Vitruvius april 2020

Page 1

ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR ERFGOEDPROFESSIONALS ARCHEOLOGIE | CULTUURLANDSCHAP | MONUMENTEN | IMMATERIEEL ERFGOED | VOLKSCULTUUR

JAARGANG 13 | NUM M ER 5 1 | A PRIL 2 0 2 0

WEST-FRIESLAND IN DE BRONSTIJD NIEUW ONDERZOEK NAAR EEN 3500 JAAR OUD CULTUURLANDSCHAP

VERKEERS- EN TRANSPORTINFRASTRUCTUUR IN HET INTERBELLUM EN DE WEDEROPBOUW (1920-1965), DEEL 5: DOORGAANDE VERBINDINGEN IN HET WEGENNET – EN EPILOOG

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 1

CUYPERS’ VOETSPOREN MET 80 KILOMETER PER UUR. DE BETONBAK VAN DE N280 TE ROERMOND.

BEZET, BEVRIJD & GEPLUNDERD GEALLOEERDE PLUNDERINGEN IN DE REGIO NIJMEGEN, 1944-1945

25/02/2020 16:31


Uw speciaal Erfgoed verdient een Special Informeer naar de vele mogelijkheden? Stuur een e-mail met uw vragen en wensen naar: info@uitgeverijeducom.nl

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 2

Mathenesserlaan 347 3023 GB Rotterdam Tel. 010-425 6544 info@uitgeverijeducom.nl www.uitgeverijeducom.nl

25/02/2020 16:31


JAARGANG 13 NUMMER 51 APRIL 2020

4 WEST-FRIESLAND IN DE BRONSTIJD NIEUW ONDERZOEK NAAR EEN 3500 JAAR OUD CULTUURLANDSCHAP DHR. DR. W. ROESSINGH

11

VERKEERS- EN TRANSPORTTRANSPORTINFRASTRUCTUUR IN HET INTERBELLUM EN DE WEDEROPBOUW (1920-1965), DEEL 5 DOORGAANDE VERBINDINGEN IN HET WEGENNET – EN EPILOOG DHR. DRS. A.F.J. NIEMEIJER

CUYPERS’ VOETSPOREN MET 80 KILOMETER PER UUR.

18

DE BETONBAK VAN DE N280 TE ROERMOND. MW. DR. B.C.M. VAN HELLENBERG HUBAR EN MW. M. COENEN

29 RECENT VERSCHENEN

3

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 3

25/02/2020 16:31


VITRUVIUS

51

APRIL

2020

West-Friesland in de bronstijd Nieuw onderzoek naar een 3500 jaar oud cultuurlandschap

Foto: Archol BV/ADC ArcheoProjecten

Dr. W. Roessingh Senior KNA-archeoloog ADC ArcheoProjecten

NUMMER

1 - I n het voorjaar van 2018 konden archeologen een ongekend groot terrein van 4 hectare in de nieuw te bouwen wijk Waterweide in Grootebroek in één keer onderzoeken. Dit leverde een fraai overzicht op van alle bronstijdresten in de ondergrond. Zo’n 3500 jaar geleden was het oostelijk deel van West-Friesland dicht bevolkt. Archeologen doen al zo’n 80 jaar onderzoek naar de sporen en vondsten van dit fascinerende cultuurlandschap uit de bronstijd. Veel van de oude, nooit uitgewerkte, onderzoeksgegevens zijn de afgelopen jaren bestudeerd en gesynthetiseerd. De opgravingen concentreerden zich met name op de lang bewoonde nederzettingsterreinen en daar ligt een enorme schat aan informatie verborgen. Het zijn terreinen die gekenmerkt worden door een enorme dynamiek, we kunnen hier inzicht krijgen in de wijze waarop men vele generaties terreinen in gebruik had. Door de synthese van het nederzettingsonderzoek is ook duidelijk geworden waar we nog weinig van weten. Met nieuwe onderzoeksthema’s en vraagstellingen wordt in de regio tegenwoordig veel doelgerichter onderzoek gedaan. Hiermee proberen we steeds meer te weten te komen over de handelingen die in de bronstijd zijn uitgevoerd en de sociale processen die daaraan ten grondslag liggen.

Inleiding Het grootste deel van oostelijk West-Friesland was in de midden- en late bronstijd (ca. 1500 en 800 v. Chr.) een aantrekkelijk woongebied (afb. 2). Dit indrukwekkende cultuurlandschap werd zo’n 80 jaar geleden door archeologen ontdekt en tot op de dag van vandaag doen ze er onderzoek. Veel van de oude opgravingsgegevens waren tot voor kort niet uitgewerkt, waardoor nog veel onbekend was over dit oude cultuurlandschap. De meeste oude opgravingen zijn nu uitgewerkt en gepubliceerd. In dit artikel worden enkele resultaten van het onderzoek naar de nederzettingen uitgelicht. In tegenstelling tot de meeste andere delen van Nederland, was West-Friesland in de midden- en late bronstijd vrij dicht bevolkt, men woonde er vlak bij elkaar in kleine dorpjes. De uitstekende conservering van de grondsporen, maakt dit gebied een ware schatkamer voor onderzoek naar bronstijdgemeenschappen. Door het lange gebruik van de terreinen, is het mogelijk inzicht te krijgen in diverse handelin-

gen en denkpatronen van de Westfriese bronstijdbewoners. Een korte geschiedenis van het Westfriese bronstijdonderzoek In 1937 ontdekte een van de studenten van de bekende archeoloog prof. dr. A. E. Van Giffen bij het Westfriese dorp Zwaagdijk ‘eenige verhoogingen in een weiland’. Van Giffen vermoedde dat het grafheuvels waren en daarom organiseerde hij een excursie naar het gebied. In het voorjaar van 1942 besloot hij enkele van deze verhogingen te onderzoeken en zijn vermoeden werd snel bevestigd. Onder zijn leiding werden de eerste Westfriese bronstijdgrafheuvels opgegraven.1 In de hierop volgende jaren werden, net als in de rest van Nederland, vooral veel grafheuvels onderzocht. Dat is ook niet verwonderlijk want deze heuvels waren nog duidelijk herkenbaar in het landschap, dus eenvoudig op te sporen. Bovendien konden de resultaten spectaculair zijn, met begravingen en bijzondere bijgiften.

4

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 4

25/02/2020 16:31


NUMMER

51

APRIL

2020

Bron: ADC ArcheoProjecten

VITRUVIUS

2 - In rood alle opgravingen in oostelijk West-Friesland waar nederzettingssporen uit de bronstijd zijn aangetroffen (88 hectare, bijgewerkt t/m 2019).

Het bleef echter lange tijd onbekend waar al die overleden Westfriese bronstijdbewoners woonden en hoe hun nederzettingen waren ingericht. Halverwege de jaren 60 van de vorige eeuw kwam daar verandering in toen in het dorp Hoogkarspel op een akkerperceel veel aardewerkscherven uit de bronstijd werden opgemerkt. Opgravingen volgden en al snel bleek dat vrijwel overal sporen van bronstijdbewoning in de ondergrond aanwezig waren (afb. 3). Onrustig geworden door de dreigende ruilverkavelingen van de jaren 70 waarbij de ondergrond tot grote diepte zou worden omgezet, probeerden de archeologen te redden wat er te redden viel. Grootschalige onderzoeken volgden, waarbij ook enorme arealen werden opgegraven. De resultaten van die opgravingen waren overweldigend en door al dat gegraaf kwamen de archeologen er niet aan toe om de gegevens goed uit te werken en op een rijtje te zetten. Wel verschenen er enkele overzichtsartikelen waarin een bewoningsmodel voor de Westfriese bronstijd werd gepresenteerd.2

Foto: Universiteit van Amsterdam, Instituut voor Prae- en Protohistorie

Na de grote opgravingen volgden de ruilverkavelingen, waarbij de ondergrond in grote delen van West-Friesland soms letterlijk op z’n kop werd gezet. Van het gebied werd een efficiënt land- en tuinbouwgebied gemaakt, een transformatie van vaarpolder naar rijpolder waarbij vele honderden kleine percelen in korte tijd werden samengevoegd tot omvangrijke rechthoekige percelen. Tijdens deze werkzaamheden werden percelen ontdaan van hoogteverschillen, wat desastreuze gevolgen had voor onder meer grafheuvels en woongebieden op de wat hogere gronden. Er werden slootjes gedempt, nieuwe sloten uitgegraven en in hoog tempo verrezen er nieuwbouwwijken. De bodemingrepen die met die ruilverkaveling gepaard gingen waren niet mis en lange tijd zijn de archeologen ervan uitgegaan dat het grootste deel van het Westfriese cultuurlandschap uit de bronstijd verloren was gegaan. Die eens zo indrukwekkende Westfriese bronstijdarcheologie raakte zodoende snel in de vergetelheid.

3 - Impressie van het veldwerk door archeologen in 1966 op de vindplaats ‘Tolhuis’ ten zuiden van de Streekweg in Hoogkarspel.

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 5

Dit veranderde halverwege de jaren 90 van de vorige eeuw. Nederland ondertekende samen met andere Europese lidstaten ‘Het Verdrag van Malta’ waarin de zorg voor het cultureel erfgoed wettelijk werd vastgelegd. Vanuit het principe ‘de verstoorder betaalt’ vonden vanaf dat moment enorm veel archeologische opgravingen plaats voorafgaand aan bodemingrepen. Ook in 5

25/02/2020 16:31


NUMMER

51

APRIL

2020

Bron: Roessingh 2018, 214, afb. 6.14

VITRUVIUS

4 - Overzicht van alle grondsporen van de vindplaats Bovenkarspel-Het Valkje. Legenda: a sporen huisplaats, b greppel, c kringgreppel/kuilenkrans, d kuilenrij, e stakenrij, f waterput, g kuil, h grafstructuur, i ploegspoor, j recent spoor. West-Friesland werd weer vaker gegraven en al snel kwamen archeologen er achter dat de ruilverkaveling niet overal even drastisch had huisgehouden: op veel terreinen waren de bronstijdresten nog heel goed bewaard gebleven! Een andere belangrijke constatering was dat de Westfriese bronstijdboeren bijna alle delen van het landschap in cultuur hadden gebracht. Dit was een verrassend nieuw inzicht en stond haaks op de ideeën uit het oude bewoningsmodel. Onderzoeksproject Farmers of the Coast Het oude bewoningsmodel van de Westfriese gemeenschappen moest dus flink worden bijgesteld. Geïnspireerd door nieuwe ontdekkingen in het veld, werd door de Universiteit Leiden een onderzoeksvoorstel geschreven, om veel van de oude onderzoeksgegevens boven water te krijgen en uit te werken. Binnen dit onderzoeksproject

met de titel ‘Farmers of the Coast’ zouden diverse onderzoeksthema’s worden uitgewerkt. Eind 2010 werd dit onderzoeksvoorstel goedgekeurd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en konden diverse promovendi aan de slag.3 Het onderzoek naar de nederzettingen was één van de onderzoeksthema’s; dit artikel is daarop toegespitst. Oostelijk West-Friesland is een zeer intensief onderzochte regio, er zijn hier tot op heden bijna 100 opgravingen uitgevoerd waarbij resten van een nederzettingsterrein uit de bronstijd zijn onderzocht. In totaal is hiermee ruim 88 hectare van het bronstijd cultuurlandschap opgegraven! Zo’n 30 opgravingen (>30 hectare) uit de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw waren tot voor kort nooit uitgewerkt. De meest bekende en grote onderzoeken zijn uitgevoerd in de

dorpen Hoogkarspel, Andijk en Bovenkarspel; het oude bewoningsmodel komt voort uit de resultaten van deze opgravingen. Tijdens het onderzoeksproject zijn veel van de oude opgravingen uitgewerkt, alle veldtekeningen zijn gescand en gedigitaliseerd. Hierdoor ontstond na verloop van tijd een indrukwekkend digitaal overzicht van de grondsporen die de archeologen op de verschillende locaties hadden opgetekend. De dynamiek van de Westfriese nederzettingsterreinen Van alle oude opgravingen heeft het onderzoek op de vindplaats Bovenkarspel-Het Valkje het meest indrukwekkende sporenoverzicht opgeleverd (afb. 4).4 In het overzicht zijn zo’n honderd boerderijplattegronden herkend en vele duizenden greppels. Op het eerste gezicht lijkt het erop dat dit een groot dorp was, maar we moeten niet

6

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 6

25/02/2020 16:31


NUMMER

51

APRIL

2020

Foto: Archol BV/ADC ArcheoProjecten

VITRUVIUS

5 - Op deze luchtopname van een opgravingsterrein van 4 hectare in Grootebroek is de omvang van enkele greppelsystemen uit de bronstijd goed in beeld gebracht. De bronstijdgreppels zijn de smalle donkere banen die zich vooral concentreren rechts op de foto. vergeten dat we kijken naar een terrein dat in de bronstijd wel zo’n 700 jaar in gebruik is geweest. Een belangrijk kenmerk van het nederzettingsterrein is de dynamiek die erin verscholen ligt. Enerzijds zien we veel aanwijzingen voor continuïteit. Woonplaatsen konden heel lang bewoond zijn, waarbij de nieuwe boerderij vaak op vrijwel exact dezelfde locatie als de voorganger werd gebouwd. Continuïteit zien we ook bijvoorbeeld in de vele greppels die lange tijd op ongeveer dezelfde plaats werden gegraven. Maar deze continuïteit wordt op een zeker moment ook weer doorbroken. Woonplaatsen die lange tijd in gebruik waren kregen een andere functie en werden bijvoorbeeld als akker ingericht. We vinden daar dan sporen van ploegkrassen over de grondsporen van de oude boerderijplattegronden. In een latere fase kan er dan zomaar weer een boerderij worden gebouwd op de oude akker. Door de goede conservering van de grondsporen en duidelijke herkenbaarheid van structuren is deze dynamiek tot in detail te bestuderen. Dat maakt West-Friesland uniek en een schatkamer voor onderzoekers naar de late prehistorie. Westfriese bronstijddorpjes De plaatsvastheid van de bewoners is voor de late prehistorie bijzonder en laat zien

dat gemeenschappen of families specifieke terreinen in eigendom hadden. Er moeten hierover afspraken zijn gemaakt met andere huishoudens. Er zijn diverse aanwijzingen voor de gemeenschapszin binnen de nederzetting. We zien dit bijvoorbeeld terug in de vele nederzettingsgreppels die men in de bronstijd heeft gegraven. De afvoer van hemelwater was in de late prehistorie en tot zo’n 60 jaar geleden nog een groot probleem in West-Friesland. Daarom werden er vanaf de bronstijd al enorm veel greppels gegraven om ervoor te zorgen dat de woonplaatsen en akkers droog bleven. De bronstijdbewoners van dit natte gebied waren dan ook uitstekende watermanagers. Door al die greppels krijgen we goed in beeld hoe men in de bronstijd terreinen verkavelde. En dat gebeurde zeker niet op kleine schaal. Het waren greppels van wel een meter breed en een meter diep die vele honderden meters door het landschap slingerden. Dat moet een flinke klus zijn geweest om die te graven met schepjes van bot en hout.5 Tijdens het onderzoek van deze greppelsystemen valt op dat de greppels vaak zijn opgeschoond of dat er vlak naast de oude greppel een nieuwe werd gegraven. Er werd dus ook veel moeite gestoken in het onderhoud van deze systemen. De inspanning die gepaard gaat met het graven en het onderhoud van

6 - Vereenvoudigde weergave van de levensloop van de boerderij (illustratie: René Roessingh). deze indrukwekkende greppelsystemen overstijgt het niveau van een enkel huishouden. Alle bewoners van de nederzetting waren gebaat bij een goede afwatering van de gebruiksgronden. De greppelsystemen kunnen dan ook gezien worden als een planmatige verkaveling waar vele leden van de gemeenschap bij betrokken moeten zijn geweest. Het laat prehistorische watermanagement in oostelijk West-Friesland heeft geresulteerd in een door vele duizenden greppels 7

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 7

25/02/2020 16:31


VITRUVIUS

51

APRIL

2020

vragen waarmee archeologen aan de slag gingen waren tot voor kort nog vrij algemeen, omdat we nog weinig wisten van de resultaten van de oude onderzoeken. Nu het onderzoeksproject van Farmers of the Coast is afgerond, is veel nieuwe informatie over de Westfriese gemeenschappen beschikbaar gekomen. In deze intensief onderzochte regio is het dan nu ook mogelijk heel specifieke onderzoeksvragen te formuleren met als doel meer inzicht te krijgen in de denkpatronen en handelingen van de Westfriese bronstijdgemeenschappen. Enkele onderzoeksthema’s worden hieronder kort toegelicht. De levensloop van de boerderij Het onderzoek naar de lang bewoonde terreinen levert een uniek inzicht in de wijze waarop de bewoners terreinen in gebruik hebben genomen. Boerderijen werden gebouwd op locaties waar zich soms nog oudere sporen in de ondergrond bevonden. Voordat een boerderij werd gebouwd, moest het toekomstige erf gereed worden gemaakt. Obstakels zoals begroeiing moesten worden verwijderd, wellicht stonden er ook nog oude structuren op het terrein. Oude greppels die nog als laagte in het landschap zichtbaar waren, moesten door de nieuwe bewoners worden gedempt. Dit prepareren van de bouwlocatie kan door de archeologen soms nog worden vastgelegd omdat de grondsporen vaak uitstekend zijn geconserveerd.

Bron: ADC ArcheoProjecten

ens

* ericht nthult n het er de

NUMMER

7 - Overzicht van alle grondsporen van de vindplaats Grootebroek-Waterweide. verkaveld landschap en dat moet lange tijd zichtbaar zijn geweest. Zelfs vandaag de dag zijn de prehistorische sporen soms nog in het landschap zichtbaar. Al eerder werden de heuvels van grafheuvels genoemd, waarvan er nog enkele bewaard zijn gebleven. Maar ook de diepe sloten rondom die heuvels zijn soms nog in het land te herkennen.6 Ook de nederzettingsgreppels kunnen in het moderne landschap nog zichtbaar zijn, zo groeven de archeologen in Hoogkarspel-Tolhuis op een ‘zeer bobbelig weiland’, waarvan later bleek dat veel oneffenheden werden veroorzaakt door diep ingeklonken greppels uit de bronstijd. Op de vindplaats Bovenkarspel-Het Valkje bleek een bronstijdgreppel zelfs te zijn opgenomen in de 19e eeuwse verkaveling!7 Dit laat prehistorische cultuurlandschap is, ondanks de ingrijpen-

de ruilverkaveling, nog in grote delen van oostelijk West-Friesland bewaard gebleven en biedt nog een schat aan informatie voor toekomstig onderzoek. Naar meer doelgericht onderzoek Tot voor kort richtte het nederzettingsonderzoek zich met name op de terreinen die lange tijd bewoond waren in de bronstijd. Dat is niet verwonderlijk, omdat je hier natuurlijk de meeste grondsporen en vondsten kunt aantreffen. We hebben tot op heden ruim 88 hectare van dit ‘nederzettingslandschap’ opgegraven en er zijn al meer dan 300 bronstijdboerderijen onderzocht. Al dit onderzoek heeft indrukwekkende sporenoverzichten opgeleverd en geeft ons een bijzondere inkijk in de dynamiek van de terreinen. De onderzoeks-

Nieuwe boerderijen werden vaak op dezelfde plaats gebouwd als de voorganger en ook bij de nieuwbouw moest de bouwlocatie worden geprepareerd. De oude boerderij werd afgebroken, oude palen werden uit de grond getrokken en de oude paalgaten werden dichtgeworpen. Ook werd steeds weer een nieuwe greppel rondom de nieuwe boerderij gegraven. Daarvoor moest de oude greppel worden gedempt. Door een gedetailleerde studie van de opvulgeschiedenis van grondsporen, kunnen we een uniek beeld krijgen van de denkpatronen die ten grondslag liggen aan al deze handelingen. De zoektocht naar het enkele erf Tot voor kort concentreerde het archeologisch onderzoek zich met name op de nederzettingsterreinen met een lange gebruiksduur. Deze terreinen leveren een schat aan informatie op, maar door alleen deze plaatsen te onderzoeken zullen we

8

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 8

25/02/2020 16:31


NUMMER

51

APRIL

2020

Bron: ADC ArcheoProjecten

VITRUVIUS

8-A anwijzingen voor de vissende en varende Westfriese bronstijdbewoners zijn schaars op de nederzettingsterreinen. In Enkhuizen-Kadijken werd een palingfuik gevonden (links) en in Hoogkarspel-Houterpolder een peddel (rechts). nooit in beeld krijgen hoe bijvoorbeeld een Westfries bronstijderf ingericht was. Op de lang bewoonde terreinen is het haast onmogelijk vast te stellen welke structuren bij elkaar horen. Het is frustrerend dat we, ondanks het enorme onderzoeksoppervlak met ruim 300 bronstijdboerderijen, nog steeds niet weten hoe een Westfries bronstijderf ingericht kon zijn! Om daar achter te komen zullen we op zoek moeten gaan naar terreinen met een korte gebruiksduur, dus met weinig grondsporen. In het voorjaar van 2018 ontstond ten westen van het dorp Grootebroek de mogelijkheid voor archeologen om een enorm bronstijdterrein te onderzoeken.8 Voorafgaand aan de bouw van een nieuwbouwwijk werd hier de bovengrond afgegraven en afgevoerd. Een unieke situatie voor de archeologen want hierdoor kwam een terrein van wel 4 hectare van het cultuurlandschap uit de bronstijd beschikbaar! Het opzoeken en onderzoeken van een enkel erf was een van de onderzoeksthema’s en al snel bleek het raak. In het zuiden werden twee huisplaatsen ontdekt met (vermoedelijk) gelijktijdige greppels die zich verder in noordelijke richting uitstrekken (afb. 7). Het veldonderzoek heeft zich vooral gericht op dit deel van het terrein en met een uitgebreid dateringsonderzoek zal de gelijktijdigheid van de structuren worden onderzocht. Leven op de grens van land en water Het oostelijk deel van West-Friesland was in de midden-bronstijd een vruchtbaar gebied, omgeven door zoetwatermeren.9 Vooralsnog richt het archeologisch onderzoek zich op de hogere en droge delen van het woongebied van de Westfriese bronstijdgemeenschappen. Uit de resultaten van de opgravingen komt een beeld naar voren van bronstijdboeren met een gemengd agrarisch bedrijf. Maar we moeten niet vergeten

dat men in een zeer waterrijk gebied leefde, een echt wetland. De waterrijke gebieden maakten een belangrijk deel uit van het leefgebied. Men ging er vissen, jagen en kon met kano’s en bootjes eenvoudig andere gebieden bereiken. We hebben helaas nog geen opgravingen gehad in dit intrigerende gebied. Op de overgang van land naar water kunnen we bijzondere zaken verwachten zoals steigers, kano’s, boten, visweren, fuiken, deposities van bijzondere voorwerpen etc. Spectaculaire resultaten van bronstijdvindplaatsen in de wetlands van The Fens in oost Engeland illustreren dit.10 Wellicht kunnen vergelijkbare vindplaatsen in de lager gelegen delen van West-Friesland worden verwacht, zoals bijvoorbeeld in het gebied rond Wervershoof. Het archeologisch onderzoek in oostelijk West-Friesland heeft tot op heden een tipje van de sluier opgelicht van de waterrijke leefwereld van de bronstijdbewoners. Dat men viste en jaagde in het waterrijke gebied komt tot uitdrukking in de vissenbotten en dierenbotten die we in de nederzettingen vinden. Geïmporteerde vondsten als natuur- en vuursteensteen en metalen objecten wijzen op contacten met gebieden buiten de Westfriese regio: het is aannemelijk dat veel van deze routes over water plaatsvonden. Enkele spectaculaire toevalsvondsten in de nederzettingen geven nog iets prijs van de activiteiten die op het water werden uitgeoefend. Zo werden in diepe waterputten bijvoorbeeld een fraaie palingfuik en een houten peddel ontdekt (afb. 8).11 Balans In oostelijk West-Friesland wordt al vele decennia door archeologen onderzoek gedaan naar de bronstijdnederzettingen. Deze onderzoeken hebben prachtige overzichten opgeleverd en door de onlangs verschenen syntheses zijn we in staat veel doelgerichter onderzoek te doen in de regio.

Gewapend met nieuwe onderzoeksthema’s waarbij de mens steeds centraal staat, zullen er de komende jaren nog veel nieuwe ontdekkingen worden gedaan. Vooralsnog behoort tot de voornaamste constateringen dat de midden- en late bronstijdbewoners van wat we nu West-Friesland noemen, zich uitstekend in dit natte gebied konden handhaven. En meer dan dat: in groepsverband schiepen ze voor zichzelf een cultuurlandschap door hun leefgebied met greppels te ontwateren. Zo leefden ze op hun manier in balans met de omgeving. Noten 1 Van Giffen 1944. 2 Zie bijvoorbeeld IJzereef & Van Regteren Altena 1991. 3 Er zijn binnen het onderzoeksproject ‘Farmers of the Coast’ drie proefschriften gepubliceerd. Een proefschrift over de ontwikkeling van het Westfriese landschap in de late prehistorie (Van Zijverden 2017), het boerenbestaan van de Westfriese bronstijdgemeenschappen (Van Amerongen 2016) en de Westfriese bronstijdnederzettingen (Roessingh 2018). Deze proefschriften zijn gratis te downloaden, zie onderaan de literatuurlijst. 4 Roessingh 2018, 201, afb. 6.14. 5 Vermoedelijk werden schouderbladen van koeien gebruikt voor dit schepwerk, er zijn enkele exemplaren gevonden met slijtage die daarop wijst (IJzereef 1981, 134). Er zullen zeker ook houten scheppen zijn geweest, maar deze zijn nog niet gevonden. Hout is een kwetsbare vondstcategorie en blijft alleen onder het grondwater bewaard, zoals onderin diepe waterputten. 6 Zie voor een recent onderzoek naar de grafheuvels in Wervershoof: Van der Heiden & Feiken 2018. 7 Zie Roessingh 2018, 107, afb. 4.56 (Hoogkarspel-Tolhuis) en Roessingh 9

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 9

25/02/2020 16:31


VITRUVIUS

NUMMER

51

APRIL

2020

9 - Op reconstructietekeningen komt archeologie tot leven. Op deze reconstructie is een Westfries bronstijderf afgebeeld (illustratie: F. Marschall in Bos & Van Roode 2018, 58-59). 2018, 298, afb. 6.125 (Bovenkarspel-Het Valkje). 8 Roessingh & Kok 2019. 9 Van Amerongen 2016; Van Zijverden 2017. 10 Malim, Morgan & Panter 2014. 11 Respectievelijk Roessingh & Lohof 2011, 241-249 en Verweij & Waldus 2019 Literatuur - Amerongen, Y.F. 2016: Wild West Frisia. The role of domestic and wild resource exploitation in Bronze Age subsistence, Leiden (proefschrift Universiteit Leiden, ASLU 33). - Bos, J. & S. van Roode 2018: Landschap vol leven. De archeologie van de Westfrisiaweg, Zandvoort. - Heiden, M. van der & H. Feiken 2018: Een grafheuvel¬landschap nader bekeken. Geofysisch- en validerend boor- en proefputtenonderzoek van het rijksmonument Wervershoof-Eendenkooi (gem. Medemblik), Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 252). - IJzereef, G.F. 1981: Bronze Age animal bones from Boven¬karspel. The excavation at Het Valkje (proefschrift Universiteit van Amsterdam) (Nederlandse Oudheden 10), Amersfoort. - Malim, T., D. Morgan & I. Panter 2014: Suspended preservation: particular preservation conditions within the Must Farm – Flag Fen Bronze Age landscape

(Quaternary International 368 (2015), 19-30. - Roessingh, W. 2018: Dynamiek in beeld. Onderzoek van Westfriese nederzettingen uit de bronstijd, Leiden (proefschrift Universiteit Leiden). - Roessingh, W., & E. Lohof 2011: Bronstijdboeren op de kwelders. Archeologisch onderzoek in Enkhuizen-Kadijken, Amersfoort (ADC Rapport 2200/ ADC Monografie 11). - Roessingh, W. & M. Kok 2019: Westfriezen graven naar de bronstijd. Verleden en heden komen samen in de nieuwbouwwijk Waterweide in Grootebroek (Brochure Archeologie West-Friesland 23), Hoorn. - Roessingh, W. & A. Tol (red) 2019: Archeologie langs de Westfrisiaweg. Opgravingen van vindplaatsen uit de late prehistorie, middeleeuwen en Nieuwe tijd in het tracé van de Westfrisiaweg (ADC Rapport 5000 / Archol Rapport 461), Leiden. - Verweij, J. & W. Waldus 2019: Een peddel of roeiriem uit een waterput, in W. Roessingh & A. Tol (red) 2019, Archeologie langs de Westfrisiaweg. Opgravingen van vindplaatsen uit de late prehistorie, middeleeuwen en Nieuwe tijd in het tracé van de Westfrisiaweg (ADC Rapport 5000 / Archol Rapport 461), Leiden, 535-539. - Zijverden, W.K. van 2017: After the

deluge. A palaeographic reconstruction of Bronze Age West-Frisia (2000-800 BC), Leiden (proefschrift Universiteit Leiden). Proefschriften over de Westfriese bronstijd om te downloaden - Amerongen, Y.F., 2016: Wild West Frisia. The role of domestic and wild resource exploitation in Bronze Age subsistence, Leiden (PhD Thesis, Leiden University) (ASLU 33). - h ttps://openaccess.leidenuniv.nl/ handle/1887/44180 - Zijverden, W.K. van, 2017: After the deluge. A palaeographic reconstruction of Bronze Age West-Frisia (2000-800 BC), Leiden (PhD Thesis, Leiden University). - h ttps://openaccess.leidenuniv.nl/ handle/1887/46003 - Roessingh, W., 2018: Dynamiek in beeld. Onderzoek van Westfriese nederzettingen uit de bronstijd, Leiden (Proefschrift Universiteit Leiden). - h ttps://openaccess.leidenuniv.nl/ handle/1887/67133

10

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 10

25/02/2020 16:32


VITRUVIUS

NUMMER

51

APRIL

2020

Frits Niemeijer Historisch-geograaf

Verkeers- en transportinfrastructuur in het Interbellum en de Wederopbouw (1920-1965), Deel 5 Doorgaande verbindingen in het wegennet –

Foto’s, Inventarisnummer bld_10560

en Epiloog

1 - De Zeeweg vanuit Overveen richting Bloemendaal aan Zee, vermoedelijk kort voor de oorlog. Duidelijk zichtbaar de aanleg als parkway, met twee gescheiden rijbanen voor autoverkeer en rechts nog net te zien de fietsen wandelstroken. (Bron: Noord-Hollands Archief, Collectie Gemeente Bloemendaal) De twee eerste delen van deze reeks waren gewijd aan de ontwikkeling van vaarwegen in ons land in de jaren ca. 1920-1965. Aan de hand van een aantal kenmerkende projecten werd een beeld geschetst van de gedachten over en de realisatie en verbetering van kanalen en daarmee soms ook over de ontsluiting van sommige van oudsher naast onze grootste transportstromen gelegen gebieden. In het derde en vierde deel was verdichting van het spoorwegennetwerk in diezelfde periode leidraad. In alle gevallen werd af en toe een blik buiten de tijdgrenzen van 1920 en 1965 noodzakelijk geacht om het beeld voldoende ‘scherptediepte’ te geven. Dat zal in het hiernavolgende en

laatste deel, over de totstandkoming van het netwerk van autowegen en vooral van autosnelwegen, minder het geval zijn. Wat niet wegneemt dat er een korte link naar het heden wordt gelegd. Inleiding: wegen in alle soorten en maten1 Tot rond 1800 was er in Nederland - naar wordt aangenomen - niet meer dan zo’n 150 à 200 km aan klinkerwegen, met hiernaast een 250 km kei- en grindwegen.2 Pas vanaf het begin van de 19de eeuw kwam er flink schot in de aanleg van verharde wegen en toen de eeuw voorbij was, bleek de lengte het wegennet geëxplodeerd: in 1913 was er

ruim 1700 km aan verharde wegen, waarvan 700 km klinkerwegen, 900 km grindwegen en de rest bestraat als keiwegen (d.w.z. kasseien of kinderkopjes). De aanleg van grote wegen kende een hoogtepunt rond het midden van de 19de eeuw, zoals Groote duidelijk laat zien; daarna volgde afvlakking. Pas in het begin van de 20ste eeuw vond weer een toename plaats van investeringen in wegen. Groote en Frankema laten zien dat die groei voorzichtig inzette rond 1910 en sterk versnelde in de jaren ’20. Zij hebben vastgesteld dat het vaak geschetste beeld van eerdere verwaarlozing van het wegennet nogal overtrokken is. Tot rond 1914 werden veruit de meeste wegen namelijk onderhouden en/of aangelegd door of namens de provincies (22%) en verder vooral door gemeenten, waterschappen, polderbesturen en particulieren (74 %). In de literatuur gaat echter relatief veel aandacht uit naar de slechts 4 % van het net omvattende Rijkswegen. De vanaf de vorige eeuwwisseling ingezette groei van de uitgaven is eveneens toe te schrijven aan lokale en regionale initiatieven en pas in de tweede helft van de jaren ’20 kwam de centrale overheid (weer) prominenter in beeld, net als in het midden van de 19de eeuw. Dit betekende niet dat er direct tot actie werd overgegaan, maar wel dat Den Haag zich ging afvragen of – en zo ja hoe – de realisatie van een meer op de eisen van de tijd toegesneden netwerk gerealiseerd en bekostigd kon worden.3 Problemen waarvoor men zich geplaatst zag, lagen op het gebied van concurrentie met de spoorwegen – die immers grotendeels door het Rijk bekostigd waren – en de mate van centralisering of decentralisering. Dit laatste vond onder meer uitdrukking in de nogal (zwabberende) Rijkswegenplannen van 1915, 1927, 1932 en 1938 en in de achterliggende problematiek van financiering.4 11

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 11

25/02/2020 16:32


VITRUVIUS

plaveisels en van (midden)bermbeveiliging, vluchtstroken, parkeerplaatsen en (andere) voorzieningen die de verkeersveiligheid en doorstroming helpen vergroten. Foto’s uit de oude doos onderstrepen deze veranderingen.5 De gemeentelijke Zeeweg van Bloemendaal Al in de vroegste jaren van de 20ste eeuw gingen er stemmen op Bloemendaal / Overveen door middel van een goed begaanbare weg met de kust en Zandvoort te verbinden. Van auto’s was toen nog amper sprake, maar nadat tuinarchitect L.A. Springer tijdens de Eerste Wereldoorlog enige schetsen had gemaakt, kwam de zaak in een stroomversnelling. Er werd een strook van 100 m breed gereserveerd voor de aanleg, vooral om de taluds in het duingebied niet te steil te hoeven maken en om er beplanting aan te brengen. Verder zou de weg een slingerend beloop krijgen. In de Verenigde Staten waren al vóór 1920 parkways aangelegd, die landschappelijk fraai waren ingepast en verrassende (natuur-)beleving en vergezichten mogelijk maakten. Ook in de Bloemendaalse duinen werd dit uitgangspunt gekozen en verder betekende de scheiding van verschillende verkeersstromen en -modaliteiten dat de Zeeweg bij de opening (25 juni 1921) een futuristisch karakter had. Er waren

Foto: 20-11-1947;

Zonder hier op deze plaats nader op in te gaan, zullen hierna enige aansprekende resultaten van wegenaanleg in de jaren 1920-1965 worden gepresenteerd. Het spits wordt afgebeten door de eerste zogenoemde parkway in Nederland, van Overveen / Bloemendaal naar de kust: de Zeeweg (ca. 1920). Hierna volgt de nooit voltooide provinciale weg van Scheveningen via Katwijk-Binnen naar Bloemendaal en dan verder naar Velsen. De Rijksweg van Rotterdam naar Dordrecht, deels opgenomen in de huidige A16, is de derde grote weg die hier aandacht krijgt. Als vierde komt de huidige A28 voor het voetlicht, en dan vooral het deel dat is aangelegd ter plaatse van het voormalige Lichtmiskanaal, ten noorden van Zwolle. Provinciale wegen vulden het netwerk van Rijkswegen naar behoefte aan. Een voorbeeld van zo’n provinciale weg is de doorgaande verbinding die loopt van Nieuwendijk (bij Werkendam), over Druten en Beuningen naar Nijmegen. Tot slot kort aandacht voor het deltagebied na de Stormvloedramp van februari 1953. Daar zijn vele kilometers aan nieuwe provinciale en Rijkswegen getraceerd. Als voorbeeld komt de route over de Zeelandbrug aan de orde. Behalve deze laatste ziet geen van de hier genoemde wegen er nog zo uit als bij de aanleg of opening ervan: vaak zijn ze (sterk) verruimd, voorzien van modernere

2 - Het enige na de oorlog als ‘vierspoors’ autoweg opgeleverde deel van de provinciale weg die Scheveningen met Velsen had moeten verbinden. Foto vanuit het noorden bij het Zeewegviaduct te Katwijk aan de Rijn. Dit verdiepte wegdeel kwam niet meer voor de oorlog gereed. (Bron: Ir. Lange, Beeldarchief Provincie Zuid-Holland, 100106).

NUMMER

51

APRIL

2020

namelijk twee gescheiden rijbanen van elk 6 m breed, met hiertussen een ruime strook bestemd voor de (eventuele) aanleg van een separate tramlijn. Bovendien waren er ter weerszijden van de tarmac6 rijbanen aparte rijwielpaden; de totale breedte bedroeg 50 à 60 m. De aanleg is grotendeels uitgevoerd in handwerk en met kiepkarretjes op rails, waarbij werkverschaffing een belangrijke factor was.7 De weg bestaat nog grotendeels in min of meer gelijke vorm en breedte – zij het sinds 1950 geasfalteerd. In hoeverre de weg als voorbeeld heeft gediend voor andere wegen in ons land, is niet duidelijk. Tot 1933 werd in ons land namelijk nog uitgegaan van aanleg van een net van driestrooks wegen, waarvan de middelste als gemeenschappelijke inhaalstrook kon dienen.8 Gescheiden rijbanen werden pas in de jaren ’30 gemeengoed en een parkway-achtige lay out – met flauwe bochten ten behoeve van landschapsbeleving - behoorde niet echt bij het West-Nederlandse laagland. Een te benoemen punt is dat de Zeeweg – die in 2021 een eeuw bestaat - amper betekenis heeft (gehad) voor goederenvervoer en dus ook niet voor vrachtauto’s; het is een verbinding die vanaf het ontstaan alleen in een behoefte voorziet op zomerse en vrije dagen. Voor zulke dagen heeft al in de jaren ’60 rijstrookverdubbeling naar 2 x 2 plaatsgevonden.9 Het fiasco van de provinciale weg Scheveningen - Katwijk – Bloemendaal – Velsertunnels Als uitvloeisel van hun wegenplannen koersten de provincies Noord- en Zuid-Holland (1929, resp. 1927) in het midden van de jaren ‘30 op een doorgaande (hoogwaardige) alternatieve verkeersweg tussen Den Haag en Velsen. Deze moest de bestaande route via de vroeg-19de-eeuwse Rijksweg door de Bollenstreek ontlasten en zou de binnenduinstrook ontsluiten. De aanleg van de weg begon in de vooroorlogse jaren met een verkeersweg met twee gescheiden rijbanen met elk twee rijstroken (2 x 2) tussen Katwijk aan de Rijn en Noordwijk-Binnen en voorbereiding van zo’n weg tot aan de grens met Noord-Holland bij De Zilk.10 De oorlog en de Duitse uitbreiding van vliegveld Valkenburg gooiden echter roet in het eten: de aanleg van de weg viel stil en in de jaren ‘50 zijn de Zuid-Hollandse plannen ten dele in de la verdwenen. De provinciale kustweg (PW1) van Scheveningen naar Katwijk is er nooit gekomen, ondanks Rijksgoedkeuring in 1953.11 Maar ook aan de Noord-Hol-

12

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 12

25/02/2020 16:32


VITRUVIUS

NUMMER

51

APRIL

2020

eindigen op zeer ‘doorstromingsvijandige’ lokale wegen.13 Over ondertunneling van een stukje Aerdenhout heeft schrijver dezes nooit iets vernomen, maar het lijkt een serieuze optie om het jaren-‘30-plan van een volwaardige noord-zuidverbinding achter de duinen alsnog voor een deel te redden. Zeker nu Haarlem, Overveen, Aerdenhout, Heemstede én Bloemendaal ook nog eens te maken krijgen met die gekke ‘Max Verstappen-Circuitkoorts’ in Zandvoort. De kustweg achter de duinen moet anders voorgoed als weggegooid geld worden beschouwd: personenverkeer heeft er een overwegend lokaal karakter (behalve in het bloembollenseizoen) en vrachtauto’s zijn er een zeldzaamheid. Er zijn luchtfoto’s waarop geen enkel exemplaar te zien is! Rijksweg 16: Rotterdam – Dordrecht – Moerdijk - (Breda - Antwerpen) Het eerste in zijn geheel gereedgekomen deel van de in de Rijkswegenplannen van 1927 tot 1938 voorkomende verbindingen, was Rijksweg 12, tussen Den Haag en rotonde Oudenrijn, bij Utrecht. Het ging

Bron: Kopie in Meurs, Voerman & Boersma

landse zijde liepen de zaken anders dan aanvankelijk gedacht. Aansluiting op de Velsertunnels liep vanaf het begin van de jaren ’50 erg stroef en het ene uitstel volgde op het andere.12 Aanvankelijk was er bijvoorbeeld verzet tegen de aantasting van een bosgebied te Vogelenzang, enkele jaren later – toen een alternatief tracé langs de spoorweg was voorgesteld - liep het spaak op onteigening en sloop van enkele villa’s in Aerdenhout. Beide plaatsen maken deel uit van gemeente Bloemendaal. De gevolgen van het een en ander zijn tot op de dag van vandaag zichtbaar – tot nadeel van Bloemendaal én omliggende gemeenten. De weg die ontlasting had moeten bieden, loopt aan de zuidzijde dood op de provinciegrens, die daar ook de grens van de gemeente Bloemendaal is. Na haakse bochten moet het verkeer zijn weg vinden via enkele lokale ontsluitingswegen. Vanaf de andere kant loopt de provinciale weg die komt van de Velsertunnels westelijk langs Haarlem en stuit vervolgens op enige woningen te Aerdenhout. Ook hier maakt de hoofdweg noodgedwongen een haakse bocht, om te

3 - Het wegenplan in en rond Rotterdam omstreeks 1938. Duidelijk zichtbaar de nooit als zodanig uitgevoerde Tunneltraverse en aan de oostkant van de stad de beoogde, wel tot stand gekomen aansluiting van Rijksweg 16 op de weg naar Gouda en Utrecht. De Maastunnel en een brug bij het Eilandje Van Brienenoord zijn nog in een stadium van ontwikkeling.

om de eerste vierstrooks (2 x 2) autosnelweg met ongelijkvloerse kruisingen en het totale traject tot aan Oudenrijn kwam zo in gebruik aan het einde van 1939. Minstens zo bekend is Rijksweg 2 (Rw2), van Amsterdam naar hetzelfde Oudenrijn. Dit was in 1954, en het was het eerste na de oorlog gereedgekomen vierstrooks wegtraject. Met als ‘anachronisme’ een gelijkvloerse kruising met een goederenspoortje ter hoogte van Loenen. Vermoedelijk even bekend, maar minder prominent in de literatuur voorkomend, is Rijksweg 16. De route van Rotterdam over Dordrecht en Moerdijk naar Antwerpen maakte van oudsher deel uit van de belangrijke noord-zuidverbindingen. Het beloop van verschillende segmenten van de verbinding was tamelijk recht toe rechtaan en daarmee ogenschijnlijk functioneel. De capaciteit was echter beperkt. In de Rijkswegenplannen van 1927 tot 1938 werd in hoofdzaak een tracé gekozen dat sterk aansloot bij de bestaande route en waarbij deels gebruik werd gemaakt van de bestaande wegen: stroomlijning en verruiming en/of rijwegverdubbeling waren het devies. Op het eiland IJsselmonde en in de Zwijndrechtse Waard werd echter een grotendeels nieuw tracé gekozen, dat totaal los stond van de aanwezige verkaveling. Dit gedeelte, westelijk langs Ridderkerk, werd opgeleverd in augustus 1934 en was toen als enkelbaans autoweg uitgevoerd. De voorbereidingen voor rijwegverdubbeling (naar 2 x 2) begonnen hier nog voor de oorlog; ze kregen hun beslag in 1943.14 Er deed zich echter een merkwaardige ontwikkeling voor, waardoor twee verschillende paden werden begaan. Het eerste pad hing samen met de aanleg van de ‘tunneltraverse’15 in Rotterdam, met als bekendste component de Maastunnels – twee rijstroken in elk van de twee autotunnelbuizen. De in het begin van de jaren ’30 ontworpen en in 1937 in uitvoering genomen verkeerstunnel – de eerste in ons land en ook nog eens geopend in het oorlogsjaar 1942 - was een bijzondere constructie vanwege het toegepaste afzinksysteem. Tunnel plus toebehoren en traverse zijn nu Rijksmonumenten. Het tweede bewandelde pad hield in dat het autoverkeer niet dóór de stad en door de tunnel zou worden geleid, maar oostelijk om de stad heen. Plannen voor een overbrugging van de Nieuwe Maas bij het Eiland van Brienenoord dateren namelijk uit 1931, maar uitvoering liet lang op zich wachten. Dit brugplan verklaart echter dat de autoweg op IJsselmonde en in de Zwijndrechtse 13

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 13

25/02/2020 16:32


Foto: ca. 1940;

VITRUVIUS

4 - De als onderdeel van Rijksweg 31 (de latere Rijksweg 28) gebouwde brug (1 x 2 rijstroken) over de Dedemsvaart bij De Lichtmis. Rechtsonder sluis met de aansluiting van het Lichtmiskanaal op de Dedemsvaart. (Bron: Museum Palthehof 11478) Waard niet op de ontworpen Maastunnels was gericht, maar veel oostelijker. Al met al werd er aan de Rotterdamse zijde in de jaren ’50 ingrijpend gesleuteld aan de route, die aanvankelijk de oude Dordtse Straatweg volgde, toen langs de Kreekweg kwam te liggen en vervolgens nog wat noordelijker, langs het Feijenoordstadion en de Varkenoordschedijk – alles om aan te sluiten op de Maastunnels. Pas in 1965 kon het verkeer eindelijk geheel om de stad worden geleid, want toen kwam de route over de Van Brienenoordbrug gereed.16 Aan de Dordtse zijde behelsde aanleg van Rw16 de bouw van een brug over de Oude Maas. Deze brug tussen Zwijndrecht en Dordrecht werd geopend op 24 juni 1939. De brug is samengesteld uit twee ‘doorgaand vakwerkoverspanningen’ en een dubbele basculebrug aan de Dordtse zijde. Twee lange, gebogen aanbruggen op gewapend betonnen kolommen vormen de aanzet tot het op hoogte brengen van het verkeer. Er zijn vier rijstroken, die samen 11 m breed zijn – maar er kwam geen fysieke scheiding tussen de beide rijbanen. Hiernaast was er ruimte voor fietsers en voetgangers langs de buitenzijde van de vakwerkconstructie.17 Nadat de weg ten noorden van Dordrecht nog in 1943 was verruimd naar 2 x 2 rijstroken, viel opwaardering ten zuiden hiervan ±10 jaar stil. De door de Duitsers opgelegde bouwstop en het naoorlogse tekort aan financiële middelen en bouwmaterialen verlamden het werk. Pas na noodherstel van de verkeersinfrastructuur kreeg

opwaardering ervan prioriteit. Achteraf misschien een geluk, want de Stormvloedramp van 1 februari 1953 zorgde vooral ten zuiden van Dordrecht voor zware schade aan de weg. De verbinding van Dordrecht richting Moerdijkbrug (opgeleverd in 1936) en Breda is kort na de ramp (1953-1955) tot een autoverkeersweg met 2 x 2 rijstroken verruimd. Dit laatste in samenhang met de eveneens naar 2 x 2 rijstroken te brengen Moerdijkbrug.18 De Rijksweg naar westelijk Noord-Brabant en België, uitgevoerd in cementbeton, was hiermee belangrijk verbeterd. De weg zou tientallen jaren min of meer ongewijzigd een van de voornaamste slagaders voor personen- én vrachtverkeer blijven. Bundeling van verkeersmodaliteiten laat zich op verschillende plaatsen goed herkennen, vooral waar bruggen parallel liggen. Rijksweg 28: (Utrecht - Amersfoort) Zwolle - Meppel - (Groningen) De aanleg van een grote ontsluitingsroute naar Noord-Nederland had na 1945 niet de hoogste prioriteit, maar het globale beloop van de weg was wel al opgenomen in de wegenplannen van 1928 t/m 1958. De weg was een opvolger van de oude Zuiderzeestraatweg, die kleine steden als Nijkerk, Harderwijk, Elburg aandeed.19 Rijksweg 28 is in fasen tot stand gekomen in de periode 1961-1986, nadat al in de jaren 1952-1958 gedeelten op de noordelijke Veluwe als tweebaansweg in gebruik waren genomen.

NUMMER

51

APRIL

2020

Bij de verdubbeling is deze uiteindelijk uitgevoerd als parkway, waarbij het verkeer op de twee rijbanen over en weer soms zelfs onzichtbaar is. Bij Zwolle zijn gedeelten van de vierbaans autoweg aanzienlijk vroeger tot stand gekomen, namelijk in de periode 1938-1941. Ze maakten toen deel uit van een beoogde rondweg. Meer naar het noorden kwam een deel van de autosnelweg te liggen ter plaatse van het voormalige Lichtmiskanaal.20 Van oudsher lag op de oostoever van dit ongeveer noordzuid lopende, ruim 7 km lange, kaarsrechte (en provinciale) kanaal een tot het Rijkswegennet behorende straatweg. Deze weg is in het midden van de jaren ’30 verbeterd, verruimd, ten dele verlegd en voorzien van relatief veilige, haakse zijwegen met T-kruisingen en bovendien van enkele ongelijkvloerse kruisingen. Een van die kruisingen lag bij De Lichtmis over de Dedemsvaart en de hiermee evenwijdige provinciale weg van Hasselt naar Dedemsvaart. De gedeeltelijke verlegging van de Rijksweg hing samen met ruilverkavelingen in de gemeenten Nieuwleusen (1925-1928) en Staphorst (jaren ’30).21 Na de oorlog, aan het einde van de jaren ’60, is het Lichtmiskanaal gedempt, waarna het aangebrachte zandlichaam de basis is geworden van de hier kaarsrechte A28: een autoweg met 2 x 2 rijstroken zonder enige gelijkvloerse kruising. Aan de oostzijde bleef de 19de-eeuwse Rijksweg (nu: Hermelenweg) voor ontsluiting dienen via de haakse kruisingen, terwijl aan de westzijde ook de oude lokale weg (vroeger: Hooiweg, nu: Lichtmisweg) als zodanig in gebruik bleef. De A28 kenmerkt zich op dit traject dan ook als een autosnelweg met ter weerszijden ‘ventwegen’ en verspreide, lineaire (agrarische) bebouwing. Het feit dat de A28 kort na 2010 van 2 x 2 naar 2 x 3 rijstroken is verruimd, droeg bij aan betere doorstroming van het sterk toenemend vrachtverkeer tussen het westen en het noorden van het land.22 Bundeling van verkeersstromen over spoor en autoweg A28 is op meerdere plaatsen goed herkenbaar. Provinciale weg N322 / Van Heemstraweg: Nieuwendijk (bij Werkendam) – Zaltbommel – Druten – Nijmegen23 Net als gedeelten van de A28, is de N322 ontstaan als uitvloeisel van ruilverkavelingen. Het (Gelderse en Noord-Brabantse) rivierengebied was van oudsher over land matig ontsloten en alleen de slingerende en soms dicht bebouwde rivierdijken boden mogelijkheden voor oost-westverkeer. Er

14

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 14

25/02/2020 16:32


NUMMER

51

APRIL

2020

Foto: vermoedelijk eind jaren ’30;

VITRUVIUS

Foto: F. Niemeijer, 2016

5 - De Van Heemstraweg (v/h Koningstraat) nabij Deest, gemeente Druten. De weg is beklinkerd, de beide fiets- en wandelstroken zijn betegeld. Er lijken infrastructurele werken gaande te zijn. Rechts een benzinepomp (Bron: Collectie Gelderland, 10454)

6 - De Zeelandbrug is relatief smal en inhalen is er verboden. De brug is een van de flessenhalzen in het zuidwestelijke deltagebied, maar hij is desondanks druk bereden. was ook weinig reden voor ander verkeer, want de ‘binnenlanden’ van het Land van Maas en Waal en de Bommelerwaard waren van relatief weinig economisch-agrarisch belang. Ook de waterstaatkundige en de bodemtechnische omstandigheden boden weinig perspectief en mede als gevolg van langdurig isolement bleven bevolkingsdichtheid en maatschappelijke integratie hier dan ook laag. Dit alles bleek een zichzelf in stand houdend complex van probleemfactoren, die typerend en endemisch waren voor deze zogenoemde ‘komkleigebieden’. In de late jaren ’20 was er niette-

min een begin gemaakt met pogingen tot ontsluiting van het gebied tussen de Waal en de Maas. De eerste belangrijke weg was hier de Van Heemstraweg, die tegenwoordig deels is opgenomen in de Provinciale Weg 322. Schelto baron van Heemstra was Commissaris van de Koningin in Gelderland van 1925 tot 1944 en hij geldt als voorname initiatiefnemer. De aanleg van de weg begon al in 1927; de opening van het eerste, beklinkerde deel (Druten-Nijmegen), vond pas plaats in augustus 1935. De verbinding kwam tot stand door verbetering van korte bestaande landweggetjes en door het met

elkaar in doorgaand verband brengen ervan. Verlenging naar Wamel vond plaats vanaf 1938. De voltooiing van de route volgde in het begin van de jaren ’60 en maakte deel uit van de ruilverkaveling in de Bommelerwaard.24 Toen vond ook een stap voorwaarts plaats doordat de provincies Gelderland én Noord-Brabant de Van Heemstraweg onderhanden namen en de route stroomlijnden, uniformeerden en opwaardeerden, onder meer door modernisering van het plaveisel.25 Alle moeite van decennia ten spijt, was de Van Heemstraweg echter al snel berucht gevaarlijk: er zijn tientallen (dodelijke) ongelukken geregistreerd – iets wat tot op de dag van vandaag één van de bijverschijnselen is van alle rijwegverbeteringen waarbij geen effectieve rijbaanscheiding wordt toegepast. Naast de nieuw aangelegde Maas en Waalweg, die ten dele de Van Heemstraweg ontlast, is ook de oude, licht slingerende, in totaal bijna 60 km (!) lange en twee rijstroken tellende weg, nog steeds een ontsluitingsweg van betekenis. Wegen in het Stormrampgebied Tot slot enkele woorden over de ontsluiting van de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden na de Stormramp van 1 februari 1953. De aanleg van dammen, waterkeringen en bruggen in dit gebied maakte het vanaf het einde van de jaren ’50 mogelijk dit sterk geïsoleerde gebied bij het Nederlandse vasteland en het waardengebied te betrekken. Ontsluiting via enkele Rijks- en provinciale wegen van verschillend profiel (1 + 1 en 2 x 2) bracht dat de meeste eilanden van pontveren en trams verlost waren en dat doorgaand auto- en vrachtautoverkeer ervoor in de plaats kwam. Enige traditionele havens en (lokale) wegen verloren hierdoor hun functie, terwijl andere plaatsen en verbindingen juist centraler kwamen te liggen in de vernieuwde, opgewaardeerde en/of gestroomlijnde netwerken. Een aantal nieuwe wegen werd aangelegd op bestaande tracés van RTM-trams of op historische dijken. Dit kon tot gevolg hebben dat de capaciteit van de nieuwe wegen niet was (of: niet kon wórden) afgestemd op een toekomst waarin de eilanden doorgangsroutes werden en/of populaire recreatiegebieden zouden zijn. Stremmingen op de relatief smalle wegen, waarop vaak inhaalverboden gelden, en toenemend autobezit vormen er de paradox van de ontsluiting. Toch is vooral de route over de A29, N59 en de N256 en A256 (Rotterdam - Zierikzee - Goes) een belangrijke noord-zuidverbinding. 15

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 15

25/02/2020 16:32


VITRUVIUS

Een belangrijke fysieke schakel hierin – én ook de bottleneck bij uitstek – is de Zeelandbrug van Schouwen-Duiveland naar Noord-Beveland. De brug en de hierover geleide provinciale weg (1 + 1) kwamen met relatief beperkt (provinciaal) budget tot stand in de periode 1963-1965. Hoewel door velen ervaren als onderdeel van de Deltawerken, zag de centrale overheid dat destijds heel anders. De Zeelandbrug zou niet ter beveiliging dienen van landsdelen, maar was een zuiver economisch en vervoer bevorderend object, dat daarom niet uit Rijksmiddelen bekostigd werd. Dit is de reden waarom voor brugpassages tot 1 januari 1993 (provinciale) tol is geheven. De Zeelandbrug is inmiddels een Rijksmonument. Het is tevens een mooi object om mee te eindigen en kort terug te zien op deze serie over verkeersinfrastructuur in de periode 1920-1965.26 Wegen in de achteruitkijkspiegel Het Nederlandse hoofdwegennet is in de jaren ca. 1920-1965 sterk uitgebreid en verbeterd. Opvallend is dat de wegverharding aanvankelijk traditioneel bleef: klinkers (soms tarmac) in plaats van beton of asfalt, terwijl die materialen wel al bestonden. Mogelijk waren ze nog te duur, maar denkbaar is ook dat handwerk door mannen die een inkomen in de zogenoemde werkverschaffing moesten verwerven een extra impuls betekende om hen de fundering en de bestrating te laten uitvoeren. Het wegennet, dat grotendeels na de oorlog tot stand kwam, was zeker geen kopie van de blauwdrukken die eerder in de verschillende wegenplannen waren voorgesteld, maar wie tussen de oogharen doorkijkt ziet wel grote overeenkomsten. Tot de grootste afwijkingen ervan behoren het schrappen van een noord-zuid lopende Rijksweg over de Veluwe en een andere van Joure naar Akkrum. Van beide zijn in het veld nog duidelijk de in de jaren ’50 begonnen, maar nooit voltooide werken herkenbaar. Het verkeer over de in de jaren 1920-1965 aangelegde wegen nam overal toe en bij de grootste – de Rijkswegen – in veel gevallen zelfs in enorme mate. Enerzijds was dat natuurlijk te danken aan sterk groeiende welvaart en toenemend particulier autobezit. Aan de andere kant vertoonde het vrachtverkeer over de weg een explosieve groei. Verschil in rijsnelheden, in massa en vooral onvoldoende oplettendheid en voorzichtigheid brachten mee dat de nieuwe wegen hoge tollen in menselijk leed eisten. Dit is een tweede

paradox van de toenemende ontsluiting en mobiliteit: het risico van fatale afloop bij misrekeningen neemt bij groeiende snelheden meer dan evenredig toe. Gelukkig helpen rijbaanscheiding, rijstrookvermeerdering en overzichtelijkheid er goed tegen. Epiloog: Verkeersinfrastructuur 1920-1965-2020 In de capita selecta van de verkeersinfrastructuur in vijf artikelen is gepoogd enige lijn te brengen in de plannen en de uitvoering van aanleg en sluiting van vaaren spoorwegen in Nederland en de aanleg van nieuwe wegen. Een van de conclusies die we kunnen trekken is dat kanalen en spoorwegen vanaf hun eerste opkomst (soms al ver vóór 1900) perioden van hausse en baisse hebben doorgemaakt. Optimisme leidde tot schijnbaar ongelimiteerde aanleg van water- en railverbindingen – soms op de meest idiote plaatsen. Het lijkt wel of er een geloof bestond dat zoiets ontastbaars als ‘aantrekkingskracht’ verkeers- en vervoersstromen op gang bracht. Er zijn dan ook nogal wat hele en halve mislukkingen van projecten geweest, onder meer in Twente en de Achterhoek, maar ook in andere relatief perifere gebieden. Wat misschien het meest fnuikend was, was het feit dat parallelle verbindingen en verschillende verkeersmodaliteiten elkaar beconcurreerden en in een race to the bottom verzeild raakten. Spoorwegmaatschappijen, eigenaren van wateren landwegen en ook talloze (particuliere) ondernemingen vochten om de kapitalen die ze dachten te gaan verdienen aan het toenemend verkeer. De werkelijkheid leerde echter dat er honderden kilometers kanalen zijn gedempt of gesloten en dat er talloze (lokaal)spoor- en tramwegen zijn verdwenen. De ontwikkeling van het wegennet - fijnmazigheid en capaciteit inbegrepen - was ondertussen onstuitbaar. Wegen verdwijnen zelden of nooit wanneer ze eenmaal zijn aangelegd. Dat het transport met dit alles blijvend van karakter veranderde, is een trend waarvan de uitkomst het best met actuele cijfers kan worden onderstreept. Van het binnenlands goederenvervoer in 2018 (ca. 683 miljoen ton), ging 556 miljoen ton (81 %) over de weg, 122 miljoen ton (18 %) per binnenvaartschip en 3 miljoen ton (<½ %) per spoor.27 Het binnenlands railgoederenvervoer omvat dan ook een te verwaarlozen aandeel, terwijl zelfs de binnenscheepvaart amper een kwart bedraagt van het binnenlands vervoer over de weg! Toch kan een middelgroot binnenvaart-

NUMMER

51

APRIL

2020

schip (ca. 1000 ton) het equivalent van 40 vrachtauto’s aan lading transporteren, terwijl een sleep goederenwagons met grote containers op ongeveer hetzelfde uitkomt.28 Op grond van deze cijfers lijkt er reden te over in de 21ste eeuw in eerste plaats te investeren in vaarwateren en spoorwegen en niet – of zo weinig mogelijk - in vervoer over de weg. Plaatsen aan en nabij diep vaarwater en ook rangeerterreinen waar zich bedrijven en distributiecentra hebben ontwikkeld of nog kunnen vestigen zijn er nu voldoende. Anders dan in de 19de en de vroege 20ste eeuw, is het al lang niet meer zo dat overheden, ondernemers en vervoerders er blindelings op rekenen dat ondefinieerbare ‘aantrekkingskracht’ als vanzelf verkeersstromen genereert. Nu is omgang met schaarse en dus dure ruimte een belangrijker vestigingsfactor – naast snelheid. Uniforme vaarwegen en een adequaat (internationaal) netwerk van goederenspoorwegen, compleet met containerdistributiecentra en bedrijventerreinen, zijn een goede aanvulling op, en alternatief voor onze dichtslibbende wegen. Enige kennis van en reflectie op ervaringen uit het verleden, kan hierbij verhelderend zijn. Literatuur - Abrahamse, J.E., H. Baas, B. Groenewoudt & F. Niemeijer: Historische wegen; Gids Cultuurhistorie, 20. Amersfoort, 2012. - Bergh, van den, Verdeeld land; De geschiedenis van de ruilverkaveling in Nederland vanuit een lokaal perspectief, 1890-1985. Groningen / Wageningen, 2004. - Frankema, E. & P. Groote: De modernisering van het Nederlandse wegennet. In: NEHA-Jaarboek voor Economische, Bedrijfs- en Techniekgeschiedenis, 2002, pp. 305-328. - Groote, P.D.: Kapitaalvorming in infrastructuur in Nederland, 1800-1913. Groningen, 1995. - Horsten, F.H.: Doorgaande wegen in Nederland, 16e tot 19e eeuw; een historische wegenatlas. Amsterdam, 2005. - Meurs, P., L. Voerman & E. Boersma: Maastunnelcomplex Rotterdam; cultuurhistorische verkenning. Schiedam, 2009 / 2012. - Niemeijer, A.F.J.: Makeable Land; Backgrounds and Progress of Land Consolidation, Making of New Land and Land Reclamation in the Dutch Post-War Reconstruction Period (1940-

16

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 16

25/02/2020 16:32


VITRUVIUS

NUMMER

51

APRIL

2020

1965). Amersfoort, 2020. - Spijkerman, H.: De Zeeweg, Europa’s oudste autostrada; Een ontwerp van de Haarlemse landschapsarchitect L.A. Springer. In: Haerlem Jaarboek, 2003, pp. 67-88. - Steenhuis, M., J. van Doorn, e.a.: De Deltawerken; Cultuurhistorie en ontwerpgeschiedenis. Paterswolde / Schiedam, 2015. - Verslag aan de Koningin over de Openbare Werken in het Jaar […]. Den Haag […]. Noten 1 Veel informatie over aanleg van autowegen in de jaren 1920-1960 is te vinden in: Gedenkboek, z.j., 195-357. Verder bevat de reeks Verslagen aan de Koningin over de Openbare Werken […] een schat aan gegevens. Zie voor historische wegen ook: Abrahamse, Baas, Groenewoudt & Niemeijer, 2012; Horsten, 2005; http://www.autosnelwegen.nl/ 2 Groote, 1995, 129 e.v. 3 De afschaffing van tollen op de Rijkswegen, in 1900, droeg belangrijk bij aan vergroting van de particuliere mobiliteit. 4 Frankema & Groote, 2002, 308-326; https://www.wegenwiki.nl/Rijkswegenplan. Latere Rijkswegenplannen dateren van 1948, 1958, 1968 en 1984, terwijl er ook nog enkele tussenplannen en modernere varianten (hebben) bestaan. 5 Een aantal vroege autowegen kende klinkerbestrating, vaak is ook in vakken gegoten cementbeton toegepast. Tot de verdere in het oog lopende veranderingen behoren: vergroting van het aantal rijstroken van 1 + 1 en van 3 en 2 x 2 naar 2 x 3, 2 x 4 en meer, de aanleg van fly overs en klaverbladen, toepassing van midden- en bermrails, gebruik van detectiesystemen en van GPS, enz. 6 Macadam was een 19de-eeuwse wegverharding op basis van gewalste steenslag uitgevonden door de Schot John Mac Adam en verbeterd door Edgar Purnell Hooley door toevoeging van teer als bindmiddel (‘Tarmac’). 7 Spijkerman, 89 e.v.; De Telegraaf, 14-051921, II, 5; Algemeen Handelsblad, 17-06-1929, I, 2. Rond 1930 zijn – om gevaarlijke situaties zo veel mogelijk tegen te gaan - aan de buitenzijde van de rijwielpaden nog voetpaden aangelegd. De trambaan is nooit gerealiseerd. 8 De weg van Amsterdam naar Haarlem

had die vorm nog tot in de jaren ’60. Talrijke Franse Routes Nationales (RN) kennen deze gevaarlijke lay out nog steeds. 9 Zie bv. De Volkskrant, 04-06-1968, 1; Alleen tijdens de Duitse bezetting moet de weg zijn benut voor zwaar verkeer. 10 Verslag Koningin, 1939, 82; 1949, 61. 11 Algemeen Handelsblad, 23-06-1953, 4; Het wel gerealiseerde deel, van Katwijk tot de grens met Noord-Holland bij de Zilk, is nu opgenomen in de N206. 12 De Volkskrant, 11-08-1952, 2; Het Vrije Volk: democratisch-socialistisch dagblad, 18-05-1955, 7; Algemeen Handelsblad, 16-11-1956, 2; Trouw, 23-08-1969, 17. De planvorming voor aanleg van twee verkeers- en één spoortunnel onder het Noordzeekanaal te Velsen begon al in midden van de jaren ’30. De huidige Westelijke Randweg langs Haarlem (geopend ca. 1960) kwam voort uit die plannen. De strijd was einde jaren ’60 nog volop gaande. 13 https://www.wegenwiki.nl/index.php?title=N206_(Nederland)&mobileaction=toggle_view_mobile 14 Verslag Koningin, 1938, 67, 68, 73, 74; https://www.autosnelwegen.nl/index. php/geschiedenis/5-1940-1945-tweede-wereldoorlog; Meurs, Voerman & Boersma, 2009, 30-63. 15 De tunneltraverse is de dwars door Rotterdam, deels verdiept aangelegde vierbaansweg zonder gelijkvloerse kruisingen. 16 https://nl.wikipedia.org/wiki/Van_Brienenoordbrug; De plannen voor de aanleg van de Maastunnels en die van de Van Brienenoordbrug dateren dus uit ongeveer dezelfde tijd. 17 Haagsche Courant, 24-06-1939, V, 1. 18 h ttps://www.autosnelwegen.nl/index. php/geschiedenis/6-1945-1959-wederopbouw-en-beperkte-nieuwbouw Aanvankelijk had de brug – rijwegbreedte 11 m - drie ruime rijstroken, maar vanwege het toenemende verkeer is rond 1960 voor vier smallere gekozen. In 1978 is de oude brug stapsgewijze vervangen door een brugdek met 2 x 3 rijstroken. 19 https://nl.wikipedia.org/wiki/ Zuiderzeestraatweg 20 Het kanaal werd in of kort voor 1849 heropend, nadat er met tegenslagen vanaf 1827 aan was gewerkt. 21 Van den Bergh, 2004, 99 e.v.; Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 20-12-1934, 5; Verslag Koningin, 1936,

55, 56; 1937, 56; 1938, 66; http://www. plankenloodsje.nl/A28.htm; Boven Zwolle was de weg voorheen bekend als Rw.31. 22 https://www.wegenwiki.nl/A28_(Nederland)#Amersfoort_-_Zwolle. 23 h t t p s : / / w w w. w e g e n w i k i . n l / N322_(Nederland) 24 Het Parool, 28-03-1952, 13. 25 Rond 1980 is enkele kilometers ten zuiden van het oudste gedeelte van de Van Heemstraweg zogenoemde Maas en Waalweg tot stand gekomen, die een hoogwaardiger alternatief vormde en die daar N322 is genoemd. 26 https://www.wegenwiki.nl/A29_(Nederland); https://www.wegenwiki.nl/ Knooppunt_Hellegatsplein; https:// www.wegenwiki.nl/N256_(Nederland); https://nl.wikipedia.org/wiki/Zeelandbrug; Niemeijer, 2020, 257-268; Steenhuis, Van Doorn, e.a., 2015, passim. 27 https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/83101NED/ table?ts=1578840855940 Met inbegrip van internationaal transport zijn de cijfers iets minder confronterend, maar van 1847 miljoen ton gaat dan nog steeds maar 3 % per spoor, terwijl wegverkeer en binnenvaart beide iets minder dan de helft voor hun rekening nemen en pijpleidingen een 7 %. 28 https://www.binnenvaart.be/kennis-maken/scheepstypes Grote binnenvaartschepen kunnen honderden malen zoveel meenemen; https://www.prorail. nl/spoorgoederenvervoer/goederenover-het-spoor-in-nederland-en-daarbuiten

17

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 17

25/02/2020 16:32


VITRUVIUS

Bernadette van Hellenberg Hubar Erfgoedprofessional & schrijver vanhellenberghubar.org

NUMMER

51

APRIL

2020

Cuypers’ voetsporen met 80 kilometer per uur De betonbak van de N280

Eind 2020 is het zover. Dan kun je met 80 kilometer per uur door de verdiepte betonbak van de N280 rijden die het tracé volgt van de vroegere Wilhelminasingel, gelegen langs de oude westelijke stadswal van Roermond.1 Betonbak … dat klinkt weinig aantrekkelijk. Om de automobilist enig gevoel van oriëntatie te geven, hebben de provincie en de gemeente besloten wat couleur locale te verlenen aan dit anonieme stukje wegenbouw dat op iedere plek elders in Nederland had kunnen liggen. Vandaar het besluit om de provinciale weg uit te monsteren met motieven ontleend aan het decoratieve repertoire van de architecten Cuypers te Roermond: Pierre J.H. Cuypers, vooral bekend als de ontwerper van het Cuypershuis in Roermond en het Rijksmuseum te Amsterdam, en zijn zoon Joseph Th.J. Cuypers die met hem meewerkte en na 1890 steeds meer leidinggaf aan het architectenbureau te Amsterdam. Voortzetting van een traditie in nieuwe technieken Bij de N280 wordt in de traditie van de architecten Cuypers gewerkt door de wanden van de betonbak te sieren met een zich repeterend patroon dat gebaseerd is op een authentiek ontwerp (afb. 1). Als variant op de historische techniek van de punteermachine waarmee de steenhouwers van de kunstwerkplaatsen van Cuypers werkten, is een contramal van dit ontwerp computergestuurd gefreesd in verschillende lagen steen (afb. 2).2 Hier is vervolgens een mal van gemaakt die in de bekisting voor de panelen is gelegd. Het resultaat bestaat uit

te Roermond

Foto: Ronald Slangen

Marij Coenen Redacteur & fotograaf vanhellenberghubar.org

1 - De eerste serie panelen met het Cuyperiaanse patroon dat Rutger Wirtz van ipv Delft creatieve ingenieurs ontwierp voor de uitmonstering van de N280, is op 9 januari 2020 geplaatst. In het totaal gaat het om 484 panelen die aan beide kanten 610 meter beslaan. Herkomst N280 Roermond. zes modules als basis voor een guirlande van 610 meter. Overigens worden ook de borstweringen van de viaducten verbijzonderd met behulp van een decoratief thema, maar dan in zeefdruk op glas. Bij een eerste opzet om het concept te testen werd gekozen voor een handschets van Pierre J.H. Cuypers voor de ornamenten van het Centraal Station (afb. 3).3 Om de ideeën verder uit te werken was nader onderzoek naar de ontwerptechniek van dit soort vlakdecoraties nodig en de uitwerkingsmethode van de architecten Cuypers. Ook wilde men wat dichter in de buurt blijven van Roermond met de concrete ontleningen. In samenwerking met Rutger Wirtz van ipv Delft creatieve ingenieurs die met de opdracht was belast, zijn we een speurtocht gestart naar passende motieven

en hebben we met name gekeken naar hoe de architecten Cuypers dit zelf zouden hebben gedaan. Aan de hand van hun methodiek zou Wirtz de voetsporen van zijn voorgangers kunnen drukken. Wat hij als ontwerper primair nodig had was een ornament dat ‘de hoek om’ kon, zodat hij een repeterend patroon kon ontwikkelen. Daarnaast had hij voorbeelden nodig voor de detaillering. Uitgangspunt voor de slinger waarmee hij aan de slag ging, bleef het schema van zes vierkante panelen uit de testfase dat het mogelijk maakte allerlei combinaties aan te gaan. Om het levendige effect van een guirlande te krijgen moesten de motieven op de panelen draaibaar zijn (aanvankelijk een kwartslag, later een halve slag). Vandaar dat we als specifieke opdracht kregen om werk op te sporen waarin de decoratie ‘om de hoek’ gaat.

18

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 18

25/02/2020 16:32


NUMMER

51

APRIL

2020

Herkomst: zie noot 11

VITRUVIUS

Herkomst: ipv Delft creatieve ingenieurs/Rutger Wirtz 2019

2 - Collage van oude en moderne technieken: de werking van de historische punteermachine is vergelijkbaar met de tegenwoordige systematiek van computergestuurde frees in de beeldhouwkunst. Linksboven: de punteermachines in het Cuypershuis in Roermond die op het atelier gebruikt werden. Linksonder: de punteermethode figureert links op deze prent van beeldhouwtechnieken in marmer, afkomstig uit de beroemde Encyclopédie van Diderot en d’Alembert (1776). Rechts: deze freesmachine ‘maakt’ het model na, dat in de computer zit die het apparaat aanstuurt. Op een soortgelijke manier zijn de contramallen gemaakt van de guirlande van de N280.

De hoek om: monumentaal en grafisch Als je denkt aan het enorme archief dat de architecten Cuypers hebben achtergelaten, dan zou dit toch een peulenschil moeten zijn. De werkelijkheid bleek weerbarstiger en dat was alleen al omdat Pierre noch zijn zoon Joseph dit type guirlandes hebben gebruikt in hun monumentale polychromie. Die was immers architectuurgebonden en dus bedoeld om de verschillende dragende onderdelen – zuilen, kapitelen, arcades, gewelfribben, vlakke muurdelen et cetera – te accentueren. Dat bleek al snel toen we het Roermondse oeuvre pur sang, de Munsterkerk, onder de loep namen. Oude foto’s laten een weelde aan motieven zien, maar niets wat de hoek omgaat. Gedetailleerd onderzoek op locatie is niet mogelijk, omdat de uitmonstering in de jaren ’60 – ongedocumenteerd – weggehaald is.4 Omdat er verder geen geschikte voorbeelden in de buurt zijn, besloten we ons werkterrein uit te breiden met het grafische oeuvre van de architecten Cuypers. Dit is inwisselbaar, doordat men bij beide typen kunst werkte met dezelfde modules, te weten cirkel, vierkant en drie soorten driehoeken, namelijk de kwarthoek (45 graden), de gelijkzijdige driehoek (60 graden) en de Egyptische driehoek met zijden van 3:4:5.5 Een mooi voorbeeld vormt het frontispies van Joseph Cuypers voor het album voor de Amsterdamse medicus dr. R.T. Hart (zie afb 4). Het laat zien hoe de positie en de afmetingen van – de kaders voor – de bloemranken en de vignetten bepaald zijn door steunlijnen op basis van de triangulatuur. Op het eerste oog zou je het ontwerp toeschrijven aan Pierre J.H. Cuypers. Rechtsonder staat echter het monogram van Joseph Cuypers. Zoals hiervoor kort aangestipt, was Cuypers in die tijd een merknaam die geassocieerd werd met de historiserende stijl van de naamgever. Joseph Cuypers – die na 1890 ook een eigen idioom zal ontwikkelen – was gepokt en gemazeld in de werkwijze van zijn vader. In feite kun je vanaf 1887 vrijwel nooit stellig zeggen of iets door de vader of door de zoon getekend is, zelfs al staat de naam van Pierre Cuypers eronder. Een van de weinige aanknopingspunten vormt het monogram dat echter vaak ontbreekt.

3 - In de eerste opzet van de guirlande bleef men heel dicht bij Cuypers door te variëren op een handschets van Pierre J.H. Cuypers voor de polychromie van het Centraal Station.

De inwisselbaarheid tussen het grafisch en monumentaal werk valt mooi te demonstreren aan de hand van een ontwerp voor een tapijt voor boven de koorstoelen van de 19

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 19

25/02/2020 16:32


NUMMER

51

APRIL

2020

Bewerking: Wolthera.info 2020

Herkomst: GAR, JCC, v.n. 79. Foto bvhh.nu 2019

VITRUVIUS

4 - Joseph Cuypers (monogram JTJC rechtsonder), Frontispies album dr. R.T. Hart te Amsterdam (1887). Na 1887 valt nauwelijks uit te maken of een tekening gemaakt is door Pierre of Joseph Cuypers. Interessant aan dit ontwerp is het spel van modulaire driehoeken en cirkels dat van groot tot klein – van gebouw tot grafisch ontwerp – in het oeuvre van de twee architecten voorkomt.

Als je in gedachten de hoofdstengel in het naamkaartje doortrekt naar beneden, zie je dat beide bewegingen op soortgelijke wijze starten: er komt een krul naar links die bij het tapijt nog een herhaling krijgt in kleinere vorm, terwijl de hoofdstengel met de karakteristieke gotische serpentineslag naar boven gaat. Daar vertakt ze zich in beide gevallen in twee loten, waarvan de rechter in het naamkaartje vanwege de afmetingen

afhangend getekend is en die in het tapijt in principe ruimte heeft om in horizontale richting naar rechts door te lopen. Die oplossing is van groot belang, want ze biedt een antwoord op de vraag hoe je met een dergelijk ornament de hoek om kunt gaan. En dat is weer relevant, omdat uit de voorbeelden van de architecten Cuypers een vorm geabstraheerd moet worden die herhaalbaar is. Uiteindelijk kwamen we voor de slag om de hoek uit bij … de menukaarten van de familie Cuypers (afb. 6)! Enkele ervan laten een middeleeuws geïnspireerd slingerpatroon zien van eikeltjes, eikenbladeren en stengels. De beweging die bij het visitekaartje door het formaat noodgedwongen eindigt, wordt hierin doorgezet. Ontwerp en uitvoering Met behulp van het materiaal en inzicht in de ontwerpmethodiek heeft Wirtz de architecten Cuypers op de voet gevolgd: het meanderende motief heeft hij gebruikt om een puzzel te maken met draaimomenten. Anders dan bij het eerste ontwerp kon hij hierbij geen gebruik meer maken van de kwartslag: om vervuiling door met name regen tegen te gaan koos hij voor een reliëf van verticale lijnen, waardoor de kantelpun-

Herkomst: Cuypershuis Roermond, nr 387

kathedraal van Roermond.6 Behalve overeenkomsten – zoals de verbijzondering van de bloemen naast het ontwerp – zijn er ook opvallende verschillen. Bij de voorgaande schets vormt de bloeiende tak als esculaap de verticale as waaromheen de slang zich slingert: symbool van de medische beroepsgroep. Het tapijt van de kathedraal laat echter een ander geliefd motief zien dat de architecten Cuypers qua opzet ontleend hadden aan laatmiddeleeuwse miniaturen. We typeren het hier als een quasi meanderend stengelpatroon, waarvan de schuins verlopende hoofdbeweging allerlei mogelijkheden behelsde, zoals de vergelijking laat zien met een naamkaartje van Nenny Cuypers-Alberdingk Thijm, de vrouw van Pierre, circa 1897 (afb. 5).

5 - Illustratie van de hoofdbeweging in de middeleeuws geïnspireerde ornamentiek van de architecten Cuypers. Links: gespiegeld naamkaartje van mevrouw Cuypers-Alberdingk Thijm, circa 1897. Herkomst GAR, JCC, v.n. 63. Foto bvhh. nu 2019. Rechts: ornament ontleend aan het gemonogrammeerde ontwerp van Pierre J.H. Cuypers voor het wandtapijt voor de kathedraal te Roermond (zie bronnenlijst).

6 - Hoe het middeleeuws geïnspireerde type ornament in het idioom van de architecten Cuypers de hoek om gaat, illustreert deze menukaart, ontworpen voor de zeventigste verjaardag van Pierre J.H. Cuypers, 1897. ten geconstrueerd moesten worden met een draai van een halve slag. De volgende fase betrof de invulling die Wirtz heel klassiek is

20

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 20

25/02/2020 16:32


NUMMER

51

APRIL

2020

Herkomst: ipv Delft creatieve ingenieurs

Herkomst: HNI Rotterdam, CUBA_t71.2-10

VITRUVIUS

8 - Handschetsen van Rutger Wirtz voor de ontwikkeling van de guirlande van de N280. Linksboven de bloem uit de polychromie van de Munsterkerk (zie afb. 7). Boven tweede van rechts: de lelie die naar de natuur getekend is. De overige motieven zijn vrije oefeningen in het idioom van de architecten Cuypers.

Herkomst: ipv Delft creatieve ingenieurs

Herkomst: GAR JCC, v.n 190-191 Foto: Marij Coenen

7 - Bloemornament van de architecten Cuypers voor de polychromie van de Munsterkerk te Roermond, opgenomen in de guirlande van de N280.

9 - I n de Joseph Cuypers Collectie op het Gemeentearchief van Roermond bevindt zich tussen de ontwerpen dit vel, waarop gedroogde bladeren zijn gelijmd. Deze werden gebruikt om geabstraheerd te worden tot ornamenten. gestart met schetsen en tekenen. Welke bloemen waren geschikt en welke patronen waren bruikbaar voor de slinger: hoe krult en beweegt die zich op het geometrische raster. IntuĂŻtief heeft Wirtz er bloemen uit gefilterd die hem geschikt leken, nagete-

10 - De guirlande van 6 panelen voor de uitmonstering van de N280: zowel de bloem uit de polychromie van de Munsterkerk als de lelie, getekend naar de natuur, komen in twee panelen voor. De andere twee laten gestileerde kelken zien van een type dat onder meer voorkomt in het oeuvre van Joseph Cuypers. Rutger Wirtz heeft het ontwerp zo opgezet dat de panelen horizontaal kunnen kantelen; zo zijn allerlei variaties denkbaar waarbij het ornament de hoek om kan gaan. kend en vervolgens gescand en bewerkt tot standaardelementen. Hierbij heeft hij een van de florale motieven gebruikt die aantoonbaar door Pierre Cuypers senior voor de Munsterkerk is ontworpen (afb. 7). Een mooie illustratie van het leren ontwerpen,

want volgens de aloude tekentraditie begin je met nabootsen om vandaaruit een eigen stijl te ontwikkelen. Eerst modellen op papier en vervolgens die in de natuur (afb. 8). Wat betreft dit laatste hebben we ipv Delft geadviseerd om nog een stap verder te 21

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 21

25/02/2020 16:32


NUMMER

51

APRIL

2020

Herkomst: ipv Delft creatieve ingenieurs

VITRUVIUS

11 - Proefopstelling van het paneel met zowel de bloem uit de polychromie van de Munsterkerk als de lelie, getekend naar de natuur door Rutger Wirtz gaan door voorbij te gaan aan de specifieke voorbeelden uit het oeuvre van de architecten Cuypers en dieper in te zoomen op hun werkwijze. Zowel van Pierre als Joseph zijn studies bekend van natuurlijke bladeren die zij aan de hand van een geometrisch stileringsproces herleidden tot motieven (afb. 9).7 Wirtz heeft die uitdaging aangenomen: één van de lelies van de guirlande is naar de natuur getekend (zie afb. 10). Wat betreft de preventieve aanpak van de vervuiling is het ‘form follows function’, wat past in de rationalistische werkwijze van de architecten Cuypers: iedere vorm moest een logisch voortvloeisel zijn van het doel waartoe het binnen het ontwerp diende. In de tijdloze wisselwerking tussen weer en wind en de in beton gegoten panelen is ervoor gekozen om met name het effect van de leksporen als gevolg van regen te minimaliseren. Primair gebeurt dat door middel van cannelures die het water snel afvoeren en achterblijvende vervuiling minder zichtbaar maken. Om dit proces niet te verhinderen was de volgende logische stap om de guirlande in een verdiept reliëf uit te voeren, anders dan in het oorspronkelijke concept. Tenslotte is op verschillende pun-

ten een raster van putjes aangebracht die tevens zijn ingezet om bepaalde onderdelen van het ontwerp te accentueren. Door deze maatregelen is een sterk grafisch effect ontstaan, waarbij bovendien ingespeeld wordt op de werking van het licht door het contrast tussen de cannelures en het verdiepte reliëf (afb. 11). De manier waarop men heeft willen anticiperen op de invloeden van de tijd, was de architecten Cuypers niet vreemd. Met name van Joseph Cuypers is bekend dat hij, mogelijk beïnvloed door een van de belangrijkste architectuurtheoretici van de negentiende eeuw, John Ruskin, probeerde in te zetten op de creatieve, voltooiende werking van de tijd.8 Of dat ook in Roermond staat te gebeuren is de vraag: de slinger zal eerst de aanval van de graffiti moeten weerstaan voordat er sprake kan zijn van patina. De panelen zijn voorzien van een antigraffiti coating, maar die heeft alleen zin bij stelselmatig onderhoud. De borstweringen van de viaducten De borstweringen van de N280 zijn opgedragen aan drie Roermondse grootheden: allereerst Pierre J.H. Cuypers zelf, vervol-

gens zijn vennoot François Stoltzenberg en tenslotte de schrijfster Maria Sloot. Dit deel van het project was in handen van Chris Spierings van ipv Delft die te maken kreeg met een heel ander type ontwerpopgave. In het aanvankelijke plan was immers niet gekozen voor een repetitief motief, maar een uitvergroting van een detail op een egaal gekleurde ondergrond van glas. We betreden hier het domein van de polychromie, op welk gebied de architecten Cuypers – eveneens – ware meesters waren. Opnieuw ging en gaat het daarbij primair om het volgen van de regels van het spel: welk ornament je ook kiest, het is van groot belang dat dit niet geplaatst wordt op een volledig effen ondergrond. De grote kleurtheoretici uit de negentiende eeuw – of het nu om Owen Jones gaat of E.E. Viollet-le-Duc – waren ’t er allemaal over eens: de verhouding tussen de kleuring van het oppervlak van de ondergrond en die van de decoratie of de kalligrafie erboven ligt heel subtiel. De harde, monotone werking van een te grote egale ondergrond moest dan ook vermeden worden. Daar had men allerlei kunstgrepen voor: bij de kalligrafie in de Rembrandtzaal is een nauwelijks zichtbaar bladmotief tussen het rode fond en de vergulde letters

22

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 22

25/02/2020 16:32


VITRUVIUS

NUMMER

51

APRIL

2020

Herkomst: ipv Delft creatieve ingenieurs

een van de eerste Indische bestsellerauteur van ons land. Ze was geboren op Java uit een Indische moeder en een Twentse vader van katholieken huize die in 1871 een aanstelling kreeg als onderwijzer in Roermond. ‘Dat ze de kans kreeg om naam te maken, was mede te danken aan de vrouwenemancipatie en katholieke emancipatie’, meent Van de Loo: ‘men had behoefte aan eigen schrijvers en schrijfsters’. Nadat Sloot in de jaren tachtig naar Amsterdam verhuisde, blijkt ze rond 1900 aanwezig te zijn in hetzelfde katholieke netwerk als Joseph Cuypers en zijn vrouw Delphine Povel. Ze zullen elkaar zeker ontmoet hebben bij de katholieke Kunstkring De Violier en de Katholieke Vrouwenvereeniging.10

12 - Detail van de borstwering, gewijd aan Pierre Cuypers, ontworpen door Chris Spierings. Het effect van de verstrooiing van de pixels is duidelijk. geplaatst. Een ander geliefd thema waren geschilderde gordijnen, waarin door middel van patronen – vaak gecombineerd met een raster aan streepjes – de haptische textuur van textiel werd opgeroepen.9

Bij kunst gaat het niet alleen om vorm, textuur of plasticiteit, maar ook om inhoud. Dat geldt juist voor het ontwerp van de minst bekende figuur tussen het drietal naamgevers van de borstweringen – tevens de enige vrouw – Maria Sloot (1853-1927) (afb. 13). In onze beleving is het een gemiste kans dat deze schrijfster niet vermeld wordt met het pseudoniem, waarmee ze beroemd is geworden. Maria Sloot zal nauwelijks iemands nieuwsgierigheid prikkelen, Melati van Java des te meer. Wie ooit een lezing van de expert in Nederlands-Indische schrijvers en grootheden, Vilan van de Loo, over haar heeft gehoord, kan dat beamen: via Melati van Java leerde Nederlandse vrouwen een gewest kennen dat voor de meesten niet bereikbaar was, maar wel onverbrekelijk deel uitmaakte van het koninkrijk. Van de Loo typeert Sloot als

Onze dank gaat uit naar het Cuypershuis in Roermond, de projectgroep N280 Roermond, HNI te Rotterdam, het Gemeentearchief van Roermond, de stichting Cuyperiana, Wolthera.info en ipv Delft creatieve

Herkomst: ipv Delft creatieve ingenieurs

Bij de N280 heeft Spierings het idee om te werken met kleuren gecombineerd met een oplossing waarbij gebruik gemaakt wordt van een raster, waarbinnen het beeld wordt opgeroepen: het ontwerp is letterlijk vertaald naar een pixel tekening die door middel van zeefdruk op glas wordt aangebracht in een karakteristiek Cuyperiaans palet van rood, groen en geel (afb. 12). Door de hoeveelheid pixels die ruim verstrooid liggen over het oppervlak om subtiel verlopende schaduwtinten op te roepen, wordt de monotonie van de ondergrond doorbroken. Doordat de borstweringen op wisselende afstanden vanaf de auto worden bekeken, ontstaan ook verschuivingen in de scherpte van het beeld. Terwijl bij de guirlande geen rekening is gehouden met het vertekenen-

de effect van beweging – de anamorfose – wordt hier nu net bij de borstweringen op ingespeeld.

De borstwering die naar Maria Sloot is vernoemd, is uitgemonsterd met een fragment van haar handschrift op een ondergrond van melati’s, de Javaanse jasmijn. Je zou deze bloem kunnen opvatten als Indische tegenhanger van de lelie die in de guirlande domineert. Beide staan ieder in hun traditie voor zuiverheid. De melati heeft daarnaast een bijzondere symboliek voor Roermond: ze is in 2015 uitgekozen als symbool van de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 die jaarlijks de bijeenkomst organiseert bij het Indisch Monument bij kasteeltje Hattem, waarbij ‘alle slachtoffers van de Japanse bezetting in Azië, zowel burgers als militairen’ worden herdacht. Op een onverwachte manier wordt ook dit facet van Roermond in de uitmonstering van de snelweg herdacht. Als we de verschillende thema’s hiervoor nog eens de revue laten passeren, dan kun je zonder voorbehoud stellen dat de betonbak van de N280 een op en top Roermondse signatuur draagt.

13 - Ontwerp van de borstwering van Chris Spierings, gewijd aan Maria Sloot | Melati van Java: bij haar is de melati of Indische jasmijn, waaraan ze haar pseudoniem heeft ontleend, als ondergrond genomen met daarop geprojecteerd de laatste regels van een brief. 23

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 23

25/02/2020 16:32


VITRUVIUS

ingenieurs. Dit artikel kan geciteerd worden als: Hubar, Bernadette van Hellenberg, en Marij Coenen. Cuypers’ voetsporen met 80 kilometer per uur. De betonbak van de N280 te Roermond. Vitruvius, onafhankelijk vakblad voor erfgoedprofessionals 13 (2020) : 18-24. Bronnen GAR, JCC: Gemeentearchief Roermond, Joseph Cuypers Collectie. HNI: Het Nieuwe Instituut te Rotterdam, voorheen Nederlands Architectuurinstituut. JCC: Joseph Cuypers Collectie. v.n.: voorlopig nummer tijdens de inventarisatie van de JCC. - Cuypers, Pierre J.H. Ontwerptekening voor het borduursel van het tapijtwerk voor boven de koorstoelen, geparafeerd door P.J.H. Cuypers en voorzien van een stempel van Cuypers & Co. z.j. (ca 1890). HNI, CUCO_t125.3. http://bit. ly/2IrcHBT-HNI. - Cuypershuis. “Nationale Museumweek | Pronkstuk 2019”. Cuypershuis, 2019. http://bit.ly/3bBgoRA. - Cuypershuis. “Punteerapparaat, gebruikt in Cuypers’ kunstwerkplaatsen”. Cuypershuis, z.j. (circa 2014). http://bit.ly/2OVLxpk. - Hubar, Bernadette van Hellenberg, en Marij Coenen. “GAR JCC v.n. 200: Bijdragen van Delphine Cuypers-Povel aan de R.K. Vrouwenbond, 1925-1930”. VanHellenbergHubar.org (blog), 2019. http://bit.ly/2kXgjlM-JCC. - Hubar, Bernadette van Hellenberg, en Marij Coenen. Cuypers met 80 kilometer per uur. De uitmonstering van de N280 te Roermond. Maastricht/Ohé en Laak: Provincie Limburg/VanHH.Org, 2019. - Hubar, Bernadette van Hellenberg. ‘De muziek van het licht’, Cuypers’ polychromie. Erfgoed in ontwikkeling. Ohé en Laak: Res nova-VanHH.org, 2007. http://bit.ly/2yabKst. - Hubar, Bernadette van Hellenberg. “De architecten Cuypers en het Vitruvianisme”. Vitruvius, onafhankelijk vakblad voor erfgoedprofessionals 11 (2018): 18–27. http://bit. ly/2zqa7qm-VanHH2Org. - Hubar, Bernadette van Hellenberg. De nieuwe Bavo te Haarlem: ad orientem gericht op het oosten. Zwolle; Haarlem: Wbooks; Stichting Kathedrale Basiliek Sint Bavo, 2016.

- Hubar, Bernadette van Hellenberg. Te Deum laudamus, De tekstband in schip, transept en koor van de nieuwe Bavo. Ohé en Laak: VanHH.org, 2015. http:// bit.ly/2tTRRF5. - ipv Delft creatieve ingenieurs. “Herkomst ornament betonreliëf en borstwering. Verdiepte ligging N280, Roermond.” Delft, z.j 2018. - Jansen, A.H.E.M., A.J.C. van Leeuwen, en G.P.P. Vrins. “Arbeyd sere voert tot eere”: Hendrik van der Geld, de neogotiek en de Brabantse beeldhouwkunst. Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland 80. Tilburg: Stichting Zuidelijk Historisch Contact, 1989. - Leeuwen, A.J.C. van. De maakbaarheid van het verleden: P.J.H. Cuypers als restauratiearchitect. Cultuurhistorische studies. Zwolle: Zeist: Waanders; Rijksdienst voor de Monumentenzorg, 1995. - Leeuwen, A.J.C. van. Pierre Cuypers, architect (1827-1921). Cultuurhistorische studies. Zwolle: Amersfoort/Zeist: Waanders; Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, 2007. - Loo, Vilan van de. “Melati van Java (1853-1927) en vrouwen met een weerwoord”. Vilan van de Loo, 2016. http:// bit.ly/2SxogMF-JCC. - Loo, Vilan van de. “Sloot, Nicolina Maria (1853-1927) | Biografisch Woordenboek van Nederland”. Huygens ING | KNAW, 12 januari 2015. http://bit. ly/2UTRSW4-JCC. - Nationale Herdenking 15 Augustus 1945. “Herdenkingssymbool Melati”, 2015. http://bit.ly/2Sxhma9. - Oxenaar, Aart. P.J.H. Cuypers en het gotisch rationalisme: architectonisch denken, ontwerpen en uitgevoerde gebouwen 1845-1878. Rotterdam: NAi Uitgevers, 2009. http://bit. ly/2W5FM9W-Cuypers. - Provincie Limburg. “N280 | Wat gaat er veranderen?” N280 Roermond, 27 november 2018. http://bit. ly/2W3Bu2T-N280.

NUMMER

51

APRIL

2020

ter hoogte van ‘Meneerkens’. Ook deze wordt met de hier besproken ornamenten uitgemonsterd. 2 Zie de items onder Cuypershuis in de bronnenlijst. Voorts Jansen, Van Leeuwen en Vrins. “Arbeyd sere voert tot eere”, p. 93, afb. 45. 3 ipv Delft creatieve ingenieurs. “Herkomst ornament betonreliëf en borstwering”. 4 Van Leeuwen, De maakbaarheid van het verleden, pp. 50-63. 5 Zie het artikel in dit blad: Hubar. “De architecten Cuypers en het Vitruvianisme”. 6 Cuypers, Pierre J.H. Ontwerptekening voor het borduursel van het tapijtwerk voor boven de koorstoelen, geparafeerd door P.J.H. Cuypers en voorzien van een stempel van Cuypers & Co. z.j. (ca 1890). HNI, CUCO_t125.3. http://bit. ly/2IrcHBT-HNI 7 Oxenaar, P.J.H. Cuypers en het gotisch rationalisme, (zoekterm: bladeren). 8 Hubar, De nieuwe Bavo te Haarlem, pp. 150-153. 9 Hubar, De nieuwe Bavo, pp. 284-285. Hubar, Te Deum laudamus, pp. 59-64. Hubar, Muziek van het licht, pp. 103105; 140-141. 10 Zie de titels van Vilan van de Loo in de bronnenlijst. Voor de netwerken van Joseph en Delphine Cuypers-Povel zie Hubar, De nieuwe Bavo, pp. 39-48, 63-68; Hubar en Coenen, “GAR JCC v.n. 200: Bijdragen van Delphine Cuypers-Povel aan de R.K. Vrouwenbond”. 11 Collage bvhh.nu 2020, samengesteld uit de foto van het Cuypershuis, gemaakt door Harry Segers; de gravure ontleend aan Jansen, Van Leeuwen en Vrins, p. 93; en de foto van Wikimedia Commons, gemaakt door Reiner Flassig in 2007.

Noten 1 Dit artikel is gebaseerd op het rapport Hubar en Coenen, Cuypers met 80 kilometer per uur. Voor de snelheid van 80 km per uur zie Provincie Limburg, ‘N280 | Wat gaat er veranderen?’. Er ligt overigens een tweede betonbak bij de ontsluiting van het Outlet Center

24

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 24

25/02/2020 16:32


VITRUVIUS

NUMMER 51

APRIL 2020

VOOR U

gelezen

Bezet, bevrijd & geplunderd; Geallieerde plunderingen in de regio Nijmegen, 1944-1945. AUTEUR

P. Klinkenberg, P. Thissen & P. van der Heijden UITGAVE

Vantilt RECENSENT

Frits Niemeijer D E TA I L S

Gebonden, 192 pagina’s, geïllustreerd met foto’s en kaarten in zwart-wit en kleur, lijst van bronnen en literatuur, ISBN 978-94-6004-479-3 PRIJS

€ 19,95

D

e bevolking van Gennep, ten oosten van de Maas ter hoogte van Boxmeer, werd medio oktober 1944 door de Duitsers geëvacueerd vanwege de naderende geallieerde troepen. Bij zijn eerste terugkeer, in februari, constateerde de burgemeester dat de gemeente er redelijk bijlag en dat de Duitsers bij hun vertrek de zaak tamelijk intact hadden achtergelaten. In de volgende maanden werden er (Engelse) troepen gehuisvest en ingekwartierd. Na een volgend bezoek, midden maart, schreef hij: “De geallieerde troepen hebben zich op een vreeselijke manier aan plundering schuldig gemaakt. Brandkasten opengebroken, kussens opengesneden, kelders nagezocht om geheime plaatsen te ontdekken, het meubilair naar buiten geworpen.” Vanuit zijn eigen woning waren uit een dichtgemetselde kelder onder meer antieke, zilveren kandelaars, tafelzilver en sieraden gestolen. Dit is zomaar een voorbeeld uit een reeks van vele andere. Bevrijding van Nederland 75 jaar geleden en daarom feest. In talrijke gemeenten wordt deze maanden teruggezien op de laatste negen maanden van de Tweede Wereldoorlog en vooral op de feitelijke bevrijding van ons land op 5 mei 1945. De onvoorwaardelijke capitulatie van de Duitse legers in Nederland vond echter al plaats op de 4de mei, op de Lüneburger Heide, in Duitsland. Er heeft een flinke mythevorming plaatsgevonden rond die laatste dagen van WO II en ook dit jaar – júist dit jaar - zullen we weer worden getrakteerd op de waarheid die we het liefst horen. Zo wordt Wageningen steevast als ‘stad van de bevrijding’ gepresenteerd en door het jaarlijkse défilé van (Tweede Wereldoorlogs-) veteranen wordt gesuggereerd dat daar de genadeklap is uitgedeeld. Wageningen was zeker een markant punt in het verloop van de bevrijding van Nederland, maar geen keerpunt of eindpunt. Het was wel een fotogeniek en tot de verbeelding sprekend moment dankzij de aanwezigheid van Prins Bernhard. Niets is echter minder

waar: de geallieerden zaten op dat moment al diep in Duitsland en Russen en Westerse troepen hadden elkaar al de hand gegeven. Tevens was de Duitse capitulatie gefaseerd en onvoorwaardelijk en vond die in verschillende delen van Europa op andere dagen plaats: het formele einde kwam pas op 8 mei (toen het aan het oostelijk front al 9 mei was!) Vooral aan het oostelijke front vreesden Duitse en ook andere vrouwen, kinderen en mannen (waaronder militairen) het brute optreden van overwinnaars. Verkrachtingen, moorden, wraakoefeningen en allerlei vormen van plundering waren daar aan de orde van de dag en er kwam in de laatste oorlogsweken een stroom vluchtelingen van oost naar west op gang. Het gangbare verhaal van de bevrijding van Nederland in de periode medio september 1944 tot begin mei 1945 is dat nobele Amerikanen, Canadezen, Engelsen, Polen en nog zo wat nationaliteiten moedig oprukten, daarna standhielden en alsnog doordrukten zodat de Duitse capitulatie gevierd kon worden. In het bijzonder in het gebied waar de geallieerden ‘standhielden‘ – dat wil zeggen in het gebied dat maandenlang het tafereel was van een stagnerend front en meer en minder heftige confrontaties – lagen de zaken echter toch een beetje anders. Het rivierengebied en het noorden van Noord-Brabant waren maandenlang een oorlogszone en in het bijzonder langs en rond Maas en Waal is flink gevochten. Het gevolg was dat vanuit grote delen van dit gebied de burgerbevolking gedwongen was geëvacueerd. Dat gebeurde ten dele al in opdracht van de Duitse bezetter, die tienduizenden mensen uit het gebied ten oosten van de Maas boven Venlo naar elders zonden. Later deden de geallieerden hetzelfde, zoals in een aantal gemeenten ten zuidwesten van Nijmegen en in de Betuwe. Ook vanuit deze gebieden vertrokken duizenden mensen, met achterlating van have en goed. Dit laatste bleek voor talloze (meestal anoniem gebleven) geallieerde militairen een ‘uitnodiging’ te zijn tot het plegen van plunderingen en vernielingen. Ook dit

25

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 25

25/02/2020 16:32


VOOR U

gelezen

is in het nationale geheugen anders terechtgekomen dan later op basis van bronnenonderzoek is vastgesteld. In het collectieve geheugen worden (uitsluitend) Duitse bezetters verantwoordelijk gehouden voor roof, vernieling en plundering en is de ‘mijn fiets terug’ pars pro toto geworden voor dit gedrag. In werkelijkheid is in gebieden waar maanden de geallieerden de dienst uitmaakten op grote schaal geplunderd uit tijdelijk verlaten, en vaak ook uit bewoonde en in gebruik zijnde gebouwen. De drie schrijvers (Paul, Paul & Paul) van Bezet, bevrijd & geplunderd hebben tientallen archieven doorgevlooid om officiële verslagen en andere sporen van wangedrag van bevriende troepen tegen burgers en hun goederen aan de vergetelheid te ontworstelen. Ze ploegden door gemeentelijke, provinciale Rijksstukken om te constateren dat velen met lege handen achterbleven en dat ze hun eigendommen soms voorbij zagen komen, vastgeknoopt op tanks en militaire vrachtwagens. Er worden in dit boek talloze voorbeelden genoemd van wangedrag, roof, plundering (Engels: ‘looting’), vernieling en ook het slachten van andermans dieren. Het lijkt overal, maar hier in het bijzonder bij Nijmegen, te zijn voorgekomen en vermoedelijk is dit boek dan ook niet meer dan exemplarisch. Wat opvalt is dat de roof in een flink aantal gevallen betrekking had op bankgebouwen, kerken of gemeentehuizen en dergelijke en dat het dan gaat om het kraken van kluizen en om het openbreken van kelders en metselwerk. Het was dus niet alleen gelegenheid die de dief of de plunderaar maakte: er werd gericht gezocht. Daarbij werd in geëvacueerde gebieden nog veel meer gejat en gesloopt dan elders, maar het overall beeld is toch dat er in stad en op het platteland beschamend gedrag op grote schaal heeft bestaan. Op individueel niveau zijn zulke excessen soms nog begrijpelijk – zonder dat ze te vergoelijken zijn. Alcoholgebruik – wijn- en andere drankvoorraden werden tot de laatste druppel weggedronken – kon leiden tot groepsovermoed en een victoriegevoel dat van kwaad tot erger ging. Op het niveau van de legerleiding zijn meldingen van plundering en ander wangedrag echter tot het eind van de oorlog

VITRUVIUS

NUMMER 51

APRIL 2020

gebagatelliseerd, structureel weggewuifd, met de mantel der liefde bedekt, voor kennisgeving aangenomen, zonder consequenties voor de daders afgedaan, enz. enz. Borden en affiches die de doodstraf op ‘looting’ verkondigden, werden grootschalig genegeerd. Pas in mei 1945 kwam er erkenning van het plunderen door de geallieerde troepen en vond er een soort schikking plaats, die wel de ‘bulk settlement’ wordt genoemd. In de praktijk was hierover trouwens veel onduidelijkheid, zowel bij commissies die schadeafhandeling in hun portefeuille hadden als bij burgers en gemeenten. Velen bleven achter met schade, verlies van goederen en ontwrichte huishoudens. Terwijl het noordoosten van Limburg, met onder meer Gennep - naar verhouding tot de toenmalige woningvoorraad – als een van de zwaarst getroffen Nederlandse oorlogszones wordt beschouwd, blijft meestal buiten beeld dat de schade voor een belangrijk deel ontstond door moedwillige vernieling en plundering door de bevrijders. Het is goed dat de drie auteurs dit nog eens voor het voetlicht hebben gebracht en dat er niet alleen maar een gouden randje aan de bevrijding zit. Dit neemt niet weg dat er ook wel wat opmerkingen te maken zijn. Er wordt blijvend ingezoomd op het lokale niveau zonder dat er veel pogingen worden gedaan een breder verband te zoeken. Wat enigszins verbaast, is dat de keurige bronnenlijst niet gepaard gaat met een notenapparaat. Ten slotte is het jammer dat het relaas betreffende de verschillende gemeenten die aan bod komen is versnipperd over de hoofdstukken. Terwijl de tekst goed en zeer toegankelijk is geschreven, ontstaat hierdoor het gevoel: daar waren we toch al geweest? Niettemin een uitgave die laat zien dat historie en cultuurhistorie goed hand in hand kunnen gaan. Het belangrijkste hierbij is misschien wel dat alweer een feit een grijze kant blijkt te hebben – deze keer dat van nobele en gediciplineerde, chocolade en sigaretten uitdelende geallieerde troepen. Dat was ná 5 mei, toen ‘Alles zoop en …’ (Remco Campert). n

LEZERSACTIE Wordt nu abonnee op het vakblad en kennisplatform Vitruvius en ontvang GRATIS het boek ‘Bezet, bevrijd & geplunderd in de regio Nijmegen, 1944-1945’ (t.w.v. € 19,95) Meldt u als abonnee aan via info@uitgeverijeducom.nl Deze actie-aanbieding is geldig tot 17 april 2020 en zolang de voorraad strekt. Abonnementeninfo: zie colofon in deze uitgave op bladzijde 28.

26

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 26

25/02/2020 16:32


VITRUVIUS

NUMMER 51

APRIL 2020

VOOR U

gelezen

Zand, grind en de historische binnenvaart; Honderd jaar zelflossen AUTEUR

K. Blok, J. van ’t Verlaat UITGAVE

Thoth RECENSENT

Frits Niemeijer D E TA I L S

Gebonden, 168 pagina’s, rijk geïllustreerd met foto’s (zwart-wit en kleur), literatuur en lijst van geïnterviewden, ISBN: 978-90-6868-749-1 PRIJS

€ 19,95

Twee weken voor oudejaarsdag 2018 presenteerden de auteurs Blok en Van ’t Verlaat in de Museumwerf te Vreeswijk hun boek Zand, grind en de historische binnenvaart; Honderd jaar zelflossen. De laatste had al meer publicaties op zijn naam staan; de eerste zocht juist om die reden contact met hem om wederwaardigheden rond een facet van de binnenscheepvaart dat hen beiden boeit, te boek te stellen. Dat het boek een warm onthaal te beurt viel, blijkt uit het feit dat al snel een tweede druk op de markt kwam en het lijkt erop dat een derde onderweg is, want de uitgever meldt op de website dat het tijdelijk niet leverbaar is. Altijd fijn voor auteurs en uitgeverijen en als het werk in een behoefte voorziet: OK. Opmerkelijk dat de schrijvers, die een flinke dosis anekdotes rondstrooien, niet hun beider achternamen in stelling brengen: ze zijn met weinig fantasie te herleiden naar (beroepen van) voorouders die gelieerd (kunnen) zijn geweest aan binnenvaart respectievelijk sluisbediening. Dergelijke gedachtesprongetjes vallen niet binnen de categorie wetenschap, maar ze kunnen wel als een bruggetje fungeren naar beider fascinatie voor onze binnenscheepvaart. Op die fascinatie voortbordurend, komt uw recensent op de aanleiding voor het schrijven van het boek. In essentie gaat het daarbij om de jeugdherinneringen van auteur Ko Blok in Loenen aan de Vecht die verbonden raken met diens uit de hand gelopen liefhebberij van het verzamelen van scheepsplaatjes en -boeken. De hobby mondde namelijk uit in de aanschaf en restauratie van de ruim 100 jaar oude aak ‘Door Gunst Verkregen’, een voormalige zandvaarder. In het ‘Woord vooraf’ vertelt Blok dat dit schip in een ver verleden was voorzien van een zelflos- en zijschroefinstallatie en dat over dat zelflossen weinig is vastgelegd. En dat dit jammer is “omdat vooral door de uitvinding

van de zelflosinstallatie de binnenvaart met het vervoer van zand en grind een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van ons land.” Dat is een mooie motivering om te komen tot dit boek, maar beantwoordt de publicatie vanuit deze stelling vervolgens ook aan de verwachtingen? Daar is de recensent niet zo zeker van. De auteurs studeerden respectievelijk bouw- en bedrijfskunde en planologie. Van ’t Verlaat promoveerde daarna in de Economische Wetenschappen. Beiden zijn goed op de hoogte van de (geschiedenis van de) binnenvaart en moeten in staat worden geacht een leesbaar verhaal te schrijven dat staat als een huis. En daar gaat het helaas mis. Het fundament dat in de eerste hoofdstukken is gelegd en dat heel goed te lezen is, brokkelt steeds verder af wanneer tientallen bladzijden lang flarden van gesprekken met (bejaarde) betrokkenen aaneen worden geregen. Oral history wordt zo doel in plaats van middel om geschiedenis te vertellen. Die eerste hoofdstukken hebben onder meer als thema’s de uitvinding van de ‘zelflosser’ als zodanig en de winplaatsen en de toepassing van zand en grind in de 20ste eeuw. De zelflosser zou een uitvinding zijn van ene Arie Kreuk, schipper in het Hollandsche IJsselgebied. Kreuk zou een nieuwsgierige en inventieve man zijn geweest die door experimenteren een systeem ontwikkelde dat het mogelijk maakte zand en grind met behulp van een aan de giek hangende bak te lossen. Een giek is een aan de mast bevestigde laadboom / zwenkarm. De giek was voorzien van een draagkabel (de lastdraad), een rijdraad en een rijblok. De bak werd op koers gehouden door een draad, die wel borg werd genoemd. Hoewel meerdere oude en recente foto’s van dergelijke installaties zijn afgedrukt, ontbreekt helaas een tekening met benoeming van onderdelen en werkwijze; dit zou voor duidelijkheid hebben

27

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 27

25/02/2020 16:32


VOOR U

gelezen

VITRUVIUS

Model van een zelflosinstallatie. De installatie is in 1933 geplaatst op de uit 1900 daterende, thans nog bestaande IJsselaak ‘Vertrouwen’. (Foto: S.J. de Waard; Bronnen: https://commons. wikimedia.org/wiki/File:Zelflosinstallatie_Model.JPG; https://nl.wikipedia.org/wiki/Gebruiker:Stunteltje/ Kladblok/Vertrouwen_(schip,_1900) ) kunnen zorgen in deze wirwar van ijzerwaren. Houd het er maar op dat het systeem verwantschap vertoonde met de manier van werken met draglines. (zie ook: http://www.debinnenvaart.nl/binnenvaarttaal/ index.php?tekst=zelflossers) Ook het hoofdstuk over verschillende soorten zand en grind en hun vindplaatsen en dergelijke geeft een inkijkje in een wereld die ook mensen die niet in deze materie thuis zijn aangenaam kan verrassen. De onderwerpen behoren zeker tot onze cultuurhistorie en zijn het waard bekend te worden en te blijven. Wanneer de auteurs echter uitgebreid ingaan op individuele ervaringen van schippers, zonder dat hieraan méér ten grondslag ligt dan hun herkomstgebied of de globale actieradius van hun activiteiten, gaat het mis. Dan vraag je je op zeker moment af: hoe lang

Vitruvius is een informatief, promotioneel, onafhankelijk vaktijdschrift dat beoogt kennis en ervaring uit te wisselen, inzicht te bevorderen en belangstelling te kweken voor de vakgebieden archeologie, cultuurlandschap, monumenten, immaterieel erfgoed en volkscultuur. ABONNEMENTENINFO 4 nrs/p.jr.: Nederland Particulier € 50,-, incl. btw (Bedrijfsabonnementen € 60,-, ex. btw / België Particulier € 70,(Bedrijfsabonnenten € 80,-, ex. btw).

NUMMER 51

APRIL 2020

gaat dit nog door en los je in Groningen je zand en grind op een andere manier dan in Noord-Holland of België? Zou dit het geval zijn dan had er een duidelijke lijn en conclusie moeten volgen, maar juist het meest elementaire punt van het (vroegere) Nederlandse vaarwegenstelsel komt niet of nauwelijks uit de verf. De capaciteit van vaarwegen, sluizen en bruggen was in verschillende landsdelen zo weinig eensluidend, dat transport over water tot enorme beperkingen leidde. Ja, de kleine schepen konden in theorie overal komen, maar rendabel was zandvaart over grote afstanden meestal niet. En wanneer de auteurs stellen dat het binnenschip vaak wel dáár kon komen waar vrachtauto’s niet konden komen, hebben ze het toch echt mis. Het tegendeel is eerder waar – met als gevolg datgene wat elders in dit nummer ook wordt genoemd: transport over de weg heeft binnenvaart en vooral vervoer per spoor gemarginaliseerd. Deugt dit boek daarom niet? Dat zou uw recensent niet willen beweren, maar een economisch-historicus en een bouwkundige / bedrijfskundige hadden dit soort punten (kort) kunnen oppakken en ze dan vanuit een meer genuanceerd perspectief kunnen bezien. Een publieksboek met de misschien alleen impliciete pretentie de zelflosinstallatie en de binnenvaart door vervoer van zand en grind een plaats te geven binnen de ontwikkeling van ons land verdiende dat. Het lijkt er nu een beetje op dat het vervoer van deze bulkmateralen om des zelfs wille plaatsvond. Kunnen de heren wellicht eens een ‘addendum’ produceren – al dan niet via een nieuwe publicatie? Want de leesbaarheid is prima. n

REDACTIE Cramer, drs. M.A. Diederiks, R.P.H. Niemeijer, drs. A.F.J. Verschuure-Stuip, Mw. ir. G.A. Vreeze, dr. ir. N. de FREQUENTE BIJDRAGEN Van Hellenberg Hubar, Mw. dr. B.C.M.

© Copyrights Uitgeverij Educom, April 2020, ISSN 1874-5008. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd met welke methode dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.

VAKBLAD VITRUVIUS IS EEN UITGAVE VAN: Uitgeverij Educom | Mathenesserlaan 347 | 3023 GB Rotterdam | Tel. 010-425 6544 | info@uitgeverijeducom.nl | www.uitgeverijeducom.nl

28

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 28

25/02/2020 16:32


VITRUVIUS

NUMMER 51

recent

APRIL 2020

VERSCHENEN

Van Nellefabriek. Werelderfgoed in glas en staal. AUTEURS

Willemijn Zwikstra, Suzanne Friskes, Wilma van Giersbergen, Evelijn Hillebrand, Jan Vredenberg UITGAVE

Matrijs D E TA I L S

Gebonden, 160 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 978-90-5345-545-6 PRIJS

€ 24,95

D

uizelingwekkende wanden van glas en staal, de iconische rode letters, de karakteristieke transportbruggen en als kroon op dit alles de ‘bonbondoos’ op het dak met een indrukwekkend uitzicht over de stad. De Van Nellefabriek staat in Rotterdam én wereldwijd bekend om haar bijzondere verschijning. Maar naast deze schoonheid heeft de Van Nellefabriek ook een bijzonder verhaal te vertellen. ‘Het mooiste schouwspel van de moderne tijd’. Zo beschreef architect Le Corbusier de Van Nellefabriek in Rotterdam toen hij deze bezocht in 1932. De fabriek werd eind jaren twintig gebouwd als koffie-, thee- en tabaksfabriek om ruimte te bieden aan het snel groeiende bedrijf De Erven de Wed. J. van Nelle. Op initiatief van directeur Kees van

der Leeuw ontwierp het Rotterdamse architectenbureau Brinkman en Van der Vlugt een lichte en ruime fabriek. Zijn keuze voor architectuur die een efficiënte en gezonde werkomgeving bood, zorgde voor een fundamentele verbetering van het leven van de fabrieksarbeiders. Sinds 2014 is de Van Nellefabriek te vinden op de Werelderfgoedlijst. Van Nellefabriek. Werelderfgoed in glas en staal vertelt het verhaal van dit uitzonderlijke gebouw dat zijn tijd op meerdere fronten ver vooruit was. Het boek beschrijft niet alleen het ontstaan van de fabriek, maar ook het gedachtegoed achter het ontwerp en hoe het complex gebruikt werd. Verder wordt er aandacht besteed aan de recente herbestemming en de toekomstplannen voor het complex. n

De mooiste kastelen en voorname huizen van Noord-Brabant.

ELEN EN EN VOORNAME HUIZ

DE MOOISTE KAST

ANT VAN NOORD-BRAB

D-BRABANT

en fotograaf s Wies van Leeuwen Architectuurhistoricu voor een groot unieke huizen, die Marc Bolsius leggen in woord en toegankelijk zijn, vast deel niet openbaar erfgoed op zeldzaam en onbekend beeld. Dit boek roept

HUIZEN VAN NOOR

schitterende niet bekend om zijn Noord­Brabant staat een . Toch bezit deze provincie kastelen en landhuizen waarvan de le huizen en interieurs, schat aan waardevol middeleeuwse bekend zijn. Er zijn meeste niet of amper en kleurige van de Bossche Moriaan interieurs zoals dat huis Van Daalen van Bergeijkse het in moderne kamers als Heeze interieurs van de kastelen Gerrit Rietveld. Rijke eenvoud tegenover de Spartaanse en Heeswijk staan Er zijn zelfs in Best en Schaijk. van de Bossche School op Zoom Markiezenhof in Bergen paleizen: stadspaleis stijlkamers e Hofzaal en Franse heeft de laatgotisch het Bredase stadspaleis In eeuw. uit de achttiende e in de de intocht van de renaissanc van de Nassaus is huiska­ De ingetogen barokke Nederlanden begonnen. in de vindt een jongere variant pel van huis Zuidewijn kapel van huis Soeterbeek door Eschauzier ingerichte Zuidewijn in staat even stil in huis in Nuenen. En de tijd van Huizinghe interieur weelderige Het Vrijhoeve Capelle. stads­ nbosch met zijn prachtige de Loet in ’s­Hertoge Baest met equivalent in landhuis tuin vindt een landelijk ook het En dan zijn er natuurlijk het schitterende park. Wal en de rgh op de Brabantse unieke park van Mattembu kasteel Geldrop. verzorgde tuin van

LEN EN VOORNAME DE MOOISTE KASTE

MARC BOLSIUS (1956) woont en werkt Geboren in Schijndel, middelbare in Rosmalen. Na zijn op avontuur in schooltijd ging hij daar de studie Canada en volbracht de Grand McEwan photo and film aan Alberta. In 1985 keerde University in Edmonton zelf­ en vestigde zich als hij terug naar Nederland de Hij heeft verschillen standig allround fotograaf. en in de categorie reportage prijzen gewonnen Zilveren Camera. portretten van de zijn: waar hij aan meewerkte Andere publicaties De SintZoete Lieve Moeder, Bossche Pracht, Onze Verhalen nbosch, ’s-Hertoge Janskathedraal van Het groot van de Brabanders, van Brabant, Erfgoed thedraal, De 100 mooiste Orgel van de Sint-Janska Brabant. bant, Het Nieuwste kerken van Noord-Bra

STELEN DE MOOISTE KA HUIZEN ME NA EN VOOR T VAN NOORD-BRABAN N (TEKST) WIES VAN LEEUWE ) MARC BOLSIUS (FOTO’S

(1950) WIES VAN LEEUWEN en is architectuurhistoricus er. cultuurhistorisch onderzoek van de De architectuurtheorie het behoud van negentiende eeuw, de restauratie­ kerkgebouwen en houden hem enzorg monument opvattingen in de was hij Tussen 1979 en 2015 in het bijzonder bezig. monumenten cultuurhistorie en beleidsmedewerker hij bant. Momenteel is bij de provincie Noord­Bra er. Hij was oprichter cultuurhistorisch onderzoek geboeid nootschap en al jaren van het Cuypersge prominent Cuypers, Pierre van door leven en werk e eeuw. In 1995 architect in de negentiend het De maakbaarheid van promoveerde hij op In als restauratiearchitect. verleden. P.J.H. Cuypers Cuypers architect 1827-1921, 2007 verscheen Pierre van De 100 mooiste kerken in 2012 verscheen Pierre 2015 publiceerde hij Noord-Brabant. In groot een boek over het Cuypers. In 2016 verscheen 2017 Sint­Jan, en in september orgel van de Bossche van Noord-Brabant. De verdwenen kerken

AUTEURS

Wies van Leeuwen (tekst) en Marc Bolsius (fotografie) UITGAVE

WBooks i.s.m. Stichting ABC D E TA I L S

Gebonden, ca. 200 afbeeldingen in kleur, ISBN 978-94-6258-353-5

in unieke beelden.

N

oord-Brabant staat niet bekend om zijn schitterende kastelen en landhuizen. Toch bezit deze provincie een schat aan waardevolle huizen en interieurs, waarvan de meeste niet of amper bekend zijn. Er zijn middeleeuwse interieurs zoals dat van de Bossche Moriaan en de jongere ruimten in het huis Van Daalen van Gerrit Rietveld. Rijke interieurs van de kastelen als Heeze en Heeswijk staan tegenover de Spartaanse eenvoud van de Bossche School in Best en Schaijk. De ingetogen barokke huiskapel van huis Zuidewijn vindt een jongere rivaal in de door Eschauzier ingerichte kapel van Huis

PRIJS

€ 34,95

Soesterbeek in Nuenen. En het weelderige interieur van Huizinge de Loet in ’s-Hertogenbosch met zijn prachtige stadstuin vindt een landelijk equivalent in landhuis Baest met het schitterende park. En dan is er natuurlijk ook het unieke park van Mattemburgh op de Brabantse Wal. Architectuurhistoricus Wies van Leeuwen en fotograaf Marc Bolsius leggen deze unieke huizen, die voor een groot deel niet openbaar toegankelijk zijn, vast in woord en beeld. De mooiste kastelen en voorname huizen van Noord-Brabant roept dit zeldzame en onbekende erfgoed op in unieke beelden. n

29

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 29

25/02/2020 16:32


recent

VITRUVIUS

VERSCHENEN

Krijgsmacht en handelsgeest. Om het machtsevenwicht in Europa 1648-1813. Marc van Alphen, Jan Hoffenaar, Alan Lemmers, Christiaan van der Spek UITGAVE

Boom D E TA I L S

APRIL 2020

militaire verklaring voor het “wonder’ in de zeventiende eeuw en de neergang die daarna volgde.

AUTEURS

NUMMER 51

Gebonden, 552 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 978-90-2443-038-3 PRIJS

€ 55,-

I

n 1667, het jaar van de Tocht naar Chatham, stond de Republiek op het toppunt van haar roem. Anderhalve eeuw later was daar weinig meer van over en werd ons land door Napoleon van de politieke landkaart geveegd. Dit boek geeft een

Hoe waren leger en vloot in de Republiek georganiseerd en gefinancierd? Welke tactieken werden gebruikt en hoe functioneerde de militaire leiding? Waar kwamen de Staatse troepen vandaan en hoe was de samenleving erbij betrokken? Hoe leefden de tienduizenden anonieme matrozen en soldaten, en hoe keken de burgers tegen hen aan? Een publicatie van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) in Den Haag, waaraan alle auteurs verbonden zijn. Marc van Alphen is gespecialiseerd in vroegmoderne maritieme geschiedenis, Jan Hoffenaar is hoofd onderzoek en tevens hoogleraar militaire geschiedenis in Utrecht, Alan Lemmers doet onderzoek naar maritieme geschiedenis en techniekgeschiedenis, en Christiaan van der Spek richt zich vooral op de achttiende eeuw en de Bataafs-Franse tijd. n

WAD. Overleven op de grens van water en land. + Overleven op de grens van water en land DVD AUTEUR

Ruben Smit UITGAVE

Bornmeer Noordboek D E TA I L S

Gebonden, 208 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 978-90-5615-482-0 PRIJS

€ 35,DVD

€ 24,90

W

aar hemel en aarde in elkaar overgaan, waar de zee tweemaal per etmaal land wordt, daar is de wereld van het Wad. Dit fotoboek gaat door waar de film WAD - overleven op de grens van water en land eindigt. Het bevat een sublieme verzameling foto’s van het waddengebied, geselecteerd uit de tienduizenden opnames die filmmaker Ruben Smit en zijn team hebben gemaakt. Dit boek toont het Wad zoals het nog nooit eerder in beeld is gebracht, dankzij speciale camera’s

en de nieuwste technieken. Ruben Smit brengt een ode aan het Wad, door dit werelderfgoed tot kunstvorm te verheffen. De dvd WAD – overleven op de grens van water en land laat de bijzondere schoonheid van het Waddengebied zien en toont de dynamiek en grootsheid van dit unieke landschap. De hele voedselketen wordt in beeld gebracht, van heel kleine organismen zoals kiezelwieren en schelpdieren, tot aan de slechtvalk en de grijze zeehond. (wide screen, totale speelduur 125 minuten, Nederlands gesproken, Engels en Duits ondertiteld). n

30

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 30

25/02/2020 16:32


VITRUVIUS

NUMMER 51

recent

APRIL 2020

Stadsvernieuwing in Rotterdam. Vijftig jaar bouwen in de buurt.

op. In enkele tientallen jaren werden zo’n 70.000 woningen gerenoveerd of vervangen door kleinschalige nieuwbouw. Het ‘bouwen voor de buurt’ vierde hoogtij.

AUTEUR

Ben Maandag

De aandacht die deze wijken rond het centrum in de jaren zeventig kregen, had vooral te maken met de barre woonomstandigheden. Anno nu zijn de stadsvernieuwingswijken geliefde woonwijken die meer en meer onderdeel worden van het ‘hippe’ Rotterdam.

UITGAVE

NAI 010 D E TA I L S

Paperback, 256 pagina’s, geïllustreerd (ca. 120 kleur en zw/w foto’s), ISBN 978-94-6208-535-0 PRIJS

€ 29,95

D

e stadsvernieuwing markeert een ongekende periode in de Rotterdamse geschiedenis. Vanaf 1974 kocht de gemeente onder de bezielende leiding van stadsvernieuwingswethouder Jan van der Ploeg verwaarloosde huizen

Boeken voor de geleerde burgerij. De stadsbibliotheek van Amsterdam tot 1632 AUTEURS

Jos Biemans UITGAVE

Vantilt D E TA I L S

Gebonden, 528 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 978-94-6004-357-4 PRIJS

€ 39,95

H

et verhaal van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam begint bij de parochiebibliotheek in de Nieuwe Kerk aan de Dam (ca. 1400- 1632). Deze laatmiddeleeuwse boekencollectie, waarvan nog 85 procent aanwezig is bij de Bijzondere Collecties van de UvA, was niet alleen bedoeld voor de geestelijkheid en de docenten van de Latijnse school. Ook geleerde

Gids Slavernijverleden Nederland AUTEURS

Dienke Hondius, Nancy Jouwe, Dineke Stam, Jennifer Tosch UITGAVE

LM Publishers D E TA I L S

Paperback, 160 pagina’s, tweetalig Nederlands en Engels, ISBN 978-94-6022-504-8 PRIJS

€ 15,00

D

e Gouden Eeuw is prominent aanwezig in het collectieve geheugen van Nederland. Deze gids laat de andere zijde zien: honderd plaatsen verbonden met het slaver-

VERSCHENEN

Het inspirerende boek Stadsvernieuwing in Rotterdam geeft inzicht in de ontwikkelingen in vijf stadsvernieuwingswijken tussen 1970 en 1990. Maar het blikt niet alleen terug: ook is er aandacht voor de betekenis die de stadsvernieuwing van toen heeft voor het tegenwoordige Rotterdam en voor de vraag hoe de toenmalige aanpak ook waardevol kan zijn voor transities in de stad van nu. n

burgers maakten er gebruik van. Dit rijk geïllustreerde boek gaat over het ontstaan, de groei en de functie van deze vroegste voorloper van de UB. Verteld wordt over de bibliotheekruimten in de Nieuwe Kerk en hun inrichting, over het bestuur en beheer van de collectie van voor en na de Alteratie in 1578, over schenkingen en aankopen. Veel aandacht is er voor de samenstelling en de aard van het boekenbezit, de eerste gedrukte catalogi en typografische en kunsthistorische aspecten van de boeken. De librije bevond zich in het krachtenveld van stad, kerk en Latijnse school. Om de plaats en de rol van de bibliotheek goed te kunnen beoordelen, wordt ook gekeken naar stadsbibliotheken elders in de Noordelijke Nederlanden. Daardoor levert het verhaal tevens een bijdrage aan de geschiedenis van stad en land en de intellectuele ontwikkelingen in de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. n

nijverleden in alle provincies, niet alleen in steden als Amsterdam en Middelburg. In Sassenheim, een gemeente die mensen niet zo snel met slavernij associëren, hebben nazaten van tot slaaf gemaakten en slavenhouders hun koloniale herkomst teruggevonden. In 17e eeuws Vlissingen hield meer dan een derde van de lokale economie verband met slavernij. Persoonlijke geschiedenissen krijgen ook aandacht in dit boek. Op de omslag ziet u Wange van Bali die in Delft woonde. Hij was geboren in slavernij in Nederlands-Indië. Het netwerk van de VOC, WIC en Middelburgse Commercie Compagnie was wereldwijd en nationaal van eminent belang. Gebruik deze gids om stad en platteland te ontdekken; u zult verrast zijn en meer willen weten van wat u tegenkomt. n 31

VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd 31

25/02/2020 16:32


Informeer naar onze advertentietarieven en speciale actie-aanbiedingen Neem hiervoor contact op met: Uitgeverij Educom tel.: 010 - 4256544 of mail naar: info@uitgeverijeducom.nl

Uw speciaal Erfgoed verdient een Special in Vitruvius Steeds meer Steeds meer gemeenten gemeentenzetten zetten zich zichactief actiefininvoor voorhun huneigen eigencultuurcultuurhistorie, monumenten, musea, musea,bodemvondsten bodemvondstenen enander andererfgoed. erfgoed. voor Erfgoed spreekt inwoners inwonersaan: aan:talloze tallozevrijwilligers vrijwilligerszetten zettenzich zichinin voor het behoud van van een eenmonument, monument,of ofzijn zijnactief actiefinin een historische verhet behoud een historische vereniging. Cultuurhistorie draagt draagtbovendien bovendien sterk sterkbij bijaan aaneen eengevoel gevoel eniging. Cultuurhistorie van locale identiteit. identiteit. Erfgoed leeft! van locale Erfgoed leeft! Presenteer uw gemeentelijk erfgoedbeleid in vakblad Vitruvius met Presenteer uwInformeer gemeentelijk in vakblad Vitruvius met een ‘special’. naarerfgoedbeleid de plaatsingsmogelijkheden. een ‘special’. Een eerste voorbeeld hiervan vindt u op pag. 22-27. Bovendien ontvangt u kosteloos 500 exemplaren voor promotionele Meer weten? Mail: info@uitgeverijeducom.nl Of bel de uitgever op 010-425 44. doeleinden. Meer weten? Mail:65info@uitgeverijeducom.nl Of bel de uitgever op 010-425 65 44.

VITRUVIUS_Apr.2019.indd VITRUVIUS_Juli2017.indd 232 32 VITRUVIUS_Apr.2020_v2.indd VITRUVIUS_Okt.2019_v2.indd

Educom BV Drukwerk Investeringen Marketing Internet www.uitgeverijeducom.nl

13/02/19 15/06/17 22:28 14:42 25/02/2020 16:32 06/09/2019 18:54


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.