde nog vooral was gericht op het vinden van indrukwekkende gebouwen en objecten, onderstreepte Reuvens dat ook gewone objecten en hun vondstcontext interessant waren. Hij begon in zijn publicaties de term archeologie te gebruiken voor een nieuw vakgebied dat volgens hem met systematisch onderzoek de traditionele bronnen - antieke teksten, inscripties en munten – kon aanvullen.

Het is een geluk dat in het Leidse museumarchief zijn documentatie van de opgraving

bij Voorburg bewaard bleef. Daardoor is zichtbaar hoe hij tijdens zijn eerste grote opgraving - als een soort Leonardo da Vinci van de archeologie - methoden ontwikkelde die pas veel later gemeengoed werden. Dit laatste mede doordat Reuvens in 1835 onverwacht, 42 jaar jong, overleed en alleen aan een korte eerste publicatie was toegekomen. Zijn documentatie zelf is ook kostbaar internationaal erfgoed geworden.

Een mooi voorbeeld is de ontdekking op 21 juli 1828 van een menselijk skelet. Hij liet tekenaar Bemme een bodemprofiel tekenen zoals vaker bij deze opgraving, een primeur in de provinciaal-Romeinse archeologie. En hij liet rond het skelet een bekisting aanbrengen om het als geheel te kunnen bergen, zoals pas veel later - zeer selectiefwederom is toegepast. Het zo meegenomen skelet liet hij onderzoeken door hoogleraar anatomie Gerard Sandifort, waardoor we weten dat het om een vrouw van ongeveer 20 jaar gaat. Verder liet Reuvens de Haagse pleisterwerker J. Franzani van het skelet een vorm in gips vervaardigen, inclusief de mantelspelden op hun oorspronkelijke positie. Van het geheel liet hij de Haagse beeldhouwer L. Royer een aantal afgietsels maken. Terwijl het botmateriaal later verloren is geraakt, bleek het dankzij het afgietsel mogelijk de mantelspelden te traceren tussen de bewaarde objecten uit zijn opgraving. Ze dateren uit het eind van de derde eeuw, toen Forum Hadriani ten onder ging. Dat verklaarde dat het dode lichaam van de jonge vrouw binnen de stadsgrens achterbleef terwijl begraven alleen daarbuiten was toegestaan. Dankzij het profiel was duidelijk dat ze onder het toenmalige maaiveld lag, mogelijk gedumpt of haastig bijgezet in een kuil. Het tekent de goede documentatie van Reuvens dat deze reconstructie na ruim anderhalve eeuw alsnog

4 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023

mogelijk was. Verder illustreert het afgietsel dat Reuvens al actief steun en bekendheid voor zijn onderzoek zocht. Verschillende musea schonk hij een afgietsel van het skelet, waarvan in februari 2002 in Parijs een exemplaar is teruggevonden door de Leidse conservator Ruurd Halbertsma, kenner van Reuvens. Dat afgietsel is nu te zien in museum Swaensteyn in Voorburg, samen met de gezichtsreconstructie die Maja d’ Hollosy op die basis maakte (afb. 1). Het visualiseert hoeveel meer we weten dankzij de vooruitstrevendheid van Reuvens.

Reuvens legde al hoogtes van opgegraven resten vast ten opzichte van het toenmalige ‘A.P. niveau’ en liet kleurenlitho’s van tekeningen maken, destijds een vrij nieuwe techniek. Daaronder detailtekeningen met doorsnedes van opgegraven resten. Op een grote opgravingskaart met schaallijn legde hij de sporen vast. Verder hield hij al een opgravingsdagboek bij en maakte een inventarislijst van zijn vondsten. Hout, leer en steen liet hij determineren door de Leidse botanicus Caspar Georg Carl Reinwardt.

Zomer 1988 is door de toenmalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) een door Reuvens opgegraven kelder en grote houten waterput opnieuw blootgelegd om vast te stellen hoeveel daarvan bewaard is.5 Het leerde dat Reuvens inderdaad zorgvuldig had gedocumenteerd, inclusief de hoogtemetingen. En het bevestigde dat hij in het tijdperk zonder graafmachines, slechts selectief en deels tot beperkte diepte had gegraven. Hij had Romeinse houtwerk en stenen funderingen laten zitten, waardoor dieper nog grondsporen aanwezig waren uit de tijd van Forum Hadriani en daarvoor.

Verder werd het een ‘opgraving van de opgraving’. Zo werd zichtbaar hoe Reuvens rond de waterput een bekisting liet aanleggen. Zodoende biedt het Voorburgse bodemarchief ook cruciale informatie over deze voor de geschiedenis van de archeologie internationaal gezien belangrijke opgraving. Evenzo zullen er nog sporen zijn van de latere opgraving van Holwerda, uit 1910-1915, het tijdperk waarin sinds kort grondsporen herkend werden en foto’s werden gemaakt. Ook Holwerda legde grofweg een tiende van de stad bloot.6 Weer later hebben vrijwilligers van de archeologische werkgroep Voorburg in 1984-85 kleine

1 - het door Reuvens opgegraven skelet, te zien in museum Swaensteyn in Voorburg, en de door Maja d’Hollosy daarvan gemaakte gezichtsreconstructie.

proefopgravingen gedaan om aan te tonen dat de Romeinse stad ongeveer twee keer zo groot was dan tot dan verondersteld, en dat dus een groter terrein bescherming verdiende. Het illustreert de hoedende rol van vrijwilligers in die tijd.

Hoewel summier en onzeker, vestigen andere waarnemingen de aandacht op de mogelijkheid dat de stad in een latere fase oostwaarts is uitgebreid en daar nog geen bescherming op rust. Hetzelfde geldt voor het mogelijk bij de noordoosthoek gelegen

5 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023

amfitheater (afb. 2).7 Weer later zijn er in 2005 en 2007-2008 opgravingen gedaan door commerciële archeologische bedrijven die sinds kort naast de overheid en universiteiten opgravingen mochten doen. Belangrijke conclusie is dat het Voorburgse bodemarchief een zeldzaam compleet beeld biedt van de ontwikkeling van de archeologie, vanaf 1624 tot heden.

Het zeer waarschijnlijke bezoek van Hadrianus

Forum Hadriani is vernoemd naar keizer Hadrianus. Die naam vormt op zich geen waterdicht bewijs dat de stad door Hadrianus is bezocht en gesticht. Zo verleende keizer Vespasianus in 77 na Chr. per decreet zijn naam aan het Spaanse Sabora zonder dat hij er zelf was.8

Er is wel een reeks aanwijzingen die het bij elkaar zeer waarschijnlijk maken dat Hadrianus via Keulen langs de Limes naar de monding van de Rijn trok. Ieder voor zich vormen ze geen bewijs, maar opgeteld maken ze de route wel zeer aannemelijk.9 Het is bekend dat keizer Hadrianus bij zijn aantreden, in 117, drastisch brak met de expansiestrategie van zijn voorganger Trajanus. Die had met zijn veroveringstochten binnen en buiten de grenzen de nodige onrust veroorzaakt, waardoor er van

en ook volkeren in pas veroverd gebied zich roerden. Hadrianus gooide het roer drastisch om door pas veroverd gebied op te geven en te kiezen voor goed te verdedigen natuurlijke grenzen, waaronder de Sahara in het zuiden, de zee in het westen en de Rijn en de Donau in het noorden. Na de onrust bedwongen te hebben, kondigde hij in 121 met een speciale gouden munt een ‘Gouden Eeuw’ aan en trok naar het noorden om daar de laatste gaten in de natuurlijke noordgrens te dichten. Tussen Rijn en Donau werd dat een palissade met wachttorens, en aan de overkant van de Noordzee een verdedigingswal langs het smalste stuk van het Britse eiland. Deze lag dicht bij de huidige grens tussen Engeland en Schotland en werd beroemd onder de moderne naam Muur van Hadrianus.

Het is duidelijk dat Hadrianus via Lyon optrok naar Mainz en waarschijnlijk rond juni 122 bij Boulogne het Kanaal overstak. De antieke bronnen vertellen niet expliciet of hij de Rijn tot aan de monding volgde en hij daarna via de kust Boulogne bereikte, of dat hij een route binnendoor koos.

Hoewel er nog steeds geen absoluut bewijs is gevonden, stapelen de argumenten voor een noordelijke route via de Rijn zich op. Allereerst ging het Hadrianus niet om snel-

waarbij een bezoek ook hielp het militaire draagvlak voor zijn nieuwe beleid te versterken. Dat had immers grote invloed op het leger, dat in plaats van eervolle veroveringstochten, nu een soort vredesmacht annex bouwbedrijf werd. De voor steun aan de keizers belangrijke legereenheden, waren geconcentreerd langs de grens. Daarvan lag een substantieel deel langs Rijn en Donau, wat mede verklaart dat zijn voorgangers Trajanus en Domitianus er ook al hun gezicht hadden laten zien. Dat maakte het onwaarschijnlijk dat Hadrianus bij zijn eerste reis naar het noorden de circa 22.500 soldaten langs de Rijn in Neder-Germanië negeerde om de iets kortere route over land te kunnen nemen. Hier komt bij dat hij er als jonge officier zelf bij was toen Trajanus bij zijn troonsbestijging ruim de tijd nam om de steun van de noordelijke legereenheden zeker te stellen. En het zou strijdig zijn met klassieke bronnen, die stellen dat Hadrianus veel tijd stak in het inspecteren van forten en het trainen van het leger. Uit Lambaesis in Algerije is door toeval een toespraak bewaard waarin hij in 128 commentaar geeft op dergelijke voor hem getoonde oefeningen. Volgens de Historia Augusta stak hij naar Britannië over na de legerhervorming afgerond te hebben.10

2 - Schets ter illustratie van de mogelijkheid het beschermde gebied (licht groen) uit te breiden (oranje) met niet alleen Romeinse stadsdelen bij de grootste omvang, maar ook de mogelijke locatie van een amfitheater, en de grafvelden bij de uitvalswegen.

Alles wijst erop dat Hadrianus vanuit Mainz naar Keulen reisde. Platorius Nepos, tot dan stadhouder van Germania Inferior, werd overgeplaatst naar Brittannië waar hij Pompeius Falco als gouverneur van Brittannië opvolgde. Blijkens een militair diploma was hij daar uiterlijk op 17 juli 122 aangekomen, waarschijnlijk samen met Hadrianus. Het was hoe dan ook vreemd geweest als Hadrianus de provinciehoofdstad Keulen had genegeerd, en al helemaal nu Nepos daar zetelde.

Van de meer dan twee decennia dat Hadrianus aan de macht was, was hij grofweg de helft op reis. Daarom was goed geregeld dat hij gesteund door een aanzienlijke staf op reis het rijk bleef besturen, zoals onder meer blijkt uit brieven die hij onderweg verzond. Hij overwinterde bij voorkeur in centrale plaatsen met de nodige faciliteiten. Voor zijn reis naar het noorden komen Mainz of Keulen in aanmerking. Lyon is de veel minder waarschijnlijke derde optie, omdat het verdere reisprogramma voorjaar 122 richting Brittannië dan erg krap was geweest. Volgens een Romeinse bron kreeg hij die winter te maken met de ‘Germaanse sneeuw.’11

6 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023

Omdat Hadrianus overwinterde in een plaats ten zuiden van Xanten (waarschijnlijk Keulen of Mainz), bezocht hij het Neder-Germaanse deel van de limes zeer waarschijnlijk in het voorjaar van 122. Hadrianus was ongetwijfeld bekend met de problemen die Caesar bij de overtocht had gehad, en de schipbreuk die keizer Claudius later bijna bij de oversteek leed. Daarom zal hij geen onnodige risico’s genomen hebben. Overtochten over zee werden tot 10 maart hoogst gevaarlijk geacht, met een voorkeur voor de periode vanaf eind mei. Daarmee is een overtocht tussen eind mei en 18 juli het aannemelijkst, wetend dat op die laatste datum Nepos volgens een militair diploma inmiddels in Brittannië verbleef, en waarschijnlijk was meegereisd met Hadrianus. Met een reissnelheid van gemiddeld twintig tot dertig kilometer per dag, zou het grofweg 4 tot 6 weken duren om zonder onderbreking de afstand van bijna 500 kilometer van Mainz naar Voorburg te overbruggen, plus nog zo’n 300 kilometer langs de kust naar Boulogne. Daarmee was er ruim de tijd om tussendoor op verschil-

lende plaatsen halt te houden en her en der uitstapjes te maken.12

Vanuit Keulen lag in noordelijke richting langs de Rijn de eerstvolgende legioensplaats bij Xanten (afb. 3). Daar was het Zesde legioen gelegerd waarvan het ook aannemelijk is dat het samen met Nepos met Hadrianus meetrok. Verder is er vermoedelijk in zijn tijd een tempel van het zogeheten ‘peripterale’ type gebouwd, een bij Hadrianus passend Grieks model met zuilen rondom dat in de regio onbekend was.13

Iets verderop, in Nijmegen, is een bronzen fragment gevonden van een keizerlijke toespraak. Het voor deze periode zeer karakteristieke lettertype is ook gebruikt voor de genoemde toespraak in Lambaesis, inclusief het karakteristieke woord ‘ADPROBATVM’ waarmee goedkeuring wordt uitgesproken en dat slechts van enkele andere inscripties bekend is. Ook dit biedt echter geen absoluut bewijs, aangezien de toespraak op basis van het lettertype ook

van Trajanus zou kunnen zijn. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid dat een in het castellum in Vechten bij Utrecht opgegraven gebouw als tijdelijk onderkomen voor Hadrianus gebruikt kan zijn, wat doet denken aan een groot onderkomen op eenzelfde centraal punt bij Chesterholm, ongeveer halverwege de Muur van Hadrianus. Maar het gebouw uit Vechten kan ook van ná die tijd zijn.14

Een belangrijke andere aanwijzing, is de ‘wegwal’ die kort na de reis van Hadrianus tot aan de kust langs een groot deel van de Rijn is aangelegd. De aanleg van de ongeveer één meter hoge dam vroeg enorm veel hout en doet door de omvang van het project en de centrale levering van het hout, een keizerlijk decreet vermoeden. Het hout is gekapt in de winter van 124-125, dat is ruim tweeënhalf jaar na de inspectietocht. Mogelijk begonnen de werkzaamheden in het zuiden al een jaar eerder. Het is een ook van andere grote projecten bekende vertraging die past bij de zeer beperkte bouwcapaciteit in die periode. Zo inspecteerde Trajanus de

3 - De zeer waarschijnlijke route van Hadrianus in blauw, met rood onderbroken een alternatieve route vanuit Keulen door het binnenland

7 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023

4 - Schets van de zeer incomplete plattegrond van de Domitiaanse nederzetting bij Voorburg met mogelijke wegen in onderbroken lijn. Alleen de groene delen zijn gedateerd. In het roze stuk groef Reuvens die nog geen grondsporen kon herkennen.

limesweg in de eerste maanden van 98, en werd pas twee jaar later in de winter van 99-100 hout gekapt voor verbetering van het wegdeel bij de kust.15

Concluderend is er geen sluitend bewijs dat Hadrianus het kustgebied bij de monding van de Rijn bezocht, maar is het wel zeer aannemelijk. Dat temeer omdat de opgravingen in Voorburg en omgeving extra aanwijzingen bieden dat hij zich persoonlijk met de stichting van de stad bemoeide waarvoor een eerdere nederzetting moest wijken.

De nederzetting die Hadrianus aantrof Aanvankelijk was het gebied langs de Rijn een militaire zone. Onder keizer Domitianus is dat rond 85-90 omgezet in de reguliere Romeinse provincie Germania Inferior met Keulen als hoofdstad, en nieuwe burgerlijke bestuurscentra voor de stamgebieden. In

de aangrenzende stamgebieden had de ter plekke aanwezige Trajanus in 98 die vroege nederzettingen in Nijmegen en Xanten al flink uitgebreid. Van de voorgaande nederzettingen is in die plaatsen minder bekend. Dat is ook het geval in Voorburg, mede als gevolg van de plek waar is gegraven en de methode van opgraven (afb. 4).

Het bestuurscentrum van de Cananefaten was strategisch gelegen halverwege het al rond 50 aangelegde Kanaal van Corbulo, dat de Rijn met de Maas verbond. Bij gebrek aan een overgeleverde Romeinse naam, past hierbij de moderne aanduiding ‘Domitiaanse nederzetting.’ Een ouder voorbeeld uit het Duitse Lahnau-Waldgirmes vormt een interessante parallel omdat die zeldzaam goed bewaard is gebleven, en de nederzetting al na zo’n vijftien jaar werd verlaten. Het afgebakende stadsterrein van circa 8

hectare was toen nog maar deels bebouwd, vooral langs de hoofdweg. Evenzo zijn in de Romeinse voorganger-nederzetting in Nijmegen vooral rijenhuizen opgegraven langs een doorgaande weg die ongeveer evenwijdig aan de Maas liep.16

Dat is ook het beeld bij de Domitiaanse nederzetting in Voorburg. Holwerda vond in 1911 in de noordwesthoek van de stad onder de huizen van Forum Hadriani oudere huizen met achtererven die met de korte gevel langs een weg stonden die ongeveer evenwijdig aan het Kanaal van Corbulo liep dat zo’n 300 meter verderop lag met een drassige oever. De weg liep over de hogere strandwal. Haaks hierop zal er een ‘havenweg’ richting het kanaal hebben gelopen waar ongetwijfeld langs de oever de gebruikelijke haven lag, een terrein dat nog niet is opgegraven. Waarschijnlijk zijn - zoals gebruikelijk - meer elkaar loodrecht kruisende parallelwegen aangelegd rond later te bebouwen terrein. Wat dat betreft verschillen dergelijke burgerlijke centra van nieuwe forten, die veelal direct volledig bezet werden.

Het ging vooral om huizen die rond 85-90 in deze regio niet of alleen bij uitzondering een stenen fundament kregen. Zodoende bleven vooral verkleuringen in de bodem achter die Reuvens bijna twee eeuwen geleden nog niet kon herkennen. Bovendien groef hij doorgaans niet diep, waardoor hij relatief weinig losse vondsten uit deze fase geborgen heeft. Een van de uitzonderingen is een concentratie vroege stempels van het Tiende Legioen op platte dakpannen, gevonden op de plaats van het latere badhuis. Dit legioen kreeg in 89 van Domitianus de eretitel ‘het getrouwe’ (pia fidelis) die - op één na - bij deze stempels ontbreekt. Ze dateren dus waarschijnlijk uit 70-89 na Chr., hoewel dit type ook nog wel tot 104 na Chr. is gebruikt.17

Holwerda kon als een van de eerste Nederlandse archeologen grondsporen herkennen, maar vooral in zand waarin ze als donkere verkleuringen scherp afstaken. Hij groef 0,2 tot 0,65 meter onder het door hem waargenomen Romeinse maaiveld, om op circa 0,4 meter boven NAP waar mogelijk het zand van de onderliggende strandwal te bereiken. Zodoende kon hij licht gefundeerde bouwsels niet herkennen. De huizen van de Domitiaanse nederzetting stonden volgens Holwerda slechts op ‘fundamentbalken’.18

8 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023

Door de werkwijze van Holwerda zijn scherven van de Domitiaanse nederzetting sterk ondervertegenwoordigd in de in het Rijksmuseum van Oudheden bewaarde vondsten van de twee eerste grote opgravingen. Een analyse door Ab Waasdorp van Holwerda’s latere opgraving bij Ockenburg leerde dat Holwerda als opgraver weinig materiaal meenam: in zijn storthopen vonden zoekers een veelvoud van wat Holwerda had meegenomen. In Voorburg lijkt dat ook het geval. Illustratief is dat bij een vergelijkbaar opgravingsoppervlak, Reuvens ongeveer vijf keer zoveel munten en stempels op baksteen meenam terwijl hij gemiddeld minder diep groef. Van het aardewerk - waarvan zo’n vergelijking niet beschikbaar is - zal door Holwerda bij het graven ook lang niet alles zijn meegenomen.

Hoewel door Holwerda aanvankelijk spoornummers werden aangegeven, is geen systeem bewaard dat vondsten daaraan koppelt en resteert één groot vondstcomplex.19 Daarbinnen zijn scherven uit de oude nederzetting waarschijnlijk ondervertegenwoordigd. Omdat Holwerda sterk geïnteresseerd was in aardewerk, nam hij grote hoeveelheden gemakkelijk te verzamelen schervenconcentraties mee van de ophogingslagen bij de Vliet, een terrein dat in de tijd van de Domitiaanse nederzetting waarschijnlijk

nog geheel of grotendeels onbebouwd was. Zo noemt hij bij de opgraving van 1911 “de honderden kilo’s fragmenten die uit de waterbedding gekomen zijn”, volgens hem “bijna uitsluitend scherven uit de latere periode.’20 Dat levert extra vertekening op. Misschien valt op basis van het aanwezige materiaal daarvan nog iets te reconstrueren.

BAAC groef in 2005 ook langs de Vliet en vond daar eveneens weinig materiaal van voor de tijd van Forum Hadriani, met wederom latere ophogingslagen. Bij de laatste grote opgraving, die van 2007-2008, stond in twee van de drie opgravingsputten de ‘insteekhaven’ centraal. Die haven was vanaf circa 160 door de Romeinen herhaaldelijk uitgebaggerd, waardoor nauwelijks iets van voor die tijd bewaard was. Bij de derde opgravingsput, naast de geul, zijn wel wat vroege sporen gevonden, wat erop kan wijzen dat deze geul in de tijd van de uit gevonden sporen afgeleide Domitiaanse nederzetting al een rol speelde, met mogelijk aan een van de kanten een ‘havenweg’ naar het Kanaal van Corbulo. Belangrijke conclusie is dat het geborgen vondstmateriaal vooral afkomstig is uit lagen uit de tijd van Forum Hadriani en het aandeel oudere vondsten geen goed beeld geeft van het belang van de Domitiaanse nederzetting. Daarbij komt dat Reuvens de bijbehorende

5 - Links de sporen die zijn toegeschreven aan de Domitiaanse nederzetting met de mogelijke route van een havenweg in het deel dat grotendeels is opgegraven door Reuvens. Rechts de sporen van de eerste fase van Forum Hadriani.

sporen niet kon herkennen, en Holwerda lichtere bouwsels gemist kan hebben.

De vermoedelijke Hadriaanse draai Een lichtpuntje is dat alles erop wijst dat de Domitiaanse nederzetting een andere bouwrichting had dan Forum Hadriani dat 22,5 graden schuin op het noorden was gebouwd. Die afwijkende bouwrichting van de Domitiaanse nederzetting was zichtbaar bij de in 1911 opgegraven huizen, maar ook bij in 2007-2008 direct naast de haven opgegraven sporen die deels van de periode voor Forum Hadriani dateerden.21 Holwerda tekent hier en daar nog meer sporen in die richting. Ook lijkt deze gehandhaafd te zijn in de westelijke stadsgrens en de richting van de watergeul die later is uitgegraven tot insteekhaven.

Alles wijst erop dat voor Forum Hadriani bewust een andere bouwrichting is gekozen dan bij de voorgaande Domitiaanse nederzetting, waarvan alleen de westelijke grens gehandhaafd bleef, mogelijk uit respect van daar aanwezige grafvelden (afb. 5). Die voorgaande nederzetting zal een bescheiden omvang hebben gehad met naar schatting enige honderden inwoners.22 Toch blijft de draai opmerkelijk: een dergelijke drastische ingreep valt eigenlijk alleen goed te verklaren met een keizerlijk besluit.

Het valt op dat veel lokale boerderijen in dezelfde richting zijn gebouwd: waarschijnlijk bewust schuin op de overheersende windrichting. De Romeinse architect Vitruvius adviseert ook steden schuin op die wind te bouwen om te voorkomen dat deze recht door de straten jaagt. Het lijkt er dus op dat met de bouw van Forum Hadriani bewust rekening is gehouden met de lokale traditie. Daarbij dient bedacht te worden dat de stad aanvankelijk niet omgeven was met een stadsmuur die de wind deels had kunnen opvangen. Gevolg is dat de hoofdas 22,5 graden schuin op het noorden staateen voor Romeinse steden weinig voorkomende richting, passend bij een lokale keuze. Het gunstiger op de wind liggen lijkt op zich onvoldoende reden om een hele nederzetting af te breken. Het valt veel beter te verklaren als het diende als een symbolische uiting van het nieuwe beleid. Met de draai kon Hadrianus tonen dat hij - meer dan zijn voorgangers - respect had voor de ‘provincies’ met hun lokale tradities. Daarin past ook een unieke reeks munten die elk de naam van een provincie droegen.

9 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023

6 - Drie Romeinse verkavelingen in de omgeving van Forum Hadriani met dezelfde oriëntatie als de hoofdweg van de hoofdstad Forum Hadriani of loodrecht daarop.

Een breder perspectief

Omdat Forum Hadriani voor zover bekend de eerste in naam van Hadrianus gestichte stad was - waarschijnlijk tijdens zijn aanwezigheid - is de vraag of de ‘draai van Hadrianus’ niet in een breder verband past, als bouwsteen in een groter verhaal.

Dankzij enkele toevallig bewaard gebleven teksten, is bekend dat Hadrianus bij een aantal andere steden regelde dat de stad extra inkomsten kreeg uit het achterland, wat gepaard kon gaan met een systematische landindeling.23 Het valt op dat in het achterland van Forum Hadriani ten noorden van het Kanaal van Corbulo dezelfde richting is aangetroffen bij drie ver uiteen gelegen Romeinse verkavelingspatronen van landbouwgrond, tot 15 kilometer van de stad (afb. 6). Mogelijk is een latere kaart, van Cruquius, uit 1712, met sloten in dezelfde richting deels een reflectie daarvan (afb. 7). Het is bekend dat in de middeleeuwen het Kanaal van Corbulo nog herkenbaar

was en dat het deels opnieuw is uitgegraven. Evenzo is bij twee Romeinse sloten vastgesteld dat ze in de middeleeuwen eveneens opnieuw zijn uitgegraven. Op die manier kunnen meer restanten van de Romeinse verkaveling een tweede leven hebben gekregen. In welke mate dat is gebeurd, is vooralsnog onduidelijk. En bij gebrek aan scherpe dateringen van de tweede eeuwse greppelsystemen, is nog niet zeker welke aanpassingen uit dezelfde tijd stammen als de stichting van Forum Hadriani. Het zou in ieder geval nuttig zijn de nog aanwezige slootrestanten in kaart te brengen, zodat bij dreigende verstoring de ouderdom onderzocht kan worden.24

De Romeinse geschiedschrijver Suetonius was secretaris van Hadrianus en in die hoedanigheid was hij waarschijnlijk onderdeel van het reisgezelschap. Als Hadrianus met zijn ‘draai’ een statement over zijn nieuwe beleid wilde maken, kan de aanwezigheid van Suetonius een extra reden zijn geweest

omdat zo ook de elite in Rome bereikt kon worden. Vanuit die gedachte is het interessant dat Hadrianus in dezelfde periode ook zijn villa bij Tivoli liet uitbreiden. Ook daar week hij af van een eerdere bouwrichting, en bouwde hij - net als in Forum Hadriani - met een hoofdas 22,5 graden schuin op het noorden. Een vergelijkbare kustwind kan de verklaring zijn. Maar ook in dat geval had het Hadrianus een aanknopingspunt geboden om de elite uit Rome te vertellen hoe hij ook in een uithoek van het rijk rekening had gehouden met de lokale omstandigheden, passend in zijn nieuwe beleid.

Heel misschien ging hij zelfs nog een stap verder. Het blijkt namelijk dat bij de villa bij Tivoli een verhoogd Romeins wandelplateau vergelijkbare contouren heeft als Forum Hadriani, met hetzelfde formaat en dezelfde oriëntatie (afb. 8). En op de plaats van de geul die voorafging aan de insteekhaven van Forum Hadriani, ligt op het plateau bij de villa een eveneens ruim 130 meter lange geul.

10 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023

Hoewel in dit stadium zeer hypothetisch, is het zeker een aandachtspunt, temeer omdat het betreffende plateau op het moment parti-

culier terrein is. Dat is in het verleden onder meer als camping gebruikt zodat verstoring niet valt uit te sluiten.

7 - Ten zuiden van het Kanaal van Corbulo (blauw) een gebied (roze) met verschillende landindelingen. Boven het kanaal (geel) sloten op de kaart van Cruquius uit 1712 met dezelfde oriëntatie als Forum Hadriani.

De Villa van Hadrianus vestigt tot slot de aandacht op het belang van park Arentsburg. Dat is kort na 1834 uitgevoerd in de Engelse landschapsstijl, een stijl die begin achttiende eeuw via de Britse architect William Kent mede beïnvloed was door de villa van Hadrianus bij Tivoli, waarmee de cirkel door toeval rond is. Het park is zo bezien een monument op zich, wat in het kader van de bescherming evengoed aandacht vraagt.25

Een betere bescherming en breder publieksbereik

Hypothesen over de omvang en betekenis van Forum Hadriani kunnen helpen om prioriteiten te stellen bij toekomstig onderzoek, en tijdig vast te stellen of extra beschermende maatregelen nodig zijn, bij de stad zelf, maar ook bij mogelijk daaraan gekoppelde structuren zoals oude sloten in het achterland. Specifiek in het park Arentsburg komen daarbij de sporen van de opgravingsgeschiedenis, en de betekenis van de huidige inrichting van het landschapspark. Dat betekent dat in het park zelf alleen kleinschalige verwijzingen naar Forum Hadriani mogelijk zijn, ook wetend dat de ligging van het park zich niet leent voor massaal bezoek. Te denken valt

8 - Dezelfde oriëntatie van de uitbreiding van de Villa van Hadrianus rond 125 en die van Forum Hadriani en een landindeling in het achterland bij Naaldwijk. In de villa een wandelpark met dezelfde contouren (rood) en oriëntatie als Forum Hadriani, allen op dezelfde schaal afgebeeld.

11 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023

bijvoorbeeld aan een bloembed of andere structuur, die de richting van de Romeinse hoofdweg van Forum Hadriani markeert. Daar in de buurt zou bijvoorbeeld een bronzen maquette van een lokale Romeinse boerderij kunnen aangeven hoe die in dezelfde richting waren gebouwd. Ook kan bijvoorbeeld een plattegrond van de Villa van Hadrianus getoond worden met dezelfde oriëntatie. In de omgeving van het park zijn meer verwijzingen denkbaar, waaronder een indicator van de hoge grondwaterstand die het erfgoed conserveert.26

Plannen om in het lokale museum in Voorburg meer ruimte te bieden voor Forum Hadriani, zouden de kans bieden om daar voor grotere bezoekersaantallen het verhaal te vertellen. Interessant is de samenwerking met museum Hofwijck, de door Constantijn Huygens ontworpen buitenplaats. Met rechthoekige symmetrie visualiseert die de rechtlijnigheid van zijn grote architectonische voorbeeld Vitruvius, de strakke stijl waar Hadrianus op onderdelen mee brak. Zoals Forum Hadriani past bij zijn minder rechtlijnige aanpak, komt dat ook terug in de kronkelige landschapsstijl van het park, mede beïnvloed door de nieuwe aanpak van Hadrianus in Tivoli. Anderzijds kwam in Forum Hadriani wel de menselijke maat van Vitruvius terug, en was er de link met de kosmos waar Huygens eveneens volop mee bezig was.

Passend bij de internationale statuur van het Unesco werelderfgoed, kan het zodoende een museum worden dat verwijst naar de drie grote persoonlijkheden, Hadrianus, Huygens en Reuvens, de Leonardo da Vinci van de Archeologie. Een erfgoedmuseum over een dynamisch verleden dat zijn sporen in het heden achterlaat.

Literatuurlijst

- Bink, M. en P.F.J. Franzen et al., 2009. Forum Hadriani. Definitief Archeologisch Onderzoek. BAAC rapport 05.125.

- Bogaers, J.E., 1971. Voorburg-Arentsburg: Forum Hadriani. Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden 52, 128-138.

- Buijtendorp,T.M., 2008: Forum Hadriani: Nederlands erfgoed op de schop. In: Westerheem 57 (2008), 209-215.

- Buijtendorp, T.M., 2010. Forum Hadriani. De vergeten stad van Hadrianus. Ontwikkeling, uiterlijk en betekenis van het “Nederlandse Pompeji”. Proef-

schrift Vrije Universiteit, Amsterdam. (http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/ handle/1871/16369/abstract_english. pdf?sequence=9)

- Buijtendorp, T.M., 2017. Het jaar 117. Sporen van Trajanus en Hadrianus in de Lage Landen. Utrecht.

- Buijtendorp, T.M., 2020. ‘De stadsgrens van Forum Hadriani. Oproep tot een non-destructieve verkenning’. In: Archeologie in Nederland 4 (2020), 16-23

- Buijtendorp, T.M., 2021a. De gouden eeuw van de Romeinen in de Lage Landen. Utrecht.

- Buijtendorp, T.M. 2021b. De Nederlandse Wal van Hadrianus. Een samenhangend geheel’. In: Archeologie Magazine 2 (2021), 34-37.

- Buijtendorp, T.M., 2022. De vergeten stad. Het inspirerende verleden van Forum Hadriani. Utrecht.

- Driessen, M.J. en E.A. Besselsen (red.), 2014. Voorburg-Arentsburg: Een Romeinse havenstad tussen Rijn en Maas. Universiteit van Amsterdam, Themata 7. Amsterdam.

- Holwerda, J.H., 1923. Arentsburg, Een Romeinsch militair vlootstation bij Voorburg. Leiden.

- Jonge, W. de, J.D. Bazelmans en J.D. de Jager (red.), 2006. Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Utrecht.

- Polak, M. en J. de Bruin., 2016. The Lower German Limes in the Netherlands. Scientific assessment of the site selection for the ‘Frontiers of the Roman Empire’ World Heritage Site. Nijmegen.

Noten

1 Buijtendorp 2010, 2017, 2021a en 2022.

2 Bogaers 1971; Bink en Franzen et al., 2009; Driessen en Besselsen 2014.

3 Polak en De Bruin 2016, 107-108.

4 Buijtendorp 2010, 65, tabel 1.2.

5 Buijtendorp 2010, 74-75, 95, 101, 218, 279-280, 506-511, 535, 931 en 950.

6 Buijtendorp 2010, 79, tabel 1.2.

7 Buijtendorp 2008; Buijtendorp 2010, 279-299 en 590; Buijtendorp 2020b, 42-45.

8 Buijtendorp 2010, 183.

9 Buijtendorp 2010, 183-186; Buijtendorp 2017, 106-107, 199-203, 207-209, 214220, 223-229 en 239-247; Buijtendorp 2020a, 59-73 en 79-114; Buijtendorp 2021b; Buijtendorp 2022, 12, 37,155161, 167-174 en 201-220.

10 Buijtendorp 2017, 106-107 en 208. Historia Augusta, Vita Hadriani 11.2.

11 Buijtendorp 2010, 183; Dio Cassius, Historia Romana 69.9.

12 Buijtendorp 2010, 184-185; Buijtendorp 2021a, 37-38.

13 Buijtendorp 2017, 219-220.

14 Buijtendorp 2017, 106-107 en 208; Buijtendorp 2021a, 38-55.

15 Buijtendorp 2017, 79-80; Buijtendorp 2021a, 20-24.

16 Buijtendorp 2010, 176 en 181.

17 Buijtendorp 2010, 167.

18 Buijtendorp 2010, 85 en 174-175.

19 Buijtendorp 2010, 83, 87, 88 en 800.

20 Verslag over 1911, 17, 18 en 20.

21 Buijtendorp 2021a, 79-81.

22 Buijtendorp 2010, 180.

23 Buijtendorp 2010, 191.

24 Buijtendorp 2021a, 83-114.

25 Over de ontwikkeling: De Jonge, Bazelmans en De Jager 2006, 385-386 en 403.

26 Buijtendorp 2008.

VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
12

Eind september 2017 wezen de toenmalige ministers Bussemaker (OC&W) en Schulz van Haegen (I&M) de ‘Ontginningen Voornes Duin’ aan als een van de laatste van Rijkswege beschermde dorpsgezichten. De ontginningen in de duinen van Voorne passen in een lange reeks ontginningen in duingebieden en andere Nederlandse zandgronden. Cultures in de duinen, binnenduinen en op de strandwallen kennen we al van vóór het begin van de jaartelling. Zo ver gaan we hier echter niet terug. Een deel van de ontginningen waarover we hier spreken dateert van laat-middeleeuwse perioden, maar de redenen om ze in cultuur te brengen waren sinds die tijd niet altijd dezelfde. Wanneer we de processen door de oogharen heen bekijken, zien we natuurlijk altijd ‘functies’, maar deze functies verschilden in tijd en plaats en ook en vooral naar de betrokken initiatiefnemers. In deze bijdrage passeren enige typerende perioden, locaties en aanleidingen voor ingrepen de revue. En daarbij staan degenen die aan de touwtjes trokken regelmatig centraal.

Opdrachten van hogerhand

In de twee eerdere delen van dit artikel (juli, oktober) was onder meer te lezen dat het bekende Rijksplanetarium in het Friese Franeker in de jaren 1774 tot 1781 tot stand is gebracht door een fabrikant van en handelaar in textiele waren: Eise (Jetses) Eisinga. Hij kreeg geen academische scholing, maar hij was een ontwikkelde middenstander met bijzondere belangstelling voor wiskunde en astronomie. Dankzij vaardigheid en doorzettingsvermogen lukte het hem een goed werkend model op huiskamerformaat te maken van ons zonnestelsel. Langs het plafond maken sinds 1781 (bijna continu) de zes toen bekende planeten met grote precisie hun rondjes om de zon – sommige doen jaren over een omgang - de aarde 365+ dagen. Het model, maar vooral ook de afkomst van de bouwer, spraken vanaf de vroege 19de eeuw zo tot de verbeelding, dat er onder invloed van de Romantiek een bijna mythische status aan werd toegekend. Eisinga is wel een geniale autodidact, of een ‘boerenastronoom’ genoemd, terwijl zijn prachtige kunststuk, het planetarium, in januari 2022 is voorgedragen om te worden erkend als Unesco-Werelderfgoed.

Ontginnen is van alle tijden. Al in de Bijbel (Statenvertaling; Genesis 3: 23) staat het: “Zoo verzond hem de Heere God uit den hof van Eden, om den aardbodem te bouwen, […].” En dat lieten onze Nederlandse voorvaderen zich geen twee keer zeggen. Katholiek of (vanaf de 16de eeuw) protestant, de spaden gingen de grond in en de bodem werd omgewoeld en zo veel mogelijk vruchtbaar gemaakt. Ontginnen begon echter al vóórdat het christendom de Lage Landen bereikte. Dit gebeurde het eerst waar dat het gemakkelijkst was - en wat later ook op moeilijker plaatsen. Relatief simpel was het ontginnen in gebieden waar water in de buurt was. Ook als dat

In dit derde en laatste deel van deze trilogie gaan we nog iets verder in op de weg naar deze begeerde werelderfgoedstatus en bespreken we de invulling van de argumentatie die hieraan ten grondslag ligt. Gaandeweg zal duidelijk worden dat de mythologie rond Eisinga hiervoor onvoldoende basis verschaft. Het voornaamste punt hierbij is dat de vermeende herinnering aan een persoon of de aan hem of haar toegeschreven status als zodanig geen criterium is dat rechtvaardiging als werelderfgoed meebrengt. Dit betekent dat de romantische Dichtung richting een meer verlichte Wahrheit wordt gebogen. Verder wordt in dit deel ook vastgesteld dat die Wahrheit niet per se

Duinontginningen Van opdracht, via obsessie naar ontspanning - Deel 1

Koninklijk Eise EisingaPlanetarium in Franeker UNESCO-Werelderfgoed?

Deel 3: Van verbeelding naar waarheid en terug

op strandwallen of zavelige stroomruggen was. Voorbeelden zijn er volop: vrijwel alle dorpen op de Hollandse en Zeeuwse strandwallen en ook die op de tegenwoordige Waddeneilanden zijn ontstaan als agrarische nederzettingen van het type ‘geestdorp’.1 Min of meer hetzelfde geldt voor de dorpen in het rivierengebied: droge fossiele takken van rivieren maakten het eenvoudig de gronden te ontginnen en er permanent te blijven wonen. Ten slotte waren ook zandgebieden in hoog Nederland van oudsher bewoonbaar door ontginning. Water was een absolute voorwaarde; voor de rest kon worden gezorgd. Er zijn dan ook veel oude ontginningen gevonden en/of voortgezet in deze gebieden. De redenen waarom onze (verre) voorouders tot ontginning van zandige gronden overgingen, moeten vooral worden gezocht in de simpele noodzaak monden te voeden. Toenemende bevolkingsdruk vroeg om steeds meer akkerland. Toen het christendom eenmaal vaste grond had gekregen in de Nederlanden, waren het verder ook monni-

aan de man te brengen is en dat Dichtung welhaast onuitroeibaar lijkt. Ach - en wat is hierop tegen als we nu eenmaal van verbeelding blijken te houden?

ken en kloosters die ontginningen ter hand namen: de Cisterciënzers zijn hiervan wel de bekendsten. Voor de kloosterlingen was het een ‘opdracht’ of levensvervulling zich te wijden aan taken als het bewerken (‘bouwen’) en ontginnen van gronden. Dit gebeurde ook in kust- en duingebieden, zoals in Zeeland (Kloosterzande) en op de Waddeneilanden (Schiermonnikoog).

Een begin van ontmythologisering In 1994 verscheen een wat brave en soms trage, maar wel interessante verbeeldende tekst, namelijk de uitgave Wolken en Stjerren van P. Terpstra. Dit uitsluitend in het Fries leverbare boek is niet gemakkelijk toegankelijk, maar het is een geromantiseerd verhaal over de jaren 1774-1795 in Eisinga’s leven, dat de moeite waard is er kennis van te nemen. Het is opmerkelijk dat de angst voor de conjunctie van 1774 niet alleen in de mond wordt gelegd van wat eenvoudige burgers, maar ook van Pytsje (Jacobs), Eisinga’s eerste vrouw.1 Het genre sluit aan op de eerdergenoemde, maar onvoltooid gebleven biografische schets door Goldsmid (1939). Terpstra’s boek was wellicht de laatste verbeelding voorafgaand aan een golf van uitgaven die volgde vanaf 2010. Er kan wel worden gesteld dat de verschijning van de nieuwe Voorlopige Lijst Unesco Werelderfgoed, in 2010, een waterscheiding meebracht tussen oude, bestaande ideeën over het planetarium aan de ene zijde en de resultaten van nieuwe onderzoekingen en nieuwe feiten en details aan de andere kant. In de hausse van publicaties na 2010 lijkt de (vroeg-)19de-eeuwse interpretatie van Eisinga als kind van de Verlichting én van de Romantiek nauwelijks meer tot onze tijd door te dringen. Er volgden nieuwe vormen van verbeelding en er is toegenomen kennis, maar de twee gingen hierbij bijna geheel hun eigen weg. De Commissie die in 2010 die nieuwe Voorlopige Lijst publiceerde, had nog niet veel andere mogelijkheden dan de sterk door Romantiek en Biedermeier gekleurde visie op de Verlichting in Franeker en Friesland tot uitgangspunt te nemen

Tot op zekere hoogte gold zo’n ‘opdracht van boven’ ook voor de poging van Jan van Scorel een bedijking uit te voeren in het noordwestelijk kustgebied van Noord-Holland. Nadat hij in Rome voor de paus had gewerkt, probeerde hij kort na 1550 de buitendijkse kwelder Zijpe droog te maken en te ontginnen. Het plan mislukte totaal, maar het feit dat hij de onderneming ‘Nova Roma’ had gedoopt en dat hij er zeven kerk(dorp)en wilde vestigen, zegt veel over zijn beweegredenen.2 In dezelfde tijd gaven – naast de hogere geestelijkheid - ook vele wereldlijke gezagsdragers opdrachten of vergunningen voor

bij haar aanbeveling van het planetarium. Ze had hierbij kennelijk geen kritischer of recenter literatuur tot haar beschikking dan de publicatie Tijdloos zonnestelsel, uit 2006. Enige in het voorgaande deel van deze bijdrage genoemde titels, nl. Friesche sterrekonst, (H. Terpstra, 1981), Binnenste buiten en Hemisphaerium en Planetarium, (beide: H. Noordmans, 1995, 1997), zijn namelijk niet vermeld. Ze veronachtzaamde zo het al jaren eerder op gang gekomen (fysieke) wetenschappelijk onderzoek aan het planetarium. De Commissie droeg zo indirect (en onbedoeld?) bij aan een hernieuwde romantisering - in het bijzonder via opgepiept oud brood en tamelijk populariserende jeugdboeken. Eisinga en diens 18de-eeuwse planetarium waren hierin niet meer in de eerste plaats exponenten van een belangrijke cultuur- en maatschappijhistorische stap voorwaarts, maar ze werden ‘gedegradeerd’ tot een must read of een must see. Het beeld van de geniale dorpsschooljongen die als zoon van een eenvoudige wolkammer niet naar de nabije universiteit mocht om zich daar nader te bekwamen in wiskunde en astronomie, werd weer met verve rondgepompt. Dat de adviescommissie er zo nogal naast zat, zal verderop blijken.

Bron: Collectie Zuiderzeemuseum

1 - Duinakkertjes en duinweiden ten noorden van het dorp Hoorn op Terschelling, begin 20ste eeuw

Vanaf 2010 kwamen er talrijke boeken en verhalen op de markt waarmee kennelijk werd ingespeeld op de publicatie van de Voorlopige Lijst. De plaatsing van Eisinga’s planetarium in de Canon van Nederland, in 2006 - en vervolgens de opmaat voor een nominatie ervan voor een werelderfgoedstatus - brachten aanzienlijke beweging op gang.2 De aandacht, beeldvorming en verbeeldingskracht bij een vooral jong publiek droegen direct bij aan hernieuwde mythevorming.3 Het is geen toeval dat er vanaf ongeveer 2010 weer verschillende jeugdboeken zijn uitgegeven waarin Eise

13 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
12 VITRUVIUS NUMMER 43 APRIL 2018
VITRUVIUS_April.2018 v3.indd 12 02/03/18 13:53

Bron: Copyright: Christiaan van der Klaauw B.V., 2021.

2 - De ‘Oscar van de horloges’, het op Eise Eisinga’s Planetarium geïnspireerde polshorloge – tevens het kleinste planetarium ter wereld. Het horloge werd vervaardigd bij Christiaan van der Klaauw Astronomical Watches, te Heerenveen. Er zijn twee uitvoeringen: een in rood goud en een in staal. - De auteur dankt de eigenaar voor de permissie gebruik te maken van het beeldmateriaal.

Eisinga en zijn planetarium een hoofdrol spelen of waarin deze het decor vormen. En verder zijn er vanaf die tijd ook meerdere audiovisuele verhalen en presentaties op de markt gekomen. Zo verschenen voor jongeren van uiteenlopende leeftijden boeken - met vaak veelzeggende titels - van onder meer Piet van der Waal (Tienduizend spijkers en een slinger; 2010), Conny Eisinga (Een raadsel op zolder; 2010) en Marcel van Driel (1774: Het jaar van Eise Eisinga; 2013). Verder was er onder meer een Tv-uitzending

van Klokhuis (2016) aan het planetarium gewijd en ook is er het interactieve online spel Ontrafel Franeker. 4 De column van Lucas Ellerbroek (2020) in de Nederlandse editie van National Geographic Magazine verdient hier speciale aandacht vanwege het bredere publieksbereik.5 Zo verschenen er in de laatste 12 jaar meer op Eisinga en het planetarium geïnspireerde boeken, verhalen, spellen en andere verbeeldingen dan in enig eerder decennium en er lijkt vanaf 2010 dus een nieuwe ‘Eisingacultus’ te zijn

ontstaan. Toch ontbreken er nog wel wat typen verbeelding - hoewel sommige er wel bij in de buurt komen - zoals stripverhalen. En dit ondanks het feit dat er uitdrukkelijk om wordt gevraagd op de website van het planetarium. Andere tastbare vormen van Dichtung zijn er intussen in overstelpende verscheidenheid: het museumwinkeltje in Franeker ligt er vol mee. (Afb. 1)

De allermooiste – en zonder twijfel ook de meest kostbare – verbeelding zul je daar echter niet aantreffen. Deze manifestatie van het opnieuw verbeelden van Eisinga’s kunstwerk wordt gevormd door een polshorloge, vervaardigd bij Christiaan van der Klaauw Astronomical Watches, te Heerenveen. Het oogverblindende horloge bevat het kleinste mechanische planetarium ter wereld, waarmee het real time de gangen van de planeten Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter en Saturnus rond de zon laat zien. Hiernaast geeft het ‘uiteraard’ ook de minuten, uren, datum en maand weer. De makers wonnen hiermee de Grand Prix d’Horlogerie de Geneve 2021 – de hoogst haalbare horlogeprijs in de wereld van de Haute Horlogerie. Voor deze uitzonderlijke prestatie werd Eisinga’s toch al op microschaal gebouwde hemelplein nog weer eens met een factor 100 verkleind.6 We kunnen stellen dat met dit ultrafijne uurwerk het summum van Dichtung rond het planetarium wel zo ongeveer is bereikt. (Afb. 2)

Maar – zoals gezegd – 2010 werd tevens

14 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
1 - Een uitstalling van ‘koopwaar’ in de museumwinkel van het Koninklijk Eise Eisinga Planetarium. Foto: Frits Niemeijer,, 2022.

3 - Portretreliëf op de brug tegenover het Koninklijk Eise Eisinga Planetarium. Geplaatst door de Vrienden van het Planetarium ter gelegenheid van het 225-jarig bestaan, in 2006. Het bronzen reliëf dateert uit 1928. Het werd gemaakt door Gerrit Jan Adema; de glazen achtergrond is ontworpen door Steinfort Glas in Franeker.

een waterscheiding. Naast herleving van de Romantiek, kwam er namelijk ook een meer serieuze benadering van het planetarium en zijn bouwer op. In het kielzog van het oppakken van de werelderfgoednominatie verschenen meerdere artikelen en boeken voor inhoudelijk geïnteresseerden. Naast een aantal korte portretten en artikelen door Hulspas [i.s.m. met R. Dijkgraaf] (2012), Aarsbergen (2021), Westerman (2021) en recentelijk nog Vreeling (2022)7, was dat natuurlijk vooral de eerder al genoemde biografie van Dijkstra (2021). Hoewel deze laatste beloofde het geromantiseerde beeld van Eisinga bij te stellen, kwam hij met minder nieuwe feiten dan waarop de lezer meende te kunnen rekenen. Toch slaagde Dijkstra er vrij goed in Eisinga uit zijn romantisch cocon te bevrijden – al hebben de krantenartikelen en lezingen hieraan wellicht meer bijgedragen dan zijn boek. En dat is ten dele aan de auteur zelf te wijten, omdat hij ervoor koos een voordracht / artikel, uit 2019, voor zijn boek in te dikken, in plaats van het er verder mee uit te breiden en aan te vullen. Het bedoelde artikel is pas in januari 2022 openbaar gemaakt, namelijk als onderdeel van de Appendices bij de Nomination File voor de beoogde erkenning van het planetarium als Unesco-werelderfgoed.

Over deze Appendices kan verder worden opgemerkt dat hierin korte weergaven zijn opgenomen van presentaties van zeven (internationaal) erkende specialisten op gebied van de geschiedenis van techniek en astronomie. Hun volledige lezingen zijn tot op heden niet in druk verschenen, maar zoveel is duidelijk dat ze - behalve die van K. van Berkel, van W. de Vries8 en van H. Zuidervaart - geen directe betrekking hadden op het planetarium van Eisinga. Gesteld kan worden dat de elk slechts ongeveer 15 tekstregels omvattende abstracten weinig of geen ondersteunende betekenis zullen hebben voor de nominatie. Dat is wel het geval met die van A. Dijkstra en van de verderop nog te noemen S. Gessner.

De presentaties waren (vermoedelijk) het resultaat van de aanbeveling, in 2015, door de zogeheten Expertgroep, die via een tussentijdse rapportage de vorderingen van de verschillende kandidaten voor een werelderfgoedstatus beoordeelde en die toen vaststelde dat de site holders van het planetarium nog niet klaar waren.9 Ze schrijft onder meer: “De Expertgroep is van mening dat de OUV nog niet overtuigend is aangetoond. Nader onderzoek naar de context van Eisinga en een meer diepgravende onderbouwing van de OUV is nodig. Daarnaast is de comparative analysis onder de maat.”10 De wetenschappelijke onderbouwing van de nominatie was in (2014)/2015 kennelijk een zwak punt, maar of die anno 2021/2022 heel veel beter geworden is?

Dijkstra nog niet overtuigend

In het artikel van Dijkstra dat deel uitmaakt van de Appendices bij de Nomination File wordt met meer gezag en met betere onderbouwing dan in zijn boek De Hemelbouwer het romantisch beeld van Eisinga onderuitgehaald en afgebroken. Een voorbeeld voor wat betreft het bouwen van het planetarium is interessant genoeg om hier te noemen. Zo ontmythologiseert hij hem aangaande de tegenstrijdigheid tussen Eisinga’s drukke zakelijke en maatschappelijke leven en de desondanks nauwkeurige tijdsplanning bij de voltooiing van het planetarium.11 Aan het slot van zijn artikel schrijft Dijkstra nog eens expliciet op dit punt: “Over time, some facets of this have been exaggerated and subsequently been downplayed again, but they have never completely disappeared. This is partly because Eisinga fits so well in the mould of a romantic scholar. He moved off the beaten track and did not have the advantage of a classical

education. From descriptions he comes across as somewhat eccentric. This makes the tendency to regard him as a romantic scholar very tempting. Still, it is better not to give in to that: Eisinga was not an autodidact, he owned a large company with sufficient financial scope, he had a fine social career. Besides, he started to function in the scientific world, helped to shape Franeker Academy, was even a curator for a while and was one of the very first Dutchmen to be awarded a royal decoration. That Eisinga is in the end much more interesting than the Eisinga who can be cast to fit exactly into a romantic mould.”12 Het is overduidelijk: Dijkstra geeft hier toe dat het verleidelijk is Eisinga met een romantische saus te overgieten, maar de feiten liggen anders. Hij stelt zelfs dat het belangrijker was dat Eisinga erkenning kreeg doordat hij destijds als een van de allereerste Nederlanders een koninklijke onderscheiding mocht dragen!

Dat Dijkstra en passant echter tevens een nieuwe mythe in het leven riep, doet mijns inziens overigens weinig goed aan de onderbouwing van de werelderfgoednominatie. Hij stelt namelijk dat Eisinga in het voorwoord van zijn boekje De Vriesche Koopman voor het eerst melding maakte van het construeren van zijn hemelgestel en dat hierin tevens een uitnodiging was vervat het planetarium te komen bekijken. De authentieke tekst toont echter dat dit laatste zeker niet het geval was, maar dat het publiek maken van de resultaten van zijn ‘half gemaakt beweeglijk astronomis planeetsphaerium’ een aansporing aan anderen inhield zélf onderzoek te gaan doen of zich te bekwamen in de astronomie.13 Het is overduidelijk dat hij noch een uitnodiging aan ‘het grote publiek’ deed, noch aan een breed gezelschap van meer ontwikkelde mensen, maar alleen aan serieus geïnteresseerden – aan vermoedelijk niet meer dan een handjevol dus. (Afb. 3)

Maar er zijn meer kanttekeningen bij zijn artikel in de Appendices te plaatsen. Met Dijkstra’s verwoording en beoordeling van de biografische gegevens rond Eisinga, is feitelijk niet veel meer dan ‘achtergrondinformatie’ bij het planetarium gegeven. Het fysieke (= materiële) object kan hieraan nauwelijks meerwaarde ontlenen. Zo kun je je afvragen of de betekenis van het hemelplein even groot zou zijn geweest indien het in diezelfde verlichtingsjaren tot stand zou zijn gebracht door – laten we zeggen – een professor Van Swinden, die er immers vol

15 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
Bron: Frits
2022
Niemeijer,

4 - Het achtkantige, slechts 65 cm hoge planetarium dat werd ontworpen door Chr. Huygens en dat is vervaardigd door de instrumentmaker J. van Ceulen.

verrukking van was? Met andere woorden: wordt er een poging gedaan Eise Eisinga via een achterdeurtje alsnog op het podium van het werelderfgoed te duwen? Hier komt een potentieel intrinsieke zwakte van het thema ‘Nederland als burgersamenleving’ naar voren: individuele actoren kunnen een zeer uitgesproken – maar eigenlijk niet meer dan ‘toevallige’ - rol toebedeeld krijgen.

Het ligt nogal voor de hand dat het World Heritage Committee niet gevoelig zal zijn voor het argument dat Eisinga geen academicus was: de Operational Guidelines for the Implementation of the World Heritage Convention, zijn er duidelijk genoeg over. De persoon Eisinga kan hoogstens worden opgevoerd als een ‘externe factor’.14 Het invullen van criterium (ii) door de commissie die in 2010 de Voorlopige Lijst heeft opgesteld, was mijns inziens dus ook de neerslag van een verkeerde gedachtegang. Ze ging hierbij in op de voorgeschiedenis en de regionale traditie rond Eise Eisinga en legde onder meer een historisch verband met diens 17de-eeuwse voorganger Adriaan Metius (1572-1635).15 Het materieel object krijgt hierbij echter nauwelijks of geen aandacht. Zoals eerder gezegd, komt het fysieke planetarium ook bij Dijkstra amper uit de verf.

Zijn onderzoek en de verslaglegging lijken zich te hebben beperkt tot de historiografie en de archivalia rondom het object, maar op het terrein van de constructie geeft hij weinig of geen (nieuwe) feiten. Samen met constructeurs (van molens en uurwerken, etc.) en materiaalspecialisten (dendro(chrono)logen, metallologen) had hierover heel wat informatie bijeengesprokkeld kunnen worden – misschien wel over de herkomst van de samenstellende onderdelen en over hun exacte ouderdom. Het huis waarin het planetarium is gehuisvest is wél dendrologisch en bouwhistorisch onderzocht en gedateerd, maar het object zelf niet – althans dit is niet vermeld. Dijkstra acht het waarschijnlijk dat Eisinga’s vader een eerste aanzet gaf voor het bouwen van het planetarium – een claim die uit enige bekende, (gedeeltelijk) eigentijdse uitgaven voortvloeit.16 Nieuw is deze opvatting niet –ze draagt er echter wel aan bij dat de wereld duidelijk ziet dat het planetarium niet tot stand kwam in een ‘luchtledige omgeving’ of in een geniaal, maar zonderling meesterbrein. Resumerend kan worden gesteld dat de informatie die Dijkstra verzamelde voor de werelderfgoednominatie vooral comprimeren van bestaande kennis inhield, maar dat hij amper een kritische opmerking

maakte. Het is denkbaar dat hij in zijn (nog te verschijnen?) uitgebreide studie over Eisinga wel kanttekeningen plaatst bij de tekst – maar voor een oordeel over de nominatie, in 2023, speelt dat geen rol meer.

Aanzienlijk scherper is intussen een andere auteur van wie een bijdrage deel is gaan uitmaken van de Appendices en met wie Dijkstra samenwerkte, onder meer voordat zij in 2014 tezamen een eerste onderzoek naar Eisinga presenteerden: de Portugese wetenschapshistoricus en fysicus Samuel Gessner.17

Gessner deelt gevoelige tik uit Ook van Gessner zag niet eerder dan eind januari 2022 het eindrapport (uit 2020) van zijn onderzoek naar Eisinga’s planetarium het licht. Gessner gaat – meer dan Dijkstra –in op de techniek en op (niet meer bestaande) verwante mechanismen en uiteraard op (mogelijke) ‘concurrenten’ van Franekers ‘hemelplein’. Eén van de voorwaarden voor erkenning als werelderfgoed is immers unicity or at least exceptional testimony to a cultural tradition. [Criterium (iii)] Meer dan menigeen vóór hem, benadrukt hij ‘de rol van de niet-geïnstitutionaliseerde wetenschappelijke praktijk en de betekenis van de relatie tussen de wetenschap en het publiek.’ Hiernaast propageert Gessner het materieel object – in dit geval dus het planetarium – als een primaire bron.18 Zo noemt hij een niet eerder opgemerkt feit: Eisinga’s planetarium laat – anders dan elk ander hemelgestel – het zonnestelsel zien vanuit het zuiden, waardoor de zes planeetbollen kloksgewijze bewegen, in plaats van ertegenin! Gessner lijkt ook in twijfel te trekken (‘While this may be true, […]’) dat Eisinga een honderd jaar ouder, en veel kleiner planetarium, dat was ontworpen door Christiaan Huygens, niet kende. Toch werd dit handmatig te bewegen tafelmodel meermalen afgebeeld in de toenmalige literatuur, terwijl Eisinga bovendien jaarlijks de stad Leiden bezocht, waar het tafelmodel was opgesteld in de bibliotheek.19 Hij oppert dat Eisinga een van de boeken moet hebben gekend waarin het Leidse mechaniek was afgedrukt. Er bestaan (hierdoor?) meerdere opmerkelijke analogieën tussen de twee modellen, waaronder de toepassing van die excentrische, maar circulaire planetenbanen, die zo kenmerkend (zouden) zijn voor Franeker. De grootste verschillen bestaan in maatvoering en materiaalgebruik. Zo is Huygens’ achtkantige planetarium vervaardigd van

16 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
Bron: P.D., Europeana.eu; Rijksmuseum Boerhaave, V 09997

brons en kent dit exemplaar een diameter van niet meer dan ± 65 cm. (Afb. 4) Eisinga construeerde daarentegen een model waarin bezoekers ‘konden opgaan in het heelal’ en dat bijna geheel bestaat uit hout. Een combinatie van beide kenmerken (‘hout én toegankelijk’) was toen vrijwel uniek. Vrijwel, want ook in Silezië moeten in dezelfde tijd twee planetaria hebben bestaan die uit hout waren geconstrueerd en die groot genoeg waren om erin rond te lopen. De bouwers, respectievelijk Gottfried Jacob and Jacob Hüttig, waren – net als Eisinga – geen academici: ze worden in de (vrij schaarse) literatuur respectievelijk houtwerker en wever genoemd. Gessner schrijft in dit verband: “Not that they are so much part of elegant salon culture that made some bourgeois venues to cultural hotspots in competition with the courtly environment. Rather, they would stress their rootedness in ‘simple craft tradition’ (the house of a ‘carpenter’, a ‘weaver’, a ‘wool comber’), in the context of increased valuation of folk culture akin to early romantic tendencies. This should not blind us to the fact that Eisinga, Jacob and Hüttig could already build on an increasingly wealthy and sophisticated bourgeois culture in the process of inventing and fashioning itself as ‘polite’ (also in demarcation to other circles or foreign peoples).”20 Kortom: Gessner stelt dat zulk niet tot de saloncultuur behorend, door een burger vervaardigd werk niet de competitie met de hofcultuur aanging, maar dat er toen een geur van de vroege Romantiek aan hing. Desondanks zet hij Eisinga (en de beide anderen) neer als vertegenwoordigers

van de gegoede en beschaafde burgerij - en hiermee niet als dilettanten met wortels in de eenvoudige ambachtelijke traditie. Het is intussen van belang erop te wijzen dat Gessner er niet de persoon naar is in de eerste plaats de emancipatoire betekenis van het planetarium te benoemen. Zo schrijft hij: “However, we have shown that Eisinga’s planetarium distinguishes itself from those others by a few features that make it stand out: first it’s ‘spatial realism’ by presenting an overhead south view of the ecliptic, second the approximation of the ‘correct’ angular velocity, and finally the possibility of precise readings of the values for longitude and latitude on the scales. These features actually show a proximity of Eisinga’s construction, at the same time, to Huygen’s [sic] design and to planetary clocks.”21

Gessner meent dat het planetarium niet was bedoeld ‘als een didactisch hulpmiddel voor beginners’, maar dat Eise Eisinga het had bestemd voor enlightened amateurs, zoals hijzelf. Wat Gessner in dit verband evenwel verzuimde op te merken is dat het planetarium een vrijwel statisch object is: de planeten bewegen zó traag dat er geen visueel ‘spektakel’ viel waar te nemen – en dus al helemaal niet voor beginners. Het romantische verhaal over de maker ervan en het bezoeken van het mechaniek op een geheimzinnige zolder waren eigenlijk boeiender dan de educatieve of de didactische aspecten van het ‘stilstaande’ hemelplein.

Terwijl Gessner zich vanaf 2014 in het

bijzonder verdiepte in de astronomische en de technische facetten van het planetarium – en hij die grotendeels loskoppelde van wat Verlichting en burgerlijke emancipatie over en weer betekenden – lijken anderen dit pad voor wat betreft Eisinga zelden of nooit bewandeld te hebben. Daardoor wordt het mechanisme dat Eisinga construeerde gewoonlijk in het tijds- en cultuurbeloop van de Verlichting geplaatst en blijft diens autonome, fysiek-technische prestatie enigszins onderbelicht. Gessner laat zien dat de technicus Eisinga wat dit betreft enerzijds niet in een vacuüm opereerde, maar dat hij sterk schatplichtig was aan instrumentmakers (uurwerken) en ambachtslieden (houtbewerking). Aan de andere kant toont Gessner dat Eisinga zijn kundigheden dankte aan bestudering van facetten van mechanica en van nauwkeurige observaties van natuurverschijnselen. In feite geeft hij hiermee de inmiddels toch al pluizig geworden ‘romantische wolkammer Eisinga’ de genadeklap: Eise Eisinga was in de eerste plaats een kind van de Verlichting en van de Rede en niet van de later op hem gedrukte stempels van de Romantiek of van de ‘burgerlijke’ biedermeiertijd. Gessner schrijft niet voor niets in zijn conclusie: “It demonstrates the increasingly public character of science in the Enlightenment. Eisinga’s example appears as the expression of the Enlightenment’s optimism about the universal capacity of human reason, independent of a person’s social status, of understanding the beauty and order of the cosmos. But beyond the 18th century and

17 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
5 - Een blik in het interieur van het staande gedeelte van loopwerk van het planetarium. Bron: Frits Niemeijer, 2022

beyond what Eisinga could have imagined the planetarium has turned out a place capable of building bridges between different realms of human knowledge, social strata, and distinct practices.”22 (Afb. 5)

Gessner is de belangrijkste – zo niet de eerste – onderzoeker van het planetarium van Eisinga die het in hoofdzaak als fysiek object bestudeerde en het - grotendeels los van de constructeur zelf - daarentegen in het licht van de heersende tijdgeest beschreef. Hij ontmythologiseerde Eise Eisinga, de bouwer, en bracht diens hemelplein terug tot aardse proporties. Toch is juist hij degene die in de laatste alinea van zijn betoog ook enkele essentiële vragen stelt, met als belangrijkste: “The use of and discourse on the planetarium as it evolved over the decades would be a worthy object of study, and bring to the fore it’s historical, cultural, social and political importance. This alone would allow to understand how the Eisinga planetarium, a testimony of material culture of astronomy of the 18th century, came to occupy today a central role in the self-image and identity of Friesland and, above all, of the city of Franeker.”23 Gessner stelt hier een complex van vragen die beantwoord (hadden) moeten zijn – niet nog (zouden) moeten worden - om Eisinga’s planetarium als werelderfgoed te kunnen erkennen. Nader extern en vooral ook kritisch onderzoek was op zijn plaats geweest. En was dat niet waar de Expertgroep om vroeg?

Wisselwerking tussen Voorlopige

Lijst, rapportage, Advies Expertgroep, Gessner en Nominatie

De tekst waarmee de plaatsing van het planetarium van Eise Eisinga in 2010 op de Voorlopige Lijst werd beargumenteerd, behoorde – op zijn zachtst gezegd – niet tot de statements waarmee je de wereld aan je voeten krijgt. De Commissie schreef in de introductie onder meer: “Het Koninklijk Eise Eisinga Planetarium in Franeker is het oudste werkende planetarium ter wereld. Dit bewegende model van ons zonnestelsel is tussen 1774 en 1781 gebouwd door wolkammer Eise Eisinga. Het is nog steeds in de originele staat te bewonderen en de werking is onveranderd.”

En verderop: “Eise Eisinga was geen wetenschapper, maar een ‘zonderling’ die zelf het planetarium maakte. Het planetarium is vanaf het begin toegankelijk geweest voor iedereen die het wilde zien en kreeg wetenschappelijke erkenning.” En nog iets verderop: “Eise Eisinga was een autodidact en heeft zich door zelfstudie

opgewerkt tot een bedreven wiskundige die het complete zonnestelsel als raderwerk zodanig doorrekende en ontwierp dat het nog steeds in uitstekende staat en werkend is. Het motief om dit raderwerk te ontwerpen was ingegeven door zijn wens om het bijgeloof op wetenschappelijke wijze aan de kaak te stellen.”24

We stelden al eerder dat het erop lijkt dat de Commissie zich (uitsluitend) heeft laten inspireren door beperkte, globale en bezoekinformatie en dat ze van de uitzonderlijke, door Eisinga toegepaste techniek, noch van de astronomische achtergronden van de totstandkoming van de constructie kennis had (genomen). De commissieleden lijken vooral geïmponeerd geweest te zijn door het vernuft van een wolkammer, die ze zelfs een ‘zonderling’ noemden. Waren ze slachtoffer van hetzelfde romantische beeld dat intussen zo’n twee eeuwen van Eisinga bestond? Het was in dit verband opmerkelijk dat de Commissie de criteria (i), (ii) en (iv) een rol liet spelen in de Voorlopige Lijst (Eisinga als ‘lekenprofessor’ of ‘boerenprofessor’), terwijl in de definitieve Nominatie de criteria (i), (iii) en (iv) zijn opgevoerd en uitgewerkt. Curieus is hiernaast nog dat de Expertgroep in 2014/2015 nog een derde variant ontving, waarin criterium (ii) wél was uitgewerkt, maar waarin criterium (i) niet meer voorkwam. Deze variant maakte deel uit van de rapportage die de site holder de Expertgroep had voorgelegd.25 Deze reageerde als volgt: “De Expertgroep onderschrijft het afzien van het nomineren op grond van criterium (i), al zijn de redenen daarvoor niet voldoende aangegeven. De motivatie voor de andere criteria moet beter worden uitgewerkt. Er dient meer substantie aan de keuze voor criterium (ii) te worden toegevoegd, waardoor de OUV van de site beter naar voren komt. De uniciteit van dit iconische model kan beter worden toegelicht. Vooralsnog is niet duidelijk of Eisinga met het bouwen van het planetarium een voorbeeld is geweest voor anderen en navolging heeft gekregen.” En verder schrijft de Expertgroep: ”De motivatie voor de andere criteria moet beter worden uitgewerkt.” 26

Het belangrijkste punt van kritiek van de Expertgroep was in 2015 dat ze meende dat de kandidaat / site holder in haar rapportage de Outstanding Universal Value (OUV) nog onvoldoende had uitgewerkt en had aangetoond. Het feit dat een systematische en wetenschappelijke onderbouwing hiervan ontbrak en dat ook uniciteit niet voldoende duidelijk was, vormde een wezenlijke zwak-

te: de comparative analysis ontbrak dus.27 Het is hierbij van belang op te merken dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed niet meer dan een adviserende en een secretariële rol vervulde in het nominatieproces, zoals ook duidelijk naar voren komt in het Advies van de Expertgroep.28 Het is juist op dit punt dat de voortgaande decentralisatie van het cultuurbeleid dat onder de Kabinetten Rutte I t/m IV (vanaf oktober 2010) zichtbaar is. Het gevolg was dat de Stichting Koninklijk Eise Eisinga Planetarium, als site holder en opsteller van de nominatie, vrijwel stuurloos in internationale wateren dobberde en eigenlijk niet goed wist welke koers ze moest varen voor Unesco: criterium (i) en/of (ii) en/of (iii) en/of (iv)? Dat gekozen werd voor de criteria (i), (iii) en (iv) en dat criterium (ii) verviel, lijkt terecht.

De nominatie zoals die uiteindelijk begin 2022 is aangeboden in Parijs was dan ook een enorme stap voorwaarts. Het Nomination Document bevat een vergelijking van (al dan niet meer bestaande), maar in ieder geval meer of minder vergelijkbare objecten, waaruit het planetarium in Franeker naar voren komt als een in hoge mate zeldzaam voorbeeld van zo’n instrument. Het was Gessner die – mede op basis van bestaande literatuur – een overzicht samenstelde, dat – naast Eisinga’s planetarium – veertien instrumenten telt, waarvan de oudste dateert van 1654 en de jongste van 2013. Alle oudere dan die in Franeker zijn verwoest of zijn replica’s; ongeveer de helft van de jongere bestaat nog. Hiermee kon kort worden geconcludeerd dat het planetarium van Eise Eisinga het oudste werkende planetarium is op deze schaal.29

Op grond van de geraadpleegde literatuur, komt het mij voor dat Samuel Gessner de technische feiten en kenmerken betreffende Eisinga’s planetarium in de helderste en meest concrete bewoording heeft gepositioneerd. In tegenstelling tot andere auteurs, neemt hij het fysieke, materiële object als uitgangspunt van zijn onderzoek en laat hij de bouwer ervan – en hiermee diens maatschappelijke context - grotendeels buiten beschouwing. Gessner onderzoekt het instrument als technicus, fysicus en theoretisch astronoom en niet in eerste plaats als cultuurhistoricus. Zo heeft hij zich onder meer verdiept in de relatieve en absolute nauwkeurigheid van Eisinga’s planetarisch model (groot, voor die tijd!) en - in verband hiermee – in de anomalieën in de bewegin-

18 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023

gen van de planeten. Hieruit waren onder meer de niet exact concentrisch in het plafond uitgespaarde banen rond de zon en ook de vertragingen en versnellingen in de loop van de planeten voortgekomen. Een derde door Gessner opgemerkt punt is het feit dat Eisinga – anders dan gebruikelijk was en is – de bewegingen van de planeten met de wijzers van de klok mee liet gaan en dat hij dientengevolge de bezoeker vanuit een (denkbeeldig) zuidelijk standpunt deelachtig maakte van het hemelse gebeuren.30 Tot op heden is helaas nog geen verder verslag gedaan van het (fysieke) onderzoek – iets wat aan de kracht van de ondersteuning van de voordracht van Eisinga’s planetarium als werelderfgoed vermoedelijk nog verder ten goede zou zijn gekomen.31 Enkele van Gessners bevindingen zijn in de nominatie mijns inziens wat onderbelicht gebleven en ze zijn pas benoemd in de ‘zoveelste alinea’s’ van de tekst. Een voorbeeld hiervan is het slechts terloops noemen van het kloksgewijze draaien van de planeten langs het plafond en de denkbeeldige blik daarop vanuit het zuiden – iets waarmee Eisinga’s planetarium zich onderscheidt van alle andere modellen.32 Dit geldt in mindere mate ook voor de excentrische cirkels in de voorstelling van de planetenbewegingen om zo ovale banen rond de zon te simuleren. Al eerder paste ook Christiaan Huygens deze truc toe, maar de eer dit zonder een instrumentmaker en op basis van een totaal houten loopwerk, op dit grote formaat te realiseren, komt volgens Gessner Eisinga toe. 33

Niettemin kan worden vastgesteld dat juist Gessners onderzoek bijzonder bijdroeg aan de argumentatie van de Nominatie – en dan met name aan de onderbouwing van:

Criterium (i): [It] Represents a masterpiece of human creative genius en

Criterium (iv): [It is] An outstanding example of a technological ensemble which illustrates a significant stage in human history. 34

Drie criteria beheersen uiteindelijk het Nomination Document, nl. (i), (iii) en (iv). Op Criterium (iii) wordt hierna nog kort ingegaan. (Afb. 6)

De positie van Criterium (iii) Anders dan de Criteria (i) en (iv), speelt Criterium (iii): [It] Bears a unique testimony to a living cultural tradition hier geen rol van betekenis bij Gessner. Hoewel genoemd worden de zinsneden ‘providing insight into celestial phenomena, using technology’ en ‘the mechanism has been maintained according to its maker’s instructions’, wordt hierbij niet gerefereerd aan kwaliteiten of waarden die aan het onderzoek van Gessner zijn ontleend.

Een verbazingwekkend punt is intussen dat in Criterium (iii) voorbij wordt gegaan aan een nogal voor de hand liggende ‘unique testimony to a living cultural tradition’, namelijk het planetarium als voeding voor actuele (en historische) fantasieën. De indieners van de nominatie lijken over het hoofd te hebben gezien (of genegeerd te hebben) dat er de laatste decennia op velerlei terreinen inspiratie werd opgedaan uit het hemelplein. En die inspiratie was intenser dan ‘met bewondering - maar meer nog vol onbegrip - naar omhoog kijken’. De initiatiefnemers / site holders lieten hiermee een breed scala aan aspecten van de ‘culturele traditie’ niet doorlopen tot in het nabije verleden en al helemaal niet tot in het heden. Dit komt misschien wel het duidelijkst tot uiting in het vrijwel integraal negeren van het planetarium als inspiratiebron voor (jeugd)literatuur en voor een (burgerlijk en/ of Fries) zelfbewustzijn. Er verschenen de laatste tientallen jaren heel wat op de persoon en het leven van Eisinga en/of op zijn planetarium gebaseerde boeken, verhalen, uitvoeringen en films, die elk op hun eigen wijze bijdroegen aan het levend houden en revitaliseren van zijn culturele erfenis. De expliciete opname van facetten van die ‘levende traditie’ in criterium (iii) van de Nomination File zou het tamelijk ‘fossiele karakter’ van het fysieke object – dus het

planetarium - en van zijn context verder bezield kunnen hebben en er mogelijk een dimensie aan hebben toegevoegd. In de literatuurlijst bij de Nominatie figureren weliswaar twee of drie jeugdboeken, maar die oogst is toch verre van representatief te noemen. De nominatie die nu voorligt, straalt vooral een ‘gestold verleden’ uit, dat de potentie en de kracht – de dynamiek – van de ‘verbeelding’ in het heden buitensluit. Denk in dit verband in het bijzonder ook aan het sterk tot de verbeelding sprekende polshorloge van Christiaan van der Klaauw Astronomical Watches en de bekroning hiervan in 2021. Vanuit deze overwegingen bezien, had de motivering van criterium (iii) veel sterker kunnen zijn. Dit is mijns inziens een gemiste kans en ik acht het niet ondenkbaar dat dit tekort aan ‘actualiteit’ een serieus punt van kritiek wordt voor het World Heritage Committee.

Conclusie

We hebben gezien dat de Nomination File voor erkenning van het Rijksplanetarium Eise Eisinga in Franeker meer dan 12 jaar voorbereiding heeft gevraagd. In die tijd is de bestaande literatuur doorgenomen en becommentarieerd, hebben opmetingen en analyses plaatsgevonden en zijn verschillende culturele spin offs in beeld gebracht. Een aantal hardnekkige mythen rond de bouwer werd ontzenuwd, waaronder het idee dat hij een eenvoudige handwerksman was, met van jongs af een geniale aanleg voor wiskunde en astronomie. De belangrijkste weerslag hiervan is het feit dat Eisinga in de argumenten bij de criteria van de nominatie een gewone burger (ordinary citizen) en een wolfabrikant (wool manufacturer) wordt genoemd, in plaats van het niet goed begrepen - en daardoor mogelijk ietwat stigmatiserende wolkammer (wool-comber).

In dit artikel werd ook duidelijk dat vanaf de samenstelling van de Voorlopige Lijst, in 2010, een weinig consistente route is bewandeld om te komen tot een nominatie. De adviesgroep van 2010 heeft weinig meer informatie ter beschikking gehad (of benut) dan een publieksuitgave en wat opgedane kennis en (wellicht eerdere) ervaringen ter plaatse. Zij liet zich leiden door de verhalen - de mythen – die decennialang de ronde deden over Eise Eisinga en zijn planetarium, zonder zich af te vragen hoe het stond met het waarheidsgehalte. Ze reproduceerde het romantische beeld van de eenvoudige wolkammer en de autodidact

19 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
6 - Het voorkaft van de driedelige Nomination File. Bron: P.D., ministerie OCW, Den Haag, 2021.

7 - De drie panden waarin tegenwoordig het museum is ondergebracht, met rechts het huis De Ooijevaar, met daarin het planetarium.

die in zijn eentje het ‘wiel’ van het zonnestelsel uitvond. Dit simpele beeld bleef bestaan totdat experts in 2015 sceptisch hadden geoordeeld over het concept dat de werelderfgoedkandidaat / site holder einde 2014 aan hen had voorgelegd. In die tussentijd was een belangrijke beleidsverandering doorgevoerd, die onder meer tot gevolg had dat niet de centrale overheid - in de hoedanigheid van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed – aan de touwtjes trok bij het tot stand brengen van werelderfgoednominaties, maar de site holders. Het is één van de verklaringen voor de frictie in de opstelling van het nominatiedossier.

Maar juist vanaf die tijd kwamen nieuwe feiten boven water. Ze hielden onder meer in dat het onwaarschijnlijk is dat Eisinga het planetarium bouwde om bijgelovigen te laten zien dat de conjunctie van planeten, in 1774, zou leiden tot ondergang van de aarde. Verder is er juist toen fysiek onderzoek gedaan aan het planetarium en kwamen verschillende niet eerder opgemerkte, belangrijke feiten aan het licht en werden ook dwarsverbanden met andere mechanieken gelegd. De breedte van het onderzoek is echter nog lang niet groot genoeg, zoals

vooral Gessner laat zien. (Afb. 7)

Mythen zijn ondertussen wel het denken over Eisinga twee eeuwen blijven beheersen. Meerdere keren wordt er ook in de moderne literatuur op gewezen dat de ‘vermeende’ Eisinga het best voldoet aan het romantisch beeld van een eenvoudige handwerksman die een intellectueel staaltje verrichtte door in volstrekte zelfstandigheid een werkend planetarium te construeren. Dit beeld is zo persistent dat er ook gedurende het vorige decennium talrijke verhalen, (jeugd)boeken, films en andere cultuuruitingen op zijn gebaseerd.35 Het is goed denkbaar dat een eventuele werelderfgoedstatus vanaf 2023 opnieuw een Eisingacultus teweeg zal brengen, waarin dezelfde mythen vermoedelijk weer zullen worden rondgepompt. Er zullen altijd wel relicten van de romantische benadering van Eise Eisinga en diens planetarium blijven bestaan, al was het maar omdat veel mensen wíllen geloven in mythen en fantastische verhalen. Denk maar aan het niet uit te roeien bijgeloof rond ‘vallende sterren’ en vooral ook aan de honderden miljoenen hits die het oplevert wanneer je op je computer de term ‘horoscope’ intypt. Kennelijk oefenen planeten en sterrenbeel-

den nog steeds veel invloed uit op het leven van velen – en dit in het bijzonder door alle kostbare tijd en energie die verloren gaat aan hetzelfde soort onzinnig bijgeloof dat in 1774 sommigen tot wanhoop gedreven zou hebben.

Toch: te hopen valt dat erkenning als Unesco-Werelderfgoed komende zomer een feit wordt en dat de ware verhalen rond Eisinga gemeengoed worden – dus: Wahrheit in plaats van Dichtung.

Noten

1 P. Terpstra (1994), Wolken en Stjerren; Roman over Eise Eisinga, 8 e.v., 76, 77, 108 e.v.: Terpstra laat Pytsje onder meer zeggen dat de duivel achter de activiteiten van haar echtgenoot zit: “’ Ik leau net’ sei Pytsje op it lêst, ‘dat dyn wurk duvelskeunst is. Mar der binne wol kweade machten, dêr’t de duvel achter sit.’” Een saillant detail is verder dat hij hevige ruzie tussen beiden laat ontstaan en dat Pytsje enige tijd hun woning verlaat.

2 (https://www.canonvannederland.nl/nl/ eiseeisinga); Adviezen Musea en Kunstinfrastructuur Provincie Fryslân 2021

20 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
Bron: Frits Niemeijer, 2022

– 2024, 28.

3 Een vroeg voorbeeld hiervan is het docudrama Eise Eisinga het fenomeen van Franeker, van Anton Stoelwinder (2004).

4 Van recenter datum zijn nog te noemen: Janny van der Molen, Agave Kruijssen & Els van Egeraat (20202), Over vroeger en nu; Verhalen bij de canon en Arjen Dijkstra (2021), Het Hemelbouwertje [!], alsmede de video https://www.sterrenkijken.nu/eise-eisinga-planetarium/ (2021); https://ontrafel-franeker.nl/ (2018 / 2022)

5 L. Ellerbroek (2020), Die goeie ouwe tijd. In: National Geographic Magazine, nr. 12, 19-21.

6 https://monochrome-watches.com/ christiaan-van-der-klaauw-planetarium-eise-eisinga-limited-edition-price/

7 M. Hulspas (2012), Reuzen van de Lage Landen […], (H. 7); A. Aarsbergen (2021), Geschiedenis van Nederland in 27 plekken, (H. 15); F. Westerman (2021), De kosmische komedie (m.n. 17-30); S.J.J. Vreeling (2022), Eise Eisinga was hier: De afnemende authenticiteit van het Planetarium in Franeker rond 1900. In: Bulletin KNOB, 121(2), 20-33.

8 Voor de volledigheid is het van belang op te merken dat De Vries de bouw van het planetarium als uitvloeisel van voorspellingen van een conjunctie in twijfel trekt: “The birth of Eisinga’s planetarium is often explained by pointing at the peculiar predictions of the Bozum preacher Eelco Alta. The unrest resulting from his prediction of the end of times is offered as explanation for Eisinga’s design: the planetarium would be able to prove Alta wrong. However, this myth relies on the assumption that the average early-modern reader would have little knowledge of the solar system, and could be easily put off-balance by endtime predictions of a lone preacher.” Zie: […] Appendices, 61.

9 De rapportage van de site holders van het planetarium werd niet digitaal teruggevonden en er kan slechts indirect uit worden geciteerd.

10 Bitter en Zoet; Advies van de Expertgroep beoordeling werelderfgoednominaties (maart 2015), 20-24.

11 A. Dijkstra ([2019] / 2021), The Planetarium of Eise Eisinga, 78. In: […] Appendices, 56-95. Hij noemt dit ‘indicative of a not very critical approach.’

12 A. Dijkstra ([2019] / 2021), Idem, 93, 94.

13 A. Dijkstra ([2019] / 2021), Idem, 77, 78. Hier staat: “The spring of 1778 was also the first time that Eisinga tried to reach a large audience. […] It was not only a way to make it known to the world, it was also an explicit invitation to come and see the Planetarium.”; E. Eisinga (1778), De Vriesche koopman […], Voorwoord, [ ong.d.]. Hier staat echter: “[…], en om UE. die eenige lust en vermaak in de Astronomische beweegingen hebt, verders aan te spooren en op te wekken, om de wegen van dat Heemels geselschap [= de banen van de planeten; (FN)] na te vorschen, ten einde nader en uitgebreider kennis te bekoomen, […]. van het Heel-Al”

14 https://whc.unesco.org/document/190976 , 21-23, 29-33.

15 Uitzonderlijk en universeel; Voorlopige Lijst Unesco Werelderfgoed Koninkrijk der Nederlanden 2010, 34. De tekst luidt: “Criterium ii: het planetarium vertegenwoordigt tegelijkertijd een specifieke periode (de Verlichting) en een lange regionale culturele traditie (die van de ‘lekenwetenschap’). De aanzet daartoe werd gegeven door de wiskundige Adriaan Metius (1572-1635), die behalve in het gebruikelijke Latijn ook in het Nederlands onderwijs gaf. Tot zijn leerlingen behoorden niet alleen latere wetenschappers en ingenieurs, maar ook een lange reeks ‘boerenprofessoren’. Eise Eisinga is de beroemdste van deze ‘leken’ en de enige die een technologische erfenis van deze omvang heeft achtergelaten.”

16 A. Dijkstra ([2019] / 2021), Idem, 76.

17 Zie o.m.: A. Dijkstra, S. Gessner (2014), Eisinga’s ceiling; The construction and reception of the largest planetarium of the eighteenth century. Abstract from: 6th International Conference of the European Society for the History of Science, Lisbon, Portugal,

18 S. Gessner ([2020] / 2021), Eisinga’s planetarium: An outstanding astronomical mechanism of the 18th c., 106, 107. In: […] Appendices, 96-151.

19 Nu in Museum Boerhaave. Het tafelmodel werd vervaardigd door de instrumentmaker J. van Ceulen.

20 S. Gessner ([2020] / 2021), Idem, 114125, (cit. 125). Gessner spreekt van ‘walk-in planetaria’.

21 S. Gessner ([2020] / 2021), Idem, 120.

22 S. Gessner ([2020] / 2021), Idem, 140.

23 S. Gessner ([2020] / 2021), Idem, 141.

24 Uitzonderlijk en universeel; […], 33.

25 Criterium (ii), zoals dat in de rapportage verwoord moet zijn geweest luidt: “Het

Eisinga Planetarium is een uitzonderlijk product van het willen begrijpen van de kosmos - een universele wens van de mensheid die zich al sinds de steentijd op allerlei manieren wereldwijd manifesteert. Als karakteristiek voortbrengsel van de Verlichting slaat het Planetarium bruggen tussen verschillende domeinen van kennis, tussen sociale lagen en tussen uiteenlopende ambachten. Het resultaat is een iconisch model van de werking van het zonnestelsel - een model dat aantoonbaar al ruim twee eeuwen in authentieke, werkende staat is, en vrijwel onafgebroken toegankelijk voor het publiek.” Geciteerd uit: Bitter en Zoet; […], 21.

26 Bitter en Zoet; […], 22.

27 Bitter en Zoet; […], 22, 23.

28 Bitter en Zoet; […], 7, 10; zie ook: […] Management Plan, 131.

29 World Heritage Nomination Document I, 89-112 (d.d. 26-01-2022)

30 S. Gessner ([2020] / 2021), Idem, 114120. Het is curieus dat een afbeelding van zijn planetarium in de tweede druk van Van Swindens beschrijving ervan (1824) een ‘noordelijke’ blik op het firmament laat zien.

31 Appendices, 60. Naar aanleiding van een wetenschappelijk colloquium rond het planetarium (januari 2019) is destijds a peer reviewed volume aangekondigd.

32 World Heritage Nomination Document I, 26 [01], 68) (d.d. 26-01-2022)

33 S. Gessner ([2020] / 2021), Idem, 115119. De mate van nauwkeurigheid liet overigens nog wel wat vragen ter beantwoording over.

34 World Heritage Nomination Document I, 67-70 (d.d. 26-01-2022)

35 Met enige regelmaat zijn er op Eisinga en zijn planetarium geïnspireerde hoorspelen, films, musicals, toneelvoorstellingen, e.d. Het zijn er aanzienlijk meer dan de eerdergenoemde. Zie bv.: https://tinyurl.com/y45a9ah4 (1971); https://tinyurl.com/3crjjp57 (1976); https://tinyurl.com/s5vkx55c (1981); https://www.intorno.nl/help/ (2018); https://haldmoed.frl/toneelstukken/ eise-eisinga/ (2018) en https://visvliet. com/2019/09/15/toneelstuk-de-mannenvan-boven/ (2019).

21 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023

Marij Coenen

Redacteur & fotograaf

Inleiding

Wie in Breda langs de Wilhelminasingel rijdt ziet in het park een vreemd bouwwerk staan: een dak op vier robuuste pijlers met iets kleurigs eronder.1 Bij een enkeling zal de structuur herinneringen oproepen aan het enorme baldakijn in de Sint-Pieter van Rome. Niet ten onrechte, want ook in Breda gaat het om een baldakijn dat over een heilige plaats staat, en wel het altaar met de Poolse madonna. En al gaat het om een buitenaltaar, het geheel kreeg de benaming van Poolse kapel (afb. 1).2 Centraal hierin staat het tegeltableau met de icoon van de Poolse madonna die een grote verering kent in het land van herkomst (afb. 3). Op dit tableau speelt zich links bij de schouder van Maria – voor een detail zie afb. 7 (links) – ieder moment van de dag het tafereel af dat we elk jaar met de kerstdagen herdenken: het feest rond de geboorte van een kind. In ons werelddeel is dat iets waar meestal zonder angst naar uitgekeken kan worden: een met alle zorg omringde bevalling, een gezonde baby, doodvermoeide, maar blije ouders en verheugde grootouders en vrienden en een prachtige start van het leven, waarover je in zalige onwetendheid verkeert. In het kerstverhaal liep het allemaal zo simpel niet, want er was geen thuis en ‘geen plaats in de herberg’. Dus beviel de moeder van God in een stal.

Van conceptie tot kerstverhaal

Deze scène is ontelbare malen afgebeeld in de kunst, vanaf de middeleeuwen tot in onze tijd en zo ook op de icoon in de Poolse kapel. Op deze voorstelling van de zwarte Poolse madonna van Częstochowa is niet

Kerstverhaal in de Poolse kapel van Breda

1 - Prentbriefkaart van de Poolse kapel in Breda. Het bouwwerk bestaat uit een baldakijn – van de architecten Alphons Siebers en Wim van Dael – boven het altaar met het tegeltableau van de Poolse madonna in de Poolse kapel van Breda, ontworpen door Jan Gladdines met een natuurstenen lijst van Frans Verhaak (1954).

22 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
Bron: Reliwiki, Job van Nes.

alleen de geboorte van Christus te zien, maar ook het moment waarop het allemaal begon: de annunciatie of de boodschap aan Maria (afb. 7 midden boven). Eigenlijk zou je moeten zeggen, de conceptie van Christus; hoe mooi en verheven de boodschap ook, zonder conceptie geen menswording. En daar ging het tenslotte allemaal om, om de menswording van de verlosser: Et incarnatus est (en hij is vleesgeworden). Wat betreft de geboorte van Christus in de kerstnacht, is het tafereel heel eenvoudig weergegeven, als een miniatuurtje: met enkele lijnen wordt het dak van de stal gesuggereerd, waaronder Maria geknield zit voor het mandje waarin haar zoon ligt. De os en de ezel houden het kind warm. Ze bidt … zou het uit vreugde zijn, of omdat ze dan al denkt aan wat er gebeuren gaat? In haar geval geen zalige onwetendheid, want wat er te wachten staat is eveneens afgebeeld. Tegenover het verhaal van het komende ‘licht der wereld’ staan twee passietaferelen: onder de annunciatie de geseling van Christus (afb. 7 rechtsonder) en boven de geboorte, de bespotting van de koning der Joden (afb. 7 midden onder); begin en einde zijn kruislings verbonden.

Nu zeggen wie wel dat deze voorstellingen op de icoon staan, maar dat klopt niet helemaal. Hij staat in werkelijkheid op de oklad, het jasje van dit oeroude kunstwerk dat bestaat uit edelmetalen (zilver en goud), rijk gekleurde emaillering, parels, edelstenen en halfedelstenen. Voor wie pragmatisch denkt dient zo’n oklad ter bescherming van de icoon. Het kan echter heel goed zijn dat hier de traditie speelt die wil dat de aardse mens heilige objecten altijd bedekt aanraakt. Vanaf de vroegchristelijke kunst tot die in het interbellum wordt dit gebruik in ere gehouden, onder meer door de handen met een doek omwikkeld af te beelden (manus velatae).3 Ondertussen roept de oklad ook herinneringen op aan de vele miraculeuze beelden van moeder en kind die aangekleed worden in prachtige gewaden, verschillend per seizoen of kerkelijke feestdag. De beroemdste in ons land is ongetwijfeld de O.L. Vrouwe van Den Bosch. Dat aankleden, dat bedekken, dat omhullen heeft allemaal te maken met eerbied. Het oertype daarvan is de oudtestamentische tent uit Exodus die de ark van het verbond in het heilige der heilige aan het oog onttrok.4 Bij de Poolse madonna gebeurt dat net niet helemaal, want gelaat en handen van moeder en kind blijven zichtbaar (afb. 3).

23 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
2 - Het altaar met de icoon van de madonna van Częstochowa in de Poolse Kapel te Breda. Herkomst Flickr. Foto: Stadsarchief
Breda-Alex
Does (Flickr, 2010). 3 - Het tegeltableau van de Poolse madonna in de Poolse kapel van Breda, ontworpen door Jan Gladdines (1954). Herkomst Wikimedia Commons. Foto: G. Lanting (2008).

4 - De Poolse madonna met Christuskind zonder de oklad, wordt toegeschreven aan Sint Lucas, maar dateert vrijwel zeker uit de veertiende eeuw. De icoon bevindt zich sinds 1384 in Częstochowa in het klooster op de Jasna Góra.

Terugblik

De madonna van Częstochowa is nog altijd een voorwerp van intense devotie in Polen. Zoals gebruikelijk bij dit soort cultus objecten telt de icoon materieel veel minder jaren dan in de verhalen. De epische ouderdom is aanmerkelijk hoger dan de fysieke. Dat maakt dit soort wonderdadige beeltenissen ook zo fascinerend. Feit en fictie lopen voortdurend door elkaar. Dat begint al met de toeschrijving van de schildering aan de apostel Lucas die volgens een zesde-eeuwse overlevering als eerste Maria met kind geschilderd zou hebben. Apart genoeg is dit fictieve feit afgeleid van de informatieve omschrijving van Christus’ jeugd in het evangelie van Lucas: hij zou als eerste oral history hebben bedreven, want al die details zou hij van Maria zelf gehoord hebben, terwijl zij voor hem poseerde (afb. 6).5

Als het object van alle legendevorming wordt ontdaan, kan het niet ouder zijn dan de twaalfde eeuw, vanwege het motief van

5 - De icoon van de Poolse madonna met Jezus in haar oklad in de kloosterkerk op de Jasna Góra te Częstochowa.

de Franse lelie op het gewaad van Maria (afb. 4). Hoe dan ook gaat de meer concrete geschiedenis van de icoon niet verder terug dan 1384, het jaar dat ze in de kloosterkerk van Jasna Góra in Częstochowa geplaatst werd. Op basis van verschillende soorten onderzoek houdt men het er tegenwoordig op dat het kunstwerk niet ouder is dan veertiende-eeuws. Een complicerende factor voor de datering is de overschildering in 1434, waarbij men – naar verluidt – dicht bij het origineel is gebleven. Vele oorlogen en bezettingen later groeide de afbeelding met littekens en al uit tot een ander soort icoon: ze werd beschouwd als de ‘koningin van Polen’, symbool van de natie. Zo kwam ze terecht in Breda, de meest Poolse stad van Nederland. Waarom dat een verdiend etiket is, wordt verteld op erfgoedweb Breda:

‘Omdat de Poolse regering [in 1939] weigerde te capituleren voor de nazi’s, weken de meeste zittende leden van de Poolse regering en legerleiding uit naar West-Eu-

ropa, met name naar Groot-Brittannië. Daar werden gedeserteerde Poolse militairen, emigrantenzoons, vluchtelingen uit Russische werkkampen en mannen uit het Afrika-corps van de Duitse generaal Romme, klaargestoomd voor de geallieerde strijd tegen de nazi’s. Zij vormden legereenheden. De divisie onder leiding van generaal Stanislav Maczek werd opgeleid en getraind in Schotland. Op 6 juni 1944 landde de Eerste Poolse pantserdivisie, onder commando van Maczek, tijdens de geallieerde invasie in Normandië. Na omzwervingen verdreven ze, met Canadese divisies, de Duitse bezetters uit Breda en omgeving. Officieel werd Breda op 29 oktober 1944 bevrijd’.7

Dit wapenfeit heeft in Breda geleid tot een aparte collectie oorlogsmonumenten, waaronder de Poolse kapel die werd opgericht in het internationale Mariajaar 1954. Bevrijding en devotie werden in één gedenkteken verenigd. Hoe sterk men dit beleefde, blijkt wel uit de keuze voor een buitenkapel, waar-

24 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
Bron:
Wikimedia Commons (fotograaf en datum onbekend).
Foto: Dennis Jarvis (Flickr, 2016).

door grote bijeenkomsten in het omliggende park mogelijk werden. Typologisch werd gekozen voor de baldakijnvorm uit eerbied voor de icoon. Hiermee is de traditie aangehouden waarbij een heilige plaats door een ciborium of baldakijn wordt gemarkeerd, zoals het eerdergenoemde voorbeeld van de Sint-Pieter te Rome. Opnieuw valt dit iconografisch te herleiden tot de oudtestamentische tent over de ark van het verbond: het baldakijn vormt als het ware een versteende tent.8 Centraal hieronder staat het altaar met de Poolse madonna, waarvan het ontwerp door kunstenaar Jan Gladdines is afgestemd op de hierboven besproken icoon.

Kopie of interpretatie

Al bij al is in de Poolse kapel met de madonna van Częstochowa hetzelfde gebeurd als met talloze andere ‘kopieën’ van iconen: de uitbeelding werd verbijzonderd, waardoor niet langer sprake is van letterlijke reproductie, maar van een doelgerichte volkskunstige of artistieke interpretatie. In dit geval wordt ietwat paradoxaal een extra ‘metabolisch’ vernis aangebracht door twee fysieke lagen te versmelten: in het origineel gaat het om een geschilderde icoon die in een kostbare oklad is gehuld van edelmetaal en edelstenen, bij het gedenkteken zijn beide als één geheel weergegeven in tegelvorm, waarbij de voorstelling in gebakken materiaal een metabolische verwijzing vormt naar het hout, de tempera, het goud en de edelstenen. Er heeft dus een stofwisseling plaatsgevonden, waarbij het ene materiaal het andere representeert. Ook hierdoor ontstaat vanuit het origineel een nieuw, zelfstandig kunstwerk. Dat wordt nog eens versterkt doordat Gladdines vanuit de interbellumvisie op de relatie tussen gotiek, barok en expressionisme de scènes op het jasje enige barokke zwier heeft gegeven. Anno 1954 was de nieuwe barok voor dit type monumentale kunst nog altijd een geaccepteerde stijl.9

Keren we terug naar de kerstscène, waar een apart detail opvalt: dat is de haas die langs het kind wegschiet. Hij blijkt achtervolgd te worden door de arend, terwijl boven de stal een duif verschrikt opvliegt! Het bijzondere is dat het hier om details gaat, die op het origineel niet voorkomen, maar wel op verschillende – ongedateerde – devotieprentjes. Ook op de geschilderde icoon in de Laurentiuskerk van het Ginneken zijn ze te zien. Dat Gladdines deze dieren heeft

toegevoegd, omdat hij een speciaal op de situatie toegesneden ontwerp voor Breda wilde maken, is heel goed mogelijk. Maar op dit moment staat dat niet vast! Het is wel apart, dit jagende stel bij het vredige tafereeltje rond de kerststal. En vreemd genoeg kom je ze ook tegen bij de annunciatie (afb. 7 midden boven). Het ligt voor de hand dat de Poolse adelaar is afgebeeld als symbool van het volk dat zich niet neerlegde bij de Duitse bezetting in 1939. De haas gold in de middeleeuwen als symbool van wedergeboorte en verrijzenis, maar tevens werd het als oudtestamentisch onrein dier geassocieerd met de duivel. De duif tenslotte vertegenwoordigt de heilige Geest wiens Goddelijke licht de conceptie van Christus bij Maria veroorzaakte, verbeeld in de

annunciatie.10 Hoe dit drietal in termen van de kerstboodschap geïnterpreteerd kan worden bij dit bevrijdingsmonument, laat zich raden.

Er is nog een toevoeging die de rijke iconografie van de miniaturen rond de Poolse madonna versterkt. Anders dan op het origineel staat rechts bij de schouder van Jezus de heilige Barbara met haar attributen: de palmtak als martelares en de toren waarin ze opgesloten werd. Ze geldt onder meer als patrones van de vestingbouw (toren) en de krijgsmacht (afb. 7 rechts boven).11 Je zou kunnen zeggen dat het rondzong in Breda, want ook elders in de stad vinden we de Poolse adelaar, de krijgsmacht en de Poolse madonna terug; en wel in de kapel van Sint

6 - Van verschillende iconen met madonna en kind wil de overlevering dat Sint Lucas ze geschilderd zou hebben. Een van de meest bekende is O.L. Vrouwe van Altijddurende Bijstand, maar ook de Poolse madonna behoort tot deze groep. Dit schilderen zelf was een populair thema in de middeleeuwse kunst, met als een van de meest beroemde voorbeelden dit werk van Rogier van der Weijden (circa 1435) in de Alte Pinakothek te München.

25 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
Foto: Jean Louis Mazieres (Flickr, 2014).

7 - Links het kerstverhaal op het tegeltableau van de Poolse madonna in de Poolse kapel van Breda, ontworpen door Jan Gladdines (1954). Midden boven is de annunciatie te zien met daarnaast Barbara als patrones van de artillerie. Zij komt op de originele oklad niet voor. Midden onder de bespotting van Christus en rechts daarvan de geseling. Herkomst: Wikimedia Commons.

Joost, in een van de glazen van Gisèle van Waterschoot van der Gracht over de bevrijding van Breda (1946-1947) (afb. 8). Ging het bij deze ruimte om een herdenkingsmonument van de bisschop van Breda, het baldakijn met de icoon werd, zoals gezegd, in het internationale Mariajaar 1954 door de bevolking van Breda geschonken aan haar bevrijders, die ze in het glas in lood van Gisèle met groot gejuich ontvangen.12 Lest we forget …

Naschrift

Dit artikel is gebaseerd op het project #KunstinBreda (zie noot 1) dat we in 20162017 samen met Marjanne Statema uitgevoerd hebben. Het vormt een bewerking van het gelijknamige item in de rubriek #Kerkverhalen van ifthenisnow.eu, dat ook op onze website staat, en wel onder deze link: VanHH.org/?p=10509.

Dit artikel kan geciteerd worden als: Hubar, Bernadette van Hellenberg en Marij Coenen. ‘Kerstverhaal in de Poolse kapel van Breda’. Vitruvius, onafhankelijk vakblad voor erfgoedprofessionals 16 (2022): 22-27.

Alle foto’s in dit artikel vallen onder de Creative Commons licentie, deels (CC BY-NCSA en deels BY-SA, dus onder voorbehoud van naamsvermelding (BY) en/of geen commercieel gebruik (NC) en toestemming om verder te delen (SA). Uitzondering is de foto van Marjanne Statema.

Woon je in Breda of ben je er tijdens een uitstapje, ga dan eens kijken bij de Poolse kapel. Voer Claudius Prinsenlaan in, in Google maps en je komt er vanzelf.

Bronnenlijst

- ‘Breda, Claudius Prinsenlaan - Kapel

O.L. Vrouw van Czestochowa - Reliwiki’, 2021. https://reliwiki.nl/index. php/Breda,_Claudius_Prinsenlaan_-_ Kapel_O.L._Vrouw_van_Czestochowa.

- ‘Poolse Breda’, 24 januari 2009. https:// web.archive.org/web/20090124064138/ http://polonia-breda.nl/nl/weetjes/ poolse-breda.

- ‘Poolse Kapel’. In Wikipedia, 22 oktober 2015. http://bit.ly/2oFrGhl.

- ‘Zwarte Madonna van Częstochowa’. In Wikipedia, 7 juli 2022. https://nl.wiki pedia.org/w/index.php?title=Zwarte _Madonna_van_Cz%C4%99stochowa &oldid=62406357.

- “Bevrijding Breda door de Polen”. Erfgoedweb Breda, z.j. http://bit. ly/2D2asyN-Breda.

- Akker s.j, van den, Dries. ‘Barbara van Nicomedië met Juliana’. Heiligen.net, z.j. http://www.heiligen.net/heiligen

26 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
bvhh.nu
Foto’s:
G. Lanting (2008). Collage
2017.

8 - Gisèle van Waterschoot van der Gracht, het glas met als thema de bevrijding van Breda door de Poolse divisie onder leiding van generaal Stanislav Maczek op 29 oktober 1944 (1946-1947). De rol van de Poolse Madonna als nationaal symbool komt tot uitdrukking in de banier linksboven met haar beeltenis op een groen veld.

/12/04/12-04-0306-barbara.php.

- Akker s.j, van den, Dries. ‘Lukas Evangelist’. Heiligen.net, 2009. https://www.heiligen.net/heiligen /10/18/10-18-0100-lukas.php.

- Hubar, Bernadette van Hellenberg, en Lostagain.nl. ‘Register van het boek “De nieuwe Bavo te Haarlem” | VanHH.org’. VanHellenbergHubar.org, 2016. http:// www.VanHH.org/?p=8715.

- Hubar, Bernadette van Hellenberg, en Lostagain.nl. ‘Toegangen op “De genade van de steiger”’. VanHellenbergHubar.org (blog), 2013, 2019. http://www. VanHH.org/?p=3546.

- Hubar, Bernadette van Hellenberg, en Marij Coenen. ‘De Ark van het Verbond en de ‘spolia Ægyptiorum’. Vitruvius, onafhankelijk vakblad voor erfgoedprofessionals 13 (2020): 20–23. http://bit.ly/ Bernadette2all-Vitruvius.

- Hubar, Bernadette van Hellenberg,

Jojanneke Post (Davique Sierschilderwerken), en Marij Coenen. Tussen Gabriel en Michael: de schilderingen naar Kees Dunselman in de Laurentius & Elisabeth Kathedraal te Rotterdam: achtergronden, betekenis & techniek. Rotterdam: HH. Laurentius & Elisabethparochie, 2018. www.VanHH. org/?p=10658.

- Hubar, Bernadette van Hellenberg. #KunstinBreda | Religieuze kunst, Waardestellingen van uitmonsteringen en clusters. Ohé en Laak: VanHH.org, 2017, pp. 184-187.

- Iconclass. ‘41D2251 (English) | Manus velatae (hands covered with a cloth)’, z.j. https://iconclass.org/41D2251.

- IsGeschiedenis. ‘De oorsprong van de paashaas’, 16 april 2019. https://isgeschiedenis.nl/nieuws/ de-oorsprong-van-de-paashaas.

- Kreidler, Marc. ‘The Black Madon-

na: A Folkloristic and Iconographic Investigation | Skeptical Inquirer’, 1 september 2015. https://skepticalinquirer.org/2015/09/the-black-madonna-afolkloristic-and-iconographic-investi gation.

- Timmers, J. J. M. Christelijke symboliek en iconografie. 2e herz. druk. Bussum: Fibula-Van Dishoeck, 1974.

Noten

1 Van mei 2016 tot mei 2017 hebben we gewerkt aan het project #KunstinBreda, in welk verband we ook over de Poolse kapel een waardestelling hebben geschreven. Zie daarvoor: Hubar, #KunstinBreda | Religieuze kunst (2017), pp. 184-187. Hierin hebben we abusievelijk de scene van de geseling van Christus verward met de verzoeking in de woestijn.

2 ‘Poolse Kapel’, Wikipedia (2015). De tekst is dringend aan herziening toe!

3 Hubar e.a., Tussen Gabriel en Michael (2018). Iconclass. ‘41D2251 (English) | Manus velatae’.

4 Zie daarover ons artikel Vitruvius: Hubar e.a., De Ark van het Verbond en de ‘spolia Ægyptiorum (2020).

5 Timmers, Christelijke symboliek en iconografie (1974), pp. 55-56. Van den Akker, ‘Lukas Evangelist’ (2009).

6 Kreidler, ‘The Black Madonna: A Folkloristic and Iconographic Investigation (2015). ‘Zwarte Madonna van Częstochowa’, Wikipedia (2022). Voor de Franse lelie zie #noot 9.

7 ‘Bevrijding Breda door de Polen’, Erfgoedweb Breda, z.j. Erfgoedweb wordt onderhouden door de gemeentelijke erfgoedsector van Breda.

8 Hubar e.a., De Ark van het Verbond en de ‘spolia Ægyptiorum (2020).

9 Voor zaken als metabolisme in de kunst, de Franse lelie (onder lelie), gotiek-barok-expressionisme, de nieuwe barok, het baldakijn en de ark van het verbond, zie Hubar, ‘Toegangen op “De genade van de steiger”’ (2013, 2019) en Hubar e.a., ‘Register van het boek “De nieuwe Bavo te Haarlem’ (2016).

10 IsGeschiedenis, ‘De oorsprong van de paashaas’ (2019).

11 Van den Akker, ‘Barbara van Nicomedië met Juliana’ (z.j.).

12 Hubar, #Kunst in Breda, zoekterm Sint Joostkapel.

27 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
Foto: Marjanne Statema (2014).

De Sterctenbouwing is online onder meer raadpleegbaar via ( https://tinyurl.com/3ywj8zbf ) Een uitgebreid becommentarieerde versie inclusief een Engelse vertaling uit 1604 kan worden gevonden via ( https://tinyurl.com/ytjfr3zr ), (= PDF van de boekuitgave: W.H. Schukking (ed.) (1964), The principal works of Simon Stevin, Vol. IV, The art of war, pp. 39-241.

We kennen allemaal wel literatuur waarin historische vestingwerken een rol spelen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan over de antieke periode – met in ons land als bekende voorbeelden de forten uit de Romeinse tijd – en ook over burchten. Het begrip burcht is de laatste tijd nogal verdrongen door het alternatief ‘kasteel’. Een wezenlijk onderscheid bestaat niet, maar als er al verschil gemaakt moet worden, dan omvat het kasteel een breder palet van bouwwerken dan de burcht. Een burcht was – net als een fort - per definitie bedoeld als een verdedigbaar object, maar mettertijd leidde ‘verdunning’ – letterlijk (van het muurwerk) en figuurlijk (door statusverandering) - ertoe dat ook talrijke, alleen maar ‘voorname huizen’ als kasteel werden bestempeld. Zo is het middeleeuwse kasteel Doorwerth eigenlijk burcht Doorwerth, terwijl het 18de-eeuwse kasteel Groeneveld in Baarn feitelijk een buitenplaats is. Het begrip vesting heeft wel in alle gevallen een betekenis die verdedigbaarheid van een bouwwerk, een terrein of een zone aanduidt. Gewoonlijk gaat het daarbij om een systeem van verdedigingswerken die zijn ingericht om die defensieve functie (tezamen) te effectueren. Denk aan muren en/of wallen rondom een stad, aan forten(stelsels) of aan linies met schansen en diverse grond- en waterwerken. Misschien wel de bekendste vestingbouwer van Nederland was Menno van Coehoorn (1641-1704), dit vooral omdat hij – samen met Stadhouder Willem III - weerstand bood aan de opdringerige Franse Koning Lodewijk XIV. Maar Van Coehoorn, die voor de praktische en theoretische vestingbouw grote betekenis had, kende vele voorgangers.

De Sterctenbouwing

HERLEZER Rolf Wisseling

UITGAVE

François van Ravelenghien, Leiden, 1594 / [Amsterdam, 1624]

DETAILS

8 + 91 blz., met afb. in zw/w PRIJS

Alleen antiquarisch te koop – zeer zeldzaam

Een integrale en kort becommentarieerde transcriptie van een niet nader geïdentificeerde uitgave is te vinden via ( https://adcs.home.xs4all.nl/stevin/stercten/index.html )

De ontwikkeling van ‘moderne’ vestingwerken kwam in de tweede helft van de 16 de eeuw in een stroomversnelling. Dit was enerzijds een gevolg van de opkomst van zwaarder geschut, dat krachtig genoeg was om bressen te forceren in middeleeuwse bakstenen muurwerken, die vervolgens bestormd konden worden. Het was anderzijds te danken (?) aan opeenvolgende wetenschappelijk gefundeerde antwoorden op dit groeiende probleem. Frontale aanvallen op muurwerken moesten zoveel mogelijk worden voorkomen en juist in de eerste decennia van de Tachtigjarige Oorlog zijn daarom nieuwe verdedigingswerken tot stand gebracht, vooral aan Spaanse, maar iets later ook aan (Noord-)Nederlandse kant. Adriaan Anthoniszoon (1541-1620) was een van de belangrijkste ontwerpers van Nederlandse stedelijke vestingwerken – hij zou meer of minder betrokken zijn geweest bij de versterking van enige tientallen steden en forten. Toch is zijn naam veel minder bekend dan die van zijn tijdgenoot Simon Stevin (1548-1620). Beiden hadden hun wortels in de toenmalige Zuidelijke Nederlanden. Terwijl Anthoniszoon destijds als man van de praktijk bekend stond en hij als zodanig veel ontwerpen voor specifieke vestingen naliet, pakte Stevin de zaak sterk theoretisch aan. Hij produceerde – naast een aanzienlijk aantal andere boeken en manuscripten – als militair geschrift onder meer De Sterctenbouwing, een papieren handleiding voor de constructie van (stedelijke) vestingen en verdedigingswerken. Er zijn echter amper fysieke bewijzen van zijn bemoeienissen bij de concrete bouw van vestingen bekend. Vermoedelijk beschouwden tijdgenoten ze als te duur in aanleg. (Afb. 1)

28 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023 EZELSOREN KLASSIEKERS MET

Met De Sterctenbouwing voorzag Stevin in de behoefte aan een in onze landstaal geschreven boek dat een rol zou kunnen spelen in de op een keerpunt geraakte Tachtigjarige Oorlog, maar dat ook bij de expansieve ambities van de Oost- en West-Indische Compagnieën betekenis zou krijgen. Kort na verschijnen bleek dat het gebruikt zou gaan worden aan de zogenoemde (Neder)Duytsche Mathematique , een in 1600 op initiatief van Prins Maurits - en inhoudelijk door Simon Stevingestichte ingenieursopleiding die was verbonden aan de 25 jaar eerder opgerichte Leidse Universiteit. De Duytsche Mathematique kreeg zo grote betekenis voor verschillende facetten van de Hollandse / Nederlandse Gouden Eeuw, omdat voor het eerst kennis en wetenschappen in gedrukte vorm (ook) in de eigen taal verspreid en bedreven konden worden. En dus niet meer (vrijwel) uitsluitend via het Latijn. Voor wat het onderwerp van De Sterctenbouwin g aangaat, lagen de zaken overigens genuanceerder: in verschillende Europese vorstendommen waren in de loop van de 16 de eeuw al boeken over de krijgskunde in eigen landstalen verschenen en Simon Stevin liep hierin dus zeker niet voorop. Dat is ook duidelijk te merken: om aan te sluiten bij de bestaande literatuur nam hij vaak vertalingen en equivalenten van termen die hij elders had aangetroffen over in (de kantlijn van) zijn tekst. Stevin nam de zaken vanaf het begin systematisch aan: zo bevat het Cortbegrip (=

VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023 EZELSOREN KLASSIEKERS MET 29

leeswijzer) een schema van de gelaagde opbouw van zijn boek. In het eerste hoofdstuk definieert en beschrijft Stevin niet minder dan 21 termen en begrippen uit de vestingbouwkunde, waarbij hij neologismen niet schuwt. Het misschien wel aardigste voorbeeld hiervan is de vervanging van het Franse en Italiaanse casemattes door moortcuylen . Verder is het van belang op te merken dat Stevin uitdrukkelijk aarden wallen als vestingonderdelen noemt: “Wallen sijn de eerde dammen tusschen twee bolwercken ligghende, […]. Ende hoe wel men alle eerde dammen of hooghden int ghemeen wallen mach heeten, doch wort dese naem hier wat eygentlicker ghenomen. ”

Aardwerken waren veel minder kwetsbaar voor kanonvuur dan metselwerk en ze waren ook sneller en gemakkelijker op te werpen of te herstellen. (Afb. 2)

Het tweede hoofdstuk betreft de voorbereiding van de aanleg van een zeshoekige sterkte, een ideale of zogenoemde ‘volcommen sterckte ’ . Al in de eerste alinea adviseert Stevin - voorafgaand aan de aanleg - een ontwerp te maken, om te voorkomen dat men tijdens het werk dure aanpassingen moet doen vanwege de plaatselijke omstandigheden. Hiertoe beveelt hij aan eerst een papieren plan te maken en dit ontwerp dan in klei, was, hout of enig ander materiaal op schaal uit te voeren. De terreinomstandigheden bepalen in belangrijke mate met welke problemen rekening moet worden gehouden (zoals: ligging aan een rivier, aan zee, in een moeras, in een vlakte of juist bij een hoogte) en hoe zo’n vesting er in verband hiermee uiteindelijk uit zal gaan zien. Stevin beschrijft de aanleg van een (standaard)vesting met zes gelijke zijden van 1000 Delftse voeten (= 314 m). Andere maten van de vestingonderdelen geeft hij op een vergelijkbare manier, zodat bijvoorbeeld de (hoofd)poort een doorgangswijdte dient te hebben van 10 voeten. Dat toentertijd niet overal dezelfde maten werden gehanteerd, ervoer Stevin als een probleem omdat het niet slechts om relatieve waarden ging, maar – zoals we zagen - ook om de absolute wijdten van doorgangen en bijvoorbeeld ook om dikten van metselwerken – deze laatste al dan

niet in relatie tot een te hanteren baksteenformaat. Hij voorzag hierin door de verhoudingen van lengtematen door middel van streepjes in een figuur ( ‘form’ ) weer te geven, wat omrekening mogelijk maakte (pp. 40-42). Ook andere facetten van zijn verhandeling heeft hij ruim voorzien van dergelijke formen , die in latere boeken en artikelen af en toe zijn gebruikt als illustratiemateriaal. Toch is zijn tekenwerk tamelijk weinig gebruikt wanneer het ging om de schematische weergave van ‘ideale’ vestingsteden volgens het zogenoemde Oud-Nederlands vestingstelsel, waarvan hij de voornaamste theoreticus was. Dit stelsel liet de oude praktijk van gemetselde stadsmuren met torens, rondelen en grachten achter zich, om over te gaan op een minder kwetsbaar systeem met aarden - en waar nodig - gemetselde en aangeaarde wallen, voorzien van bastions met kazematten en daar bovenop van zogenoemde katten (= hoge, aarden opstelplaatsen voor zwaar geschut; zie afb. 4) en verder van droge en/of natte grachten, van bedeckte weghen , enz. Kortom een breed scala aan elementen en structuren. Voor het uitzetten van een papieren ontwerp in het veld bespreekt Stevin twee mogelijkheden. De voor in het veld meest praktische hiervan vergt twee koorden van 1000 voet lengte en een zo nauwkeurig mogelijke schatting waarmee ze vanuit één punt onder een hoek van circa 60 graden (= 1/6 cirkel) ten opzichte van elkaar, met stokken in de grond worden vastgezet. Zijn hiermede de eindpunten van de twee koorden gemarkeerd, dan moet vanuit het beoogde midden van de vesting ditzelfde kunstje nog vijf keer worden herhaald. Vervolgens kunnen de paaltjes die zo keer op keer gedrieën in elkaars verlengde moeten liggen, waar nodig nog wat worden gecorrigeerd, waarop de hoofdvorm van de vesting gereed is. Hierna dienen naar believen bastions en andere onderdelen in het veld te worden uitgezet en kan het graven en ophogen een aanvang nemen. Het is allemaal beschreven in het eerste gedeelte van hoofdstuk drie (m.n. pp. 27 e.v.) Het tweede deel ervan heeft betrekking op het opwerpen van wallen en het funderen en opmetselen van bolwerken, borstweringen, beschoeiingen van (natte) grachten, enz. Het vrij korte, vierde hoofdstuk is gewijd aan het ontwerpen van meer ingewikkelde plattegronden, zoals die van vijf-, zeven- en tienhoekige vestingen. In het vijfde hoofdstuk behandelt Stevin de kwetsbaarheid van frontale muren en metselwerken en breekt hij een lans voor scherpe en plompe (= stompe) hoeken bij de constructie van bolwerken en bastions. In hun simpelste uitvoering staan deze als halve vierkanten (= driehoeken) dwars op de (zes) hoeken van de hoofdvorm van een vesting, maar Stevin propageert de mogelijke toepassing van gedekt flankerend (strijk)vuur vanuit voor de vijand onzichtbare schietgaten in de zijgevels van de bastions. Dit vergt meer ingewikkelde plattegronden – in de praktijk gewoonlijk veelhoeken. (Afb. 3)

30 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023 EZELSOREN KLASSIEKERS MET

Het zesde en het zevende hoofdstuk zijn daarna nogal vreemde eenden in de bijt omdat ze de discussie openen over niet minder dan 17, respectievelijk 12, ten dele eerder al behandelde of genoemde onderwerpen. Onder de nieuwe punten die Stevin in hoofdstuk zes aansnijdt, is de aanleg van zogenoemde ravelijnen misschien wel het opmerkelijkst. Hij noemt ravelijnen ook wel ‘afghescheyden bolwercken’ ; ze zijn bestemd voor de bescherming van de wallen of courtines . (pp. 50, 51) Hij had er echter niet veel mee op, want Stevin schrijft onder meer: “In somme, alsoomen ghemerckt heeft het meeste voordeel in afghescheyden bolwercken niet te wesen, sy worden tot ettelicke plaetsen verandert, ende als ghemeene bolwercken ande gordine [= courtines] ghewrocht: Volghende welcke meyning, wy [en] hebbense als by verkiesinghe ande volcommen sterckten niet willen oirdenen: Doch daermen hem na [de] gheleghentheyt der plaets moet voughen, macht sijn bescheyt hebben.” Voorts zijn er onder meer discussies over poorten, ‘heymelicke uytganghen’ en kazematten. Hoofdstuk zeven heeft vooral betrekking op de verschillen in terreinomstandigheden en landschap waarin vestingen (kunnen) voorkomen en op de uitvoering van onderdelen die daarop een antwoord (zouden kunnen) zijn. Tot de besproken varianten behoren vestingen die aan of zelfs in zee liggen en ook vestingen die in moerassen tot stand zijn of worden gebracht. ‘ Voordeelen en achterdeelen ’ [= nadelen] van hun situering passeren hier bij alle genoemde varianten de revue. Stevin noemt bijvoorbeeld voor vestingen in moerassige gebieden als gunstige factoren dat ze sterk zijn (daar ze) van geen enkele zijde benaderd kunnen worden en (verder ook omdat ze) geen zware bolwerken, wallen of katten behoeven. Als eerste van vier nadelen vermeldt hij echter dat “sy costen veel van bouwen, om dat de eerde wijt moet ghehaelt sijn, ende datter quade grondt is.” (p. 89) Tot slot valt op te merken dat hij vele van de genoemde voor- en nadelen vergezeld laat gaan van voorbeelden – met of zonder afbeelding. (Afb. 4)

Terugblikkend kan over Stevins De Sterctenbouwing worden gezegd dat hij een belangrijk werk schreef, dat in de 17 de eeuw voor het onderricht in de vestingbouwkunde aan de Leidse universiteit van niet te onderschatten betekenis is geweest. Schukking schreef bijvoorbeeld dat zijn ontwerpen gewaardeerd werden door Prins Maurits, samen met wie hij aan de basis stond van de Duytsche Mathematique . Maar hij schreef ook dat ze veel te duur waren om op grote schaal te worden gerealiseerd: daardoor heeft Stevin – anders dan enige tijdgenoten en leerlingen - zelf weinig materiële / ruimtelijke sporen in het veld nagelaten. Misschien is dat mede te wijten aan het feit dat juist hij weinig moest hebben van de toepassing van ravelijnen – die samen met andere typen van buitenwerken – juist de trend werden in de

loop van de 17 de eeuw. Menno van Coehoorn voerde dit in de laatste decennia van de eeuw nog verder op toen hij voorbij de buitenwerken ook nog voorwerken in zijn vestingprogramma’s opnam. Toch kan – met de auteur van https://adcs.home.xs4all.nl/stevin/stercten/ – worden gezegd: “Ook wie weinig affiniteit heeft met militaire zaken kan in De Sterctenbouwing verrassend veel interessants vinden: taalgebruik en etymologie, historische gegevens, theorie in praktijk, laconieke logica, met een rustige uitleg van argumenten en afgewogen conclusies, en ook nog een lesje fysische geografie.” Reden genoeg om - wanneer dat, om wat voor reden dan ook, eens te pas komt – er eens een blik in te werpen, lijkt me. n

VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023 EZELSOREN KLASSIEKERS MET 31

Historische wateratlas NL. De drijvende kracht van Nederland.

AUTEUR

M. Berendse, P. Brood

UITGAVE WBooks

RECENSENT

Frits Niemeijer

Westelijk

krachtdrijvende

DETAILS

Hardcover, 224 pagina’s, honderden kaarten en foto’s in kleur en zw/w, korte biografieën, literatuur, register. ISBN 978-94-6258-507-2; NUR 680, 693. PRIJS € 39,95

Noord-Brabant zal voor velen niet de eerste regio zijn waaraan ze denken wanneer landaanwinning ter tafel komt. Maar dat is onterecht, want nadat er grote oppervlakken veen waren vergraven en verstookt voor huisbrand, voor allerlei vormen van nijverheid of voor zoutproductie kregen de zee en rivieren vrij spel in dit aan het zuidwestelijk Deltagebied grenzende land. Overstromingen waren het onvermijdelijke gevolg en gedurende vaak vele tientallen jaren stonden uitgestrekte landstreken permanent of - afhankelijk van de getijden - met regelmaat onder water. Het was niet alleen de bekende Allerheiligenvloed van 1421 die hiervoor als ‘schuldige’ kan worden aangewezen – nee, het was in de eerste plaats de mens zelf, die het water de kans had gegeven. Afgravingen tot aan de dijkvoet, verwaarlozing van de waterkeringen en politieke strubbelingen lagen eraan ten grondslag. Maar opeenvolgende (her)bedijkingen van talloze op- en aanwassen en mondingen van riviertjes leidden in de loop van de 16de tot en met de 17de eeuw tot een bont palet van poldertjes tussen Geertruidenberg en Tholen. Het is één van de kort vertelde verhalen over de Nederlandse watergeschiedenis die in deze atlas op toegankelijke wijze verteld worden.

Fraaie boekuitgaven van kaarten en (gedeelten van) historische atlassen verschijnen aan de lopende band. Kennelijk bestaat er een flinke markt voor want je ziet ze zelden in de ramsj. De prijs is vaak niet gering – 50 tot meer dan 100 € is geen zeldzaamheid – maar ze vinden hun weg naar liefhebbers. Wie dat zijn, weet ik niet, maar het moeten haast wel mensen zijn als ik: om me heen zie er tientallen. Ik denk dat het vaak fraaie, maar voor veruit de meesten van ons onbetaalbare of unieke beeldmateriaal zo tot de verbeelding spreekt, dat een atlas meer of minder er niet toe doet. Er komt bij dat het schitterende cadeaus kunnen zijn – ook voor niet vakmatig geïnteresseerden. Je kunt er immers eindeloos in bladeren en kijken en steeds nieuwe details ontdekken.

Enige kennis van zaken helpt hierbij wel, maar dat geldt voor veel: hoe meer je ervan weet, hoe interessanter het wordt. En dat is geen contradictie. Juist niet in deze uitgave, die met veel beeldmateriaal - maar relatief weinig tekst - de lezer verbaasd doet staan, nieuwsgierig maakt en kan aansporen zich wat verder in de materie te verdiepen. In hun Inleiding van de Historische Wateratlas NL weten de beide auteurs de lezer al flink te prikkelen door hem/haar op de eeuwige wisselwerking en strijd tussen water en land in het mondingsgebied van een aantal grote Europese rivieren te wijzen. Dat via de monden van deze rivieren de zee toegang kon én kan krijgen tot het land, leerde en leer je – als het goed is –al in het basisonderwijs. Het verhaal lijkt simpel, maar wanneer bijvoorbeeld ijstijden, (moderne) klimaatfactoren, vervening, droogmakerijen, permanente daling van het landoppervlak en de mens als ‘geologische factor’ in beeld komen, dan blijkt er toch wel eens een hiaat in onze kennis te zitten. En die lacune kan tot gevolg hebben dat de verwachtingen van het menselijk vernuft – vrij te vertalen als ‘optimisme’ – te hoog gespannen zijn. Terwijl de auteurs de lezer meer dan 200 bladzijden op sleeptouw nemen in hun voorbeelden van al die successen in ons watermanagement, vergeten ze nooit de precaire positie van ons land te tonen. Ze noemen technisch vernuft, aanpassingsvermogen en organisatietalent tezamen de ‘drijvende kracht’ van Nederland. Iets verderop haken ze evenwel aan op – wat de geograaf A.A. Beekman (1854-1947) ooit noemde – de ‘eigenaardige toestand’ van de lage delen van ons land en stellen ze dat niet alleen laag-Nederland, maar het hele land een belangrijk deel van het bestaan te danken heeft aan die ‘drijvende kracht’. En terecht.

Berendse en Brood gaan daarom niet uitsluitend het ietwat obligate pad van de Hollandse droogmakerijen, de landaanwinning aan de Waddenkust en het ‘temmen’ van onze rivieren, maar ze kiezen in en rondom deze thema’s 75 verschillende voorbeelden en/of invalshoe-

32 gelezen VOOR U VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
NL
HISTORISCHE WATERATLAS NL MARTIN BERENDSE & PAUL BROOD Nederland is eigenlijk niet veel meer dan een grote rivierdelta. De strijd met het water maakt een belangrijk deel van onze identiteit uit. Daar komt ook onze rotsvaste overtuiging uit voort dat we in de toekomst het water altijd de baas zullen blijven. Of we er nu te veel of te weinig van hebben. Klopt dit historische beeld eigenlijk wel? Waar komen die oprukkende zee en die kolkende rivieren toch steeds vandaan? En hoe kan het dan dat we tegelijkertijd af en toe droog dreigen te staan? Tegen wie vechten we eigenlijk al die eeuwen? Tegen de natuur of tegen onszelf? Het bijzondere van een delta is dat het water altijd van twee kanten komt: vanuit de zee en, via de rivieren, vanuit het achterland. Eigenlijk van vier kanten, want de regen en het grondwater zijn er ook nog. Er is nogal wat nodig om dat te beheersen. Onze historische bronnen laten zien dat drie factoren door de jaren heen bepalend waren voor het succes van watermanagement: technische vernuft (van molengangen tot stormvloedkeringen), aanpassingsvermogen (als de Grote Waard onder water komt te staan maken er een Biesbosch van) en het polderend en organiserend talent van onze voorouders. De Historische wateratlas brengt onze eeuwenlange worsteling met nat en droog op overzichtelijke wijze in kaart. Daarmee schept de wateratlas de nodige helderheid over de hoofdlijnen van het verhaal van Nederland Waterland. Het land waar het water vriend en vijand tegelijk is en voor van alles en nog wat kan worden ingezet: energie, transport, landverdediging en nog heel veel meer. Martin Berendse is directeur van de OBA (Openbare Bibliotheek Amsterdam) en was eerder onder meer algemeen rijksarchivaris directeur het Nationaal Archief. Paul Brood werkte bij het Nationaal Archief en was eerder onder meer rijksarchivaris in Drenthe en Groningen en docent ‘archival studies’ de Universiteit Leiden.
ATLAS
De
van Nederland HISTORISCHE WATER

ken die ze op basis van kaart- en beeldmateriaal vertellen. Dus natuurlijk komt de Beemster aan de orde, maar de auteurs zouden een kans gemist hebben wanneer ze niet ook de vermoedelijk oudste,17de-eeuwse tekening van zo’n karakteristieke stolpboerderij hadden opgenomen: een mij totaal onbekende afbeelding – prachtig! (p. 102) De auteurs hanteren een jaarkalender die impliciet hoofdstukjes met elkaar verbindt. Een voorbeeld hiervan is een onderwerp dat wel raakt aan het temmen van de rivieren, maar dat er op de tijdbalk enige honderden jaren aan voorafgaat. Het gaat over dijkbrieven in Gelre en het Oversticht. In de lokale geschiedenis is hierover ongetwijfeld het nodige bekend – ook in nummers 46 en 47 van dit blad werd er iets over gezegd – maar voor een breder publiek is een kort vertelde middeleeuwse waterstaat in het Land van Maas en Waal vermoedelijk toch echt volledig nieuw. (pp. 80, 81) Pas zo’n 80 bladzijden verderop komt de ‘moderne’ Maasverbetering aan de orde. Het waren gigantische werken die in fasen zijn uitgevoerd en die de periode 1850-1940 bestreken. En dan hebben we het nog niet over de werken die in de laatste jaren zijn en worden uitgevoerd vanwege enkele (bijna) overstromingen. Het komt met historisch kaarten fotomateriaal allemaal – maar nooit tot in detail - aan bod. Nog een voorbeeld. We zijn gewend de kraan open te draaien en water te tappen, voor welk doel dan ook. Even los van de beperkingen die we ons daarbij moeten opleggen, vragen de meesten van ons zich nauwelijks af waar dat water vandaan komt, noch wat er daarna mee gebeurt. De auteurs verbinden in ‘De put van Sint Gerlach’ impliciet het Zuid-Limburg van omstreeks 1150 met 1851, toen de aanleg van een waterwingebied in de duinen ten zuiden van Zandvoort (niet: de Kennemer Duinen ten zuiden van Haarlem) begon. Als je goed oplet, zijn er tal van zulke dwarsverbanden door de tijd in

LEZERSACTIE

het boek opgenomen en ook dat maakt het een uitgave vol verrassingen. De aangesneden onderwerpen lopen uiteen van het duizenden jaren voor het begin van onze jaartelling verdronken Doggerland (vandaar: Doggersbank) midden in de huidige Noordzee, via de nog steeds in het terrein herkenbare waterscheiding en landscheiding tussen de waterschappen van Rijnland en Delfland nabij Leidschendam (!) en Normaal Amsterdams Peil (= NAP), naar de Marker Wadden, de vrij recent in het IJsselmeer/Markermeer opgespoten eilandjes. Is er geen kritiek mogelijk op de uitgave? Jawel – een paar puntjes. De auteurs zijn beiden archivarissen met een behoorlijke staat van dienst. Vreemd, dat uitgerekend zij in de bronvermelding van het kaartmateriaal nogal summier uit de hoek komen. Wie de originele kaarten wil raadplegen – of eventueel digitale kopieën op het internet – komt via deze uitgave niet veel verder dan het treinstation ter stede van het/de desbetreffende archief/ collectie. Hier staat in gunstige zin tegenover dat het beeldmateriaal prima van kwaliteit is en het met veel kennis van zaken werd geselecteerd. Hieraan is beider achtergrond in de archiefwereld natuurlijk niet vreemd. Naast de selectie van de afbeeldingen verdient ook de zo goed als foutloze tekst een compliment – auteurs en/of redactie en vormgevers hebben er alles aan gedaan om een fraaie uitgave te realiseren. Rest op te merken dat het hier gaat om het vierde – en vermoedelijk niet laatste deel - in een reeks goed toegankelijke en nieuwsgierig naar meer makende, aantrekkelijke historische atlassen. Is het van oudsher de landaanwinning die Nederlanders deed snakken naar meer, mogelijk doet de Historische Wateratlas NL; De drijvende kracht van Nederland de honger naar kennis op dit typisch Nederlandse terrein groeien – ook (en vooral?) bij vormgevers van onze toekomst. n

MAAK NU KANS OP HET WINNEN VAN BOVENSTAAND BOEKWERK!

Bent u betalend abonnee van het vakblad Vitruvius?

Wordt nu abonnee op het vakblad en kennisplatform Vitruvius en maak kans op 1 van de 3 exemplaren die wij van dit boek onder nieuwe abonnees verloten!

Nog geen betalend abonnee? Meldt u dan snel aan (via info@uitgeverijeducom.nl ) om ook kans te maken op dit boekwerk! *

Voor onze lezersactie stuurt u een e-mail met uw adresgegevens en als onderwerp “ Historische wateratlas NL” vóór 15 januari 2023 naar info@uitgeverijeducom.nl

* Abonnementeninfo: zie colofon elders in dit vakblad.

VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023 gelezen VOOR U

Historische wateratlas NL. De drijvende kracht van Nederland.

AUTEURS

Martin Berendse, Paul Brood

UITGAVE

WBooks

ATLAS

NL De drijvende kracht van Nederland

DETAILS

Gebonden, 224 pagina’s, circa 250 afbeeldingen in kleur, ISBN: 978-94-6258-507-2

PRIJS € 39,95

Nederland is eigenlijk niet veel meer dan een hele grote rivierdelta. Eén van de grootste afvoerputten van Europa. De strijd met het water maakt een belangrijk deel van onze identiteit uit. Daar komt ook onze rotsvaste overtuiging uit voort dat we in de toekomst het water altijd de baas zullen blijven. Of we er nu te veel of te weinig van hebben. Klopt dit historische beeld eigenlijk wel? Waar komen die oprukkende zee en die kolkende rivieren toch steeds vandaan? En hoe kan het dan dat we tegelijkertijd af en toe droog dreigen te staan? Tegen wie vechten we eigenlijk al die eeuwen? Tegen de natuur of tegen onszelf?

Metelke nieuwe tentoonstelling transformeert de Kunsthal Rotterdam en opent een nieuwe wereld. De tentoonstellingen en het publieksprogramma tonen nieuwe perspectieven, andere werelden en maken je eigen wereld met ieder bezoek groter. De Kunsthal moedigt aan om met een open blik te (ver)dwalen, te verwonderen en je te laten verrassen. Soms word je op het verkeerde been gezet of uit balans gebracht, en de enige zekerheid is dat je altijd verrast wordt. It’s a kind of magic!

1 november jl. vierde dit Rotterdams culturele icoon, ontworpen door de wereldberoemde architect Rem Koolhaas samen

Het bijzondere van een delta is dat het water altijd van twee kanten komt: vanuit de zee en, via de rivieren, vanuit het achterland. Eigenlijk van vier kanten, want de regen en het grondwater zijn er ook nog. Er is nogal wat nodig om dat te beheersen. Je kunt in onze historische bronnen zien dat drie factoren door de jaren heen bepalend waren voor het succes van ons watermanagement. Om te beginnen is dat het technische vernuft (van molengangen tot stormvloedkeringen) dat ervoor zorgt dat er ver onder de zeespiegel miljoenen mensen kunnen wonen en werken. Daarnaast is dat ons aanpassingsvermogen: als de Grote Waard onder water komt te staan maken we er een Biesbosch van. Minstens even belangrijk waren het polderend en organiserend talent van onze voorouders. Technisch vernuft, aanpassingsvermogen en organisatietalent bepalen al vele eeuwen onze drijvende kracht.

De ‘Historische wateratlas NL’ brengt onze eeuwenlange worsteling met nat en droog op overzichtelijke wijze in kaart. Daarmee schept de wateratlas de nodige helderheid over de hoofdlijnen van het verhaal van Nederland Waterland. Het land waar het water vriend en vijand tegelijk is en voor van alles en nog wat kan worden ingezet: energie, transport, landverdediging en nog heel veel meer. n

UITGAVE

Waanders

DETAILS

Gebonden, 96 pagina’s, 200 illustraties, ISBN: 978-94-6262-435-1

PRIJS € 30,00

met projectarchitect Fuminori Hoshino van het Rotterdamse architectenbureau OMA (Office for Metropolitan Architecture) het 30-jarig bestaan.

In deze visueel spannende publicatie, wordt de Kunsthal vanuit 30 verschillende perspectieven belicht. Een selectie van 30 persoonlijke verhalen – van burgemeester Aboutaleb tot dolenthousiaste bezoeker van de Naked Tour, van het echtpaar dat in de Kunsthal trouwde tot acteur Pierre Bokma. Afgewisseld met fraaie essays en bijzondere fotoseries.n

34 recent VERSCHENEN VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
30 jaar Kunsthal.
HISTORISCHE WATERATLAS NL MARTIN BERENDSE & PAUL BROOD
HISTORISCHE WATER

Meelfabriek CO-OP. - Een industrieel icoon in de Rotterdamse haven.

AanAUTEURS

Crimson Historians & Urbanists, Julie Thissen (red.)

UITGAVE

NAI010 i.s.m. RED Company DETAILS

Hardcover, 288 pagina’s, ca. 200 illustraties in kleur en zw/w, ISBN: 978-94-6208-694-4

PRIJS € 39,95

de Rijnhavenkade in Rotterdam staat Meelfabriek CO-OP aan de vooravond van een transformatie. Vlak voor het startschot van deze ingrijpende ontwikkeling is de huidige vorm van het iconische industriële gebouw gedocumenteerd en de bijzondere ontstaansgeschiedenis ervan vastgelegd.

Meelfabriek CO-OP vertelt aan de hand van een architectonisch, stedenbouwkundig en cultuurhistorisch onderzoek door Crimson Historians & Urbanists de bouw, gebruiksgeschiedenis en functie van dit industriële erfgoed. Het rijk geïllustreerde boek belicht de ruimtelijke historische context

van Katendrecht, de totstandkoming van de meelfabriek, de ondergang van de coöperatieve beweging, de partijen die daarna actief waren in het gebouw en het complexe functioneren van de meelfabriek in relatie tot de architectuur van het gebouw.

Naast een korte biografie van de architect, rijksbouwmeester en stedenbouwkundige J.J.M. Vegter, zijn hedendaagse beschrijvingen opgenomen en getuigenverslagen van Rotterdammers. Aangevuld met een uitgebreid beeldessay van fotograaf Sebastian van Damme documenteert dit boek een rijksmonument op een belangrijk kantelpunt. n

De achtertuin van Rotterdam. Het Kralingse Bos door de jaren heen.

AUTEUR

Martine van Rooijen

UITGAVE

Scriptum

DETAILS

Hardcover, 216 pagina’s, geïllustreerd in full-colour

ISBN: 978-94-6319-250-7

PRIJS € 29,99

Maandagmiddag 10 juli 1911 hakte de gemeenteraad de knoop door. Rotterdam kreeg een park, groot genoeg om het tekort aan groen in de grauwe havenstad te compenseren. Geen landschapspark voor de elite, betoogden jonge ontwerpers vurig, maar een waar gepicknickt en gevoetbald kon worden. Een park voor arm en rijk, voor jong en oud. Veel Rotterdammers waren betrokken bij de aanleg die er een van lange duur was; pas in 1950 werd het Kralingse Bos permanent opengesteld. Een betrokkenheid die nooit is verdwenen.

‘De achtertuin van Rotterdam’ gaat over die mensen. Over plannenmakers en architecten, greppelgravers en padenaanleggers en rijke Rotterdammers die er met hun neus bovenop zaten. Het gaat over boswachters, over Min van de Molens die de broek aan had en bezoekers die in opstand kwamen als hún bos ‘bedreigd’ werd. Het gaat over wat er nog steeds is. De bijzondere clubgebouwen en de villa’s om de elite binnenboord te houden. En het gaat over wat verdween. De tamme eekhoorns, de boswachter op de fiets, en de paling in de plas, de enige die koningin Wilhelmina wenste te eten. n

35 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023 recent VERSCHENEN

Het Grote Rembrandt Boek.

AUTEUR

Jeroen Giltaij UITGAVE

WBooks

DETAILS

Gebonden, 496 pagina’s, circa 700 afbeeldingen in kleur, ISBN: 978-94-6258-499-0

PRIJS

€ 75,00 (introductieprijs tot 26-01-2023)

AUTEURS

UITGAVE

Nieuw Amsterdam

DETAILS

Gebonden, 336 pagina’s,

ISBN: 978-90-4682-999-8

PRIJS

€ 24,99

In evolutionaire termen heeft de moderne mens binnen no time een stormachtige opkomst gemaakt. In slechts een paar millennia hebben wij continenten veroverd, de Noord-

Wisseling van de wacht. Nieuw leven voor de Hollandse Waterlinies.

AUTEURS

Eric Luiten, Fred Feddes, Yttje Feddes, Marc Nolden, Mark Hendriks, Bernard Colenbrander, Martine Bakker, JaapJan Berg, Peter-paul Wirtsen e.a. UITGAVE Blauwdruk

DETAILS

Hardcover, 384 pagina’s, geïllustreerd in full-colour

ISBN: 978-94-9247-457-5

PRIJS € 49,50

Rembrandt compleet. Alle 684 schilderijen die van aan hem zijn toegeschreven of ooit werden toegeschreven, zijn in dit 496 pagina’s tellende boek bijeengebracht. Ook is alle informatie rondom de schilderijen, voor zover bekend, volledig opgenomen. Waar zijn ze, wat werd erover geschreven. Titels, maten, signaturen en verblijfplaatsen zijn gecontroleerd. Elk schilderij heeft een korte tekst over toeschrijving, voorstelling en datering. Vaak is de mening van de samensteller over deze soms heikele kwesties toegevoegd. Er zijn hier zelfs enkele vroeger afgeschreven schilderijen aan Rembrandt toegekend. Het onderzoek voor dit boek heeft jaren in beslag genomen. Een uitgebreid register achterin helpt bij het zoeken naar specifieke schilderijen. Rembrandt, de meester: eindelijk volledig.n

pool en de woestijn doorkruist, flora en fauna onderworpen en grenzen beslecht. De laatste jaren worden we geconfronteerd met de gevolgen van onze expansiedrift, nu natuurlijke grondstoffen uitgeput raken en klimaatverandering ons bedreigt. Komen we ook deze crisis weer te boven?

Johannes Krause en Thomas Trappe vertellen over de ongelofelijke reis van de mensheid, over fatale tegenslagen en de triomfen van een paar bevolkingsgroepen. De bestsellerauteurs laten op basis van de nieuwste wetenschappelijke inzichten zien hoe wij in het verleden het hoofd wisten te bieden aan oorlogen, pandemieën en migratie, en welke gevaren schuilgaan achter de ongebreidelde macht van de mens.

De 21 mooiste wandelingen door de nationale parken van Nederland. n

Doorhet waterrijke landschap van West-Nederland slingert zich een gordel van bijna honderd monumentale forten: de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. Ze vertellen het bijzondere verhaal over hoe ons land zijn verdediging organiseerde met een ingenieus watersysteem en indrukwekkende bouwwerken. Onlangs zijn deze historische verdedigingswerken als Hollandse Waterlinies samen tot Unesco-werelderfgoed verklaard. Het behoud van het erfgoed ging hand in hand met vernieuwing. Prachtige, eigentijdse ontwerpen voegden zich in de historische omgeving. In Wisseling van de wacht worden de beide waterlinies voor het eerst samen beschreven: zowel de ontwikkelingsgeschiedenis als de creatieve aanpak van ontwerpers, ondernemers, bestuurders en de vele vrijwilligers. Unieke dronefoto’s tonen hoe natuur, recreatie en bedrijvigheid dit fascinerende linielandschap nieuw leven inblazen. n

36 recent VERSCHENEN VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023
Johannes Krause, Thomas Trappe De reis van de mensheid. - Wat onze genen zeggen over ons verleden en onze toekomst.
het grote
boek Alle 684 schilderijen jeroen giltaij het grote rembrandt boek jeroen giltaij
rembrandt

Met de deur in huis.

DitAUTEUR

Wouter van Elburg

UITGAVE

Hendrick de Keyser

DETAILS

Gebonden, 407 pagina’s, geïllustreerd in full-colour

PRIJS

€ 35,00

boek beschrijft een typologische analyse van de verschillende verschijningsvormen van de entreeruimte in de woonhuisplattegrond in Nederland tussen 1550 en 1950. Typologisch plattegrondonderzoek naar ruimtes (‘ruimtetypen’) biedt theoretisch een mogelijke verdieping en aanvulling op bestaande inzichten over constructies, materialen en huistypen. Het bestuderen van plattegronden met een nadruk op de verschijningsvorm van afzonderlijke ruimtes is in de architectuurgeschiedenis een relatief nieuw onderzoeksgebied dat nog niet veel is toegepast. De onderzoeksvraag

In het hart van het Overijsselse landschap. - Een erfenis van de textielindustrie.

Hoe

AUTEUR

Luc Jehee, Mark van Veen

UITGAVE

Noordboek

DETAILS

Hardcover, 232 pagina’s, ISBN 978-90-5615-952-8

PRIJS

€ 29,90

textielfabrikanten de Overijsselse natuur beschermden is een lang bewaard gebleven geheim. De Twentse textielfabrikant Gerrit Jan van Heek jr. zag negentig jaar

De 21 mooiste wandelingen door de nationale parken van Nederland.

UITGAVE

Fontaine

DETAILS

Paperback, 160 pagina’s, ISBN: 978-94-6404-148-4

PRIJS

€ 17,99

van het proefschrift luidde: kan door typologische analyse van specifieke ruimtes meer inzicht worden verkregen in de ordeningsprincipes van de historische woonhuisplattegrond in Nederland?

Het onderzoek richt zich op het ruimtetype ‘de entreeruimte’ omdat deze op historische plattegronden zonder voorkennis goed te identificeren is. Van dit ruimtetype zijn acht modellen te onderscheiden: de entreeruimte met nevenfuncties, het portaal, het voorhuis, de vestibule, de gang, de dwarsgang, de hal(l), en de trappenhuis-entree. De analyse is gemaakt op basis van de woonhuisplattegrondencollecties van Vereniging Hendrick de Keyser en de Rijksdienst voor het cultureel Erfgoed. Het merendeel van de beschreven plattegronden dateert van tussen omstreeks 1550 en 1950. De plattegronden zijn gecategoriseerd en geanalyseerd aan de hand van drie gebouwtypen waarin werd gewoond: boerderijen, woonhuizen en landhuizen, kastelen en buitenplaatsen. De analyse resulteerde in staalkaarten met standaardverschijningsvormen van de historische woonhuisplattegrond, die nieuwe inzichten bieden in de ordeningsprincipes en de geschiedenis van het woonhuis in Nederland. n

geleden al het belang van natuurbescherming en gaf de aanzet tot de oprichting van wat nu de provinciale natuurbeschermingsorganisatie Landschap Overijssel is. Tegelijk riep hij andere fabrikanten op om het karakteristieke landschap te behouden en zorgvuldig om te gaan met cultuurhistorische waarden. In mei 1941, midden in de Tweede Wereldoorlog, lag er een masterplan en samen gaven de textielfabrikanten geld om dit te realiseren. Enige drang van Van Heek was daarbij wel nodig. Ze zochten naar gebieden die voor ontginningen het minst interessant waren, om zo de boeren te sparen. Zo groeide de industrie uit tot de grootste financier van het Overijssels Landschap. Je kunt dan ook stellen dat de industrie, en Van Heek in het bijzonder, een belangrijk deel van de Overijsselse natuur heeft weten te behouden. Landschap Overijssel beheert nu negen gebieden die met de status Natura 2000 behoren tot de Europese topnatuur. n

Van de Grote Peel en de Maasduinen tot de Weerribben en Schiermonnikoog: de zesde Roots Wandelgids voert je door de prachtigste nationale parken van Nederland. Een ommetje van een paar kilometer of een langer traject: Roots is dé expert op dit gebied en combineert de mooiste wandelingen met wetenswaardigheden voor thuis of onderweg.

• met de bekende handige Roots-wandelkaarten

• accurate routebeschrijvingen

• duidelijke legenda achterin

• uitgebreide portretten van iconische planten en dieren uit de nationale parken, zoals de zeearend, boommarter, lepelaar en het wild zwijn. n

37 VITRUVIUS NUMMER 62 JANUARI 2023 recent VERSCHENEN

Nog geen abonnee?

Informeer naar onze advertentietarieven en speciale actie-aanbiedingen

STEUN DE KENNISOVERDRACHT- EN VERSPREIDING OVER ONS CULTUREEL ERFGOED

Neem hiervoor contact op met: Uitgeverij Educom tel.: 010 - 4256544 of mail naar: info@uitgeverijeducom.nl

Word abonnee en ontvang Vitruvius 4x per jaar digitaal. Voor tarieven zie Colofon elders in dit nummer.

Uw speciaal Erfgoed verdient

een Special in Vitruvius

Steeds meer gemeenten zetten zich actief in voor hun eigen cultuurhistorie, monumenten, musea, bodemvondsten en ander erfgoed. Erfgoed spreekt inwoners aan: talloze vrijwilligers zetten zich in voor het behoud van een monument, of zijn actief in een historische vereniging. Cultuurhistorie draagt bovendien sterk bij aan een gevoel van locale identiteit. Erfgoed leeft!

Steeds meer gemeenten zetten zich actief in voor hun eigen cultuurhistorie, monumenten, musea, bodemvondsten en ander erfgoed. Erfgoed spreekt inwoners aan: talloze vrijwilligers zetten zich in voor het behoud van een monument, of zijn actief in een historische vereniging. Cultuurhistorie draagt bovendien sterk bij aan een gevoel van locale identiteit. Erfgoed leeft!

Presenteer uw gemeentelijk erfgoedbeleid in vakblad Vitruvius met een ‘special’. Informeer naar de plaatsingsmogelijkheden.

Presenteer uw gemeentelijk erfgoedbeleid in vakblad Vitruvius met een ‘special’. Een eerste voorbeeld hiervan vindt u op pag. 22-27. Bovendien ontvangt u kosteloos 500 exemplaren voor promotionele doeleinden. Meer weten? Mail: info@uitgeverijeducom.nl

Meer weten? Mail: info@uitgeverijeducom.nl Of bel de uitgever op 010-425 65 44.

Of bel de uitgever op 010-425 65 44.

www.uitgeverijeducom.nl

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.