Vitruvius juli 2017

Page 1

ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR ERFGOEDPROFESSIONALS ARCHEOLOGIE | CULTUURLANDSCHAP | MONUMENTEN | IMMATERIEEL ERFGOED | VOLKSCULTUUR

JAARGANG 10 | NUM MER 4 0 | JU L I 2 0 1 7

HET POEPENDE MANNETJE OP DE NIEUWE BAVO

ALWEER ZO’N SOORTENLIJST!? DE PLAATS VAN BIOLOGISCHE ARCHEOLOGIE IN HET NEDERLANDS ARCHEOLOGISCH LANDSCHAP

VITRUVIUS_Juli2017.indd 1

(MEER)WAARDEN IN DE WEDEROPBOUW VAN HET BUITENGEBIED - PLEIDOOI VOOR AANPASSING VAN DE ‘MSP-CRITERIA’ (DEEL 1)

DAVID ZUIDERHOEK (1911-1993) COMPONIST VAN DE RUIMTE

15/06/17 14:42


Informeer naar onze advertentietarieven en speciale actie-aanbiedingen Neem hiervoor contact op met: Uitgeverij Educom tel.: 010 - 4256544 of mail naar: info@uitgeverijeducom.nl

Uw speciaal Erfgoed verdient een Special in Vitruvius Steeds meer Steeds meer gemeenten gemeentenzetten zetten zich zichactief actiefininvoor voorhun huneigen eigencultuurcultuurhistorie, monumenten, musea, musea,bodemvondsten bodemvondstenen enander andererfgoed. erfgoed. voor Erfgoed spreekt inwoners inwonersaan: aan:talloze tallozevrijwilligers vrijwilligerszetten zettenzich zichinin voor het behoud van van een eenmonument, monument,of ofzijn zijnactief actiefinin een historische verhet behoud een historische vereniging. Cultuurhistorie draagt draagtbovendien bovendien sterk sterkbij bijaan aaneen eengevoel gevoel eniging. Cultuurhistorie van locale identiteit. identiteit. Erfgoed leeft! van locale Erfgoed leeft! Presenteer uw gemeentelijk erfgoedbeleid in vakblad Vitruvius met Presenteer uwInformeer gemeentelijk in vakblad Vitruvius met een ‘special’. naarerfgoedbeleid de plaatsingsmogelijkheden. een ‘special’. Een eerste voorbeeld hiervan vindt u op pag. 22-27. Bovendien ontvangt u kosteloos 500 exemplaren voor promotionele Meer weten? Mail: info@uitgeverijeducom.nl Of bel de uitgever op 010-425 44. doeleinden. Meer weten? Mail:65info@uitgeverijeducom.nl Of bel de uitgever op 010-425 65 44.

VITRUVIUS_Juli2017.indd 2

Educom BV Drukwerk Investeringen Marketing Internet www.uitgeverijeducom.nl

15/06/17 14:42


JAARGANG 10 NUMMER 40 JULI 2017

5

12

22

KORT

DAVID ZUIDERHOEK (1911-1993) COMPONIST VAN DE RUIMTE

ALWEER ZO’N SOORTENLIJST!? DE PLAATS VAN BIOLOGISCHE ARCHEOLOGIE IN HET NEDERLANDS ARCHEOLOGISCH LANDSCHAP

(MEER)WAARDEN IN DE WEDEROPBOUW VAN HET BUITENGEBIED - PLEIDOOI VOOR AANPASSING VAN DE ‘MSP-CRITERIA’ (DEEL 1)

6

18 HET POEPENDE MANNETJE OP DE NIEUWE BAVO

27 RECENT VERSCHENEN

3

VITRUVIUS_Juli2017.indd 3

15/06/17 14:42


colofon

VITRUVIUS

NUMMER

40

JULI

2017

Vitruvius is een informatief, promotioneel, onafhankelijk vaktijdschrift dat beoogt kennis en evaring uit te wisselen, inzicht te bevorderen en belangstelling te kweken voor de vakgebieden archeologie, cultuurlandschap, monumenten, immaterieel erfgoed en volkscultuur. Vitruvius komt tot stand m.m.v. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

VAKBLAD VITRUVIUS IS EEN UITGAVE VAN

Uitgeverij Educom Mathenesserlaan 347 3023 GB Rotterdam Tel. 010-425 6544 info@uitgeverijeducom.nl www.uitgeverijeducom.nl

ABONNEMENTEN 4 nrs/jaar: Nederland € 45.- /België € 55.-. Voor betaling wordt een factuur verzonden. Vermeld bij correspondentie altijd het abonneenummer (zie de factuur). Tijdige betaling garandeert regelmatige toezending. Abonnementen lopen automatisch door. Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk per aangetekend schrijven) dienen uiterlijk twee maanden voor afloop van de abonnements periode in ons bezit te zijn.

LEZERSSERVICE / NABESTELLINGEN Adresmutaties/abonnementen en nabestellingen doorgeven via info@uitgeverijeducom.nl. © Copyrights Uitgeverij Educom Juli 2017 ISSN 1874-5008 Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd met welke methode dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.

4

VITRUVIUS_Juli2017.indd 4

15/06/17 14:42


VITRUVIUS

NUMMER

40

JULI

kort

2017

Onderzoek illustreert: erfgoed en duurzame energiewinning versterken elkaar

D

uurzame energiewinning kan een bondgenoot zijn voor het versterken van erfgoed. Deze conclusie wordt vandaag gepresenteerd in het rapport ‘Energielinie’. In opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft een consortium onder leiding van H+N+S Landschapsarchitecten onderzoek gedaan naar mogelijkheden voor inpassing van duurzame energiewinning in de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Met als mede-opdrachtgever de Provincie NoordHolland is onderzocht of het mogelijk is om duurzame energiewinning, zoals het plaatsen van windmolens, te realiseren. Juist door dit onderzoek te doen binnen Werelderfgoed wordt getoond hoe ook elders in Nederland erfgoed en energie elkaar op een zinvolle manier kunnen versterken. De Rijksdienst krijgt vanuit de praktijk veel vragen over het inpassen van duurzame energiewinning in een cultuurhistorische omgeving en speelt met dit initiatief in op een behoefte om verdiepend onderzoek op dit gebied te doen. De resultaten

bieden kennis en inspiratie aan erfgoedprofessionals, beheerders en eigenaren, en aan lokale overheden om het gesprek over een succesvolle inpassing te kunnen voeren. Fort Pannerden In vervolg op dit onderzoek werkt H+N+S Landschapsarchitecten, in samenwerking met coöperatie Relocal en Ro&Ad architecten, aan een concrete verduurzamingsslag binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De verkenning van dit project (eerste fase) wordt gefinancierd door het Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie vanuit de open oproepen voor erfgoed en ruimte. Het onderzoek richt zich specifiek op Fort Pannerden, dat de komende jaren met een energie-intensief programma aan de slag gaat. De linie is genomineerd als UNESCO werelderfgoed, hetgeen specifieke randvoorwaarden schept voor eventuele ruimtelijke ingrepen. Daarom wordt samen met belanghebbende partijen verkend hoe de groeiende energievraag op een duurzame

wijze op - en in de directe omgeving van - het fort kan worden ingepast, zodat deze ingreep de beleving van de cultuurhistorische kwaliteiten van het erfgoed versterkt. In de startfase wordt via een aantal workshops en verkenningen toegewerkt naar een schetsontwerp voor deze casus, die tevens model staat voor de verduurzaming van andere forten binnen de linie. Programma Visie Erfgoed en Ruimte Al eerder presenteerde de Rijksdienst vanuit het programma Visie Erfgoed en Ruimte een handreiking over het inzetten van cultuurlandschap voor windenergie, zonne-energie en bio-energie projecten. Dit onderzoek biedt een aanvullende concrete uitwerking. Het project Energielinie is een initiatief van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, De Volharding, Ro en Ad architecten, H+N+S landschapsarchitecten, Projectbureau Stelling van Amsterdam, Projectbureau Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Provincie Noord-Holland. n

Rijksmonumenten en duurzaamheid: een lastige combinatie?

U

it onderzoek blijkt dat het verduurzamen van monumenten loont. Op voorwaarde dat er een goed doordacht en gedegen plan ligt. Door verduurzaming gaat de energierekening omlaag en het comfort omhoog. De bruikbaarheid van een monument neemt toe en de financiële exploitatie wordt gunstiger. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed doen onderzoek naar de effectiviteit en gevolgen van verduurzamingsmaatregelen in rijksmonumenten. Hiervoor zijn 18 verschillende gebouwen, zoals kerken, molens en boerderijen geselecteerd om een verscheidenheid aan maatregelen te onderzoeken. Zoals het isoleren van wanden, vloeren en dak, koude- en warmte-uitwisseling tus-

sen rijksmonumenten of het aanbrengen van LED-verlichting. De eerste 13 van de 18 pilots zijn nu klaar, de andere 5 volgen dit en volgend jaar. Om de duurzaamheidsmaatregelen mogelijk te maken kregen de betrokken projecten in totaal 10 miljoen euro subsidie vanuit het Ministerie van OCW. Een van de pilots is Molen De Hersteller in het Friese Sintjohannesga. Door de isolatie van wanden, vloeren en plafond is het nu comfortabel in de molen en hoeven de molenaars en bewoners ’s winters hun jas niet meer aan te houden. In 2050 wil Nederland energieneutraal zijn. We installeren zonnepanelen, gaan over op groene stroom en maken gebruik

van windenergie. Niet alleen nieuwbouwwoningen worden duurzamer. Ook veel van de ruim 60 duizend rijksmonumenten maken een slag naar duurzaamheid. Bij renovatie en restauratie van monumenten worden thema’s als energiebesparing, energieopwekking en duurzaam materiaalgebruik steeds vaker meegenomen in de plannen. Het onderzoek loopt tot en met 2018. Tot nu toe zien we dat ieder monument zijn eigen, creatieve maatwerkaanpak voor duurzame oplossingen nodig heeft. Verduurzamen van monumenten loont, mits per monument vooraf zorgvuldig onderzoek wordt gedaan naar wat wel of niet kan. Er is vaak meer mogelijk dan men denkt! n

5

VITRUVIUS_Juli2017.indd 5

15/06/17 14:42


VITRUVIUS

Frits Niemeijer Historisch-geograaf

NUMMER

40

JULI

2017

(Meer)waarden in de wederopbouw van het buitengebied

Pleidooi voor aanpassing van de ‘MSP-criteria’ (Deel 1)

Beschermde stads- en dorpsgezichten De monumentenwetten van 1961 (art. 1 e, f en art. 20 ) en 1988 (art. 1 f, g en art. 35) boden de minister voor cultuur, naast een aanwijzingsbevoegdheid voor rijksmonumenten, ook de mogelijkheid van

het aanwijzen van beschermde stads- en dorpsgezichten. Nadat in de eerste wet een sterk inhoudelijke, en daardoor ook een beperkende omschrijving van het begrip het uitgangspunt was geweest3, gaf de wet

van 1988 (art. 1 f) een ruimere interpretatie aan het stads- en dorpsgezicht: “[…] groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele

Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Met een nog steeds groeiende reeks fysieke en digitale publicaties helpt de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) de publieke aandacht en waardering voor de nalatenschap van de jaren van de wederopbouw te verruimen. De RCE weet zich hierbij gesteund door Den Haag, dat al in 2011 de zogeheten Visie erfgoed en ruimte (VER) de wederopbouw als een van de vijf Rijksprioriteiten van het ruimtelijk beleid noemde.1 In de VER komen 30 gebieden voor die als exemplarisch worden beschouwd; acht hiervan zijn landelijke gebieden. Zo op het oog is er bij de totstandkoming van deze lijst van acht landelijke gebieden die bijzondere aandacht verdienen uitgegaan van dezelfde criteria die in de jaren ’90 golden binnen het zogenoemde Monumenten Selectie Project (MSP).2 In hoofdlijnen klopt deze vaststelling, maar in de concrete uitwerking lijken de criteria hier en daar nader genuanceerd. Een en ander wordt hier uit de doeken gedaan aan de hand van de vraagstelling: Is het waar dat zowel de hoofd- als de deelcriteria voor de waardering van landelijke gebieden uit de periode van de wederopbouw zijn gewijzigd ten opzichte van de criteria die golden in het MSP – en zo ja, waarom?

1 - Heenvliet, het eerste beschermde dorpsgezicht (1965), omvat zowel gebouwde als onbebouwde onderdelen. Het gebied buiten de grenzen van het beschermd gezicht is inmiddels grotendeels volgebouwd.

6

VITRUVIUS_Juli2017.indd 6

15/06/17 14:42


VITRUVIUS

NUMMER

40

JULI

2017

2 - De nog resterende poldermolens van de Schermer zijn wel beschermd; de structuur van de droogmakerij tot op heden echter niet.

Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, objectnummer 509.396.

Landschappen van de wederopbouw De wederopbouw in Nederland is binnen het gelijknamige project gedefinieerd als de periode die loopt van 1940 tot 1965. Over de juistheid van deze tijdsbegrenzing kan men van mening verschillen, maar die discussie wordt hier niet gevoerd. Wel wordt opgemerkt dat in maatschappelijke ontwikkelingen zelden een harde grens bestaat en dat wet- en regelgeving vaak het resultaat zijn van maatschappelijke – en dit in de ruimste zin - trends. De jaren van de wederopbouw gaven in het landelijk gebied in hoofdzaken een drietal grote ruimtelijke ontwikkelingen te zien. Allereerst was dat voortzetting van het maken van nieuw land, dan - als tweede - de voortzetting van ontginningen en als derde ontwikkeling was daar de sterke toename van ruilverkaveling. Alle drie droegen ze bij aan het herstel van oorlogsschade en van de schade door de watersnoodramp van 1953. Een belangrijk punt hierbij was dat vanaf het begin van de wederopbouw in het landelijk gebied rekening werd gehouden met bestaande cultuur- en natuurhistorische waarden. En ook streefde men vanaf het begin bij de planning een ‘hoger doel’ na. Zo was de in 1941 opgerichte Rijksdienst voor het Nationale Plan (RNP) niet alleen een organisatie die op het scherp van de eisen van de bezetter moest balanceren, maar was het ook een orgaan dat een ‘nationaal groenplan en het stimuleren van preventieve en repressieve maatregelen voor landelijke schoonheidszorg’ proclameerde. De uit de RNP voortgekomen Commissie voor Natuurbescherming, Landschapsverzorging en Recreatie speelde hierbij een belangrijke rol, onder meer vanwege de aandacht voor landschappelijke en archeologische waarden.5 Een andere organisatie, die al enkele jaren vóór 1940 van zich had laten horen, was de zogeheten Contact-Commissie inzake Natuurbescherming (bekend als CC), met hierbinnen de Werkgroep voor Cultuurlandschappen (WCL).6 Het voert te ver op deze plaats hierover uit te weiden, maar onder meer de RNP, de beide commissies en deze werk-

Foto: A.J. van der Wal, Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, objectnummer 312.079.

samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden;” Dit opende in principe de weg naar bescherming van gezichten die niet per se gekoppeld hoefden te zijn aan, of bestonden uit een gebouwde context. Dat het in de praktijk meestal toch anders verliep, is een punt waarop later wordt teruggekomen.4

3 - In Kiel-Windeweer (MSP-gezicht sinds 2006) zijn zowel de bebouwing en het kanaal, als stroken van het typerende cultuurlandschap ter weerszijden daarvan beschermd. 7

VITRUVIUS_Juli2017.indd 7

15/06/17 14:42


NUMMER

40

JULI

2017

Foto: S. Swart, Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, objectnummer 12457-39386.

VITRUVIUS

4 - Het beschermd gezicht Kinderdijk-Elshout (aangewezen 1993 - werelderfgoed sinds 1997) omvat de molens, de gemalen, de afwateringsstructuur én het totale historisch cultuurlandschap.

groep hebben ervoor gezorgd dat natuur- en cultuurlandschapswaarden in het naoorlogse herstel een rol zijn gaan spelen. Tot de vroegste en meest richtinggevende resultaten van hun ijver behoorden grootschalige experimenten met de inrichting van de ruimte in de nieuwe Noordoostpolder (al vanaf 1942), met herstel van de enorme inundatieschade op Walcheren (vanaf 1945/47) en van de landschapsinrichting in het Noord-Brabantse De Scheeken (vanaf 1944).7 De opbrengst van de experimenten bestond onder meer uit de inwerkingtreding van een nieuwe Ruilverkavelingswet (1954), uit een moratorium op de verdere ontginningen van ‘woeste gronden’ (begin jaren ’60) en uit koerswijzigingen bij de realisatie van de geplande IJsselmeerpolders (vanaf ca. 1950).8 Vooral de in de nieuwe Ruilverkavelingswet opgenomen verplichting voortaan een ‘landschapsplan’ in iedere wettelijke ruilverkaveling op te nemen, was een belangrijke ontwikkeling. Hoewel de vorm of invulling van zo’n landschapsplan geen concreet voorschrift inhield, droeg

de opname ervan in de wet sterk bij aan de aandacht voor bestaande natuur- en cultuur(landschaps)waarden. Het noemen en benoemen van onder meer bestaande (historische) houtwallen, terpen, kavelstructuren, gebouwen en van archeologische en geomorfologische kenmerken, inclusief de context, was voortaan een ’must’. De codificatie – opname in de wet - van datgene wat in de voorgaande jaren door de verschillende genoemde organisaties was voorbereid, leidde ertoe dat het gangbaar werd van ‘ruilverkavelingen nieuwe stijl’ te gaan spreken. In ruimere zin ging het echter (ook) om aankleding van nieuwe landschappen door middel van weg- en dijkbeplanting en herstel en/of accentuering van kenmerken en eveneens om toevoeging van elementen en structuren, waaronder utilitaire aanpassingen, voorzieningen van uiteenlopende aard en bossen.9 Het maakbare land In het eind 2016 bij de RCE als een digitale uitgave verschenen rapport ‘Het maakbare

land’10 wordt een lans gebroken voor erkenning van kwaliteiten en waarden van het in de jaren van de wederopbouw ingerichte platteland. Een achttal plattelandsgebieden wordt in het rapport langs een lijst van criteria gelegd om inzichtelijk te maken wat (enkele jaren eerder) de reden was om ze voor het nationale voetlicht te brengen: ze kregen in 2011 immers een status in het overheidsbeleid. Die selectie is hier niet ter discussie, hoewel ieder er vanzelfsprekend een kritische opvatting over kan hebben. Zes andere gebieden krijgen in het rapport van 2016 een vergelijkbare positie omdat ze gezamenlijk nog meer dimensies tonen van het in de jaren 1940-1965 aangelegde of ingerichte land. De in totaal 14 in kaderteksten besproken gebieden liggen verspreid over het land en ze kennen een ‘ondergrond’ die weloverwogen teruggaat op verschillende bodemtypen, reliëfeigenschappen, ontstaans- en ontginningsgeschiedenissen en dergelijke. Hiernaast is de selectie bepaald door uiteenlopende inrichtings- en gebruiksvormen en door

8

VITRUVIUS_Juli2017.indd 8

15/06/17 14:42


VITRUVIUS

NUMMER

40

JULI

2017

spreiding in de tijd (diachronie). Dit laatste gaat zo ver dat de grenzen van de periode 1940-1965 soms iets worden overschreden. Hoe dan ook: zowel in het Rijksbeleid als in ‘Het maakbare land’ werd gemikt op diversiteit. Hierbij kon voor een belangrijk deel worden geput uit ervaring die was opgedaan met het eerdergenoemde Monumenten Selectie Project (MSP).

Tekorten van MSP-criteria Zoals reeds aangestipt, was de voornaamste

beperking van de MSP-criteria bij gebruik in de landelijke gebieden uit de wederopbouwjaren, dat stedenbouw – zelfs ruim geïnterpreteerd – toch van een andere orde is dan landinrichting. Ondanks het feit dat binnen het MSP enkele deels, of zelfs overwegend landelijke gebieden de status van beschermd dorpsgezicht kregen, was dit met het voorhanden zijnde instrumentarium eigenlijk een vorm van buiten de lijntjes kleuren. Het werd slechts schoorvoetend geaccepteerd: er viel immers niet te ontkennen dat hiertoe wel enige aanknopingspunten in de criteria voor beoordeling van jongere stedenbouw waren geformuleerd, met name binnen de Situationele waarden / Ensemblewaarden.14 De problematiek zat dan ook niet bij de zogeheten Commissie Bescherming en Ontwikkeling die moest waken over inhoud en kwaliteit van beschermingsvoorstellen. Neen, de bedenkingen kwamen vooral van gemeenten en provincies die handelingsbeperkingen in hun landelijke gebieden vreesden. Het was mogelijk een gevolg van de gewenning aan de monumentenwet van 1961 die bij hen koudwatervrees bij de uitvoering van de wet van 1988 teweegbracht. Eén van de beoogde effecten van de wet van 1988 was decentralisatie van het monumentenbeleid en daarmee ook van het beleid rondom de bescherming van de stads- en dorpsgezichten.15

Foto: T. Penders, Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, objectnummer DG2009_1281.

MSP-criteria In de uit 1991 daterende handleiding voor het MSP worden twee lijsten van vijf hoofdcriteria genoemd voor het selecteren voor Rijksbescherming van respectievelijk jongere stedenbouw (in stads – en dorpsgezichten) en jongere bouwkunst (als Rijksmonumenten). De beide lijsten zijn volgens een analoge systematiek opgesteld en omvatten in elk geval de hoofdkenmerken: I: Cultuurhistorische waarden, IV: Gaafheid / Herkenbaarheid en V: Zeldzaamheid. In de lijst voor jongere stedenbouw staan voorts als no. II: Historisch-ruimtelijke of Stedenbouwkundige waarden en III: Situationele waarden. De lijst voor jongere bouwkunst geeft als equivalenten: II: Architectuurhistorische waarden en III: Ensemblewaarden. Elk van de vijf hoofdcriteria in deze beide reeksen is verder uitgesplitst naar minimaal twee en maximaal vijf deelcriteria. De beide oorspronkelijke (of iets aangepaste lijsten)

– maar vooral die voor jongere bouwkunst - zijn in de afgelopen kwarteeuw zo vaak opnieuw in druk verschenen dat het weinig zinvol is dat hier nogmaals te doen. Wel is het vermelden waard dat de RCE de criteria die sinds 1991 zijn gebruikt tot op de dag van vandaag hanteert bij aanwijzing van nieuwe Rijksmonumenten – ook bij monumenten en stedenbouw van de wederopbouw.11 Er is echter tevens één groot verschil: voor wat betreft stedenbouw wordt sinds 2009/2011 niet meer het concept van het beschermde stads- of dorpsgezicht gehanteerd. In plaats hiervan werd er in het kader van de wederopbouw gekozen voor ‘bestuurlijke prestatieafspraken’ tussen het Rijk en gemeente(n) en/of provincie(s).12 En ook is het van belang op te merken dat er tot op heden – anders dan voor monumenten en stedenbouw – voor wat betreft de landelijke gebieden nooit formeel erkende of uit gewoonte aanvaarde waarderings- of selectiecriteria zijn vastgesteld. Een uit 2007 daterende voorzet daartoe (en ook eerdere pogingen) leidden na november 200913 niet tot een reactie, met als gevolg dat de bestaande gereedschapskoffer met MSP-criteria in de jaren 2010/2011 onvoldoende gevuld bleek.

5 - Schokland en Omgeving – werelderfgoed sinds 1995, maar nog steeds geen beschermd dorpsgezicht. 9

VITRUVIUS_Juli2017.indd 9

15/06/17 14:42


NUMMER

40

JULI

2017

Foto: S. Swart, Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, objectnummer 12358-37976.

VITRUVIUS

6 - De Haskerveenpolder bij Joure. Dit in de wederopbouw ruilverkavelde cultuurlandschap kon niet gemakkelijk worden gewaardeerd met de MSP-criteria. Centraal ligt een niet uitgevoerde autosnelweg. De gemeenten en de provincies kregen een veel grotere vinger in de pap en inhoud en begrenzing werden voortaan pas na hun beider (zwaar tellende) adviezen vastgesteld. Tevens kwam de beslissingsbevoegdheid over de omgang met de gezichten meer bij gemeente of provincie te liggen.16 Dat de wet van 1988 (van kracht 1 januari 1989) ongeveer gelijk viel met de start van het zogeheten Monumenten Inventarisatie Project (MIP) droeg vermoedelijk ook niet bij aan een vloeiend verlopende acceptatie ervan. Er werden toen landelijk namelijk honderden ‘gebieden met bijzondere waarden’ geselecteerd en gemeenten en provincies waren bang dat er mettertijd (evenzo)vele beschermde stads- en dorpsgezichten uit de periode 1850-1940 aan de bestaande voorraad zouden (moeten) worden toegevoegd. Na overleg kwam dit cijfer uit op meer dan 160 – toch nog een groei van ca. 50 % ten opzichte van het aantal al bestaande gezichten.17 Het was in het bijzonder aan enkele, zich door de monumentenwet van 1988 gesteund voelende historisch-geografen te danken dat de bescherming zich hier en daar over het landelijk gebied kon gaan uitstrekken en dat hierbij adequate ruimtelijke karakterschetsen en betekenisvolle waarde-

ringen tot stand kwamen. Van ganser harte ging het bij voorgenomen bescherming van buitengebieden in meerdere gemeenten en provincies echter niet. Zo volgde de aanwijzing van het dorpsgezicht Oude en Nieuwe Bildtdijken (Fr), in 2015, pas na een langdurige procedure. Diverse andere beoogde aanwijzingen van gezichten met waardevolle buitengebieden zijn vroeger of later in het traject op de klippen gelopen.18 De decentralisatie van het monumentenbeleid, die rond 1990 begon, was op sommige terreinen misschien een zegen, maar ze eiste hiermee via het MSP dus helaas ook nogal eens een (ruimtelijke) tol: op de buitengebieden was onvoldoende nadruk gelegd. Een andere beperking van de MSP-criteria was dat ze vrijwel uitsluitend gericht zijn op kenmerken en waarden uit de periode 1850-1940 en dat inbedding van die waarden in een diepere tijdsdimensie weinig uit de verf kwam. Zo spelen onderwerpen als geologie, archeologie, identiteit, representativiteit en mate van (on)vervangbaarheid er nauwelijks een rol in. En dit geldt tevens voor kenmerken en eigenschappen als landschapsschaal, mate van openheid, bodemgebruik, reliëf, contrasten, enzovoort.19 En ten slotte was er ook geen plaats voor

‘dynamiek’ - voor dynamiek in de betekenis van uitoefening van krachten door menselijke ingrepen of door calamiteiten met als resultaat veranderingen in het (cultuur) landschap. Maar ook niet voor dynamiek in de meer gangbare betekenis, namelijk die van de verandering zelf.20 De vijf genoemde MSP-criteria waren daarentegen juist nogal statisch van karakter. Belvedere en MoMo Dit laatste had ook te maken met kort voor 2000 opnieuw gewijzigde inzichten. In de Nota Belvedere werd ‘behoud door ontwikkeling’ gepropageerd. De nota is – anders dan enige eerdere overheidspublicatie over monumenten en de omgang daarmee – doorspekt met het begrip dynamiek: dynamiek en dynamisch(e) komen er ten minste 35 maal in voor.21 Het valt op dat de Nota Belvedere niet consequent omgaat met het begrip, maar zeker is dat dynamiek in elk geval meerdere malen wordt vereenzelvigd met een kracht - eventueel met een proces. Hiernaast krijgt het meerdere keren de betekenis van verandering of levendigheid – de thans meest gebruikelijke betekenis. Hoe dan ook: in de Nota Belvedere aarzelde de overheid niet dynamiek (ook) als kracht

10

VITRUVIUS_Juli2017.indd 10

15/06/17 14:42


VITRUVIUS

NUMMER

40

JULI

2017

in de etalage te zetten, iets wat binnen het MSP (nog) niet het geval was.22 Met het verschijnen van de Beleidsbrief MoMo, in 2009, kwam de verdere aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten onder vuur te liggen, met als uiteindelijk resultaat dat alleen de lopende procedures nog zullen (kunnen) worden afgerond – iets wat tot op de dag van vandaag niet geheel voltooid is.23 Een niet minder belangrijk punt is dat Momo de volgende zin bevat: “Daar komt bij dat voor grotere cultuurhistorische structuren, maar bijvoorbeeld ook voor waardevolle structuren uit de wederopbouwperiode waar veel minder de bebouwing zelf, maar eerder de relatie met de omgeving, groen en buitengebied van belang is, het instrument van het beschermde gezicht minder geschikt is.”24 Dat is een waarheid als een koe, maar toen korte tijd later de Visie erfgoed en ruimte (VER) werd opgesteld, was er geen alternatief voor het instrument beschermd gezicht. Althans, er bestond geen alternatief om een selectie - of zelfs maar een waardering – uit te voeren. Werd er wellicht van uitgegaan dat de bestaande, door de RCE gehanteerde MSP-criteria voor stedenbouw uit de periode 1850-1940 in het vervolg ook toegepast zouden kunnen worden op waarden van het platteland uit de jaren van de wederopbouw? Als dat zo is, dan was dat ‘een beetje dom’. Vervolgens is er toch nimmer discussie over geweest – ook niet op de hiervoor al genoemde, speciaal voor ‘waarderen’ belegde conferenties. En als die discussie er wel zou zijn geweest, dan is die op de verkeerde plaats gevoerd. Met als gevolg dat een voorafgaand aan de beide conferenties ontwikkeld model voor het waarderen van de landelijke gebieden uit de wederopbouwperiode – noodgedwongen - wel is gebruikt, maar dat dit model nooit werd gevalideerd – evenmin als enig ander model trouwens, (zie voor conferenties noot 13). Hoe hiervoor toch een oplossing is gevonden, wordt uit de doeken gedaan in het tweede deel van dit artikel. Wordt vervolgd... Noten VER, 2011, 53. 2 MSP-Handleiding, 1991, 23, (32). 3 Mw 1961, art. e: “[…] groepen van onroerende zaken, hieronder begrepen bomen, wegen, straten, pleinen, en bruggen, grachten, vaarten, sloten en 1

andere wateren, welke met een of meer tot de groep behorende monumenten een beeld vormen, dat van algemeen belang is wegens de schoonheid of het karakter van het geheel;” 4 Niemeijer, 2012, 27-32. 5 Siraa, 1989, 164-166. Zie ook: Van Dam & Vuijsje, 2011. (De in 2011 aangekondigde, uitgebreidere studie is tot op heden niet verschenen). 6 Dekker, 2002, 27-41. 7 Niemeijer, 2016, 84 e.v., 184 e.v., 211 e.v. 8 Niemeijer, 2016, 157 e.v., 191; Stuvel, 1967, 218 e.v. 9 Niemeijer, 2016, 154-160. Staatsbosbeheer zorgde al vanaf het einde van de oorlog voor de ontwerpen van landschapsplannen; in de jaren ‘60 werd hierbij ook de Cultuurtechnische Dienst ingeschakeld. 10 (https://cultureelerfgoed.nl/sites/ default/files/publications/rce_ het-maakbare-land.pdf) 11 Zie bv.: Selectievoorstel Wederopbouw 1959-1965, 2013; Zie ook: Prins, Habets & Timmer, 2014, 32. Via de digitale versie hiervan zijn ook de actuele MSP-selectiecriteria te raadplegen. 12 VER, 2011, 53: “Afspraken met betrokken overheden over juridisch-planologische bescherming van kernkwaliteiten van 30 gebieden van nationaal belang” 13 In november 2009 en november 2010 waren er werkconferenties over ‘waarderen’ bij de RCE; naar aanleiding hiervan verschenen meerdere publicaties. 14 Dit gebeurde onder meer bij de beschermde MSP-gezichten Oosterwijk (gem. Leerdam), Oranjewoud (gem. Heerenveen) en Kiel-Windeweer (gem. Hoogezand-Sappemeer). Eerder waren onder meer landelijke gebieden behorend tot het molencomplex Kinderdijk-Elshout (gem. Alblasserdam en Molenwaard) en behorend tot het zuidoostelijk schootsveld van de stad Gorinchem als (onderdeel van een) gezicht beschermd. 15 De wet (art. 36) eiste namelijk het opstellen van (voldoende beschermende) bestemmingsplannen voor de beschermde gezichten. 16 Mw 1988, art. 35-37. Het gaat hierbij onder meer om sloop en nieuwbouw binnen een beschermd gezicht. Voor de aanwijzing zelf, ging het wat betreft hun respectievelijke bevoegdheden in

het bijzonder om ligging binnen, dan wel buiten een bebouwde kom van een gemeente. 17 Prins, Habets & Timmer, 2014, 31; Zie ook: https://erfgoedmonitor.nl/indicatoren/rijksbeschermde-stads-en-dorpsgezichten-aantal Het uiteindelijke aantal beschermde gezichten zal uitkomen boven 470. 18 Een voorbeeld hiervan is Aarlanderveen, met onder meer de annexe droogmakerij en de enige nog werkende molenviergang ter wereld. Aarlanderveen, met hiernaast talrijke indrukwekkende 19de-eeuwse elementen, werd uit het programma geschrapt door gemeente Alphen a/d Rijn. Voor wat betreft een andere droogmakerij, de 17de-eeuwse Schermer, moet na jaren gelamenteer, het ergste worden gevreesd. 19 Meer uitgebreid op dit punt: Niemeijer, 2007, 122-131. 20 Zie voor dynamiek o.m.: Jammer, [1957]/1999; Niemeijer, 2015. Het woord dynamiek komt van het Griekse dúnamis, dat kracht betekent. 21 Nota Belvedere, 1999. 22 Drie voorbeelden: Nota Belvedere, 1999, 16: “Tegelijkertijd is de maatschappelijke dynamiek die tot ingrijpende ruimtelijke veranderingen leidt, onverminderd krachtig.”, 21: “Ruimtelijke processen — en dus ruimtelijke dynamiek — bieden kansen om nieuwe ruimtelijke kwaliteit te creëren.” en 29: “De mainports, met name Schiphol, veranderen hun omgeving met een krachtige dynamiek.” 23 Zo is – ondanks het voornemen daartoe en een afgeronde omschrijving ervan - Schokland nog steeds niet aangewezen als beschermd dorpsgezicht. ‘Schokland en omgeving’ is het eerste werelderfgoed in Nederland - het werd in 1995 als zodanig erkend door Unesco. 24 Momo, 2009, 34. n

11

VITRUVIUS_Juli2017.indd 11

15/06/17 14:42


VITRUVIUS

Max Cramer Architectuurhistoricus/Bureau Monumentenzorg Amersfoort

NUMMER

40

JULI

2017

David Zuiderhoek (1911-1993) componist van de ruimte

ns de chre-

ericht nthult n het er de

1 - Overhandiging van het eerste exemplaar op 29 mei 2017 door burgemeester Lucas Bolsius aan Arthur Zuiderhoek, de zoon van David Zuiderhoek Op 29 mei verscheen bij uitgeverij Thoth een monografie over de architect en stedenbouwkundige David Zuiderhoek, de naoorlogse stadsarchitect van Amersfoort. In deze stad kreeg Zuiderhoek met zijn werk veel waardering: ‘Amersfoort staat aan de top van de Europese stedebouw’, zo schreef een vakgenoot uit Duitsland. Tussen 1931 en 1980 heeft David Zuiderhoek in heel Nederland een omvangrijk oeuvre gerealiseerd. Voor het eerst is nu zijn werk op verzoek van de Stichting BONAS en Het Nieuwe Instituut (HNI) in Rotterdam geïnventariseerd en gedocumenteerd. Hierbij is natuurlijk gebruik gemaakt van het tekeningenarchief van Zuiderhoek dat zich bij HNI bevindt. Tijdens het onderzoek (2013-2017) is in een particulier archief bovendien een groot aantal tekeningen uit zijn studietijd ontdekt, evenals een schat aan foto’s uit

de bouwtijd van de projecten. Hiermee werd het beeld compleet. Voor zover nu bekend heeft Zuiderhoek aan ruim 350 projecten gewerkt. Wat is de betekenis van deze voor Amersfoort zo belangrijke architect-stedenbouwkundige? Goede leermeesters Op 26 november 1911 wordt David Zuiderhoek in Amsterdam geboren. Na zijn MULO-opleiding besluit hij timmerman bij een aannemersbedrijf te worden. Gelijktijdig volgt hij tussen 1927 en 1937 avondlessen aan respectievelijk de Industrieschool voor Bouwkunde en Wektuigbouwkunde en aan de Academie voor Bouwkunst in Amsterdam. Vanaf 1930 doet hij praktijkervaring op bij achtereenvolgens de kerkenbouwer F.J. Jantzen, de landhuisbouwer F.A. Eschauzier en het stedenbouwkundig bureau van Verhagen, Kuiper en Gouwetor (opvolger van het bureau van Granpré

2 - Studieproject, landhuisje in een bosrijke omgeving, motto simpel, 1931.

12

VITRUVIUS_Juli2017.indd 12

15/06/17 14:42


VITRUVIUS

NUMMER

40

JULI

2017

3 - David Zuiderhoek, eind jaren veertig. Molière). De zorgvuldige keuze voor juist deze vermaarde leermeesters toont dat hem van begin af aan een allround-carrière voor ogen stond met een aantal goed in de markt liggende specialisaties, zoals kerken-, landhuis- en stedenbouw. Zijn talent moet zijn leermeesters direct zijn opgevallen, want zij geven hem al vroeg de ruimte om als zelfstandig werkend architect eigen opdrachten uit te voeren. Een van zijn eerste zelfstandige werken is het woonhuis van de familie Huidekoper aan de Sweelincklaan 3 in Bussum uit 1938-1939. In navolging van zijn leermeester Eschauzier besteedde Zuiderhoek veel aandacht aan de persoonlijke wensen van zijn opdrachtgever. Om inzicht te geven op welke wijze het huis kon worden ingericht, maakte Zuiderhoek tekeningen van de woonkamer, waarbij hij het bestaande meubilair nauwkeurig weergaf. Foto’s tonen dat de opdrachtgever dankbaar van deze suggesties heeft gebruik gemaakt. Oorlog – vooruitziende blik Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog stagneert vrij snel de particuliere bouw. Zuiderhoek gebruikt deze tijd om zich voor te bereiden op de periode na de oorlog. Hij voorziet na de bevrijding een opleving van kleine woon- en landhuizen. Voortbouwend op zijn ervaringen bij Eschauzier, zijn eerste woonhuis in Bussum en de publicaties van onder

4, 5, 6 - Landhuis Sweelincklaan 3 Bussum, 1939-1940 De tekening en foto van het interieur tonen, dat de opdrachtgever de inrichting van de woonkamer naar aanwijzingen van Zuiderhoek heeft uitgevoerd. Zuiderhoek heeft dit landhuis op de omslag van zijn tekeningenmap ‘De bouwkunst van het kleine landhuis’ geplaatst. andere Fokker, werkt hij in die jaren aan een voorbeeldmap. In 45 bladen toont hij allerlei soorten landhuizen, die hij voorziet van een korte toelichting en een interieurschets. In 1946 verschijnt deze tekeningenmap onder de titel ‘De bouwkunst van het kleine landhuis’. Vrijwel direct krijgt hij opdrachten, waaronder die van Albert Heijn uit Zaandam. Door dit succes, kan hij zich in de tijd van de Wederopbouw ook als landhuisbouwer profileren. Stadsarchitect van Amersfoort Direct na de bevrijding is het gemeente-

bestuur van Amersfoort op zoek naar een nieuwe stadsarchitect. Op aanraden van waarnemend directeur Gemeentewerken ir. B.A. Verhey benadert het college de 34-jarige Zuiderhoek. Maar de nog niet in dienst getreden directeur ir. A.J. Gerritse uit Hilversum is niet direct overtuigd. Hij wendt zich naar zijn oud-college W.M. Dudok. Deze vermaarde gemeentearchitect is positief. ‘Architect Dudok als vertegenwoordiger van de moderne architectuur en min of meer de antipode van architect Zuiderhoek, roemde … diens werk zeer en vond hem zeer zeker capabel 13

VITRUVIUS_Juli2017.indd 13

15/06/17 14:42


VITRUVIUS

7 - Veel van Zuiderhoeks landhuizen vertonen overeenkomst met blad 8 van de tekeningenmap

NUMMER

40

JULI

2017

om als architect van de oude Amersfoortsche stadskern op te treden. Overigens was hij van oordeel dat hij op modern gebied zeer zeker zijn sporen zal verdienen’. Mede op grond van deze aanbeveling wordt Zuiderhoek aangesteld, maar wel onder voorwaarde dat voor het maken van uitbreidingsplannen een stedenbouwkundige van formaat wordt aangesteld. Het college van Amersfoort wendt zich tot Dudok. Deze stemt in en geeft tussen 1946 en 1948 adviezen op hoofdlijnen over onder andere het uitbreidingsplan, de stadskern en het hoofdverkeersplan. Verschillende plannen, zoals bijvoorbeeld het Restauratie- en verkeersplan’ zijn dan ook door Dudok ondertekend. In deze jaren toont Zuiderhoek, samen met zijn stedenbouwkundig medewerker Arie Rooimans, zijn vakmanschap en al snel besluit Dudok zich als supervisor terug te trekken.

8 - Met de bouw van vijf woningen aan het Kleine Spui, 1946-1949, werd het gat bij de Koppelpoort gerepareerd. Met dit plan kreeg Zuiderhoek uit de vakwereld veel waardering. 14

VITRUVIUS_Juli2017.indd 14

15/06/17 14:42


VITRUVIUS

NUMMER

40

JULI

2017

9 - Maquette van het ontwerp voor een stadhuis te Amersfoort, 1953-1955 naadloos voegt in de historische stad. De woningen bij de Koppelpoort zijn daarvan een goed voorbeeld. Maar gelijkertijd realiseert hij in vervolg op zijn ‘bloembladtheorie’ samen met zijn stedenbouwkundig medewerker Arie Rooimans een groot aantal woonwijken rond de oude stad, waarmee de stadskern weer het hart van een bloem kan worden. Zijn plannen voor een nieuwe weg rond de binnenstad leiden tot veel discussies. Bij de verdediging toont hij zich een bekwaam ‘debater’. Maar ook de op zich zelfstaande projecten zullen de Amersfoorters zijn opgevallen, zoals de Bergkerk, de schoolgebouwen aan de Bosweg en Evertsenstraat en het niet uitgevoerde prijsvraagontwerp voor een stadhuis.

10 - De Bomenbuurt, in het westelijk deel van het Soesterkwartier in Amersfoort uit1947-1952, is in samenwerking met de stedenbouwkundige Arie Rooimans tot stand gekomen. Stadsherstel Direct na zijn komst in Amersfoort toont

Zuiderhoek zich een waar meester in het ontwerpen van nieuwbouw, die zich

Teleurstelling Na zijn komst in Amersfoort, dacht Zuiderhoek al na over de bouw van een nieuw stadhuis. Nog in hetzelfde jaar heeft hij een geschikte locatie gevonden op het Davids Bolwerk. Op zowel het Restauratie- en Verkeersplan als het Plan voor de Stadskern uit 1945-1946 staat het stadhuis al aange15

VITRUVIUS_Juli2017.indd 15

15/06/17 14:42


VITRUVIUS

NUMMER

40

JULI

2017

11 - Het ontwerp voor een stadhuis in Amsterdam uit 1967 toont, evenals het kantoorgebouw van DHV uit hetzelfde jaar, kenmerken van het structuralisme.

duid. Het duurt echter tot 1953 voordat de gemeente besluit een prijsvraag onder vijf architecten uit te schrijven, waaronder Zuiderhoek. Dit was ongetwijfeld tegen de zin van Zuiderhoek, die als stadsarchitect alleen voor deze opdracht in aanmerking wilde komen. De plannen moesten door zijn deelname onder motto worden ingediend om de gewenste anonimiteit te garanderen. Hoewel Zuiderhoeks plan onder de titel ‘Shariwaggi’ veel waardering oogstte, kreeg – na twee ronden – ir. A. van Kranendonk de eerste prijs toegekend.

Zuiderhoek zich gemakkelijk in voorname kringen beweegt, blijft zijn werkportefeuille steeds goed gevuld. Met enkele opdrachtgevers, zoals Reinder Zwolsman en Frits Philips, realiseert hij zelfs verschillende projecten en soms ontstaan zelfs vriendschappelijke banden, zoals met Piet Nijhuis van het gelijknamige bouwbedrijf in Rijssen. Tot 1971 leidt hij alleen zijn bureau. In 1971 associeert hij zich met Gijsbert den Butter en, nadat deze het bureau heeft verlaten, in 1973 met ir. Gerard van der Veen.

Eigen bureau Teleurgesteld dat zijn raadhuisontwerp niet was uitverkoren, verlaat Zuiderhoek de gemeente en richt hij in 1956 een eigen architectenbureau op, dat eerst in Amersfoort en later in Baarn is gevestigd. Door het raadplegen en inschakelen van zijn relaties heeft Zuiderhoek deze stap goed voorbereid. Direct krijgt hij een aantal belangrijke opdrachten. Zijn ontwerp voor de wijk Kerschoten in Apeldoorn (19561958) oogst veel waardering. Doordat

Shake-hands Afkomstig uit de bouw bezit Zuiderhoek een grote belangstelling voor zowel het ambachtelijke vakmanschap als de moderne techniek. Hij past zijn hele loopbaan graag traditionele details toe, maar anderzijds is hij al vroeg betrokken bij de mechanisering van het bouwproces, het toepassen van prefab-betonelementen en het ontwerpen van rationele woningplattegronden. Zijn stedenbouwkundige ontwerpen kenmerken zich - door een goede

bezonning en een ruimtelijke compositie - door licht, lucht en ruimte. Zuiderhoek heeft zich in de praktijk eigenlijk altijd thuis gevoeld bij de ‘shake-hands-architecteuur’ van vlak na de Tweede Wereldoorlog. Van Tijen roemde in 1954 in het vaktijdschrift Forum de ‘modern geachte etagebouw van Zuiderhoek in Amersfoort’ naast de ‘zuiver traditionele eengezinshuizen van dezelfde architect’. Het bijzondere is, dat het traditionele en moderne bouwen elkaar niet afwisselen, maar gelijktijdig plaatsvinden, afhankelijk van waar de opgave is gesitueerd. Op een historische plek kiest Zuiderhoek bijna vanzelfsprekend voor een ambachtelijke aanpak, terwijl hij zich op minder monumentale locaties in een moderner handschrift meer vrijheden veroorlooft. Structuralisme Een grote verandering in stijl treedt op in het midden van de jaren zestig, waarin hij op een vrij ongedwongen manier herhalingen van zes- en achthoeken toepast, zowel in de ordening van een woonwijk,

16

VITRUVIUS_Juli2017.indd 16

15/06/17 14:42


VITRUVIUS

NUMMER

40

JULI

2017

een recreatieterrein (Flevohof), een stadhuisontwerp voor Amsterdam als in het hoofdkantoor van DHV. In dit laatste project toont de hal dat Zuiderhoek grote en kleine ruimten ingenieus aan elkaar weet te koppelen, waarin de architect als stedenbouwkundige aan het werk is. Dat geldt zeker ook voor zijn Amsterdamse stadhuisontwerp. Het gebouw bestaat uit een zestal zeshoekige, uitkragende en plat afgedekte ‘kantoorschijven’ van oplopende hoogte (twee tot vijf lagen), die rond een grote patio zijn gelegen. In de drie naar de Amstel gekeerde bouwmassa’s zijn de representatieve functies ondergebracht. Vooral de hal zou ongetwijfeld grote indruk op de bezoekers hebben gemaakt. Bij nadering van het gebouw zweefde, achter de twee verdiepingen hoge glazen pui, een breed schaalvormig volume. Hierin was de ronde raadzaal als auditorium opgenomen met een oplopende ringvormige tribune over 2/3 van de zaal. De hal zou hiermee een heel markant karakter hebben gekregen. Waardering Zuiderhoek heeft tijdens zijn leven veel

waardering voor zijn werkzaamheden gekregen. Dat begon al, zoals we zagen, met zijn leermeesters en de beroemde bouwmeester Dudok. In Amersfoort gaf burgemeester Molendijk hem het volle vertrouwen. Ook vakgenoten uit binnen- en buitenland roemden zijn nieuwe uitbreidingswijken. Zuiderhoek citeerde deze uitspraken graag, zoals ‘Het Soesterkwartier in Amersfoort staat aan de top van de Europese stedebouw’ en ‘eindelijk een warmmenselijke en geen machinale sfeer’, of ‘op Amersfoort zijn we jaloers’ en ‘Amersfoort toont de humanisering van de woningbouw’. De kwaliteiten van zijn projecten leidden ertoe dat bijvoorbeeld de Bomenbuurt en Berg-Zuid in 1987 al als gemeentelijk stadsgezicht werden aangewezen en ruim vijfentwintig jaar later heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) de Apeldoornse wijk Kerschoten in 2014 geselecteerd als ‘wederopbouwgebied van nationaal belang’. Doordat zijn werk vrijwel nergens rigide en dogmatisch is, blijken de door hem gekozen oplossingen

nog steeds te voldoen of eenvoudig aanpasbaar. Veel landhuizen zijn aangepast aan de nieuwe eisen van de tijd en ook een aantal kerkgebouwen is zodanig gewijzigd, dat zij weer voor de toekomst geschikt zijn. Een vroeg voorbeeld van herbestemming was de Prof. Kohnstammschool in de Kruiskamp. Het eerste voorbeeld van een herbestemming van een werk van Zuiderhoek in Amersfoort is de voormalige Prof. Kohnstammschool in de Kruiskamp. Het pand ziet er in de jaren negentig schrikbarend uit. Dan komt er een plan waarbij het terrein tussen de vleugels wordt bebouwd. De ruimtelijke kwaliteit wordt hiermee teniet gedaan. De gemeente schakelt voormalig rijksbouwmeester Jo Coenen in als mediator. Samen met de betrokkenen, architectenbureau Frencken | Scholl uit Maastricht, het schoolbestuur en de afdelingen onderwijs en monumentenzorg vindt hij een oplossing. Het schooltje wordt als stralend ankerpunt behouden, waarbij de noodzakelijke nieuwbouw terzijde wordt toegevoegd. Op deze manier wordt de nieuwe school het middelpunt van de ‘huiskamer’ van de Kruiskamp. n

12 - Professor Kohnstammschool, Evertsenstraat 39, 1951-1952 17

VITRUVIUS_Juli2017.indd 17

15/06/17 14:43


VITRUVIUS

Bernadette van Hellenberg Hubar Erfgoedprofessional & schrijver vanhellenberghubar.org

ericht nthult n het er de

1 - Historische opname van het kleimodel van het poepende mannetje, voordat het in steen gehakt werd. Herkomst Noord-Hollands Archief Haarlem, Parochiearchief nieuwe Bavo. Collage en foto bvhh.nu 2016 en 2014.

What’s in a name Spotnamen in de kunst hebben namelijk de spannende neiging om zich te ontwikkelen tot geuzennamen die vaak weer resulteren in officiële aanduidingen van bepaalde soorten kunst of kunstenaarsgroeperingen. Dat gaat terug op een lange traditie. Als je het lemma op Wikipedia er op na slaat, vind je termen als impressionisme, fauvisme en Nazareners, allemaal geuzennamen

40

JULI

2017

Het poepende mannetje op de nieuwe Bavo

ns de chre-

Enige tijd terug had ik een discussie met een vakgenoot over spotnamen in de kunst. Ze ergerde zich aan de titel ‘Van heilige tot amoeben’ van het boek over 150 jaar glas in lood van Zsuzsanna van Ruyven-Zeman (2014).* Dat amoebe bleek te slaan op de vormen van enkele hedendaagse ramen, waarvan ze aangenaam verrast was dat die in dit boek waren opgenomen. Maar vanwege de religieuze lading van deze werken vond ze de benaming ongepast. Zo nam je de kunstenaars niet serieus. Maar is dat inderdaad zo?

NUMMER

die zich door de trots van de aangeduide kunstenaars voorgoed in de literatuur vestigden. Een van de meest bekende uit de bouwkunst ontbreekt overigens op Wikipedia. Dat is gotiek, wat barbaars betekent. En over barbaars gesproken, dat woord schuilt ook in de naam van Barbara, een van de oudste heiligen die we kennen. Een begrip waarvan ik zelf nog het gebruik als geuzennaam heb meegemaakt is neogotiek dat nu niemand meer - op een paar mastodonten na - in misprijzende zin zal gebruiken.

En nu wil je natuurlijk weten waar dat ‘geuzennaam’ vandaan komt? Ook dat kun je vinden op Wikipedia. Het is te aardig om hier niet aan te halen: Met de woorden ‘N’ayez pas peur Madame, ce ne sont que des gueux’, ‘Wees niet bang mevrouw, het zijn slechts bedelaars’ zou Charles de Berlaymont, adviseur van Margaretha van Parma, in 1566 de lage edelen hebben aangeduid die het Smeekschrift der Edelen aanboden. Drie dagen later hief een van die edelen, Hendrik van Brederode, tijdens een feestmaal de volgende woorden aan: ‘J’ai bu à la santé des Gueux! Vive le Gueux!’, ‘Ik heb op de gezondheid van de bedelaars gedronken! Leve de bedelaar!’.* Kortom, wat eerst negatief was, wordt positief. Poepend mannetje Je kunt je afvragen of zoiets ook gebeurd is met het poepende mannetje of kakkertje

boven op de nieuwe Bavo. Bij deze figuur gaat het om een urban legend, vergelijkbaar met de erwtenman van de Bossche kathedraal. In allebei de gevallen staat de bouwvakker centraal, de man zonder wie de kathedraal niet had kunnen verrijzen. De bouwheer kan nog zo bevlogen zijn en de architect nog zulke mooie plannen hebben, zónder de bouwvakker die de steigers beklimt en zijn rug breekt op balen zand, stenen en houten balken, komt er niets van terecht. Joseph Cuypers realiseerde zich dat maar al te goed en hij bracht hem een bijzondere hommage. Als je de afbeeldingen bij dit verhaal bekijkt zie je dat het poepende mannetje deel uitmaakt van een afdekplaat van een flinke steunbeer, in combinatie met een fraai gestileerde kruisbloem. Nou ja, bloem, meer een bloemachtig iets, want zo’n rechthoekig geval zul je in de natuur niet tegenkomen. Nu gaat het om de plek waar dit duo is aangebracht. Dat is schuin boven de Sacramentskapel, waar je verschillende niveaus kunt onderscheiden. Allereerst direct op het dak waar twee prachtige monsters zijn te zien, met achter zich een vleermuis en een springende vis. Vlakbij de laatste staat op de nok van de kapel - bij wijze van contrast - de zichzelf opofferende pelikaan die haar jongen met haar eigen bloed voedt. De middeleeuwse wijsgeer Thomas van Aquino (1225-1274) typeerde haar als het beeld van de zich opofferende Christus aan het kruis.* Direct in het verlengde van het monster met de vleermuis ontmoeten we een ruw, vrijwel onbewerkt stuk steen, terwijl daarboven op een hoger plan het koppel van de kruisbloem en het mannetje zit. Unvollendete Stellen de beelden van monsters en pelikaan het goed en het kwaad van de wereld voor, de steen die direct uit de groeve lijkt te komen symboliseert het wordingsproces.

18

VITRUVIUS_Juli2017.indd 18

15/06/17 14:43


NUMMER

40

JULI

2017

Foto Paul Vreeker, United Photos Haarlem 2012.

VITRUVIUS

2a - De nieuwe Bavo te Haarlem bezien vanuit de lucht. In de rode cirkel (aan de zuidkant) bevindt zich het beeld met het poepende mannetje. Herkomst Van Hoogevest Architecten te Amersfoort. Er zitten meer van dit soort blokken aan de buitenkant van de kathedraal. Mensen die vaker verhalen van mij hebben gelezen, weten inmiddels dat dat te maken heeft met wat ik als de Unvollendete heb aangeduid. Joseph Cuypers heeft - uiteraard met instemming van zijn opdrachtgevers, de bisschop en zijn vicaris-generaal A.J. Callier - een gebouw neergezet dat bewust onvoltooid was. Zeer waarschijnlijk heeft hij een concept ‘verbeeld’ uit de filosofie van Thomas van Aquino die zich op zijn beurt heeft laten inspireren door Aristoteles. Het gaat hier om de actus (van handelen, doen, ontwikkelen) en de potentia (van aanleg, vermogen, talent).* Betrekken we dat op ons zelf, dan zijn we in een voortdurende staat van wording, waarbij ieder moment iets anders kan ontstaan omdat we de potentie hebben om deze of die kant op te gaan.* In de nieuwe Bavo heeft Joseph Cuypers dat onder meer uitgedrukt in de bouwsculptuur: de kathedraal zit zowel binnen als buiten vol deels

2b - Detail van de luchtfoto van de nieuwe Bavo te Haarlem. In de rode cirkel bevinden zich de kruisbloem en het poepende mannetje; in de roze cirkel het monster met de vleermuis en daarachter (rechts) de rudimentair bewerkte steen uit de groeve; in de groene cirkel het monster met de springende vis en rechtsvoor op de nok van de kapel de pelikaan met haar jongen. Herkomst Van Hoogevest Architecten te Amersfoort.

voltooid beeldhouwwerk dat elk een fase vormt van het totstandkomingsproces van een beeld. Het aardige hiervan is dat hij op deze manier ook het besluitvormingsproces illustreert, want juist dat onaffe laat zien dat het beeld nog alle kanten op kan. En dat is bij uitstek het geval helemaal aan het begin van het proces, met dat rudimentaire blok steen dat alleen maar een randslag en het nummer van de delfplaats draagt.* Wordingsproces Maar waar een begin is, is ook een einde en dat wordt getoond door het bloemmotief en het poepende mannetje. Ze staan voor twee sporen in de beeldhouwkunst: de decoratieve kant met haar florale weelde en de figuratieve die zich op wezens van vlees en bloed concentreert. Wat Joseph Cuypers de vakmensen van zijn atelier in beide gevallen laat weergeven is hoe een blok steen een vorm wordt door er zo min mogelijk vanaf te halen. Volgens de actas en de potentia zit het beeld immers al in de

steen, of liever gezegd, er zit een eindeloze verzameling beelden in die steen, waarvan deze twee worden vrijgelegd. Maar we gaan nog een stap verder. Ons mannetje is nog maar net uit de steen bevrijd. Hij knijpt wat verbaasd met zijn ogen tegen het licht en zit nog even vast in zijn gedrukte houding. Maar het lijkt wel of hij ieder moment zijn handen van zijn hoofd kan halen om op te gaan staan. Ook die potentie is verbeeld. En laat nu juist de energie die hij bijna opstaand tot uitdrukking brengt door de beschouwers niet geïnterpreteerd zijn als een moment van belasting, maar van ontlasting. Een kakkertje dus! Zouden de architect en zijn opdrachtgevers deze spotnaam gewaardeerd hebben? Hoogstwaarschijnlijk niet. Is het een geuzennaam geworden? In zekere zin wel, want de mensen rond de nieuwe Bavo zijn best wel trots op hun hoogsteigen poepende mannetje. Hij is dan ook op een hoogst 19

VITRUVIUS_Juli2017.indd 19

15/06/17 14:43


VITRUVIUS

NUMMER

40

JULI

2017

‘maar het publiek, en dat bijgevolg de zaak van het begrijpen van een kunstvoorwerp niet in de eerste plaats bij de maker ligt die dit dan buiten het werk om aan de toeschouwer als aangesprokene dicteert’.*

Foto bvhh.nu 2013.

Kunstwerken zijn niet aansprekend omdat ze ‘in de particulariteit van de wereld van de maker’ gevangen zitten, maar juist omdat ze steeds weer ‘nieuwe verhalen genereren’.* Het staat ieder dus vrij er van te maken wat hij of zij wil, zoals het poepende mannetje bij de nieuwe Bavo prachtig laat zien. Wist je overigens dat Rembrandt ook een kakkertje heeft gemaakt? Heus waar! Probeer daar maar eens achter te komen en als je het vindt, laat het me weten.

Foto bvhh.nu 2013.

3 - De kruisbloem en het poepende mannetje op een van de steunberen van de nieuwe Bavo te Haarlem (ontwerp Joseph Cuypers, uitvoering atelier Cuypers & Co 1895-1898).

4 - Het monster en de vleermuis op een van de steunberen van de nieuwe Bavo te Haarlem (ontwerp Joseph Cuypers, uitvoering atelier Cuypers & Co 1895-1898). vermakelijke manier tot leven gebracht in een uitzending van City Marketing Haarlem (2009) die je via Youtube kunt bekijken.* Het goed recht van het publiek En de laatste vraag: is dit nu erg? Is het een bespotting van de idealistische gedachte die erachter zit: van een scheppingsverhaal in steen? In mijn beleving is er geen ja of nee, omdat dit simpelweg hoort tot de

receptiegeschiedenis van dit beeld. En als er iets getuigt van een effectieve receptie is het wel een spotnaam. Dan heeft het kunstwerk de mensen linksom of rechtsom gegrepen en dat is iets waarover de maker géén zeggenschap heeft. Wat dit betreft, mag ik graag verwijzen naar de kunstfilosoof Jacques de Visscher die hierover mooie dingen heeft gezegd. Hij is er heel stellig over dat de bestemming van de kunst niet de maker zelf is,

Naschrift: wel of geen kakker? Dit verhaal werd eerder als blog gepubliceerd en via de sociale media Facebook en Twitter verspreid.* Dat riep heel wat reacties op en leidde tot interessante terugkoppeling: Dirk Baalman, Pierre M. Cuypers, Henri van Maanen en Wies van Leeuwen wezen achtereenvolgens op de poeper op de stadspoort van Hattem, op Delftsblauwe tegeltjes, op de Catalaanse Caganer die niet weg te denken valt bij de entourage van de kerststal en de luchtboogbeelden van de Sint Janskathedraal in Den Bosch.* Van Leeuwen noemt daarbij de monografie van Ronald Glaudemans over de Sint Jan, waarop de auteur onlangs promoveerde. Een voorschot daarop nam Glaudemans met het boekje dat als gids diende voor ‘De wonderlijke klim’: in de zomer van 2016 kreeg het publiek de gelegenheid deze beelden via een steiger van dichtbij te bekijken.* Ook in Den Bosch blijkt een kakker aanwezig, maar dit beeld werd in de negentiende eeuw vervangen door een daarop geïnspireerd, maar wel gekuist exemplaar met als naam: ‘Man die op zijn hand zit’. Het originele middeleeuwse kakkertje in het Noord-Brabants Museum laat echter zijn ontblote achterwerk zien door de rok omhoog te houden. Volgens Glaudemans gaat het om een satire, waarbij de boodschap wordt afgegeven dat men ‘schijt heeft aan iets’ of - vooral als er een blaasbalg bij wordt afgebeeld - alleen maar wind produceert.* Dat stemt overeen met gezegdes als ‘veel wind maken’, want het is vaak ‘veel wind, weinig te malen’.* We hebben dan te maken met een opschepper, een windbuil.

20

VITRUVIUS_Juli2017.indd 20

15/06/17 14:43


VITRUVIUS

NUMMER

40

JULI

2017

Foto bvhh.nu 2013.

vaak bij Johannes onder het kruis. Maar ook in de negentiende eeuw was men zeer vertrouwd met dit schema, zoals de figuur van Bezieling in de topgevel van het Rijksmuseum laat zien.*

5 - Onbewerkt blok steen bij de nieuwe Bavo te Haarlem, zo uit de groeve.

Bronnen Het teken * in de bovenstaande tekst verwijst naar de bronnen die hieronder staan vermeld: - Cazemier, Martha, en Hubert van Marnum, Als de kat van huis is ... 4000 spreekwoorden, gezegden en uitdrukkingen, Leidschendam, 2005. http://bit. ly/2qrOaRr. - Citymarketing Haarlem, Haarlem Kathedrale Basiliek Sint Bavo, 2009. https://youtu.be/PwGpE-AiAl4 . - Glaudemans, R., Een wonderlijke klim: de luchtboogbeelden op de Sint-Jan, Den Bosch 2016.

Dit artikel maakt deel uit van de serie ‘Kunst met de kleine en de grote K in de nieuwe Bavo’ en is eerder gepubliceerd op mijn website en die van www.ifthenisnow.eu. Om het boek over de nieuwe Bavo te bestellen, surf naar http://bit.ly/Bavo-Ao. n

Foto Wikimedia Commons/Beeldbank Rijksdienst Cultureel Erfgoed-G.Th. Delemarre 1965.

De middeleeuwse iconografie kent meer van dit soort broekzakkers of aarstoners, vertelt Glaudemans: in de Joriskerk te Amersfoort en de oude Calixtuskerk in Groenlo; en verder aan de koorbanken in Aarschot en Diest.* Keren we terug naar Den Bosch dan zien we plots een opmerkelijk duo, want de broekzakker die overal schijt aan heeft en vol wind zit is hier geplaatst voor de peinzende, tobbende man: het gebaar van de hand onder de kin is een oeroud iconografisch merk van de (treurende) denker en melancholicus die de ijdelheden van het leven overpeinst. In de middeleeuwen zien we dit denk/treurgebaar

De terugkoppeling bevestigt dat er een oude traditie zit achter de naamgeving van het poepende mannetje. Wel apart dat het exemplaar in Den Bosch van zijn oorspronkelijke lading werd ontdaan, niet lang voordat de figuur in Haarlem dit etiket kreeg opgedrukt. Betekent dit nu dat het poepende mannetje ook echt een kakker is? Het antwoord moet nee zijn, omdat het belangrijkste aspect ontbreekt: we hebben hier immers niet te maken met een broekzakker of aarstoner en dat maakt nu net de kakker tot een kakker.

- Hubar, van Hellenberg, Bernadette, Arbeid en Bezieling: de esthetica van P.J.H. Cuypers, J.A. Alberdingk Thijm en V.E.L. de Stuers, en de voorgevel van het Rijksmuseum, Nijmegen 1997. - Hubar, van Hellenberg, Bernadette De nieuwe Bavo te Haarlem. Ad orientem | Gericht op het oosten, WBOOKS-Stichting Kathedrale Basiliek Sint Bavo, op initiatief van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed, Zwolle-Haarlem 2016, paragraaf 4.2 en 4.3.4. - ‘Historische woordenboeken op internet’, 2007-2012. http://gtb.inl.nl. - Ruyven-Zeman, Zsuzsanna van, Van heiligen tot amoeben, Honderdvijftig jaar monumentale glasschilderkunst in Nederland, Amersfoort 2014. - Sijs, van der (samensteller), Nicoline, ‘Kakmaker’, op etymologiebank.nl, 2010. http://bit.ly/2qoXFVf. - Visscher, Jacques de, Het verhaal van de kunst, een wijgerige hermeneutiek van het kunstwerk’ Amsterdam 1990, p. 80. - Wikipedia: https://www.wikiwand.com/ nl/Geuzennaam.

6a - De vijfde luchtboog van de Sint Jan van Den Bosch, gerekend vanuit het noordwesten. Het voorlaatste beeld is ‘de peinzende man’ met direct voor hem ‘de man die op zijn hand zit’, oftewel de gekuiste kakker.

6b - Detail van de vijfde luchtboog van de Sint Jan van Den Bosch, gerekend vanuit het noordwesten. Achter ‘de man die op zijn hand zit’, oftewel de gekuiste kakker, zit ‘de peinzende man’. 21

VITRUVIUS_Juli2017.indd 21

15/06/17 14:43


VITRUVIUS

Mans Schepers Biologisch Archeologisch Platform

Annabel Médard Biologisch Archeologisch Platform

In 2012 werd het Biologisch Archeologisch Platform (BAP) opgericht, een netwerk van mensen die professioneel geïnteresseerd zijn in de biologische archeologie. De bio-archeologie omvat al het archeologisch onderzoek aan resten van levende wezens, met name mensen, dieren en planten. De doelstelling van het platform is niet alleen gericht op specialisten maar ook op het ‘bevorderen van de integratie van het bio-archeologisch onderzoek in de archeologie en het stimuleren van de ontwikkeling van het vakgebied’. Met andere woorden: het BAP is van en voor alle archeologen. Deze doelstelling komt natuurlijk niet uit de lucht vallen. Bio-archeologische bijdragen in rapporten zijn voor de niet-specialist niet altijd even makkelijk te doorgronden.

Birgit Berk Biologisch Archeologisch Platform

NUMMER

40

JULI

2017

Kinie Esser Biologisch Archeologisch Platform

Alweer zo’n soortenlijst!? De plaats van biologische archeologie in het Nederlands archeologisch landschap Dit geldt overigens ook voor specialistische bijdragen over materiaalcategorieën als vuursteen, aardewerk of metaal. Natuurlijk willen specialisten graag dat hun stukken ook gelezen worden. Het doel van het onderzoek is niet om een zo complex mogelijke bijdrage te leveren, maar een bijdrage die het onderzoek als geheel verder helpt. Om inzicht te krijgen in de perceptie van bio-archeologisch onderzoek door niet-specialisten heeft het BAP op de Reuvensdagen in Zwolle (2015) een enquête over dit onderwerp gehouden. De animo om deze enquête in te vullen was op zich al interessant. Waar mede-specialisten in de voorbereiding al enthousiast aangaven de enquête ‘het liefst direct al in te vullen’, moest er in Zwolle toch een beetje mee worden geleurd.

1 - Aantal keren dat een hoofdstuk van een bepaald specialisme bekeken wordt.

Tekenend was daarbij de reactie van iemand die zich professioneel bezighoudt met reconstructietekeningen van archeologische landschappen, maar aangaf in bio-archeologische hoofdstukken eigenlijk niet geïnteresseerd te zijn! Het totale aantal ingevulde enquêtes viel met 29 dan ook nogal tegen. Toch is het zonde om met de gegevens die er wel zijn niets te doen. Dit artikel presenteert de belangrijkste bevindingen en probeert daarop te reflecteren. Vanwege het lage aantal reacties staan in dit stuk geen percentages, maar absolute aantallen. Omdat niet alle deelnemers alle vragen hebben ingevuld, komt het totaal voor sommige vragen nog iets lager uit. De 29 deelnemers vertegenwoordigen een scala aan betrokkenen bij de archeologie, waaronder senior archeologen, beleidsarcheologen, studenten en vrijwilligers. Van deze mensen bleek de meerderheid het BAP te kennen (19), maar slechts vier mensen hadden weleens een activiteit van het BAP bezocht. Het is blijkbaar nog niet algemeen bekend dat onze lezingen en symposia ook voor niet-leden toegankelijk zijn! Goede archeologie, en dus ook goede bio-archeologie, begint met een gedegen opleiding. De enquête bevat dan ook de vraag op welke kennis mensen hun omgang met bio-archeologisch materiaal baseren. Voor iedereen geldt gelukkig dat dit een combinatie van meerdere dingen is, zoals hun studie, de KNA , en natuurlijk de in het veld opgedane ervaring. Eventuele richtlijnen van de eigen werkgever spelen een kleinere

22

VITRUVIUS_Juli2017.indd 22

15/06/17 14:43


VITRUVIUS

NUMMER

40

JULI

2017

Het Biologisch Archeologisch Platform is geïnteresseerd in

archeologie in verschillende fasen van het archeologisch

het slaan van bruggen tussen specialisten en andere partijen

proces en de waardering voor specialistenbijdragen door

in het archeologisch werkveld. Om de huidige verstandhou-

niet-specialisten beter in beeld te brengen. De resultaten

ding in beeld te brengen heeft het BAP een enquête gehouden

worden in deze bijdrage samengevat en waar mogelijk van

die tot doel had de opvattingen over de rol van biologische

constructief commentaar voorzien.

rol, evenals overleg met specialisten. Dit laatste is jammer, want dit zou een positief effect kunnen hebben op de kwaliteit. De vraag of de deelnemers bio-archeologische hoofdstukken in een boek of rapport over een opgraving lezen (figuur 1), richtte zich in eerste instantie op de specialismen die het vaakst voorkomen. Dat menselijke resten tot de verbeelding spreken, blijkt niet voorbehouden aan het grote publiek, maar ook onder mensen die zich professioneel met archeologie bezig houden is dit een populaire categorie. Hoewel de verschillen klein zijn, lijkt er een lichte voorkeur voor botanie in vergelijking met zoölogie te zijn. Bemoedigend is dat de mensen die zelden tot nooit een blik werpen op deze hoofdstukken, duidelijk een minderheid vormen. Mogelijk treedt hier wel een vertekening op, doordat de meest ongeïnteresseerde mensen de enquête waarschijnlijk helemaal niet ingevuld hebben. Er zijn veel meer bio-archeologische bronnen (‘proxies’) die men kan bekijken dan de meest voorkomende die hierboven genoemd zijn. Van deze minder vaak toegepaste technieken geven mensen aan dat er - wat hen betreft - vaker aandacht zou mogen worden besteed aan isotopen en DNA. Deze relatief jonge ‘hightech’ specialismen spreken tot de verbeelding en er zijn de laatste jaren ook duidelijk grote sprongen voorwaarts gemaakt op dit gebied, bijvoorbeeld bij onderzoek naar familierelaties en herkomst. De studie van ongewervelden (bijvoorbeeld kevers), diatomeeën (kiezelwieren) en fytolieten (siliciumstructuren in planten) zijn duidelijk minder populair. Maakt onbekend hier onbemind? Vijf invullers van de enquête zagen geen enkele reden enkele reden om een specialist te betrekken bij het opstellen van een PvE. Dat is weliswaar een minderheid, maar toch een signaal waar we vanuit het platform graag op reageren. Met name bij grotere projecten is het in ieders belang om een zo breed mogelijk gedragen en onderbouwde onderzoeksstrategie toe te passen. Enerzijds

2 - Opvattingen over specialistenrapporten. dwingt het de specialist om constructief en creatief mee te denken en anderzijds levert het de archeoloog zowel in het veld als bij de uitwerking profijt. De meeste invullers zijn dit gelukkig met ons eens (17), en zijn ook van mening dat het regelmatiger aanwezig zijn van een specialist in het veld wenselijk is (18). Voor het bergen van een diergraf in het veld bijvoorbeeld, ziet een aantal van de invullers beslist een rol voor de specialist weggelegd. Ook valt op dat bewust nadenken over bemonstering in het veld belangrijker wordt geacht dan ‘bemonsteren conform PvE’. Hoera! En wat vindt men nu eigenlijk van de specialistische rapportages zelf (figuur 2)? Op de wat prikkelende stelling ‘Specialistenrapporten zijn saai’, antwoordden slechts zes van de 26 invullers ontkennend. Dat betekent niet dat de meerderheid ze echt saai vond, elf mensen staan er neutraal in, maar toch ook elf respondenten vulden ‘eens’ of ‘erg eens’ in. Zonder de inhoud van de rapportages onrecht aan te doen, ligt hier toch een uitdaging voor de specialisten. Maak het ook een beetje leuk én begrijpelijk allemaal! Deels ligt de moeilijkheid in een ‘klassiek’ verwijt. Zoals de titel van dit stuk al aangeeft, ervaren sommige mensen met name

de botanische en zoölogische bijdragen als ‘weer zo’n soortenlijst’. Met andere woorden: de koppeling met de andere aspecten van de archeologie komt in de beleving van veel mensen niet altijd even goed uit de verf. Toch zijn de meningen hierover duidelijk verdeeld, en dat is nog meer het geval bij de vraag of er wel of niet termen of passages in rapporten mogen staan die alleen door andere specialisten te begrijpen zijn. Moet het rapport in ‘Jip-en-Janneketaal’ of ‘mag’ specialistentaal ook? In ieder geval wil men lange tabellen liever niet in de lopende tekst zien. Een mooie en veel gebruikte oplossing is om met subtabellen te werken die de meest relevante dingen eruit lichten. De complete tabellen kunnen dan naar de bijlage. Nu zegt een afbeelding natuurlijk meer dan duizend woorden. In een artikel voor een wetenschappelijk tijdschrift moet iedere afbeelding ‘noodzakelijk’ zijn. Men kan zich afvragen wat dat überhaupt is, maar als een paal boven water staat dat in een opgravingsrapport andere overwegingen meespelen. Een afbeelding kan iets wat voor een specialist evident is, inzichtelijk maken voor een leek. Bovendien, niet onbelangrijk, kan het een hoofdstuk aantrekkelijker maken. Ons daar terdege van bewust, heb23

VITRUVIUS_Juli2017.indd 23

15/06/17 14:43


VITRUVIUS

ben we gevraagd welke afbeeldingen men nu graag in een rapport ziet (figuur 3). De antwoorden zijn één-op-één in lijn met de vaststelling hierboven dat de koppeling met de archeologie voor veel lezers niet altijd duidelijk is: men ziet het liefst afbeeldingen van de archeologische context en het archeologische materiaal. Natuurlijk kan niet iedere kuil, sloot of paalgat worden afgebeeld , maar prima die waaruit echt iets bijzonders geborgen is. Opvallend is, dat er blijkbaar minder behoefte is aan extra duiding voor de leek. Afbeeldingen van recente planten of dieren of een foto van een recent landschap worden relatief minder nodig geacht (figuur 4a en 4b). Wat is nu de betekenis van dit alles? Er is gelukkig interesse in de biologische kant

van het archeologisch onderzoek. Wel is er enige terughoudendheid in de mate waarin men specialisten betrekt in verschillende stadia van het onderzoek. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de vraag of specialisten een stem zouden moeten hebben in de synthese. Deze vraag werd maar in iets meer dan de helft van de gevallen positief beantwoord. Misschien verklaart dit de beleving van velen dat de koppeling met andere archeologische aspecten niet uit de verf komt? Als BAP bepleiten we ook hier meer samenwerking. De synthese en de samenvatting van een rapport of monografie zijn misschien wel de belangrijkste hoofdstukken. Dat betekent niet dat de synthese in haar geheel samen moet worden geschreven, dat is in de dagelijkse praktijk ondoenlijk. Wel kan een terugkoppeling van de projectleider aan de

23 19

12 7 3 CONTEXT

5

4

ARTEFACTEN EN ECOFACTEN belangrijk

14 11

11

3

0

RECENT BEEST OF PLANT RECENT VERGELIJKBAAR LANDSCHAP neutraal

onbelangrijk

3 - Waarvan ziet men in een bio-archeologische bijdrage het liefst afbeeldingen opgenomen?

NUMMER

40

JULI

2017

specialist met betrekking tot de synthese en conclusie ervoor zorgen dat deze meer weloverwogen zijn. Ook krijgt de specialist dan de gelegenheid zijn of haar bevindingen te duiden in het licht van andere vondsten die gedaan zijn. Voor alle in dit artikel besproken vragen zijn geen eenduidige en uniforme antwoorden, simpelweg omdat archeologie een pluriform vakgebied is. In de hedendaagse archeologie verschilt de relatie tussen de bio-archeologie en de ‘overige’ archeologie sterk per project. De belangrijkste vragen van het onderzoek, de conserveringsomstandigheden op een vindplaats én de beschikbare financiële middelen spelen hierin een grote rol. Nu zowel het PvE als het specialistisch onderzoek in de certificering buiten de boot zijn gevallen als verplicht certificaat, benadrukt het BAP vooral graag het belang van samenwerking. Want met een goede samenwerking tussen specialisten, projectleiders en veldarcheologen wordt het archeologisch onderzoek an sich beter; en daar gaat het uiteindelijk om! Noten 1 Zie bioarch.nl of de openbare Facebookgroep Biologisch Archeologisch Platform. 2 Alle gegevens (geanonimiseerd) zijn op te vragen bij de eerste auteur. 3 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. 4 Programma van Eisen: het inhoudelijk en praktisch uitgangspunt van een opgraving. n

4a & 4b - De enquête wijst uit dat men liever beeld ziet van archeologische materiaal, zoals deze middeleeuwse runderschedels in situ op de terpopgraving Saksenoord (4a, foto: Theun Varwijk) dan van een hedendaags beeld van een koe op de kwelder van Schiermonnikoog (4b, foto: Mans Schepers). 24

VITRUVIUS_Juli2017.indd 24

19/06/17 10:58


VITRUVIUS

NUMMER 40

JULI 2017

VOOR U

De weg van de wederopbouw. Van Rhenen tot Arnhem, het bouwen en de tijdgeest. AUTEURS

Han Lörzing, Henk Deys, Maarten van den Wijngaart, Harm Post, Wim Lavooij en Marlies Hummelen (red.) UITGAVE

Uitgeverij Boekschap RECENSENT

Frits Niemeijer D E TA I L S

Paperback (groot formaat), 184 pagina’s, rijkelijk geïllustreerd met ca. 320 foto’s en kaarten in zwart-wit en kleur, literatuur, ISBN: 978-94-9035-717-7 PRIJS

€ 27,50

D

e wederopbouw van het naoorlogse Nederland begint aardig aan de weg te timmeren. Nadat deze periode tientallen jaren een vergeten – om niet te zeggen verguisd – bestaan had gekend en de sloopkogel in veel gemeenten met graagte door de gevels was geslingerd, lijkt het tij in de 21ste eeuw gekeerd. Wederopbouwarchitectuur, decoratieve en kunstobjecten aan gevels en op pleinen, jonge cultuurlandschappen - en nog veel meer - uit de jaren circa 1940-1965 staan volop in de schijnwerpers. Natuurlijk heeft dit te maken met nostalgie van degenen die in die jaren hun vormende tijd doormaakten en die vooral de romantische aspecten ervan kennen. De jaren van puin ruimen en herstel, het bouwen van nieuwe woonwijken en de constructie van een op moderne leest geschoeide infrastructuur waren in volle gang. Dit betekende dat er altijd wel ergens iets te beleven viel en dat op veel plaatsen de sporen van een nog maar kort geleden bestaand verleden in rap tempo werden uitgewist. Dat waren uiteraard niet alleen de sporen van de oorlog, maar ook die van het gezapige Nederland van Dik Trom (1891) en van Flipje (1935), ‘stripfiguren avant la lettre’. De vervaging van het type van de brave Hendrik als identificatiefiguur verliep snel en voor de jeugd waren de vooroorlogse jaren al helemaal niet ‘die goeie ouwe tijd’. Geen wonder: had je nog iets van de oorlog meegemaakt, dan was dat schaarste, honger, gevaar en in grote delen van het land gedurende het laatste jaar: strijd, beschieting, evacuatie, bombardementen, brand, overstroming, enz. Een beetje Syrië of Irak op CNN dus. Hoe graag ouderen in 1945 misschien de draad hadden opgepakt waar ze hem in 1940 hadden verloren, veel jongeren trapten daar vanaf omstreeks 1950 niet meer in. Voor de opgroeiende jeugd van de jaren ’50 maakten het achterstevoren op een ezel zitten (Dik Trom) of het kopen van een pot jam bij kruidenier Krent (Flipje), geen deel meer uit van de wereld die ze klaar maakte voor de wederopbouw. De ezels en trekdieren van de 20ste eeuw werden tracto-

gelezen

ren genoemd en de kruidenier Krent werd verdrongen door kruidenier Grootgrut – zoals de oplettende lezertjes toen al zullen hebben opgemerkt. Nostalgie, ja, maar dus niet naar een tijd van kwajongens en belletje-trek, maar naar een tijd van constructeurs en van – er leek geen einde aan te komen -nieuw opgetrokken bouwwerken. De meeste eenvormig en dus saai - en vooral lelijk – maar, achteraf beschouwd, wel typerend voor de tijd. En juist dit laatste is nu aanleiding voor een vernieuwde belangstelling. Elke kunstvorm – architectuur en stedenbouw niet uitgezonderd – kent voor de ontstaanstijd typerende kenmerken en waarden. Dat geldt ook voor de kunst en de architectuur uit de jaren van de wederopbouw. Niet dat alles uit de periode 1940-1965 totaal eigen kenmerken bezit, maar de productie lag op zo’n hoog niveau dat bepaalde vormen van ‘reproductie’ niet waren te voorkomen. Toch waren er talloze experimenten, die weliswaar niet altijd gemakkelijk te herkennen zijn in gevelbeelden, maar die wel creativiteit van de constructeurs vergden. Er is voor wat betreft woningen bijvoorbeeld geëxperimenteerd met betonconstructies, dakvormen, toegangen en ontsluitingen, vensters, systeembouw, inrichtingselementen, bouwhoogten en plattegronden, enz. Vaak was een proef niet voldoende succesvol, maar er zijn ook ideeën gelanceerd die jarenlang konden worden toegepast. Voor kunst- en architectuurhistorici zijn uitzonderlijke, onbekende en verborgen ontwerpen misschien het interessantst, maar een breder publiek is mogelijk meer benieuwd naar (de geschiedenis van) de direct waarneembare omgeving. Dat publiek wordt uitstekend bediend in De weg van de wederopbouw. Terwijl de uitgave in feite maar een klein stukje Nederland als onderwerp heeft, dekt de portee van de verhalen het gehele land. Dat is vooral te danken aan het feit dat er niet zomaar een gebied werd gekozen, maar aan de rol die dit landsdeel in de gehele periode 1940-1945 speelde in de totale krijgs- en ruimtelijke geschiedenis van Nederland. Zowel tijdens de opmaat tot de oorlog (1938-40), als gedurende de aanval en de bezettingstijd en vervolgens bij de eerste, mislukte geallieerde opmars (1944) en bij het definitieve eindstrijd was het oevergebied van de Neder-Rijn tussen Arnhem en Rhenen een hotspot. Zo ligt Rhenen aan de Grebbeberg, waar in 1940 zwaar is gevochten; de stad kreeg het door beschietingen zwaar te verduren. De Duitsers bestookten Rhenen vanuit Wageningen, dat daarom door de Nederlandse verdedigers onder vuur werd genomen. Met als gevolg een danig verwoest centrum. Het grondgebied van de gemeente Renkum was gedurende de mislukte operatie Market Garden (september 1944) onderdeel van het strijdtoneel, terwijl ook de aanleg van versterkingen door de Duitsers en verwoestingen als gevolg van zware beschieting door de geallieerden vanuit de Betuwe hun tol eisten.

25

VITRUVIUS_Juli2017.indd 25

15/06/17 14:43


VOOR U

gelezen

Voorts was ook Arnhem meer dan eens het haasje: een vergissingsbombardement (februari 1944), de operatie Market Garden en de minder bekende operatie Quick Anger (april 1945) zorgden voor grote schade in de stad. Tussen deze gebeurtenissen door werd gewerkt aan herstel en wederopbouw van de getroffen plaatsen en vooral in de stad Rhenen werden nog tijdens de oorlog grote sprongen voorwaarts gemaakt. Auteur Deys vertelt hoe er een stedenbouwkundig concept werd uitgewerkt en gerealiseerd onder leiding van C. Pouderoyen. Rhenen is de eerste en dus oudste wederopbouwkern in Nederland. De belangrijkste, nog bestaande kwaliteiten van Pouderoyens ontwerp zijn: ruimte en kleinschaligheid. De herstelde binnenstad van Rhenen behoort nu tot het zevental door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geselecteerde wederopbouwkernen, waarvoor geldt dat de waarden uit die periode in de toekomst herkenbaar aanwezig dienen te blijven. Het oostelijker gelegen Wageningen kent eveneens een fraai herstelde kern rond de Grote Kerk. De rechtvaardiging van de opname van Wageningen in dit boek is echter in de eerste plaats gelegen in de grote diversiteit aan gebouwtypen en woongebouwen die in de naoorlogse jaren tot stand kwam. Auteur Van den Wijngaart gaat verder onder meer in op het naoorlogse modernisme en ook heeft hij aandacht voor een aantal vroege wederopbouwboerderijen (1940). Post schrijft over Renkum met zijn waarden in het buitengebied en over de problemen die de vernieuwing van de kern Oosterbeek met zich meebracht. Tot de ontwerpers die zich met de wederopbouw van de gemeente Renkum bezighielden, behoorde J.T.P. Bijhouwer – maar zijn plannen, waarin aandacht voor natuur- en landschapswaarden een grote rol speelden - zijn maar heel beperkt tot uitvoering gekomen. Het landelijke karakter van de gemeente bood wel mogelijkheden voor bijzondere villabouw en de auteur laat daarvan een aantal interessante voorbeelden de revue passeren. Arnhem, de laatste gemeente in de rij, vertoonde na het einde van de oorlog grote gaten. Arnhem was hoofdstad van Gelderland en de stad moest ingrijpend op de schop om die functie weer te kunnen vervullen. Een nieuw stadhuis, een gerechtsgebouw en ook een zetel voor het provinciaal bestuur waren minimaal vereist. En daarnaast vanzelfsprekend veel woningen en onderkomens voor bedrijven en voorzieningen. Lavooij brengt een breed scala van dergelijke bouwwerken voor het voetlicht. Hij krijgt hiervoor – terecht – de meeste ruimte en vooral in zijn bijdrage kunnen verschillende oude en nieuwe situaties worden vergeleken. Dat is voor geïnteresseerden altijd een hoogtepunt. Bij hem vinden we ook de meeste foto’s en omschrijvingen van (delen van) interieurs. Zulke afbeeldingen laten goed zien dat balkons, trappen en trappenhuizen, deuren, balustrades, vensteropeningen, enz. bepaald niet eenvormig zijn en dat er detaillering plaatsvond binnen de mogelijkheden

VITRUVIUS

NUMMER

40

JULI

2017

die fabrieksmatige productie van onderdelen toeliet. De eerste bijdrage in dit boek is van Lörzing – een auteur die in het verleden nogal gekruide stellingnamen niet altijd uit de weg ging. Uw recensent hield er dan ook rekening mee dat het in deze bundel niet veel anders zou zijn en dat Lörzing (eerste generatie babyboomers) wel de nodige kanttekeningen zou plaatsen bij al die tegenwoordige aandacht voor de wederopbouw. Dat pakte echter heel anders uit: Lörzing bespreekt zowel de vroege, meer traditionalistische jaren van de wederopbouw (1940-1955) als de latere periode (1955-1965) met veel liefde en heeft er alle begrip voor dat deze kwarteeuw nu de vakmatige én publieksaandacht krijgt die ze, ook volgens hem, verdient. De auteur besluit zijn inleiding met: “Het is alles bijeen een opmerkelijke rehabilitatie voor een periode die tot voor kort nog sterk ondergewaardeerd was.” Het hart van deze uitgave wordt gevormd door een achttal korte paragrafen rond ooggetuigen van de wederopbouw. Redacteur Hummelen gaat hierin vanuit verschillende invalshoeken in op de wederopbouw en ze laat daarbij personen die erbij waren of die erbij betrokken waren aan het woord en ze legt uit of becommentarieert wat er aan de hand was. Ze doet dit hier en daar in grote lijnen, soms ook in detail. Een aardig voorbeeld hiervan is de paragraaf ‘Het nieuwe wonen’, die is gewijd aan de familie Hoefsloot, bekend geworden door de sinds 1881 in Arnhem gevestigde, gelijknamige meubelzaak. De naam Piet Hoefsloot was van 1950 tot 2008 een begrip in de stad wanneer het ging om moderne woninginrichting. Thans is de zaak gevestigd in Elst. En wat te denken van een bijdrage over een boerenbedrijf op de golven van de wederopbouw, die een historische foto van drie kindertjes op even zovele pony’s laat zien, met direct eronder als uitsmijter: “Een andere vooruitgang is de eerste tractor op de boerderij: een Fordson.” De weg van de wederopbouw is een uitstekend leesbaar boek, met veel fraaie afbeeldingen en terzake bijschriften en kaderteksten. Er wordt een breed scala aan onderwerpen behandeld, dat nergens op een uit de hand gelopen hobbyisme duidt. Als dat de verdienste is van de auteurs, dan is dat knap; wanneer het te danken is aan Hummelens redactie, dan neemt uw recensent zijn petje daarvoor af. Deze mooie uitgave kan zonder voorbehoud worden aanbevolen – ook aan belangstellenden die niet aan deze weg wonen. Het is sowieso duidelijk dat de waarden en kwaliteiten van de architectuur, stedenbouw en landinrichting van de wederopbouwjaren in bredere kring waardering beginnen te krijgen. Dit boek is er niet alleen een bewijs van, maar het kan ook een nadere aansporing zijn voor anderen om zich in deze periode te verdiepen – locaal, regionaal of zelfs landelijk. n

26

VITRUVIUS_Juli2017.indd 26

15/06/17 14:43


VITRUVIUS

NUMMER

40

JULI

recent

2017

Het geheime leven van kleuren. AUTEURS

Kassia St. Clair (vertaling: Annemie de Vries) UITGAVE

Meulenhoff D E TA I L S

Gebonden, 324 pagina’s, ISBN 978-90-2909-173-2 PRIJS

€ 24,99

I

n ‘Het geheime leven van kleuren’ heeft Kassia St Clair haar levenslange obsessie met kleuren gegoten in een

Het Verleden van de Velden. AUTEUR

Jeroen van Zoolingen UITGAVE

Triquetra D E TA I L S

Paperback, 152 pagina’s, ISBN 978-90-9030-201-0 PRIJS

€ 19,50

‘H

et Verleden van de Velden’ is een nieuw publieksboek over de archeologie van de Duin- en Bollenstreek. Het onthult de lange tijd onderbelichte archeologische rijkdom van dit oude land.

De Orgelmakers Smits. Bloeitijd van de Brabantse Orgelkunst. AUTEURS

Jan Boogaarts UITGAVE

WalburgPers D E TA I L S

Gebonden, 694 pagina’s, rijkelijk geïllustreerd in kleur/zw, ISBN 978-94-6249-240-0 PRIJS

€ 69,50

‘D

e Orgelmakers Smits’ beschrijft het verhaal van de bloeitijd van de Brabantse orgelkunst. Omstreeks 1818 stichtte Klaas Smits (1791-1831) een orgelmakerij te

VERSCHENEN

uniek boek, waarin ze betoverende verhalen vertelt over de 75 bekendste tinten en kleurschakeringen. Waarom wordt de maagd Maria in de Renaissance bijna altijd in het blauw afgebeeld? Waarom zijn worteltjes oranje? En waarom zie je groen van jaloezie? ‘Het geheime leven van kleuren’ gaat over mode en politiek, kunst en oorlog, over het geel van Van Goghs zonnebloemen, over Picasso’s blauwe periode, over het rood in de grottekeningen van Lascaux en over de fluorescerende kleuren van punk. ‘Het geheime leven van kleuren’ is een levendige geschiedenis van kleuren en de onvergetelijke verhalen die erachter schuilgaan. Het geeft een geheel nieuwe blik op onze geschiedenis en cultuur; na het lezen van dit boek zal kijken naar kleur nooit meer hetzelfde zijn. n

Wie beseft dat de eerste bewoners, van wat wij nu de Duin- en Bollenstreek noemen, al zo’n 5000 jaar geleden arriveerden? Intrigerende voorwerpen, gevonden tijdens het afgraven van de oude duinen, maken duidelijk dat dit in de prehistorie allerminst een onbewoond gebied was. Onderzoek in de laatste jaren ten noorden van de Rijnmonding heeft veel nieuwe gegevens opgeleverd over de dynamiek van deze streek in de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen. De vele verdwenen en nog bestaande kastelen zijn een duidelijke aanwijzing voor de rol die de streek in de late middeleeuwen speelde, in de tijd dat het graafschap Holland werd gevormd. Al met al reden genoeg om de archeologische gegevens van dit tamelijk onbekende, maar belangrijke gebied op begrijpelijke en aantrekkelijke manier op een rijtje te zetten en zo de laatste stand van kennis vast te leggen. n

Reek. Vanaf 1826 ging zijn jongere broer Frans (1800-1876), aanvankelijk wasbleker, hem als orgelmaker bijstaan en Frans leidde het bedrijf van 1831 tot aan zijn dood in 1876. Drie generaties Smits maakten te Reek een honderdtal orgels. Met de vroegtijdige dood van Frans Smits (III) in 1928 werden de werkzaamheden beëindigd. De kenmerken van het werk van Smits zijn hoge artistieke kwaliteit in vormgeving en klank, vervaardigd van uitsluitend het beste materiaal, traditioneel in de dispositie-ontwerpen met Rijnlandse en Franse invloeden. De orgels van Smits, zeker van Frans Smits (I) zijn uniek en behoren tot de top van de negentiende-eeuwse Europese orgelbouw. n

27

VITRUVIUS_Juli2017.indd 27

15/06/17 14:43


recent

VITRUVIUS

VERSCHENEN

NUMMER

40

JULI

2017

De nieuwe grachtengordel – De realisatie van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam. AUTEUR

Marinke Steenhuis (red.), Vincent van Rossem, Jeroen Schilt, Paul Meurs, Lara Voerman, Minke Walda UITGAVE

THOTH D E TA I L S

Gebonden, 416 pagina’s, ruim 400 illustraties in kleur, ISBN 978-90-6868-716-3 PRIJS

€ 49,90

H

et Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) werd in de jaren dertig van de twintigste eeuw ontwikkeld, omdat Amsterdam hoognodig moest uitbreiden. Een stadsuitbreiding met de allure van de grachtengordel, dat was de ambitie achter het AUP uit 1934. Daar werd geen letterlijke kopie van monumentale straatwanden aan gebogen waterwegen mee bedoeld, maar een nieuwe stad waarin iedereen - sociaal gelijk en omgeven door voldoende ruimte, groen en licht – zichzelf verder kon ontplooien. De oplossing werd gevonden in een reeks van nieuwe tuinsteden.

De realisatie van het plan leidde vanaf 1949 tot een verdubbeling van de omvang van de stad. In een verbazingwekkend kort tijdsbestek van tien jaar verrezen rond Amsterdam 50.000 woningen in wijken als Bos en Lommer, Watergraafsmeer, Slotermeer, Geuzenveld, Osdorp en Buitenveldert. Hoe organiseerde Amsterdam deze

Geschiedenis van de Wadden. Canon van de Waddeneilanden. Anne Doedens en Jan J. Houter UITGAVE

WalburgPers D E TA I L S

Gebonden, 192 pagina’s, geïllustreerd in kleur, ISBN 978-90-5730-429-3 PRIJS

€ 29,95

V

De auteurs brachten maanden door in het eindeloze archief van de Dienst Publieke Werken Amsterdam. Deze onuitputtelijke bron van gegevens is de ware hoofdpersoon van dit boek. Het Algemeen Uitbreidingsplan, met L.S.P. Scheffer, Theo van Lohuizen, Cornelis van Eesteren en Jacoba Mulder als belangrijkste grondleggers, is het paradepaardje van de moderne stedenbouw, met prachtige ontwerpvondsten als de Sloterplas, Tuindorp Frankendaal en de parken rond de Nieuwe Meer en de Amstel. Het plan kreeg veel lof, ook uit het buitenland, en speelt tot op de dag van vandaag een belangrijke rol bij de uitbreiding en de verdichting van de stad. n

Ameland, Schiermonnikoog en Rottumeroog.

AUTEUR

megaklus, welke (buitenlandse) steden dienden als voorbeeld? Wat waren de telkens terugkerende thema’s en problemen?

eel werd geschreven over de natuur en de geschiedenis van ieder eiland apart. ‘Geschiedenis van de Wadden – Canon van de Waddeneilanden’ is het eerste dat vijftig historische hoogtepunten en hoofdzaken van de Nederlandse Waddeneilanden weergeeft. In hun samenhang en apart. Van Texel, Vlieland en Terschelling tot

Het water verbond de eilanders. Hun blik was gericht op de Noord-, de Zuider- en de Waddenzee, op de Oostzee en Indië; zonder zeevaart en visserij kon geen eiland. De eilander ‘talen’ zijn verwant. De folklore kent overeenkomsten. De aanleg van bossen maakt op alle eilanden deel uit van één proces. Opvallend is de aanwezigheid van doopsgezinden. De rol van kerken en kloosters is bepalend voor de Waddengeschiedenis. Veranderingen van het landschap voltrekken zich hier sneller dan elders. Aparte staatjes als Ameland, beroemde Nederlanders als kardinaal de Jong, Willem Barendsz. en Willem de Vlaming komen aan bod. De betekenis voor onze nationale defensie is en was groot. Meer dan elders vindt en vond men er kunstenaars van allerlei soort, zoals Wolkers op Texel. Er werd overlegd met tal van kenners van de eilanden zelf om een evenwichtig beeld te scheppen. Een totale geschiedenis in hoofdzaken. n

28

VITRUVIUS_Juli2017.indd 28

15/06/17 14:43


VITRUVIUS

NUMMER

40

JULI

recent

2017

VERSCHENEN

Geschiedenis van de joden in Nederland. AUTEUR

Hans Blom, Hetty Berg, Bart Wallet en David Wertheim (red.) UITGAVE

Balans D E TA I L S

Gebonden, 620 pagina’s, ISBN 978-94-6003-437-4 PRIJS

€ 49,95

S

inds de middeleeuwen zijn er joden in Nederland. Vanaf die tijd kenden zij een bijzondere en eigen geschiedenis: van de Sefardische rijkdom en het baanbrekende

denken van Spinoza tot de armoede van de Amsterdamse jodenbuurt en de verschrikkingen van de Holocaust. Zij namen volop deel aan de bloei van handel en cultuur tijdens de Nederlandse Gouden Eeuw, waren inzet van felle debatten in het tijdperk van Verlichting en Revolutie, zochten en vonden daarna hun eigen weg naar emancipatie en integratie. Na de verwoestingen van de Duitse bezetting, ontstond er voorzichtig een naoorlogs Nederlands joods leven dat zich weer een plaats in de Nederlandse samenleving heeft verworven. Het fascinerende, aangrijpende en soms gruwelijke verhaal van de joden in Nederland, en hun grootse bijdrage aan de geschiedenis van Nederland, wordt als nooit tevoren verteld in het schitterende standaardwerk. n

De jaren 80. Doemdenkers en positivo’s. Ad Rooms Ad Rooms

hten thuis niet naar

Flodder kijken.” –

MARIEKE BOEREFIJN

Ook al was ineens mogelijk. was bevrijdend. Alles MUSTERS meedoen.” – ROB e niks, je kon gewoon

kon

opgetekend, herinneringen zijn voor het boek persoonlijke hebben meegemaakt mensen die de jaren oor de ogen van de milieu en gezondheid, j, innovatie, sport, k en maatschappi Doe Maar, Back to Denk aan de Discman, muziek, film en tv. en herbeleef de eighties! Nintendo, Madonna

Doemdenkers en positivo’s

gaat nu tv kijken. onverbiddelijk: ‘Je oma toonde zich VAN INGEN koningin.’” – HENK krijgen een nieuwe

DE JAREN 80

de en protest tegen bijvoorbeeld erkloosheid, stakingen bloei, de val van ook economische kruisraketten, maar jaren. De jaren 80. EK Voetbal. Roerige t winnen van het e van een ook zowel een beeldbiografi en positivo’s is dan iedereen die de der herkenning voor ennium als een feest of volwassene was. – of je nu kind, tiener heeft meegemaakt

AUTEUR

Ad Rooms UITGAVE

WBooks (i.s.m. Het Noordbrabants Museum) D E TA I L S

Paperback, 112 pagina’s, rijkelijk geïllustreerd met ca. 150 afbeeldingen, ISBN 978-94-6258-204-0

D

e jaren 80. Werkloosheid, stakingen en protest tegen bijvoorbeeld de plaatsing van kruisraketten, maar ook economische bloei, de val van de Muur en het winnen van het EK Voetbal. Roerige jaren. ‘De jaren 80. Doemdenkers en positivo’s’ is dan ook zowel een beeldbiografie van een bewogen decennium als een feest der herkenning voor iedereen die de jaren bewust heeft meegemaakt – of je nu kind, tiener of volwassene was. n

PRIJS

|

WWW.HETNOORDBRABANTSMUS

€ 19,95

EUM.NL

Nederland onder Napoleon. Partijstrijd, identiteit en natievorming tussen 1801-1813. AUTEUR

Bart Verheijen UITGAVE

Vantilt D E TA I L S

Paperback, 400 pagina’s, geïllustreerd (deels in kleur), ISBN 978-94-6004-301-7 PRIJS

€ 29,50

D

e napoleontische periode was voor Nederland een tijd van ingrijpende veranderingen. Na zijn coup d’état breidde Napoleon Bonaparte vanuit Frankrijk zijn macht langzaam uit over het Europese vasteland. Zijn oog viel ook op Nederland, dat worstelde met de gevolgen van de Bataafse

Revolutie. Ons land veranderde tussen 1801 en 1813 van een republiek in een monarchie, werd vervolgens ingelijfd bij het keizerrijk en hervond tenslotte in november 1813 de onafhankelijkheid – met aan het hoofd van de natie de zoon van de laatste stadhouder. In ‘Nederland onder Napoleon’ volgt Bart Verheijen de debatten tussen de partijen die deze snelle opeenvolging van politieke regimes bediscussieerden en begeleidden. Hoe werd in pamfletten, liedjes en literatuur gereflecteerd op een veranderde Nederlandse identiteit? Hoe veranderde de houding ten opzichte van Napoleon? En in hoeverre droegen deze reflecties bij aan de ontwikkeling van vaderlandsliefde en culturele natievorming op momenten dat de soevereiniteit onder druk stond? Met veel aandacht voor de processen van modernisering en bureaucratisering die leidden tot een nieuwe relatie tussen overheid en burger. n

29

VITRUVIUS_Juli2017.indd 29

15/06/17 14:43


recent

VITRUVIUS

VERSCHENEN

De Noordzee. AUTEUR

James Attlee UITGAVE

Kannibaal/Hannibal D E TA I L S

Gebonden, 240 pagina’s, ISBN 978-94-9208-178-0 PRIJS

€ 39,50

D

it boek vangt in woord en beeld de ‘ziel’ van onze Noordzee, waarmee ieder van ons wel een band heeft. Het is geen verzameling natuurfoto’s maar wel een evocatie van pure schoonheid met een warm vleugje nostalgie. Foto’s van

De kwaliteit van Riet. AUTEUR

Prof. Dr. J.M. Greef / Ing. H.S. Horlings UITGAVE

Riet ABC BV D E TA I L S

Gebonden, 164 pagina’s, rijkelijk geïllustreerd, ISBN 978-90-8263-020-6

NUMMER

40

JULI

2017

internationale topfotografen als Harry Gruyaert, Jean Gaumy, Sebastião Salgado, Stephan Vanfleteren, Gustave Le Grey en vele anderen tonen het resultaat van twee jaar research naar de beste beelden ooit gemaakt van de Noordzee. Een inleidend essay van de bekende Britse schrijver James Attlee raakt de essentie van de Noordzee. Een selectie gedichten en songteksten van onder meer Jan Jacob Slauerhoff, Herman de Coninck, Hugo Claus, Charles Baudelaire, Jacques Brel, Bob Dylan en Radiohead laat zien hoe uiteenlopende schrijvers en muzikanten zich door de zee lieten inspireren. Deze publicatie verscheen wereldwijd in vier talen (Nederlands, Frans, Engels en Duits) en toont beelden van de volledige Noordzeekustlijn: Noorwegen, Denemarken, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Nederland, België en Frankrijk. n

De kwaliteit van riet voor dakbedekking blijkt af te hangen van een beperkt aantal meetbare parameters die gezamenlijk het opnemen en weer afgeven van regenwater op het dak bepalen. Want hoe minder vocht riet opneemt en hoe beter en sneller het riet dit vocht weer afstaat des te duurzamer zal het rieten dak gemaakt van dit riet blijken te zijn. Via een 6-tal testen is het mogelijk deze kwaliteit objectief te beschrijven. Laag gesneden, goed geschoond en van zoet water afkomstig blijken de belangrijkste voorwaarden voor goed riet. Wie zich wil verdiepen in de kwaliteit van riet voor dakbedekking zal dit boek beslist moeten lezen.

PRIJS

€ 150,00

N

a jaren van fundamenteel onderzoek is het de rietbranche gelukt om de kwaliteit van riet meetbaar te maken.

Onze vroegste voorouders. AUTEUR

Leendert Louwe Kooijmans UITGAVE

Prometheus D E TA I L S

Gebonden, 608 pagina’s, ISBN 978-90-3512-773-9 PRIJS

€ 39,99

D

e menselijke geschiedenis strekt zich ver uit vóór de tijd waarin de mensen opschreven wat er zoal gebeurde. Dat is de periode die we – ten onrechte – prehistorie noemen. De geschiedenis van die tijd kunnen we enkel aflezen uit de sporen en resten die mensen in de bodem

Het boek “de kwaliteit van riet” beschrijft de fundamentele eigenschappen en voorwaarden waar kwalitatief goed dakdekkersriet aan moet voldoen. Het beschrijft tevens een methode waarop de kwaliteit van riet bepaald (gemeten) kan worden. n

achterlieten, gedurende meer dan 100.000 generaties, meer dan een miljoen jaren. Dat is een lang traject van menselijke evolutie, culturele en maatschappelijke ontplooiing, van creativiteit en innovatie. Drie grote vragen houden ons daarbij bezig: wie zijn wij, waar komen wij vandaan en hoe kan het dat wij geen jagers meer zijn maar boeren? ‘Onze vroegste voorouders’ vertelt het verhaal van drie grote migraties: twee vanuit Afrika en een derde uit het Nabije Oosten. En we lezen hoe men op die momenten leerde om te gaan met de ijstijdcondities en reeds aanwezige Neanderthalers en jagers. ‘Onze vroegste voorouders’ gaat over de steentijd, toen Nederland aanvankelijk nog slechts een klein en anoniem stukje van de grote Europese ruimte was. Maar aan het einde van ons verhaal heeft de bevolking hier een eigen karakter gekregen en begint met de inrichting van ons land een nieuw hoofdstuk van onze geschiedenis. n

30

VITRUVIUS_Juli2017.indd 30

15/06/17 14:43


VITRUVIUS

NUMMER

40

JULI

recent

2017

Het landschap van de Friese klei 800-1800.

Vanuit het detail wordt in dit boek vragenderwijs de veelomvattende ontwikkeling en beleving van dat oude cultuurlandschap beschreven. Zo gaat het over de verhouding tussen slenken en leien, tussen boerderijen en stinzen en tussen buurschappen en dorpen, maar ook over schaalvergroting of juist schaalverkleining, over de veranderingen in bouwwijze en in typen bewoners van boerderijen en buitens, over de veranderingen in inrichting en omvang van hoven en tuinen, over schoonheidsbeleving en over lof en spot.

AUTEUR

Philippus Breuker UITGAVE

Wijdemeer D E TA I L S

Gebonden, 448 pagina’s, ISBN 978-94-9205-226-1

VERSCHENEN

PRIJS

€ 39,50

H

et landschap van de Friese klei strekt zich uit langs de zee van achter Workum tot voorbij Dokkum. Het is het resultaat van een voortgaand proces van menselijk ingrijpen.

In veel opzichten is dit boek een geschiedenis van Friesland zelf geworden. Dat komt niet alleen doordat de kleistreek eeuwenlang dominant was, maar ook doordat het landschap beschreven wordt vanuit de maatschappelijke verhoudingen en ontwikkelingen die het zijn vorm hebben gegeven. n

Rumoer in de stad. De Schilders van Tachtig. AUTEUR

Frouke van Dijke UITGAVE

WBooks D E TA I L S

Gebonden, 232 pagina’s, rijkelijk geïllustreerd met ca. 350 afbeeldingen, ISBN 978-94-6258-207-1 PRIJS

€ 27,95

Het Begijnhof van Breda. Gebouwen vol geschiedenis. AUTEUR

John Veerman UITGAVE

Matrijs i.s.m. Stichting Het Begijnhof Breda D E TA I L S

Gebonden, 192 pagina’s, ISBN 978-90-5345-522-7 PRIJS

€ 29,95

B

egijnen waren alleengaande vrouwen die een vroom leven leidden binnen een gemeenschap. De plek waar begijnen samenleefden, wordt een begijnhof genoemd. Een dergelijk gebouwencomplex ontstond doorgaans aan de rand van een middeleeuwse stad. In de zestiende eeuw kende bijna elke Nederlandse stad een begijnhof, nu zijn er slechts twee over: in Amsterdam en in Breda. De begijnengemeenschap van Breda moet al enige tijd bestaan hebben toen in 1267 Hendrik, heer van Schoten en Breda, een belangrijke schenking deed. De begijnen kregen

Z

oals de schilders van de Haagse School naar buiten trokken om het landschap te schilderen, zo ontdekt de volgende generatie kunstenaars, de schilders van Tachtig, het straatleven. Vanaf de jaren 1880 kiezen George Hendrik Breitner, Isaac Israëls, Willem de Zwart, Jacobus van Looy, Willem Witsen en vele anderen de stad als onderwerp voor hun tekeningen en schilderijen. In dezelfde tijd vormt zich daar het moderne leven. Er ontstaan cafés, winkelstraten en een nachtleven. n

de grond waarop zij al leefden en mochten een kerk bezitten. Het document dat dit bezegelde is ons overgeleverd en deze eerste vermelding wordt gevierd in 2017 als het 750-jarig bestaan. Het oude Begijnhof lag zo’n 200 meter naar het westen, maar daar lag het in de weg bij de bouw van een nieuw renaissancepaleis voor de heer van Breda, graaf Hendrik III van Nassau. Het Begijnhof werd in 1535 op zijn ‘verzoek’ verhuisd. Bijna vijfhonderd jaar aan geschiedenis van gebouwen en leven op deze plek, het is een rijke bron om te kunnen begrijpen hoe het huidige hof geworden is zoals het er vandaag de dag uit ziet. De tijd kan echter nog verder terug worden gedraaid. De verhuizing bracht de begijnen naar een terrein waar in de vroege vijftiende eeuw een klooster was gesticht. Daarvan bleek tijdens het bouwhistorische onderzoek meer gerealiseerd en gebruikt dan tot voor kort is aangenomen. Het boek Het Begijnhof van Breda. Gebouwen vol geschiedenis heeft als belangrijkste uitgangspunt het bouwhistorische onderzoek dat gedurende meerdere jaren is uitgevoerd. Het verhaalt, wetenschappelijk gefundeerd en met vlotte pen geschreven en rijk geïllustreerd, over meer dan zeven eeuwen bouwen en leven op en om het Begijnhof van Breda. n

31

VITRUVIUS_Juli2017.indd 31

15/06/17 14:43


Doe mee...en win!

LEZERSACTIE

In deze rijk geïllustreerd monografie wordt voor het eerst een volledig beeld geschetst van het leven en werk van David Zuiderhoek, gerenommeerd architect, stedenbouwkundige en bevlogen docent aan de Amsterdamse Academie van Bouwkunst. Opgeleid door drie toonaangevende leermeesters ontwikkelt David Zuiderhoek zich in korte tijd tot een veelzijdig architect, stedenbouwkundige en bevlogen docent aan de Amsterdamse Academie van Bouwkunst. In 1945 wordt hij stadsarchitect van Amersfoort. Naast het Kernplan en het Uitbreidingsplan in Hoofdzaak met de door hem bedachte ‘Bloembladtheorie’, ontwerpt hij in Amersfoort woonwijken, woningen en schoolgebouwen. Zuiderhoek specialiseert zich verder in omvangrijke stedenbouwkundige projecten, landhuizen, kerken, scholen en bejaardenhuizen. Tegenwoordig wordt zijn werk hoog gewaardeerd, omdat het goed aan de moderne eisen kan worden aangepast, zoals het kantoorgebouw van DHV met zijn nog steeds kenmerkende kantoortuin. Zie ook het artikel elders in dit vakblad.

5

Onder onze abonnees verloten wij x David Zuiderhoek - Componist van de ruimte. Alles wat u hoeft te doen is vóór 18 september 2017 een e-mail te sturen met uw naam en adres naar info@uitgeverijeducom.nl met als onderwerp ‘Zuiderhoek’. Let op! Verloting geschiedt alleen onder betalende abonnees van het vakblad Vitruvius. Heeft u nog geen abonnement? Wordt dan snel abonnee* om ook kans te maken op een gratis exemplaar van dit boekwerk.

Uitgeverij Educom

* Een abonnement op het vakblad Vitruvius bedraagt € 45,- per jaar/per 4 edities. * Alle prijswinnaars krijgen persoonlijk bericht voor 30 september 2017.

VITRUVIUS_Juli2017.indd 32

15/06/17 14:43


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.