JAARGANG 2
I
NUMMER 7
I
APRIL 2009
ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR ERFGOEDPROFESSIONALS A R C H E O LO G I E
C U LT U U R L A N D S C H A P
M O N U M E NTE N Z O R G
DE HISTORISCHE CANON EN DE VOOR- EN VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN NEDERLAND
HET VERLEDEN INDACHTIG
MU ON TR EN I TU M DEENB AZ NODR G IN HET
STEDELIJKE WO O N C U LT U U R
Vitruvius: wie
erachter staat staat voorop.
Een SPONSOR VAN VITRUVIUS geniet voordelen: Bereik 4x per jaar uw doelgroep met een vakblad van hoogstaand niveau, gemaakt i.s.m. de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) en organisaties van naam Profileer uw organisatie als betrokken bij goede kennisuitwisseling en als cultuur-minnend Krijg de mogelijkheid tot publiceren, adverteren en meehelpen richting geven Steun een vernieuwend platform (tot op heden het enige dat archeologie+cultuurlandschap+monumentenzorg verbindt)
Profiteer van het sterke imago van Vitruvius. Bel de uitgever Educom 010-425 6544 en zeg: ‘Wij staan erachter’. Educom zet u erin.
A R C H E O L O G I E
C U LT U U R L A N D S C H A P
MONUMENTENZORG
20
14
34
PROF. DR. J. BAZELMANS
P R O F . I R . E . LU I T E N
H . A . G . VA N D E V E N
HET VERLEDEN INDACHTIG
UIT DE BRAND
50+3
D E H I S TO R I S C H E CA N O N VA N N E D E R L A N D
REAGEREN
28 DRS. S. DIEPENDAAL - DRS. H. KREMER
AYLBADA EN TAKUMA
KORT
www.vakbladvitruvius.nl Hier vindt u alle voorgaande edities en deze zijn gratis te downloaden.
PAG 4 - 9: Minister Plasterk beschermt archeologische vindplaatsen • Werelderfgoedstatus grachtengordel Amsterdam • Pactgemeenten beschermen gezamenlijk bodemschatten • Boerderijenstichtingen en agrarisch erfgoed • Grootste hunebed moet opgegraven • Symposium Stucwerk en Pleister
R E ACT I E S O P A R T I K E L E N I N D E Z E U I TGAV E K U N N E N TOT 1 5 M E I 2 0 0 9 N A A R D E U I TG E V E R WO R D E N G E S T U U R D .
VO O R U G E L E Z E N / R E C E N T V E R S C H E N E N P A G 10-13, 43-47
AGENDA P A G 40-42
2
VITRUVIUS
Vitruvius is een informatief, promotioneel, onafhankelijk vaktijdschrift dat beoogt kennis en ervaring uit te wisselen, inzicht te bevorderen en belangstelling te kweken voor de vakgebieden archeologie, cultuurlandschap en monumentenzorg.
EEN UITGAVE VAN
Uitgeverij Educom BV Mathenesserlaan 347, 3023 GB Rotterdam Tel. 010-425 6544 info@uitgeverijeducom.nl Fax 010-425 7225 www.uitgeverijeducom.nl
SUB-SPONSORS Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) Postbus 1600 3800 BP Amersfoort Tel. 033-421 7421 www.racm.nl
NV Amersfoortse Maatschappij tot Stadsherstel Postbus 842, 3800 AV Amersfoort Tel. 033-460 5020 www.stadsherstelamersfoort.nl
Projectbureau Belvedere Postbus 389 3500 AJ Utrecht Tel. 030-230 5010 www.belvedere.nu
Postbus 15, 3870 DA Hoevelaken Tel. 033-253 9439 info@restauratiefonds.nl www.restauratiefonds.nl
Synthegra bv Doetinchemseweg 61A 7007 CB Doetinchem Tel. 0314-36 99 40 www.synthegra.com
NUMMER 7
APRIL 2009
COLOFON UITGEVER/ BLADMANAGER Robert Diederiks REDACTIE Drs. J.E. Abrahamse Drs. H.G. Baas mw. Drs. P. J. Braaksma R.P.H. Diederiks Ir. M. van Hunen mw. Drs. M. Kapelle Dr. H.C.M.Kleijn Dr. R.C.G.M. Lauwerier S.A. Muller mw. Dr. E.M. Theunissen REDACTIERAAD Dr. C.H.M. (Chris) de Bont Wageningen Universiteit Drs. H.M.P. (Jeroen) Bouwmeester Synthegra Drs. D.E. (Dorien) Fröling ADC Drs. B. (Boudewijn) Goudswaard Past2Present/Archeologic Dr. R.J. (Reinout) Rutte TU Delft Prof.Dr.Ir. M. (Theo) Spek RACM, Rijksuniversiteit Groningen Ir. F.G.M. (Frank) Véhof NRf Ir. G.A. (Gerdy) Verschuure-Stuip TU Delft ABONNEMENTEN Nederland 4 nrs/jaar E 45.België 4 nrs/jaar E 55.Voor betaling wordt een factuur verzonden. Vermeld bij correspondentie altijd het abonneenummer (zie de factuur). Tijdige betaling garandeert regelmatige toezending. Abonnementen lopen automatisch door. Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk per aangetekend schrijven) dienen uiterlijk twee maanden voor afloop van de abonnementsperiode in ons bezit te zijn. LEZERSSERVICE / NABESTELLINGEN Adresmutaties/abonnementen en nabestellingen doorgeven via info@uitgeverijeducom.nl
MEDE-ONDERSTEUNERS
© Copyrights Uitgeverij Educom BV April 2009 .
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd door middel van boekdruk, foto-offset, fotokopie,
Past2PresentArcheoLogic Pelmolenlaan 12-14 3447 GW Woerden Tel. 0348 - 437 788 Fax 437 789 info@archeologic.nl www.archeologic.nl
microfilm of welke andere methode
Nijverheidsweg-Noord 114, 3812 PN Amersfoort Postbus 1513, 800 BM Amersfoort Tel. 033-299 8181 Fax 299 8180 www.archeologie.nl
dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. ISSN 1874-5008
VAN
3
DE REDACTIE
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
VITRUVIUS VARIETY IS THE SPICE OF LIFE en nieuwe lente, een nieuwe Vitruvius. Nieuw is de vormgeving die nu wat meer rust uitstraalt. Nieuw is ook dat de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) subsponsor is geworden; de dienst neemt nu een iets andere positie ten opzichte van het blad. Hiermee wordt het nog iets duidelijker – en misschien ten overvloede – dat Vitruvius géén RACM-nieuwsbrief is. Onveranderd blijft ons inziens de variëteit aan artikelen, de rubrieken en de kwaliteit ervan. Belangrijker is natuurlijk dat u – lezer – dat ook vindt. Uw opmerkingen kunt u sturen naar: info@uitgeverijeducom.nl
E
Vitruvius blijft natuurlijk Vitruvius, maar dit tweede nummer van 2009 laat zien dat er ook voldoende flexibiliteit is om grotere aanpassingen door te voeren. In gezamenlijkheid tillen we dit vaktijdschrift naar een steeds hoger niveau. Wilt u hieraan een bijdrage leveren in de vorm van een artikel, kort bericht of boekrecensie, meldt u bij de uitgever via bovenstaand e-mailadres. Tot slot: op www.vakbladvitruvius.nl vindt u alle voorgaande edities en u kunt ze kostenloos downloaden. — De redactie
KO R T
4
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
Minister Plasterk beschermt archeologische vindplaatsen p 15 januari 2009 heeft minister Plasterk van Cultuur in het Museon in Den Haag een lijst van 23 archeologische vindplaatsen bekend gemaakt, die voorgedragen worden voor wettelijke bescherming. De vindplaatsen zullen dit jaar als rijksmonument beschermd gaan worden. Ze vullen een wezenlijke lacune (op) in het huidige bestand van beschermde archeologische monumenten. Het grootste deel van deze lijst bestaat uit Romeinse monumenten en ligt langs de Limes. Het gaat onder andere om militaire forten, een wachttoren (foto), een scheepswrak, een tempel en de resten van een aquaduct. Een inhaalslag op dit gebied ligt voor de hand, omdat in de ons omringende landen al delen van de Romeinse rijksgrens op de UNESCOlijst van het Werelderfgoed geplaatst zijn. In Nederland zijn circa 1500 archeologische
O
vindplaatsen wettelijk beschermd. Recent onderzoek van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM ) laat zien dat de reeds bestaande groep van archeologische monumenten niet evenwichtig is samengesteld. Kort gezegd: zichtbare resten, zoals hunebedden, grafheuvels en huisterpen zijn oververtegenwoordigd, terwijl onzichtbare resten, zoals nederzettingen en grafvelden uit vrijwel alle perioden, ondervertegenwoordigd zijn. Minister Plasterk rekent het tot zijn taak de komende jaren tot een representatiever bestand te komen. In navolging van de Wet op de archeologische monumentenzorg streeft de minister bovendien naar behoud in situ. Dit betekent dat archeologisch erfgoed zo veel mogelijk wordt bewaard op de plaats waar het is aangetroffen,
om zo de archeologische waarden te kunnen behouden. De bodem is de beste garantie voor een goede conservering van archeologische resten.
Voordracht werelderfgoedstatus grachtengordel Amsterdam bij Unesco et dossier voor de voordracht van de Amsterdamse grachtengordel voor de Werelderfgoedlijst is overgedragen aan Unesco. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger in Parijs leverde het ruim 600 pagina’s dikke dossier af bij het Werelderfgoedcentrum , dat de aanvraag nu in behandeling gaat nemen. In het voordrachtsdossier worden de cultuurhistorische en uitzonderlijke universele waarden van de 17e eeuwse grachtengordel van Amsterdam beschreven. De structuur van grachten, wegen, bruggen, grachtenpanden en kavels van het gebied rond Singel, Herengracht, Keizersgracht en Prinsengracht is een internationaal icoon voor de stedenbouw, dat na vier eeuwen nog steeds in tact is. De status van Werelderfgoed zou een internationale erkenning van de cultuurhistorische waarde van dit deel van Amsterdam zijn. Ook staat in het dossier beschreven hoe Rijk, gemeente Amsterdam, Stadsdeel Centrum en Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht deze waarden in stand gaan houden.
H
Cultureel en natuurlijk erfgoed kan op de Werelderfgoedlijst komen als het van ‘uitzonderlijke
universele waarde’ is en daarom behouden moet worden. Door plaatsing op de lijst groeit de naamsbekendheid van een locatie, wat meer toeristen kan trekken. De gezamenlijke overheden en eigenaars zijn verantwoordelijk voor de bescherming en instandhouding van het erfgoed. Op dit moment zijn zeven Nederlandse objecten en gebieden Werelderfgoed: Willemstad op de Nederlandse Antillen, voormalig eiland Schokland in Flevoland, de Stelling van Amsterdam, de molens van Kinderdijk, het Ir. D.F. Woudagemaal in Lemmer, de droogmakerij De Beemster en het Rietveld Schröderhuis in Utrecht. Het natuurgebied de Waddenzee is door Nederland en Duitsland samen genomineerd voor de Werelderfgoedlijst; die aanvraag is sinds februari 2008 in behandeling bij het Werelderfgoedcomité van Unesco.
PERMANENT ERTEGENWOORDIGER BIJ DE UNESCO, BAS TER HAAR (R), BIEDT HET DOSSIER AAN AAN DE HEER FRANCESCO BANDARIN, DIRECTEUR VAN HET WERELDERFGOEDCENTRUM VAN UNESCO
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Gemeente Amsterdam stelden de voordracht van de 17e eeuwse grachtengordel gezamenlijk op. In de zomer van 2009 bezoekt ICOMOS, een adviesorgaan van het Werelderfgoedcomité, Amsterdam voor een inspectie van het voor te dragen gebied. Het comité besluit in 2010 of dit unieke stuk Amsterdam inderdaad op de Werelderfgoedlijst geplaatst wordt.
KO R T
5
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
PACT VA N D U I V E N VO O R D E
Pactgemeenten beschermen gezamenlijk bodemschatten
e gemeenten Leidschendam-Voorburg, Wassenaar en Voorschoten zetten zich gezamenlijk onder de naam ‘Pact van Duivenvoorde’ in voor een duurzaam behoud van het unieke gebied Duin, Horst en Weide. Eén van de resultaten van deze samenwerking is de archeologienota en de werving van een archeoloog.
D
De archeologienota ‘Het Bodemarchief ontrafeld’ is onlangs vastgesteld door de gemeenteraden van Wassenaar, Voorschoten en Leidschendam-Voorburg. Uit de bodemopbouw van het gebied, de gedane vondsten en de bewoningsgeschiedenis komt naar voren hoezeer hier sprake is van bijzondere cultuurhisto-
rische en archeologische kwaliteiten. Deze zijn gemeentegrensoverschrijdend. Mede vanwege de ‘samenhang’, maar ook om te komen tot een eenduidig beleid, hebben de drie gemeenten er voor gekozen gezamenlijk beleid te ontwikkelen en uit te voeren. De archeologienota van het Pact van Duivenvoorde is tot stand gekomen in nauw overleg met de lokale archeologische werkgroepen, de historische verenigingen, de Provincie ZuidHolland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten. De archeoloog krijgt als opdracht mee om het in de nota vastgelegde beleid te implementeren in de ruimtelijke ordeningstrajecten bij de drie gemeenten en zorg te dragen voor de
opbouw van goede en toegankelijke documentatie en kaartmateriaal. Om iedereen kennis te laten maken met de bijzondere ontstaansgeschiedenis van het gebied zal er vanaf juni een tentoonstelling onder het motto: ‘Archeologie krijgt een gezicht’ in samenwerking met de historische verenigingen en lokale musea worden georganiseerd. Vondsten vanaf de prehistorie tot aan de middeleeuwen zullen tentoongesteld worden en de rijke bewoningsgeschiedenis van het gebied zichtbaar gemaakt.
Unieke kwaliteiten Duin, Horst en Weide Het gebied Duin, Horst en Weide is een overwegend landelijk gebied met een bijzonder cultuurlandschap tussen de stedelijke concentraties van Leiden, Den Haag en Zoetermeer. De drie gemeenten vinden dat met dit cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol gebied zorgvuldig moet worden omgegaan. Het gebied heeft unieke kwaliteiten, die het waard zijn behouden te blijven. Denk hierbij aan de onbebouwde duinen van ‘duin’, de grote kastelen en landhuizen van de ‘horst’ en de lange polderlinten met boerderijen van het ‘weide'gebied. Mede hierom heeft het Rijk het gebied zowel vanuit ruimtelijk oogpunt (Rijksbufferzone) als vanuit cultuurhistorisch en monumentaal oogpunt (beschermd dorpsgezicht) aangewezen als een gebied, dat bijzondere aandacht en bescherming verdient. Door de vaststelling van de nota ‘Het bodemarchief ontrafeld’ zal hier met het bijbehorende bodemarchief op eenduidige en zorgvuldige wijze aandacht aan worden besteed. Eerdere initiatieven van het Pact van Duivenvoorde waren de Cultuurhistorische Impuls ‘Duin, Horst en Weide’, het Boerenerfgoedproject en de Kunst en Vormgevingsroute.
KO R T
6
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
Boerderijenstichtingen op de bres voor agrarisch erfgoed e gezamenlijke boerderijenstichtingen reageren kritisch op de nieuwe plannen van Minister Plasterk. Zij voorzien dat de modernisering van de monumentenwet, MoMo geheten, verkeerd zal uitpakken voor het monumentale boerderijenbestand in het land.
D
Het gaat niet goed met de monumentale boerderijen in Nederland. De meeste panden hebben een grote achterstand in het onderhoud en er is veel leegstand. Het rijk maakt zich hierover ook zorgen. In de MoMo nota van de minister wordt bevestigd dat het met de onderhoudstoestand van boerderijen, ten opzichte van andere groepen monumenten, slecht is gesteld. Geëigende maatregelen om dit te verbeteren ontbreken echter. Het rijk mist inzicht over hoe dit komt en wat daar het beste aan gedaan kan worden. De boerderijen- en erfgoedstichtingen in de regio’s hebben dagelijks contact met eigenaren van rijksmonumentale boerderijen. Zij weten wat de knelpunten zijn en wat er moet veranderen. Na gedegen onderzoek stellen zij in een gemeenschappelijke brandbrief aan OC&W, dat boerderijen een ‘onzichtbare’ groep monumenten vormen. Op basis van dit onderzoek, uitgevoerd door Bureau Helsdingen in Vianen met medewerking van de boerderijenstichtingen uit het hele land, komt men tot aanbevelingen gebaseerd op vijf speerpunten: 1. Boerderijen moeten binnen de rijksmonumenten als één specifieke groep worden behandeld, evenals de kerken en molens. 2. Een eenvoudiger subsidieregeling met meer
opbrengst en minder administratieve rompslomp. 3. Hergebruik van boerderijen moet gestimuleerd worden en niet worden gefrustreerd. 4. De rietdekker moet net als de schilder naar het 6% BTW tarief. 5. De gebiedskennis van boerderijenstichtingen en het SHBO archief moet beter benut worden. In opdracht van de Stichting Boerderij & Erf Alblasserwaard- Vijfheerenlanden heeft Bureau Helsdingen zich grondig verdiept in de voorstellen van de minister. De resultaten zijn zorgwekkend. Om hierop constructief te kunnen reageren richting Den Haag en tevens een vuist te kunnen maken, werden alle andere boerderijenstichtingen benaderd. Deze betuigden adhesie en leverden inhoudelijke bijdragen voor de reactie naar de minister. Wat opviel was de grote eensgezindheid van de stichtingen. Alle neuzen stonden direct dezelfde kant op. Dit is opvallend omdat de problematiek in de regio’s nogal verschilt. Zo is in Noord-Brabant met hulp van de Provincie een goed werkende boerderijenlijn opgezet. Hier kunnen eigenaren van boerderijen terecht met hun vragen. In Drenthe daarentegen is het akelig stil.
Boerderijen één groep binnen rijksmonumenten Sinds jaren wordt er in subsidieland onderscheid gemaakt tussen boerderijen waarin een agrariër woont en woonboerderijen waarin een burger woont. De agrarische boerderijen vallen onder de categorie ‘overige’ Zij zitten in
één groep met begraafplaatsen, stadhuizen en grenspalen. De woonboerderijen behoren tot de grote groep ‘woonhuizen’. De boerderijenstichtingen willen dat alle circa 6000 rijksmonumentale boerderijen samen één groep gaan vormen. Hierdoor zijn zij als groep niet meer onzichtbaar en kunnen hun specifieke problemen ook effectief aangepakt worden. Boerderijen hebben van oudsher een directe relatie met het landschap en verdienen daarom als groep een aparte benadering.
Eenvoudiger subsidieregeling Boeren die in een rijksmonument wonen komen in aanmerking voor een Brim-subsidie. Deze subsidieregeling is een enorme “paarse krokodil”. Om subsidie aan te vragen voor gewoon onderhoud (schilderwerk, riet vervangen en kleine reparaties) moet er bij de RACM (Rijksdienst van Archeologie Cultuurlandschap en Monumenten) een rapport worden ingeleverd dat gemiddeld 70 pagina’s dik is. Zonder ondersteuning van een ingehuurd bouwkundig adviesbureau is deze aanvraag voor een eigenaar niet te doen.
Hergebruik boerderijen stimuleren Momenteel beëindigen in Nederland iedere dag vijf boeren hun agrarische bedrijf. Een deel van de boerderijen wordt verkocht. De nieuwe eigenaar mag er echter pas gaan wonen of een ander bedrijf vestigen als het bestemmingsplan veranderd is. Dit is een langdurige procedure. Daarnaast is er voor herbestemming geen subsidie beschikbaar en ook de belastingaftrek voor het onderhoud van het pand vervalt. Hierdoor wordt de herbestemming van deze panden gefrustreerd. Daardoor staan er momenteel veel en vooral grote boer-
KO R T derijen leeg. Leegstand leidt altijd tot verval en verdwijnen van een boerderij. Hierdoor verarmt zowel ons landschap als het erfgoedbestand!
Rietdekker net als schilder 6% BTW In Nederland zijn er naar schatting 91.000 historische boerderijen. 7% hiervan zijn rijksof gemeentelijk monument. De overige 93% van de historische boerderijen krijgen geen financiële ondersteuning of bescherming. En dat terwijl ook zij essentieel zijn voor de schoonheid van ons platteland, zoals in 2003 Jaar van de Boerderij door het rijk werd aangetoond. De onderhoudskosten van deze boerderijen zijn enorm. De grootste post is meestal het rietdekken: een zeer arbeidsintensief
7
ambacht. De rietdekker zou als de schilder in het lage 6% BTW tarief moeten vallen.
Kennis boerderijenstichtingen en SHBO beter benut De brede praktijkkennis van de regionale boerderijenstichtingen wordt door de RACM (Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten) en de overheden te weinig benut. Het bijzondere archief met oude foto’s en bouwtekeningen van de SHBO (Stichting Historisch Boerderijen Onderzoek) is momenteel niet toegankelijk. Het is aan de RACM om deze waardevolle informatiebron, zoals beloofd, weer openbaar toegankelijk te maken voor voorlichting en advisering aan ambtenaren en boerderijbewoners.
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
Om deze speerpunten onder de aandacht te brengen bij de politiek en het publiek laten de gezamenlijke boerderijenstichtingen nu één landelijk geluid horen. De boerderijenstichtingen zetten zich in voor het behoud van alle streekeigen boerderijen en erven met hun authentieke erfelementen, zoals monumentale toegangspoorten en -lanen, boomgaardjes, moes- en siertuinen, hooibergen, wagenschuren, zomer- en bakhuisjes, boenstoepen, welputten, hennepakkers, enz. enz. De streekeigen boerderijen vormen een eenheid met het omringende landschapstype. Zij zijn cultuurhistorisch en landschappelijk van grote waarde en mede bepalend voor de toeristisch recreatieve potentie van elk gebied.
Borger - grootste hunebed moet opgegraven inds 1968 is er geen hunebed in Nederland meer groots onderzocht. ‘Archeologie is gebaat bij een opgraving van één hunebed per generatie, om te beginnen met die van Borger’. Dat is de stelling van de directeur van het Hunebedcentrum, Hein Klompmaker. Geheel oneens met deze stellingname is Wijnand van der Sanden, provinciaal archeoloog in Drenthe. Hij meent, dat opgraven het vernietigen van het bodemarchief is en dat eerst de onderzoeksmethoden van archeologen moeten verbeteren. Zo tekent zich in Drenthe een controverse af in de wereld van de archeologie. Dit blijkt uit het boek en de filmtrailer ‘Het geheim van het grootste hunebed’. Het boek en de filmtrailer werden op 17 februari jl. officieel gepresenteerd in het Hunebedcentrum.
S
Twee aanleidingen zijn voor de meningsverschillen verantwoordelijk. In september 2008 hebben Nederlandse archeologen op initiatief van het Hunebedcentrum deelgenomen aan een opgraving van een hunebed in Zweden, nabij het plaatsje Falköping. En dan is er nu dus ook nog het boek van Lukas Koops. Beide elementen – opgraving en boek – geven het Hunebedcentrum aanleiding om het adagium, dat opgraven vernietigen is, in aanmerking komt voor discussie en heroverweging. Schrijver Lukas Koops onderneemt in zijn boek een zoektocht naar de gevolgen van hoe een veertienjarige puber in 1983 wat scherfjes en botjes peuterde uit het grootste hunebed van Nederland. Ruim 25 jaar bleef het T-Forddoosje vol prehistorisch materiaal op zolder liggen. Toen kwam het vervolgens als
schenking in het bezit van het Hunebedcentrum, dat er onderzoek naar verrichtte. Het boek is mede mogelijk gemaakt door Provincie Drenthe. Het onderzoek naar de vondst van de puber leverde het spectaculaire gegeven op, dat in het grootste hunebed van Nederland een na-bijzetting heeft plaatsgevonden in de Bronstijd, ruim 2000 jaar na de bouw van het hunebed. Drie kleine botfragmenten (rond 950 v.Chr.) van een gecremeerde, menselijke schedel vormen de basis voor deze opzienbarende conclusie. In 1685 beweerde de Groningse dichteres Titia Brongersma al, dat ze crematieresten had gevonden in het hunebed van Borger. Ze is nooit geloofd. Het Hunebedcentrum heeft het voornemen om van dit opzienbarende verhaal een documentaire te realiseren. Met hulp van het Prins Bernhard Cultuurfonds Drenthe kon er een trailer van de voorgenomen documentaire gemaakt worden, onder meer met opnamen van de hunebedopgraving in Zweden. Van de 53 Nederlandse hunebedden zijn in de loop van eeuwen zo’n 13 exemplaren archeologisch onderzocht c.q. opgegraven. De laatste opgraving van een compleet hunebed vond plaats in 1968. De gehele inventaris van dit hunebed (D26, Drouwenerveld) is onderdeel van de permanente expositie van het Hunebedcentrum. Om schatgraverij tegen te gaan zijn alle ‘kamers’ van nog niet opgegraven hunebedden verzegeld met grasbetonblokken.
KO R T
8
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
Symposium Stucwerk en Pleister et jaarlijkse instandhoudingsymposium van de RACM wordt dit jaar gewijd aan Stucwerk en pleister. Dit symposium wordt op 14 oktober gehouden in het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) in Amsterdam. Het thema stucwerk en pleister is een rijk onderwerp dat zowel de gevels van gebouwen, als de wanden en plafonds in het interieur betreft. Dit veelzijdige thema is interessant en van belang voor de wereld van de monumentenzorg, de stucwerkbranche en de wetenschappelijke wereld van de architectuur- en interieurhistorie.
H
Tijdens het symposium zal uitgebreid worden ingegaan op zowel de cultuurhistorische als de technische kant van stucwerk en pleister. Zo zal een overzicht worden geven van stucwerk in het interieur door de eeuwen heen en van geprefabriceerde decoratieve elementen van firma’s zoals Silberling die in de tweede helft van de 19de eeuw in zwang raakten. Ook gekleurde pleistersystemen zoals stucco lustro, stuc marmer en scagliola worden belicht, evenals de kleurig uitgemonsterde cementbepleisterde buitengevels. Daarnaast uiteraard veel aandacht voor de technische kant van het thema. Specialisten zullen vertellen over de materiaalkundige en uitvoeringstechnische aspecten van de consolidatie van aangetast stucwerk, over het (op)nieuw
aanbrengen van verdwenen stucwerk en de technieken en materialen die de restauratiestukadoor daarvoor beschikbaar heeft en over het standaardbestek voor restauratiestucwerk dat het Neerlandsch Stucgilde in samenwerking met andere partijen heeft ontwikkeld. Natuurlijk is er ook ruim aandacht voor zoutschade, maatregelen om deze schade te beperken en het gedrag van de verschillende typen pleistersystemen die geschikt zijn voor zoutbelaste ondergronden. Tot slot zal door de Rijksdienst een visie geven op de diverse aspecten van de instandhouding van stucwerk en de vaak lastige keuzen waar eigenaren en monumentenzorgers in de praktijk voor komen te staan, zoals het al dan niet toepassen van ‘black box’-pleistersystemen. Uiteraard zorgen niet alleen technisch problemen zoals aantasting door vocht en zout voor instandhoudingsdilemma’s, maar ook een functieverandering van het gebouw of wijzigende opvattingen over de cultuurhistorische waarde van afwerklagen. Keuzen voor partieel herstel of vernieuwen, materiaalgebruik, hersteltechnieken en afwerking zijn zelden eenduidig; het is een ware kunst om alle aspecten die een rol spelen evenwichtig mee te laten wegen in het uiteindelijke plan. Evenals vorig jaar zult u niet zonder inspirerend naslagwerk naar huis gaan.
Informatie en aanmelden kunt u in het voorjaar vinden op de site van de RACM. Voor vragen en opmerkingen over het symposium kunt u terecht bij Michiel van Hunen van de RACM 030-698 3285, m.van.hunen@racm.nl.
Opgraving Merovingisch grafveld Borgharen p een zonnige dag in oktober 2008 ging de schop in de grond om een deel van het te beschermen Merovingische grafveld in het Limburgse Borgharen op te graven. Dit klinkt als een contradictie, maar is in feite het resultaat van een combinatie van een tegenstribbelend monument en diverse partijen die hun verantwoordelijkheid nemen.
O
Het vroegmiddeleeuwse grafveld was in 1995 bij proefsleuvenonderzoek in het kader van de Maaswerken, binnen de resten van een Romeinse villa aangetroffen. Vanwege de waarde van deze waarschijnlijk samenhangende fenomenen paste Rijkswaterstaat de plannen aan, zodat grafveld en villa in situ behouden konden blijven en droeg de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten de vindplaats voor als rijksmonument. Bij het
onderzoek werd echter ook geconstateerd dat de conditie van de skeletten achteruitgaat en behoud geen optie is. Oplossing voor dit probleem is behouden wat kan, en veiligstellen wat niet in situ bewaard kan worden. Concreet betekent dit dat in enkele jaren het kwetsbare grafveld met de grootste zorgvuldigheid wordt opgegraven, bestudeerd en gepubliceerd en dat de rest van het rijksmonument intact wordt gelaten. Omdat er geen ‘veroorzaker’ is die de kosten draagt, nemen de gemeente Maastricht, de Universiteit van Amsterdam en de Rijksdienst gezamenlijk de verantwoordelijkheid dit belangrijke erfgoed veilig te stellen. De gemeente zorgt voor de publiciteit en de conservering van de voorwerpen, de universiteit levert inhoudelijke expertise en doet het ske-
letonderzoek en de Rijksdienst doet de rest. Naast het veiligstellen van het grafveld wordt de opgraving gebruikt om allerlei methoden en technieken te testen. Zo is er geëxperimenteerd met een klein röntgenapparaat – een hand-held XRF-, digitale scanning van vondsten en fotogrammetrie. Zo gaan opgraving en proeftuin samen. Bij de eerste campagne is onder andere een graf van een jonge vrouw aangetroffen dat voorzien was van sieraden met meer dan 120 kralen, een kaurischelp en een houten kistje met beslag, maar ook een sleutel, een bronzen schaal en enkele bijgezette dieren. Komende zomer ligt de focus bij het veldwerk op het vaststellen van de omvang van het grafveld en op mogelijke differentiatie in de mate van conservering van het bot.
KO R T
9
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
Brochure over scheurend baksteenmetselwerk herzien ij historische baksteenconstructies komen verschillende vormen van schade voor. Zo is scheurvorming een veelvoorkomend probleem, maar ook afpoederen, afschilferen en afbrokkelen van baksteen en mortel treden regelmatig op.
B
In de brochure Baksteenmetselwerk: scheuren en herstel wordt ingegaan op de bouwtechnische en constructieve oorzaken van scheuren, en op de mogelijkheden tot herstel. Deze vijfde druk is stevig herzien en geheel verrijkt met nieuwe afbeeldingen. De brochure is gratis te verkrijgen via info@racm.nl.
Erfgoed Akademie van start is erfgoedfilosoof.’ Met die woor‘Iedereen den maakte Fons Asselbergs (foto) een
start met de gedachtewisseling in de Erfgoed Akademie. ‘In de huidige ruimtelijke inrichting van Nederland is erfgoed voortdurend in het geding, als kans en als bedreiging. Als erfgoedprofessional moet je in dit soort situaties verantwoordelijkheid durven nemen of verantwoording durven afleggen,’ aldus Fons Asselbergs. De Erfgoed Akademie biedt een setting voor professionals om de eigen opvattingen rondom behoud en ontwikkeling van erfgoed te scherpen aan de opvatting van anderen en zo als geheel het niveau van het vak vooruit te helpen. Er is een maatschappelijke behoefte aan meer ‘sturing met kwaliteit’ waarin erfgoedprofessionals een belangrijke positie vervullen. Hierdoor verandert de rol van leverancier van cultuurhistorische kennis en informatie naar die van transformatiedeskundige die participeert in processen van planvorming tot en met uitvoering en daarin te maken krijgt met verschillende publieke en private opdrachtgevers, deskundigen én burgers. Deze veranderende rol vraagt om aanvullende nieuwe kennis en vaardigheden van de erfgoedprofessional. Daarom hebben de Rijksadviseur voor het Cultureel Erfgoed en projectbureau Belvedere het initiatief genomen om de Erfgoed Akademie op te richten. Dit initiatief wordt gedragen door de RACM, Federatie Grote
behoud, over wiens erfgoed spreken we en hoe maak ik keuzes in de historische gelaagdheid. Het speelveld is gebiedsontwikkeling, herbestemming, herontwikkeling, reconstructie en landelijk gebied. Met smaakmakende sprekers worden de cursisten op recente ideeën en kennis getrakteerd. Setting van deze discussies wordt gevormd door boeiende projecten die bezocht en besproken worden; herbestemd industrieel erfgoed, probleemwijken, een gebiedsontwikkelingsproject en een project waarbij sprake is van de transformatie van het landelijk gebied. Hier worden de dilemma’s concreet. Monumentengemeenten, Erfgoed Nederland, de Erfgoedinspectie, het Nationaal restauratiefonds, de Technische Universiteit Delft, ®MIT, de Vrije Universiteit Amsterdam, het Interprovinciaal Overleg, het Nirov, de Hogeschool Utrecht en het Ministerie van OCW / Directie Cultureel Erfgoed.
Opzet en inhoud van de cursus Het programma van de cursus richt zich op de overdracht van kennis, de mogelijkheid tot reflectie en het verkrijgen van inzicht in de cultuurhistorie. Ook traint het in aanscherping van vaardigheden die nodig zijn om te kunnen opereren in de ruimtelijk-economische wereld waar het cultuurhistorisch belang ingebracht wordt. In de cursus worden een aantal thema’s verder uitgediept; wat is authenticiteit, wat is
Als rode draad door de cursus loopt verder een filosofische reflectie op het eigen denken en handelen met behulp van het Griekse trivium van de vrije kunsten: retorica, dialectica en grammatica. Tenslotte nemen de cursisten allen hun eigen casus mee, die ze in dialoog- en intervisiesessies verder kunnen brengen. De eindwerkstukken van de cursisten worden aan het eind van de cursus gepresenteerd en gepubliceerd. De droom van Fons Asselbergs, voormalig Rijksadviseur van het Cultureel Erfgoed, is daarmee uitgekomen. De Erfgoed Akademie is februari jl. gestart. Na afloop van de pilotcursus besluiten de betrokken partijen of en hoe de Erfgoed Akademie een vervolg krijgt.
V
OOR U GELEZEN
10
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
Canons van het Nederlandse landschap Auteurs
Henk van Blerck en Harry Harsema (redactie), Met tekstbijdragen van Gerrie Andela, Henk van Blerck, Chris de Bont, Harry Harsema, Karel Leenders, Marc Nolden, Theo Spek en Dirk Sijmons
R e ce n s e n t Uitgave Details
Henk Baars Uitgeverij Blauwdruk Paperback met flap, japans gevouwen, ISBN 978-90-75271-30-0. Prijs € 29,50
Het ontstaan van het Nederlandse landschap Een canon in 12 thema’s e n 50 vensters Auteurs J.A.M. van den Ancker R e c e n s e n t Henk Baars Uitgave Werkgroep Canon – Geoheritage NL en Buro voor Explanation Design. Buijten en Schipperheijn - Zie ook www.canonvanhetlandschap.nl Details Paperback, 36 pagina’s, ISBN 978-90-74980-20-3. Prijs € 5,95
In 2008 zijn twee publicaties verschenen die de titel ‘Canon van het landschap’ in zich dragen. In het kader van eerste Internationale Triënnale Apeldoorn is onder leiding van voormalig Rijksadviseur voor het Landschap Dirk Sijmons een ‘canon’ van het Nederlandse landschap samengesteld. Sijmons liet zich bij de selectie van landschappen bijstaan door historisch geograaf Theo Spek en architectuurhistoricus Gerrie Andela. In samenwerking met de twaalf provincies zijn totaal 60 (plus 1) landschappen geselecteerd die staan voor de meest bijzondere en karakteristieke landschappen van ons land. Terecht merkt Minister Plasterk in zijn voorwoord op dat deze canon niet de pretentie heeft dé canon van het Nederlandse landschap te zijn. Het landschap en de waardering ervan zijn immers aan verandering onderhevig, en subjectief. Doel van deze canon was dan ook vooral om de variatie en de rijkdom van het Nederlandse landschap te tonen en met de beelden de discussie te stimuleren over de toekomst van het Nederlandse landschap. De ‘plus 1’ slaat overigens op de
Slufter van Texel, die Dirk Sijmons tijdens de opening van de gelijknamige fototentoonstelling eigenhandig heeft toegevoegd. De reden hiervan was dat de duinen als landschapstype ontbraken. Als we wat inzoomen op de 61 landschappen die tezamen de landschapscanon vormen, dan valt op dat de kleur groen overheerst. In het voorwoord wordt hier door de minister ook iets over gezegd. Als we namelijk kijken naar de feitelijke cijfers over het grondgebruik van ons dichtbevolkte land, dan blijkt 65% nog altijd agrarisch gebruikt te worden, en is 10% bos. Die bijna 17 miljoen Nederlanders gebruiken met elkaar maar zo’n 9% van ons oppervlak! Doordat het merendeel van die bevolking in steden woont, en op en neer reist via spoorwegen en snelwegen, ontstaat het gevoel van een totaal verstedelijkt en verrommeld landschap, maar zowel de cijfers als de foto’s ontkrachten dit overheersende idee. Overigens is wel een aantal ‘rode’ landschappen opgenomen, maar de focus is nu eenmaal heel anders dan bijvoorbeeld het ongeveer gelijktijdige verschenen boek ‘Nature as artifice’, ook een fotoboek over het Nederlandse landschap. In dit boek staat de kunst van het fotograferen voorop, en is vooral gezocht naar expressies van de moderne samenleving die zich uiten in het landschap. Dat heeft ook geleid tot een spannend boek over het Nederlandse landschap, maar gaat nadrukkelijk niet over representativiteit. De 61 gebieden die passeren kunnen wel gezien worden als representant van onze landschapsgeschiedenis. Enkele zeer recente landschappen laten zien dat deze traditie nog altijd actueel is, zoals in de natuurontwikkelingsgebieden langs de grote rivieren. Dit voorbeeld wordt ook vaak aangehaald vanuit het perspectief van “vernietiging van historisch cultuurlandschap”, maar zoals gezegd betreft het hier geen selectie van historisch waardevolle cultuurlandschappen, maar zijn het gebieden die “ergens voor staan”. In die
zin is elke foto een les in geschiedenis over onze voorouders. Uiteraard kun je van mening verschillen over de uiteindelijke keuze die gemaakt is. Zelf zou ik bijvoorbeeld het landschap bij de Hondsbossche Zeewering (als les over de historische kustverdediging) hebben toegevoegd aan de canon, of een specifiek industrieel landschap als dat van de Botlek. Maar zoals het bij een canon gebruikelijk is: het gaat in feite niet om de uiteindelijke selectie van 61 landschappen, maar meer om de discussie die er (hopelijk) ontstaat over de betekenis en waardering van het landschap. Naast de 61 prachtige foto’s van de geselecteerde landschappen en de verklarende tekstjes, bevat het boek een tweetal inleidingen, van Dirk Sijmons en Gerrie Andela (over de veranderende waardering van het landschap), en een uitleiding van Henk van Blerck, de initiatiefnemer. Prachtig boek! Minder ambitieus lijkt de andere landschapscanon’ te zijn: een nog net in 2008 verschenen vouwfolder, met als titel ‘Het ontstaan van Het Nederlandse landschap. Een canon in 12 thema’s, in 50 vensters’. Hoewel dit niet in de titel valt terug te lezen, gaat het hier om een aardkundige canon, dus één waarbij het landschap wordt bezien vanuit het perspectief van de geologie, geomorfologie en de bodem. De lijst van de werkgroepleden bevat dan ook vooral fysisch geografen, geologen en bodemkundigen. De titel ‘canon van het aardkundige landschap’ was dan ook beter geweest, omdat andere aspecten geheel onderbelicht blijven. De twaalf thema’s en de vijftig vensters maken de lezer duidelijk welke natuurlijke processen onze landschappen vormden. Via vensters wordt ingezoomd op locaties waar je die processen – of de resultaten daarvan - nog kunt waarnemen. De vouwfolder heeft dan ook een hoge educatieve betekenis, en poogt minder dan die van Sijmons een selectie te zijn van de meest karakteristieke landschappen van ons land.
V
OOR U GELEZEN
11
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
Rivieren & Inspiratie Auteurs Recensent Uitgave Details
Robbert de Koning en Liesbeth Eshuis (samenstelling) Henk Baars Programmadirectie Ruimte voor de Rivier. Bestellen enkel via de website van Uitgeverij Eburon (www.eburon.nl/rivieren_en_inspiratie) Hardcover, 110 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 978-90-5972-294-1. Prijs € 17,95
Het programma Ruimte voor de Rivier gaat primair over het creëren van meer ruimte voor het water om het rivierengebied beter te beschermen tegen overstromingen. Als gevolg van klimaatsveranderingen krijgen de rivieren meer water te verwerken, waardoor de kans op overstromingen toeneemt. Het traditionele antwoord hierop, het ophogen van de dijken, biedt geen oplossing voor de langere termijn, waardoor men op zoek is gegaan naar nieuwe oplossingen: de rivier moet meer ruimte krijgen, bijvoorbeeld door het verleggen van dijken, het graven van nevengeulen of het verlagen van uiterwaarden. Uiterlijk in 2015, dat is dus al over 6 jaar!, moeten langs de grote Nederlandse rivieren zo'n 40 “rivierverruimende maatregelen” zijn gerealiseerd. Hierbij gaat men in alle gevallen uit van het begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’, een containerbegrip waar iedereen zo zijn eigen beelden en oplossingen bij heeft. Voor de één is het een soort oernatuur in de uiterwaarden, voor de ander gaat het vooral om behoud van het traditionele uiterwaardenlandschap. In dit boek wordt een groot aantal voorbeelden van elders gepresenteerd die als inspiratie kunnen dienen voor de inrichting van het Nederlandse rivierengebied. De voorbeelden zijn met name geselecteerd op hun toepasbaarheid voor Nederland. Ze zijn “na zorgvuldige selectie” gekozen door het Q-team”, een aantal mensen dat invulling moest geven aan het begrip van ruimtelijke kwaliteit. Via de website van Ruimte voor de Rivier (www.ruimtevoorderivier.nl) kunnen we zien dat dit Q-team bestaat uit Dirk Sijmons (landschapsarchitect), Frans Klijn (fysisch geograaf), Maurits de Hoog (stedenbouwkundige), Dick de Bruin (rivierkundige) en Sjef Jansen (ecoloog). De uitwerking en het advies zijn verzorgd door Robbert de Koning Landschapsarchitect BNT en Liesbeth Eshuis van ARCADIS. Het inspiratieboek is opgebouwd rond een aantal thema’s, zoals riviersystemen, stedelijke waterfronten of waterbelevenissen. Wat betreft het onderdeel ‘riviersystemen’ worden voorbeelden aangehaald uit Duitsland, Polen, Italië en Frankrijk. Rivieren die wat betreft de natuurlijke processen die spelen veel overeenkomsten vertonen met de rivieren in Nederland. Hierbij is met name gekeken naar de gemiddelde rivierwaterafvoer, de mate van sedimentafzet en de vorm van de rivierbedding. Het probleem dat ik altijd heb met dit soort voorbeeld- en inspiratieboeken is dat men voorbeelden uit het buitenland gebruikt, terwijl hét kenmerk van ons rivierenlandschap is dat het zo typisch voor Nederland is. Het kan best zo
zijn dat de Oder, de Po of de Vistula op het vlak van waterafvoer, sediment of rivierbedding vergelijkbaar zijn, maar verder zijn de rivieren totaal onvergelijkbaar met de Rijn, Waal, Maas of IJssel. Is het kenmerk van ons rivierenlandschap nu juist niet dat we hier een echt cultuurlandschap van hebben gemaakt? Dat de uiterwaarden eeuwenlang in gebruik zijn, soms zelf bewoond, en dat daarin enorm veel sporen van menselijke activiteiten aanwezig zijn, zowel boven als ondergronds? En is het kenmerk ook niet dat we dit prachtige landschap enorm onder handen hebben genomen. Grootschalige zand- en grindwinning hebben enorme gaten in het landschap achtergelaten. Beken en rivieren zijn stuk voor stuk ‘genormaliseerd’, waardoor de waterafvoer versneld plaatsvond. Steeds meer beek- en rivierlandschappen zijn belast met bedrijventerreinen en nieuwbouwlocaties, met alle gevolgen van dien voor de waterhuishouding en waterbergingsmogelijkheden. Vervolgens wordt de afgelopen 20 jaar door natuurorganisaties en waterschappen (in nauwe samenwerking met klei-, zand- en grindbedrijven, iets waar overigens met geen woord over wordt gerept in dit boek) weer hard gewerkt aan herstel van met name de boven- en benedenlopen van beken, door hermeanderingsprogramma’s, de aanleg van vistrappen en broekbosjes. In dit inspiratieboek ontbreekt het aan positieve en negatieve voorbeelden uit ons eigen rivierengebied. Moeten nieuwe opgaven niet veel meer uitgaan van het cultuurlandschap zoals dat door de mens in de loop der eeuwen vorm is gegeven? En van de positieve en negatieve ervaringen die zijn opgedaan met `grootschalige’ en `minder grootschalige’ werkzaamheden in deze landschappen?
lands-Duitse grens veel meer een eenheid. Het Nederlandse rivierengebied vormt volgens deze studie, internationaal beschouwd, een zeldzaam en bijzonder landschapstype. Bijzonder is het intensieve gebruik van het rivierenlandschap door de eeuwen heen, waarbij buitendijks werd gewoond en gewerkt. De uiterwaarden zijn veel meer dan elders onderdeel van de agrarische bedrijfsvoering geweest. Zou je bij een nieuwe inrichting dus niet veel meer moeten uitgaan van het eigene, het specifieke van ons rivierenlandschap? De landschapsecologische benadering die men nu voorstaat plaatst de rol van de mens op het tweede plan. Het lijkt nu vaak te gaan om de aanleg van nevengeulen, of begrazing door Poolse Konikpaarden en Schotse Gallowayrunderen (Millingerwaard). Maar is dit wat men onder ruimtelijke kwaliteit verstaat? Een sjabloon van pseudo natuurlijkheid? Zoals men zelf al aangaf: de één wel, de ander niet. Maar waar is de rol van “de ander” in dit boek? De nadruk ligt wel heel erg op de natuurlijkheid van de systemen. De cultuurhistorische betekenis van dit bijzondere landschap komt niet of nauwelijks aan de orde. En waar is de burger in dit verhaal? Het zijn ontwerpers en techneuten die met oplossingen komen aandragen, waarbij de groep van deskundigen onevenwichtig is samengesteld. Ik zou meer willen pleiten voor een benadering waarbij voor elk van de projecten wordt uitgegaan van het specifieke van de locatie, waarbij een gedegen historische analyse van de riviergeschiedenis inzicht geeft in de genese van het cultuurlandschap, en waarbij daadwerkelijk inspraak en betrokkenheid van burgers leidt tot oplossingen die passen bij gebiedsspecifieke problemen.
In de studie Levend Verleden (1989) zijn de verschillende Nederlandse landschapstypen in een internationaal perspectief geplaatst. Het rivierengebied, met zijn stroomruggen en kommen, is in tegenstelling tot het landschap dat zich voortzet aan de andere zijde van de Neder-
Los van deze persoonlijke kanttekeningen bevat het boek tal van leuke voorbeelden van over de hele wereld die mogelijk binnen de verschillende Ruimte voor de Rivierprojecten wel degelijk inspiratie kunnen bieden voor oplossingen. Soms heeft dit meer het karakter van landart,
V
12
OOR U GELEZEN
of zijn het waterbouwkundige werken die reflecteren die wel degelijk passen bij de ingenieursmentaliteit van ons land. Inspirerend zijn de Aziatische voorbeelden van tijdelijke waterbergingsgebieden, zoals retentiebekkens in de stad (Japan) of sportvelden in de uiterwaarden (Taiwan). Of van een groene rivier (Bonnet Carré Spillway) in New Orleans, die is ingericht voor
actieve recreatie. Hoezo nevengeulen aanleggen en uiterwaarden afgraven? Dit boek heeft als doel om te prikkelen. Om ideeën te krijgen die aanzetten tot sprankelende ontwerpen. Maar misschien is dit wel een verkeerd doel, en zou het meer moeten gaan om een zeer zorgvuldige benadering, met ontwerpen die niet sprankelend zijn, maar juist heel subtiel oplossingen
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
bieden voor complexe problemen? Die uitgaan van een zachte transformatie waarbij zoveel mogelijk onderdelen van het huidige cultuurlandschap behouden blijven. Het is de vraag of deze meer genuanceerde benadering van de transformatie van het rivierenlandschap voldoende tot uiting komt door de gepresenteerde voorbeelden in dit boek.
Limesweg Auteurs R e ce n s e n t U i t g a ve Details
Marieke Berkers en Maike van Stiphout (redactie) Joep Hendriks Architectura & Natura, Amsterdam Paperback, 241 pagina’s full colour met uitklapbare kaartdelen. ISBN: 978-90-7686-350-4. Prijs € 35,-
Bijna 8,5 meter kaartmateriaal, schaal 1:20.000. Zo wordt in Limesweg voor het eerst het hele Nederlandse traject van de Romeinse limes weergegeven. Dit alleen al maakt het boek, waarmee eind november 2008 het project ‘De limes anno nu, een biografie’ is afgesloten, een bijzonder vormgegeven publicatie. Het project, uitgevoerd door DS Landschapsarchitecten uit Amsterdam op initiatief van de directeur Maike van Stiphout en mede mogelijk gemaakt door een projectsubsidie in het kader van Belvedere, had tot doel verhalen over de limes te verzamelen en onder de aandacht te brengen van bewoners, eigenaren, ontwerpers en bestuurders. Geleid door de vraag wat nu nog fysiek en mentaal van de limesweg overgebleven is, liep men met een afwisselend team van onder andere landschapsarchitecten, lokale bestuurders en archeologen in 18 dagetappes van Katwijk naar Lobith. Onderweg werden bewoners en eigenaren van percelen, die op de route van de limesweg gelegen zijn, ingelicht over het bijzondere monument dat zich onder hun voeten bevond. De resultaten van deze wandelingen zijn op initiatief van Stichting Letterlijk overgezet op recente topografische kaarten, waarop langs het vermoedelijke tracé van de limesweg de locaties van archeologische vondsten, de namen van publieke perceelseigenaren en de geplande ontwikkelingen volgens De Nieuwe Kaart van Nederland vermeld zijn. Deze cartografische gegevens zijn aangevuld met korte verhalen van specialisten over het fenomeen van de Romeinse limes(weg) en gebundeld tot een publicatie. Pakkender dan de achterkaft dit doet, kan het resultaat niet samengevat worden: ‘De limesweg, de grensweg van het Romeinse rijk, is het grootste archeologisch relict in Nederland. De weg ligt vrijwel geheel verborgen in de ondergrond en is verspoeld door de rivieren. Dit boek bevat gedetailleerd kaartmateriaal, met cruciale GPS-coördinaten, essays van archeologen, ontwerpers, historici en anekdotes van bewoners. ‘Limesweg’ hoort thuis in de boekenkast van de 3772 eigenaren! Het boek bevat ook onmisbaar feitenmateriaal voor planners, bestuurders, ontwerpers en
geïnteresseerden die met dit onzichtbare fenomeen te maken krijgen. Immers, een kwart van het traject ligt in gebieden die in de nabije toekomst herontwikkeld gaan worden.’ De meer dan 150 km lange tocht dwars door Nederland zal op zijn minst een spannende en uitdagende onderneming zijn geweest. Wetend dat er van de originele limesweg tegenwoordig helmaal niets meer zichtbaar is en dat het archeologisch aangetoonde deel de tien procent niet overstijgt, moet dit toch redelijk wat van ieders inlevingsvermogen hebben gevergd. Net zo is het voor mij als archeoloog een uitdaging dit boek op waarde te schatten. Het is immers de tweede publicatie over de limes die verschijnt vanuit de Belvedere-gedachte om cultuur erfgoed tastbaar en inzichtelijk te maken, voor zowel de spelers op het vlak van de ruimtelijke ordening als voor de ‘gewone’ geïnteresseerde. Die eerste publicatie, de Limes Atlas uit 2005, was op een evenzeer onorthodoxe wijze uitgegeven met als doel een archeologisch monument met een meer dan 100-jarige onderzoeksgeschiedenis te belichten. Ik kan Limesweg – met zijn toepasselijk dubbelzinnige titel – dan ook moeilijk los zien van de discussie die door Evert van Ginkel en Frank Strolenberg enige tijd geleden in de Archeobrief (nr.4, december 2006 en nr. 2, juni 2007) werd gevoerd over de tot dan toe geboekte resultaten van het Limesprogramma. Maar laat ik eerst ingaan op het boek zelf. Dat oogt aantrekkelijk door de kleurige afwisseling van pagina’s met tekst en foto’s en uitklapbare delen met kaartsegmenten. Na een voorwoord van Sim Visser, waarin hij gevat het probleem van die onzichtbare en ontastbare limes verwoord, laat Jan Kolen in zijn inleiding zien hoe de historische gelaagdheid van het limeslandschap zowel problematisch als uitdagend kan werken voor het ruimtelijke ontwerp: ‘Kan de limes, ondanks (of dankzij) onze bemoeienis nog voorbestaan als een ‘buitenstebinnen gekeerd’ landschap?’ Maike van Stiphout legt uit hoe de limes haar tijdens het project heeft geprikkeld als een onzichtbare lijn, van uit de wetenschap dat de trajectdelen aan weerskant
van het Nederlandse deel (in Duitsland en Groot-Brittannië) al zijn voorgedragen voor de Werelderfgoedlijst van Unesco. De vraag is wat er bij ons moet gebeuren, nu de vermoedelijke ligging van de weg in deze publicatie bekend is gemaakt. Zij stelt een aanpak voor waarbij een grotere rol voor de gebruikers van (het traject van) de limesweg op lokaal niveau is weggelegd. Niet van bovenaf – door de overheid gestuurd – musealiseren, maar van onderaf vormgeven. Met deze conceptuele thematiek in het achterhoofd beginnen we aan een zestal historische en archeologische essays. En deze verhalen zijn goed! Bovendien gaat Limesweg hier verder dan de Limes Atlas, die na enkele inleidingen toch heel veel aan de verbeelding over laat. Het eerste essay van Cornelis van Tilburg geeft een kort overzicht van Romeinse wegen in het algemeen en de plaats die de limesweg daarbinnen inneemt. Illustratief voor het wegennet is hierbij het eerste segment van de Tabula Peutingeriana, in kleur. Hierna volgen de bijdragen van vier archeologen en een fysischgeograaf , die elk een segment bespreken van de limesweg aan de hand van de meest recente stand van zaken op archeologisch gebied. Chrystel van Brandenburgh doet dit voor het traject van Katwijk tot Leiderdorp, Rien Polak voor het traject van Leiderdorp tot aan De Meern, Erik Graafstal voor dat van De Meern tot Vechten, Wilfried Hessing van Vechten tot Wijk bij Duurstede en Eckhart Heunks neemt het laatste deel tot aan de grens met Duitsland voor zijn rekening. Zij geven elk tekst en uitleg bij de kaartdelen, waarop telkens de vindplaatsen – indien aanwezig – van een castellum of een stukje limesweg zijn aangegeven. Tussen de teksten en de kaarten door wordt het geheel opgefleurd met vele foto’s van materialen die een wegdek kunnen bekleden, landschappen
V
13
OOR U GELEZEN
en veel flora, die men her en der langs de route moet zijn tegengekomen. Wat vertelt Limesweg ons? In ieder geval het verhaal van een groot archeologisch monument dat ondergronds door verschillende landschappen slingert en soms even dagzoomt, daar waar wij de bodem openen en er onderzoek kunnen verrichten. Maar ook een verhaal van een moeilijk te traceren lijn, zoals het stuk tussen Vechten en Wijk bij Duurstede, waar zelfs meer dan één variant voor het tracé van de limesweg bestaat. En een lijn die ten oosten van Wijk voor een groot deel is uitgeveegd door de erosieve werking van de Rijn. De vraag is echter of deze verhalen en beelden voldoende bouwstenen leveren om – zoals vanuit het project werd voorgesteld – de limesweg op lokaal niveau vorm te geven. En dan niet door de weg volledig te reconstrueren, maar telkens op een eigen wijze in te passen in het straatbeeld. Want de wetenschap dat de limesweg je straat kruist of dat er mogelijk resten van een wachtpost in je achtertuin gelegen zijn, kan zeker aanspreken. Maar hoe die limes er nu in 3D uitzag, blijft in Limesweg tamelijk onderbelicht en het is dan moeilijk je iets voor te stellen bij die Romeinse grens in dat natte Hollandse landschap. Het aanstellen van een centrale contactpersoon, zoals Van Stiphout voorstelt, is in dit kader zeker geen gek idee. Deze zou moeten nadenken over de overeenkomsten tussen de verschijningsvormen van beoogde lokale ‘limesweginitiatieven’ en de uitvoering ervan in de gaten houden. En dat brengt me bij de hierboven aangehaalde discussie over het resultaat van alle aandacht voor de limes vanuit Belvedereprojecten. Op zich is het natuurlijk pure winst dat de archeologie en de limes op deze wijze voor het voetlicht van een groter publiek worden gebracht. Alleen deel ik de mening van Evert van Ginkel dat concrete uitwerkingen lang op zich (hebben) laten wachten. Dit doet natuurlijk niets af aan de inhoud van dit boek, maar het schept wel veel verwachtingen. En daarnaast houd ik er als archeoloog nog altijd een beetje onbevredigd gevoel aan over, na het lezen van eerst de Limes Atlas en nu Limesweg. Want het liefst zag ik in plaats van coördinaatkrui-
zen de contouren van castella, wachtposten en opgegraven stukken limesweg op de kaarten weergegeven. En een paar foto’s van de weg in een opgraving, waarmee de minimale overblijfselen van de wegconstructies toch het best gevisualiseerd kunnen worden. Of reconstructietekeningen van het castellum van Valkenburg of Zwammerdam en één van de wachttorens bij De Meern, die voor de geïnteresseerde maar nietingevoerde lezer zeker ter verbeelding zullen hebben gesproken. Het is duidelijk dat de initiatieven die in het kader van Belvedere rond de Limes geïnitieerd zijn, geen afbreuk doen aan het werk van de archeoloog; ze vullen dit juist aan. Alleen in andere bewoordingen en met een andere beeldtaal dan wij gewend zijn. Er is onder archeologen wellicht behoefte aan te veel van hetzelfde (tentoonstellingen, mooie boeken, etc.), iedere keer weer aangepast op basis van de nieuwste opgravingen en jongste interpretaties. De subsidies die er beschikbaar zijn voor de ontwikkeling van strategieën voor de vertaling van fysiek archeologisch erfgoed naar ontwerpopgaven kunnen dan jaloerse gevoelens oproepen. Een boek als Limesweg is in de eerste plaats natuurlijk gericht op een ander publiek, al moet ik zeggen dat de essays ook voor de ingevoerde lezer een helder overzicht geven, soms aangevuld met de nieuwste inzichten. Een waardevolle aanvulling dus, ook voor de boekenkast van een archeoloog! Minpunten zijn er nauwelijks, al had op pagina 172 natuurlijk daadwerkelijk de plattegrond van het castellum Meinerswijk afgebeeld moeten zijn, in plaats van die van het castellum Zwammerdam voor de tweede maal (maar nu in kleur). Daarnaast was een kaart met de ingewikkelde situatie van de rivierlopen rond Arnhem in het begin van de Romeinse tijd een goede aanvulling geweest op het verhaal van Heunks. En ik moet zeggen dat een harde kaft het heen-en-weer bladeren tussen teksten en kaartbladen zeker aangenamer zou hebben gemaakt. Maar dat had het boek onbetaalbaar gemaakt en dan was het zijn doel weer voorbij geschoten: het verhaal vertellen van de limesweg, aan iedereen.
VITRUVIUS
NUMMER 7
Delft. Stad met een rijk verleden. Stad van Vermeer, Hugo de Groot en Antonie van Leeuwenhoek. Stad met een levendig en monumentaal centrum. Ook een stad met een toekomst. Zowel vanwege de ligging in het hart van de randstad als vanwege de aanwezigheid van bekende bedrijven en hoogwaardige onderwijs- en onderzoeksinstituten zoals de Tech nische Universiteit en TNO. Verleden en heden bepalen sterk het karakter van Delft als stad met kwaliteit voor bewoners, bezoekers en ondernemers, als kennisstad. Delft zoekt per 1 november 2009 een
Bouw- / Architectuurhistoricus (m/v) van de gemeentelijke commissie voor welstand en monumenten De commissie Binnen de gemeente is één commissie belast met advisering over de esthetische kwaliteit van te (ver)bouwen bouwwerken en het omgaan met de monumentale aspecten van de gemeentelijke- en rijksmonumenten. Sinds juli 2004 is de gemeentelijke welstandsnota het toetsingskader voor welstandsaspecten. De leden worden benoemd voor een periode van 3 jaar. Eenmalige herbenoeming voor 3 jaar is mogelijk. De functie De commissie voor welstand en monumenten heeft tot taak om gevraagd en ongevraagd schriftelijk advies uit te brengen aan het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van: - vergunningsaanvragen voor bouw en verbouw; - vergunningaanvragen voor wijzigingen van beschermde monumenten; - het aanwijzen van beschermde monumenten en beschermde stadsgezichten; - andere aangelegenheden, die voor het uiterlijk aanzien en/of de monumentale waarde van afzonderlijke gebouwen of bouwwerken van belang zijn of kunnen zijn, zoals stedenbouwkundige plannen en voorstellen voor de (her)inrichting van de openbare ruimte en bestemmingsplannen. Functie-eisen Bouw- / Architectuurhistoricus - een brede oriëntatie op de vakgebieden bouwhistorie, architectuur-geschiedenis en monumentenzorg; - in het bezit zijn van een relevante opleiding (universitair of HBO-niveau); - als architectuur- of bouwhistoricus werkzaam zijn, bij voorkeur niet binnen Delft; - ervaring hebben met het herkennen van bouwhistorische waarden; - in staat zijn tot het analyseren van verbouwings- en restauratieplannen voor monumenten op bouwhistorische aspecten en aspecten van monumentenzorg; - kennis van de gemeente Delft is een pre; - het vermogen oplossingsgericht te adviseren; - op de hoogte zijn van het toepassen van het gemeentelijk welstands- en monumentenbeleid. Honorering, aanmelding en informatie Voor de vergaderingen geldt een vaste vergoeding per uur en kan reiskostenvergoeding van toepassing zijn. De commissie vergadert eens per twee weken, op de even weken, op donderdagmiddag. Richt uw brief met C.V. voor 30 april aan: Burgemeester en Wet houders van Delft, ter attentie van de heer J.P. Smolders, Hoofd monumentenzorg en bouwkwaliteit, Postbus 78, 2600 ME Delft.Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met het secretariaat van de commissie, vak team monumentenzorg en bouwkwaliteit, telefoon 015-2602125.
APRIL 2009
VITRUVIUS
NUMMER 7
U LT U U R L A N D S C H A P
APRIL 2009
E R I C LU I T E N BELVEDERE-LEERSTOEL TU DELFT
WAT J O N G E , H I S TO R I S C H G E Ï N VO LV E E R D E ONTWERPERS LEREN
Het onderzoeks- en onderwijsprogramma van de Belvedereleerstoel bij Bouwkunde in Delft richt zich op twee aspecten: ten eerste onderzoek doen naar de wijze waarop in het ruimtelijke ontwerp historische patronen en artefacten worden bewerkt en ten tweede jonge ontwerpers inhoudelijk voorbereiden op ruimtelijke opgaven waarin de spanning tussen bescherming en ontwikkeling expliciete aandacht vraagt. Natuurlijk is die spanning op het niveau van gebouwen al veel langer een onderwerp van architectonische bewerking. Er bestaat een rijk scala aan methoden en technieken om monumentale objecten te restaureren en renoveren. Belvedere rekt de probleemstelling op naar stedelijke ensembles en de inrichting van het landschap en situeert hem midden in de actualiteit van project- en gebiedsontwikkeling.
Het verleden indachtig
1/2 – PRODUCTIEPARK MEINERSWIJK - WINTER EN ZOMER
et onderzoeksprogramma, waarvan een deel door promotieonderzoek wordt ingevuld, zal leiden tot inzicht in de interpretaties van historisch materiaal, in de keuzes die ontwerpers maken, in de ontwerpmethoden die worden toegepast. Het streven is een idioom en zo mogelijk een grammatica te destilleren uit de grote variatie van termen, thema’s en technieken die door ontwerpers worden gebruikt om hun omgang met historische informatie en materiaal te duiden. Dat is nodig omdat in de beroepspraktijk en de ontwerpopleidingen over het algemeen impliciet, zo niet terloops op historische kenmerken van gebouwen, buurten, steden of landschappen wordt gereageerd. Wat we de studenten bijbrengen is dat in elke ruimtelijke opgave een historische dimensie zit, soms met betrekking tot de locatie of het gebouw in kwestie, soms op het niveau van het architectonisch of stedebouwkundig repertoire dat wordt toegepast in het ontwerp. Als de studenten bezig gaan met een afstudeerproject vragen we hun de ontwerpopgave voortdurend te bezien vanuit het dilemma bescherming en ontwikkeling. Welke kwaliteiten zijn de moeite waard te worden meegenomen in een volgende fase, welke eigenschappen moeten worden vernieuwd of vervangen?
H
In de recente stroom afstudeerprojecten van negen Nederlandse hogere opleidingen voor ruimtelijk ontwerpers (landschapsarchitecten en stedebouwkundigen) is duidelijk de tendens te zien dat studenten hun opgave graag plaatsen in het perspectief van behoud en ontwikkeling. In Blauwe Kamer van afgelopen augustus is een overzicht opgenomen van de beste projecten die in het studiejaar 2007-2008 werden afgerond. In de annotatie bij dat overzicht schrijft Dorine van Hoogstraten dat het erop lijkt dat 10 jaar Belvedereprogramma vaste voet aan de grond heeft gekregen in de opleidingen en in de hoofden van de studenten. We zien plannen waarin de opgave van revitalisering van gevoelig cultureel erfgoed expliciet wordt uitgediept, zoals voor de Stelling van Amsterdam, de militaire Green Line op Cyprus, het voormalige Sperrgebiet in
15
Berlijn en de bazaar in Istanbul. Meer impliciet komt herinterpretatie en herontwikkeling van historische patronen en objecten aan de orde bij afstudeerprojecten als Centrum Heerenveen, stedelijke krimp in Leipzig en herontwerp van de polder Schieveen bij Rotterdam. Bij Bouwkunde in Delft is bij de oprichting van de Belvedereleerstoel besloten tot de invoering van een zogenaamde Belvedereaantekening, uit te reiken bij het Masterdiploma, voor afstudeerders die zich op verschillende manieren hebben verdiept in het ontwerpen met geschiedenis. Ze worden geacht mee te doen met de interuniversitaire Belvederemodule van VU, WU en TU. Daarnaast moeten ze minimaal 15 studiepunten verzamelen in Belvederegerelateerde keuzevakken en in hun afstudeerproject moet een substantieel deel van de opgave gaan over ontwerpdilemma’s rond de bescherming of modificatie van historische kwaliteiten. Wat we beogen is dat jonge architecten, stedebouwkundigen, ontwikkelaars, zich bewust worden van hun eigen positie in de omgang met geschiedenis, erfgoed en monumenten. We ondervragen hen op de aard van de bouwkundige of ruimtelijke bewerking van het bestaande, bekende en gewaardeerde, en dringen er op aan dat ze consistent en min of meer verifieerbaar te werk gaan. De achterliggende veronderstelling is dat de samenleving – die de lokale, regionale en nationale geschiedenis als een nieuwe hype heeft omarmd – dat in toenemende mate van hen als professionals zal verwachten en hen daarop zal aanspreken. Dat ze in staat zijn uit te leggen en aannemelijk te maken hoe ze de geschiedenis in hun project hebben benaderd en welke consequenties dat heeft voor het plan. Het gaat er niet om schoolvorming te bedrijven. We vragen hun niet zich volgens een specifiek set van Belvedereregels te gedragen. Het is aan de studenten om te bepalen op welk abstractie- en schaalniveau de bewerking van geschiedenis opportuun is. Ook
VITRUVIUS
een volledige verwerping van het historisch aspect uitmondend in integrale sloop van oude artefacten als basis voor het ontwerp is gelegitimeerd. Het gaat erom dat daar een valide redenering aan ten grondslag ligt. Hoe genuanceerd en gedifferentieerd de bewerking van historische weefsels, patronen en objecten kan zijn, laat de volgende selectie van drie projecten zien. De makers studeerden allen recent af aan de faculteit Bouwkunde van de TU en ontvingen een Belvedereaantekening bij hun diploma.
Een productiepark voor Meinerswijk Architect Ruud Smeelen ontwierp voor zijn afstuderen een nieuwe toekomst voor Meinerswijk, de zuidelijke Rijnuiterwaarden tussen Arnhem-Noord en Arnhem-Zuid. Het gebied herbergt een prachtige collectie patronen en artefacten die verwijzen naar verschillende geschiedenissen die zich hier na en naast elkaar hebben voorgedaan. Op de schaal van het landschap is er sprake van een fascinerende reeks ontginningen: de Romeinen traceerden hier hun noordgrens en bouwden er een verharde weg en defensiewerken, daarna voltrokken zich achtereenvolgens een agrarische ingebruikname, een geschiedenis van oppervlakkige kleiwinning en baksteenfabricage, de aanleg van waterwerken voor de IJssellinie en recent de herbestemming van drassige kleiputten en weidegronden tot natuurgebied. Smeelens interesse voor dit binnenstedelijke rivierdal is gelegen in de betekenis die het heeft voor de mensen die in de nabijheid wonen. Meinerswijk blijkt bij nadere beschouwing een zeer informele, avontuurlijke ontspanningsruimte te zijn, moeilijk bereikbaar en slecht toegankelijk. Allerlei activiteiten die in de klassieke Arnhemse stadsparken niet passen of verboden zijn vinden hier plaats. De recente, gedeeltelijke aankoop door een projectontwikkelaar was voor de afstudeerder de aanleiding zich te verdiepen in de bijzondere kwaliteiten en potenties van het gebied. Hij
NUMMER 7
APRIL 2009
heeft in beeld gebracht hoe een volgende ontginning zich zou moeten voltrekken, tegen de achtergrond van zijn streven het groene karakter van Meinerswijk overeind te houden. Het voorstel is opnieuw de totale oppervlakte in te zetten als productiefactor maar nu ten behoeve van snelgroeiend wilgenbos. Smeelen schetst een scenario waarin een genuanceerd mozaïek van wilgenplantages, geselecteerd uit een matrix van wilgensoorten en oogstmethodes, het terrein een compleet nieuwe aanblik geeft zonder dat de landschappelijke geheimzinnigheid wordt aangetast. De oogst van het wilgenhout in het najaar en de vroege winter vindt decentraal plaats in kleine zagerijen verspreid over het gebied. Daarvandaan wordt het hout verplaatst – bij hoog water per schip – naar een enorme centrale hal waarin het te drogen wordt gehangen. De droogplaats is op zijn beurt geheel opgetrokken uit hout, en staat op een cruciale, hoger gelegen plek in de bocht van de Rijn met zicht op de stuwwal en het silhouet van Arnhem. In de zomer, als gedurende het groeiseizoen geen bosbouwactiviteiten plaats vinden, vervult de hal de functie van ontmoetingsplaats voor mensen die in Meinerswijk, al of niet georganiseerd, al of niet heimelijk, hun zomerdagen slijten. De intelligentie van dit Belvedere-afstudeerproject is gelegen in de overtuiging dat bescherming van dit uiterwaardenlandschap met zijn gelaagde geschiedenis het beste wordt ondersteund door drastisch in te zetten op landschapsontwikkeling. Er wordt een nieuwe occupatielaag aan de bestaande patronen toegevoegd, die de landelijke uitstraling op langere termijn verzekert. Smeelen refereert daarbij subtiel aan eerdere ontwikkelingsfasen van Meinerswijk. Zo zet hij opnieuw in op utiliteit en commerciële exploitatie als basis voor landschappelijke continuïteit. De kleine houtproductie-units parafraseren qua spreiding en constructie de IJssellinierelicten. De centrale droogplaats is in zijn architectuur, functie, constructie en positie een regelrechte aubade
Belvedere en ontwerp Eric Luiten is een van de drie Belvederehoogleraren die in het kader van het Belvedereprogramma een leerstoel vervullen. Luiten doet dit aan de Technische Universiteit Delft, Jan Kolen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en André van der Zande aan Wageningen Universiteit. Aan de VU ligt de focus op het erfgoedbegrip in een dynamisch perspectief, bij de WU gaat het om de relatie tussen erfgoed en planning en bestuur en bij Bouwkunde in Delft wordt de verhouding tussen erfgoed en ruimtelijk ontwerp geproblematiseerd. De leerstoelhouders treffen elkaar met grote regelmaat om hun activiteiten op elkaar af te stemmen, samen initiatieven te bedenken en voor te bereiden én om waar mogelijk eendrachtig te reageren op relevante ontwikkelingen en gebeurtenissen.
In dit artikel gaat Luiten in op hoe studenten architectuur en stedebouw leren vanuit een ontwerpopgave om te gaan met de geschiedenis en de spanning tussen bescherming en ontwikkeling bij ruimtelijke opgaven. Hij bespreekt drie recente afstudeerprojecten, aan de hand waarvan hij laat zien ‘hoe genuanceerd en gedifferentieerd de bewerking van historische weefsels, patronen en objecten kan zijn’. De drie afstudeerprojecten zijn het resultaat van de bewustwording van de studenten van hun eigen positie in de omgang met geschiedenis, erfgoed en monumenten, het zijn ‘denkoefeningen’, ontwerpend onderzoek, waar geen daadwerkelijke opdrachtgever bij betrokken was.
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
REGIONAAL ONTWERP IN VIER LAGEN 3a –
LANDSCHAPPELIJK RAAMWERK
16
C U LT U U R L A N D S C H A P
REGIONAAL ONTWERP IN VIER LAGEN 3b –
LANDGEBRUIK
3A – SCHAALVERKLEINING MET BEHULP VAN BEPLANTING OP DE VOORMALIGE STROOMRUGGEN, LANGS DIJKEN EN KADES; NATUURONTWIKKELING IN HET GEBIED VAN DE RONDE VENEN
REGIONAAL ONTWERP IN VIER LAGEN 3c –
BEBOUWING
REGIONAAL ONTWERP IN VIER LAGEN 3d–
INFRASTRUCTUUR EN VOORZIENINGEN
17
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
4b – SCHEMA SPENGEN
aan de nog aanwezige boerderijen en steenfabrieken. Smeelen won met dit afstudeerproject de Archiprix 2008.
4a – PLANKAART SPENGEN
Over oude boeren en nieuwe buren in het Groene Hart
4c – TRANSFORMATIESCHEMA
Stedebouwkundige Gepke Heun studeerde vorig jaar af op een strategie en een ruimtelijk ontwerp voor de bouw van nieuwe woningen in het Groene Hart. Haar vooronderzoek had uitgewezen dat de ruimtelijke en sociale samenhang in de eeuwenoude lintdorpen in het venige noordwesten van de provincie Utrecht sterk onder druk is komen te staan als gevolg van de schaalvergroting in de landbouw en de geleidelijke instroom van burgers in voormalige boerderijen. De analyse van Heun leidde tot de overtuiging dat die vernieuwing van het platteland niet langer spontaan en in goed vertrouwen mag verlopen, maar geregisseerd ter hand moet worden genomen. Haar inzet is om nieuwe buurtschappen op te bouwen, op basis van de uitgifte van landschapsaandelen. In de nieuwe gemeenschappen zijn het de bewoners die niet alleen hun particuliere woongenot komen botvieren maar die gezamenlijk ook als landschapsbeheerder willen worden aangesproken. De buurtschappen reageren ruimtelijk en functioneel nadrukkelijk op de geomorfologie en de topografie. Geïnspireerd door de bijzondere eigenschappen van het dorp Kamerik, twee stroken boerderijen op hoger gelegen stroomruggen op
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
afstand van het ontginningslint, schetst de ontwerper een nieuw regionaal landschappelijk raamwerk dat de subtiele bodemverschillen tot expressie brengt. Analoog aan Kamerik wordt er een tweede hoofdpatroon opgebouwd dat contramal is van de oude ontginningsstructuur en waarin nieuwe bewoners zich groepsgewijs kunnen vestigen. Er ontstaat als het ware een ruimtelijk potentiaalverschil tussen oude en nieuwe bewoningslinten. Meestal liggen de twee netwerken op respectvolle maar zichtbare afstand, soms kruisen de structuren elkaar en ontstaan er plekken voor fysieke en maatschappelijke interactie. Dit afstudeerproject zet de Belvederebenadering in op een relatief hoog abstractieniveau. De vondst is dat in het historische landschap moeilijk zichtbare maar fundamentele eigenschappen kunnen worden benut om nieuwe ontwikkelingen te dragen. Alle ruimtelijke ingrediënten voor het stedebouwkundige en landschapsarchitectonische ontwerp werden gevonden in de bestaande topografie. Daarmee zoekt het plan dus aansluiting op wat er al is. Toch verandert het landschap natuurlijk sterk. De visuele effecten van de strategie van de twee ontginningsstructuren zijn zodanig dat de huidige vergezichten vanaf de oude ontginningswegen op het lege land, worden verkleind. De horizon komt dichterbij te liggen en de oriëntatie verandert. Daar staat tegenover dat er ruimtelijk, sociaal en economisch een basis voor differentiatie en continuïteit wordt gelegd.
18
sluitende wegen, waarvan in de meeste gevallen de rijbanen door groenstroken zijn gescheiden. De wijk wordt op deze wijze in zes nogal introverte buurten verdeeld. Deze hebben als gemeenschappelijk kenmerk een groene kern met aan de noordoostzijde flats in vier lagen en aan de westzijde eengezinswoningen. In vijf van deze groenkernen staan overhoeks geplaatste flatgebouwen van twaalf lagen, een school en buurtwinkelcentrum. De middelste buurten van Mariahoeve hebben een wijkpark of een sportterrein. De kwaliteit van Mariahoeve is redelijk. Het is geen Vogelaarwijk, maar er zijn wel zorgen over de verlopen houdbaarheidsdatum van de woningvoorraad, de kleine schaal van de voorzieningen, de sociale cohesie. Van den Ende ontdekte dat de troefkaarten van de wijk er eigenlijk net buiten liggen: de naburige topwijk Marlot, het landschap van de Duivenvoordse corridor en het NS-station Mariahoeve op loopafstand. Zijn analyse van de wijk leidde tot de overtuiging
C U LT U U R L A N D S C H A P
dat het renovatieproces van Mariahoeve niet moet starten bij de aanpak van de woningen, zoals in vrijwel alle probleemwijken wordt gedaan, maar bij de vernieuwing van de buurtcentra. Van den Ende signaleerde dat op het niveau van de publieke voorzieningen en de openbare ruimte daaromheen een enorme kwaliteitsslag kan worden gemaakt en dát met relatief bescheiden middelen. De veronderstelling is dat met beter toegankelijke, zichtbare en bruikbare buurtcentra de sociaal-economische kracht van de wijk groeit en ook de aandacht en de zorg van de bewoners voor hun eigen woonomstandigheden zal verbeteren. De ontwerper stelt voor de centra te differentiëren en te openen. In plaats van de huidige, toevallige samenstelling van kwijnende winkeltjes en lelijke kantoortjes krijgt elk van de vijf locaties een specifiek programmatisch profiel toegewezen. Dat profiel wordt afgeleid op basis van de aanwezigheid van onderwijs-, zorg-, bedrijfs- of culturele voorzieningen.
Mariahoeve revisited Architectuurstudent Teun van den Ende richtte zich met zijn afstuderen op de toekomst van de naoorlogse wijk Mariahoeve in Den Haag Noordwest. De bouw van Mariahoeve startte in 1957 op basis van een ontwerp van ambtelijk stedebouwkundige Van der Sluys. Het plan wordt gekenmerkt door een stevig basisconcept dat losjes is uitgewerkt en vormgegeven. Mariahoeve heeft een rechthoekige hoofdstructuur met een viertal wijkont-
5 – MARIAHOEVE: BUURTCENTRA BESTAAND
6 – MARIAHOEVE: BUURTCENTRA NIEUW
7 – MARIAHOEVE: INDELING EN CONSTRUCTIE VAN BESTAAND BLOK EN HERONTWERP MET TOEVOEGING VAN ONDERNEMERSHUIS
19
8a – MARIAHOEVE: STEDEBOUWKUNDIGE ONDERLEGGER
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
8b – MARIAHOEVE: NIEUW VERBAND TUSSEN BUURTCENTRA EN VERPLAATSTE TRAMHALTES
Vervolgens zijn inrichtingsplannen getekend voor de herstructurering van de openbare ruimte van de zes locaties en wordt een herschikking en herbenaming voorgesteld van de tramhaltes, waardoor de centra veel beter waarneembaar en bereikbaar worden vanaf de hoofdroutes door de wijk. Ten slotte wordt voor een specifieke locatie uitgewerkt hoe een benauwde tweelaagse galerijflat op een onduidelijk georiënteerde begane grond van winkels, kan worden omgebouwd tot een volume van dubbelhoge bedrijfsruimtes en ruime maisonnettewoningen met kantoor aan huis. Je kunt aan de pretentieloze, enigszins onvast vormgegeven, actuele stadswijk Mariahoeve nauwelijks het predikaat cultureel erfgoed verbinden. Maar in het licht van Belvedere is de benadering en bewerking van de wijk door Teun van den Ende interessant. In het bijzonder was het hem te doen het concept achter het ontstaan van de wijk te doorgronden en zijn voorstellen daarop te enten. De stedebouwkundige opzet van de wijk draait om de indeling in buurten met een eigen centrum voor de dagelijkse levensbehoeften. De maat en schaal van dit principe is afgestemd op leefpatronen uit de zestiger jaren, die in niets meer lijken op de onze. De schaalvergroting die zich in onze dagelijkse actieradius heeft voorgedaan moet als het ware opnieuw worden ‘doorberekend’ naar het Mariahoeve van nu. Met het gedifferentieerd vernieuwen en herontwikkelen van de buurtcentra introduceert Van den Ende een nieuwe compleetheid, maar nu op de schaal van de stadswijk. Tegelijkertijd ondersteunt hij de specifieke kenmerken van dit naoorlogse stadsdeel door zorgvuldig aansluiting te zoeken bij de samenstellende delen.
Bevindingen Het studentenwerk laat zien dat de ontwerpers goed hebben nagedacht op welk niveau het adagium ‘behoud door ontwikkeling’ geldig gemaakt kan worden. Alle drie hebben ze de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van de ontwerplocaties grondig bestudeerd alvorens tot de conclusie te komen dat hun ontwerpopgave moest aansluiten op de historische factoren die ooit ten grondslag lagen aan de gedaante van het landschap en de stad. Ze willen ontsnappen aan de valkuil van de historische falsificatie van de leefomgeving. Hun bevinding is dat het niet zo veel zin heeft historische patronen te beschermen als de redenen van hun bestaan zijn weggevallen. De drie projecten gaan op zoek naar nieuwe maatschappelijke of ruimtelijke factoren die inpasbaar zijn in de bestaande structuur. In Meinerswijk is dat de nieuwe bosbouwkundige ontginning van het gebied waardoor de maatschappelijke betekenis behouden blijft. In het Groene Hart is dat de ruimtelijk geregisseerde instroom van nieuwkomers die het integrale beheer van het landschap waarborgen. In Mariahoeve is dat de opschaling en stroomlijning van de buurtcentra waardoor de wijkgedachte nieuw leven wordt ingeblazen. Geen van de ontwerpers maakt zich druk om het feit dat hun ingrepen de morfologie van hun locaties behoorlijk beïnvloeden. Ze laten zich niet verlammen door stilistische, panoramische of museale kwaliteiten. Hun stelling lijkt te zijn: als we op een structureel niveau aansluiting vinden op de geschiedenis, wordt het resultaat bijna vanzelf mooi. Dat is een verademing. Een tweede observatie naar aanleiding van dit werk is, dat het voor ontwerpers altijd nodig blijkt te zijn op enig moment in het planproces
selectief te worden. De historische informatie over de actuele werkelijkheid is vrijwel altijd veelzijdig, genuanceerd, gelaagd en ook rafelig. De jonge ontwerpers deinzen er niet voor terug daarin interpreterend en pragmatisch te werk te gaan. Er bestaat geen historisch primaat in hun projecten, geen hermetisch betoog over het verleden. Er is eerst en vooral een wens om de maatschappelijke waarde en betekenis van hun locaties of ensembles te vermeerderen. Net als in de hoofden van bewoners en gebruikers wordt de geschiedenis in de hoofden van de ontwerpers een kneedbaar gegeven. Sommige aspecten, tijdvakken, artefacten kunnen worden gedupliceerd, uitvergroot of zelfs overdreven. Andere kunnen worden gemarginaliseerd omdat ze tegen de achtergrond van de ambitie van waardevermeerdering niet effectief zijn. Smeelen kiest voor een nieuwe landschappelijke laag waarin voor sommige relicten uit voorgaande lagen een nieuw bestaan is gegund. Heun is gefascineerd door de structuur van Kamerik, minder door oudere of jongere patronen in de omgeving. Van den Ende zet frontaal in op de buurtcentra en helemaal niet op de woningvoorraad. Al die selecties worden goed beargumenteerd en bewijzen zichzelf in het ontwerp. De bijzondere meerwaarde van deze afstudeerprojecten is dat ze zich niet zozeer uitspreken op het niveau van gebouwen maar betrekking hebben op grotere gebieden. De balans tussen bescherming en ontwikkeling wordt daardoor moeilijker te traceren en is voor meerdere benaderingen vatbaar. Alleen genuanceerde, sensitieve ontwerpers kunnen dat aan. Meer info over onderwijsnetwerk Belvedere: www.belvedere.nu zoek op onderwijsnetwerk
VITRUVIUS
NUMMER 7
RCHEOLOGIE
APRIL 2009
JOS BAZELMANS BIJZONDER HOOGLERAAR ARCHEOLOGISCHE MONUMENTENZORG AAN DE VU EN WERKZAAM ALS SECTORHOOFD KENNISERFGOED BIJ DE RIJKSDIENST VOOR ARCHEOLOGIE, CULTUURLANDSCHAP EN MONUMENTEN
‘Teleurgesteld’, zo kunnen we de reactie van veel Nederlandse archeologen typeren op de in 2006 in opdracht van de minister van OCW Maria van der Hoeven opgestelde historische canon. In vijftig vensters (figuur 1) werd een overzicht gegeven van ‘het geheel van belangrijke personen, teksten, kunstwerken, voorwerpen, verschijnselen en processen die samen laten zien hoe Nederland zich heeft ontwikkeld tot het land waarin we nu leven’. Met twee vensters – hunebedden en de Romeins limes – speelt de archeologie van en in Nederland een beperkte rol. Archeologen moeten in mijn ogen geen investering plegen in een eigen canon. In alle bescheidenheid, zo zal ik in deze bijdrage laten zien, hadden archeologen wel minstens drie extra vensters kunnen bijdragen aan de officiële historische canon.
D E H I S TO R I S C H E CA N O N E N D E VO O R - E N V R O E G S T E G E S C H I E D E N I S VA N NEDERLAND
+ 50 3 ok de voorloper van de officiële canon, de Canon van het Nederlands verleden van Jan Bank en Piet de Rooij uit 2004, besteedt weinig aandacht aan de Nederlandse pre- en protohistorie. Volgens beide hoogleraren is ‘de voorgeschiedenis’ zelfs ‘een onoplosbaar mysterie’. Terwijl het vakgebied van de archeologie toch verantwoordelijk is voor het onderzoek naar het meest omvangrijke deel van de menselijke geschiedenis, van het ontstaan van de menselijke soort, meer dan twee miljoen jaar geleden, tot het moment dat sprake is van een volledige dominantie van het schrift (figuur 2). Voor Nederland strekt het verhaal zich uit over meer dan 300.000 jaar. Archeologen maken studie van de oudste ‘menselijke’ sporen, zoals van goed geconserveerde concentraties vuursteen in de Maastrichtse groeve Belvédère. Deze dateren uit de vroegste fase van het midden-Paleolithicum (350.000 tot 250.000 jaar v.Chr.) en kunnen worden toegeschreven aan vroege Neanderthalers. Maar hun aandacht gaat bijvoorbeeld ook uit naar begravingen uit de late Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd rond de kerk van het Gelderse Elst. In geen enkele schriftelijke bron wordt het grafritueel of de demografische ontwikkeling van deze dorpsgemeenschap beschreven. De laatste jaren worden zelfs resten uit de Tweede Wereldoorlog volgens de
O
1 – DE HISTORISCHE CANON VAN NEDERLAND, 2006 (WWW.ENTOEN.NU)
regels van het archeologische ambacht geborgen. Zo werden onlangs bij het Limburgse Mook afvalkuilen uit februari 1945 van de Canadese First Husars gedocumenteerd. De publicatie van de historische canon heeft veel reacties uitgelokt. Het vormt een Neder-
landse variant van de ‘herinneringskoorts’ – het begrip is van de historicus Andreas Huyssen – waar Europa aan lijdt sinds de val van de Muur in 1989 (figuur 3). Terecht werd de vraag gesteld of de staat een canon moet aanbieden die ‘een beschaafde vorm van Nederlanderschap en zelfs zelfbewustzijn
21
schraagt’. De winst van het debat op dit punt ligt in de betrekkelijk brede consensus dat het project ten dienste mag staan van een verbeelding en verankering van de waarden die ten grondslag liggen aan ons democratisch bestel maar niet van een welbepaalde Nederlandse identiteit. Het is echter mogelijk dat op dit laatste punt de discussie een andere wending krijgt nu ook wetenschappers, Schuyt, en ministers van sociaal-democratische huize, Bos en Plasterk, pleiten voor een vorm van ‘beschaafd nationalisme’. Ook werd kritiek geuit op het feit dat de canon het zicht op de wereld buiten Nederland belemmert. Hoewel verschillende vensters iets laten zien van de Europese en wereldgeschiedenis, had een aantal aanvullende archeologische vensters als vanzelfsprekend de aandacht gevestigd op Nederland in de wereld. Een blik op de pre- en protohistorie had duidelijk gemaakt dat Nederland, de Nederlandse staat en de Nederlandse gemeenschap jonge verschijnselen zijn. Nederland vormt geen natuurlijke grootheid, maar een toevallig product met een wisselvallige en korte voorgeschiedenis. Dat betekent ook dat het onderwerp van de canon naar de toekomst toe geen eeuwigheidswaarde heeft. Een blik op een reeks van kaarten in een willekeurige historische atlas maakt duidelijk hoe het vaderland al snel vervluchtigt naar mate men dieper in de tijd terug gaat: via de Staat der Nederlanden, de Republiek, de Bourgondische Nederlanden en ten slotte het bisdom Utrecht. Daarvoor is er niets wat ook maar in de verste verte lijkt op het onderwerp van de nieuwe canon. Voor de pre- en protohistorie is het beter om Nederland te beschouwen als een onlosmakelijk deel van de Noordwest-Europese laagvlakte (beneden 300 m +NAP): het omvangrijke kustgebied dat loopt van NoordFrankrijk tot ver in Polen en dat is gesitueerd in een gematigde klimaatzone.
Tussen alfa en bèta ‘Het verhaal van Nederland’ – de canon – vormde ook een inspiratiebron om te komen tot alternatieve of andere canons. Tegenwoordig zijn canons beschikbaar voor bijvoorbeeld de stad Leiden, de provincie Fryslân, de Nederlandse muziekgeschiedenis of de aardkunde van Nederland. Onlangs verscheen De bètacanon. In deze canon is in vijftig kern-
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
2 – TIJDSDIEPTE. DE VOOR- EN VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN NEDERLAND
3 – HERINNERINGSKOORTS IN EUROPA. SINDS 2001 WORDT JAARLIJKS AANDACHT BESTEED AAN HET NEDERLANDSE SLAVERNIJVERLEDEN EN DE AFSCHAFFING VAN DE SLAVERNIJ. (NATIONAAL MONUMENT NEDERLANDS SLAVERNIJ-VERLEDEN)
begrippen te vinden wat iedere Nederlander zou moeten weten van natuurwetenschap en technologie. Tot grote tevredenheid van archeologen worden in deze canon twee begrippen behandeld die in hun vakgebied een grote rol spelen – ‘de mens’ en ‘landbouw’ – en die in de historische canon ontbreken of op een ongelukkige wijze worden besproken. Onder het kopje ‘Weg van de Savanne’ wordt in hoofdstuk 38 de geschiedenis van de menselijke voorouders beschreven. Hier vinden we wat in de historische canon om allerlei redenen het
eerste venster had moeten zijn. Het wijst ons er op dat de historische canon niet alleen door historici geschreven had moeten worden. Gechargeerd gezegd: ze hebben geen flauw benul van het wetenschappelijke onderzoek naar de geschiedenis van Nederland en (West-) Europa voor 1500 na Chr. Ook laat het ons zien dat er nog een lange weg te gaan is als het gaat om het samenbrengen van een evolutionairbiologisch en een historisch perspectief. Samen met ethologen zijn archeologen uitstekend in staat om alfa en bèta bij elkaar te brengen.
Samenvatting In de officiële historische canon speelt de archeologie en de voor- en vroegste geschiedenis van Nederland een te bescheiden rol. Jos Bazelmans, hoofd van de sector Kennis Erfgoed van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, is van mening dat de Nederlandse archeologie geen eigenstandige canon moet opstellen. In bovenstaand essay stelt hij dat de toevoeging van drie ‘vensters’
en de ingrijpende wijziging van één venster van Van Oostroms canon kan volstaan. Samen met het bestaande vijfde venster over de Romeinse limes vormen vensters over het ontstaan van mensachtigen, de menswording, huis en haard in pre- en protohistorie en over Indoeuropese stamsamenlevingen de rode draad van een lang verhaal dat voor de geschiedenis van Nederland wel 300.000 jaar omvat.
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
22
Het is hier niet de plaats om alsnog volledig vorm te geven aan de ontbrekende vensters voor de pre- en protohistorie van Nederland. Wel wordt een eerste aanzet gegeven. Om discussie uit te lokken, maar vooral om te laten zien waarom het verhaal over de pre- en protohistorie zo interessant én belangrijk is. Het kan ons een eerste houvast bieden als het gaat om de uiteenlopende waarden die bij elkaar komen in het op het eerste gezicht ongemakkelijke begrip ‘beschaafd nationalisme’.
Venster op het vroegste verleden
4 – VENSTER 1 - VUISTBIJL, MIDDEN PALEOLITHICUM (OUDER DAN 150.000 JAAR), RHENEN
Bij de beschrijving van het eerste venster moet het exclusieve perspectief op Nederland verlaten worden. Het fenomeen waarop het venster betrekking heeft, speelde zich af in Afrika. Het gaat over het proces van menswording, eerst en vooral op het ontstaan van het geslacht Homo: alle soorten, waaronder de moderne mens, die we rekenen tot de hominiden. Dit proces reikt wel zes tot acht miljoen jaar terug: het moment waarop de mens een laatste voorouder deelt met verschillende andere primaten. Rond vier miljoen jaar geleden ontstond de gemeen-
ARCHEOLOGIE
schappelijke voorouder van de hominiden: de rechtoplopende Australopithecus. Uit deze ‘zuidelijke aap’ ontstonden 2,5 tot 1,7 miljoen jaar geleden na en naast elkaar diverse hominide soorten. Eén van hen, Homo Erectus, maakte en gebruikte werktuigen en vuur én begaf zich als eerste ook buiten Afrika (‘Out of Africa 1’). Een andere nazaat was de Neanderthaler. Zijn aanwezigheid sinds 500.000 jaar geleden in grote delen van Europa is goed gedocumenteerd. Zoals hierboven opgemerkt, zijn ook in Nederland de vuurstenen artefacten gevonden van deze soort. Jammer genoeg slechts hoogst zelden in hun oorspronkelijke context. Een passend icoon voor dit venster is de vuistbijl (figuur 4), een betrekkelijk gecompliceerd en veelzijdig werktuig dat door onze verre hominide voorouders over grote gebieden van de wereld en over honderdduizenden jaren werd gehanteerd. Hoewel er duidelijke grenzen te trekken zijn tussen diverse geslachten en soorten, is het genetische verschil tussen primaten en hominiden en uiteindelijk de mens niet groot. Uit ethologisch onderzoek blijkt tevens dat de verschillen op sociaal en cognitief gebied klein zijn. Niet alleen voor de ontwikkeling van de mens is een combinatie van natuur en cultuur maatgevend: ook bij andere primaten spelen imitatie, leerprocessen en culturele overdracht een rol. Ook door het werk in de archeologie wordt het eeuwenoude dogma van de onbetwistbare grens tussen mens en dier met kracht en met redenen omkleed ter discussie gesteld.
De mens: ontstaan en verspreiding
5 – VENSTER 2. ‘TRIJNTJE’, GRAF VAN EEN 40-60 JAAR OUDE VROUW, LAAT MESOLITHICUM, HARDINXVELD
6 – VENSTER 3. BOERENGEHUCHT UIT DE IJZERTIJD IN HET RIVIERENGEBIED (KELVIN WILSON)
Een tweede venster betreft de menselijke soortvorming: het ontstaan van de moderne mens of Homo sapiens. Ook dit proces speelt zich in Afrika af. Daar ontstond, wellicht al 150.000 tot 200.000 jaar geleden, de menselijk soort. Na de soortvorming, in het bezit van volledige taalvaardigheid, en pas na 60.000 jaar voor heden verspreidde Homo sapiens zich vanuit Afrika in een reeks van stappen over vrijwel de gehele aarde (‘Out of Africa 2’). Kenmerkend voor de vroege moderne mens was een ingewikkelder en intensiever werktuiggebruik, waarbij niet alleen gebruik gemaakt werd van steen maar ook van been, gewei en ivoor. Technologische ontwikkelingen voltrokken zich in een steeds hoger tempo. Bijzonder zijn de eerste aanwijzingen voor het gebruik van sieraden en voor kunst. In Europa trof de mens de Neanderthaler aan, een verwant uit het geslacht Homo, waarvan de mens zich in genetische, sociale en culturele zin fors onderscheidde; de wegen van beide soorten hadden zich immers al meer dan een half miljoen jaar geleden gescheiden. De Homo
23
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
neanderthalensis stierf zo rond 30.000 jaar geleden uit onder nog onopgehelderde omstandigheden. Daarmee ontstond pas de voor de moderne mens zo vertrouwde, maar eigenlijk uitzonderlijke situatie dat hij/zij de enige representant op aarde is van het geslacht Homo. De oudste resten van de moderne mens in Nederland stammen uit de periode van na ca 13.000 v.Chr. (het laat-Paleolithicum). Vanaf die tijd is – met enkele kleine eeuwenlange onderbrekingen tijdens het einde van de laatste IJstijd – sprake van een aaneengesloten menselijke bewoning van ons gebied. Niemand anders dan ‘Trijntje’ (figuur 5), de oudste archeologisch gedocumenteerde persoon uit het verleden van Nederland, kan staan voor de in dit venster beschreven ontwikkelingen. In evolutionaire zin gaat het hier om zeer recente gebeurtenissen. Gelet op het korte tijdsbestek sinds ‘Out of Africa 2’ is er weinig ruimte voor genetische verandering ten opzichte van onze voorouders van rond 60.000 jaar geleden. Onontkoombaar is daarom de conclusie dat alle mensen ter wereld in genetische zin gelijk geboren worden. In de aanloop naar en tijdens de betrekkelijke langzame menselijke soortvorming speelden veranderingen in de genetische make-up en in de culturele bagage samen een rol. Na de verspreiding van de soort uit Afrika zijn de genetische veranderingen binnen de soort zeer klein geweest en is de menselijke ontwikkeling volledig bepaald door processen van culturele innovatie en overdracht. Enigszins gechargeerd: de mens geeft zelf vorm aan zijn eigen ontwikkeling. Via complexe processen van afscheiding, (gescheiden) ontwikkeling en (hernieuwd) contact en onderwerping is wereldwijd een complex mozaïek ontstaan van culturen en cultuurgroepen. De archeologie staat nog maar aan het begin van de vergelijkende studie naar de overeenkomsten en verschillen in de ontwikkeling van mens en samenleving in de verschillende delen van de wereld.
Huis en haard Het derde venster lijkt vertegenwoordigd in de historische canon. Het eerste venster heeft immers betrekking op de hunebedden en op de ‘revolutionaire’ overgang van een bestaanswijze die gebaseerd is op jagen, vissen en verzamelen naar een die is gebaseerd op landbouw. Toch kan bij dit venster een aantal kritische kanttekeningen worden geplaatst. Hoewel de hunebedden ongetwijfeld een bijzonder fenomeen vormen – en uiteraard moet iedere Nederlander weet hebben van het bestaan en de betekenis van hunebedden – mag niet de
7 – VENSTER 4. ‘VORSTENGRAF’ VAN OSS, VROEGE IJZERTIJD
indruk ontstaan dat de bewoning in Nederland begint met de bouwers van deze monumentale grafkelders. Hiermee reproduceert de canon een sterk verouderd beeld dat in het onderwijs tot in de jaren zestig gemeengoed was, maar waarmee in de wetenschap al tientallen jaren is afgerekend. De eenzijdige en exclusieve aandacht voor de hunebedden als het gaat om onze vroegste geschiedenis doet ook geen recht aan een diepere voorgeschiedenis en aan de enorme vooruitgang in het archeologisch onderzoek in Nederland. Archeologen zijn op basis van grootschalig onderzoek van nederzettingen en grafvelden in staat voor de meeste regio’s binnen Nederland een gedetailleerd beeld te geven van de ontwikkeling van lokale boerengemeenschappen van enkele duizenden jaren voor Christus tot diep in de Middeleeuwen. Archeologen hadden waarschijnlijk liever geopteerd voor een venster waarin de boerderij, het vee, het erf en de omliggende in- en outfields centraal staan (figuur 6). Onze geschiedenis is over een periode van wel vijfduizend jaar, en tot ver in de twintigste eeuw, vooral een verhaal van kleine boerengemeenschappen. Archeologen schrijven de canon liever met een kleine dan met een hoofdletter ‘C’. En daarbij is niet de nieuwe wijze van voedselproductie het belangrijkst, maar de ervaring vast te wonen op één plek: het ontstaan, met andere woorden, van de praktijk en het idee van ‘huis en haard’. Voor het belangrijkste deel van de pre- en protohistorie gaat het overigens voor
Nederland over betrekkelijk kleine aantallen mensen. Het is moeilijk voorstelbaar maar Nederland werd tot in de vroege Middeleeuwen bewoond door enkele tienduizenden mensen, met uitzondering van de Romeinse tijd toen het aantal opliep tot wellicht een kwart miljoen. Door een eeuwenlang, intensief, en vaak desastreus gebruik van het landschap was de hand van de mens wel al vroeg overal zichtbaar. Overigens verdient de overgang naar de landbouw voor de Nederlandse delta enkele belangrijke aantekeningen. Opnieuw lag Nederland ver buiten het gebied waar voor Europa en Azië de oorspong ligt voor deze nieuwe bestaans- en levenswijze. Voor de autochtone bevolking was een onvoorwaardelijke en volledige overgang naar een agrarische voedselproductie namelijk helemaal niet vanzelfsprekend. Minstens duizend jaar bleef een wijze van voedselverzameling dominant waarin oude en nieuwe voedselbronnen werden gecombineerd. In dat verband is het ook goed te beseffen dat de overgang naar een bestaanswijze als boer niet alleen te begrijpen is als een positieve stap in de menselijke beschaving: het betekende ook de definitieve stap uit het Paradijs. In vergelijking met jagers en verzamelaars zijn landbouwers gedwongen een veel groter deel van hun tijd te besteden aan economische activiteiten. De overgang naar landbouw betekende ook het einde van de egalitaire vormgeving van de samenleving. Ook de oorsprong van een versterkt besef van het
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
verschil tussen ‘wij’ en ‘zij’ ligt in de hierboven beschreven ontwikkelingen besloten.
Stamsamenlevingen in de marge Met het vierde venster begeven we ons opnieuw buiten de gebaande paden van de officiële canon. Bijzondere aandacht verdient het feit dat Nederland in de loop van de bronstijd deel wordt van het Indo-europese veld van talen en culturen. De aard, oorzaak en fasering van de Indo-europese expansie is nog zeer omstreden. Duidelijk is wel dat er grote verschillen bestaan tussen de samenlevingen van de landbouwers van het Neolithicum en de vroege bronstijd enerzijds en van de middenbronstijd en later anderzijds, en niet alleen in taalkundige zin. In de eerste groep zijn weliswaar al begerenswaardige objecten van waarde te vinden – zoals grote (onbruikbare) geslepen bijlen – maar deze samenlevingen lijken een sterke nadruk te leggen op het belang van de gemeenschap als geheel. De gemeenschap ligt ook ten grondslag aan relatief grote inspanningen, zoals de bouw van hunebedden. In de archeologische nalatenschap, bijvoorbeeld in het grafritueel, zijn vooraanstaande personen echter niet te vinden. Dat is wezenlijk anders in de tweede, jongere groep van samenlevingen, waarvan we voor de jongste vertegenwoordigers een glimp opvangen in middeleeuwse helden-
24
dichten. Het prestige van individuele mannen is voor de late prehistorie en protohistorie nadrukkelijk wel archeologisch zichtbaar; vooral in de strijd, persoonlijke hygiëne, feesten, rituelen en koningschap. In de graven van deze mannen vinden we dan ook kostbare wapens, toiletgereedschap, bijzondere kleding, sieraden, strijdwagens, paarden, drinkserviezen en soms objecten die staan voor een sacraal koningschap. Een treffend voorbeeld binnen Nederland van de symbolische vormgeving van verschillen in status is het zogeheten vorstengraf van het Noord-Brabantse Oss uit de vroege IJzertijd (figuur 7). Overigens is het duidelijk dat zich op het latere Nederlandse grondgebied nooit zeer uitgesproken sociaalpolitieke verschillen tussen mensen en binnen groepen hebben ontwikkeld. De mensen woonden in geïsoleerde boerderijen of gehuchten van ten hoogste twee of drie boerderijen. Echte dorpen kwamen tot in de late ijzertijd of de Romeinse tijd niet voor. In afwijking tot wat in de grootste delen van Europa gebruikelijk was, leefde men in Nederland samen met het vee onder één dak. Deze traditie, waaraan pas in de loop van de twintigste eeuw een einde is gekomen, gaat terug tot in de middenbronstijd. Het is in dit verband opmerkelijk dat ter bevordering van het welzijn van dieren het millenniaoude aanbinden van vee binnenkort zal worden verboden.
Geraakt door de beschaving
8 – VENSTER 5. DE ROMEINSE LIMES, MIJLPAAL MONSTER
Met het vijfde en laatste venster vinden we aansluiting bij de officiële canon. Het is terecht dat de Romeinse tijd een plek in de canon heeft gekregen met het venster over de Romeinse limes. Een Romeinse mijlpaal vormt een goedgekozen icoon (figuur 8). Het is in de eerste eeuw v.Chr. voor het eerst dat de stamsamenlevingen in de Nederlandse delta te maken krijgen met een staatssamenleving waarin het schrift, recht, een staatsmonopolie op geweld, geïnstitutionaliseerde en gewijde macht en een handelseconomie een vooraanstaande rol spelen. Over de belangstelling van de Romeinen voor ons gebied hoeven we ons geen illusies te koesteren. Nederland had slechts een strategische betekenis, als een belangrijke verbindingszone tussen het Duitse Rijnland en Brittannië. Daarnaast gold het als gebied voor de rekrutering van soldaten. De beroemde, allochtone Bataven, bij uitstek exponenten van een Indo-europese krijgertraditie, vormden de groep die de meeste soldaten leverden. Omstreden is de vraag of in hun leefwijze en ontwikkeling, die nauw aansloot bij de tradities van late prehistorie, een zelfbewust vasthouden zichtbaar is aan eigen culturele tradities of dat sprake was van onderontwikkeling door structurele afhankelijkheid en uit-
ARCHEOLOGIE
buiting. Duidelijk is wel dat met het wegvallen van het Romeinse gezag in Nederland een situatie ontstond die sprekend leek op de situatie in de late prehistorie. Weinig omvangrijke boerengemeenschappen in kleine stamverbanden – opnieuw in totaal niet meer dan enkele tienduizenden personen – domineerden het landschap. Het belang van het Romeinse Rijk lag niet in haar onmiddellijke nalatenschap maar vooral in de machtspolitieke mogelijkheden van de herinnering van wat eeuwenlang als de oudste beschaving werd beschouwd. De Nederlandse delta verandert pas onherkenbaar in de volle Middeleeuwen als door grootscheepse ontginningen een enorme demografische transitie vorm krijgt (een zesde venster?) en de basis wordt gelegd voor de uitzonderlijke positie van het Nederlandse kustgebied in de late Middeleeuwen en vroegmoderne tijd.
Geschiedenis en maatschappelijke waarden In bovengenoemde alternatieve archeologische vensters (figuur 9) draait het om de menswording, de menselijke kolonisatie van de wereld, de domesticatie van dieren en gewassen, de totstandkoming van een samenhangend veld van Indo-europese talen en culturen en de eerste staats- en imperiumvorming en de consequenties van deze ingrijpende processen voor de bewoningsgeschiedenis van het gebied dat later Nederland werd. Deze processen confronteren ons op een directe wijze met ons denken én onze waardering van het contrast tussen mens en dier, tussen autochtoon en allochtoon, tussen huis en erf en buitenwereld, en tussen persoon enerzijds en samenleving en staat anderzijds. Het gaat hier om een bespreking van de combinaties van medemenselijkheid én culturele diversiteit, van zelfbewustzijn én openheid, en van gemeenschapszin én autonomie. Dit zijn combinaties van cruciale maatschappelijke waarden die belangrijk zijn in de vormgeving van een samenleving die zich zowel voorstaat op haar democratische grondslag als haar in een gemeenschappelijke geschiedenis gewortelde saamhorigheid. Ze laten zien dat ‘beschaafd nationalisme’ geen eenvoudig concept is: de constructie van een eigen nationale identiteit moet vergezeld gaan van een oriëntatie op en waardering van de relaties met andere sociale groepen en onze natuurlijke omgeving. Deze wijze van bespreking van onze geschiedenis maakt het mogelijk een tussenpositie te kiezen tussen een te sterke beklemtoning van het eigene en het taboe op de bespreking en waardering van culturele verschillen. Archeologen en onderzoekers van de natuurlijke historie kunnen hierover een belangwekkend verhaal vertellen dat uitnodigt tot overdenking en discussie.
25
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
DE HISTORISCHE CANON 4.
– 1. 8 0 0
3.
– 5.3 0 0
2.
– 8.2 0 0
1.
–350.000
9 – 50+3: DE HISTORISCHE CANON EN DE VOOR- EN VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN NEDERLAND
Verantwoording In Bazelmans 2007 is een eerste voorstel te vinden voor vier alternatieve ‘archeologische’ vensters binnen de historische canon. Een belangrijke inspiratiebron bij de uitwerking van de vensters werd gevormd door het jongste werk van de grand old man van de Europese archeologie, Colin Renfrew (Renfrew 2007). De voorloper van de officiële historische canon (zie www.entoen.nu) is Bank en de Rooij, 2004. Voor de bètacanon, zie Dijkgraaf, Fresco, Gualthérie van Weezel en Van Calmthout, 2008. Van Heeteren (2008) schreef het hoofdstuk over de menswording in de bètacanon. Voor de overbrugging van de kloof tussen alpha en bèta is aansluiting nodig bij het werk van ethologen (zie De Waal 2005 en 2007, met vele verwijzingen naar zijn omvangrijke en belangwekkende oeuvre). Een goede toegang tot het onderzoek van de Nederlandse pre- en protohistorie wordt gevormd door de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (www.noaa.nl). Een standaardwerk voor de Nederlandse prehistorie is Louwe Kooijmans et al. 2005. Een belangrijke aanvulling voor de steentijd wordt gevormd door Deeben et al. 2005. De Limes Atlas (Colenbrander en MUST 2005) geeft een goed inzicht in de militiare infrastructuur langs de Neder-, Kromme en Oude Rijn. Een goede
opvolger van het sterk verouderde De Romeinen in Nederland (Van Es 1981) is jammer genoeg (nog) niet beschikbaar. Voor de twee steden uit de Romeinse tijd op Nederlands grondgebied zie Willems et al. 2005 (Nijmegen) en De Jonge, Bazelmans en De Jager 2006 (Voorburg). Een bijzondere studie van een Bataafs dorp is Roymans, Derks en Heeren 2007. Laatstgenoemd werk biedt voor Romeins Nederland een uitstekende toegang tot relevante, moderne literatuur uit binnenen buitenland.
Literatuur – Bank, J, en P. de Rooij, 2004: Wat iedereen móet weten van de vaderlandse geschiedenis. Een canon van het Nederlands verleden, NRC Handelsblad, d.d. 30 oktober 2004. – Bazelmans, J., 2007: Waarde en waarden in de archeologie en de archeologische monumentenzorg, in J. Rodermond (red.), Perspectief. Maakbare geschiedenis, Rotterdam. – Colenbrander, B., en MUST, 2005: Limes Atlas, Rotterdam. – Deeben, J., E. Drenth, M-F. van Oorsouw en L. Verhart (red.), 2005: De Steentijd van Nederland, Zutphen (Archeologie 11/12). – Dijkgraaf, R, L. Fresco, T. Gualthérie van Weezel en M. Van Calmthout, 2008: De bètacanon. Wat iedereen moet weten van de natuurwetenschappen, Amsterdam.
– Es, W.A. van, 1981 3 (1972): De Romeinen in Nederland, Bussum. – Heeteren, A. van, 2008: De mens. Weg van de savanne, in R. Dijkgraaf et al., De bètacanon. Wat iedereen moet weten van de natuurwetenschappen, Amsterdam, 169-172. – Huyssen, A., 1995: Twilight memories. Marking time in a culture of amnesia, Londen. – Jonge, W. de, J. Bazelmans en D.H. de Jager, 2006: Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument, Utrecht. – Louwe Kooijmans, L., P.W. van den Broeke, H. Fokkens en A. van Gijn (red.), 2005: Nederland in de prehistorie, Amsterdam. – Renfrew, C., 2007: Prehistory. The making of the modern mind, Londen. – Roymans, N., T. Derks en S. Heeren, 2007: Een Bataafse gemeenschap in de wereld van het Romeinse rijk. Opgravingen te Tiel-Passewaaij, Utrecht. – Waal, F. de, 2005: De aap in ons. Waarom we zijn wie we zijn, Amsterdam en Antwerpen. – Waal, F. de, 2007: De aap en de filosoof. Hoe de moraal is ontstaan, Amsterdam en Antwerpen. – Willems, W.J.H., H. Van Enckevort, J. Thijssen en J.K. Haalebos, 2005: Nijmegen. Geschiedenis van de oudste stad van Nederland. Prehistorie en Oudheid, Wormer.
HAVI K 37 AMERS ’S
tadsherstel timmert aan de stad’. Dat is de slogan, waarmee de NV Amersfoortse Maatschappij tot Stadsherstel zich manifesteert in met name de historische binnenstad van Amersfoort. Door haar brede taakopvatting bestaat het bezit van Stadsherstel niet louter uit ‘beschermde’ monumenten, maar voor een groter deel uit zgn. gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden, althans objecten, gelegen binnen het beschermde stadsgezicht van Amersfoort. In 2007 verwierf Stadsherstel het rijksmonument Havik 37. Tot het overlijden – enkele jaren daarvoor – van de eigenaar, was dit pand in gebruik als feestartikelenwinkel en woning op de bovengelegen etages. Zo op het eerste gezicht is Havik 37 geen bijzonder historisch object. Een 19de-eeuwse lijstgevel, zoals er veel zijn in de stad. De gevel is afgewerkt met pleisterwerk in blokverband, natuursteen suggererend. Aardig is zeker de vroeg 20ste-eeuwse winkelpui op de begane grond, met gebogen raamroeden in de bovenlichten en
geslepen glas. Maar er is meer... Het fraaie tegeltableau met jugendstilmotieven Bij de entree verwijst een fraai tegeltableau naar de functie van het pand in die periode. Tussen 1830 en 1925 was hier de firma H. Wolters gevestigd, een boekhandel en groothandel in behangselpapieren en religieuze artikelen. Havik 37 is ‘gestript’, waarna het aan een bouwhistorisch onderzoek werd onderworpen. De conclusie daarvan is dat de bouwhistorische ontwikkeling van Havik 37 zich niet eenvoudig laat ontrafelen. De vele bouwsporen roepen een beeld op van een in verschillende perioden ingrijpend gewijzigd gebouw, maar anderzijds te sporadisch om een duidelijk overzicht te krijgen. Alle eeuwen zijn in dit pand vertegenwoordigd. De datering van Havik 37 voert terug tot de 16e eeuw. De opgave, waar Stadsherstel Amersfoort, in een situatie als deze voor staat is – behalve de restauratie en renovatie van het pand – het vinden van een passend hergebruik daarvan. In dit geval let dat
Cultureel erfgoed voor de toekomst
heel nauw omdat achter de voormalige winkelruimte zich een – in oorsprong - rijk gedecoreerde tuinkamer met een fraai bewerkte rococo schouw bevindt. Zou op de begane grond weer een winkel worden gerealiseerd, dan valt te verwachten dat de tuinkamer de functie van opslagruimte zal verkrijgen. Daarom is niet uitgekeken naar ‘zomaar’ een huurder, maar gezocht naar een gebruiker, die het object met eerbied wil bejegenen. Dat is gelukt! Nog voordat de restauratie van start ging heeft zich gegadigde in de sfeer van dienstverlening gemeld, die belang hecht aan het behoud van de monumentale waarden in dit object en ook graag bereid is tijdens Open Monumentendag geïnteresseerden deelgenoot te maken van wat Havik 37 te bieden heeft.
De bovengelegen etages bevatten veel ruimte. Daarin zal een drietal (huur)appartementen worden gerealiseerd. Het gehele project zal uiterlijk voorjaar 2010 voltooid zijn, waarmee de stad weer een pareltje rijker is. BRONNEN
– Sandra Hovens Verrassingen achter een 19de-eeuwse gevel KRONIEK tijdschrift historisch Amersfoort jaargang 9, nummer 3, september 2007. – Bureau voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiedenis BBA : Havik 37 Amersfoort, bouwhistorische opname en waardestelling augustus 2008.
DRS. FONS DE BACKER DIRECTEUR N V A M E R S F O O RT S E M A AT S C H A P P I J T O T S TA D S H E R S T E L
FOORT– een restauratie
NV Amersfoortse Maatschappij tot Stadsherstel Muurhuizen 159 Postbus 842 3800 AV Amersfoort Telefoon 033-460 50 20 Fax 033-460 50 39 E-mail info@stadsherstelamersfoort.nl www.stadsherstelamersfoort.nl
Cultureel erfgoed voor de toekomst 2 – XXX
VITRUVIUS
NUMMER 7
RCHEOLOGIE
APRIL 2009
S A N D E R D I E P E N DA A L A R C H E O LO O G MW. HANTZEN KREMER K N A - A R C H E O LO O G A R C H E O LO G I S C H A DV I E S B U R E A U SY N T H E G R A
De Eemshaven is volop in ontwikkeling en ontpopt zich steeds meer als vestigingsplaats voor bedrijven op het gebied van energie. Zo willen de energiebedrijven NUON en het Duitse RWE de komende jaren in de Eemshaven elk een energiecentrale bouwen. De werkzaamheden hiervoor gaan in 2009 van start. Tijdens de bouw, die ongeveer vijf jaar zal duren, komen enkele duizenden werknemers (grotendeels uit andere landen) naar de Eemshaven. Om deze werknemers op te vangen heeft de gemeente Eemsmond besloten tot het creëren van tijdelijke huisvesting nabij Uithuizen. Voorafgaand aan de geplande ontwikkeling van de tijdelijke huisvesting zijn twee beoogde huisvestingslocaties archeologisch onderzocht.
A R C H E O LO G I S C H O N D E R Z O E K NAAR TWEE MIDDELEEUWSE STEENHUIZEN NABIJ UITHUIZEN ( P R OV . G R O N I N G E N )
Aylbada enTakuma
1 – LOCATIE TAKUMA 2 – LOCATIE AYLBADA
at in de omgeving van de huidige Menkemaborg in Uithuizen nog twee steenhuizen hebben gestaan, was bij de gemeente Eemsmond bekend. Het uitgebreide onderzoek van de vroeger in Uithuizen woonachtige historicus Alje Bolt heeft duidelijkheid gegeven over de locatie van de beide verdwenen steenhuizen. Bovendien heeft hij aangetoond dat het de steenhuizen Aylbada en Takuma betreft. Bolt heeft zijn waarnemingen deels uit eerste hand. Zo was hij in 1946 getuige van het slechten van de huiswierde aan de Treubweg (steenhuis Aylbada) en het dempen van de daar aanwezige sloot, die als relict van de gracht kan worden bestempeld. De locatie van het steenhuis Takuma werd aangegeven door de toenmalige landbouwer, wijlen de heer D.L. de Boer. Dit werd bevestigd door het minuutplan uit 1828, waarop nog een sloot te zien was die als een relict van de gracht is geïnterpreteerd.
D
Reden genoeg voor de gemeente Eemsmond om voorafgaande aan de geplande ontwikkeling van de tijdelijke huisvesting de terreinen archeologisch te laten onderzoeken. De hoofdvraag die de gemeente Eemsmond aan het
onderzoek stelde was, wat de cultuurhistorische waarde van de archeologische resten is en daaruit voortvloeiend de vraag hoe de gemeente het best met de archeologische resten kan omgaan. Het archeologisch onderzoek mondde uit in het vrijleggen en documenteren van de archeologische resten op beide steenhuislocaties in het voorjaar van 2007 door archeologisch adviesbureau Synthegra uit Doetinchem. Het onderzoek zou de precieze locatie van de steenhuizen aangeven en een beeld geven
van de plattegrond en de periode waarin ze functioneerden. In de onderstaande tekst wordt de historische context van de steenhuizen geschetst. Door het ontbreken van een centraal gezag (Friese vrijheid) heerste in Noord-Nederland en Noordoost Duitsland vanaf de middeleeuwen een groot gevoel van zelfbewustzijn, onafhankelijkheid en vrijheid. De bewoners regelden hun eigen zaken. Zo moesten ze zichzelf beschermen tegen inbraken van de zee waardoor in de omgeving terpen of zoals ze in Groningen worden genoemd ‘wierden’ en
29
dijken werden opgeworpen. De steenhuizen Takuma en Aylbada liggen in het oude kweldergebied. Dit gebied wordt gekenmerkt door relatief hoogliggende kwelderwallen die werden doorsneden door kleine rivieren en beken. Dit gebied werd al voor 500 v. Chr. bewoond maar werd voortdurend bedreigd door overstromingen. Tussen 800 en 1000 n. Chr. waren er minder inbraken van de zee en nam de bevolkingsdichtheid toe. Uithuizen is in deze periode op een kwelderrug of schoorwal gesticht. Uithuizen wordt voor het eerst omstreeks het jaar 1000 genoemd als Uthuson in de goederenlijst van het klooster Werden a/d Ruhr in Duitsland. De zeeborg (dijk) rondom Uithuizen dateert uit circa 1200. Door de bedijking werd het achterland beschermd en konden rijkere families in het gebied hun status en verdediging uitbreiden. Deze rijkere families of hoofdelingen kunnen worden vergeleken met de klasse van de lage adel. Dit kwam ondermeer tot uiting in de bouw van versterkte huizen. Mogelijk stammen de eerste versterkte huizen, in houtbouw, uit de 10e tot de 12e eeuw. Nadat de baksteenproductie in de late 12e eeuw haar intrede deed in Noord-Nederland ging de lokale elite in de loop van de 13e eeuw over tot het bouwen van versterkte bakstenen huizen. Deze stenen huizen (Steenhuizen) zijn rechthoekige torens van circa 7 à 8,5 meter bij 10,5 à 11 meter die op een verhoogd woonplatform stonden. Het waren eenvoudige torens die de functies van wonen en verdedigen combineerden. Rond het woonplatform was een gracht aanwezig. In de meeste gevallen bestond de toren uit drie verdiepingen waarbij de ingang zich op de eerste verdieping bevond. Tijdens belegeringen kon men de houten trap die de ingang met het platform verbond in de toren terugtrekken. De kelder was vaak alleen toegankelijk via de eerste verdieping. Mogelijk hebben in Groningen en Friesland in de middeleeuwen circa vierhonderd tot zevenhonderd steenhuizen gestaan.1 In Groningen werden de steenhuizen tot in de 15e eeuw gebouwd.2
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
3 – STEENHUIS MENKEMABORG 4 – STEENHUIS OPGENOMEN IN DE MENKEMABORG
Het merendeel van deze steenhuizen zal bewoond zijn geweest door de hoofdelingen. Dit waren personen of invloedrijke families met veel land. Sommige steenhuizen hebben mogelijk alleen als toevluchtsoord gediend. De familie Aylbada wordt al vanaf 1275 in de kloosterkronieken van Emo en Menko genoemd. Het huis Alybada werd hoogstwaarschijnlijk door de oudste zoon Meynco, d.i. Menko of Menke voortgezet. Deze familielijn zou lopen naar de Menkemaheerd en vandaar naar de nog bestaande Menkemaborg. De eerste Menkema waarvan de naam bekend is, heette Eppo. Volgens een gevelsteen uit 1614 zou zijn steenhuis (mogelijk Aylbada) in 1400 zijn verwoest. Wie de bewoners van het steenhuis Takuma waren is onbekend. Tussen 1300 en 1400 heeft het ontbreken van een centraal bestuurs- en gezagsapparaat geleid tot vele onderlinge twisten en vetes tussen de families die de steenhuizen bezaten. In deze periode werden veel steenhuizen
verwoest.3 In de 15e eeuw zorgde de steeds machtiger wordende stad Groningen ervoor dat steenhuizen nergens tot ongenaakbare kastelen konden uitgroeien en de stad zouden kunnen overvleugelen. In deze periode werden veel steenhuizen van politieke tegenstanders van de stad door haar gesloopt. Tegen het einde van de 15e eeuw nam de dreiging van vuurgeschut toe. Zodoende werden de steenhuizen militair gezien minder waardevol. Vanaf de 15e eeuw zien we dan ook een terugloop in het aantal steenhuizen.4 Bovendien ontstond de wens voor een meer op wooncomfort ingerichte behuizing. In die eeuw werden ze veelal omgebouwd en uitgebreid tot borgen (grotere landhuizen). Een voorbeeld hiervan is de Menkemaborg in Uithuizen. In figuur 3 en 4 is aangegeven hoe het oude steenhuis uit de 15e eeuw is opgenomen in de latere borg. Het oude steenhuis is aangegeven in het rood.
Samenvatting De Eemshaven is volop in ontwikkeling en ontpopt zich steeds meer als vestigingsplaats voor bedrijven op het gebied van energie. Zo willen de energiebedrijven NUON en het Duitse RWE de komende jaren in de Eemshaven elk een energiecentrale bouwen. Om de werknemers op te vangen die deze centrales gaan bouwen, heeft de gemeente Eemsmond besloten tot het creëren van tijdelijke huisvesting nabij het dorp Uithuizen. Voorafgaand aan de geplande ontwikkeling van de tijdelijke huisvesting zijn twee beoogde huisvestingslocaties archeologisch onderzocht. Van beide terreinen was bekend dat er in het verleden steenhuizen
hebben gestaan. Tijdens dit onderzoek zijn de resten van de steenhuizen Aylbada en Takuma vrij gelegd en onderzocht. Er was geen sprake van een daadwerkelijke opgraving. Overeenkomstig de wens van de gemeente Eemsmond zijn de archeologische resten in de bodem achtergebleven. Het streven van de gemeente Eemsmond is dat de aangetroffen resten in de toekomst gevrijwaard zullen blijven van bodemverstorende ingrepen en dat de vroegere woonplatforms waar de steenhuizen op waren gebouwd weer zichtbaar gemaakt kunnen worden in het gebied. Zo kunnen de oude contouren van de steenhuizen in beeld worden gebracht.
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
Waren er in de 17e eeuw nog ongeveer 110 borgen, eind 18e eeuw waren dat er nog maar 40. Tegenwoordig is nog maar een handvol borgen over in Groningen waaronder de Menkemaborg in Uithuizen. De informatie over de steenhuizen (de voorgangers van de borgen) is in Nederland nog beperkter. Van de vele steenhuizen die in Groningen, Friesland en het noordoosten van Duitsland hebben gestaan, is heel weinig bewaard gebleven. Steenhuizen die redelijk intact zijn gebleven,
30
zijn onder andere de Schierstins bij Veenwouden en het Iwemasteenhuis in Niebert. De locaties waar de steenhuizen en borgen hebben gestaan zijn vaak niet meer te herkennen in het landschap. De stenen van de gesloopte huizen zijn veelal hergebruikt in de omgeving. De woonplatforms waar ze op waren gebouwd, zijn meestal verdwenen door egalisatie van de terreinen ten behoeve van de landbouw waarbij tevens de grachten met het
5 – FOTO SCHIERSTINS TE VEENWOUDEN
6 – SCHEMATISCHE RECONSTRUCTIE VAN EEN AANGEAARDE WOONTOREN (‘HILLEGERSBERG’ IN DE OMGEVING VAN ROTTERDAM). DE RODE LIJN GEEFT GLOBAAL HET NIVEAU WEER TOT WAAROP DE RESTEN VAN DE STEENHUISRESTEN VERWIJDERD ZIJN
7 – LUCHTFOTO STEENHUIS AYLBADA
ARCHEOLOGIE
materiaal van de woonplatforms zijn opgevuld. Hierdoor zijn de terreinen moeilijk te traceren op het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN). Ook is het moeilijk de locatie van een borgterrein vast te stellen op basis van de kadastrale minuutplan. Veel van deze terreinen waren al verdwenen voor de vervaardiging van de kadastrale minuutplan uit circa 1832. Wel zijn vaak nog oprijlanen, grachten en singels zichtbaar. In sommige gevallen is op de locatie van het vroegere steenhuis een boerderij gebouwd, in de muren en kelders zijn dan nog resten van het steenhuis zichtbaar. Het grootste probleem met het vaststellen van de exacte locaties van de steenhuizen Aylbada en Takuma is de egalisatie die op de terreinen heeft plaatsgevonden. Voor de locatie van het steenhuis Aylbada is het restant van de woonheuvel, in de volksmond ‘hoogte’ genoemd in 1946 geëgaliseerd. De kruin van de woonheuvel werd afgegraven voor het dempen van sloten en het egaliseren van het westelijk gelegen land. De aangetroffen puinresten ruimde men op. De locatie van het steenhuis Takuma werd vastgesteld aan de hand van de sloot (relict van de gracht) die nog zichtbaar was op het minuutplan uit 1828. Niets in de terreinen wijst op de vroegere aanwezigheid van de steenhuizen. In figuur 6 is globaal het niveau weergegeven tot waarop de resten van de steenhuisterreinen zijn verwijderd. Alleen de sporen onder de rode stippellijn zijn bewaard gebleven. Met de bij de egalisatie van de woonheuvel vrijkomende grond werden de grachten gedempt. Het primaire doel van het onderzoek was het definitief vaststellen van de locaties van de twee steenhuizen en daarnaast een eerste interpretatie (plattegrond) te geven van de aangetroffen resten. Voorafgaand aan het gravend onderzoek is een bureauonderzoek en inventariserend booronderzoek voor beide locaties uitgevoerd door onderzoeksbureau Oranjewoud. In de boringen werd de woonheuvel herkend door de aanwezigheid van een antropogeen pakket met fosfaatvlekken, houtskool en kalkmortel. Op grond van deze resultaten werd door Oranjewoud de locatie van het bewuste steenhuis Aylbada vastgesteld. Er kon geen uitsluitsel worden gegeven voor de locatie van het steenhuis Takuma. Op beide locaties werd in de boringen puin (als gevolg van de egalisatie) aangetroffen. Na dit booronderzoek is op beide locaties een geofysisch onderzoek met behulp van grondradar uitgevoerd door MEDUSA Explorations BV. Op de locaties van de steenhuizen Aylbada en Takuma zijn tijdens het geofysisch onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor funde-
31
ringen. De resultaten vielen tegen omdat op de locaties geen sprake meer was van intact muurwerk waardoor de plattegrond van de steenhuizen niet kon worden vastgesteld. Hierdoor was een gravend onderzoek de enige andere mogelijkheid om zekerheid te krijgen over de aard en omvang van de mogelijk aanwezige resten. De strategie van het gravende onderzoek bestond uit twee delen. Eerst werden op beide locaties in kruisvorm twee proefsleuven gegraven. De sleuven werden over de gehele lengte/ breedte van het terrein aangelegd waarbij de sleuven elkaar in het midden overlapten. Hierdoor werd de kans op het missen van de (vermoedelijk centraal gelegen) resten van de steenhuizen minimaal. Zodra de resten van de steenhuizen waren aangetroffen werden deze volledig vrij gelegd om zo de plattegronden van de steenhuizen te kunnen bepalen. Tijdens het onderzoek is getracht de archeologische resten zo min mogelijk te verstoren. Het streven van de gemeente Eemsmond is om de archeologische resten in de bodem te bewaren en te vrijwaren van bodemverstorende ingrepen. Daarom zijn bijvoorbeeld de aangetroffen sporen niet gecoupeerd. Nadat beide locaties waren vrij gelegd en de resten gedocumenteerd, zijn van beide locaties luchtfoto’s genomen. Tijdens de aanleg van de proefsleuven op zowel locatie Takuma als locatie Aylbada werd geconstateerd dat verspreid over de onderzoeksterreinen, zich in de bovengrond grote hoeveelheden baksteenpuin bevond. Deze puinresten zijn de restanten van de steenhuizen. De ruime verspreiding van het puin is het gevolg van het afschuiven van de hogere delen van de terreinen ten behoeve van egalisatie en het latere gebruik als akkerland. Bij de egalisaties raakte niet alleen afbraakpuin verspreid, maar werden ook archeologische grondsporen opgeruimd. Dit betekent dat ondiep ingegraven grondsporen verloren zijn gegaan. Van diepere grondsporen, zoals de grachten, is alleen de onderzijde bewaard gebleven (figuur 6). De diepte van de grachten is aan de hand van grondboringen bepaald. Op beide locaties zijn de grachten nog 1,5 tot 2,0 meter diep.
Takuma Het steenhuis Takuma was gelegen op een woonplatform. Tijdens het onderzoek op het terrein van het voormalige steenhuis Takuma zijn geen muurresten aangetroffen. Wel zijn uitbraaksleuven en puinbanen waargenomen. Hieruit kan worden afgeleid dat het een rechthoekige ruimte betreft (toren) met een afmeting van 7,5 x 14 meter (buitenwerks). Binnen de rechthoekige ruimte zijn drie cirkelvormige
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
8 – DE DRIE CIRKELVORMIGE PUINCONCENTRATIES
9– PLATTEGROND TAKUMA
puinconcentraties met een diameter van circa 1,5 meter waargenomen (afbeelding 8). Deze puinconcentraties kunnen als uitbraaksporen van funderingen worden geïnterpreteerd. De omvang van deze puinsporen doet vermoeden dat dit restanten van de fundamenten (met mogelijk een overwelfde verdieping) van de toren zijn. Het is onduidelijk of het hier gaat om een woon- of een zaaltoren. Het onderscheid tussen woontorens en zaaltorens is dat zaaltorens meer dan één vertrek per verdieping telden.5
Op het woonplatform is een haardkuil aangetroffen. Deze haardkuil kon op basis van daarin aangetroffen korrels verkoold graan rond 1050 worden gedateerd (900+ / -40 BP) 6. Vermoedelijk heeft deze haardkuil in een houten voorganger van het rechthoekige zaalhuis gelegen, maar van deze voorganger zijn geen sporen gevonden. Een mogelijkheid is dat dit gebouw ondiep gefundeerd (Schwellbalken) was en dat de resten hiervan zijn vergraven bij de aanleg van de latere steenbouw. Naast bovengenoemde sporen is langs de
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
randen van het platform, een puinbaan waargenomen die de aanwezigheid van een ring- of keermuur doet vermoeden. Ten gevolge van egalisatie is er geen muurwerk bewaard gebleven. De puinbaan is enigszins ovaal van vorm en heeft een grootste diameter van ruim 20 meter. Deze waarnemingen leiden tot de volgende reconstructie (figuur 9). Het was niet mogelijk om fasering in de ring- of keermuur en de zaaltoren te reconstrueren. Dit komt omdat er slechts één intacte baksteen (30x13,5x7,5) werd gevonden. Het is mogelijk dat Takuma uit een ringmuur bestond met een rechthoekige toren. In de provincie Groningen zijn geen complexen met een soortgelijke
32
ARCHEOLOGIE
plattegrond bekend. Een andere, minder spectaculaire interpretatie is dat Takuma een woon- of zaaltoren zonder ringmuur is geweest. Het is namelijk opmerkelijk dat alleen aan de grachtzijde sporen van de funderingen zijn teruggevonden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het steenhuis aan de grachtzijde dieper en zwaarder was gefundeerd dan op het daadwerkelijke woonplatform. Mogelijk stond centraal op het woonplatform nog een gebouw waardoor naar de rand van het platform is uitgeweken. Het puin aan de rand van het woonplatform kan dan verklaard worden door de aanwezigheid van een keermuur. De keermuur zal dan de druk hebben
10 – KAART VAN JAN POTTER 1580
11 – PLATTEGROND AYLBADA
opgevangen van het hoger gelegen woonplatform. Een parallel is een woontoren die te zien is op een kaart van Jan Potter uit 1580. Op deze kaart staat de Burch van Rijswijk afgebeeld (figuur 10). Deze toren was ook aan de gracht gesitueerd. Helaas is deze locatie nooit goed onderzocht. Op basis van het vondstmateriaal, in het bijzonder het lokaal of regionaal vervaardigde kogelpotmateriaal, kunnen we concluderen dat er bij Takuma al bewoning moet zijn geweest in de 12e eeuw. Door het ontbreken van materiaal zoals, Delfts aardewerk, oosters porselein, Engels industrieel aardewerk en Duits luxe steengoed kan worden geconcludeerd dat het steenhuis Takuma in de nieuwe tijd niet meer werd bewoond.
Aylbada De interpretatie van de aangetroffen resten van het steenhuis Aylbada is een stuk eenduidiger. Deze passen in tegenstelling tot Takuma wel in het algemene beeld van de opzet van een steenhuis (figuur 11). Van dit steenhuis zijn de hoekfundamenten aangetroffen. Deze waren ingegraven in het woonplatform. De fundamenten waren opgetrokken in bakstenen met het formaat 32 x 15 x 8,5 cm. De funderingen maakten deel uit van een spaarboogconstructie waar het steenhuis op rustte en omsluiten een rechthoekige zaal met een afmeting van circa 7,5 bij 11 meter (buitenwerks). De ingang van het steenhuis, die via een houten ladder te bereiken was, bevond zich boven het maaiveld, waarschijnlijk op de eerste verdieping, zodat in tijden van strijd de ladder kon worden ingetrokken. Rondom het woonplatform is een uitbraaksleuf aangetroffen. De ring- of keermuur die rondom het steenhuis Aylbada ligt heeft een carrévorm. Deze vorm komt overeen met die rond het steenhuis te Wedde (figuur 12). Het steenhuis Aylbada lag net zoals het steenhuis te Wedde centraal op het woonplatform. Het steenhuis te Wedde is gebouwd rondom 1300, de ommuring is toegevoegd in 1360.
12 – PLATTEGROND VAN HET STEENHUIS TE WEDDE DE TOREN IS GEBOUWD ROND 1300. DE OMMURING IS TOEGEVOEGD CIRCA 1360
33
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
Voor Aylbada geldt dat het vroegste aardewerk in de 13e eeuw kan worden gedateerd. Het jongst aangetroffen aardewerk (en metaalvondsten) dateren uit de 16e en 17e eeuw. Dit jongere materiaal is afkomstig uit de puinbanen die de afbraakfase markeren en de bouwvoor die na de afbraak is ontstaan. Tijdens het bovenbeschreven onderzoek zijn de locaties van de voormalige steenhuizen Aylbada en Takuma in de gemeente Eemsmond vastgesteld. Beide steenhuizen kunnen in de 13e eeuw worden gedateerd. Op het terrein van het steenhuis Takuma zijn sporen gevonden die met een mogelijke oudere voorganger samenhangen. Ondanks het feit dat beide complexen door latere grondbewerkingsactiviteiten zijn aangetast, kon de opzet in hoofdlijnen worden bepaald. Het onderzoek is geïnitieerd en mogelijk gemaakt door de gemeente Eemsmond. De gemeente Eemsmond heeft er tevens voor gezorgd dat van beide terreinen luchtfoto’s zijn genomen en dat er een publiekspublicatie van het archeologisch onderzoek is verschenen. Tenslotte is een expositie over de resultaten van het archeologische onderzoek in de Menkemaborg in Uithuizen georganiseerd. Kortom het onderzoek is gaan leven bij de inwoners van de gemeente Eemsmond en de bewoners van Uithuizen in het bijzonder. Omdat de gemeente Eemsmond wat betreft de tijdelijke huisvesting van werknemers in de Eemshaven op de locatie Takuma heeft gekozen voor een gefaseerde aanpak is het mogelijk dat de plannen tussentijds kunnen worden aangepast aan nieuwe ontwikkelingen. De locatie Aylbada is bestemd voor een toekomstige woonlocatie. Hierdoor bestaat nog altijd de kans dat het advies van dhr J. Molema van de stichting Libau integraal wordt overgenomen door de gemeente Eemsmond betreffende de beide steenhuis locaties. Dit advies behelst dat de aangetroffen resten in de toekomst gevrijwaard zullen blijven van bodemverstorende ingrepen en dat de vroegere woonplatforms waar de steenhuizen op waren gebouwd weer zichtbaar gemaakt kunnen worden in het gebied. Zo kunnen de oude contouren van de steenhuizen in beeld worden gebracht. De publiekspublicatie van dit onderzoek is verkrijgbaar via www.eemsmond.nl. Voor € 6,- wordt het in kleur geïllustreerde boekwerk van 64 pagina’s toegezonden. 1
5
2
6
Formsma (1987) 7 Jansen (1996) 85 3 Luurtsema (2008) 11 4 Schroor (2007) 107
Janssen (1996) 89 GrA-37032, ref CIO/492-2007/HD
13 – VLAK VAN AYLBADA 14 – DE PUBLIEKSDAGEN DIE TIJDENS HET ONDERZOEK WERDEN GEORGANISEERD WERDEN GOED BEZOCHT
Literatuur Deze bijdrage is mede gebaseerd op de bronnen die vermeld zijn in de volgende publicaties: – Bärenfänger R. (2008), Ostfriesische Verteidigung: Steinhäuser und Burgen In: Mitteilungen der Deutschen Gesellschaft für Archäologie des Mittelalters und der Neuzeit 20. – Battjes J., H. Ladrak (2005), Van steenhuis tot borg. De Bouwhistorie van de Menkemaborg. – Berendsen H. J. A. (2005), Landschappelijk Nederland. – Formsma W.J. e.a. (1987), De Ommerlander Borgen en Steenhuizen.
– Janssen H.L. (1996), 1000 jaar kastelen in Nederland. – Kremer H. e.a (2008), Vlakdekkend onderzoek van de Steenhuizen Takuma en Aylbada te Uithuizen (gr.). – Koot H. (2008), Opgegraven! Archeologisch onderzoek in Rijswijk. – Luurtsema B. (2008), De steenhuizen Aylbada en Takuma nabij Uithuizen (Gr). Een zoektocht naar twee middeleeuwse steenhuizen. – Schroor, M. en J. Meijering (2007), Golden Raand, Landschappen van Groningen.
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
H U U B VA N D E V E N O N D E R Z O E K E R I N S TA N D H O U D I N G S T E C H N O LO G I E B I J D E R I J K S D I E N S T VO O R A R C H E O LO G I E , C U LT U U R L A N D S C H A P EN MONUMENTEN
34
ONUMENTENZORG
Brand kan overal toeslaan, ook in monumenten. Iedere week voltrekt zich gemiddeld in één rijksmonument een brand. In de vroege ochtend van 10 april 2008 was het raak in het Limburgse Steyl. Daar woedde in een klooster een grote uitslaande brand. De schade aan het monument was omvangrijk. Een deel van de kap en de onderliggende verdieping gingen in vlammen op. De grote vraag is altijd wat te doen na een brand, als de rook is opgetrokken. De plotselinge, grootschalige opkomst van schimmels ziet er vaak vervaarlijk uit, maar kan ons tegelijkertijd ook gemakkelijk op het verkeerde been zetten. Met alle onnodige gevolgen vandien. Daarover gaat dit artikel.
Uit de brand 1 – DEEL VAN HET KLOOSTERDORP STEYL MET MIDDENONDER HET DOOR BRAND GETROFFEN ST. GREGORKLOOSTER. TE ZIEN IS HOE EEN GEDEELTE VAN DE KAP DOOR DE BRAND IS INGESTORT (FOTO PETER TIMMER)
e brand heeft huisgehouden in een van de historische kloosters die Steyl rijk is, het St.-Gregorklooster (figuur 1). Het gebouw is van grote betekenis voor Steyl als unieke klooster-enclave, ontstaan op het einde van de negentiende eeuw als toevluchtsoord voor Duitse kloosterlingen. Die waren gedwongen hun heil over de grens te zoeken door een verbod van kanselier Bismarck op katholieke ordes en congregaties. Maar de historische waarde van het gebouw gaat nog verder: het is ook van betekenis voor Steyl als eeuwenoude handelsplaats in wijn tot ongeveer het midden van de negentiende eeuw. De kern van het kloostercomplex is namelijk een voormalig wijnkopershuis uit 1810 (figuur 2).1 De brand sloeg vooral toe in het oude wijnkopershuis en de vroegste uitbreiding van het klooster uit 1876. Twee latere uitbreidingen uit omstreeks 1890 en 1930 2 ontsnapten aan de vuurzee. Kort na de brand diende zich een nieuwe ramp aan: een explosieve groei van schimmels op houten balken, vloerdelen en vooral pleisterwerk. Al het bluswater dat in de bouwmassa was verdwenen, begon zich letterlijk af te tekenen in de vorm van zwarte, bruine, groene en oranje schimmels. En niet op een enkele plek, maar
D
2 – TOESTAND VÓÓR DE BRAND VAN DE EERSTE BOUWFASE UIT 1810, HET VOORMALIGE WIJNKOPERSHUIS (FOTO BIRGIT DUKERS)
praktisch overal (figuur 3). Uit vrees voor misschien wel een nog groter probleem met de intact gebleven balklagen, dreigde sloop van alle historische stucplafonds uit 1810. Ook gingen er stemmen op om het geornamenteerde stuc van twee Empireschouwen te demonteren. Twijfel rees. Was dit echt noodzakelijk? Kan het misschien ook
anders? Wat is wijsheid? Zonder op de zaken vooruit te lopen, kunnen we nu al zeggen dat het balletje uiteindelijk de andere kant oprolde.
Monumenten: één groot luchtfilter Terug naar de eerste week na de brand. De verzekeraar van het klooster liet toen nagaan
35
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
3 – EEN EXPLOSIE VAN SCHIMMELS OP STUCWERK ENIGE WEKEN NA DE BRAND
4 – VOOR HOUT ONSCHULDIGE OPPERVLAKTESCHIMMELS OP VLOERDELEN EN
(FOTO BIRGIT DUKERS)
BALKEN, ENIGE WEKEN NA DE BRAND
of er door de brand schadelijke stoffen waren vrijgekomen. Ook schimmels kregen daarbij aandacht. Van de lucht werden monsters genomen om de aanwezigheid van levensvatbare schimmelsporen te achterhalen.3 Van de binnenlucht werden zeven monsters genomen, van de buitenlucht één monster. Het resultaat: binnen lagen de sporenconcentraties in de lucht aanzienlijk lager dan buiten. Dit resultaat is niet verontrustend, zelfs niet bijzonder. Het is namelijk heel gebruikelijk dat binnenlucht minder sporen bevat dan buitenlucht. Nu is binnenlucht uiteraard afkomstig van buiten, maar er zit altijd iets tussen. En dat iets is de gebouwschil. Het geheel van gevels en daken werkt als een filter waarin schimmelsporen verstrikt raken. Dat is een goede zaak, want hierdoor vallen de concentraties van schimmelsporen in de binnenlucht lager uit. Hogere concentraties van schimmelsporen in het materiaal van de gebouwschil wijzen – zolang het er droog is – dus niet op een probleem. Ze wijzen juist op de positieve werking van de gebouwschil als luchtfilter. Helaas wordt dit in de praktijk niet altijd goed begrepen.4 Kortom, vooralsnog was er in het klooster weinig aan de hand. Vooralsnog. Want niet veel later verschenen op vrijwel alle wanden en plafonds schimmels. Dit was gewoon met het blote oog te zien. Er is geen meting aan te pas
(FOTO DIMITRA HIERCK)
gekomen. Was dit wel gebeurd, dan zouden de concentraties van schimmelsporen in de binnenlucht zonder twijfel vele malen hoger hebben gelegen dan die van de buitenlucht. Concentraties in de lucht binnen hoger dan buiten wijzen op actieve schimmelgroei in het gebouw. Daarvan was in het klooster duidelijk zichtbaar sprake.
Pyronema domesticum In ieder gebouw komen ontelbare hoeveelheden schimmelsporen voor. Dat is niet alleen heel normaal, er valt ook weinig aan te doen. Ook al werkt de gebouwschil als een filter, altijd en overal zijn in een pand schimmelsporen aanwezig. Wachtend op de juiste omstandigheden om tot ontwikkeling te komen, om te ontkiemen. Meestal worden die omstandigheden nooit bereikt en is er dus niets aan de hand. Maar na een brand ligt dit anders. Om te ontkiemen hebben sporen water nodig, iets waaraan na een brand geen gebrek bestaat. Om een indruk te krijgen: in het klooster van Steyl werd tweeënhalf uur na het ontdekken van de brand het sein ‘brand meester’ gegeven. Weer zes uur later was de brand volledig geblust.5 Precieze cijfers zijn moeilijk te geven, maar het zal duidelijk zijn dat het hier om tienduizenden liters water gaat. Met als later gevolg een explosieve groei van schimmels op
5 – BLUSWERKZAAMHEDEN IN DE VROEGE OCHTEND VAN 10 APRIL 2008, UREN NA HET UITBREKEN VAN DE BRAND (FOTO BART KLÜCK)
wanden, stucplafonds en balklagen. Op meerdere plekken werd van verschillende oppervlakken wat schimmelmateriaal afgenomen voor onderzoek. Deze zogeheten veegmonsters werden in een laboratorium op voedingsmedia uitgezet en in een broedstoof opgekweekt.6 Microscopisch onderzoek van deze monsters wees vervolgens uit dat het ging om diverse soorten oppervlakte-schimmels (figuur 4). Dit zijn de schimmels die ook menig Nederlandse badkamer bevolken. In het onderzoek werden de volgende soorten aangetroffen:
Samenvatting Enkele dagen tot vele maanden na een brand kunnen allerlei schimmels de kop opsteken die sterk lijken op de veelgevreesde huiszwam, maar dat niet zijn. Anders dan huiszwam zijn deze schimmels niet in staat om hout of andere bouwmaterialen aan te tasten. Als er vóór de brand geen problemen met huiszwam waren, kan het zeker nog één
tot twee jaar duren na een brand voor deze schimmel verschijnt. Weten om welke schimmelsoorten het gaat en een zorgvuldige droging van de bouwmassa kan veel onnodig sloopwerk voorkomen, nu én later. Een voorbeeld van een grote kloosterbrand in het Limburgse Steyl laat dit zien.
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
36
MONUMENTENZORG
6 – MET BLUSWATER VERZADIGD STUCWERK WAAROP KUDDESCHIJFJES GROEIEN, EEN SCHIMMEL DIE VOORAL VOORKOMT NA BRAND
Aspergillus versicolor, Cladosporium spp. en Penicillium spp. In de laatste twee gevallen gaat het om meerdere soorten – in het Latijn species of kortweg spp. – die niet verder op naam waren te brengen.
(FOTO DIMITRA HIERCK)
Tijdens het onderzoek werd ook een schimmel gevonden uit het geslacht Pyronema, mogelijk het grootsporig kuddeschijfje (figuur 6).7 Deze schimmel gaat in het Latijn door het leven als Pyronema domesticum, een naam die eigenlijk al genoeg zegt. Meer schimmels werden er in het klooster niet gevonden. Echter, uit andere branden blijkt dat het hier meestal niet bij blijft. Zo komen na brand ook regelmatig bekerzwammen (Peziza spp.) en inktzwammen (Coprinus spp.) voor.
7 – NOODKAP VAN STEIGERBUIZEN EN GEPROFILEERDE DAKPLATEN BOVEN DE KAPEL (FOTO HUUB VAN DE VEN)
Onschuldige dubbelgangers De ervaring leert dat oppervlakte-schimmels zich snel kunnen ontwikkelen in de eerste dagen na een brand. Voor kuddeschijfjes (Pyronema spp.) is dat een week of twee na een brand. Bekerzwammen en inktzwammen blijken in de praktijk pas veel later na een brand de kop op te steken. Bekerzwammen meestal zo’n zes maanden later, inktzwammen acht tot negen maanden.8 De eerste die vaak weer verdwijnen zijn de kuddeschijfjes. Zij delven na enige tijd meestal het onderspit tegen oppervlakte-schimmels. Het klooster in Steyl vormde daarop geen uitzondering. Ook hier konden de kuddeschijfjes het niet winnen en verdwenen ze geleidelijk van het toneel. Oppervlakte-schimmels, kuddeschijfjes, bekerzwammen en inktzwammen kunnen ons behoorlijk de schrik aanjagen door hun snelle groei over grote oppervlakken. En of dat niet genoeg is, doen ze soms sterk denken aan de veelgevreesde huiszwam (Serpula lacrymans). Sommige soorten oppervlakte-schimmels en kuddeschijfjes vormen grote hoeveelheden witte, pluizige weefsels die lijken op huiszwam, maar dat dus niet zijn. Bekerzwammen kunnen opvallende witte draadjes vormen en inktzwammen ontwikkelen vaak roodachtigbruingele weefsels. Beide hebben veel weg van huiszwam, maar hebben niets met deze zwam te maken. Oppervlakte-schimmels, kuddeschijfjes, bekerzwammen en inktzwammen voeden zich met het huisstof dat voorkomt op materiaaloppervlakken. Ook als deze schimmels op hout voorkomen, halen ze daar geen voedingsstoffen uit. Daardoor zijn deze schimmels – in tegenstelling tot huiszwam – niet in staat om hout af te breken of de sterkte van hout te verminderen.9 Ook pleisterwerk tasten ze niet aan. Wel kunnen de sporen van oppervlakte-schimmels een gezondheidsrisico vormen, maar dit beperkt
37
zich tot enkele soorten van deze schimmels. Hoge concentraties in de binnenlucht van op zichzelf onschuldige oppervlakte-schimmels kunnen bij mensen die daar gevoelig voor zijn, wel klachten veroorzaken zoals allergie en irritatie van huid en luchtwegen. Hoe zit het met de huiszwam zelf? De praktijk wijst uit dat huiszwam meestal niet eerder is te verwachten dan een jaar of twee na een brand.10 Hetzelfde geldt voor alle andere schimmelsoorten die houtrot veroorzaken. En dat biedt kansen. Kansen om de bouwmassa te drogen en daarmee zoveel mogelijk te behoeden tegen onnodige houtrotaantasting en sloop. De angst voor huiszwam of andere houtrotveroorzakende schimmels is alleen gegrond als er vóór de brand al een probleem met deze schimmels speelde. Dan kunnen deze schimmels zich vanuit een al bestaande actieve aantasting gemakkelijk verder verspreiden. Dit bleek in het klooster niet het geval.11
Een kathedraal van staal Tegenover de ernstige brandschade die kap en balklagen van het klooster hadden opgelopen, stond dat allerlei constructies en elementen nog goed uit de brand tevoorschijn waren gekomen. Waar het vuur heeft gewoed, stonden de meeste wanden nog overeind. De dikke, massieve muren van het oude wijnkopershuis hebben daarbij gewerkt als een barrière waar het vuur tegenop moest kruipen. Dergelijk massief metselwerk kan, zeker als het voegwerk goed is, uitstekende diensten bewijzen om een snelle verspreiding van brand tegen te gaan.12 Verder zat het historische stucwerk op de meeste plaatsen nog goed vast. Dit laatste is in moderne gebouwen vaak anders.
VITRUVIUS
Moderne gipspleisters komen namelijk bij brand gemakkelijk los,13 terwijl historische kalkpleisters meestal goed vast blijven zitten. Verder van de vuurhaard vandaan bleef veel houtwerk van het klooster gespaard, zoals balklagen, vloeren, deuren en kozijnen. Deze houten elementen waren echter door bluswater meestal zo vochtig geworden, dat hun goede staat wel eens van korte duur zou kunnen zijn. Maar iedere poging om de constructie te drogen zou tevergeefs zijn zolang hemelwater vrij spel had. Een deel van de kap en enkele verdiepingsvloeren waren bij de brand ingestort, onder andere boven de kapel. Om te voorkomen dat met iedere regenbui de bouwmassa vochtiger en vochtiger zou worden, verrees er een noodkap van stalen steigerbuizen en geprofileerde stalen dakplaten. Wie nu de kleine kapel binnenloopt, waant zich in een reusachtige kathedraal van staal (figuur 7). De noodkap is zodanig geconstrueerd dat er later ook de herbouw gemakkelijk onder kan plaatsvinden. Het drogen van vochtige constructies gaat alleen goed als vooraf duidelijk is waar de grootste vochtproblemen zitten. Eerste indicatieve vochtmetingen in het klooster wezen op een veelvoorkomende vochtverdeling na brand: hoger in de constructie was het aanzienlijk droger dan onderin. Weten waar vochtproblemen zich concentreren door het vochtgehalte van hout en metselwerk te meten, is belangrijk om maatregelen precies daar in te zetten waar ze het effectiefst zijn. Hoe vreemd het ook klinkt, zelfs oppervlakte-schimmels kunnen daarbij helpen. Het zijn namelijk ver-
NUMMER 7
klikkers van vochtige plekken en graadmeters voor het verloop van het droogproces.14 Het drogen van vochtige constructies is vruchteloos als er reservoirs van bluswater achterblijven in bijvoorbeeld kelders of (rook)kanalen. Bouwkundige tekeningen kunnen goed van pas komen om dergelijke bouwdelen op te sporen. Om nog even in de sfeer van kloosters en kerken te blijven, ook in de aanzetten van kruisgewelven kunnen reservoirs van bluswater ontstaan. Bovendien bestaat het risico dat volgelopen gewelven door het gewicht van het water bezwijken.
Mooi opdrogen Om een met bluswater verzadigde constructie goed te laten drogen is een aantal maatregelen nodig. En vaak niet voor even, maar voor enige tijd. Want alleen met beleid en het nodige geduld kan een gebouw na een brand mooi opdrogen. Het klooster in Steyl zit nu nog midden in dat proces. Pas later dit jaar zal blijken hoe een en ander heeft uitgepakt. Maatregelen om een gebouw te drogen kunnen alleen plaatsvinden als eerst het noodzakelijke stut- en stempelwerk is verricht op plaatsen waar de stabiliteit in het geding is (figuur 8). Dit is niet alleen belangrijk om veilig in het pand te kunnen werken, maar ook om te voorkomen dat waardevolle constructies of elementen bezwijken. De belangrijkste maatregel om de bouwmassa te drogen is het op gang brengen van de ventilatie door deuren en ramen zoveel mogelijk en zo lang mogelijk te openen. Vaak is dit niet de eerste gedachte, maar blijven deuren en ramen juist hermetisch gesloten om onbevoegden te
9 – OPEENGEHOOPT PUIN IN EEN DEEL VAN HET KLOOSTER. 8 – STEMPELWERK IN EEN VAN DE KLOOSTERVERTREKKEN
(FOTO BIRGIT DUKERS)
APRIL 2009
PUIN VORMT EEN BELANGRIJKE HINDERNIS IN DE DROGING VAN VOCHTIGE CONSTRUCTIES (FOTO DIMITRA HIERCK)
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
weren. Dat is vooral goed te zien bij gevallen van brandstichting, waar ook het klooster in Steyl slachtoffer van werd. Het openen van deuren en ramen is niet alleen goed voor de ventilatie, ook nemen de sporenconcentraties in de lucht er drastisch door af. Open ook de deuren van vaste kasten. Dergelijke plekken waar de lucht stilstaat, zijn namelijk ideaal voor schimmels. Hoe goed u ook ventileert, droging blijft beperkt zolang het puin nog niet is geruimd (figuur 9).15 Niet alleen is puin meestal met bluswater verzadigd, ook hindert het de stroming van lucht langs materiaaloppervlakken. Hetzelfde geldt voor vloerbedekking, zeker de moderne soorten met een rug van foam. Voer puin en vloerbedekking zonder historische waarde daarom zo snel mogelijk af. Bedenk echter dat puin belangrijke bouwhistorische informatie kan bevatten, die later bijzonder waardevol kan zijn tijdens de restauratie- en herstelfase. Wacht daarom met puinruimen tot lopend bouwhistorisch noodonderzoek is afgerond. Het ruimen van puin in contact met vochtig zand, zoals bij kruipruimtebodems, helpt bovendien ook tegen de ontwikkeling
38
van allerlei schimmels. Bluswater kan soms even desastreus zijn als een brand zelf. Houtwerk, zoals betimmeringen, kozijnen, plinten en vloerdelen, dat geen brandschade opliep, kan door toedoen van vocht ernstig vervormen, kromtrekken, scheuren en uiteindelijk ook verrotten.16 Voorkom dit door goed demonteerbaar timmerwerk voorzichtig los te halen van wanden die met bluswater zijn verzadigd. Bewaar het uitgenomen houtwerk in een droge, goed geventileerde ruimte waar het langzaamaan – dus beetje bij beetje – kan drogen. Ga voor geklimatiseerde ruimten uit van een relatieve luchtvochtigheid tussen 45-60% en een temperatuur van 18-20˚C. Zorg voor voldoende luchtbeweging tussen de opgestapelde onderdelen, bijvoorbeeld door te werken met blokjes of latten als afstandhouder. Voorkom te allen tijde dat uitgenomen timmerwerk in korte tijd snel droogt, zoals door directe warmte-aanstraling of geforceerde droogwijzen. Timmerwerk dat lastiger is uit te nemen – zoals kozijnen met een dragende functie – kan meestal beter drogen door het omringende pleisterwerk te verwijderen of door alle verflagen eraf te halen. Dit is uiteraard geen optie
MONUMENTENZORG
als het om historisch waardevolle verf- of pleisterlagen gaat of als het hout extreem vochtig is. Het is zaak om bij vochtige houten vloeren enkele vloerdelen uit te nemen. Dit gaat tegen dat het zwellende vloerhout bekneld raakt en daardoor vervormt. Wanneer u op tijd enige vloerdelen uitneemt, krijgt het hout in de vloer doorgaans weer zijn oorspronkelijke vorm terug.17 Een apart verhaal vormt het stucwerk op wanden. Historisch stucwerk komt meestal goed uit een brand tevoorschijn, maar vormt tegelijkertijd een rem op de droging van metselwerk dat met bluswater is verzadigd. Vaak zit er niets anders op dan stuc van zeer vochtige wanden te verwijderen. Voor waardevol stucwerk of stucornamenten is dit uiteraard geen optie. Bovendien levert demontage van stucornamenten, hoe voorzichtig uitgevoerd ook, vaak meer schade op dan behoud ter plaatse. Om die reden is er in het klooster gekozen om het geornamenteerde stucwerk te handhaven op de waardevolle schouwen in empirestijl (figuur 10). Over de schimmels zelf kunnen we kort zijn. Wanneer dat nodig zou zijn, laten oppervlakte-schimmels en andere onschuldige schimmelsoorten zich eenvoudig bestrijden door een behandeling met een schimmelwerende oplossing.
En verder
10 – EMPIRE SCHOUW UIT 1810 MET OP HET STUC DONKERE VLEKKEN VAN OPPERVLAKTESCHIMMELS (FOTO BIRGIT DUKERS)
Wees bedacht op alle rondom opgesloten ruimten zonder noemenswaardige ventilatie die tijdens de brand of daarna vochtig zijn geworden. Vaak zijn dit de plaatsen waar hout vroeger of later een groot risico loopt op aantasting door schimmels die houtrot veroorzaken.18 Denk daarbij aan ruimten onder vloeren, boven plafonds, achter betimmeringen of de opleggingen in vochtige muren. Het is zaak na een brand deze rondom opgesloten ruimten gedeeltelijk te openen of vrij te leggen. Dit om de ventilatie en droging te bevorderen. Bij een vloer is het daarbij belangrijk om niet alleen hier en daar een vloerdeel uit te nemen, maar ook de vloerdelen aan beide koppen van de vloer. Dit voorkomt dat er hoeken achterblijven met stilstaande lucht. In de eerste tijd na een brand werken balkkoppen vaak als een soort wondverband:19 ze nemen uit het omringende metselwerk veel vocht op. Door de vloerdelen nabij opleggingen in vochtig metselwerk te verwijderen, kunnen balkkoppen beter drogen. Waar het uitnemen van waardevolle vloerdelen tot onherroepelijke schade zou leiden, kan de oplossing aan de onderzijde van de balklaag liggen door daar het plafond weg te halen. In het klooster gebeurde overigens precies het omgekeerde. Stucplafonds onder de vochtige
39
balklagen belemmerden de droging van het hout in ernstige mate, maar deze plafonds waren te belangrijk om te worden gesloopt. De stucplafonds bleven behouden door balklagen van bovenaf te drogen door het plaatselijk openen van de vloer. Natuurlijke ventilatie is de meest veilige manier van drogen, maar ook de manier die het meeste geduld vraagt. Natuurlijke ventilatie werkt goed bij een groot verschil in dampdruk tussen de binnen- en buitenlucht. Meestal is dit verschil echter te gering om zware constructies en elementen binnen redelijke termijnen te drogen. Zal het drogen van houtwerk door natuurlijke ventilatie nog tamelijk snel gaan, het drogen van massief metselwerk is vaak een ander verhaal. Daarom is na een brand meestal geforceerd drogen aan te raden voor plaatsen waar metselwerk zeer vochtig is. Geforceerd drogen kan op verschillende manieren, maar de beste papieren hebben elektrische ontvochtigers. Deze apparaten werken alleen als de toevoer van buitenlucht nihil is. Dit kan vrij eenvoudig door openingen zoals deuropeningen en rookkanalen dicht te zetten met tape en polyethyleenfolie. Het gebruik van elektrische ontvochtigers wordt belangrijker als waardevolle onderdelen die de droging belemmeren, zoals stucplafonds, gehandhaafd blijven.20 Zie er in dat geval wel op toe dat de droging niet te snel verloopt. Zo kunnen bijvoorbeeld verschillen in droogsnelheid tussen de stuclaag en de drager leiden tot schade aan het plafond. Tijdens het gehele droogproces is het belangrijk om het vochtgehalte van houtwerk in de gaten te houden en te kijken of zich onverhoopt toch problemen voordoen met houtrotveroorzakende schimmels.
oppervlakken schoon of stofvrij te maken. Verder is het zaak om alle nieuwe betimmeringen, opleggingen en dergelijke ventilerend te maken. Gebouwen die vóór de brand last hadden van huiszwamaantasting, kunnen na een brand opnieuw met dit probleem te maken krijgen.22 Soms zelfs in ernstige mate. Vooral vanuit de kern van muren kan huiszwam na een brand opnieuw opkomen. Ook als destijds het metselwerk grondig is geïnjecteerd met een bestrijdingsmiddel tegen huiszwam. Hoe goed men de droging van een constructie ook aanpakt, vaak is metselwerk nog niet helemaal droog als de restauratie begint. Soms ook daalt het vochtgehalte van massief metselwerk niet meer tot aan het oorspronkelijke niveau. Laat daarom nieuw hout vooraf verduurzamen, ook al omdat twintigste-eeuws naaldhout van nature minder weerstand biedt tegen houtrot. Verder is het zaak om opleggingen – ook al is het hout verduurzaamd – ventilerend te maken. In de eerste tijd valt er nog weinig van te merken, maar wat later na een brand krijgt metselwerk regelmatig te maken met uitbloeiende zouten.23 Voor nieuw aan te brengen stucwerk valt daarom meestal een zoutbestendige pleistersoort aan te raden.
Geen einde Weten om welke schimmels het gaat, hemelwater weren met een noodkap, ruimten ventileren, waardevol timmerwerk demonteren en voorzichtig drogen, rondom opgesloten constructies openleggen en ruimten zo nodig geforceerd drogen, daar draait het om na een brand. Het houdt grootschalige houtrot en dus verdere schade buiten de deur. Zodat een brand niet het definitieve einde voor een monument betekent, maar een nieuw begin.
Restauratie en herstel Na de droogfase volgt vroeg of laat het herstel of de restauratie. Daarbij is het goed op een aantal zaken te letten. Brandschade aan zwaarder gedimensioneerd houtwerk zoals balken beperkt zich soms tot een dunne verkoolde buitenlaag. Besef goed dat het hout onder de verkoolde laag feitelijk niets aan sterkte heeft verloren.21 Zolang het vuur niet diep is doorgedrongen in droogscheuren of openstaande verbindingsnaden, kan dergelijk hout meestal behouden blijven. De koollaag laat zich eenvoudig verwijderen door het hout te zandstralen. Hoewel er nooit helemaal aan te ontkomen valt, is het beter om natte bouwwijzen tijdens de restauratie zoveel mogelijk te vermijden. Hetzelfde geldt voor de toepassing van dampdichte afwerkingen en materialen. Gebruik verder geen grote hoeveelheden water om
1
Dukers, 2007, p. 15. Dukers, 2007, p. 17. 3 Luchtmonsters genomen in opdracht van de Duitse verzekeraar zeven dagen na de brand door expertisebureau Dr. Heinz Schiffers uit Aken. Gebruikt is een RCS-kiemgetalverzamelaar van de firma Biotest met als voedingsmedium DG18. 4 Rose, p. 241. 5 Visser, 2008, pp. 247-248. 6 Veegmonsters genomen ongeveer zes weken na de brand door expertisebureau Dr. Heinz Schiffers. Laboratoriumonderzoek verricht door Umweltmykologie GbR in Berlijn. De genomen veegmonsters werden uitgezet op de voedingsmedia mout-agar en DG18. De voedingsmedia zijn bebroed bij 24oC en microscopisch onderzocht na drie, zes en tien dagen. 7 Van de gevonden schimmel uit het geslacht Pyronema kon de precieze soort niet worden bepaald. Het grootsporig kuddeschijfje (Pyronema 2
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
domesticum) heeft een voorkeur voor een alkalisch milieu zoals pleisterwerk, het materiaal waarop de schimmel is aangetroffen. Een andere mogelijkheid is het nauw verwante spinragkuddeschijfje (Pyronema omphalodes). 8 Ridout, 2000, pp. 149-150. 9 Een uitzondering vormen inktzwammen die voorkomen in het spint van loofhouten tengels of latten. Tijdens een deel van hun levenscyclus kunnen deze zwammen in dergelijk hout lichte aantasting veroorzaken zoals scheurvorming. 10 Ridout, 2000, p. 153. 11 Rond een oude reparatie aan een balklaag werd wel aantasting door een houtrotverwekkende schimmel aangetroffen, maar van actieve aantasting bleek geen sprake. 12 Allwinkle, 1997, pp. 45-46. 13 Tucker, 1981, p. 3. 14 Singh, 1991, p. 27. 15 Ridout, 2000, p. 143. 16 Ridout, 2000, p. 144. 17 Ridout, 2000, p. 147. 18 Singh, 1991, p. 27. 19 Singh, 1991, p. 27. 20 Ridout, 2000, p. 146. 21 Tucker, 1981, p. 4. 22 Singh, 1991, p. 27. 23 Kidd, 1995, p. 54.
Literatuur – Allwinkle, S. et.al., 1997, Fire protection measures in Scottish historic buildings. Technical advice note 11, Edinburgh, pp. 45-52. – Dukers, B., 2007, Bouwhistorische verkenning entree Missiemuseum Steyl, Roermond. – Dukers, B., B. Klück en H. van der Borgh, 2008, Inventarisatie brandschade Schutterijmuseum-Moubishuis Steyl, Roermond. – Kidd, S. (red.), 1995, Heritage under fire. A guide to the protection of historic buildings, London, pp. 49-55. – Ridout, B., 2000, Timber decay in buildings. The conservation approach to treatment, London en New York, pp. 142-159. – Rose, W., 2005, Water in buildings. An architect’s guide to moisture and mold, Hoboken, pp. 233-252. – Schiffers, H., 2008a, Sanierungsvorschlag. 1. Mitteilung, Aachen. - Schiffers, H., 2008b, Untersuchungsbericht. 2. Mitteilung, Aachen. - Schiffers, H., 2008c, Untersuchungsbericht. 3. Mitteilung, Aachen. - Singh, J., 1991, Preventing decay after the fire, in: Fire Prevention, 244, pp. 26-29. - Tucker, D. en R. Read, 1981, Assessment of fire damaged structures. BRE information paper 24/81. Garston. - Visser, J., 2008, Schutterijmuseum in Steyl verwoest, in: Brand&Brandweer, 5, pp. 247-249.
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
v.a. 12.02.2009 DARWINJAAR 2009 Op 12 februari jl. werd in Naturalis in Leiden het startschot gegeven voor het Darwinjaar 2009. Op die datum is het precies 200 jaar geleden dat Charles Darwin werd geboren. En op 24 november 2009 is het 150 jaar geleden dat Darwin zijn boek ‘On the Origin of Species by Means of Natural Selection, or the Preservation of Favoured Races in the Struggle for Life’ publiceerde. Gedurende het Darwinjaar worden er wetenschappelijke congressen, tentoonstellingen en lezingen georganiseerd. Op www.darwinjaar2009.nl meer informatie over de activiteiten en partners. In het Darwinjaar werken science centra, musea, openbare bibliotheken en wetenschappelijke instellingen samen. In het Darwinjaar zijn de volgende tentoonstellingen te zien: – Artis: Expo en wandelroute ‘Door de ogen van Darwin’ – Museon: ‘Ontdek Darwin in het Museon!’ – Museum Boerhaave: ‘De wereld voor Darwin’, een rondwandeling door Museum Boerhaave – Naturalis: ‘Expeditie Darwin - evolutie op eilanden’ – Nationaal Onderwijsmuseum: ‘Van Aap tot Mens: De evolutietheorie in het onderwijs’ – Natuurhistorisch Museum Maastricht: ‘Darwin, Cuvier en het Grand Animal de Maestricht’ – Natuurmuseum Rotterdam: ‘H5N1 – de evolutie van een griepvirus’ – Teylers Museum: ‘De Exotische Mens - andere culturen als amusement’ – Universiteitsmuseum Groningen: ‘Darwins wereld’ Mens, natuur en evolutie – Universiteitsmuseum Utrecht: ‘De evolutie draait door’ – Zoologisch Museum Amsterdam: ‘De sporen van Darwin’
40
17 en 18.04.2009 Limburgs Museum LIMBURGSE ARCHEOLOGIE DAGEN In het Limburgs Museum te Venlo worden op vrijdag 17 en zaterdag 18 april 2009 de eerste Limburgse Archeologie Dagen georganiseerd. Dit archeologisch congres wil een ontmoetingsplaats zijn voor beroepsen amateur-archeologen, beleidmakers, beleiduitvoerders, bedrijven en geïnteresseerden. Er is een markt met archeologische bedrijven en instellingen. Verder zijn er iedere dag zes korte presentaties over actuele archeologische onderwerpen en ontdekkingen, een top-10 van archeologische vondsten en de uitreiking van de Guillon-penning. Deelnemers kunnen kennis en ervaring uitwisselen.
Vrijdag 17 april wordt een dag speciaal voor gemeente-ambtenaren, de politiek en archeologische bedrijven. Het accent van het programma ligt op beleid formuleren en uitvoeren, organisatie en de dagelijkse praktijk. Met name zal aandacht besteed worden aan de nieuwe taken die de gemeenten hebben gekregen op archeologisch terrein. Op zaterdag 18 april staan de ontdekkingen en de wetenschappelijke inhoud van de archeologie in de schijnwerpers. Beroeps- en amateurarcheologen en geïnteresseerden kunnen elkaar spreken over recente opgravingen, topvondsten en hoe het publiek te informeren. Om archeologie dichter bij de mensen te brengen wordt op de Limburgse Archeologie Dagen een Archeologie Top 10 van Limburg gepresenteerd. Uit deze selectie kiezen deelnemers aan het congres de topvondst van het jaar 2009. Archeologie is mensenwerk en daarom wordt de persoon die veel voor de Limburgse archeologie betekent in het zonnetje gezet. Deze persoon krijgt de Guillon-penning, vernoemd naar een van de eerste Limburgse archeologen. De Dagen zijn een initiatief van het Limburgs Museum, de Archeologische Vereniging Limburg, de Provincie Limburg, het Steunpunt Archeologie en het archeologisch advies bureau RAAP. Meer informatie: www.limburgsmuseum.nl, www.avl.nl
41
17.4 1.11.2009 Rijksmuseum van Oudheden ‘DORESTAD, WERELDSTAD IN DE MIDDELEEUWEN’ Wie denkt dat de Middeleeuwen saai en donker waren, heeft het mis. Dorestad, gelegen op de plek van het huidige Wijk bij Duurstede, was rond het jaar 800 een stad die bruiste van de activiteiten en waar het wemelde van de mensen en handelaren. In het levendige decor van de nieuwe familie-tentoonstelling ‘Dorestad. Wereldstad in de Middeleeuwen’ kan jong en oud kennismaken met het leven in deze middeleeuwse havenplaats. Archeologische vondsten, spellen, een kinderroute en een film staan garant voor een avontuurlijke ontdekkingstocht. Zo’n 1200 jaar geleden groeide het dorpje Dorestad, gelegen langs de Rijn, uit tot een bloeiende handelsstad. Er woonden vele rijke koopmannen, scheepslui en ambachtslieden. Luxe goederen als edelstenen, wijn en barnsteen gingen van hand tot hand. De bloei van Dorestad was van korte duur. De stad verzwakte na tientallen plunderingen door de Vikingen. Aan het einde van de 9de eeuw was Dorestad van de kaart verdwenen, om pas in 1842 herontdekt te worden tijdens opgravingen van het Rijksmuseum van Oudheden. In de tentoonstelling komt de dynamische handelsplaats opnieuw tot leven. In de decors van de stad in wintersfeer en de haven in een zomerse setting vertellen vele honderden voorwerpen het verhaal over de stadsbewoners en de handelsgeest in de vroege Middeleeuwen. De rijkdom van de stad is te bewonderen in een ’schatkamer’ met zeldzame kerkschatten en sieraden, waaronder de ‘fibula van Dorestad’. Deze mantelspeld van goud en edelstenen werd in 1969 op de bodem van een waterput gevonden. Naast luxe artikelen zoals glaswerk, gouden munten en bijzondere handschriften, zijn eenvoudige voorwerpen te zien zoals gereedschappen, voorraadvaten, wapens en een wollen want. Voor kinderen is er van alles te beleven. Zo kunnen munten ontwerpen, een gebroken vaas restaureren, puzzelen en aan de slag gaan met een middeleeuws zwaard en gereedschap van archeologen. Voor jong en oud is er een spel van spellenuitgever 999 Games, lezingen, een speurtocht, familierondleidingen, een ‘Ontwerp een nieuwe fibula van Dorestad’-wedstrijd, activiteiten tijdens schoolvakanties en een Middeleeuwen-assortiment in de Museumshop. Voor de hoogste klas-
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
sen van het basisonderwijs en de brugklas van het voortgezet onderwijs komt er een speciaal scholenprogramma. Het activiteitenaanbod staat op www.rmo.nl. Op basis van de nieuwste wetenschappelijke feiten maakten archeologische illustratoren nieuwe schoolplaten, als opvolgers van de voor de oudere generatie overbekende plaat ‘De Noor-mannen voor Dorestad’ van H.J. Isings uit 1927. Tijdens het internationale congres ‘Dorestad in an international Framework’ (24 t/m 27 juni) wisselen wetenschappers met elkaar van gedachten over de nieuwe onderzoeksgegevens. Bij de tentoonstelling verschijnt ‘Dorestad, een wereldstad in de Middeleeuwen’ van de hand van conservator dr. Annemarieke Willemsen (Walburg Pers, 193 pagina’s, ISBN 978 90 5730 627 3, € 29,95 in Museumshop).
8.5 31.10.2009 Grote Kerk Dordrecht EXPOSITIE ‘CALVIJN EN WIJ’ In Dordrecht zijn de voorbereidingen in volle gang voor een tentoonstelling over de befaamde zestiende-eeuwse denker en hervormer van de middeleeuwse kerk Jean Cauvin en over het calvinisme in Nederland. De expositie ‘Calvijn & Wij’ opent in mei 2009 en is de eerste in Nederland ooit over dit onderwerp. Dordrecht pakt uit met de markante Grote Kerk als locatie voor de expositie en met een gevarieerd cultureel programma in de stad. Wereldwijd wordt dit jaar Calvijns 500ste geboortejaar herdacht. Dordrecht is met de tentoonstelling en het cultureel programma het centrum van de Calvijnherdenking in Nederland. De presentatie in de Grote Kerk belooft onconventioneel en multimediaal te worden. De bezoeker wordt eerst geconfronteerd met het begrip ‘calvinisme’, waarmee typisch Nederlandse karaktertrekjes worden getypeerd, en met zijn eigen ideeën en gevoelens hierover. Staat het voor soberheid, degelijkheid, ijver, ‘zuunigheid’, dat ene koekje bij de koffie? Is het typisch Nederlands? En wat is het verband met Calvijn en zijn ideeën; is dat er wel? Vervolgens bieden animaties een bijna persoonlijke ontmoeting met de mens Calvijn, en maakt de bezoeker kennis met zijn leven, zijn leer, zijn tijd en de betekenis van zijn werk voor het protestantisme in Nederland. De tentoonstelling zal aantrekkelijk zijn
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
42
AGENDA
voor niet-gelovigen die zich in de cultuurhistorische betekenis willen verdiepen alsook voor mensen met een kerkelijke achtergrond.
Dordrecht en cultureel programma De organisatoren verwachten meer dan 80.000 bezoekers te trekken met dit programma. In de monumentale Grote Kerk is de gehele kooromgang gereserveerd voor ‘Calvijn & Wij’. De kerk is een historisch passende locatie; Willem van Oranje nam hier in 1573 deel aan het heilig avondmaal en koos zo de zijde van de calvinisten. Ook werden er in 1619 de uitkomsten van de Dordtse Synode openbaar afgekondigd, geïnspireerd door Calvijns ideeën. En Dordrecht biedt meer ‘Calvijn’ in 2009. In Het Hof is de fototentoonstelling ‘Calvijn & Ik’ gepland, met foto’s van wat Nederlanders als calvinistisch ervaren; het Dordrechts Museum aan de Haven en het Simon van Gijn-museum aan huis tonen elk een selectie kunstwerken rond Calvijn en de Reformatie; er zullen tal van culturele activiteiten worden georganiseerd, met film, theater, muziek en debat. Op 31 mei zal de Nationale Calvijnherdenking in Dordrecht plaatsvinden met bijdragen van premier Balkenende en James Kennedy, hoogleraar Nederlandse geschiedenis. De tentoonstelling is te bezichtigen van 8 mei t/m 31 oktober in de Grote Kerk te Dordrecht. Meer informatie: www.calvijndordrecht.nl
zo. 19.4 14-16uur Apeldoorn VERHALEN ACHTER APELDOORNSE OORLOGSMONUMENTEN Waarom zijn er in Apeldoorn zoveel oorlogsmonumenten? Dat is één van de vragen waarop Jan Heerze (oud-leraar Nederlands van de Koninklijke Scholengemeenschap) en Jelle Reitsma (brigadegeneraal der cavalerie bd) in deze lezing antwoord willen geven, de auteurs van het in ‘06 verschenen boek ‘Apeldoorn ‘40-’45, het verhaal achter de Apeldoornse oorlogsmonumenten’. In woord en beeld komen bekende en minder bekende monumenten aan de orde. Het oudste monument staat er sinds 1945, het jongste werd opgericht in november 2007. Welk verhaal gaat schuil achter die plaquettes, zuilen, muren, bomen en beelden? Hoe komt het dat we over sommige namen op monumenten bijna niets weten? Kun je het verhaal meer dan zestig jaar nog achterhalen? Locatie: CODA, Vosselmanstraat 299. Entree € 7,50.
23-25.5 Brabanthallen NEDERLANDSE RESTAURATIEBEURS ‘09 De Nederlandse erfgoedsector is volop in beweging. Professionals en andere liefhebbers van het Nederlandse erfgoed de gelegenheid om kennis te nemen van de actuele stand van zaken tijdens deze 2-jaarlijkse beurs. Allerlei partijen die aan de instandhouding, verbetering en toegankelijkheid van het Nederlandse cultureel erfgoed bijdragen, komen drie dagen samen in ’s-Hertogenbosch. De beurs brengt vraag en aanbod bij elkaar op het gebied van het onroerende, roerende, materiële en immateriële erfgoed. Locatie: Brabanthallen.
1.6 Heel Nederland LANDELIJKE DAG VAN HET KASTEEL Op 1 juni a.s. zal de tweede editie van de Landelijke Dag van het Kasteel zijn. Rond het Pinksterweekend, en vooral op Tweede Pinksterdag, zullen er op ruim 50 locaties in Nederland allerlei activiteiten plaats vinden voor het grote publiek. Een aantal kastelen is opengesteld, in het kader van het thema ‘Het Historisch Interieur’, maar ook buitenplaatsen, kasteeltuinen en ruïnes zullen eens extra in de schijnwerpers staan. Het uitgebreide programma is te vinden op www.kastelen.nl en wordt telkens geactualiseerd.
KASTEEL DOORWERTH (VOORAANZICHT)
Tips en persberichten voor de Agenda kunt u mailen naar info@uitgeverijeducom.nl
V
OOR U GELEZEN
43
VITRUVIUS
NUMMER 7
APRIL 2009
Greetings from Europe. Landscape and Leisure Auteurs Recensent Uitgave Details
Niek Hazendonk, Mark Hendriks, Hans Venema (redactie) Henk Baars 010 Publishers incl. DVD, ISBN 978-90-6450-650-5. Prijs € 24,50
Leisure staat voor de ‘vrijetijdsindustrie’, een alsmaar groter wordende industrie, waar wereldwijd enorme bedragen in omgaan. Iedereen kan zelf waarnemen welke invloed die vrijetijdseconomie heeft op het landschap. In Nederland is dit thema al eens op een prettige manier uitgewerkt door Tracy Metz (Pret! Leisure and landscape, 2002), maar op Europese schaal is dit het eerste werk dat een eerste overzicht biedt van de “problematiek” van de ongebreidelde groei van het toerisme en de recreatie en de invloed daarvan op het landschap. Voorbeelden hiervan zijn de continue aaneenschakeling van hotels en appartementen aan de Spaanse costa’s, de vergelijkbare aaneenschakeling van ‘golfresorts’ aan de Portugese kust, de tweede huizen op de Griekse eilanden of de skipistes, skidorpen en kabelbanen in de Alpen. Dertig universiteiten uit twintig verschillende Europese landen werden door Dirk Sijmons, toenmalig Rijksadviseur voor het Landschap, benaderd om door ontwerponderzoek uit te zoeken wat de relatie tussen landschap en leisure nu precies inhoudt. Het boek start met een aantal prikkelende essays die een beeld neerzetten over de relatie tussen de opkomst van het massatoerisme en de impact daarvan op het landschap. De essays worden zeer treffend geïllustreerd door foto’s van Martin Parr. Het lijken haast vakantiefoto’s zoals iedereen die
maakt, maar door de invalshoek van het boek valt opeens op hoe grappig groepen mensen zijn die “met z’n allen” rust zoeken in de bergen. Grappig en ontnuchterend, want maken we zelf ook niet vaak deel uit van zo’n compositie? Vervolgens komen de ontwerpstudies aan bod, telkens ingeleid met een analyse van de verschillende Europese landschappen (kust, bergen, eilanden, platteland, bossen en rivieren). Deze analyse maakt zowel de kansen als de bedreigingen inzichtelijk. De uitkomsten van de ontwerponderzoeken worden in tekst en beeld verhaald, en staan in uitgebreidere vorm ook op de bijgevoegde DVD. Deze bevat ook vele kaartjes, gelukkig maar, want deze staan in het boek vaak veel te klein afgebeeld. Het initiatief van Sijmons heeft geleid tot een prettig leesbaar en mooi geïllustreerd boek. Het is uiteraard de vraag in hoeverre de goede ideeën die hier zijn geopperd worden opgepakt in een markt die zich kenmerkt door een enorme concurrentie en om het maken van kortetermijn winsten. En een markt die blijkbaar voldoet aan de wensen van de consument, die zich vooralsnog elk jaar weer gedwee naar de Spaanse costa’s laat vervoeren. Zijn lokale, regionale en nationale overheden in staat om kwaliteit voor kwantiteit te zetten? Wat Sijmons betreft is hier een grote rol voor Europa weggelegd. Hij pleit voor een ‘European Transition Plan for Sustainable Tourism’, een kaderplan
dat individuele lidstaten handvatten moeten geven om zelf aan de slag te gaan met een meer duurzame vorm van toerisme en recreatie. Verder pleit hij voor een verdere implementatie van de Europese Landschapsconventie, die richting moet geven aan het behoud, de ontwikkeling en de toegankelijkheid van de verschillende landschappen. De Gemeenschappelijk Europees Landbouwbeleid moet zodanig worden omgevormd dat boeren ook inkomsten kunnen genereren uit het beheer en de toegankelijkheid van het landschap. Als laatste pleit hij voor een grote(re) rol van de landschapsarchitect bij de verdere ontwikkeling van de vrijetijdseconomie. Zoals dit boek probeert aan te geven kunnen beide elkaar prima gebruiken.
RECENT
VERSCHENEN
Monumenten van Romeins Nederland Uitgave Waanders Uitgevers i.s.m. RACM Details Paperback, 88 pag., 90 kleurenfoto’s, ISBN 978-90-400-8569-7
Prijs € 17,95 Minister Plasterk maakte in januari 2009 een lijst van 23 archeologische monumenten bekend die voorgedragen worden voor wettelijke bescherming. De nieuw te beschermen vindplaatsen dragen bij aan de opbouw van een representatief archeologisch monumentenbestand; de lacune in de bescherming van ‘onzichtbare archeologie’ wordt hiermee deels opgevuld. Deze onzichtbaarheid maakt het soms moeilijk, maar ook uitdagend om deze archeologische monumenten bij een breder publiek voor het voetlicht te brengen. Opvallend is de aanwijzing van een relatief groot aantal vindplaatsen uit de Romeinse tijd.
Monumentenbestand uit balans In 2006 publiceerde de toenmalige ROB het rapport ‘Uit Balans’. Uit onderzoek bleek dat het huidige bestand van wettelijk beschermde archeologische monumenten onevenwichtig van opbouw is, en niet representatief is voor de geschiedenis van het Nederlandse grondgebied en zijn bewoners. Naast factoren
als wisselende beleidsvisies en oorzaken van geografische en geologische aard, is de meest bepalende factor voor deze onevenwichtigheid de zichtbaarheid van archeologische monumenten. Van de nietzichtbare complexen is slechts tien procent wettelijk beschermd tegen 30% van de zichtbare. Dit verschil wordt grotendeels verklaard door de doorslaggevende rol die de factoren schoonheid en cultuurhistorische waarde gespeeld hebben bij de selectie voor bescherming. Ook de bescherming van sites van verschillende complextypen en uit de diverse tijdsperioden blijkt te variëren; zo zijn er uit het Mesolithicum, de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd minder dan vijftien procent beschermd. De conclusie van dit onderzoek: het bestand van wettelijk beschermde archeologische sites is fors uit balans en verre van representatief voor de totale bekende voorraad archeologie.
Tijdelijke beleidsregel Op 1 juli trad de door de minister van OCW opgestelde ‘tijdelijke beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten 2007’ in werking. Hierin werd benoemd dat archeologische sites aangewezen kunnen worden als (inter)-nationaal erkend monument, op basis van schoonheid, betekenis voor de wetenschap en cultuurhistorische waarde. Bovendien is het zaak dat het monument een wezenlijke lacune opvult in het huidige monumentenbestand. De RACM heeft in het kader van deze beleidsregel de minister geadviseerd om de nu bekendgemaakte lijst van 23 voor te dragen voor wettelijke bescherming; ze dragen bij aan een representatief archeologisch monumentenbestand.
44
VITRUVIUS
Unieke serie Romeinse monumenten De nieuw te beschermen vindplaatsen laten een grote variatie in aard en datering zien. Uniek in de lijst is de serie van Romeinse monumenten. Nog niet eerder werd in deze samenhang een groep monumenten uit deze tijdsperiode aangewezen. Door de verscheidenheid aan typen en geografische ligging vormen deze sites een veelzijdig beeld van Romeins Nederland. Uniek en van internationale betekenis zijn bijvoorbeeld de resten van een aquaduct bij Nijmegen, de Romeinse tempel onder de grote kerk van Elst en de monumenten die deel uitmaken van de noordgrens van het Romeinse Rijk (de Limes), zoals de legerkampen (castella) in Woerden en Utrecht (Domplein), een deel van de Limesweg en een Romeins rivierschip in de Leidsche Rijn en een kampdorp (vicus) in Leiden. Dit zijn stuk voor stuk aansprekende voorbeelden aan de hand waarvan het verhaal van Romeins Nederland kan worden verteld.
Publieksboek Het is de wens van de minister om de onzichtbare archeologische schatten in de Nederlandse bodem zichtbaar te maken voor een breed publiek. Om aan dit verzoek vanuit de RACM bij te dragen is de lijst van 23 archeologische monumenten opgenomen in een publieksboek: Monumenten van Romeins Nederland. Het boek bevat een uniek concept, want er is juist voor gekozen om (naast de gevonden objecten, opgravingsfoto’s en kaarten) de actuele situatie te laten zien van de plek waar het archeologische monument zich bevindt. Fotografen zijn op pad geweest en hebben, met name voor de
NUMMER 7
APRIL 2009
Romeinse monumenten, foto’s gemaakt van de vindplaats zoals deze er nu bij ligt. En dat is verrassend: deze beelden laten ons een Nederlands landschap zien dat soms wél bewust ingericht is, rekening houdend met de aanwezigheid van archeologie, en soms lijkt het of de omgeving zich niets heeft aangetrokken van het bijzondere verhaal van de plek. Een mooie manier om het Nederlandse publiek te laten zien wat de aanwezigheid van archeologische erfgoed in de bodem kan doen met ons landschap, en welk verhaal een soms onbeduidend lijkende plek ons kan vertellen.
Radio Kootwijk Monument in gewapend beton Auteurs Pieter Spits (einden beeldredactie, Jacques Linssen en Henk Wapperom) Uitgave Uitgeverij Æneas Details Hardcover, 84 pag., geheel full colour, ISBN 978-90-75365-92-4
Prijs € 19,95 Uitgeverij Æneas publiceerde onlangs het boek ‘Radio Kootwijk, monument in gewa-
RECENT
45
VERSCHENEN
pend beton’. Dit deed zij ter ere van het 60-jarige jubileum van Cement, vakblad voor ontwerp en constructie. Het nieuwe boek beschrijft het ontstaan van het zendstation, gebouwd ‘in the middle of nowhere’. Het gaat in op de keuzes in het ontwerp en de uitvoering in het begin van de jaren ’20 van de vorige eeuw. Vanuit het voormalige zendstation Radio Kootwijk werd in
Bergen op Zoom Monumenten, cultuurlandschappen en archeologie Auteurs J.T. van Eekelen, M. Vermunt Uitgave Trichis Details Hardcover, gebonden, 232 pag., full colour, ISBN 978-90-812416-5-6
Prijs € 35,-
NUMMER 7
APRIL 2009
de vorige eeuw contact onderhouden met Nederlands-Indië. Het inmiddels bijna 90 jaar oude bouwwerk, ontworpen in Art Deco stijl, vormt een herkenbaar silhouet temidden van de Veluwse natuur. ‘Radio Kootwijk, monument in gewapend beton’ beschrijft waarom het gebouw juist werd opgetrokken uit gewapend beton. Ook wordt de impact die de bouw van het zendstation had op de omtrek beschreven; niet
alleen architectonisch, maar ook sociologisch was het gebouw bepalend in de omgeving. De mensen die er bouwden, woonden en werkten vormden een bijzondere gemeenschap. Besloten wordt met een beschouwing van de huidige situatie en toekomstscenario’s. Na het wegvallen van de zendfunctie verkocht KPN Telecom in 2003 de gebouwen en de omliggende 400 hectare natuur
aan het Rijk. Verschillende overheden zoeken nu samen naar een nieuwe bestemming voor dit unieke en kwetsbare complex. Met veel uniek fotomateriaal en een schat aan gegevens over dit bijzondere Rijksmonument heeft het boek ‘Radio Kootwijk, monument in gewapend beton’ veel te bieden voor een breed publiek.
Wie dacht inmiddels wel alles te weten van de monumenten die Bergen op Zoom rijk is, heeft met dit boek een aangename verrassing in handen. Vanzelfsprekend kunnen in een Bergs Monumentenboek pronkjuwelen als het Markiezenhof, het Stadhuis op de Grote Markt, de Gevangenpoort en de Gertrudiskerk niet ontbreken. Maar dan wisten de deskundige samenstellers aan deze alom bekende bouwwerken toch weer weinig belichte aspecten te ontdekken. Bijdragen echter als die over de onzichtbare maar immer onmisbare Grebbe, over het archeologisch schatgraven onder de zoveelste gedaantevernieuwing van de Parade, over het Gouvernements-
gebouw als de deksteen waaronder slachtoffers van de Grote Pest in massagraven werden aangetroffen, over de ooit hoogste industrieschoorsteen van ons land en de WestBrabantse Waterlinie die in de spanne van een halve eeuw zesmaal haar importantie moest bewijzen; in die en soortgelijke bijdragen worden voor de geïnteresseerde lezer werkelijk opzienbarende bevindingen gemeld. Voordat hij onze nationale zeeheld werd vocht Michiel de Ruyter als jonge jongen in Bergen op Zoom mee tegen de Spaanse benden. Colijn lag hier als soldaat en de grote humanist Erasmus schreef tijdens zijn verblijf in Halsteren in een boek zijn bedenkingen tegen het
toen gangbare onderwijs neer. Dit boek behandelt een veelheid aan onderwerpen die samen een boeiende ontdekkingsreis garanderen door de geschiedenis van Bergen op Zoom en zijn ommelanden. Bijeengenomen vormen ze een palet dat door zijn veelkleurigheid als het ware een nieuwe kennismaking met ons prachtig stukje Nederland mogelijk maakt. Mede dankzij de fotografie komt het verleden van Bergen op Zoom in een nieuw licht te staan. Nuttige bijlage is een dvd met de database waarin meer dan achthonderd monumenten in en rondom Bergen op Zoom zijn opgenomen en van uitgebreide informatie zijn voorzien.
Auteurs Paul Storm Uitgave Uitgeverij DrukWare Details Gebonden, 192 pag., geheel full colour,
catastrofe lijkt te doen afstevenen. In dit boek gaat Paul Storm er vanuit dat ons ‘opgeblazen’ slimme brein is ontstaan onder druk van seksuele selectie. Kernvraag: is voor het ontstaan van een dergelijk wezen als de mens nog een logische natuurlijke verklaring te bedenken? Het antwoord: ja. In dit boek geeft Paul Storm een eenvoudig model over het ontstaan van de mens. Een zienswijze die gebaseerd is op de ideeën van Darwin over
natuurlijke en seksuele selectie.
ISBN 978-90-78707-07-3
Prijs € 29,95
Korte hoektanden, lange benen en een sexy brein
VITRUVIUS
De mens is een opvallende, zich slechts op twee benen voortbewegende, intelligente, naakte mensaap, die op dit moment de aarde naar een
Geen toeval dat dit boek uitkomt in het Darwin-jaar. Een berg mensachtige fossielen, verreweg de meeste gevonden na Darwin’s publicaties, kan verklaard worden met behulp van zijn ideeën. Volgens de makers is dit boek te zien als een eerbetoon aan Darwin, 150 jaar na het uitkomen van zijn ‘On the origin of species’ en 200 jaar na zijn geboorte.
RECENT
VERSCHENEN
Vinex Atlas Auteurs Jelte Boeijenga Jeroen Mensink Uitgave Uitgeverij 010 Publishers Details Hardcover, 304 pag., rijkelijk geïllustreerd, ISBN 978-90-6450-594-2 Prijs € 59,50 Begin jaren negentig publiceerde het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra. Deze raakte bekend, beroemd en berucht onder de naam Vinex. Met in totaal
honderdduizenden woningen werden vervolgens overal in het land de zogenaamde vinexwijken gebouwd. Soms geprezen, vaak bekritiseerd, maar altijd onderwerp van debat. In dit boek is voor het eerst de totale bouwproductie minutieus in kaart gebracht. 52 vinexwijken worden tot in detail beschreven met historische luchtfoto’s, plattegronden, gegevens over de locatie en recente foto’s van het straatbeeld. Samen met de uitgebreide inleiding over de ontstaansgeschiedenis en de uitvoering van het vinexprogramma maakt dit de Vinex Atlas tot een compleet naslagwerk van deze unieke ruimtelijke opgave in Nederland. In de internationale competitie Schonste Bucher aus Aller Welt heeft de Vinex Atlas een gouden medaille gewonnen. Een zevenkoppige internationale jury beoordeelde in Leipzig maar liefst zevenhonderd bekroonde boeken uit zesendertig landen, waaronder de Nederlandse inzending met de Best Verzorgde Boeken van 2008.
46
VITRUVIUS
Het gerechtsportaal van de Sint-Walburgiskerk te Zutphen Auteurs Els van NieuwlandLandheer Uitgave Clavis Publicaties Details Gebrocheerd, 54 pag., ISBN 978-90-75616-10-1 Prijs € 12,50
NUMMER 7
APRIL 2009
Aan de noordzijde van de Sint-Walburgkerk te Zutphen bevindt zich een ruim, rijk uitgevoerd portaal dat een opvallende gelijkenis vertoont met het noordportaal van de Sint-Maartenskerk te Zaltbommel en in mindere mate met het noordportaal van de Sint-Nicolaas of Bovenkerk te Kampen. Alle drie de portalen zijn in de tweede helft van de 15e eeuw tegen de zijbeuken van de kerken aangebouwd. Opvallend is dat de drie portalen geografisch gezien naar het bestuurlijk-juridische centrum van de stad gericht zijn. Op grond van het ‘voorhal'-karakter, de banken en de ligging is er voldoende reden om zich af te vragen of hier sprake is van gerechtsportalen. De juridische functie van het kerkportaal was in de Middeleeuwen niet uitzonderlijk. Men vond deze portalen vanaf de 9e eeuw in heel het Heilige Roomse Rijk. In dit boek wordt voor het eerst aangetoond dat het Zutphense Mariaportaal als gerechtsportaal kan worden geïnterpreteerd.
RECENT
47
VERSCHENEN
Paleis Soestdijk – Drie eeuwen huis van Oranje Auteurs M. Jansen, K. Kleijn, C. Krabbe, E. Kurpershoek, B. Laan, P. Rem, B. Speet, K. Verboeket, Kunsthistorisch Bureau D’ARTS (samenstelling) Uitgave Waanders Uitgevers Details Gebonden, 384 pag’s, ca. 350 foto’s kleur & z/w, ISBN 978-90-400-8608-3
Prijs € 49,95
Na bijna 350 jaar trouwe dienst heeft Paleis Soestdijk zijn functie als jachthuis, zomerverblijf en woon- en werkpaleis van de Oranjes verloren. Het overlijden van koningin Juliana en prins Bernhard in 2004 betekende het einde van een tijdperk. Dit moment verdient een blijvende herinnering en een bijzonder boek. De rijke geschiedenis van gebouw, park en bewoners wordt door een keur van kunsthistorici tot leven gewekt en prachtig, vaak ongepubliceerd historisch fotomateriaal, geeft een overweldigende impressie van de wereld achter de alom bekende facade. Een hedendaagse fotoreeks toont op indringende wijze de staat en sfeer van een groot aantal vertrekken in het verweesde paleis. Voor de naoorlogse generatie is de koninklijke familie met de opgroeiende prinsessen in Soestdijk het hoopvolle beeld van een herrijzend Nederland. Dit monument in boekvorm maakt die bijzondere sfeer voelbaar.
Uitgave Nai Uitgevers Details Paperback, 192 pag’s, full colour,
VITRUVIUS
De Zwolse canon De geschiedenis van Zwolle in 50 vensters Auteurs Jan van de Wetering Uitgave Waanders Uitgevers Details Paperback, 116 pag’s, vnl. kleur geïllustreerd, ISBN 978-90-400-8612-0
Prijs € 14,95 Ter gelegenheid van het 25jarig jubileum van de Zwolse Historische Vereniging verschijnt dit boek naar voorbeeld van de Canon van de Nederlandse geschiedenis. De onder-
de moskee is onderdeel van de samenleving. Niet alleen in Nederland, maar ook internationaal. Dit boek heeft een agenda voor ogen die verder gaat dan
ISBN 978-90-5662-571-9
het vaak gehoorde Euro-
Prijs € 29,90
Islamitisch alternatief. Het eerste deel van dit boek bevat
Ongeveer 800.000 moslims in
een unieke inventarisatie van het
Nederland hebben in totaal bijna
De moskee Politieke, architectonische en maatschappelijke transformaties
fenomeen moskee als architec-
vijfhonderd moskeeën tot hun
tonische verschijning en de pro-
beschikking. Waar moskeeën
blematiek van de moskee in
vanaf de jaren 70 werden
zowel binnen en buitenland.
Auteurs Ergün Erkoçu, Cihan Bugdaci (fotografie Christian van der Kooy en Dick Barendsen)
ondergebracht in oude schoolgebouwen, fabrieken of kerken,
Het tweede deel van het boek
worden er nu nieuwe moskeeën
zet de moskee op de politieke
gebouwd die de Islam letterlijk
agenda; het gaat het politiek-
‘zichtbaar’ maken in de samen-
maatschappelijke debat aan. Vanuit een interdisciplinaire benadering geven een politicus, een theoloog, een socioloog, een
leving. De huidige discussie over de religieuze, maatschappelijke, politieke en culturele positie van
NUMMER 7
APRIL 2009
werpen zijn bepaald aan de hand van een aantal uitgangspunten: belang, spreiding in tijd, thema en herkenbaarheid. Stadsiconen als de Peperbus en het oorlogsmonument zijn opgenomen, maar ook Thomas Kempis, Rhijnvis Feith en Herman Brood. De vensters staan niet op zichzelf. Elk onderwerp wordt in de tijd geplaatst, zoals bij het Vrouwenhuis of de arbeiderswoningen in Assendorp. Zo ontstaat een beeld van de Zwolse geschiedenis van de eerste bewoning tot de eerste Zwolse moskee en van het (vermeende) stadsrecht tot de Blauwvingers. Daarmee is de geschiedenis voor dit moment vastgelegd: zonder pretentie, maar als aanzet voor discussie en studie. Voor het onderwijs ontstaat een handzaam overzicht van de geschiedenis van de eigen omgeving. Door de vele illustraties ontstaat ook letterlijk een beeld van dat verleden.
filosoof, een antropoloog en een architectuurhistoricus hun visie op de architectonische verschijning van dit (voor Nederland) nieuwe type gebouw en zetten uiteen welke sociaal-maatschappelijke invloeden dit heeft. De verschillende essays, columns, interviews, infographics, bijzondere fotografie en de in het boek geschetste toekomstvisie zullen een leidraad vormen voor de verdere ontwikkeling van het ontwerp van de moskee.
F O T O : A R C H I E F S TA D S H E R S T E L A M E R S F O O RT
Havik 26
Van dit fraaie woonhuis dateert de kern vermoedelijk uit de 16e eeuw. Het was het sterfhuis van de in die tijd bekende Amersfoortse apotheker Pieter Hondius (1816-1889). Stadsherstel verwerft, restaureert en beheert monumenten en beeldbepalende panden. Zij verhuurt haar bezit als woonhuis, winkel, atelier, horecagelegenheid of met bijzondere functie. Op deze manier blijft dit cultureel erfgoed deel uitmaken van ons leven.
NV Amersfoortse Maatschappij tot Stadsherstel Muurhuizen 159 Postbus 842 3800 AV Amersfoort
Telefoon 033-460 50 20 Fax 033-460 50 39 E-mail info@stadsherstelamersfoort.nl www.stadsherstelamersfoort.nl