Vitruvius januari 2019

Page 1

ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR ERFGOEDPROFESSIONALS ARCHEOLOGIE | CULTUURLANDSCHAP | MONUMENTEN | IMMATERIEEL ERFGOED | VOLKSCULTUUR

JAARGANG 12 | NUM M E R 46 | JANU A RI 2 0 1 9

DUINONTGINNINGEN

VAN OPDRACHT, VIA OBSESSIE NAAR ONTSPANNING - DEEL 4 (SLOT)

AUDIO-ARCHEOLOGIE; MATERIEEL EN IMMATERIEEL ERFGOED KOMEN SAMEN

ERFGOED, WATER EN RUIMTE (DEEL 1) DE CASUS LITH


colofon

VITRUVIUS

NUMMER 46

JANUARI 2019

Vitruvius is een informatief, promotioneel, onafhankelijk vaktijdschrift dat beoogt kennis en evaring uit te wisselen, inzicht te bevorderen en belangstelling te kweken voor de vakgebieden archeologie, cultuurlandschap, monumenten, immaterieel erfgoed en volkscultuur. Vitruvius komt tot stand m.m.v. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

VAKBLAD VITRUVIUS IS EEN UITGAVE VAN

Uitgeverij Educom Mathenesserlaan 347 3023 GB Rotterdam Tel. 010-425 6544 info@uitgeverijeducom.nl www.uitgeverijeducom.nl

ABONNEMENTEN 4 nrs/jaar: Nederland € 45.- /België € 55.-. Voor betaling wordt een factuur verzonden. Vermeld bij correspondentie altijd het factuurnummer (zie de factuur). Tijdige betaling garandeert regelmatige toezending. Abonnementen lopen automatisch door. Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk per aangetekend schrijven) dienen uiterlijk twee maanden voor afloop van de abonnementsperiode in ons bezit te zijn.

2

REDACTIE

Cramer, drs. M.A. Diederiks, R.P.H. Niemeijer, drs. A.F.J. Verschuure-Stuip, Mw. ir. G.A. Vreeze, ir. N. de FREQUENTE BIJDRAGEN

Van Hellenberg Hubar, Mw. dr. B.C.M.

LEZERSSERVICE / NABESTELLINGEN Adresmutaties/abonnementen en nabestellingen doorgeven via info@uitgeverijeducom.nl. © Copyrights Uitgeverij Educom Januari 2019 ISSN 1874-5008 Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd met welke methode dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.


JAARGANG 12 NUMMER 46 JANUARI 2019

4 AUDIO-ARCHEOLOGIE; OP HET SNIJVLAK VAN MATERIEEL EN IMMATERIEEL ERFGOED

10 DUINONTGINNINGEN VAN OPDRACHT, VIA OBSESSIE NAAR ONTSPANNING - DEEL 4 (SLOT)

23

ERFGOED, WATER EN RUIMTE (DEEL 1) DE CASUS LITH

EN VERDER: Recent 18 | Voor u gelezen 28 | Klassiekers met ezelsoren 30

3


VITRUVIUS

NUMMER 46 JANUARI 2019

Audio Archeologie Tim de Wolf

Het reinigen, documenteren en conserveren van geluidsdragers Tim de Wolf (1960) studeerde economische- en sociale geschiedenis aan de

In het voorlaatste nummer van Vitruvius heeft u kunnen lezen over mijn fonografische onderzoekingen in de Nederlandse Cariben. Graag wil ik nu wat nader ingaan op geluidsconservering in het algemeen. Een wat technisch onderwerp dat ik echter zal verluchtigen met enkele anekdotes. De aandacht gaat eerst uit naar de problematiek bij grammofoonplaten, daarna naar die bij geluidsbanden en het artikel eindigt met een korte beschrijving van elektronische hulpmiddelen die bij geluidsrestauratie kunnen worden toegepast.

Universiteit Utrecht. Zijn belangstelling voor grammofoonplaten en technische achtergronden van het medium leidde ertoe dat hij enige tijd als snij-technicus werkte in een ‘mastering studio’. Ongeveer twintig jaar geleden zette hij een eigen bedrijf op voor conservering, digitalisering en documentatie van geluidsdragers. Een combinatie van liefhebberij en de onderzoeksvaardigheid opgedaan tijdens de studie. Met dit Bureau voor Audio Archeologie voert hij opdrachten uit voor musea, archieven en particulieren. Ook worden in eigen beheer collecties geconserveerd. Hiervoor worden zelfstandig fondsen geworven. De Wolf heeft ook museale technische verzamelingen (apparatuur) opgeschoond en hij was enige tijd conservator van het voormalig Fonografisch Museum te Hilversum. Website www.audioarcheologie.nl

De collectioneur Op mijn tiende jaar krijg ik van mijn vader een stapeltje 78-toerenplaten. Ik raak meteen gefascineerd door de mysterieuze zwarte schijven. Ik fabriek een wankel afspeelapparaat in elkaar en draai de platen met een stopnaald en papieren trechter. Mijn vader gunt mij vertederd zijn oude Trio Track pick up. Zo klinkt het beter. Ik raak meer en meer geboeid. Hoe wordt zo’n plaat gemaakt? Muziek en techniek hebben me in de greep. Met de Meccanodoos knutsel ik een toestel in elkaar waarmee ik een grammofoonplaat hoop te kunnen maken. Het werkt niet. Vijf jaar later gaat ’t wel. In een Amers4

Foto: C.G. van Dooremaal

Sinds 1998 leg ik mij – met mijn bedrijf Audio Archeologie – professioneel toe op het conserveren, restaureren en documenteren van oude geluidsdragers. Voor archieven, musea en particulieren behandel ik allerhande materiaal. Voor het merendeel grammofoonplaten en geluidsbanden, maar ook minder gebruikelijke zaken als cilinders (pars pro toto – als deel voor het geheel – wel aangeduid als wasrollen) en draadspoelen (afkomstig van de rondom 1948 populaire ‘wire-recorder’). Geen allerdaagse beroepskeuze. Daar is dan ook wel wat aan vooraf gegaan.

1 - Opname van een aflevering van ‘De Groenteman’, 1968.

foortse uitdragerij koop ik een heuse machine voor het opnemen (snijden) van grammofoonplaten. Het apparaat is niet goedkoop. De prijs is ƒ250,- en met moeite pingel ik er ƒ25,- af. Ik steek mij bij mijn ouders in een onoverzichtelijke

schuld. Dat wordt een jaartje auto’s wassen en hout hakken. De basis voor een collectie fonografische objecten en literatuur is gelegd. Mijn belangstelling richt zich vooral op de pro-


VITRUVIUS

NUMMER 46 JANUARI 2019

‘Nou, kiek je ’n bietje uut?’ De bewuste snijmachine is vermoedelijk een apparaat uit de tijd van de ‘gesproken brief’, een fenomeen dat vooral opgeld heeft gedaan tussen 1947 en 1950 in het communicatieverkeer met ‘onze jongens’ in Indië. Familie in Nederland neemt een plaatje op dat – ter ondersteuning van het moreel – naar De Oost wordt gezonden. Door defensie worden ouders van soldaten in de gelegenheid gesteld een plaatje op te nemen. Hiertoe wordt veelal het Geluidstechnisch Bureau van Jac. van der Klei in Hilversum ingehuurd. Vermoedelijk heeft de familie vooraf bericht ontvangen dat ze op een bepaald tijdstip, bijvoorbeeld in het dorpshuis, voor de opname terecht kunnen. In sommige gevallen wordt een foto van de sprekers gemaakt die als label op de plaat wordt geplakt.

2 - Montage van een radioprogramma op geluidsband bij de West Deutsche Rundfunk, ca. 1955

ductiezijde van het medium. Ik rommel met oude taperecorders, experimenteer met opname- en afspeeltechniek en snij zelfs af en toe een plaat. Daarnaast ontwikkelt zich belangstelling voor het oude repertoire. Binnen enkele jaren buigt de vloer van mijn kamer in het ouderlijk huis dreigend door onder de last van vele kilo’s ‘schellak’. Gaandeweg poog ik de weergave van de platen te verbeteren waarbij vooral het boekje ‘Hi Fi op 78 toeren’ (1976) van de geluidsrestaurator Harry Coster een belangrijke leidraad is. De kiem van mijn geluidstechnische gekte ontspruit. Het zaad is al gezaaid in mijn kleuterjaren door bezoekjes aan de AVRO-studio, waar mijn vader werkt als regisseur/producer van radioprogramma’s. Af en toe, als mijn vader even kort in de studio moet zijn, reis ik mee. Hij

Foto: De Wolf

Er zwerven nog veel van deze gesproken brieven rond in Nederland. Met regelmaat digitaliseer ik dergelijke opnamen. Ze geven soms een aangrijpend of onthutsend beeld van het soldatenleven en de familie thuis. Alle emoties kom je tegen. Van een vader die van angst en verdriet nauwelijks kan spreken, omdat hij begrijpt dat zijn zoon in de frontlinie ligt tot een laconieke Enschedese moeder die tegen haar zoon zegt: ‘Nou, kiek je ’n bietje uut?’

3 - Een voorbeeld van een opschrift van een gesproken brief. leidt me dan zo’n beetje rond. De sfeer is vreemd. Alles is licht grijs en grijs-groen. Vreemde mensen praten joviaal met mijn vader, roken sigaretten en aaien mij over de bol. De apparatuur is zwaar en indrukwekkend. Mijn vader neemt mij mee naar de snijkamer. Niet voor een chirurgische

ingreep maar om mij een verdwijnende registratietechniek te laten zien; het zelf opnemen, ‘snijden’, van grammofoonplaten. In spiegelgladde schijven worden – op ook weer grijs-groene apparaten – groeven gegutst. Het zijn de nadagen van dit systeem dat op dat moment al - rondom 5


VITRUVIUS

Cha Cha Cha, tsja, wat zullen we eten? Mijn vader is als radiomedewerker voornamelijk bekend door de kookrubriek De Groenteman. De formule is simpel en doeltreffend. In een kort gesprek vraagt een huisvrouw de groenteman om advies. Wat is er momenteel voordelig? Waar komt de groente vandaan? Is het gezond en wat kan je er van maken? De huisvrouw is mijn moeder, de groenteman mijn vader. Drie maal per week wordt het gesprekje thuis in de slaapkamer opgenomen nadat mijn vader van het Centraal Bureau van de Tuinbouwveilingen in Nederland door heeft gekregen welke groente ruim voorradig is. We zouden het tegenwoordig een ‘win-win situatie’ noemen. Door het verstrekken van een recept op de radio stijgt de vraag naar een bepaalde groente. Dit verkleint de kans dat grote partijen worden doorgedraaid. Sterker nog … het leidt zelfs tot hogere prijzen! Voordeel voor de tuinders. Cha cha cha! 1965 - vrijwel geheel door de bandopname is verdrongen. Toen, daar, moet bij mij de fonografisch-technische vonk zijn overgesprongen. Professioneel aan de slag Zo kabbelt de collectie een tweetal decennia voort. De apparatuur verbetert, de hoeveelheid platen groeit en ik leg contact met medeverzamelaars en oude opnametechnici. Met de subsidie van het Prins Claus Fonds in 1997 (zie het vorige artikel) is het mogelijk mijn liefhebberij te professionaliseren. Ik kan een arsenaal naalden met diverse afrondingsstralen aanschaffen alsmede een

prachtig digitaal apparaat van de Britse firma Cedar om tikken uit de opnamen te verwijderen. Dit is de vliegende start van Audio Archeologie. Om de lezer iets te laten meebeleven van audio-archeologie gun ik hem een blik in mijn restauratiekeuken. Eerst voor wat betreft grammofoonplaten, daarna voor geluidsbanden. Problematiek bij grammofoonplaten Conservering van platen Reiniging Geluidsrestauratie begint met goede reiniging van het origineel. Er moet dan geen twijfel bestaan omtrent de grondstoffen die in de drager zijn verwerkt. Het laat zich raden, bepaalde reinigingsstoffen zijn op bepaalde materialen taboe. Bijvoorbeeld de zogenaamde glasplaten, veelvuldig tussen 1934 en 1948 gebruikt door omroep en amateurs voor het maken van eigen opnamen, bestaan uit een glazen drager met een laklaag op basis van gelatine. Stop die in een waterbak en alle informatie wordt pudding. ‘Hervorming’ Vervorming van grammofoonplaten komt regelmatig voor. Schellak heeft een laag smeltpunt en wordt al vanaf een graad of 40 plastisch. Vooral materiaal uit de tropen is vaak door slechte opslag in de loop der jaren krom geworden, zodanig dat afspelen onmogelijk wordt. Om deze platen recht te maken heb ik een speciaal oventje geconstrueerd. Een samenspel van goed gecontroleerde warmte en subtiele druk maakt de plaat weer voldoende vlak; ze worden als het ware ‘hervormd’. Centreren Soms blijkt dat het gat van de plaat niet in het midden zit. Opnieuw centreren is de remedie. Dit kan simpelweg door enige extra matten op de draaitafel te leggen. Hierdoor komt de plaat hoger te liggen dan de middenpin van de draaitafel en kan deze handmatig worden gecentreerd. Ook zonder de zekering van de middenpin blijft de plaat perfect liggen.

4 - Opname voor Nederlandse Decca op wasplaat als eerste stap naar een schellak handelsplaat, c. 1935 6

Afspeelsnelheid en aftasting De volgende fase is om er voor te zorgen dat de aftasting van het medium optimaal is. Elk stukje informatie moet worden gekopieerd. Echter, alles wat aan onrecht-

NUMMER 46 JANUARI 2019

matigheden in het signaal al kan worden geëlimineerd is meegenomen. Daarvoor hoeven dan later in het proces geen kunstgrepen te worden uitgehaald die het oorspronkelijke signaal kunnen aantasten. De juiste snelheid Allereerst is er de snelheid waarmee het medium dient te worden beluisterd. Tot ongeveer 1930 is het een ratjetoe. Om allerlei technische redenen en/of opvattingen van de fabrikant lopen de snelheden van grammofoonplaten uiteen van circa 60 tot 120 toeren. Wel zijn de extremen zeldzaam. Het meeste moet op tussen de 75 en de 100 toeren worden beluisterd en dit is redelijk gestructureerd per merk vrij constant. Wat de transcriptie betreft: is de snelheid bekend dan vindt het overzetten op die snelheid plaats, is deze onbekend dan wordt 78 toeren gekozen en kan desnoods later de snelheid digitaal worden aangepast. In het streven naar miniaturisering en/of het verlengen van de speelduur zijn naast de 78 toeren, die rondom 1930 standaard wordt, lagere afspeelsnelheden geïntroduceerd. De 331/3 en 45 toeren zijn het meest bekend en succesvol. Deze liggen vanaf het begin vast als internationale norm. De juiste aftasting Het wekt nogal eens verbazing dat voor het afspelen van het oude materiaal een stereo element wordt gebruikt. Stereo-aftasting van mono platen heeft enige voordelen. Het element vangt oneffenheden gemakkelijker op dan een mono-element. Verder biedt het de mogelijkheid een keus te maken welke wand van de groef wordt benut. Soms is een belangrijk kwaliteitsverschil te horen tussen de linker en de rechter groefwand. Het slechte groefdeel kan dan worden uitgeschakeld. Dit soort beschadiging is meestal veroorzaakt door een ‘stugge’ afspeelarm gepaard aan de toentertijd hoge naalddruk. Het stereo-element biedt tevens de mogelijkheid zowel laterale- als dieptemodulatie af te tasten. De laterale modulatie zal de meeste lezers bekend zijn. Het signaal is als slingeringen van de groef te zien, de modulatie is parallel met het plaatoppervlak opgetekend. Bij dieptemodulatie is de informatie in de groef vastgelegd als heuveltjes en dalen,


VITRUVIUS

NUMMER 46 JANUARI 2019

5-O pname van grammofoonplaten voor Decca in het concertgebouw, 1947. dus door verschillen in diepte van de groef. Het wordt ook wel aangeduid als ‘hill and dale’. Cilinders hebben dieptemodulatie en het systeem is ook op platen toegepast door Edison, Pathé en nog enige merken. Beide systemen hebben hun voor- en nadelen. Uiteindelijk heeft de dieptemodulatie rondom 1928 het veld moeten ruimen. De juiste naald Begin jaren vijftig is de groefvorm van de 78-toerenplaten gestandaardiseerd. Daarvoor werkt elk merk met een eigen afrondingsstraal. Dat is in die periode niet zo’n probleem. Platen worden afgespeeld met stalen naalden. In verhouding tot de ‘moderne’ diamant- en saffiernaalden is staal een zacht materiaal. Binnen enkele omwentelingen slijt de stalen punt af tot de optimale vorm voor de betreffende groef. Daartoe worden, zo gaat de mare, zelfs slijpmaterialen aan het persmateriaal toegevoegd!

Bij de diamantnaalden die nu worden gebruikt, moet de juiste naald bij de groef worden gezocht. Dit gaat op het gehoor. Ligt de naald te diep, dan speel je de groefbodem: gevolg minder modulatie, meer ruis. Ligt de naald te hoog dan rust hij op het kantelpunt van oppervlak en groef en zal je elk tikje horen. Om dit te voorkomen heb ik enige tientallen naalden in diverse afrondingsstralen beschikbaar, radiaal en elliptisch. Laatstgenoemde volgt de modulatie in de groef mooier maar geeft – juist daardoor – bij gesleten platen een slechter resultaat. Problematiek bij geluidsbanden Conservering geluidsbanden Kopiëren! Geluidsbanden zijn over het algemeen schoon maar hebben soms te lijden van veroudering van de drager en/of de gevoelige laag. Acetaatbanden hebben de neiging

haaks op de lengterichting om te krullen. Hierdoor wordt het contact van de gevoelige laag (de informatie) met de afspeelkop getorpedeerd. Rondom 1980 schakelen veel producenten van geluidsbanden over op anorganisch materiaal voor de gevoelige laag. Dit blijkt instabiel. De banden gaan al na enkele jaren poeieren en plakken. Meestal kunnen deze banden worden gered door verwarming tot circa 60 graden. Er rest dan enige tijd voor het maken van een kopie voordat de laag weer terugkeert naar de oorspronkelijke kwetsbare toestand. Aftasting en bandsnelheid; de kop Juiste aftasting en snelheid zijn ook bij magnetische dragers van belang. Ik ga even voorbij aan registratie op staaldraad en de vele systemen van dictafoons en beperk mij tot standaard geluidsbanden. Die zijn opgenomen op snelheden variërend van 2,4 tot 76 cm/sec. De gebruikte sporentechniek loopt uiteen van volspoor 7


VITRUVIUS

NUMMER 46 JANUARI 2019

Verrassingen Een plaat heeft (meestal) een etiket, een band niet - en vaak is daardoor onbekend wat er op staat. Dit kan leiden tot verrassingen, die soms zelfs ontroerend zijn. Het is 2000, ik werkt als conservator van het Fonografisch Museum te Hilversum. Er wordt opgebeld door een ietwat ontredderde vrouw. Haar man is overleden, ooit technicus bij de televisie, en het huis staat vol troep. Wat daar mee aan te vangen? Ik besluit poolshoogte te gaan nemen en tref inderdaad naast de moedeloze weduwe een ongeorganiseerde collectie oude techniek aan. Veel is schroot maar er zitten ook enkele pareltjes onder. In enkele dagen werk ik het huis door. Het meeste laat ik afvoeren, de rest gaat naar het museum. Op de zolder vind ik een geluidsband; het uiterlijk van doos, spoel en band verraadt een omroepopname uit de jaren zestig. Thuisgekomen draai ik de band af. Een kinderkoor zingt het befaamde ‘Catoo tje’. Maar … tot mijn verbazing hoor ik mijn eigen moeder! Ze fungeert als presentatrice van het televisie-jeugdprogramma ‘Kindje ga je mee’. Een titel die vermoedelijk nu niet meer zou worden goedgekeurd. Hoe dan ook, het enige overblijfsel van deze reeks! Destijds vermoedelijk opgenomen door de overleden technicus om zijn eigen kinderen mee te verblijden.

(verticaal, over de gehele band) via halfspoor, halfspoor stereo naar kwartspoor. Elk stukje modulatie dat je mist knaagt aan de kwaliteit, alles wat je teveel aftast (waar geen modulatie zit) leidt tot toename van de ruis. Voorts is de stand van de kop cruciaal. Stond die bij opname scheef, dan moet dit worden aangepast door bij transcriptie de weergavekop navenant uit het lood te zetten. Spoorzoeken Om de sporentechniek snel en goed in kaart te brengen heb ik een apparaat ontwikkeld dat ik ‘Spoorzoeker’ heb gedoopt. Door een kop geleidelijk verticaal langs een draaiende band te bewegen kan snel exact worden vastgesteld welke sporentechniek is gebruikt. Aardige bijkomstigheid: oude volspooropnamen die later door half8

6 - Opname op grammofoonplaat van een uitzending bij de Canadese omroep, ca. 1944. spoor worden gewist kunnen tevoorschijn komen! Op het stukje niemandsland tussen de twee halve sporen is soms de oude modulatie nog aanwezig! Toepassing moderne elektronica De volgende stap, zowel bij het verwerken van plaat als band, is de versterking van het signaal dat van het pick-up element of de geluidskop komt. Hierbij moet rekening worden gehouden met de oorspronkelijke opnamekarakteristiek. Afhankelijk van drager en periode worden hoge tonen opgehaald en/of lage tonen verzwakt. Digitalisering Een volgende fase in het proces is de digitalisering. Op zich kan worden overgeschreven naar een analoge drager maar het gemak van de digitale opslag wordt tegenwoordig algemeen omarmd. Digitalisering kan op meerdere normen. Gangbaar is tegenwoordig nog immer 44,1 kHz 16 bits (CD-norm). Wel zijn er inmiddels standaarden met een hogere resolutie. Hiervan is 96 kHz 24 bits de meest gebruikelijke. De digitalisering is een belangrijke fase in het proces. Aan de zogenaamde AD-convertor, het apparaat waarin het analoge signaal wordt omgezet in digitale informatie, moeten hoge eisen worden gesteld. Wat hier wordt verloren kan niet meer worden gecompenseerd. Over het algemeen wordt bij mijn Bureau

voor Audio Archeologie simultaan gedigitaliseerd op de bovengenoemde twee normen. Hiertoe worden in het proces twee ketens ingezet. De 44,1 kHz kopie wordt de luisterkopie. Hieraan zal eventueel worden gerestaureerd en deze wordt desgewenst in een lagere norm (bijvoorbeeld MP3) omgezet voor gebruik op internet. Een 96 kHz kopie wordt, rechtsreeks en zonder restauratie, gemaakt als archiefbestand. Hierop kan worden teruggevallen indien voortschrijding van de techniek dit aantrekkelijk maakt of de inzichten omtrent restauratie wijzigen. Overigens worden de bestanden uit alle tussenstappen bewaard. Restauratie is een kwestie van smaak. Het is dus goed om zo nodig weer vanaf het basisbestand een nieuwe restauratie te kunnen starten. (Digitale) restauratie Restauratie vindt vrijwel altijd digitaal plaats maar analoog kan ook. Daartoe staan enige oudere apparaten ter beschikking. Sommige klanten prefereren dit procedé. Dit zijn wel de puristen die niet willen dat niet-origineel signaal aan de opname wordt toegevoegd. Digitale systemen doen dit namelijk wel. Een tik wordt herkend en uitgenomen, de daardoor vrijgekomen ruimte wordt opgevuld met het meest waarschijnlijke signaal. Dit wordt berekend op grond van de nevenzijde liggende originele modulatie. Het gaat om milliseconden en vele duizenden tikken per seconde kunnen


VITRUVIUS

NUMMER 46 JANUARI 2019

door digitale restauratiesystemen worden aangepakt.

veroorzaakt door onzorgvuldig bewaren of veroudering.

Ruis, dreun en andere ongewenste bijgeluiden kunnen – analoog of digitaal – worden weggenomen door het wegfilteren van een deel van het frequentiespectrum. Veel ruis op oude grammofoonplaten ligt rondom de 7000 Hz. Aangezien zich zelfs bij vooroorlogs materiaal in dit gebied nog geluidssignaal kan bevinden moet terughoudend worden gewerkt. Constante bijgeluiden kunnen digitaal met een zogenaamde ‘noise print’ met goed resultaat worden verwijderd.

Terugblik In dit artikel is wat betreft de conservering het accent gelegd op het signaal, het opgenomen werk. Uiteraard kan het wenselijk en nodig zijn voor verdere bewerking het fysieke origineel te conserveren. Dit kan door stabilisering van de toestand (tegengaan verzuring van op celluloid/ acetaat gebaseerde dragers) tot vormen van restauratie die kunnen inhouden dat bijvoorbeeld loslatende delen (waarin zich modulatie bevindt) worden vastgezet en/of gaten in bespeelde oppervlakten worden gedicht om goede geleiding van de groef te garanderen.

Restauratie-ethiek Het toepassen van restauratietechnieken heeft altijd zijn prijs. Wordt het teveel ingezet dan gaat dit ten koste van het oorspronkelijke signaal. Het is over het algemeen een vrij herkenbaar moment. De ziel gaat uit het geluid, het wordt te vlak of er ontstaan vreemde echo’s of twinkelingen. Die grens moet uiteraard niet worden overschreden. Bij het restaureren van historisch materiaal past naar mijn mening terughoudendheid. Zoals sommige ‘gerestaureerde’ auto’s of huizen onwaarachtig kunnen zijn, zoiets kan ook het geval zijn met geluid. Daarbij, sommige klanten waarderen juist een krakende inloopgroef als prelude van het eigenlijke signaal van de grammofoonplaat. Het is herinnering en dus emotie. Een incidenteel tikje op iets dat in principe éénmalig wordt gehoord (bijvoorbeeld een historisch fragment in een radio-uitzending) is zo erg niet. Staat dat tikje echter op een CD die je regelmatig draait, dan gaat het irriteren. Kort en goed: de toepassing dicteert voor een deel de mate van restauratie. De etnomusicoloog prefereert ruis boven het verlies van bepaalde tonen. Een ervaren onderzoeker luistert door de distorsie heen. Bij meer commerciële producties kan de technische staat een argument zijn om bepaalde opnamen niet te gebruiken. Bij een wetenschappelijke invalshoek kan dat niet het criterium zijn. Mijn persoonlijke opvatting is dat gestreefd moet een opname te laten klinken zoals op de ‘master’, de eerste opname in nieuwstaat. Dit houdt in: het behouden van fouten die specifiek zijn voor het toegepaste procedé met het zoveel mogelijk wegwerken van de hoorbare schade,

Audio Archeologie Het zal de lezer duidelijk zijn dat er een zekere verwantschap is tussen geluidsconservering en archeologie. Voorzichtig wordt het origineel bloot gelegd, gereinigd en geconserveerd, soms gerestaureerd, gedocumenteerd en geïnventariseerd. Daarnaast is bij bepaalde projecten ook het nader determineren van het materiaal wenselijk. Bij de meeste grammofoonplaten kunnen we de naam van band, orkest of solist en het gespeelde stuk lezen op het label. Anders wordt het al bij geluidsbanden en eigen opnamen op lak- of glasplaten. Veelal heeft de technicus volstaan met het aanbrengen van een vluchtige krabbel. Toen – voor hem – veelzeggend, voor ons – nu – een raadsel. Kennis van repertoire en artiesten is in relatie tot de plaats waar de opname is gemaakt van groot belang. In tegenstelling tot de archeoloog staan bij dit werk ook contemporaine geschreven bronnen ter beschikking. In audio-archeologie komen materieel en immaterieel erfgoed samen.

R.O.I.O. Het zelf werken met de oude apparatuur, zoals ik dit een groot gedeelte van mijn leven heb gedaan, verhoogt de kennis van werkwijze (hoe ging een opnamesessie?), werking van de apparatuur en daarmee de voeling met het materiaal. Zoals het reconstrueren van het leven in een replica van een prehistorisch dorp nieuwe inzichten geeft, zo helpt het om als het ware om een collega te zijn van de technici in het verleden. Bepaalde subtiele storingen in het signaal zijn herkenbaar en zeggen iets over de gebruikte apparatuur. Specifieke bijgeluiden helpen bij het determineren. Ooit heb ik van een serie Indische platen die ik voor het Tropeninstituut onder behandeling had met zekerheid kunnen vaststellen waar zij zijn opgenomen op grond van de ‘rumble’ in de kengroeven. Dit geluid was specifiek voor de R.C.A. 73B snijmachine. Als een van de weinige apparaten van dit type buiten de Verenigde Staten stond er een in de studio van de R.O.I.O. (Radio Omroep in Overgangstijd) aan het Koningplein in toenmalig Batavia. Bingo!

conservering kan Audio Archeologie ook zorg dragen voor het opnemen van geluid op oude dragers. U kunt bijvoorbeeld ook terecht voor uw eigen, persoonlijke, grammofoonplaat. www.audioarcheologie.nl

Diensten van het Bureau voor Audio Archeologie Naast conserveringsprojecten die door mij zelf worden opgezet is mijn Bureau voor Audio Archeologie beschikbaar voor kleine of grote opdrachten van instellingen of particulieren. Nagenoeg alle geluidsdragers kunnen worden behandeld. Samen een conserveringsstrategie opzetten, prioriteiten stellen en – indien nodig – fondsen werven is het interessante voorland van weer een interessante klus. Naast 9


VITRUVIUS

NUMMER 46 JANUARI 2019

Duinontginningen Frits Niemeijer Historisch-geograaf

Dit laatste is één van de punten die centraal staan in het gebruik van duinen en duinontginningen op het huidige eiland Voorne-Putten. Hiernaast kan wel worden gesteld dat dit nieuwe beschermde gezicht een pars pro toto vormt voor veel specifieke ontwikkelingen en verschijnselen die zich ook elders in het duingebied hebben voorgedaan, zoals (mislukte) villaparkontwikkelingen, vestiging van recreatieve (nl. als badplaats) en militaire functies (m.n. verschillende typen Duitse bunkers), de aanleg van verkeersvoorzieningen (tram, vliegveldje) en de bouw van koloniegebouwen voor isolatie (quarantaine) en voor het ‘aansterken’ van stadskinderen. In het begin van de 20ste eeuw en vervolgens in het bijzonder na de Tweede Wereldoorlog waren verschillende vormen van ontspanning de hoofdschotel in het menu dat de Voornse duinen de gebruikers boden. Wijd en zijn bekend waren het zogenoemde ‘autostrand’ op de jonge kustaanwassen en de rustige wandel- en fietsduinen. De ‘Ontginningen Voornes Duin’ vormen door hun landelijke karakter een missing link in het brede veld tussen de beschermde gebouwen (en terreinen) en de conventionele planologisch beschermde dorpsgezichten. Nu is het wachten op aanwijzing als beschermd gezicht van het evenmin als een bebouwde kom geregistreerde voormalig eiland Schokland in de Noordoostpolder. De conceptmotivering ligt al jaren te wachten. Voortgekomen uit Monumenten Selectie Project (MSP) Zoals eerder (in de delen 2 en 3) al aangegeven, zijn enkele ontgonnen (binnen) duingebieden als Rijks- of gemeentelijk beschermd gezicht aangewezen. Zo geniet het gebied Bloemendaalse Park / Duin en Daal in Bloemendaal Rijksbescherming als dorpsgezicht (2001)1, terwijl ook de landgoederenzone van Wassenaar en delen van het afgezande Den Haag die status hebben.2 Hiernaast is de Boulevardzone van Katwijk aan Zee als Rijksaandachtsgebied 10

Van opdracht, via obsessie naar ontspanning - Deel 4 (slot) Het vierde en laatste deel van dit artikel richt zich in hoofdzaak op de directe aanleiding voor het schrijven van de reeks: de aanwijzing van de ‘Ontginningen Voornes Duin’ als beschermd dorpsgezicht, in september 2017. De drie eerdere afleveringen kenden als leidraad de verschillende bestemmingen die kustduinen, binnenduinen en strandwallen in de loop der eeuwen hebben gehad en ontwikkelingen die ze daarbij hebben doorgemaakt. Dat kon reiken van het volledig verdwijnen ervan door afgraven tot bescherming als natuurgebied. En van benutting als jachtgebied tot locatie voor het bouwen van nederzettingen. Het omvatte ook gebruik voor diverse vormen van ontspanning en uiteraard dat van ontginning ten behoeve van enige vorm van agrarisch bedrijf. en Toonbeeld van de Wederopbouwperiode aangemerkt. De door vrijwel integrale sloop van de bestaande bebouwing van Katwijk noodzakelijk geworden ingrijpende wederopbouw, rechtvaardigde deze status in 2011.3 Deze vier gebieden hebben een aantal trekken gemeen, zoals: 1. Ze hebben betrekking op bebouwd (villa) gebied, maar negeren de van oudsher agrarische component van duinontginningen, 2. Ze negeren daarmee ook de kampontginningen met de typerende kenmerken van egalisering en beplanting van het terrein, de terreinafbakening en de kleinschalige bebouwing en 3. De zanderijen maakten slechts impliciet deel uit van de beschreven cultuurlandschappen van de (binnen) duinen; ze werden meer als een gegeven dan als een resultaat opgevat. De cultuurhistorische waardering van het zanderijlandschap was daarbij laag.4 Dat was zo en bleef zo gedurende de uitvoering van het zogenoemde MIP (Monumenten Inventarisatie Project) en het er op volgende MSP (Monumenten Selectie Project). Het MSP, dat begon rond 1995, was gericht op selectie van monumenten en van stads- en dorpsgezichten uit de periode ca. 18501940. De processen van de zanderij en vooral van de bloembollencultures op de geestgronden hebben binnen het MSP wel voldoende aandacht gekregen, net als de landgoederen, de stedenbouw en de architectuur. Maar het vaak op particuliere basis en veelal op kleine schaal ontginnen en bebouwen van terreinen, bleef zowel in

Noord- als in Zuid-Holland onderbelicht. De gemeente Wassenaar vormde hierop tot voor kort de enige uitzondering toen ze het gebied van en rondom de duinvlakten ‘Meijendel, Bierlap en Kijfhoek’ in 2007 als gemeentelijk beschermd gezicht bestempelde. Niet alleen zijn daar enkele 19de-eeuwse agrarische gebouwen bewaard, maar ook herkenbare resten van ontgonnen duinakkertjes en duinweiden en het rudiment van een ‘mislukt’ villapark maken er deel van uit. Een voorstel dit gebied een Rijksstatus te geven, haalde het in de jaren ’90 niet. Vanuit dit perspectief is het toe te juichen dat in september 2017 een belangrijk deel van het duingebied van het Zuid-Hollandse eiland Voorne-Putten wél is geclassificeerd, namelijk als van Rijkswege beschermd dorpsgezicht ‘Ontginningen Voornes Duin’. Het belang van het gebied kwam naar voren toen ik het in de jaren ’90 voor het eerst bezocht in het kader van het MSP. De ontginningen in de Voornse duinen bleken een goed voorbeeld van ontwikkelingen die zich eeuwenlang in het gehele kustgebied voordeden, maar die op deze schaal vermoedelijk nergens zo gaaf bewaard zijn gebleven. Na aanvankelijke formele bedenkingen omdat er geen duidelijke bebouwde kern of kom in dit duingebied bestaat, volgde het Rijk het positieve advies van de Raad voor Cultuur en het – zij het voorzichtig - positieve advies van provincie Zuid-Holland. Teleurstellend was dat de raad van de gemeente Westvoorne van mening was dat er te weinig draagvlak


VITRUVIUS

NUMMER 46 JANUARI 2019

voor bescherming van het gebied bestond en dus adviseerde hij negatief. Desondanks kwam er een akkoord over de reikwijdte van een beschermend bestemmingsplan. Deze vorm van ‘planologische bescherming’, die een andere status met zich meebrengt dan die van een natuurgebied, biedt wel enige ruimte voor ontwikkeling, maar onder gemeentelijke en - omdat het geen bebouwde kom is – ook provinciale restricties. Die beperkingen sluiten aan bij de kwaliteiten van het gebied, die door de bewoners ondanks alles worden herkend en erkend. De belangrijke waarden zijn in één sleutelzin uit de besluitmotivering bij de aanwijzing samengevat: “Uniek is de combinatie van een grote planmatige ontginning in het voormalige zeegat en de omvangrijke zwerm van kleine kampontginningen in de duinen zelf.”5

in later eeuwen op tot (lage) zandduinen. De gorzen, duinen en waranden (= jachtgronden, FN) die Van Cleyburg pachtte, mocht hij onder meer benutten ‘omme daer of te maeckene waranden van Conynen, of winnende landt (= akkerbouw, FN), of die te houden tot Weylanden […]’, terwijl het hem hiernaast ook werd toegestaan ‘die Duin met helm te doen beplanten, voor ’t verstuiven van den sande […].’6 Hoewel delen van de gronden in particulier bezit kwamen, hebben de verdere eigendoms-, pacht- en gebruikstoestanden in Oostvoorne en Rockanje onder de feodale verhoudingen relatief weinig veranderingen ondergaan. Ook niet toen de Staten van Holland er na de afzwering van het Habsburgse / Spaanse gezag (1581) zeggenschap over hadden verkregen. Op bescheiden schaal kwamen er vanaf de 17de eeuw buitenplaatsen tot stand, met als belangrijkste Mildenburg, waarvan het huis is gesloopt, maar waarvan de tuinen deels nog bestaan. Van Haperen beargumenteert dat (delen van) De Heveringen tot diep in de 17de en zelfs in de 18de eeuw als verpacht jachtgebied fungeerden, net als enige nabije andere duingebieden. Vooral de konijnenjacht was en bleef van belang. In de duinen mocht blijkens het genoemde stuk uit 1479 slechts bij uitzon-

Bron: Beekman, F. & R. Guleij (2011)

Eerste benutting van Voornes Duin Bij de aanwijzing van andere beschermde gezichten in het duingebied is – zoals hierboven al gezegd – weinig of geen aandacht geschonken aan de kleinschaligheid van de agrarische ontwikkelingen. Maar aan dit onderbelichte facet van kleinschaligheid van ruimtelijke ontwikkelingen in de periode 1850-1940 (maar ook vroeger en later)

is nu echter toch recht gedaan door de aanwijzing als Rijks beschermd dorpsgezicht van de ontginningen van en in de Voornse duinen. Meerdere ontginningen en ontwikkelingen in het duingebied van Voorne laten namelijk nog duidelijk de sporen zien van de uiteenlopende stappen in het naar mensenhand zetten van dit van nature aan verandering onderhevige gebied. Zonder diep in het verleden te willen graven, kan bijvoorbeeld worden gesteld dat de ontginningen – en dus het cultuurlandschap - teruggaan naar laatmiddeleeuwse tijden. Blijkens een stuk uit 1479 kreeg ene Cornelis Gillisz. van Cleyburg gronden in erfpacht van landsheer Maximiliaan en vrouwe Maria en gaven dezen hem vergunning de gorzen ‘Heindijk, ’t Windgat en Olaartsduin’ langs het toenmalige zeegat Strijpe te bedijken. Dit leidde tot de totstandkoming van de Stuifakker. De (Polder) Stuifakker en enige andere bedijkte gronden kregen op den duur het karakter van een strandvlakte. Enkele nabijgelegen gebieden, zoals het Olaertsduyn en De Heveringen (‘een vlakke enigszins heuvelachtige Duingrond, genaamd de Heevering’) en ook de westelijke gronden onder Rockanje en Oostvoorne waren toen al bedekt met duinen, of ze stoven

1 - De kaart van D.T. Gevers van Endegeest van het duingebied van Voorne (vervaardigd in december 1827 door Etiennez, Carbenus en Verbeke). Duidelijk zichtbaar zijn o.m. duinakkertjes, boerderijen, bosaanplant en de quarantaineplaats (‘Karantein huis’), linksboven Het Windgat.Het noorden is rechts. 11


NUMMER 46 JANUARI 2019

Bron: Topotijdreis

VITRUVIUS

2-F ragment van de nog zwart-witte voorloper van Chromo-topografische kaart (Bonnekaart, no. 499) van Oostvoorne. (1889; Schaal 1:25.000). Er zijn talrijke kleine akkertjes te zien. Merk op dat de naam De Heveringen op twee plaatsen is ingetekend en dat de twee sterk verschillen van karakter. dering vee worden geweid. Ontginningen in Voornes Duin Pas vanaf 1725 is er sprake van een ontwikkeling in de richting van ontginning: sinds de vroege 18de eeuw konden steeds meer particulieren delen van De Heveringen kopen, waaronder ook ene Gerard Bikker van Swieten. Hiernaast kwam er rond 1700 een proces op gang van aanleg van minikaveltjes, die omgeven waren door greppeltjes en houtwallen, terwijl er dan tevens sprake is van de stichting van boerenbedrijfjes. In 1742 moet er al omstreeks 70 ‘gemet’ ontgonnen zijn geweest.7 De ontginning die toen een aanvang nam, is vrij goed te volgen dankzij aantekeningen van de Brielse ‘burger’ Jan Kluit (17221811), die in het laatste kwart van de 18de eeuw o.m. schreef: “De bovengenoemde heer [nl. ene H.W. van Leijden, ambachtsheer van Oostvoorne en eigenaar van een groot deel van De Heveringen, FN] geeft van tijd tot tijd als grondeigenaar van de Hevening stucken land van deeze weleer woeste wildernis in erfpagt uit om er huijzen op te bouwen en 12

tuinen of bosschen aan te leggen. Zulks dat, die over vijfentwintig jaaren deeze woestenie beschouwt had en ze tans zag, dezelve niet meer zoude onderkennen, zijnde deze streek tot aan de grenzen van Rockanje als in eene gemene buurt van huijzen en tuinen verandert.”8 De in het tweede deel (juli 2018) van dit artikel genoemde Jan Kops verfijnde deze opmerking nog toen hij uit de mond van een lokale bewoner optekende dat er de voorgaande 50 jaar zo’n 25 nieuwe woningen op De Heveringen waren verrezen en dat van zo’n 30 morgens ‘alle […] stukken in eene goede order aan den anderen sluiten […].’ Hiernaast was tegenover Polder Stuifakker - in het Windgat onder Rockanje - een stuk duingrond ter grootte van 46 morgen (= ca. 40 ha) tot teelland ingericht: “Het land is in eens omringd van een goede grup en schelvering, waar door hetzelve voor het Vee, het welk in het Duin geweid wordt, gesloten is […].9 Na een (eerder?) bezoek aan het gebied, in 1802, schreef hij: “Deze perceelen worden bebouwd in kleine akkers, genoegzaam (= voldoende; FN) afgescheiden en door Plantsoen beschut tegen de winden, en geven

velen een middel van bestaan.”10 Dit is een belangrijke constatering, want het betekent dat er niet incidenteel een keuterijtje was ontstaan, maar dat er verdichting had plaatsgevonden en dat zich daar een volksbuurtje had ontwikkeld met omheinde erven. Zulke omheiningen hadden een dubbele functie: enerzijds vormden ze een visuele begrenzing van het (gepachte) bezit, terwijl ze anderzijds functioneel waren als een bescherming tegen het stuiven van zand. Kadaster en belasting Bovendien kwamen er in het begin van de 19de eeuw nog een wettelijk aspect en belastingtechnische betekenissen bij: onder Lodewijk Napoleon werd een bepaling van kracht die inhield dat ontginningen (van domeingronden, gronden van gemeenten en andere communiteiten, enz.) ‘bevrijd’ (= beschermd, afgesloten; FN) moesten worden met een sloot of gracht van acht voeten, met daaraan toegevoegd: “en, zoo de hoogte van den grond het graven van dergelijke sloot niet toelaat, met eenen wal van ten minste


vijf voeten breedte en vier voeten hoogte.”11 Na de Franse tijd zijn deze regels en wetten meermalen herbevestigd, aangevuld en geëxpliciteerd, zoals in 1823, 1828 en 1840. Tot de voornaamste ingrediënten van de wetten behoorden de bepalingen die over vrijstellingen van belasting gingen. Met vrijstelling werd beoogd (particuliere) ontginning van woeste gronden te stimuleren. De vrijstellingen hielden verband met een ander punt: de begrenzing van de gronden speelde een grote rol in de belastingheffing: met de invoering van het kadaster (1832) werd een nieuwe vorm van grondbelasting ingevoerd. Het zijn kadaster en grondbelasting die ervoor hebben gezorgd dat de jonge ontginningen in het van nature aan verandering onderhevige duingebied goed zijn geadministreerd en als cultuurgronden herkenbaar zijn gebleven. Door overstuiven van de gronden zouden ze gemakkelijk ten onder hebben kunnen gaan. Nadat Kops er was geweest, moet ook de al genoemde D.T. Gevers van Endegeest de Voornse duinen hebben bezocht. Hij liet rond 1828 onder meer een reeks kaarten van het Hollandse, het Zeeuwse en het Vlaamse (toen nog Zuid-Nederlandse) kustgebied samenstellen. De kaart van de Voornse duinen laat een landschap zien waar echter slechts op beperkte schaal ontginningen hadden plaatsgevonden in het binnenduin.12 Meest opvallend zijn de ontginningen op de Geest bij Oostvoorne en verder die in het Windgat en in de Polder Stuifakker. Hiernaast zijn enige ‘kampen’ te herkennen - kleine, particuliere ontginningen - maar De Heveringen (tussen het dorp Oostvoorne en het Windgat) zijn op de kaart onbenoemd gebleven.13 Waarschijnlijk liet Gevers van Endegeest dit al grotendeels in cultuur genomen gebied met opzet buiten beschouwing; zijn opdracht en doelstelling was immers mogelijkheden te onderzoeken voor duinbeplanting met (naald)bossen. In de dissertatie van Klok (1939) lijkt naar voren te komen dat de ontginning van het duingebied in de eerste helft van de 19de eeuw stokte. Hij citeerde en parafraseerde meerdere keren de Staat van den Landbouw en toont – helaas nogal inconsistent - een trage afname der woeste gronden en dus een langzame groei van de ontginningen in Rockanje en Oostvoorne.14 Stagnatie Hoe het ook zij, behalve De Heveringen

Foto: Frits Niemeijer

NUMMER 46 JANUARI 2019

3 - Een van de nog goed herkenbare duinakkertjes onder Oostvoorne, met (resten van) windsingels / houtwallen.

Foto: Frits Niemeijer

VITRUVIUS

4 - Duinboerderijtje van omstreeks 1910, gelegen Duinstraat 22 in Rockanje, nu Rijksmonument. (hier is ‘alle bruikbare grond, tuin en boomgaard, wei- en houtland geworden.’) was ook een flink deel van de duingrond rond Rockanje in het begin van de 19de eeuw in cultuur gebracht, waarna het Windgat vanaf ongeveer 1825 in ontginning werd genomen. Zo werd daar in 1826 een boerderijtje gesticht waar al spoedig 12 koeien en 100 schapen werden gehouden; een jaar later volgde een totale omheining van het weiland.15 Het grootste deel werd

echter blijvend met bos beplant, waarbij een orthogonaal (= rechthoekig) grondplan voor de boslanen is gehanteerd. Verder kwam kort voor 1830 in de duinen ten westen van Windgat, aan het Kreekpad, een quarantainegebouw tot stand als annex van de marinehaven Hellevoetsluis. Het werd voorzien van een kleine ontginning voor de teelt van eigen voedsel. Het complexje komt al voor op de kaart van D.T. Gevers. Toch waren zeker niet alle inspanningen 13


NUMMER 46 JANUARI 2019

Foto: Otter op Wikimedia, 2012

VITRUVIUS

5 - Boerderij ‘De Schaapskooi’, onderdeel van het complex Landgoed Strypemonde, nu Rijksmonument. succesvol. Zo mislukten een paar jaar daarna in het Voornse duingebied proeven met het zaaien (!) van dennen, vermoedelijk als gevolg van konijnenvraat.16 Blijkens een optekening in de Staat van den Landbouw uit het jaar 1840 verdampte na die tijd het eerdere optimisme over ontginningen: “De duingronden aan de Noord- en Westzijde van het eiland Voorne zijn, aangezien den aard van Duingrond, met geen hoop op goeden uitslag, te ontginnen, doch aan de Oostzijde zijn vruchtbare slikken.”17 De toestand op Voorne werd ernstiger toen eigenaren van bosgronden ertoe neigden hun bossen blijvend te rooien, omdat hout als brandstof werd opgevolgd door turf en steenkolen.18 Tijdelijk agrarisch herstel Vervolgens werd rond 1860 met succes het houden van schapen op grotere schaal beproefd, wat misschien enige opleving betekende.19 In ieder geval vonden de ontginningen vanaf de jaren ’60 en ’70 van de 19de eeuw weer voortgang. Kleinschaligheid bleef hierbij evenwel troef en er is weinig of geen reden aan te nemen dat dit vóór 1900 veranderde. Dat was tegen de tijd waarin de ‘N.V. Maatschappij tot Exploitatie van Onroerende Goederen Voorne’s Duin’ (opgericht in 1903) zich op 14

ca. 1500 ha duingebied zou gaan storten en er verdere ontginning ter hand zou nemen. Binnen enkele jaren werd toen 50 ha duin westelijk van de oude buitenplaats Mildenburg in gereedheid gebracht voor de aanleg van een villapark en ook kwam er een landbouwbedrijf in de omgeving van het Windgat tot stand. Een van de nieuwe agrarische activiteiten die hierbij werden ontplooid, was de teelt van bloembollen. Een eerste poging vond plaats rond 1910; meer succes was er echter in de tweede helft van de jaren ’20, toen in het gebied achter de duinen zo’n 100 hectare grond in handen kwam van de ‘N.V. Bloembollen Kweekerij en Handel Oostvoorne’. In de crisistijd ging het echter slecht en verdween de bollenteelt, om deels plaats te maken voor de kweek van groenten.20 Net als de bloembollenteelt bleken ook de ondernemingen van de in 1903 opgerichte N.V. uiteindelijk geen succes en daarop werd de maatschappij beëindigd: het beoogde villapark, waarvan het stratenplan al op de topografische kaart voorkomt, is nooit gerealiseerd. Rond het begin van de 20ste eeuw hebben ook enkele geërfden en pachters uit Oostvoorne en Rockanje weer ontginningen gedaan en groeide het areaal cultuurland in de twee als De Heveringen aangeduide

gebieden en elders nabij de dorpen. Op de duinakkertjes en in de duinweiden bleven tuinbouw en het kleinschalig houden van vee dominant, terwijl verder het houden van schapen van (lokaal) belang werd. Het agrarisch bedrijf bleek echter nergens een blijvend succes en een groot deel van de gronden van de N.V. is vóór de oorlog overgedragen aan Vereniging Natuurmonumenten.21 Andere delen van het duingebied kwamen in handen van particulieren en van het Zuid-Hollands Landschap; het totale duingebied kreeg hierdoor een wat rommelige beheers- en eigendomsstructuur. Voornes Duin is thans een Natura 2000-gebied.22 Een gezicht met een eigen én divers karakter Een opmerkelijk punt is dat het aanvankelijk ‘naamloze’ duingebied op de kaart van 1828 en op de TMK (schaal 1:50.000; 1856/57 e.v.) op latere kaarten (1:25.000) net als het gebied ten zuiden van Oostvoorne De Heveringen wordt genoemd. Dit toponiem komt tot in de Tweede Wereldoorlog dan ook tweemaal voor op die kaarten. Twee keer - op iets uit elkaar gelegen plaatsen, die bovendien een nogal verschillend karakter laten zien.23 De


NUMMER 46 JANUARI 2019

‘eerste’ Heveringen liggen ten zuiden van de kern Oostvoorne en omvatten een nog steeds ten dele bebost gebied. Dit gebied is partieel bebouwd en maakt geen deel uit van het beschermde gezicht. Het andere, meer noordwestelijk gelegen gebied, dat pas vanaf het einde van de 19de eeuw De Heveringen wordt genoemd, bestaat vooral uit een wirwar van onsamenhangende kampontginningen, waarvan een deel intussen weer lijkt te zijn prijsgegeven aan de natuur. Deze ontginningen sloten aan bij die op De Geest en ze vormden daarvan min of meer een uitbreiding. Dit gebied is wél onderdeel van het beschermde gezicht. Het is niet bekend hoeveel meter aan relicten van schelveringen of wallen ‘van ten minste vijf voeten breedte en vier voeten hoogte’ er binnen dit gebied bewaard zijn gebleven, maar luchtfoto’s laten enkele voorbeelden zien. Zeker is dat deze resten van het kunstmatig (19de-eeuws) reliëf hier belangrijke cultuurhistorische waarden vertegenwoordigen. Hiernaast zijn tot op de dag van vandaag oude sloten en greppels, alsmede relicten van windsingels op de kaart en in het veld te zien. En ook veel scherpe ‘steilranden’24, die de perceelgrenzen tussen de ‘woeste gronden’ en het cultuurland waren. Dankzij de ontginningen door kleine boeren zijn er nu nog tientallen meer en minder gave boerderijen en bijbehorende ontgonnen erven in beide (voorheen) als De Heveringen aangeduide gebieden te herkennen. Van deze van rond 1900 daterende (soms verplaatste) duinboerderijtjes zijn er enkele Rijksmonument, waaronder twee annexe exemplaren te Rockanje: Duinstraat 18 en 22 (ca. 1910) en de boerderij Heveringseweg 66, onder Oostvoorne (ca. 1880; buiten beschermd gezicht). Hiernaast zijn langs de Zandweg en rondom het niet vrij toegankelijke weggetje Duinen, onder Oostvoorne, meerdere goed herkenbare relicten van duinontginningen met windsingels en/of boerderijen bewaard. Ook deze dateren in hun oorspronkelijke vorm (vermoedelijk) uit de laatste periode van duinontginning voor agrarische doeleinden. In diezelfde tijd kwam vooral Oostvoorne ook op als badplaats: in 1906 is een tramverbinding met Rotterdam tot stand gebracht en spoedig verrezen er hotels en pensions.25 Oostvoorne ontwikkelde zich als een gewilde retraite voor welgestelde ‘Rijnmonders’ en het dorp kreeg een heuse – zij het sobere - boulevard. Maar er

Kaart: RCE, Bart Broex, 2017

VITRUVIUS

6 - Waarderingskaart Ontginningen Voornes Duin. De rode lijn vormt de omtrek en begrenzing van het beschermde gezicht. Op de kaart zijn met kleine gele cirkeltjes meer dan 30 (historische) duinboerderijen aangeduid. werd ook aan maatschappelijke functies gedacht: er kwamen vanaf ca. 1885 meerdere zogenoemde ‘gezondheidskolonies’ tot stand.26 Aan de trend tot buitenleven en gezondheid hadden Oostvoorne en Rockanje enkele jonge landgoederen en landhuizen te danken. En ook luxe voorzieningen, zoals een golfbaan en een particulier vliegveldje op het strand.27 Het voormalige vliegterrein en ook enige landhuizen maken deel uit van het beschermd gezicht. De meeste voorzieningen verloren veel van hun glans tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen sloop van villa’s en de bouw van de Atlantikwall het kustgebied teisterden,

maar uiteindelijk herstelde Oostvoorne zich. Een en ander betekent dat de 19deen vroeg-20ste-eeuwse boerderijtjes in het duingebied van De Heveringen en rondom het Windgat tegenwoordig erg gewild zijn als (tweede) woning, waardoor vele ervan een bestemming hebben gekregen in de sfeer van ontspanning en recreatie. Hun oorspronkelijk karakter is in veel gevallen nog goed herkenbaar. Ze tonen in hun plattegrond en opstand de beperkte schaal waarop het agrarisch bedrijf in dit gebied tot rond 1940 werd uitgeoefend en ze weerspiegelen in feite de – ondanks alle optimisme - marginale betekenis van 15


VITRUVIUS

de duinen als vruchtbaar en economisch rendabel te maken cultuurland. Het in een rationele aanleg beboste Windgat is onderdeel van het beschermde gezicht, net als de van oorsprong middeleeuwse Noorddijk en het 19de-eeuwse, zogenoemde Pesthuis - de voormalige quarantaineplaats. Maar ook de ‘brute’ betonnen bouwsels uit de Tweede Wereldoorlog maken er deel van uit. ‘Ontginningen Voornes Duin’ is een beschermd gezicht met een eigen en zeldzaam karakter, dat waarden herbergt die karakteristiek zijn voor grote delen van de Hollandse en Zeeuwse kustgebieden – waarden die elders niet of nauwelijks bescherming genieten. Terugblik In vier opeenvolgende afleveringen van Vitruvius werd stilgestaan bij het thema van de ontginningen van de Hollandse en Zeeuwse duinen en kustgebieden. We zagen dat het geestelijk en het wereldlijk gezag primair hun invloed op de duinen en binnenduinen uitoefenden en er – naast het tegen een pachtsom toelaten van ontginning - hout lieten kappen en hun jachtrecht uitoefenden. De opkomst van een stedelijk patriciaat en later ook van een klasse van rijk geworden ondernemers betekende dat grootschalige ontginning mogelijk werd - allereerst om er tuinen en parken aan te leggen en vervolgens ook om de gronden verder economisch te exploiteren. Afzanding en de teelt van bloembollen en groenten werden dragers van de lokale economieën, gevolgd door exploitatie in het kader van wonen en ontspanning. Vooral bij het laatste werd handhaving van de status quo van het duinen het voornaamste uitgangspunt van de omgang ermee: het grootste deel van de duinen werd in de loop van de 20ste eeuw ‘teruggegeven aan de natuur’. Verschillende van deze ontwikkelingen zijn goed herkenbaar gebleven in het artefactiële landschap van de duinen van Voorne. Omdat verder nergens in Nederland een zelfs maar enigszins vergelijkbaar cluster duinontginningen - inclusief talrijke bijbehorende duinboerderijen en diverse andere typerende waarden – bewaard is gebleven, is het toe te juichen dat het Rijk en de provincie Zuid-Holland het gebied ‘Ontginningen Voornes Duin’ tot beschermd dorpsgezicht hebben willen bestempelen. Het is thans te hopen dat ook het draagvlak onder de bevolking en bij de 16

gemeente Westvoorne zich in gunstige zin zal ontwikkelen en dat het landschap zelf daar baat bij heeft. De duinen van Voorne zijn immers hét voorbeeld van een gebied waar artefactiële sporen die ononderbroken lopen van middeleeuwse feodale opdrachten voor grondexploitatie en een obsessioneel ontginnen in de 18de en 19de eeuw, goed zichtbaar zijn gebleven. En dit alles onder een tweefasige, 20ste-eeuwse cultuurlaag van benutting ervan voor ontspanning – die twee fasen gescheiden door militaire functies en de daarbij helaas onvermijdelijke, moedwillige vernietiging van een aantal van die historische waarden.   Noten 1 https://archisarchief.cultureelerfgoed. nl/Beschermde_Gezichten/BG1593/ 2 Een deel van de afgezande gronden onder Haarlem en van de Haarlemmerhout valt onder het beschermde stadsgezicht Haarlem. 3 Blom, A. (red.) (2013), 88-95; https:// cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/ publications/02_katwijk-aan-zee_boulevardzone.pdf 4 De cultuurhistorische status van zanderijgronden is vergelijkbaar laag met die van de veenkoloniën; toch behoren ze beide – net als de landschappen van de droogmakerijen – tot de cultuurlandschappen bij uitstek. 5 https://archisarchief.cultureelerfgoed. nl/Beschermde_Gezichten/BG2124/ BESLUIT_aanwijzing_2124.pdf 6 Alkemade, C. van (& P. van der Schelling) (1729), Volume 2, 254-257. De literatuur geeft soms het onjuiste jaar 1579. 7 Haperen, A.M.M. van (2009), 135, 136, 150-153. Een gemet is bijna een halve ha; 70 gemet is dus ruim 30 ha. 8 Geciteerd uit: Haperen, A.M.M. van (2009), 173. 9 Kops, J. (z.j., [1807]), 325, 326, 331. 10 Kops, J. (1805), 190. 11 Besluit, houdende bepalingen ter bevordering van het ontginnen van Woeste Gronden, 16 april 1809, 23, 24, Art. 33, 34; Deze bepaling is vrijwel woordelijk overgenomen in de zgn. Handleiding (1840), 59. 12 Zie: Beekman, F. & R. Guleij (2011), passim. 13 De herkomst van de naam De Heveringen is nogal onduidelijk. Volgens J. Verdams Middelnederlandsch Woordenboek (19813) wordt het begrip

NUMMER 46 JANUARI 2019

hevening gebruikt als landmaat van 200 gemet (vooral in Zeeland) en in de betekenis van belastingaanslag. (Vgl.: heffing). Zie ook: Aa, A.J. van der, dl. 10, (1846), 293, 294. 14 Klok, J. (1939), 224, 225: Deze stelde dat Oostvoorne en Rockanje in 1833 respectievelijk zo’n 1000 ha en 420 ha aan woeste gronden telden en dat deze cijfers rond 1865 nog nauwelijks waren teruggelopen. Volgens zijn opgave waren pas tegen het begin van de 20ste eeuw de arealen aan woeste gronden flink afgenomen: in Oostvoorne naar bijna 600 ha (- 400) en in Rockanje naar ongeveer 250 ha (- 170). Hij geeft echter ook aan dat de ontginningen in de periode 1833-1933 respectievelijk zo’n 260 en 570 ha beliepen. Dit is mogelijk de oorzaak van het feit dat Van Haperen (173) zijn cijfers verwarde. 15 Staat v.d. Landbouw (1826), 121; Idem (1827), 113. 16 Idem (1834), 144. 17 Idem (1840), 178, 179. 18 Idem (1844), 102. 19 Idem (1860), 74. 20 Zie o.m.: https://www.rijnmond.nl/ nieuws/167330/Vergeten-Verhalen-bollenvelden-op-Voorne ; Het Vaderland: staat- en letterkundig nieuwsblad, 22-05-1930, 3. 21 Haperen, A.M.M. van (2009), 173. 22 Zie bv.: Huizer, T. (2011), passim. 23 Even opmerkelijk is dat na 1943 het toponiem De Geest helemaal verdween van kaarten met schaal 1:25.000. 24 Ook wel: steilwanden. 25 Zie ook: https://duinenenmensen.nl/ recreatie-aan-de-kust-voor-1940/ 26 Zie bv.: Rotterdamsch nieuwsblad, 03-08-1885, Tweede blad. 27 Enkele van deze buitenplaatsen en landhuizen hebben een (Rijks)monumentale status gekregen. Literatuur delen 1 t/m 4 - Aa, A.J. van der (1839-1851), Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, 13 dln. + suppl. - Alkemade, C. van (& P. van der Schelling) (1729), Beschryving van de stad Briele, en den lande van Voorn [...], Volume 2. - Ambachtsheer, H.F. m.m.v. C.J. van Harmelen (1995), Van verdediging naar bescherming; De Atlantikwall in Den Haag. - Baas, H., B. van Snippenburg, H. Renes


VITRUVIUS

NUMMER 46 JANUARI 2019

& R. Rentenaar (2014), De geesten van Holland: Stand van kennis over de oude akkercomplexen op de strandwallen van Holland. In: Historisch-Geografisch Tijdschrift, 32e jrg., 131-150. - Beekman, F. (2006). De Kop van Schouwen onder het zand: duizend jaar duinvorming en duingebruik op een - Zeeuws eiland. - Beekman, F. & R. Guleij (2011), Kaart van de duinen uit 1828 gevonden. In: Caert Thresoor, nr. 4, 109-117. (Digitaal, incl. kaarten: https://duinenenmensen.nl/kaarten-uit-verloren-gewaande -kaart-van- de -nederlandse - duinen-uit-1828-teruggevonden/) - Blink, H. (1897), Tegenwoordige staat van Nederland: een handboek voor de kennis van ons land en volk […]. - Blom, A. (red.) (2013), Atlas van de wederopbouw Nederland 1940-1965; Ontwerpen aan stad en land - Boerboom, J.H.A. (1958), Begroeiing en landschap van de duinen onder Scheveningen en Wassenaar van omstreeks 1300 tot heden: een historisch-vegetatiekundige studie. - Broeke, M. van den (2016), ‘Het pryeel van Zeeland’; Buitenplaatsen op Walcheren 1600-1820. - Buis, J. & J-P. Verkaik (1999), Staatsbosbeheer; 100 jaar werken aan groen Nederland. - Colenbrander, H.T. (1905-1922), Gedenkstukken der algemene geschiedenis van Nederland - Dijkstra, M.F.P. (2011), Rondom de mondingen van Rijn & Maas: landschap en bewoning tussen de 3e en 9e eeuw in Zuid-Holland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek. - Francq van Berkhey, J. le (1765), Antwoord […] op de vraag, […] welken zyn de beste Middelen, om onzen Landen [...] ten meesten Voordeele aan te leggen? - Gans, W. de (2011), De bodem onder Amsterdam; Een geologische stadswandeling. - Gevers, D.T. (1826), Verhandeling over het toegangbaar maken van de duinvalleijen langs de kust van Holland. - Ham, W. van der, (2009), Hollandse polders. - Haperen, A.M.M. van (2009), Een wereld van verschil; landschap en plantengroei van de duinen op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Eilanden.

- Huizer, T. (2011), Kust van Voorne: Van autostrand tot duurzaamste kust van Nederland. (http://edepot.wur. nl/177654 ) - Jelgersma S. [et. al.] (1970), The coastal dunes of the western Netherlands: geology, vegetational history and archeology. In: Mededelingen Rijks Geologische Dienst Nieuwe Serie No. 21, 93-167. - Jelles, J.G.G. (1968), Geschiedenis van het beheer en gebruik van het Noordhollands duinreservaat. - Klok, J. (1939), Voorne en Putten. - Koning, C. de (III, 1808), Tafereel der stad Haarlem en derzelver geschiedenis: […], III deel. - Kops, J. (1796), Berigt wegens een schoone Bouwboerderij in het midden der Castricummer Duinen aangelegd. In: Nieuwe Algemeene Konst- en Letterbode, no. 140, 77-79. - Kops, J. (1798), Tegenwoordige staat der duinen van het voormaalig gewest Holland; zijnde het eerste deel […] over het onderzoek der duinen. - Kops, J. (1799), Ontwerp tot vruchtbaarmaking der duinen; zijnde het tweede deel [...] over het onderzoek der duinen. - Kops, J. (1805), Tegenwoordige staat der duinen in den landen van Voorne. In: Magazijn van Vaderlandschen Landbouw dl. 2, 188-192. - Kops, J. (z.j. [1807]), Bijzonderheden wegens het cultiveren van duingronden nabij het dorp Oostvoorn, bij Den Briel, medegedeeld door een landbouwer in deze streken. In: Magazijn van Vaderlandschen Landbouw dl. 3, 323-333. - Meer, K. van der (1952), De bloembollenstreek; Resultaten van een veldbodemkundig onderzoek in het Bloembollengebied tussen Leiden en het Noordzeekanaal. - Morren, J. (2008), De boerderijen in de Breesaap. In: Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, Ledenbulletin 31, 2008, 5-28. - Nobel, A. (2017), Heerlijkheden in Holland; Een historiografische en historische verkenning. In: J. Temminck & F.W. Lantink (red.), Heerlijkheden in Holland, 15-52. - Pols, R. & L. de Vries (z.j. [2000]), Seefront IJmuiden; Duitse bunkers in de kustverdediging van de Festung IJmuiden.

- Pruissers, A.P., H. H. Vos & L. van der Valk (1991), De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaapduingebied. In: Holland, regionaal-historisch tijdschrift, 117-138. - Regtdoorzee Greup-Roldanus, S.C. (1936), Geschiedenis der Haarlemmer bleekerijen. - Rentenaar, R. (1977), De Nederlandse duinen in de middeleeuwse bronnen tot omstreeks 1300. In: Geografisch tijdschrift, N.R. XI, 361-376. - Rolf, R. (1982), Bunkers in Nederland. - Schelling, P. van der (1727), Hollands tiend-regt, of verhandeling van het regt tot de tienden, toekomende aan de Graafelykheit […]. - Steijn, J.A. van (1933), Duinbebossching. - Timmer, M. (2009), Bloembollen in Holland 1860-1919’; een institutionele geschiedenis met een doorkijk naar de 21ste eeuw. - Tys, D. (2004), Domeinvorming in de ‘wildernis’ en de ontwikkeling van vorstelijke macht: Het voorbeeld van het bezit van de graven van Vlaanderen in het IJzerestuarium tussen 900 en 1200. In: Jaarboek voor Middeleeuwse geschiedenis, no. 7, 31-83. - Verschuure-Stuip, G. (2015), Hollandse buitenplaatsenlandschappen; Buitenplaatsen en hun relatie met het landschap (1609-1672). In: Y. Kuiper, B. Olde Meierink (red.), Buitenplaatsen in de Gouden Eeuw. De rijkdom van het buitenleven in de Republiek, 40-56.

17


recent

VITRUVIUS

VERSCHENEN

Eerste ontmoetingen; verering van de vooruitgang. AUTEUR

David Olusoga (vertaler Maarten van der Werf) UITGAVE

Athenaeum D E TA I L S

Paperback, 280 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 978-90-2530-921-3 PRIJS

€ 22,50

Handboek bouwkunde Vitruvius. AUTEUR

Vitruvius (vertaler Ton Peters) UITGAVE

Athenaeum D E TA I L S

Hardcover, 392 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 978-90-2530-929-9 PRIJS

€ 35,-

V

itruvius hielp Caesar door belegeringswerktuigen voor hem te ontwerpen, en keizer Augustus door diens aquaducten te restaureren. De invloed van dit boek is eeuwenlang groot geweest. Da Vinci, Miche-

Lief & Leed. Nederlandse familieportretten uit de 17de en 18de eeuw op nieuwe wijze belicht. AUTEURS

Rudi Ekkart en Claire van den Donk UITGAVE

Waanders & De Kunst

Paperback, 208 pagina’s, rijk geïllustreerd met 142 illustraties in kleur en 20 in zwart-wit, ISBN 978-94-6262-193-0

D E TA I L S

PRIJS

€ 29,95

18

NUMMER 46

JANUARI 2019

O

scar Wilde zei ooit: ‘Het leven imiteert de kunst veel meer dan dat de kunst het leven imiteert.’ Had hij gelijk? De van oorsprong Nigeriaanse historicus David Olusoga reist de wereld rond om de geschiedenissen die volken met elkaar verbinden aan elkaar te knopen. We lezen wat er met de kunst gebeurde tijdens het tijdperk van de ontdekkingsreizen, toen beschavingen elkaar voor het eerst ontmoetten. Natuurlijk was dat een periode van veroveringen en vernietiging, maar het was ook een tijd van wederzijdse nieuwsgierigheid, wereldhandel en de uitruil van ideeën. Met de industriële revolutie in de negentiende eeuw veranderde de kijk van de kunstenaar op de wereld: de nieuwe fabrieken, de urbanisatie en de onderwerping door Europa van andere volken lieten hun sporen na in de kunst. n

langelo, Rafaël, Dürer: allemaal lazen ze het Handboek bouwkunde. Bouwmeester Vitruvius was de eerste die een boek schreef over architectuur. Het is ook het enige bewaard gebleven boek op dat gebied uit de oudheid. Alle soorten bouwwerken komen aan de orde:tempels, verdedigingswerken, theaters, baden, havens, uurwerken, machines (van hijskranen via waterorgels tot katapulten) en nog veel meer. En tussendoor weidt Vitruvius uit over bouwmaterialen, watervoorziening, natuurfilosofie, akoestiek, sterren, kleuren, klimatologie– zelfs over plagiaat geeft hij zijn mening. Het Handboek bouwkunde is een must read voor iedereen die geïnteresseerd is in bouwkunde, archeologie of de oudheid in het algemeen. n

F

amilieportretten uit de Gouden Eeuw, maar ook later, verbeelden de schone schijn. Op het eerste gezicht lijken zij realistisch, maar dat blijkt lang niet altijd het geval. Op verzoek van hun opdrachtgevers maakten portretschilders uit de 17de en 18de eeuw zich geregeld schuldig aan ‘beeldmanipulatie’. Overleden personen zijn als levend afgebeeld en met een huwelijk of geboorte werden nieuwe familieleden bijgeschilderd. Na een flinke ruzie werden figuren net zo makkelijk ook weer gewist uit de voorstelling. Met een kritische blik en jaren van onderzoek laten de auteurs zien dat zelfs in de portretkunst, het ogenschijnlijk meest waarheidsgetrouwe genre in de beeldende kunst, de waarheid niet altijd even nauw wordt genomen. De mooiste verhalen komen aan het licht. Verhalen over perfecte huwelijken en verboden liefdes. Over de plotselinge dood en de vreugde van nieuw leven. Over het lief en leed van het familiebestaan. n


VITRUVIUS

NUMMER 46

recent

JANUARI 2019

VERSCHENEN

Geschiedenis van Drenthe - Een archeologisch perspectief & Geschiedenis van Drenthe - Een nieuw perspectief. AUTEURS

Wijnand van der Sanden en Michiel Gerding UITGAVE

Koninklijke Van Gorcum D E TA I L S

Gebonden, 680 pagina’s, rijk geïllustreerd, set van 2 delen, ISBN 978-90-2325-571-0 PRIJS

€ 79,00 (verkoopprijs per los deel € 39,50)

T

ezamen bieden de boeken een overzicht van de meeste recente kennis en inzichten over de Drentse geschiedenis en archeologie, en geven een impuls aan toekomstig historisch onderzoek in Drenthe. Beide uitgaven zijn aantrekkelijk en toegankelijk geschreven en rijk geïllustreerd met foto- en kaartmateriaal. Er is van de nieuwste technieken gebruik gemaakt zoals drone-fotografie. Het archeologiedeel bevat bovendien veelal nieuw en niet eerder gepu-

Handboek projectontwikkeling. AUTEURS

Gert-Joost Peek en Ellen Gehner UITGAVE

Nai010 D E TA I L S

Hardcover, 432 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 978-94-6208-396-7 PRIJS

€ 75,-

P

rojectontwikkeling is een uiterst dynamisch en veelzijdig vakgebied. De taak voor het realiseren van een kwalitatief hoogwaardige gebouwde omgeving waarin het

Het goede leven - Hoe Nederland in een halve eeuw steeds welvarender werd. AUTEUR

Annegreet van Bergen UITGAVE

Atlas Contact D E TA I L S

Paperback, 352 pagina’s, ISBN 978-90-4503-673-1 PRIJS

€ 19,99

bliceerd fotomateriaal van bijzondere vondsten. De set Geschiedenis van Drenthe is onmisbaar voor inwoners van Drenthe die meer willen weten van de geschiedenis van hun provincie. Daarnaast zal het iedereen die geïnteresseerd is in de historie van Nederland een bijzonder beeld geven van de geschiedenis van deze mooie provincie. n

goed wonen, werken, winkelen en verblijven is, vraagt om vakmanschap, een brede kennis en een scherp inzicht in private en publieke wensen. In die gebouwde omgeving spelen projectontwikkelaars een belangrijke rol. Het Handboek Projectontwikkeling laat (toekomstige) professionals op enthousiasmerende en toegankelijke wijze kennisnemen van de essentie van dit vakgebied en van de methoden en tools die tot succesvolle projecten leiden. Voorbeelden uit de praktijk illustreren de dynamiek en complexiteit van het ontwikkelproces. Een onmisbaar studieboek voor vastgoedstudenten (bachelor en master) en een onovertroffen inspiratiebron en naslagwerk voor iedereen die werkt aan projectontwikkeling en die meer wil weten over de totstandkoming en exploitatie van vastgoed. n

I

n ‘Het goede leven’ pakt Annegreet van Bergen de draad op van haar bestseller ‘Gouden jaren’. Nederland is in korte tijd rijker geworden dan we ooit voor mogelijk hadden gehouden. Nieuwe wetenschappelijke inzichten en technische mogelijkheden zorgden ervoor dat de wereld letterlijk en figuurlijk werd opengebroken. Met bromfiets of auto kwamen we steeds verder van huis. Televisie bracht onbekende landen en volkeren de woonkamer binnen. Van Bergen laat met nieuwe observaties en anekdotes zien hoe de sterke naoorlogse groei het leven in Nederland onherkenbaar heeft veranderd. De tijd is voorbij dat verloofde stellen jaren moesten sparen voor hun uitzet of dat mensen maanden op een telefoonaansluiting moesten wachten. Welke vrouw wordt nu nog ontslagen als ze gaat trouwen? En wie biedt zijn gasten nog een rokertje aan? n

19


recent

VITRUVIUS

VERSCHENEN

Nijenrode, inspiratiebron voor kunst. Geschiedenis van vijf eeuwen en meer. AUTEURS

Bert Boer, Juliëtte Jonker-Duynstee en Pol Schevernels UITGAVE

Art Fund Nyenrode D E TA I L S

Paperback, 144 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 978-90-8980-109-8 PRIJS

€ 29,50

H

et boek ‘Nijenrode, inspiratiebron voor kunst’ geeft een beeld van de ontwikkelingen in de kunst waarop Nijenrode is afgebeeld, en tegelijkertijd van de geschiedenis van dit iconische kasteel aan de Vecht bij Breukelen. De geschiedenis van het kasteel wordt ingedeeld naar de perioden van eigenaren. Hierbij heeft Bert Boer (oud-directeur Muiderslot, nu directeur Maritiem Museum) het hoofdstuk van de vroege geschiedenis (1200-1672) en de verbintenis met de landadel voor zijn rekening genomen.

NUMMER 46

JANUARI 2019

Kunsthistoricus Juliette Jonker-Duynstee bespreekt de periode van de Koopmansadel (1673-1854) en beschrijft tevens de diverse kunstwerken uit de Gouden Eeuw waar het kasteel op voorkomt en alle schilderijen die op Nijenrode hangen. Jan van der Heyden, Salomon Ruysdael, Dirk Maes en Melchior de Hondecoeter zijn enkele van de schilders die het karakteristieke kasteel aan de Vecht als onderwerp kozen. Pol Schevernels, (bestuurslid Art Fund Nyenrode), beschrijft levendig de opeenvolgende periodes van de Burgerlijke ondernemers (1854-1946) en de Business Universiteit Nyenrode (1946-heden) die hier actief waren/zijn. Deze heldere indeling, gelardeerd met talloze grote afbeeldingen, geeft een mooi en vernieuwend beeld op ‘Nijenrode in de kunst’. In andere hoofdstukken komt het 100-jarig bestaan van de Donjon aan de orde, de grote collectie buitenkunst in het park en de 11 tentoonstellingen van het AFN uit collecties van de founding fathers van Nijenrode, waaronder de huidige tentoonstelling uit de KPN collectie. Nijenrode, inspiratiebron voor kunst – vijf eeuwen is een uitgave van Art Fund Nijenrode en naast lokale boekhandels ook bij het Vechtstreekmuseum te Maarsen te krijgen. n

De Canon van Nederland in de Koninklijke Bibliotheek Vijftig boeken bij vijftig vensters. AUTEURS

Jan Bos, Ellen van Oers & Jenny Mateboer (red.) UITGAVE

Uitgeverij Vantilt D E TA I L S

Paperback, 224 pagina’s, geïllustreerd in kleur, ISBN 978-94-6004-394-9 PRIJS

€ 29,50

D

e collectie van de Koninklijke Bibliotheek bevat meer dan zeven miljoen boeken, tijdschriften, brieven en archieven uit twaalf eeuwen. De collectiespecialisten van de KB hebben zich laten inspireren door de Canon van Nederland om vijftig topstukken uit die enorme verzameling te presenteren. Door vijftig vensters van de Nederlandse geschiedenis valt de blik nu eens op een beroemd handschrift, dan weer op een onbekende brief, op een luxueuze atlas of op een bijzonder kinderboek, op een wetenschappelijke ontdekking of een opruiend traktaat. Voor al die publicaties biedt de canon de historische context, terwijl de boeken op hun beurt illustraties vormen 20

voor de thema’s uit de canon. Uiteraard is er ook aandacht voor de uiterlijke verschijningsvorm van de topstukken en hun individuele herkomst en geschiedenis. De Canon van Nederland in de Koninklijke Bibliotheek is rijk voorzien van afbeeldingen en biedt een verrassende en gevarieerde invulling van een onderwerp dat sinds de presentatie door Frits van Oostrom niet meer is weggeweest uit het debat in de geschiedbeoefening, het geschiedenisonderwijs en de politiek. n


VITRUVIUS

NUMMER 46

recent

JANUARI 2019

VERSCHENEN

Vierendertig voet in de kiel. De bouw van een botter. ijn Peter Dorle

AUTEUR

RT VIER ENDE

in de dertig voet boek Vieren richt in dit . Het boek e: de botter en staand want) Van gaand s scheepstyp degenen oer-Holland nd van de serie monden van op voor een botter uit de monument wer. atie over de n botter een de (model)bou rd met inform voor binee ingen gecom keningen, in bouwteken Met achter bouwden. et eigen hand vele honderden plannen en lijk ische lijnen s, met duide foto’s, histor evol oude egeven detail lmodel - te knap weerg ek staat boord chetsen en - of een schaa levert maats een botter voet in de en. Dorleijn ende om zelf voldo is tie. Vierendertig tekst heldere houd en repara kwijzen. De ens over onder evol gegev boord aat het boek botter. een ode aan de woord te laten, anten aan het een inform op zijn dat r. En vaak door landse cultuu bladzijden, enen Neder Originele in vele, vele een verdw de illustraties. nd beeld van de tekst spelen met h, steeds boeie van Dorleijn aparte rol naast Een ingen . teken noodt l de d wordt jvend tot lezen en. Maar voora al wat gezeg sen herlev idelijking bij n vissersplaat sbare verdu Mededelinge e sfeer in de Bijdragen en lezer een onmi Akveld in zijn voor de tuig.” (L.M. e kwaliteit en en van het van de schep ctiedetails ) landen s der Neder icus, de Geschiedeni (1937) is histor eijn grote Peter Dorl en zeiler. Zijn unstenaar In een tekenaar/k de Zuiderzee. visserij op thema is de heeft hij een d onderzoek d van vele jaren duren is samengestel geschieden iewde uitgebreide . Hiertoe interv isserij vlak de Zuiderzeev s die de tijd oude visser nog hij tientallen de Afsluitdijk de bouw van hij voor en na deed aast emaakt. Daarn k aan hadden meeg ijkonderzoe rzoek en prakt . archiefonde , de MK63 botter zijn eigen boord van

IG VOET IN DE KIEL

ISBN 978

ijn Peter Dorle

90 519 4562

Peter Dorleijn UITGAVE

Uitgeverij Van Wijnen D E TA I L S

ERT IG V I E R E N D K IEL E D VOET IN een botter

Hardback, 288 pagina’s, rijk geïllustreerd met bouwtekeningen, ISBN 978-90-5194-562-1 PRIJS

n

De bouw va

€ 89,50

1

94562 1 9 78905 1

>

12-07-18

16:52

P

eter Dorleijn (bekend van de serie Van gaand en staand want) richt in dit boek Vierendertig voet in de kiel. De bouw van een botter een monument op voor een oer-Hollands scheepstype: de botter. Het boek bevat magnifieke tekeningen, gecombineerd met informatie over de botter uit de monden van degenen die ze jarenlang met eigen hand bouwden. Met achterin bouwtekeningen voor de (model) bouwer. Dit bijzondere boek staat boordevol oude foto’s, historische lijnenplannen en vele honderden scheepstekeningen. Dorleijn levert maatschetsen en knap weergegeven details, met duidelijk omschreven werkwijzen. De heldere tekst is voldoende om zelf een botter - of een schaalmodel - te bouwen. Ook staat het boek boordevol gegevens over onder-

houd en reparatie. Vierendertig voet in de kiel is één grote ode aan de botter. “Dorleijn biedt in vele, vele bladzijden, vaak door zijn informanten aan het woord te laten, een caleidoscopisch, steeds boeiend beeld van een verdwenen Nederlandse cultuur. En dat op een manier, die blijvend tot lezen noodt. Een aparte rol naast de tekst spelen de illustraties. Originele foto’s doen de sfeer in de vissersplaatsen herleven. Maar vooral de tekeningen van Dorleijn met hun zeer hoge kwaliteit zijn voor de lezer een onmisbare verduidelijking bij al wat gezegd wordt over constructiedetails van de schepen en van het tuig.” (L.M. Akveld in Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden). n

Katholieke architectuur in de twintigste eeuw. De vier architecten van de Leidse familie Van der Laan. AUTEUR

Michel Remery UITGAVE

Uitgeverij Verloren D E TA I L S

Gebonden, 411 pagina’s, geïllustreerd (deels in kleur), ISBN 978-90-8704-707-8 PRIJS

€ 39,00

D

e werken van de vier architecten Van der Laan worden in dit rijk geïllustreerde boek in onderlinge samenhang beschreven. Leo van der Laan ontwierp samen met zijn zoon Jan honderden gebouwen, vooral in Leiden en omgeving. Ze stonden bekend als katholieke traditionalistische architecten, die vooral bouwden binnen de eigen katholieke zuil. Hun werk vertoont een duidelijke ontwikkeling, waarbij hun aanpak steeds iets heel eigens toont binnen de gangbare stijl van hun tijdgenoten. Dom Hans van der Laan ontwik-

kelde samen met zijn broer Nico een volledig uitgewerkte theorie over de relatie tussen architectuur en liturgie. Door hun verhoudingensysteem van het plastische getal niet op zichzelf te beschouwen, maar te voegen binnen de context van het grotere geheel van de door God geschapen wereld, hielpen ze generaties katholieke architecten nadenken over de essentie van de architectuur. Hun ontwerpen blijven aandacht trekken door hun eenvoud en bijzondere stijl.. n

21


recent

VITRUVIUS

VERSCHENEN

Dodelijke planten - Een fascinerende reis langs de giftigste planten ter wereld. AUTEURS

Elizabeth A. Dauncey en Sonny Larsson UITGAVE

KNNV D E TA I L S

Hardcover, 224 pagina’s, rijkelijk geïllustreerd, ISBN 978-90-5011-664-0 PRIJS

€ 34,95

AUTEUR

Dolf Toussaint (met een voorwoord van Guus Luijters) UITGAVE

Bas Lubberhuizen D E TA I L S

Gebonden, 208 pagina’s, rijk geïllustreerd met ca. 200 zwart-wit foto’s, ISBN 978-90-5937-522-2 PRIJS

€ 29,99

De Bosatlas van de Wadden - Atlas over het mooiste stukje van Nederland. AUTEUR

Noordhoff Atlasproducties UITGAVE

Noordhoff D E TA I L S

Hardcover, 224 pagina’s, rijkelijk geïllustreerd in kleur, ISBN 978-90-0112-016-0 PRIJS

€ 29,95

D

e Bosatlas van de Wadden brengt dit bijzondere UNESCO Werelderfgoed, het enige natuurlijke Werelderfgoed dat Nederland rijk is, in al zijn facetten en in al zijn schoonheid over het voetlicht. Van IJstijd tot zandsuppletie, van plankt22

JANUARI 2019

V

an een simpele huidirritatie tot een hartverlamming ... Planten kunnen niet weglopen als dieren ze willen opeten. Daarom hebben ze allerlei strategieën ontwikkeld om zichzelf te verdedigen. Een daarvan is de productie van giftige stoffen. Die stoffen zijn zeer divers qua samenstelling en werking. Dodelijke planten geeft een fascinerende inkijk in deze wereld. Het is een mooie verkenning van de dodelijkste planten op aarde, hun strategieën om te overleven, de unieke eigenschappen van hun giftige stoffen en de impact daarvan op dieren – en mensen in het bijzonder. Soms begint een hap uit een blad met een simpele huidirritatie of een onderbuikgevoel. Vaak loopt het fataal af. Denk aan verstikking, verlamming of compleet orgaanfalen ... n

D

Amsterdam voor het voorbij is.

NUMMER 46

e sociaal bewogen fotograaf Dolf Toussaint probeerde met zijn werk ‘een voet tussen de deur van de tijd’ te krijgen. Dat is hem gelukt. Zijn oeuvre toont ons straatbeelden en mensen op een scharnierpunt, voordat hun verschijning en situatie definitief veranderden. Toussaint legde een manier van leven vast, voordat die zou verdwijnen. Amsterdam voor het voorbij is toont Toussaints Amsterdam-foto’s, geselecteerd uit het werk dat onlangs werd tentoongesteld in het Stadsarchief Amsterdam. Het boek bevat veel foto’s waarmee hij beroemd werd: De Jordaan (1965). Maar zijn onbekende werk is minstens zo mooi: kinderen die op straat hutten bouwen of spelen met wat maar voorhanden is, de Albert Cuyp- en de Ten Katemarkt, Nieuw-West, en – van later datum – de oproer in de Nieuwmarktbuurt en de krakersrellen. n

on tot zeehond, van priel tot kwelder, van eilanddynamiek tot terpen en wierden en van natuurherstel tot toerisme en internationale samenwerking. Honderden kaarten, illustraties en foto’s – van luchtfotograaf Karel Tomeï en van de maker van de bioscoopfilm WAD, Ruben Smit – geven een samenhangend beeld van dit unieke stukje Nederland. Nergens ter wereld is er zo’n diverse en dynamische kustzone die continue gevormd wordt door wind en getijden. De Wadden is één van ’s werelds belangrijkste ecosystemen. In deze Bosatlas wordt de lezer meegenomen op ontdekkingsreis door dit natuurgebied. De kenmerkende kaarten in Bosatlasstijl laten zien waar wandelende eilanden, geulen, zandplaten, trekvogels, zeehonden, vissers, scheepswerven, dialecten, terpen, volksfeesten en nog heel veel meer zich bevinden. En de heldere infographics geven inzichten in eendenkooien en de bijzondere onderwaterwereld die niet alleen bestaat uit flora en fauna. n


VITRUVIUS

NUMMER 46 JANUARI 2019

Jos Cuijpers stedenbouwkundige en erfgoeddeskundige, werkzaam bij Cuijpers Advies te ‘s-Hertogenbosch

Erfgoed, water en ruimte (deel 1) De casus Lith

Steeds vaker duikt in de vakliteratuur, op congressen en in de media het koppel erfgoed en water op. Met het toenemen van de belangstelling voor water en klimaat, komt ook steeds vaker de vraag naar voren hoe in het verleden met het water werd omgegaan en hoe de destijds gevonden oplossingen misschien nieuwe toepassingen kunnen vinden. Al enkele jaren geleden heeft de toenmalige gemeente Lith een onderzoek laten doen naar de historische ontwikkeling van het watersysteem en naar de mogelijkheden om de daarmee opgedane kennis te gebruiken bij het oplossen van actuele waterproblemen. Dit artikel bevat een inkijkje in de resultaten van dat onderzoek. De laatste tijd is er in de media en in de vakwereld van erfgoed, ruimtelijke ordening en planning veel aandacht voor erfgoed en water. Zo heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Handreiking Water, erfgoed en ruimte (RCE, 2016) uitgebracht, waarin een tijdlijn is opgenomen die laat zien dat belangrijke wateropgaven van alle tijden zijn. Verder worden cultuurhistorische oplossingen beschreven die (opnieuw) in te zetten zijn bij ontwerpen van nu, waarmee tevens een inspiratiebron wordt gegeven om de (lokale) karakteristieken van waterrijke gebieden in beeld te krijgen. In het verlengde daarvan organiseerde de Rijksdienst op 23 november 2016 het Symposium Water, erfgoed en ruimte. Toen werd aan adviseurs, projectleiders en omgevingsmanagers van het Hoogwaterbeschermingsprogramma, Rijkswaterstaat, waterschappen en provincies getoond hoe zij het verleden als inspiratiebron kunnen

Bron: Topotijdreis.nl

John Mulder Bodem- en waterspecialist, historisch geograaf, werkzaam bij John Mulder bodem en landschap.

1 - De voormalige gemeente Lith in 1925 gebruiken in wateropgaven. Ook is er een stichting van jonge enthousiaste historici die zich met watererfgoed bezighouden (http://waterheritage.nl). Water is zelfs het thema van het Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed 2018 (https://www.europeeserfgoedjaar.nl/water/). In publicaties over erfgoed, water en ruimte is er veel aandacht voor de rol van water in de geschiedenis en de groei van steden en landschappen. Ook worden er dappere pogingen gedaan om aan te geven hoe de ‘natte geschiedenis’ een rol kan spelen bij de vormgeving van de toekomstige waterstructuren. Vooralsnog blijft die vormgeving echter vooral steunen op een technische benadering van de problematiek. Als voorbeeld en inspiratiebron willen schrijvers dezes een andere aanpak voor het voetlicht brengen. Die andere aanpak is alweer geruime tijd geleden (2005)

gebruikt voor het opstellen van het Historisch Waterplan van de toenmalige gemeente Lith. Deze gemeente is in 2011 samengevoegd met de gemeente Oss. Benadrukt moet worden, dat slechts enkele fragmenten uit het Historisch Waterplan belicht kunnen worden en dan nog in sterk ingedikte vorm. De casus Lith als voorbeeld Lith ligt in het noordelijk deel van de provincie Noord-Brabant, in het rivierengebied. De huidige ruimtelijke structuur van dit gebied weerspiegelt de eeuwenlange strijd tegen en tegelijkertijd de verbondenheid met het water. Het landschap van Lith is door de eeuwen heen door verschillende invloeden gevormd en wordt grotendeels bepaald door dijken, kaden, waterlopen, kwelsloten, wielen etc. Belangrijkste vormgever is de Maas, die met haar meanders, afzettingen en overstromingen heeft bijgedragen aan de huidige eigenschappen van 23


NUMMER 46 JANUARI 2019

Bron: Heemkundekring Maasdorpen in de gemeente Lith

VITRUVIUS

het landschap. Het gebied wordt al lang bewoond en bewerkt en er is een eeuwige haat-liefdeverhouding tussen de mensen en het water afleesbaar in het landschap. De gemeente Lith heeft zich steeds ingespannen voor het behoud en de ontwikkeling van de aanwezige historische structuren en elementen. Dat blijkt o.m. uit het opgestelde Historische Padenplan (1999) en het Erfgoedplan (2001). In het verlengde van die plannen vond de gemeente het raadzaam om ook voor het historisch water(systeem) een toekomstvisie op te stellen, waaraan door het Stimuleringsfonds voor Architectuur in het kader van de Belvedereregeling een bijdrage is verleend1. Dit zogenoemde Historisch Waterplan voor de gemeente Lith kan als voorbeeld dienen voor andere gemeenten.

2 - De Beerse Overlaat zorgde voor overstroming van de dorpskern Lith; afbeelding van het Marktveld, ca. 1910

Historisch Waterplan gemeente Lith In het Historisch Waterplan voor Lith zijn enkele bijzondere aspecten beschreven die ook interessant kunnen zijn voor anderen die zich bezighouden met opgaven op het gebied van water, erfgoed en (ruimtelijke) planning. Het gaat in Lith om ten minste vier invalshoeken van waaruit die opgaven benaderd kunnen worden, maar in andere steden of dorpen kunnen het er uiteraard minder, meer of andere zijn: 1. Reconstructie van het natuurlijk watersysteem Voordat de mens op ingrijpende wijze het watersysteem veranderde, was er de natuurlijke afwatering die de omgeving bepaalde. Uiteraard was het natuurlijk watersysteem niet statisch van aard, maar kenmerkte het zich juist door voortdurende verandering. Door de situatie van vlak vóór de eerste grootschalige ingrepen te reconstrueren – dat wil zeggen door de natuurlijke situatie te beredeneren - komt er in het plan een ijkpunt naar voren, waaraan de effecten van latere ingrepen kunnen worden gerelateerd. 2. Het opstellen van een waterbiografie Een belangrijk onderdeel van het Historisch Waterplan voor de gemeente Lith was het opstellen van een biografie van het watersysteem, naar analogie van het begrip landschapsbiografie2. In de waterbiografie is beschreven hoe de mens onder veranderende omstandigheden het watersysteem in deze regio voortdurend 24

3 - Het Marktplein van Lith in 2018 vanuit ongeveer hetzelfde standpunt. Het water is verdwenen en daarvoor in de plaats wordt het plein nu overspoeld met auto’s. naar zijn hand heeft gezet, van de eerste kleinschalige ingrepen in de vroege middeleeuwen en de doorgaande bedijking in de hoge middeleeuwen tot grootschalige Maaswerken die rond 1890 begonnen en in de jaren 1930 voltooid werden. Tot de waterbiografie behoren ook de ruilverkavelingen in de tweede helft van de twintigste eeuw. 3. Beleving van water als invalshoek We weten dat de beleving van het water in vroeger tijd heel anders was dan tegenwoordig. Om een goed inzicht te krijgen

in de vroegere beleving en ook om een beeld te krijgen van het verschil met de huidige situatie, zijn er diverse interviews gehouden met oudere bewoners van het gebied. Verslaglegging van ervaring en beleving door betrokkenen kan sterk bijdragen aan draagvlak voor de uitvoering van plannen. 4. Het uitvoeren van een knelpuntenanalyse In de knelpuntenanalyse is vooral de focus gericht op de vraag in hoeverre huidige knelpunten een gevolg zijn van


NUMMER 46 JANUARI 2019

A

B

C

D

4 - Schematische voorstelling van de ontwikkeling van het watersysteem: A: het natuurlijk watersysteem vóór het grootschalig ingrijpen door de mens; B = Situatie na aanleg van de doorgaande dijk; C = Ontwatering van het komgebied; aanleg Hertogswetering; D = Situatie na rivierkanalisatie en ruilverkavelingen. 1-9: kerkdorpen: 1: Alem; 2: Maren; 3: Kessel, 4: ondoordacht of slordig omgaan met het natuurlijke of latere historische watersystemen. Het Historisch Waterplan voor de gemeente Lith omvat een overzicht van toestanden en ontwikkelingen in het watersysteem en een analyse van oorzaken en gevolgen van problemen die zich hierin voordeden en (kunnen) voordoen. Waterbiografie: vijf grootschalige ingrepen Van deze vier invalshoeken van waaruit het Historisch Waterplan voor de gemeente Lith kan worden beschouwd, willen we hier vooral ingaan op de tweede: het opstellen van een waterbiografie. Zo’n biografie omvat voor Lith vijf afzonderlijk te benoemen grootschalige ingrepen.

Bron: Waterplan Gemeente Lith, 2005, bijgewerkt door de auteurs

VITRUVIUS

Lith; 5: Lithoijen; 6: Teeffelen; 7: Oss; 8: Geffen; 9: Nuland; 10,11: buurtschappen 10: Het Wild; 11: Gewande; 12: hogere gronden; 13 lagere, natte gronden, broekland; 14: waterlopen; 15 dijken; 16: sluis

Eerste ingreep: aanleg van de doorgaande bedijking Voordat de eerste grootschalige ingrepen tot stand kwamen, woonden er zeker al mensen in deze streek. Weliswaar was de omvang van de bevolking na de Romeinse tijd sterk teruggelopen, in de vroege middeleeuwen nam de bevolking weer toe en werden dorpsnamen als Lith, Maren en Kessel in oorkonden genoemd. De bewoning beperkte zich aanvankelijk tot de zandgronden en de relatief hoge oeverwallen van de rivieren en de zavelige stroomruggronden. De doorgaande bedijking parallel aan de rivier begon stroomafwaarts. Door de beteugeling stuwde het water op en waren ook aangrenzende stroomopwaarts gelegen gebieden gedwongen dijken aan te leggen3. Zo

vorderde de bedijking van de rivieren stapsgewijs van west naar oost. De doorgaande bedijking ter hoogte van Lith kwam in de dertiende eeuw tot stand. Dit was de eerste grootschalige ingreep in het landschap. De bedijking in dit gebied was echter niet optimaal. In de loop van de eeuwen kwam het regelmatig voor dat het winterbed van de rivier (bijvoorbeeld door ijsgang) de hoeveelheid water niet aankon. Om erger te voorkomen was bij Cuijk een verlaging in de dijk aangebracht (de zogenoemde Beerse Overlaat), waardoor hoog water kon overstromen en de druk van de ketel werd gehaald. Dit was ten gunste van andere delen van het rivierengebied, maar drukte zwaar op de bevolking van Lith 25


VITRUVIUS

en de andere dorpen in de omgeving, die immers hun landerijen lange tijd onder water zagen staan. En of dit nog niet ernstig genoeg was: ook ten behoeve van de landsverdediging4 werd dit gebied regelmatig geïnundeerd. Ondanks alle maatregelen braken de dijken regelmatig door. Alleen al in de voormalige gemeente Lith hebben we 23 doorbraakkolken (wielen5) geteld, getuigen van even zoveel dijkdoorbraken in het verleden. Tweede ingreep: ontginning komgronden Toen de doorgaande bedijking gereed was, ontstond er de mogelijkheid om ook de lager gelegen gronden, die voorheen frequent overstroomden, in gebruik te nemen en te ontginnen. Die ontginning, zo blijkt uit diverse eigentijdse bronnen, bestond voornamelijk uit het aanbrengen van de verkaveling (het zgn. ‘slaan’ of ‘de hoefslag’), het aanleggen van ontwateringssloten en het realiseren van ont-

sluitingswegen. De ontginning van deze komgronden gebeurde tegengesteld aan de aanleg van de rivierdijken, namelijk van oost naar west: Oss (1286), Lithoijen (1288), Lith (1357), Maren (1417)6. De ontginning van de komgronden met de daarbij behorende aanleg van ontsluitingswegen en ontwateringsvoorzieningen vormt de tweede grootschalige ingreep in het watersysteem. Derde ingreep: aanleg Hertogswetering en instelling waterschappen Doordat de komgronden tussen de bewoonde kernen en de hogere zandgronden letterlijk een kom vormen die door de dijk bij ’t Wild werd afgesloten, zorgde de ontginning voor een overaanbod aan water bij de sluizen van Maren en Kessel die in eerste instantie ongeveer ter hoogte van het huidige ’t Wild lagen. Omdat het gebied van Maren en Kessel het laagst gelegen was, verzamelde zich daar het water van het gehele komgebied

ten oosten daarvan. Niet alleen de hoge grondwaterstand, maar ook het niet kunnen lozen van water bij hoog water in de Maas veroorzaakte daar dus wateroverlast, hetgeen tot veel conflicten met de hoger gelegen dorpen leidde. Volgens de overlevering greep de Hertog van Brabant in en liet hij in het begin van de veertiende eeuw, waarschijnlijk tussen 1300 en 1310, de Hertogswetering aanleggen. Deze wetering ligt hoger dan de omgeving, tussen twee dijken in, en ontwatert het hoger gelegen gebied van Lith, Lithoijen en het aangrenzende Osse gebied, die samen het voormalige waterschap van het Hoog Hemaal vormen. Voor het gebied van de dorpen Kessel, Maren en Alem werd ook een nieuwe afwatering aangelegd, de Roode Wetering. Voor het onderhoud daarvan werd het Waterschap Laag Hemaal ingesteld7. De aanleg van de Hertogswetering en de Roode Wetering en de instelling van de waterschappen,

5 - De Hertogswetering, aangelegd in het begin van de veertiende eeuw, situatie 2006. 26

NUMMER 46 JANUARI 2019


NUMMER 46 JANUARI 2019

Bron: Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC), ‘s-Hertogenbosch, www.bhic.nl

VITRUVIUS

6 - Plan voor de Maaskanalisatie, 1937 betekenden samen de derde grootschalige ingreep in het landschap. Vierde ingreep: de Maaswerken In de jaren ‘30 werd de laatste hand gelegd aan de kort voor 1890 begonnen Maaskanalisatie, met daaronder het afsnijden van vele bochten, de scheiding van Maas en Waal, de aanleg van een nieuwe Maasmonding in het Hollandsch Diep8 en de bouw van een stuw met sluis bij Lith. Door deze zgn. Maaswerken werd de afvoer van de rivier aanzienlijk verbeterd en kon uiteindelijk de Beerse Overlaat gesloten worden. De regelmatige overstromingen behoorden daarmee tot het verleden en in landbouwkundig opzicht lag de weg naar belangrijke ontwikkelingen open. Vijfde ingreep: de ruilverkavelingen Die verbeteringen kwamen in de decennia na de Tweede Wereldoorlog. Het komgebied was bij de middeleeuwse ontginning verkaveld in lange, smalle percelen. Daarbij werd zoveel mogelijk dwars op het hoogteverloop verkaveld, zodat iedereen ongeveer dezelfde hoeveelheid natte en dezelfde hoeveelheid (relatief) droge grond verkreeg. Deze in de loop der eeuwen nog verder versnipperde verkaveling was uit landbouwkundig oogpunt niet gunstig en er zijn in de twintigste eeuw dan ook meerdere ruilverkavelingen uitgevoerd in dit gebied. Daarbij werd ook het watersysteem radicaal gewijzigd. Het grondwaterpeil werd verlaagd, waardoor landbouwmachines langer de grond kunnen bewerken. Verder werden boer-

Hiervoor hebben we uiteen gezet hoe en waarom het Historisch Waterplan van de voormalige gemeente Lith tot stand is gekomen en waarom de gehanteerde benadering van belang kan zijn voor andere gebieden. We hebben de waterbiografie van deze omgeving besproken en de vijf grootschalige ingrepen in het watersysteem die de mens in de loop van de geschiedenis daar heeft aangebracht. In het tweede deel gaan we in op de specifieke benadering van het dijkenlandschap en op de beleving van het watersysteem bij de bewoners van het gebied. Tenslotte gaan we nog in op de wijze waarop de resultaten van het onderzoek zijn vertaald in een toekomstvisie voor de gemeente.

derijen verplaatst vanuit de dorpen naar de polder, dus naar de voorheen vaak met wateroverlast kampende komgronden. Het voorheen onbebouwde en open poldergebied kreeg te maken met bebouwing, erfbeplanting en andere opgaande beplanting. Het landschappelijk karakter veranderde door deze vijfde ingreep sterk.   Noten 1 Het plan werd opgesteld door Cuijpers Advies te ‘s-Hertogenbosch en onderzoeksinstituut Alterra te Wageningen in samenwerking met het Brabants Historisch Informatie Centrum te ‘s-Hertogenbosch. Zie ook: http://belvedere.nu:80/index.php?section=01 ‘Behoud door ontwikkeling’ werd een belangrijk uitgangspunt van de Beleidsnota Belvedere. 2 Het concept landschapsbiografie is in Nederland ontwikkeld door de archeoloog Jan Kolen (Kolen, 2005 en 2006). 3 Buijks, 1996.

Het gebied maakte deel uit van de zgn. Zuider Waterlinie, zie www.zuiderwaterlinie.nl 5 Een wiel is een diepe waterplas, die is ontstaan bij een dijkdoorbraak (zie https://www.leestekensvanhetlandschap.nl/wiel ) 6 Leenders, 2017. 7 Zie ook https://www.bhic.nl/ ontdekken/verhalen/blauwe-sluis 8 De Maas en de Waal raakten elkaar bijna bij St. Andries en waren daar ten behoeve van de scheepvaart met elkaar verbonden via het Kanaal van St. Andries en de gelijknamige sluis. Verder stroomafwaarts, bij Woudrichem, vloeide de Maas samen met de Waal. In 1904 kreeg de Maas een eigen monding via de grotendeels nieuw gegraven Bergsche Maas. 4

27


VOOR U

gelezen

VITRUVIUS

NUMMER 46

JANUARI 2019

De jaren zestig. Een cultuurgeschiedenis. AUTEUR

G. Buelens UITGAVE

Ambo/Anthos RECENSENT

Frits Niemeijer D E TA I L S

Gebonden, 1.024 pagina’s, fotokaterns, noten, online bronnen, ‘lijstjes’, register, ISBN 978-90-2632-939-5 PRIJS

€ 49,99

E

en lila omslag met een foto van de Malinese fotograaf Malick Sidibé uit 1963 (?) siert het boek De jaren zestig; Een cultuurgeschiedenis van Geert Buelens. De foto laat een in ietwat provocerende houding vastgelegde Afrikaan zien. Titel: ‘Un Yé Yé en Position.’ Een Yé Yé is niet een of ander etnisch of sociaal verband, maar de term kwam voort uit de Franse uitspraak van het Engelse Yeah Yeah. Dit werd een synoniem voor lichte popmuziek en liefhebbers daarvan in Franse en Franstalige gebieden die het Engels onvoldoende machtig waren. Het feit dat er een hip, niet-westers, mannelijk model op het omslag staat, is eigenlijk belangrijker dan het beeld als zodanig. Het beeld onderstreept zowel de niet per se westerse focus van de uitgave, als het toch in belangrijke mate op de toenmalige (pop)cultuur geënte beeldtaal. We zien een donkere maxi zonnebril, een uitdagend priemende sigaret, een contrastrijk, gebatikt hemd, strakke jeans met extreem wijd uitlopende pijpen en als basis blote voeten in sandalen. Te bezien valt overigens of de foto niet eerder dateert uit de hoogtijdagen van Sly Stone (na 1968), dan uit die van Sandie Shaw (debuut 1963; beiden niet in het register), maar dat is een minor point. Een vluchtige blik in dat register stelt je echter gerust. Je helden lijken er toch bijna allemaal in te staan – van Adamo tot Zappa en van Kennedy tot King. En wat kun je anders verwachten wanneer je een lijvige uitgave als De jaren zestig ter hand neemt. De ondertitel doet hierbij vermoeden dat we te maken hebben met een (min of meer chronologisch) verhalende muziek-, film- en literatuurgeschiedenis van de periode 1960 tot 1970 met dwarsverbindingen en analyses. Wie de uitgave serieus 28

ter hand neemt en wat dieper inzoomt op het register komt echter al gauw tot de ontdekking dat zulke verbanden in een heel andere hoek zijn gevonden en dat Lennon & McCartney en Jagger & Richards niet meer dan een figurantenrol spelen. Net als veel andere pop-, jazz- en andere podiumartiesten en ook regisseurs en cineasten. Hiernaast opmerkelijk: de woorden ballet en toneel komen in het uitgebreide register niet voor, hoewel er over een danser als Noerejev in het licht van de Koude Oorlog best iets interessants te zeggen zou zijn geweest. En ook een van de grootste podiumbeesten van het decennium ontbreekt: Jacques Brel, die in 1967 nota bene nog een carrière begon als acteur en cineast. Maar ja, er moeten wel eens moeilijke keuzes worden gemaakt. Wat schotelt de auteur zijn publiek in ± 830 tekstpagina’s dan wel voor? Welnu, hij voert de volhardende lezer door alle werelddelen en langs (soms hardnekkige) politieke, culturele en maatschappelijke scheidslijnen en uiteraard langs barrières tussen huidskleuren. En gelukkig een enkele keer ook langs handreikingen over en weer. De meest voor de hand liggende tegenstelling was in de jaren ’60 uiteraard die tussen Oost en West en de vertakking daarvan naar Noord en Zuid (onder meer in het door ‘hete’ oorlog geteisterde, gespleten Vietnam). Ook de tot op heden voortdurende tegenstellingen in Afrika speelden toen al een belangrijke rol in de cultuurgeschiedenis. Tot de beschreven hoogtepunten waarin iets van een uit de puinhopen van een lang koloniaal verleden oprijzend continent zichtbaar wordt, behoren de grote culturele festivals van Dakar (Senegal, 1966) en Algiers (Algerije, 1969). Maar op de


VITRUVIUS NUMMER 46 JANUARI 2019

achtergrond speelden zich ook toen ernstige conflicten af, onder meer rond Biafra / Nigeria. Bijzonder was dat bij beide festivals onder andere ook Afro-Amerikanen acte de présence gaven, zoals jazzmusici Duke Ellington, respectievelijk Archie Shepp en Nina Simone. Wie evenwel hoopt veel nieuws over zulke artiesten aan de weet te komen, is bij Buelens aan het verkeerde adres. In de meeste gevallen worden de biografische bijzonderheden in verband gebracht met politieke of maatschappelijke toestanden of met kwalijke ontwikkelingen, maar veel nieuwe inzichten levert dat niet op. In de praktijk lijkt vermelding van een artiestennaam eerder voortgekomen uit anekdotische aantekeningen dan uit een in haar of zijn leven ervaren keerpunt. Een voorbeeld hiervan is de ‘artistieke weerslag’ van de moord op de zwarte activist Medgar Evers (Mississippi) en van de dood van vier zwarte schoolkinderen in Birmingham (Alabama), ruim twee weken na de bekende Mars op Washington, waar Martin Luther King op 28 augustus 1963 zijn speech ‘I have a dream’ hield. De kinderen werden het slachtoffer van fanatieke Ku Klux Klan-leden, die bij een kerkgebouw explosieven hun verwoestende werk lieten doen. Hoop en diepe teleurstelling binnen een tijdsbestek van enkele weken. De reacties van onder meer Nina Simone (‘Mississippi Goddam’) en John Coltrane (‘Alabama’), lieten niet lang op zich wachten, maar in dit boek zijn zij slechts passanten in een betoog. Dit is overigens niet helemaal onterecht: de hoestekst van de LP waarop ‘Alabama’ voor het eerst verscheen (Impulse AS 50), is weinig expliciet. Het is een punt dat vaker opvalt: de politieke, de juridische, de wetenschappelijke en - meer in het algemeen - de maatschappelijke context komt in het boek nogal eens beter uit de verf dan de culturele weerslag ervan. Dit betekent – en dat is de verdienste van Buelens - dat vele meer en minder bekende cultuuruitingen tegen een achtergrond worden geplaatst van gebeurtenissen die nooit tot het ‘collectieve geheugen’ hebben behoord - of er inmiddels al lang niet meer toe behoren. Bewegende beelden, zoals die van de moord op J.F. Kennedy (1963) en de eerste maanlanding (1969) worden nog met enige regelmaat vertoond en die gebeurtenissen ‘bestaan zo voort’. Dat is anders met de persoon M.L. King, die vooral voortleeft dankzij de bewegende beelden van zijn emotionele speech. Historische gebeurtenissen uit het relatief recente verleden die niet op film zijn vastgelegd, moesten het zelfs toentertijd al hebben van overlevering van mond tot mond en deze leden onder grenzeloze overdrijving of aan tot leugenachtige ontkenning naderende berichtgeving. Iets dergelijks maakten we kortgeleden nog mee met de moord op de Saoedische journalist Khashoggi: ‘zolang er geen lijk is, is er geen moord’. Talloze feiten uit de jaren ’60 zijn intussen ‘vergeten’ en ze hebben hierdoor als achtergrond en duiding

VOOR U

gelezen

van cultuurhistorie en artistieke uitingen amper meer directe betekenis. De genoemde festivals in Dakar en Algiers waren ooit manifestaties van het groeiend Afrikaans zelfbewustzijn na de dekolonisatie van het vrijwel gehele continent. Nu is Afrika synoniem met eindeloze strijd, vluchtelingen en honger. Toentertijd belangrijke namen als Lumumba, Nyerere en Nkrumah en organisaties als F.L.N. en O.A.S. (zoek zelf op!) zeggen amper iemand meer iets, maar Buelens roept ze tot leven. Dat veel ellende in het huidige Afrika is te herleiden tot de Europese kolonisatie, tot de chaotische dekolonisatie en tot neo-imperialisme is evenmin gemeengoed. Dat het gevolg hiervan was dat veel ‘Afrikaanse cultuuruitingen’ elders in de wereld gingen bloeien, dringt ook al niet door: cultuurdragers zijn het continent ontvlucht. Zo zijn al in de jaren ’60 talrijke musici en schrijvers (al dan niet tijdelijk) naar Europa of Amerika uitgeweken, zoals pianist Abdullah Ibrahim, zangeres Miriam Makeba en auteur en Nobelprijswinnaar Chinua Achebe. In dit met een hoge informatiedichtheid gezegende boek wordt uiteraard ook ruim aandacht besteed aan andere werelddelen waar cultuur en maatschappij botsten, danwel elkaar voedden. Zo komen Zuid-Amerika en de (grote) Euraziatische staten ruim aan bod, onder meer vanwege de vele onlusten en misdaden die het jaar 1968 kenmerkten van Chili tot China, van Parijs tot Praag en van Mokum tot My Lai (Vietnam). Te veel om er hier zelfs maar met een enkele zin op in te gaan. Maar wel kan nog iets worden opgemerkt over de vorm. Er is gekozen voor een afwisseling van hoofdstukken die zijn gewijd aan een specifiek jaar en hoofdstukken waarin een relatief abstract en compact onderwerp centraal staat, zoals: hoop, pop, kennis of geweld. Resumerend: Buelens’ De jaren zestig; Een cultuurgeschiedenis kan helpen honderden historische feiten van over de gehele wereld als achtergrond te positioneren van toenmalige cultuuruitingen en we hebben hier dan ook te maken met een nieuw belangrijk handboek om die uitingen te leren begrijpen. Geert Buelens werd geboren in 1971 en hij is hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde in Utrecht en gasthoogleraar in Stellenbosch (Z.A.). Volgens de website van Universiteit Utrecht betreft zijn onderzoek vooral de wisselwerking tussen literatuur en samenleving. Het is vanuit dit oogpunt opmerkelijk dat er naar verhouding veel aandacht uitgaat naar film en cinema en minder naar literatuur. Niet licht verteerbaar – dus niet op elke bladzijde Yé Yé - maar wel honger stillend leesvoer. n

29


KLASSIEKERS MET

EZELSOREN

VITRUVIUS

NUMMER 46

JANUARI 2019

Bouwkunst in de Stad en op het Land AUTEUR

H. van der Kloot Meijburg HERLEZER

Frits Niemeijer UITGAVE

W.L. & J. Brusse’s Uitgeversmaatschappij, Rotterdam, 1917 D E TA I L S

Gebonden, 186 pagina’s, inclusief 400 afbeeldingen in zwart-wit. [Er bestaan verbeterde en vermeerderde uitgaven van 1918 en 1930]

D

e architect Herman van der Kloot Meijburg (1875-1961) wordt niet beschouwd als een bouwer die tot de toenmalige avant-garde behoorde. Enkele van Van der Kloots tijdgenoten, zoals Johannes Bernardus van Loghem (1881-1940) en Jacobus Johannes (Co) Brandes (1884-1955) en vooral de 15 jaar jongere Jan Wils (1891-1972), worden - net als hij – gerekend tot de vertegenwoordigers van de zogeheten Nieuwe Haagse School. Met name Wils en - vermoedelijk als gevolg van zijn relatief vroege dood - in mindere mate Van Loghem, ontwikkelden zich later in modernistische richting en realiseerden Nieuw-Zakelijke bouwwerken. De invloed van De Stijl deed zich bij hen gelden, wat betekende dat een tussenvorm of versmelting van Amsterdamse School en kenmerken van het Amerikaanse bouwen van Frank Lloyd Wright ontstond: gevelarchitectuur met zwaartepunten in horizontale lijnen en een spel met ruimten en plattegronden. Van der Kloot past redelijk goed in dit beeld, maar echt modernistische trekken zijn relatief schaars gebleven in zijn werk. Het is hierbij geen toeval dat hij in zijn geschreven oeuvre in belangrijke mate dorpse - en meer in het algemeen - niet stedelijke waarden een prominente plaats gaf. Zo wijdde hij onder meer enkele uitgaven aan oude boerenhuizen en oude dorpskerken en aan landhuisbouw. Bouwkunst in de stad en op het land is vermoedelijk wel zijn bekendst geworden boek en in elk geval het meest invloedrijke en het meest gezochte. Hoewel het ruim 20 jaar na zijn reeds in 1895/6 begonnen carrière als architect verscheen, is zijn totale loopbaan in belangrijke mate langs toen al uitgezette paden en vanuit toenmalige inzichten verlopen. Zoals gezegd: een avant-gardist en een vernieuwer is hij niet geworden. Van der Kloot beschouwt in Bouwkunst in de stad en op het land de architectuur van zijn eigen tijd vanuit een historisch en een functioneel perspectief en hij velt er daarnaast vaak een esthetisch oordeel over. Dit laatste is – zeker vanuit onze hedendaagse positie – discutabel, maar de auteur was nu eenmaal een kind van zijn tijd. De bouwproductie van metselaars en dorpstimmerlieden en ook die van bouwkundigen met niet op academische scholing gebaseerde vaardigheden kon maar weinig genade vinden in zijn ogen. Zeker wanneer ze zich buiten de (meestal functionele) grenzen van het lokale 30

traditionele bouwen begaven en met modes en grillen gingen experimenteren. De visuele hoofdmoot van Van der Kloots presentatie is zodanig dat hij een reeks van 200 goede en slechte voorbeelden van ensembles, van gebouwen en van onderdelen hiervan, twee aan twee weergeeft. Hij geeft daarbij openhartige oordelen over afbeeldingen van bouwwerken, die bijvoorbeeld kunnen luiden als: ‘Door vorm-verwantschap [sic] goed samenhangende gevels.’ Dit gunstige onthaal contrasteert echter behoorlijk met dat over het er direct naast staande: ‘Opvallend verbrokkelde gevels als gevolg van onbezonnenheid.’ (p. 66). Het betreft in beide gevallen complexe, grootstedelijke woonhuisgevels daterend van kort na de vorige eeuwwisseling. Op andere plaatsen heeft hij het onder meer over een ‘Slechte, wanstaltige portiek-vorm’, een ‘Mismaakt dorpsbeeld door slecht gevormd woningblok’ en een ‘Geesteloos verbasterde, nieuwe stelphoeve’. Zo ongezouten als Van der Kloot in de bijschriften bij de foto’s was, zo offensief en stellig was hij ook in de begeleidende tekstpagina’s. In de Inleiding van het eerste hoofdstuk, waarin Van der Kloot eerst twee ‘machtige factoren’ in de bouwkunst bespreekt (nl. samenstelling en vormgeving = constructie en schoonheid), stelt hij vast dat er problemen ontstaan wanneer beide niet in evenwicht zijn. Dit is iets wat hij meer en meer om zich heen zegt te zien, onder meer in zulke dwaasheden als schijndeuren, schijnramen en schijngevels. Ook toepassing van surrogaten kan geen genade vinden in zijn ogen: geen cement als imitatie van natuursteen en geen papier in plaats van leer, enz. Deze verloochening van materiaal in het bouwen ging volgens Van der Kloot gepaard met een ‘zucht naar uiterlijk vertoon tot een geesteloozen opsmuk’ en met ‘als versiering bedoelde wanstaltigheden’. (pp. 3 e.v.). Van der Kloot heeft met zijn opvatting over de bouwproductie van metselaars en timmerlieden in opdracht van huisjesmelkers, speculanten en grondeigenaren in de decennia rond 1900 zeker een flink gehoor gehad. Niet voor niets zijn de meningen over het bouwen uit die tijd vaak opvallend negatief geweest en kregen Neo-stijlen, Eclecticisme, Overgangsarchitectuur en Jugendstil / Art Nouveau van lang niet iedereen bijval. Zelfs in de Rijksmonumentenzorg hebben in de jaren ’60 en ’70 meerdere stads- en dorpsgezichten een beschermde status gekregen ondanks de aantasting van het beeld door bouwwer-


VITRUVIUS NUMMER 46 JANUARI 2019

ken die in een of meerdere van de genoemde stijlen waren opgetrokken. De echte erkenning van de waarden van deze stijlen kwam pas vanaf de jaren ’80 en ’90. Natuurlijk was niet alleen Van der Kloot Meijburg verantwoordelijk voor dit gebrek aan waardering. Integendeel. En in feite klopt het niet eens dat hij ze als zodanig afkeurde: hij kwam alleen op voor kwaliteit, evenwichtigheid en eerlijkheid en hij verfoeide opsmuk en zinloze gebaren. En er staan dan ook verschillende gunstig beoordeelde voorbeelden van bouwwerken in deze stijlen in zijn boek, waaronder een aantal woningen en imposante complexen in Amsterdam, Den Haag, Haarlem en Voorburg. Van der Kloot verdoezelde echter één van zijn eigen ‘jeugdzonden’: de uit 1898 daterende Villa Wilhelmina in Breda (Haagweg 189; nu Rijksmonument!), waarin verschillende punten voorkomen die hij in 1917 als sterk afkeurenswaardig bestempelde. Te noemen zijn: een luifel die licht uit het interieur wegneemt, enige ‘wanstaltige’ balkons en bovendien onevenwichtige, onrustige en uiterst ongelijkwaardige gevelindelingen (waarin trouwens kenmerken van Jugendstil voorkomen). Van der Kloot werd later vooral bekend vanwege de bouw van villa’s en enige woningcomplexen en verder door restauraties en wederopbouw (onder meer in Middelburg en Alblasserdam). In het bijzonder in enkele schoolgebouwen liet hij zien eigentijdse inzichten niet te schuwen en met ingenieuze plattegronden en kubistische vormgeving haakte hij aan bij collega’s die voorop liepen in de ontwikkelingen. Het misschien wel fraaiste voorbeeld hiervan is een school in Voorburg met vlinderplattegrond, terwijl de kenmerken van de Nieuwe Haagse School duidelijk naar voren komen in het gebouw van de roeivereniging Nautilus in Rotterdam. Het feit dat hij redactielid werd van de 20-delige reeks Moderne bouwkunst in Nederland (1932-1935) zal aan toepassing van moderne vormen niet vreemd zijn. Opmerkelijk is echter dat het werk van zijn hand dat een plaats kreeg in deze serie, overwegend tot het meest traditionalische hierbinnen behoort. Opnieuw een teken dat hij bepaald niet tot de voorhoede van het ‘nieuwe bouwen’ behoorde. Indeling in de stroming van de Nieuwe Haagse School is dan ook vooral te danken aan enkele van zijn side-dishes en zeker niet in de eerste plaats aan de hoofdschotel van zijn oeuvre.

KLASSIEKERS MET

EZELSOREN

Bouwkunst op het land – schrijft hij onder meer over hekken en bruggen en verder over boerenhuizen en landhuizen en maakt hij een aantal bouwwerken ronduit belachelijk. Zo schrijft Van der Kloot over een klein boerderijtje dat duidelijke kenmerken heeft van een bouw omstreeks 1900: ‘Maar een versieringsovervloed zonder zin of maat over een gevel uitgestort, als op afb. 340, gepaard aan een grove verminking der verhoudingen, gaat alle perken te buiten en doet twijfel rijzen aan de verstandelijke vermogens van iemand, die zooveel dwaasheid wist uit te denken.’ (p. 123). Van der Kloots bezorgdheid is misschien ook wel het grootst voor wat betreft het platteland; hij schrijft niet voor niets dat juist daar ‘ontsiering de laatste jaren een onrustbarenden omvang heeft genomen.’ Het op het platteland kopiëren van onbegrepen stedelijke ornamentiek is hieraan mede debet. Dit is de reden waarom de auteur een pleidooi houdt voor verbetering van het bouwkundig onderwijs ten behoeve van de landelijke bouwkunst. Maar zelfs in een ongetwijfeld optimistisch bedoelde laatste zin, waarin goed bouwkundig onderwijs wordt gepropageerd kon een sneer niet uitblijven: ‘De verwildering, die thans de burgerlijke bouwkunst in stad en land kenmerkt, zal dan plaats maken voor een nieuwe schoonheid, die misschien hooger zal staan dan de menschheid ooit te aanschouwen kreeg.’ Van der Kloot Meijburg mag dan ook niet worden gezien als een cultuurpessimistische zuurpruim die – zoals vele van zijn tijdgenoten vond dat alles vroeger beter was. Hij schreef immers midden in de Eerste Wereldoorlog een boek dat in de marge getuigt van hoop en optimisme. En aan vooruitgang droeg hij vanaf die tijd zeker zijn steentje bij. Niet voor niets was hij actief lid en ook enige tijd voorzitter van de Bond van Nederlandse Architecten (BNA), was hij mede-initiatiefnemer voor oprichting van de Bond Heemschut en was hij bijvoorbeeld ook lid van de Commissie tot bestudering van het vraagstuk van de opleiding van den architect, enz., enz. Van der Kloot Meijburg had als persoon en door het met financiële steun van het departement van Binnenlandse Zaken uitgegegeven Bouwkunst in de stad en op het land grote invloed op onze architectuur en op schoonheidscommissies. Een uitgave om er nog eens bij te pakken, liefst in de vermeerderde versie van 1930.

Terugkerend naar de Bouwkunst in de stad en op het land valt nog het volgende op te merken. Het vervolg van hoofdstuk 1, Bouwkunst in de stad, is ingedeeld in thema’s waarin allereerst grote waardering wordt uitgesproken voor veel van oudsher bestaande (functie)typen en voorbeelden van bouwwerken en hun onderdelen. Zo gaat het over daken, stoepen en loggia’s en over winkelhuizen en arbeiderswoningen. In het verlengde van dit laatste – het gaat hierbij om stedenbouw - schrijft Van der Kloot in de laatste alinea onder meer dat het van ‘overwegend belang’ is ‘dat bij het ontwerpen van uitbreidingsplannen met de aesthetische eischen wordt rekening gehouden, maar dat ook de wijze van bebouwing tot een onderwerp van bijzondere zorg en toewijding wordt gemaakt.’ In het tweede hoofdstuk –

31


Informeer naar onze advertentietarieven en speciale actie-aanbiedingen Neem hiervoor contact op met: Uitgeverij Educom tel.: 010 - 4256544 of mail naar: info@uitgeverijeducom.nl

Uw speciaal Erfgoed verdient een Special in Vitruvius Steeds meer Steeds meer gemeenten gemeentenzetten zetten zich zichactief actiefininvoor voorhun huneigen eigencultuurcultuurhistorie, monumenten, musea, musea,bodemvondsten bodemvondstenen enander andererfgoed. erfgoed. voor Erfgoed spreekt inwoners inwonersaan: aan:talloze tallozevrijwilligers vrijwilligerszetten zettenzich zichinin voor het behoud van van een eenmonument, monument,of ofzijn zijnactief actiefinin een historische verhet behoud een historische vereniging. Cultuurhistorie draagt draagtbovendien bovendien sterk sterkbij bijaan aaneen eengevoel gevoel eniging. Cultuurhistorie van locale identiteit. identiteit. Erfgoed leeft! van locale Erfgoed leeft! Presenteer uw gemeentelijk erfgoedbeleid in vakblad Vitruvius met Presenteer uwInformeer gemeentelijk in vakblad Vitruvius met een ‘special’. naarerfgoedbeleid de plaatsingsmogelijkheden. een ‘special’. Een eerste voorbeeld hiervan vindt u op pag. 22-27. Bovendien ontvangt u kosteloos 500 exemplaren voor promotionele Meer weten? Mail: info@uitgeverijeducom.nl Of bel de uitgever op 010-425 44. doeleinden. Meer weten? Mail:65info@uitgeverijeducom.nl Of bel de uitgever op 010-425 65 44.

Educom BV Drukwerk Investeringen Marketing Internet www.uitgeverijeducom.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.