ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR ERFGOEDPROFESSIONALS ARCHEOLOGIE | CULTUURLANDSCHAP | MONUMENTEN | IMMATERIEEL ERFGOED | VOLKSCULTUUR
JAARGANG 9 | NUM M E R 3 4 | JA NU A RI 2 0 1 6
KRUISPUNTEN VAN RELIGIE EN CULTUUR
OPEN KERKEN IN NEDERLAND
DRENTSCHE AA-MODEL: EEN NATIONAAL PARK WAAR MENSEN WONEN EN WERKEN
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 1
LANDGOED NEDERRIJK
DE BOZE OGEN VAN GERRIT KOMRIJ - DEEL 2
08/11/15 15:24
Uw speciaal Erfgoed verdient een Special in Vitruvius Steeds meer Steeds meer gemeenten gemeentenzetten zetten zich zichactief actiefininvoor voorhun huneigen eigencultuurcultuurhistorie, monumenten, musea, musea,bodemvondsten bodemvondstenen enander andererfgoed. erfgoed. voor Erfgoed spreekt inwoners inwonersaan: aan:talloze tallozevrijwilligers vrijwilligerszetten zettenzich zichinin voor het behoud van van een eenmonument, monument,of ofzijn zijnactief actiefinin een historische verhet behoud een historische vereniging. Cultuurhistorie draagt draagtbovendien bovendien sterk sterkbij bijaan aaneen eengevoel gevoel eniging. Cultuurhistorie van locale identiteit. identiteit. Erfgoed leeft! van locale Erfgoed leeft! Presenteer uw gemeentelijk erfgoedbeleid in vakblad Vitruvius met Presenteer uwInformeer gemeentelijk in vakblad Vitruvius met een ‘special’. naarerfgoedbeleid de plaatsingsmogelijkheden. een ‘special’. Een eerste voorbeeld hiervan vindt op pag. 22-27. Bovendien ontvangt u kosteloos 500 exemplaren uvoor promotionele Bovendien ontvangt u kosteloos 500 exemplaren voor promotionele doeleinden. Meer weten? Mail: info@uitgeverijeducom.nl Of bel de uitgever op 010-425 44. doeleinden. Meer weten? Mail:65info@uitgeverijeducom.nl Of bel de uitgever op 010-425 65 44.
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 2
Educom BV Drukwerk Investeringen Marketing Internet www.uitgeverijeducom.nl
08/11/15 15:24
JAARGANG 9 NUMMER 34 JANUARI 2016
6
14
KRUISPUNTEN VAN RELIGIE EN CULTUUR OPEN KERKEN IN NEDERLAND
DRENTSCHE AA-MODEL: EEN NATIONAAL PARK WAAR MENSEN WONEN EN WERKEN
12 LANDGOED NEDERRIJK
20 DE BOZE OGEN VAN GERRIT KOMRIJ
27
30 HET STADSKANTOOR IN TILBURG
RECENT VERSCHENEN
3
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 3
08/11/15 15:24
colofon
VITRUVIUS
NUMMER 34
JANUARI 2016
Vitruvius is een informatief, promotioneel, onafhankelijk vaktijdschrift dat beoogt kennis en evaring uit te wisselen, inzicht te bevorderen en belangstelling te kweken voor de vakgebieden archeologie, cultuurlandschap, monumenten, immaterieel erfgoed en volkscultuur. Vitruvius komt tot stand m.m.v. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
EEN UITGAVE VAN
Uitgeverij Educom BV Mathenesserlaan 347 3023 GB Rotterdam Tel. 010-425 6544 Fax 010-425 7225 info@uitgeverijeducom.nl www.uitgeverijeducom.nl
MEDE-ONDERSTEUNERS
COLOFON Vakblad Vitruvius werkt met een onafhankelijke
Lange Haven 9 3111 CA Schiedam Tel. 010 273 25 11 mail@steenhuismeurs.nl www.steenhuismeurs.nl
redactie en redactieraad UITGEVER/BLADMANAGER
Robert Diederiks
REDACTIE
Ruurloseweg 83 7251 LC Vorden Tel. 0575-519 455 Fax 0575-519 550 www.frisowoudstra.nl
S.A. Muller
Drs. E. Raap
mw. Drs. S.M. van Roode
R.P.H. Diederiks
REDACTIERAAD
mw. Drs. (Margreeth) W. Bangert Res nova Monumenten
Dr. C.H.M. (Chris) de Bont Paganellus Minor
Drs. H.M.P. (Jeroen) Bouwmeester RCE
Prof.Dr.Ir. M. (Theo) Spek Rijksdienst voor
ABONNEMENTEN 4 nrs/jaar: Nederland E 45.- /België E 55.-. Voor betaling wordt een factuur verzonden. Vermeld bij correspondentie altijd het abonneenummer (zie de factuur). Tijdige betaling garandeert regelmatige toezending. Abonnementen lopen automatisch door. Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk per aangetekend schrijven) dienen uiterlijk twee maanden voor afloop van de abonnements periode in ons bezit te zijn.
het Cultureel erfgoed, RU Groningen mw. Ir. G.A. (Gerdy) Verschuure-Stuip TU Delft
LEZERSSERVICE / NABESTELLINGEN Adresmutaties/abonnementen en nabestellingen doorgeven via info@uitgeverijeducom.nl. © Copyrights Uitgeverij Educom BV Januari 2016 ISSN 1874-5008 Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd met welke methode dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
4
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 4
08/11/15 15:24
VITRUVIUS
NUMMER 34
kort
JANUARI 2016
Toekenning Ithakaprijs en –stipendium
A
rchitectuurhistoricus Mascha van Damme is de winnaar van de Ithakaprijs 2015. Zij ontving de prijs voor haar boek: Heren op het Land. Buitenplaatsen van Twentse textielfabrikanten. Deze award, ingesteld door de stichting Kastelen Buitenplaatsen Landgoederen (sKBL) en dit jaar voor het eerst uitgereikt, is haar op 7 oktober 2015, tijdens
een feestelijke bijeenkomst overhandigd. Tevens kende René Dessing, jurysecretaris/directeur van sKBL, een stipendium toe aan Els van der Laan, Willemieke Ottens en Jelmer Bokma van Bureau No.ordpeil voor het onderzoeksproject: Noordelijke Lustwarande.19de-eeuwse landschapsparken als verbindende
groene erfgoedstructuur tussen de staten en stinzen van Friesland, de borgen van Groningen en de havezaten van Drenthe (Noord-Nederland). Aan de Ithakaprijs en -stipendium is een geldbedrag van € 5.000 verbonden. n
Gedachtengoed van Erasmus in Museum Gouda “Ik wijk voor niemand”
I
n 2016 is het precies vijfhonderd jaar geleden dat het levenswerk van Erasmus ‘Novum Instrumentum’, het Nieuwe Testament in het Grieks en Latijn, verscheen. Reden waarom de steden Gouda en Bazel (Zwitserland) 2016 hebben uitgeroepen tot Erasmusjaar. Erasmus groeide in Gouda op en stierf in Bazel. Museum Gouda organiseert in het kader hiervan een grote tentoonstelling over Erasmus (1466 – 1536), een van de boeiendste denkers uit de Europese geschiedenis. De tentoonstelling “Erasmus, ik wijk voor niemand” is van 6 februari t/m 26 juni 2016 te zien. Het polderen, het relativeren, de tolerantie, de vrijheid van meningsuiting: het zijn grote thema’s van ‘nu’. En geloof het of niet: ze komen allemaal uit “de hoed” van Erasmus. Ideeën die voor ons nu vanzelfsprekend zijn, waren in Erasmus’ tijd revolutionair. Met zijn vernieuwende blik op de wereld was hij zijn tijd ver vooruit. Hoe kon deze man, die vijf eeuwen geleden werd geboren, het brengen tot de grote en veelzijdige geleerde die nu nog een bron van inspiratie is? In deze levendige en veelzijdige tentoonstelling met theatrale opzet, leert de bezoeker Erasmus in al zijn facetten kennen. Herman Pleij, emeritus hoogleraar in de historische Nederlandse letterkunde, neemt de bezoeker mee op een reis door Europa, van zijn kindertijd in Gouda tot zijn dood in Bazel. Onderweg vertelt Herman Pleij over belangrijke
thema’s van Erasmus zoals vriendschap, verdraagzaamheid, vrede en de vrijheid van geweten. De tentoonstelling geeft ook een inkijkje in de maatschappij van vijfhonderd jaar geleden, die verbazingwekkend veel overeenkomsten vertoont met die van nu. Heel bijzonder zijn de objecten die Erasmus zelf in handen heeft gehad, zoals zijn gouden ring, zijn drinkbeker, zijn Bijbel van toen hij in het Goudse klooster Stein studeerde. Dichterbij Erasmus kan de bezoeker niet komen. De Tafel van Erasmus Erasmus hield van een lekkere maaltijd en een goed glas wijn, maar ook van pittige discussies. Aan tafel wisselde hij van gedachten met geleerde vrienden over belangrijke thema’s. Daar werden vernieuwende ideeën geboren en getoetst. Het hart van de tentoonstelling en de plek om elkaar te ontmoeten is de Tafel van Erasmus. In Museum Gouda wordt zo’n tafel gedekt. Elke dag is een tafelheer of tafeldame aanwezig om het gesprek op gang te brengen. Afwisselend treden op een professor, een theatermaker, een dominee, een filosoof, een cabaretier, een kunstenaar, een fotograaf, een tekstschrijver en een directeur. Hedendaagse kunst Hedendaagse kunstenaars werken ook mee aan de tentoonstelling. Ten tijde van
Portret van Desiderius Erasmus, kopie naar Quinten Massijs, tweede helft 16e eeuw, foto: Museum Catherijneconvent, Utrecht. de tentoonstelling wordt de Kapel ingericht als het atelier van Marc Mulders, die werkt aan een reusachtig gebrandschilderd raam. En elders in het museum zijn er portretten te zien van Erasmus en tijdgenoten, geschilderd door Neel Korteweg. Cultureel programma en educatie Filosofen, schrijvers en politici zorgen voor verdieping, tijdens een serie lezingen. Onder hen zijn Stine Jensen, James Kennedy, Ahmed Aboutaleb. Naast deze lezingen worden er diverse andere educatieve en culturele activiteiten georganiseerd. Zie hiervoor de website: www.erasmus2016.nu. n
5
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 5
08/11/15 15:24
VITRUVIUS
W.F. (Welmoed) Wagenaar Masterstudent aan de Rijksuniversiteit Groningen, faculteit Theologie & Religiewetenschappen (lid onderzoeksteam en auteur)
T.R. (Tekla) Slangen Masterstudent aan de Rijksuniversiteit Groningen, faculteit Theologie & Religiewetenschappen (lid onderzoeksteam)
NUMMER 34 JANUARI 2016
Kruispunten van religie en cultuur Open kerken in Nederland
I. (Iris) Blok Masterstudent aan de Rijksuniversiteit Groningen, faculteit Theologie & Religiewetenschappen (lid onderzoeksteam)
1 - Openingsbord van de Nij Brongergea Tsjerke in De Knipe. Een belangrijk deel van de bezoekers van open kerken bestaat uit toevallige voorbijgangers. Met behulp van borden, spandoeken en vlaggen geven initiatieven en kerkgemeenten aan dat de kerk geopend is.
2 - Entree van de Utrechtse Sint-Willibrordkerk, inclusief spandoek met daarop het logo van Kerken Kijken Utrecht.
K
erken (her)openen de poort “Twee kerken per week, één klooster per maand”, zo luidde de noodkreet in 2008. Voorspeld werd dat door de voortdurende ontkerkelijking en een gebrek aan interesse en beleid in tien jaar tijd zo’n 1200 kerken in Nederland de deuren voorgoed zouden moeten sluiten. Een groot deel van het Nederlands religieus erfgoed dreigde daarmee ten onder te gaan. Anno 2015 zet de ontkerkelijking het bestaansrecht van kerkgebouwen nog steeds onder druk en ziet een groot aantal religieuze gemeenschappen zich nog steeds genoodzaakt de deuren van hun kerk permanent te sluiten. Tegen de sombere verwachtingen in is de aandacht voor kerken als cultureel erfgoed en toeristische trekpleister de laatste jaren echter toegenomen.1 Op vakantie in het buitenland maken kerkbezichtigingen voor menig Nederlander reeds lange tijd onderdeel uit van het programma. Het besef dat dit ook in eigen land kan groeit. Hoewel geïnteresseerden meestal nog voor een dichte deur komen te staan, kan de sleutel van een kerk steeds vaker worden opgehaald bij een dorpsbewoner of pastoor. Daarnaast bestaan er kerkgemeenten en stichtingen die de openstelling van één of meer kerkgebouwen verwezenlijken; een nieuwe ontwikkeling voor met name protestantse kerken. Bezoekers kunnen dan binnenlopen voor een moment van stilte of een gebed, om een kaarsje aan te steken, maar ook om het interieur te bewonderen of de kunst te bezichtigen. Vrijwilligers staan gereed om,
6
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 6
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
NUMMER 34 JANUARI 2016
De aandacht voor kerken als cultureel erfgoed en toeristi-
onderzocht. Waarom worden kerken opengesteld? Wie zijn de
sche trekpleister groeit. Vanuit Museum Catharijneconvent
bezoekers? Hoe wordt er nagedacht over religie en erfgoed?
in Utrecht en de Rijksuniversiteit Groningen is daarom
Openstelling, zo blijkt, vergroot in een tijd van ontkerkelijking
onderzoek verricht naar open kerken: kerkgebouwen die
het bestaansrecht van religieus erfgoed. De open kerk draagt
buiten de religieuze eredienst (opnieuw) geopend zijn voor
als kruispunt van religie en cultuur bij aan de lokale identiteit
breed publiek. Twee kathedralen en twee stichtingen zijn
en vormt het speelveld van nieuwe vormen van zingeving.
indien gewenst, de bezoeker een rondleiding te geven.
Om in kaart te brengen hoe de openstelling van kerkgebouwen in Nederland momenteel is geregeld, heeft Museum Catharijneconvent in Utrecht in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen een onderzoek naar zogenoemde ‘openkerkinitiatieven’ geïnitieerd. Vier verschillende casussen vormden hiervoor de basis: de openstelling van de Sint-Janskathedraal in ‘s-Hertogenbosch, de openstelling van de Sint-Christoffelkathedraal in Roermond, het cultuurhistorisch project Kerken Kijken Utrecht en de Friese stichting Tsjerkepaad. Waar het bij de eerste twee ‘initiatieven’ kathedralen betreft die door de eigen parochie worden opengesteld, gaat het in de andere twee gevallen om overkoepelende organisaties die de verantwoordelijkheid dragen voor de openstelling van meerdere kerkgebouwen. Dit betreft twaalf van de Utrechtse binnenstadkerken en zo’n 250 Friese (plattelands)kerken. Na interviews met bestuursleden, gesprekken
3 - Een gids leidt bezoekers rond door de Utrechtse Sint-Willibrordkerk.
Foto: Marieke Kuipers.
Vergelijkend onderzoek naar open kerken Nog niet eerder is de georganiseerde openstelling van kerken omvattend onderzocht. Dit is opmerkelijk, aangezien de huidige open kerken tien- tot honderdduizenden bezoekers per jaar trekken en een belangrijke bijdrage leveren aan het bestaansrecht van de kerkgebouwen. Het religieus erfgoed in Nederland weerspiegelt bovendien een unieke diversiteit die de Nederlandse situatie onderscheidt van die in andere landen met openkerkprogramma’s, zoals België en Denemarken.2 Door een relatief hoge mate van religieuze tolerantie in het Nederland van de zeventiende en achttiende eeuw, kon een grote verscheidenheid aan religieuze gemeenschappen zich in ons land vestigen en hun geloof (al dan niet publiekelijk) uitoefenen.3 Dit resulteerde in kerkenbouw voor verschillende gemeenschappen, met als gevolg een kerklandschap van diverse bouwstijlen en interieurs met elk een geheel eigen karakter, van sober tot rijk versierd.
4 - Kerken Kijken-gidsen aan het werk in de Pieterskerk in Utrecht. met vrijwilligers en bezoekers en inzage in beleidsplannen, jaarverslagen en promotiemateriaal, zijn de factoren achterhaald die van invloed zijn op het functioneren van de initiatieven. Waarom worden de kerken opengesteld? Hoe wordt er nagedacht over religie en erfgoed? Wat drijft bezoekers om een kerk binnen te gaan? Dynamisch erfgoed Vanwege de ontkerkelijking is het behoud van kerkgebouwen niet langer vanzelfsprekend. Er wordt daarom gezocht naar manieren om het bestaansrecht van religieus erfgoed te legitimeren. Deze wisselwerking tussen bedreiging en legitimering is typerend voor erfgoed. Discussies omtrent erfgoedbeheer komen doorgaans voort uit de angst dat belangrijke elementen van een
cultuur, en daarmee van een collectieve identiteit, verdwijnen als men niet ingrijpt.4 De erfgoedbeschrijving van historicus Willem Frijhoff helpt om dit proces te begrijpen. Frijhoff benadrukt de functie van erfgoed binnen cultuuroverdracht en omschrijft erfgoed als datgene wat ons uit het verleden wordt toebedeeld of aangereikt met de opdracht er iets mee te doen en het door te geven aan hen die na ons komen.5 Erfgoed is dus niet een statisch containerbegrip, maar een dynamisch proces: een gemeenschap bepaalt steeds opnieuw of gebouwen, artefacten, tradities en gebruiken van betekenis zijn voor de eigen cultuur en dus behouden moeten worden of niet.6 ‘Identiteit’ vormt hier het kernbegrip: erfgoed kan een collectieve identiteit vormgeven 7
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 7
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
NUMMER 34 JANUARI 2016
diversiteit aan kerkgebouwen in de Utrechtse binnenstad, die blijk geven van een lange en turbulente geschiedenis en de stad onderscheiden van het veel jongere Amsterdam. De Sint-Janskathedraal wil een toevluchtsoord zijn voor de Bosschenaren. In Friesland en Limburg benadrukt men respectievelijk het hoge aantal middeleeuwse kerken en de vele wegkapellen die de provincie rijk is. Het erfgoed wordt kortom beschreven als kenmerkend voor de locatie waar de gemeenschap zich het meest mee verbonden voelt.
5 - Bezoekers bezichtigen de 16e-eeuwse Thomastsjerke in Katlijk.
6 - De Tsjerkepaad-vlag wappert naast de Friese vlag bij It Alde Tsjerkje in Mildam, dat momenteel dienst doet als kunstgalerie. en bevestigen. Hiervoor is het noodzakelijk dat er een verhaal of uitleg achter het erfgoed schuilgaat waarin een gemeenschap zichzelf kan herkennen.7 Het verleden wordt bovendien pas ervaren als authentieke erfenis wanneer mensen zich persoonlijk aangesproken voelen en het betekenis geeft aan het leven hier en nu. Dit kan bereikt worden door het verhaal en de verbeelding, maar ook door de lichamelijke beleving van het erfgoed.8 Daarnaast moeten erfgoed en het verhaal achter erfgoed in staat zijn mee te bewegen met de voortdurend veranderende gemeenschap. Dit betekent dat het niet alleen draait om erfgoedexperts die top-down bepalen wat behouden moet worden en wat niet, maar ook om de bevolking die bottom-up bepaalt wat het betekent om deel uit te maken van een gemeenschap en welke voorwerpen en gebruiken hieraan bijdragen.9 Van vreemdeling tot lieu de mémoire De openstelling van kerken heeft te maken met de noodzaak bij kerkgemeenschappen en erfgoedstichtingen om het draagvlak voor religieus erfgoed te vergroten. Om dit te verwezenlijken berusten de openkerkinitiatie-
ven al dan niet bewust op de rol die erfgoed speelt in het bevestigen en vormgeven van zowel de eigen als een collectieve identiteit. De open kerken lijken deels het domein te zijn geworden van een ‘ander’, een individu of groep die inherent vreemd is van de eigen gemeenschap. Dit kunnen de mensen uit het verleden zijn, voor wie de kerk het toneel was van allerlei alledaagse vormen van bedrijvigheid, maar voor de niet-kerkgangers kan dit ook hun kerkelijke medemens zijn. In zo’n geval is de kerk een plek van contrast. Het biedt een nieuwe ervaring en vindt zijn toeristische aantrekkingskracht in het onbekende10 - een relikwie uit het verleden of een kijkje in de leefwereld van iemand anders. Anderzijds is de kerk voor zowel kerkganger als niet-kerkganger geenszins vreemd terrein. Voor betrokkenen en omwonenden vormen de kerkgebouwen een onmisbaar onderdeel van de directe omgeving. Dit zien we terug bij de open kerken. Dorpsgemeenschappen kunnen zich het dorp niet voorstellen zonder zijn beeldbepalende kerk. Utrechtse Kerken Kijken-gidsen verwijzen onder meer naar de soms bijna duizend jaar oude kerken en de
Het gevoel van trots en de toe-eigening van de kerkgebouwen wordt versterkt door de persoonlijke herinnering die velen nog hebben aan de kerken. Hoewel deze associatie negatief kan zijn (met name bij de generatie die de kerkgang als beklemmend heeft ervaren), zijn er ook mensen die om nostalgische redenen de open kerk bezoeken. Bezoekers hebben bijvoorbeeld herinneringen aan een specifieke kerk als de plek waar een familielid actief was, of waar de eigen doop of een huwelijk plaatsvond. Weer anderen wonen al jaren in de buurt en lopen uit nieuwsgierigheid even naar binnen. Openstelling geeft deze mensen de mogelijkheid het interieur van de kerk te bezichtigen en in gesprek te gaan met elkaar en de vrijwilligers. Bezoekers voor wie het kerkgebouw onderdeel uitmaakt van de persoonlijke of familiegeschiedenis vertellen graag hun eigen verhaal en hopen van gidsen meer te kunnen horen over de verhalen van het kerkgebouw. De geschiedenis van het gebouw wordt in zo’n geval onderdeel van het eigen verleden. Dat we leven in een seculiere samenleving betekent dus niet dat de kerk los is komen te staan van deze samenleving; mensen hebben zowel een collectieve als een persoonlijke herinnering aan de kerk. De open kerk wordt een lieu de mémoire: het biedt een fysieke plaats waar herinneringen die bepalend zijn voor de identiteit van de gemeenschap gesitueerd kunnen worden.11 Openstelling biedt betrokkenen, omwonenden en vrijwilligers de mogelijkheid om deze herinneringen te ervaren, met elkaar en anderen te delen, en bovendien het dorp, de stad of de provincie op de kaart te zetten. Zo bewerkstelligen de open kerken een gevoel van verbondenheid en herkenning, wat de positie van kerkgebouwen als erfgoed versterkt. Religie in religieus erfgoed Bij open kerken speelt nog een ander element mee, namelijk religie. Dit onderscheidt
8
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 8
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
NUMMER 34 JANUARI 2016
de kerken van ander cultureel erfgoed. Een kerk is in eerste plaats een religieus gebouw. De religieuze functie ligt aan de basis van het interieur, staat voorop bij de kerkgemeentes en beïnvloedt de ervaring van de bezoeker. Alle onderzochte openkerkinitiatieven besteden uitvoerig aandacht aan de rol van religie, zij het op verschillende manieren. Het erkennen van het belang van religie in religieus erfgoed is hierbij essentieel vanwege twee redenen.
Nieuwe vormen van zingeving Ten tweede sluit een erkenning van het belang van religie aan bij de praktijken die plaatsvinden in de open kerken. Opvattingen over wat religie is veranderen door secularisatie en transformaties op het gebied van religie en spiritualiteit.12 Er zijn verschillende (niet-traditionele) manieren waarop mensen zin geven aan hun leven, wat blijkt uit de toename van spirituele centra, stilteruimtes en herdenkingen.13 Daarnaast is er met name in de niet-Randstedelijke provincies, zoals Friesland en Limburg, een toegenomen interesse waarneembaar voor het zogenoemde ‘bezinningstoerisme’. Rust, bezinning, onthaasting en tot jezelf komen staan hierbij centraal.14 Toeristen kunnen bijvoorbeeld overnachten in een klooster of deelnemen aan bezinningswandelingen waarbij verschillende kerken worden bezocht. Religie is met andere woorden geen afgebakend begrip en omvat ook belangrijke niet-traditionele religieuze dimensies. Deze worden ook wel wor-
7 - De crypte van de Pieterskerk in Utrecht. De gekleurde ramen zorgen voor een warme lichtinval in de verder koele kelder.
Bron: PF.
Ten eerste maakt een zekere huiver voor religie het moeilijk om religieus erfgoed te begrijpen en uit te dragen. Zo probeert Kerken Kijken Utrecht zich uitsluitend te richten op de cultuurhistorie van een kerk en religie hierbij op afstand te houden. De organisatie erkent zelf echter ook hoe moeilijk het is om dit onderscheid te maken, want waar houdt cultuurhistorie op en waar begint religie? Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om uit te leggen waar de beeltenissen op een preekstoel voor staan zonder daarbij het Bijbelverhaal en de functie van het meubelstuk te betrekken. Religie is onderdeel van de cultuurhistorie en wanneer er in een open kerk op neutrale, feitelijke wijze aandacht aan wordt besteed, kan dit het inzicht in bijvoorbeeld de manier waarop een kerk is gebouwd, de redenen waarom artefacten zijn vervaardigd, en de betekenis achter de rituelen die plaatsvinden in een kerk vergroten. Aandacht voor dit soort aspecten vergroot de educatieve functie van de open kerk.
8 - De binnentuin van de Pieterskerk in Utrecht; een als rustgevend ervaren stukje groen te midden van de bebouwing.
9 - Deel van de Utrechtse Domkerk dat zo is ingericht dat bezoekers een kaarsje aan kunnen steken. 9
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 9
08/11/15 15:25
NUMMER 34 JANUARI 2016
Bron: Paul M.R. Maeyaert (beschikbaar gesteld via Wikimedia Commons, https://commons. wikimedia.org/wiki/File:ID21879_sHertogenbosch_Sint-Janskathedraal_PM_60119.jpg).
VITRUVIUS
10 - Interieur van de Utrechtse Sint-Willibrordkerk, met uitzicht op het hoofdaltaar. De kerk is een van de best bewaarde voorbeelden van de Utrechtse School van de neogotiek. den aangeduid als ‘spiritueel’ of ‘sacraal’.15 Bij de open kerken zijn deze ontwikkelingen terug te vinden in de motieven en handelingen van vrijwilligers, bezoekers en andere betrokkenen. Er spelen verschillende motieven tegelijkertijd die deels met elkaar overlappen. Zo komt er bij de Sint-Christoffelkathedraal in Roermond regelmatig winkelend publiek binnen om even een kaarsje aan te steken en het interieur van de kerk te bewonderen. In de Utrechtse Pieterskerk zoeken mensen een moment van rust en stilte in de koele crypte of de afgesloten binnentuin. Zij die komen om een eredienst bij te wonen genieten net zo goed van de schoonheid van een kerk. Bezoekers indelen in categorieën als ‘religieus’ en ‘niet-religieus’ gaat hierdoor voorbij aan wat er daadwerkelijk plaatsvindt in de open kerken. Met name de kerkgebonden initiatieven zijn zich bewust van de variëteit aan bezoekersmotieven. Openstelling vraagt van hen dat zij nadenken over de manier waarop
11 - Het monumentale orgel van de Sint-Janskathedraal in ‘s-Hertogenbosch.
ze de religieuze boodschap verkondigen. De kerkgemeenten hopen daarbij dat hun gebouw in een tijdperk van individualisering, hectiek en onzekerheden kan fungeren als plaats waar mensen ongeacht hun religieuze achtergrond tot zichzelf en tot elkaar kunnen komen. Dit geeft aan dat religie een grote gelaagdheid kent en op verschillende manieren, al dan niet traditioneel, voorkomt in kerkgebouwen. De open kerken die inspelen op nieuwe vormen van religie en spiritualiteit, bijvoorbeeld door het inrichten van een stilteruimte of het aanbieden van kaarsen, voorzien daarom in een behoefte van hun bezoekers en kunnen zodoende het draagvlak voor religieus erfgoed vergroten. Een erfgoedbeleving die ruimte biedt voor zulke lichamelijke en zintuigelijke ervaringen maakt dat mensen zich persoonlijk aangesproken voelen en dat het erfgoed betekenis blijft geven aan het leven hier en nu. Conclusie: erfgoed voor de toekomst Ondanks de ontkerkelijking is de aan-
dacht voor kerkgebouwen als cultureel erfgoed en toeristische trekpleister de laatste jaren toegenomen. De aan erfgoed inherente dynamiek tussen bedreiging, legitimering en herkenning verklaart de bij kerkgemeenten en erfgoedbeheerders gevoelde noodzaak om het draagvlak voor religieus erfgoed in Nederland te vergroten. Open kerken dragen bij aan het bestaansrecht van kerkgebouwen door een podium te bieden voor de collectieve en persoonlijke herinnering, door een educatieve functie te vervullen, en door ruimte te bieden voor nieuwe, al dan niet traditionele manieren waarop mensen betekenis geven aan hun leven. Het erfgoed maakt onderdeel uit van de eigen identiteit op zowel persoonlijk als collectief niveau en openstelling biedt ruimte voor een verscheidenheid aan verhalen die in elkaar overvloeien en het erfgoed haar betekenis geven. Het is door deze dynamiek dat het kerkgebouw haar plaats kan opeisen binnen de cultuuroverdracht en aansluiting kan blijven vinden bij de samenleving in heden en toekomst.
10
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 10
08/11/15 15:25
NUMMER 34 JANUARI 2016
Bron: Wikimedia Commons, https://commons.wikimedia. org/wiki/File:Roermond_kathedraal_interieur.jpg).
VITRUVIUS
ground: re-inventing ritual space in modern western culture (Leuven: Peeters, 2010) 17-54, aldaar 40.
12 - Interieur van de Sint-Christoffelkathedraal in Roermond. Noten 1 P. Post, A.L. Molendijk en J.E.A. Kroesen, ‘Ritual space in modern Western culture: some current trends’, in: P. Post, A.L. Molendijk en J.E.A. Kroesen (red.), Sacred places in modern Western culture (Leuven: Peeters, 2011) 3-10, aldaar 4. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de oprichting van de Agenda Toekomst Religieus Erfgoed (http://www.toekomstreligieuserfgoed.nl/) en de Europese stichting Future for Religious Heritage (http:// www.frh-europe.org/). 2 Zie voor de websites van deze openkerkinitiatieven http://openkerken.be/ (België) en http://www.kirkefondet.dk/ (Denemarken). 3 M. Prak, ‘The Golden Age’, in: E. Besamusca en J. Verheul (red.), Discovering the Dutch: on culture and society of the Netherlands (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2010) 97-108, aldaar 104 en 105. 4 W. Frijhoff, Dynamisch erfgoed (Amsterdam: Uitgeverij SUN, 2007) 37. 5 Ibidem, 8. 6 Ibidem, 37-38. 7 W. Frijhoff, De mist van de geschiedenis. Over herinneren, vergeten en het historisch geheugen van de samenleving (Nijmegen: VanTilt, 2011) 39. 8 W. Oosterbaan, Ons erf. Identiteit, erfgoed, culturele dynamiek (Amsterdam: De Bezige Bij, 2014) 88. 9 I.J.M. Robertson, ‘Introduction: heritage from below’, in: I.J.M. Robertson (red.), Heritage from below (Farnham: Ashgate, 2012) 1-27, aldaar 1-2.
L. van Tongeren, ‘Religion and tourism intertwined: visiting abbeys as a tourist experience, exploring the applicability of a model’, Jaarboek voor Liturgieonderzoek 30 (2014) 51-71, aldaar 66. Kenmerkend voor toerisme is dat de toerist zoekt naar een ervaring die contrasteert met het eigen dagelijks leven. Het ‘vreemde’ kan dus een zekere aantrekkingskracht uitoefenen op de toerist. Zie ook: M. Stausberg, Religion and tourism: crossroads, destinations and encounters (Londen: Routledge, 2011) 6-7. 11 P. Nora, Les lieux de mémoire (Paris: Gallimard, 1984-1992) 3 delen, 7 volumes. 12 Erik Sengers verwijst hierbij bijvoorbeeld naar de invloed van de Islam in Nederland of de groei van evangelische gemeentes. E. Sengers, ‘The Dutch, their gods and the study of religion in the postwar period’, in: E. Sengers (red.), The Dutch and their gods. Secularization and transformation of religion in the Netherlands since 1950 (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2005) 11-24, aldaar 14 en 19-20. 13 P. Post, ‘Ritual-liturgical movements: a panoramic view on ritual repertoires in Dutch Catholicism after 1950/1960’, in: Sengers, The Dutch and their gods, 75-100, aldaar 86 . 14 Zie bijvoorbeeld initiatieven als Bezin in Limburg (http://www.bezininlimburg. nl/) of Inspirerend Noordoost Fryslân (http://www.bezinningstoerismefriesland.nl/). 15 P. Post, ‘Place of action: exploring the study of space, ritual and religion’, in: P. Post en A.L. Molendijk (red.), Holy 10
Literatuurlijst - Frijhoff, W., Dynamisch erfgoed (Amsterdam: Uitgeverij SUN, 2007) - Frijhoff, W., De mist van de geschiedenis. Over herinneren, vergeten en het historisch geheugen van de samenleving (Nijmegen: VanTilt, 2011) - Nora, P., Les lieux de mémoire (Paris: Gallimard, 1984-1992) 3 delen, 7 volumes - Oosterbaan, W., Ons erf. Identiteit, erfgoed, culturele dynamiek (Amsterdam: De Bezige Bij, 2014) - Post, P., ‘Ritual-liturgical movements: a panoramic view on ritual repertoires in Dutch Catholicism after 1950/1960’, in: E. Sengers (red.), The Dutch and their gods. Secularization and transformation of religion in the Netherlands since 1950 (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2005) 75-100 - Post, P., ‘Place of action: exploring the study of space, ritual and religion’, in: P. Post en A.L. Molendijk (red.), Holy ground: reinventing ritual space in modern western culture (Leuven: Peeters, 2010) 17-54 - Post, P., A.L. Molendijk en J.E.A. Kroesen, ‘Ritual space in modern western culture: some current trends’, in: P. Post, A.L. Molendijk en J.E.A. Kroesen (red.), Sacred places in modern western culture (Leuven: Peeters, 2011) 3-10 - Prak, M., ‘The Golden Age’, in: E. Besamusca en J. Verheul (red.), Discovering the Dutch: on culture and society of the Netherlands (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2010) 97-108 - Robertson, I.J.M., ‘Introduction: heritage from below’, in: I.J.M. Robertson (red.), Heritage from below (Farnham: Ashgate, 2012) 1-27 - Sengers, E., ‘The Dutch, their gods and the study of religion in the post-war period’, in: E. Sengers (red.), The Dutch and their gods. Secularization and transformation of religion in the Netherlands since 1950 (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2005) 11-24 - Stausberg, M., Religion and tourism: crossroads, destinations and encounters (Londen: Routledge, 2011) - Tongeren, L. van, ‘Religion and tourism intertwined: visiting abbeys as a tourist experience, exploring the applicability of a model’, Jaarboek voor Liturgieonderzoek 30 (2014) 51-71. n
11
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 11
08/11/15 15:25
nieuws
UIT HET WERKVELD
VITRUVIUS
NUMMER 34
JANUARI 2016
Landgoed Nederrijk
Ontwerp en impressiebeelden Landgoed Nederrijk.
A
an de Zevenheuvelenweg, die Groesbeek verbindt met Berg en Dal, ligt landgoed Nederrijk. Het landgoed maakt deel uit van een heuvelrijk gebied met prachtige overgangen van hoog naar laag met zicht op bossen, glooiende weilanden en akkers. Het panorama strekt tot ver in Duitsland. In het hart van het landgoed is de sfeer eerder besloten en intiem door de steile met varens begroeide hellingen en de kleine paadjes. Eeuwenoude geschiedenis Nederrijk maakte ooit deel uit van een groot oerbos. Het bos werd al door de Romeinse schrijver Tacitus vermeld en werd het ‘Heilige Woud’ genoemd. In het woud zou ook de opstand van de Bataven tegen de in Nijmegen gelegerde Romeinen zijn beraamd. In 1916 wordt Nederrijk aangekocht door industrieel en koopman Rudolph H. Jurgens. Rudolph is een telg van de familie Jurgens die groot is geworden
FRISO WOUDSTRA RUBRIEK
met de margarineproductie, waaruit later Unilever is ontstaan. Nederrijk bestond in 1916 voornamelijk uit bos, met daarnaast een groot aantal bouw- en weilanden en veertien boerderijen. Rudolph Jurgens richtte het landgoed in als een bosbouwgebied. Het gebied werd ook gebruikt voor de jacht, een favoriet tijdverdrijf van de familie Jurgens. Dit blijkt onder andere uit de uitkijktoren die werd gebouwd, de Rododendrons die werden aangeplant, omdat deze belangrijk waren voor het behoud en versterken van de wildstand, en de eendenvijver die werd aangelegd. Het grootste deel van de huidige structuur van het landgoed heeft haar wortels in 1916. Zo ook de nog aanwezige opstallen. In 1916 krijgt architect Charles Estourgie opdracht om diverse nieuwe gebouwen op het landgoed te ontwerpen: een landhuis in een parkachtige setting, een garage, een boswachterswoning en een opzich-
terswoning. De bijgebouwen zijn allen gerealiseerd. Het landhuis is door omstandigheden echter nooit tot stand gekomen. Nadat het besluit werd genomen het huis niet te bouwen, is pal achter de garage een schuur (in Chaletstijl), eveneens door Estourgie ontworpen, opgericht. Nieuw hoofdstuk De Beleggingsmaatschappij ‘Rhoon, Pendrecht en Cortgene’ BV (RPC) is sinds kort eigenaar van het ruim 200 hectare grote landgoed Nederrijk en wil het landgoed een substantiële kwaliteitsimpuls geven. Een landgoedvisie werd ontwikkeld door LBP | SIGHT. RPC wil de bestaande verzameling percelen transformeren tot een duurzaam levensvatbaar nieuw landgoed. Op basis van de ontwikkelingsvisie is een onderzoeks- en ontwerpteam samengesteld, bestaande uit Friso Woudstra Architecten, Adviesbureau Res nova Monumenten, Bangert en Van Hagen
info@frisowoudstra.nl Telefoon 0575-519 455 www. frisowoudstra.nl
12
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 12
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
NUMMER 34
JANUARI 2016
Landschaps- en tuinarchitectuur. Hierbij is tevens een nauwe samenwerking aangegaan met de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap (VNC). Voorafgaand aan het ontwerpproces hebben Res nova Monumenten en Bangert en Van Hagen uitvoerig onderzoek verricht naar zowel de cultuur- en landschappelijke historie als de flora en fauna van Nederrijk. Daarnaast is architectuurhistorisch onderzoek verricht, niet alleen naar de bestaande panden, maar ook ten behoeve van de beoogde nieuwbouw van het landhuis. Tevens zijn diverse betrokkenen bij het landgoed geïnterviewd, waaronder familie van de voormalige eigenaren (familie Jurgens), en de Heemkundekring. Het onderzoek heeft tot bijzondere vondsten geleid waaronder een in het bos verborgen aanleg van een dubbele vijver met prieel (waarvan ook de tekeningen in het archief zijn gevonden). Op basis van de resultaten van het onderzoek zijn zowel voor het nieuwe landhuis als voor het landgoed als geheel schetsontwerpen opgesteld. Landschaps- en tuinontwerp Bangert en Van Hagen heeft naast de parkachtige tuin rond het nieuwe hoofdhuis, in samenwerking met VNC, ook het ontwerp voor het landgoed in totaal voor haar rekening genomen. Dit ontwerp gaat uit van behoud en waar mogelijk versterking en herstel van waarden. Daarnaast is een aantal ont-
Monumentale schuur Nederrijk ontworpen door Estourgie, vóór herstel.
info@resnovamonumenten.nl Telefoon 06 - 11454247 www.resnovamonumenten.nl
nieuws wikkelingsmogelijkheden aangegeven die passen in het gebied en een kwalitatieve impuls kunnen geven. Het belangrijkste aspect in het ontwerp is dat het landgoed haar identiteit/gezicht wordt teruggegeven. De elf poorten die oorspronkelijk toegang gaven tot het goed worden opnieuw geplaatst, waardoor de contour van het landgoed in het landschap weer wordt vastgelegd. De bestaande gebouwen rond de historische ‘druppelvormige entree’ tot het hoofdhuis worden gerestaureerd en op de locatie van het oorspronkelijk beoogde landhuis zal, 100 jaar na de totstandkoming van het landgoed, alsnog een landhuis worden opgericht. Rond dit huis wordt een parktuin ingericht, waarbij wordt ingestoken op de bestaande waarden en kwaliteiten en wordt de oorspronkelijke statige omlijsting van het landhuis en haar grandeur weer herstelt. De Rododendrons in het westelijk deel van het landgoed worden hersteld en aangevuld, waardoor de parkachtige kwaliteit van dit deel van het bos wordt vergroot. De ingestorte schuur zal, vanwege de beperkte mogelijkheden die de huidige locatie biedt, op een andere locatie worden heropgericht en worden ingericht voor het publiek. Aan de andere zijde van het landgoed zal de bestaande naoorlogse boerderij worden vervangen door een traditionele hofstede (T-boerderij). Hiermee wordt gerefereerd aan de belangrijke historie van deze locatie, de oudste bouwlocatie op het landgoed. Door het herstel van diverse waterelementen (sprengen, putten en vijvers), eeuwenoude wallen en lanen worden belangrijke aspecten van de historische hoofdstructuur gerevitaliseerd en wordt de historische gelaagdheid (die teruggaat tot de Romeinen) beleefbaar gemaakt. Daarnaast draagt het bij aan het vergroten van het ecologisch evenwicht en (soorten)rijkdom op het landgoed. Zo worden in het plan van Ban-
UIT HET WERKVELD
gert en Van Hagen ook de historische classicistische vijvers bij de nieuw op te trekken hofstede Holdeurn en de dubbele bosvijver met prieel hersteld. De voormalige kleinschaligheid van het landgoed, die geleidelijk is verdwenen, wordt hersteld door onder andere het terugbrengen van enkele historische verbindingen, wallen en haagstructuren. Een nieuw landhuis De opdrachtgever wenst op het oorspronkelijke bouwvlak alsnog een landhuis op te richten. Gezien de rijke historie van de locatie was het van belang dat er een pand zou worden gebouwd dat hier recht aan doet. In het door Res nova Monumenten uitgevoerde architectuurhistorisch onderzoek is niet alleen gekeken naar de architectuur van de aanwezige panden, maar is ook het oeuvre van Charles Estourgie onder de loep genomen. Hoewel er van het landhuis zelf geen tekeningen bekend zijn, is er wel op een aantal ontwerpen voor het park een plattegrond van het huis opgetekend. Deze plattegrond vertoont grote overeenkomsten met het enkele jaren daarvoor gebouwde landhuis Hoge Vuursche te Baarn, een gebouw waarbij Estourgie een belangrijke rol heeft gespeeld. Op basis van de voetafdruk van het pand en de stilistische kaders die worden bepaald door het oeuvre van Estourgie, heeft Friso Woudstra een landhuis ontworpen dat nauw aansluit op de historische context van het landgoed. Door de nauwe samenwerking tussen betrokken partijen is een projectplan tot stand gekomen dat met groot enthousiasme door belanghebbende partijen, waaronder de gemeente Groesbeek en de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap is ontvangen. Dit uiterst waardevolle en voor Nederland unieke landgoed wordt dan ook voor toekomstige generaties behouden.
RES NOVA MONUMENTEN Res nova Monumenten
RUBRIEK 13
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 13
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
Ineke Noordhoff Projectmanager bij het Kenniscentrum Landschap van de Rijksuniversiteit Groningen
NUMMER 34 JANUARI 2016
Drentsche Aa-model: een Nationaal Park waar mensen wonen en werken
Theo Spek Hoogleraar landschpasgeschiedenis en leidt het Kenniscentrum Landschap van de Rijksuniversiteit Groningen
V
ijftig jaar geleden kwam de geoliede ruilverkavelingsmachine, die ons land vooruit hielp maar ons landschap onder de voet liep, in het Drentsche Aa-gebied tot stilstand. Dat wapenfeit is afgedwongen door een paar visionairs die toegang wisten te verwerven tot de juiste bestuurders en die aan de keukentafel bij de boeren de kolen uit het vuur raapten. Het Drentsche Aa-gebied is sindsdien omgetoverd tot een prachtig Nationaal Park. Niet met een hek eromheen, maar een mens-inclusief landschapspark waar wegen en dorpen in liggen en mensen wonen en werken. De terugkeer van natuurwaarden en het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden in het landschap van de bewoners staat nu te boek als het Drentsche Aa-model.
Omslag Landschapsbiografie van de Drentsche Aa, Van Gorcum, 2015
De nabije Rijksuniversiteit Groningen legde nauwgezet vast hoe afgelopen vijftig jaar het herstel van natuur en cultuurhistorie werkte en maakte daarvan een wetenschappelijke evaluatie. Toen op 2 juli 2015 deze rijk verbeelde Landschapsbiografie van de Drentsche Aa feestelijk werd gepresenteerd, stonden de makers voor een dilemma: wie mocht het eerste exemplaar in ontvangst nemen? Geheel in lijn met de keuzes in het gebied kwamen er vijf eerste exemplaren! De voorzitter van het Nationaal Park Drentsche Aa liep met zijn eerste exemplaar rond als de trotse vader van een jonge boreling, de nieuwe gedeputeerde van Drenthe kreeg de Landschapsbiografie als erfenis van zijn voorganger, vertegenwoordigers van het ministerie van Economische Zaken en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed waren als mede-sponsoren belangrijke partners en dan moest er natuurlijk een eerste exemplaar naar de laatst overgebleven ‘bedenker’ van het Drentsche Aa-model, Edgar Stapelveld. En eigenlijk waren er duizend eerste exemplaren want de drie kilo zware boeken vlogen als warme broodjes over de toonbank in een tent op de Brink van Zeegse: bewoners, beheerders en vrijwilligers sloegen direct de eerste dag toe. Behoud door ontwikkeling Die brede lancering is helemaal in lijn met het Drentsche Aa-model waarin het onverenigbare is verenigd: behoud door ontwikkeling. Dat motto geeft kernachtig weer wat voor tegenstellingen er zijn. Hoe is het in het Drentsche Aa-gebied gelukt om natuurwaarden weer kans op een terugkeer te geven en tegelijkertijd de alom dwingende wens van mensen te belonen om uit het
landschap te oogsten door er te wonen, te rijden met de auto en voedsel te verbouwen? In het overlegorgaan van het Nationaal Park is onderhandelen, redeneren, praten, verzoenen en ruziemaken aan de orde van de dag. Want regel één is: met elkaar in gesprek blijven. Wetenschappers brengen onder dat soms politieke debat met tegenstrijdige belangen van diverse partijen een bataljon feiten in stelling waardoor de benen iets meer op de grond blijven. Niet helemaal toevallig ligt het Drentsche Aa-gebied dichtbij de stad Groningen waar jaarlijks veel studenten moeten leren planten tellen, bodemvorming en waterstand meten, onderzoeken en analyseren wat er in het verleden is gebeurd. Over het Drentsche Aa-gebied is dus veel feitenkennis voorhanden- en de bewoners, bestuurders en beleidsmakers worden daardoor regelmatig uit hun eigenbelangentunnel gejaagd. Dat amalgaan van visie, politieke keuzes en toevalligheden maakt dat er nu een bijzonder gebied ligt, een vijfsterren natuurgebied waarin mensen wonen en werken. Integrale aanpak Hoe is het een hele streek gelukt om de exploitatie te beheersen zonder te eindigen als museumregio? Daarin speelt de integrale benadering een rol. Omdat niet alleen natuurwaarden op het schild geheven zijn, maar ook de aardkundige waarden van de streek, de archeologische relicten en de cultuurhistorische erfenis tevoorschijn zijn gehaald en opgewreven, is het ‘behoud’ een breed gedragen veelzijdige zaak geworden waarin bewoners zich herkennen.
14
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 14
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
NUMMER 34 JANUARI 2016
Bij de presentatie van de Landschapsbiografie van de Drentsche Aa kreeg Edgar Stapelveld, een van de drie bedenkers van het Gedachtenplan uit 1965, een eerste exemplaar overhandigd. Dat begint al met de ondergrond: in het Drentsche Aa-gebied zijn drie ijstijden zichtbaar in het landschap met bijzondere aardkundige fenomenen zoals smeltwaterlandschappen en glaciale keileemruggen. In dat landschap zijn 3600 archeologische vindplaatsen. Daardoor is het letterlijk mogelijk de wereld van Neanderthalers, hunebedbouwers en hun navolgers terug op het netvlies te brengen. Archeoloog Sake Jager beschrijft in de Landschaps-
biografie waar en waarom de mensen zo’n 4000 jaar geleden zich gingen vestigen. Ze bakenden hun territorium af - vaak met hunebedden. Zelfs in de huidige dorpsgrenzen zijn die eerste territoria nog te herkennen. Ook de akkers uit de IJzertijd zijn nog terug te vinden in het landschap. Zulke zichtbare tijdlagen motiveren vrijwilligers om er gezamenlijk mede voor te zorgen. Zo stimuleren amateurs en professionals elkaar.
Het stroomdal van de Drentsche Aa bestaat uit een netwerk van beekjes in de kop van Drenthe die vaak genoemd zijn naar het dorp waarlangs het water stroomt.
Soms is het verleden van het landschap op te vatten als een palimpsest. Konden een eeuw geleden toeristen nog denken dat hunebedden uit de Middeleeuwen stamden - inmiddels is onomstotelijk bewezen dat de hunebedden ver daarvoor, namelijk 5000 jaar geleden, gebouwd zijn. De 19e-eeuwse angst voor reuzen die de grote stenen verplaatsten hoeven ons nu evenmin nog nachtmerries te bezorgen, want hunebedbouwers waren gewone mensen - zij het handig gebruikmakend van hulpmiddelen. Met de huidige onderzoeksmethoden zijn de landschapselementen onderdeel van een groter verhaal geworden. Ook het pittoreske esdorpenlandschap heeft zijn eigen plaats in het verhaal. De Landschapsbiografie vertelt het verhaal over zwervende nederzettingen, die rond de 9e eeuw een vaste plaats kregen in het landschap door bestuurlijke invloeden. De dorpjes groeiden, hun akkers op de es werden intensiever benut en ook de meanderende beek met hooilanden moest mee gaan doen in het productiemodel van de mens. Zo ontstond het landschap waar nu massaal toeristen op af komen: de kronkelende beek met graslanden aan weerszijde waar
Kaart van Mercator uit 1585 waarop te zien is dat de zandrug (Hondsrug) waarlangs de Drentsche Aa stroomt bebost is.
15
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 15
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
ke landschap van open beeklanden waarin hoger opwaarts houtwallen met bomen een intimiteit brengen die ons nu zeer aanstaat en die in alle toeristenbrochures bezongen wordt als ‘zeer natuurlijk’, is toch echt grotendeels mensenwerk.
Foto: Klaas van Slooten.
orchideeën staan te bloeien. Dat fraaie open landschap krijgt extra cachet door de aanwezigheid van houtwallen. Het verhaal over de totstandkoming van de houtwallen heeft ook de essentie in zich van dat Drentsche Aa-model. Want dat mooie groene pittores-
Foto: Paul Paris Les Images.
Twee hoofdtakken stromen in elkaar bij Gasteren. Het Drentsche Aa-gebied heeft zich ontwikkeld tot een vijfsterren natuurgebied.
Hans Elerie toont in de Landschapsbiografie aan dat het casco van houtwallen in de Nieuwe Tijd bedacht is en sterk planmatig is uitgevoerd. Hij heeft bij wijze van spreken nog net niet de aanneemcontracten te pakken gehad, maar laat zien dat de beeklanden tot pak em beet anderhalve eeuw geleden ongebruikt bleven. Vaak waren ze begroeid met moerasbos. De noodzaak om meer veevoer in de winter te hebben, maakte dat boeren de madelanden probeerden te ontginnen. In de 17e en 18e eeuw mislukte dat diverse malen; het land was te nat en de bodem weinig vruchtbaar. Pas in de 19e eeuw slaagde de mens er met veel zwoegen en werken in om de beeklanden af te wateren en te gaan hooien. En toen daarna ook de hogere delen van de beekdalen geprivatiseerd werden, zijn de houtwallen aangelegd om buurmans vee uit eigen weiden te houden. Langs het bekende Anlooërdiepje en het Zeegserloopje was dit pas halverwege de 19e eeuw: hoezo een eeuwenoud landschap? De natuurlijkheid en authenticiteit die wij nu het historische stroomdallandschap ervaren is dus in het geval van de houtwallen geënt op een historie van anderhalve eeuw. In de Middeleeuwen waren die houtwallen in het beekdal er helemaal niet. Maar wel klopt het dat in die aangelegde houtwallen moeder natuur een mooie vluchtplaats heeft gevonden: er staan plantensoorten die elders allang zijn verdwenen en oorspronkelijk in de middeleeuwse bossen stonden. Grote dynamiek Het stroomdallandschap kende in zijn 200 miljoen jarige leven zeer vele gedaanten. In de Landschapsbiografie staan wetenschappelijk verantwoorde reconstructies van het landschap van de laatste 12.000 jaar. Die laten zien hoe veranderlijk de omgeving
Bron: Drents Archief.
Kaart: Bas van de Wetering.
De zuides van Gasteren vanuit de lucht. Niet alleen de natuurwaarden zijn hier hoog, ook de door mensen aangebrachte landschapselementen worden gekoesterd en zijn onderdeel van het succesverhaal van de Drentsche Aa.
NUMMER 34 JANUARI 2016
Historische kaart van de es van Gasteren.
Op de hoogtekaart wordt duidelijk waar het Gastersche Diep ooit liep. Een paraboolduin blokkeerde de waterstroom waardoor de beek haar loop verlegde.
16
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 16
08/11/15 15:25
is. Het Drentsche Aa-gebied was pal na de ijstijden een steppelandschap dat met het warmer worden van het klimaat dichtgroeide met een Atlantisch woud waarin verschillende bostypen met afwisselend zeer oude grote (loof)bomen en struikgewas. In dat bos ontstonden eerste open plekken omdat mensen er vee lieten grazen. Maar allengs werden de ingrepen omvangrijker: toen 4000 jaar geleden de mensen het land gingen bewerken, stonden de bomen in de weg. En rond de IJzertijd werden hele bossen lokaal opgestookt in de ijzerovens. Dat kaal geslagen landschap wist zich echter weer te herstellen - maar zodra dat gelukt was, kwam de mens weer bomen vellen. Dit kan een sjabloon-verhaal worden over hoe mensen ‘vechten’ tegen de natuur. In de Landschapsbiografie laat bosecoloog Harm Smeenge zien dat het ook andersom kan zijn: de fraaiste historische bossen staan op voormalige ijzertijdakkers. De organische stof van de akkers heeft namelijk gezorgd voor een beter vochtleverende bodem waarop humus kon ontstaan. De natuur borduurt dus ook weer voort op wat de mensen bewerkstelligden in de aarde. Het landschap nu is daadwerkelijk het product van de wisselwerking tussen menselijke ingrepen en natuurlijke ontwikkelingen. In de Middeleeuwen nam de gebruiksdruk toe. Er werden varkens geakerd in het bos, mensen wonnen strooisel, kapten hout en raapten takken. Ook houtplunderingen aan het einde van de 80-jarige oorlog leidden tot bosdegradatie. Uit de archieven weten we dat de mensen in die tijd probeerden hun exploitatiedrang in te tomen door meer regels te maken. Dat was toen - net als nu - kennelijk de voor de hand liggende reactie op intensiever gebruik. Ook een andere ‘oplossing’ waar we nu onze toevlucht toe nemen werd toegepast: privatisering. Vanaf de 17e eeuw duiken berichten op om het Borkerholt (bij Schipborg) te privatiseren, omdat men dacht dat dit zou leiden tot beter toezicht op het bosgebruik. Men zag in de historische tijd scherp dat het houtgebruik eindig was; daarop wijzen ook regels die bosgebruikers verplichtten om jaarlijks eikentelgen te planten om het bos te helpen bij het herstel. Die op- en neergaande lijn van bebossing en kaalslag kent zijn dieptepunt aan het begin van de vorige eeuw toen Drenthe grotendeels was veranderd in een stuifzandlandschap. Inmiddels is Drenthe weer aardig
Foto: Harm Smeenge.
NUMMER 34 JANUARI 2016
Eeuwenlang poogden boerden de beeklanden te ontginnen. In de jaren zestig van de vorige eeuw stokte die cultiverings acties en kreeg de natuur weer de ruimte. Inmiddels zijn er fraaie Dotterbloeihooilanden ontstaan en kunnen toeristen genieten van duizenden orchideën.
Foto: Harm Smeenge.
VITRUVIUS
Brede orchis. groen - met dank ook aan de werklozen die in het kader van de werkverschaffing bomen moesten poten. In totaal zitten er 30.000 manjaren werk in de aanplant van de Staatsbossen in het Drentsche Aa-gebied! De handtekening van de mens is duidelijk af te lezen in de rechte percelen met Douglasspar, Sitkaspar en Fijnspar - soms Goudlork en Zomereik. Hoe snel landschappen veranderen is opnieuw aan deze bosgeschiedenis te zien: 80 jaar geleden werd bos gepoot om de industrialisatie van het land vooruit te helpen. Het belangrijkste argument bij de inrichting van het landschap was toen: hoe
groeit de boom het snelst. Inmiddels wordt er door de beheerders en bewoners over gedacht om van die saaie rechte productiebossen om te vormen tot wildernis - omdat de hedendaagse toeristen daar graag toeven en variatie in het bos meer ruimte biedt aan planten- en diersoorten. Maar het kan ook een bosweide worden waar met vleesvee nog enige productie vanaf komt - al naar gelang de geopolitieke verhoudingen en de kleur van het politieke bestuur. De Landschapsbiografie brengt precies in kaart waar nog echt historische bosresten 17
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 17
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
NUMMER 34 JANUARI 2016
Het Drentsche Aa-landschap 10.000 jaar geleden is op basis van wetenschappelijke inzichten op de computer gereconstrueerd door Ulco Glimmerveen. liggen. Dat zijn bedroevend weinig plaatsen. Deze historische bossen herbergen de grootste variatie aan soorten. In de 500 pagina’s dikke studie van een breed team van wetenschappers is terughoudend omgesprongen met standpunten. Het is aan bewoners en bestuurders om in hun eigen tijd en ruimte te beslissen hoe het landschap verder wordt gebruikt en of wilde planten en dieren de ruimte krijgen. Maar door bijvoorbeeld inzichtelijk te maken hoe weinig historische bossen er nog zijn en welke bijzondere planten er nog groeien, onderstrepen de wetenschappers wel duidelijk de unieke waarde. En ze helpen burgers en omwonenden om die te koesteren en te beschermen tegen rigoureuze mensenhanden. Tijdlagen koesteren De bedenkers van het ‘gedachtenplan’ dat 50 jaar geleden de opmaat vormde tot het behoud van het stroomdallandschap, zagen de vele tijdlagen in het landschap en de schoonheid van de structuur van de dorpen, de essen, de heidevelden en bossen en het beekdal. De snel tanende diversiteit aan plantensoorten baarde hen grote zorgen. Het plan om de ruilverkaveling hier tot staan te brengen was dus zowel ingegeven door ecologische als archeologische, cultuurhistorische en aardkundige motieven. Tegelijkertijd hadden zij oog voor de belangen van de bewoners die toen nog op vrij
grote schaal hun brood verdienden in de landbouw. Zij stelden in 1965 voor enkele madelanden in het beekdal aan te kopen om de toch al schaars geworden biodiversiteit verder te behouden. Hun idee was om die grond te verpachten aan boeren die er op de ouderwetse wijze gewoon moesten blijven doorboeren. Zo zou iedereen profiteren. Maar het liep anders. De boeren haakten al snel af omdat er te weinig opbrengst van het land te halen was als er geen kunstmest op mocht. In korte tijd zat Staatsbosbeheer met madelanden die intensief onderhoud vroegen - en dus geld kostten. Natuurherstel Gaandeweg leerde Staatsbosbeheer hoe je natuurwaarden herstelt. Wetenschappers volgden hun werk op de voet en rapporteerden de resultaten. Maar het ging moeizaam. Niet alleen omdat wetenschappers en beheerders soms een andere taal spraken. Ook omdat het natuurherstel van onderaf gefrustreerd werd. De hydrologen en ecologen ontdekten dat de biodiversiteit gebaat is bij een hoge waterstand terwijl de landbouw het land juist ontwatert om betere opbrengsten te krijgen. In 1982 stelden ze vast dat veel plantensoorten achteruitgingen en het veen in een groot deel van het beekdal verdroogd was. De natuurbeheerders begon-
nen sloten dicht te gooien om het beekland te vernatten. Dat hielp wel iets, want het zorgde dat er meer regenwater in het veld bleef staan. Maar de diepere grondwaterstromen - met veel meer mineralen en kalk erin - bleven verstoord door de waterwinning en de landbouw. Na de strijd om het land, volgde dus een strijd om het water die nu eens in het voordeel van de biodiversiteit dan weer in het voordeel van de ‘exploitanten‘ werd beslecht. Er zijn meer problemen: via het water vloeien er resten van gewasbescherming en meststoffen van landbouwpercelen naar de beek en de madelanden en veel percelen kampen ook met ongewilde toevoer van stikstof uit de lucht, waardoor ze te voedselrijk worden om de natuurlijke plantengroei weer kans te geven. Ideale onderzoeksomgeving Omdat het Drentsche Aa-gebied afgelopen 50 jaar perceel voor perceel is aangekocht en het beheer veranderde naar natuur, hebben ecologen goed in kaart kunnen brengen welke beheermethode na hoeveel jaar de natuurwaarden weer omhoog heeft geholpen. In het laatste hoofdstuk van de Landschapsbiografie is onder leiding van redacteur Jan Bakker door een breed wetenschappelijk team al dat onderzoek van de schaal van afzonderlijke percelen naar die
18
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 18
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
NUMMER 34 JANUARI 2016
Het esdorp Rolde met zijn markante kerk.
Het Gedachtenplan vormde 50 jaar geleden de opmaat voor een plan tot behoud van het stroomdallandschap. van het landschap op een rij gezet. Gaandeweg ontstond het inzicht dat het weinig nut heeft om een postzegeltje natuur te ‘sparen’. Planten hebben pas kans als het natuurlijke systeem in orde is - compleet met het onderlinge verband tussen hogere gronden waar water inzakt en lagere delen waar het wordt afgevoerd. Inmiddels weten we dat één keer per jaar maaien bij de meeste stroomlanden niet genoeg is om de bodem te verschralen. Bij twee keer per jaar maaien worden de resultaten wel beter. Twee keer maaien is ook beter voor de plantengroei dan begrazen met vee. Want door het vee wordt wel wat gewas afgevoerd, maar dat is niet genoeg om de bodem echt te verschralen. Wat wel echt helpt is de bovenlaag weghalen (plaggen). Voor de diversiteit in plantengroei is dat goed, maar het is een paardenmiddel omdat alles afgevoerd wordt. Zo zijn er soms middeleeuwse karrensporen in het veld te onderscheiden of verschijnen er oude randen van celtic fields op de nieuwe hoogtekaarten en luchtfoto’s. Nieuwe technieken leveren soms verrassende kennis over het vroegere landschap. Met plaggen raken oude kenmerken voor eeuwig verstoord. Door de kennis over het natuurherstel kunnen beheerders nu bewuster en dus beter kie-
zen hoe ze een terrein beheren. Soms besluiten ze ervoor om vee te laten grazen omdat het gebied er dan gevarieerder uit komt te zien - nu eens is de begroeiing kort, dan weer kan struikgewas ontstaan. Van maaien wordt het land strak. Begraasd land is ook voor vogels aantrekkelijker. Natuurlijk tellen bij die afweging ook praktische argumenten: elk jaar maaien is een dure aangelegenheid. Maar wanneer je van het maaisel weer iets waardevols kunt maken, kan de balans weer naar een andere kant uitslaan. Met vallen en opstaan lukte het vooral in de middenloop van de Drentsche Aa weer hele velden met orchideeën terug te krijgen. Het succes van het natuurbeheer blijkt ook een nieuwe bron voor de lokale economie en de levendigheid in de dorpen. Toeristen komen massaal kijken naar het resultaat en ze blijven slapen in hotels of huisjes waar de bewoners van het Drentsche Aa-gebied hen streekvoedsel presenteren. Geïntegreerd natuurherstel Een belangrijke les uit de recente geschiedenis van het landschapsbeheer in het Drentsche Aa-gebied is dat niet één ‘kamp’ voluit de ruimte moet krijgen. Als bosbouwers hun gang gaan, krijg je een ander landschap dan wanneer boeren aan zet zijn. De ecologen en natuurbeheerders die bezig waren met vegetatieherstel kregen in de jaren negentig een flinke steun in de rug van het rijksbeleid. De biodiversiteit liep toen zo snel achteruit dat er sterke tegenkrachten gemobiliseerd moesten worden. Maar de zoektocht naar grootschalig natuurherstel was zo voortvarend dat er weinig oog meer was voor cultuurhistorische landschapselementen. Ook die doorgeschoten beweging stuitte in het Drentsche Aa-gebied op verzet. Bewoners kwamen bij De Heesten (tussen Oudemolen en Gasteren) in opstand tegen de snelle natuurontwikkeling. Toen cultuurhistorici duidelijk konden maken welk erfgoed hier onder de hoeven van plagmachines en run-
deren verdween, stelde de beheerder Staatsbosbeheer de koers bij. Inmiddels wordt het natuurherstel integraler aangepakt: de beheerders betrekken bewoners er weer bij - zoals de bedenken van het Gedachtenplan uit 1965 voor ogen stond. En boeren, bosbouwers, archeologen, historisch geografen, hydrologen en geologen worden geraadpleegd voordat er ingrijpende landschapsveranderingen worden uitgevoerd. Die samenwerking van mensen met kennis en mensen met belangen is het Drentsche Aa-model gaan heten. Met als ultiem uitvloeisel daarvan een Overlegorgaan voor het Nationaal Park waar het verhit aan toe kan gaan. Maar wel een landschap waarin zowel de erfenis van de natuur als die van de menselijke activiteiten worden gekoesterd. Deze historisch-ecologische benadering doet recht aan de grote diversiteit aan tijdlagen in het landschap. Niet de 19-eeuwse tijdlaag of het prehistorisch oerlandschap krijgen de aandacht maar de samenhang tussen de verschillende periodes staan op de voorgrond. Het resultaat van die geïntegreerde benadering is dat het Drentsche Aa-gebied ervaren wordt als een vijfsterrenlandschap. En daarbij horen dus vijf eerste exemplaren van de Landschapsbiografie van de Drentsche Aa. n Landschapsbiografie van de Drentsche Aa is een wetenschappelijk onderbouwd lees- en kijkboek voor bewoners, beheerders en wetenschappers dat is verschenen onder verantwoordelijkheid van het Kenniscentrum Landschap van de Rijksuniversiteit Groningen met medewerking van de provincie Drenthe, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en Staatsbosbeheer. Het boek is gemaakt door een team van wetenschappers onder redactie van Theo Spek, Hans Elerie, Jan Bakker en Ineke Noordhoff.
19
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 19
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
NUMMER 34 JANUARI 2016
Deel 2
Wim Denslagen
I
n mijn vorige publicatie (zie Vitruvius #33) heb ik een toelichting gegeven op de klaagzang die Gerrit Komrij ooit aanhief over gedrochtelijke architectuur. In dit artikel zal ik proberen een antwoord te vinden op de vraag hoe het mogelijk was dat de gebouwde omgeving sinds ongeveer 1970 werd opgeschrikt door een lawine van architectonische misbaksels. De klacht van Komrij vond veel weerklank en daarom is het interessant te weten hoe de wereld van de architectuur reageerde op de golf van lelijkheid die destijds de gebouwde omgeving overspoelde. Een dergelijke golf was een betrekkelijk nieuw fenomeen, want in het verleden stelden architecten zich over het algemeen ten doel mooie en verzorgde gebouwen te ontwerpen. Soms was er enige onenigheid over artistieke regels of over de vraag welke bouwstijl de voorkeur verdiende, maar vrijwel altijd was het de bedoeling iets te maken dat aangenaam voor het oog was. In de loop van de twintigste eeuw keert een aantal architecten zich af van dit streven. Andere aspecten werden belangrijker, zoals functionaliteit en flexibiliteit. Daarnaast kwamen stromingen op die de traditionele esthetiek zelfs wilden afschaffen, zoals het brutalisme en het postmodernisme. De architectuur van het brutalisme mag
De boze ogen van Gerrit Komrij dan door de toepassing van ‘béton brut’ en ruw uitgevoerd metselwerk geen vriendelijke uitstraling hebben, ze was niet direct bedoeld om lelijk te zijn. Het ging de brutalisten vooral om eerlijk materiaalgebruik, de toepassing van onafgewerkte bouwmaterialen. Ontstaan en ontwikkeling van deze stroming werd in 1971 beschreven door Günter Bandmann in de Beiträge zur Theorie der Künste im 19. Jahrhundert. Ruwheid stond voor eerlijkheid en natuurlijkheid. De stroming werd gevoed door een afkeer van kunstmatige en academische esthetiek. De aanhangers van deze natuurlijke esthetiek hadden een sterke antipathie ontwikkeld jegens namaak en het verhullen van bouwmaterialen met bijvoorbeeld pleisterwerk of verf. Deze zogenoemde Materialgerechtigkeit werd een esthetisch ideaal dat zich hier en daar tot op de dag van vandaag heeft kunnen handhaven. Behalve een voorkeur voor onafgewerkte bouwmaterialen kende het brutalisme nog een andere voorkeur en die werd in 1966 beschreven door Reyner Banham in zijn boek The New Brutalism. Een aantal Engelse architecten zocht na de Tweede Wereldoorlog een nieuwe bouwwijze verlost van alle esthetische conventies uit het verleden, een architectuur ‘entirely free of professional preconceptions and prejudices that have encrusted architecture since it
became an art’, in de woorden van Banham. Al die esthetische conventies uit het verleden stonden immers een vrije ontwikkeling van een nieuwe architectuur in de weg en daarom zouden architecten als enig uitgangspunt ‘an utterly uninhibited functionalism’ moeten volgen. Zij zouden zelfs ‘the machine aesthetic’ uit de jaren twintig moeten vergeten. De opkomst van dit artistieke, anti-esthetische ideaal had volgens een andere expert op het gebied van de moderne bouwkunst, Kenneth Frampton, te maken met een cultus voor de lelijke kant van het bestaan, voor de achterkant van het leven, waar afval en bederf te vinden zijn. Tot deze cultus bekeerden zich onder anderen Alison en Peter Smithson, zo schreef Frampton in zijn Modern Architecture (1980). De ontwerpen van dit echtpaar stonden in hoog aanzien en hadden veel invloed op de architectonische cultuur van de jaren zestig van de twintigste eeuw. En hun denkbeelden hebben ongetwijfeld bijgedragen aan het ontstaan van anti-esthetische architectuur. Ze maakten deel uit van de in 1953 opgerichte groep Team Ten, waartoe ook Aldo van Eyck en Jaap Bakema behoorden. In deze groep werd eveneens het ideaal van de ruwe bouwmaterialen overgenomen, en bovendien wilde ze breken met de eenvormigheid van het functionalisme in de architectuur
Bouwen in beton leverde prachtige architectuur op in de tijd
van de vorige eeuw heeft Gerrit Komrij de architectenwereld
van de Moderne Beweging, maar later werd de esthetiek uit
hierop fel aangevallen. Ik heb zijn bezwaren herlezen en me
het architectuuronderwijs en uit het bouwbedrijf verbannen,
afgevraagd of zijn kritiek enige invloed heeft gehad.
vermoedelijk omdat de overtuiging had postgevat dat het in de architectuur niet moet gaan om het mooie uiterlijk, maar om
Wim Denslagen is hoogleraar aan de Universiteit Utrecht en
het gebruik, om de functie van het gebouw. Dit revolutionaire
auteur van onder andere Romantisch modernisme (2004) en
idee heeft onder meer saaie woonwijken opgeleverd en veel
Beemden en bouwlanden (2011).
lelijke betonnen kolossen. In het begin van de jaren tachtig
20
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 20
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
NUMMER 34 JANUARI 2016
1 - Woningbouw uit 1949 van Willem van Tijen in Delft. en de stedenbouw. De architecten van deze groep streefden naar een kleinschaliger stedenbouw voor overzichtelijke gemeenschappen, waar bewoners zich thuis konden voelen. Architectuur moest geborgenheid bieden. Schoonheid kwam op de derde plaats, na herbergzaamheid en bruikbaarheid. Hun kritiek gold de onmenselijkheid van de functionalistische stedenbouw, ze was niet gericht tegen de lelijkheid ervan. De groep was wars van het idee dat architectuur mooi zou moeten zijn. Overigens waren de leden van Team Ten niet de enigen die kritiek hadden op de functionalistische woonwijken. Ze riepen een breed gedragen weerzin op, in het begin vooral bij dichters en andere kunstenaars. De onderzoekster Lara Schrijver schreef hierover in haar studie Radical Games (2009). Die kritiek kwam onder meer tot uiting in het destijds beroemde project Nieuw Babylon van Constant Nieuwenhuijs en in de geschriften van Robert Venturi en Denise Scott Brown. De algemene lijn in de kritiek was volgens Lara Schrijver dat in plaats van de ‘streamlined and standardized (again universal) forms, the relation with imagery is now based on symbolic meaning and communication with an everyday audience’. Deze verandering in denken over architectuur was volgens Schrijver een ‘turn to sociology’, een afkeer van de stroomlijn of de rechte lijn van de Moderne Beweging. Er moest een omgeving worden ontworpen die was afgestemd op de smaak van het grote publiek. Deze boodschap
kreeg grote bekendheid door het boek Complexity and Contradiction in Architecture (1966) van Robert Venturi, waarin hij verkondigt dat de esthetiek van de Moderne Beweging heeft geleid tot een eenduidige vormgeving, tot saaie architectuur, waarin voor dubbelzinnigheden en andersoortige verassingen geen plaats is. Hij verwerpt de ‘puritanically moral language of orthodox modern architecture’ en wil ‘richness of meaning rather than clarity of meaning’. Hoe dit idee in praktijk te brengen wordt uitgelegd in het boek Learning from Las Vegas, dat hij samen met zijn echtgenote Denise Scott Brown publiceerde in 1972. Dit boek bracht de auteurs wereldfaam. Zij betoogden dat architecten de alledaagse wereld als uitgangspunt moesten nemen voor hun ontwerpen. Architecten zouden moeten leren van de commerciële architectuur in gewone winkelstraten. De wereld van de populaire cultuur was in hun ogen veel interessanter en gevarieerder dan wat de Moderne Beweging met haar strakke en eenvoudige vormgeving had voortgebracht. Door de lessen van Las Vegas ontstond een vrolijk soort architectuur, soms mooi en soms lelijk. Dit was de wereld van het postmodernisme. Als de postmodernen iets wanstaltigs fabriceerden, dan was het om te willen opvallen, te relativeren of te bespotten. Het was niet hun doel afzichtelijke architectuur te produceren. Ze hadden zich juist beklaagd over de dodelijke saaiheid van de moderne architectuur, waarbij zij zowel doelden op betonnen kolossen als op gestapelde woningbouwcomplexen.
Het brutalisme en het postmodernisme hebben weliswaar bijgedragen aan de lelijkheid in de moderne architectuur, maar het lijkt niet rechtvaardig de beide bewegingen geheel verantwoordelijk te stellen voor de visuele ellende in de architectuur. Het brutalisme mag dan over het algemeen niet erg mooi ogen, maar er was nooit sprake van opzet. Het postmodernisme is misschien ook niet altijd even oogstrelend, maar het blijkt wel vrolijk en grappig voor de dag te kunnen komen. Meer valt er over de twee genoemde richtingen in de moderne architectuur niet te vermelden, althans niet in dit verband. Sober en neerslachtig De eentonige woonwijken uit de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw zijn de opvolgers van de vooroorlogse modernistische functionalistische idealen. Een uitzonderlijk goed voorbeeld van de bezetenheid waarmee het functionalisme soms werd verdedigd, is het boek Architectuur. Een gewetenszaak (1985) van J.P. Kloos. Deze vroegere medewerker van Jan Duiker wilde door middel van zijn boek de wereld laten weten dat het gewetenloos is om de vorm belangrijker te vinden dan de functie. Hij bleef een dogmatisch functionalist tot in de jaren tachtig van de twintigste eeuw, wat veel zegt over de lange levensduur van dit beginsel uit de tijd van de Moderne Beweging. Hij verachtte architectuur die was bedoeld om mooi te ogen. Functionalisten negeerden weliswaar vormvraagstukken, maar ook zij streefden niet naar lelijkheid. 21
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 21
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
NUMMER 34 JANUARI 2016
heen nooit gescheiden. Dit blijkt duidelijk uit de handboeken die aan de polytechnische opleidingen werden gebruikt. De lelijkheid moet dan ook zijn ontstaan uit de gedachte dat techniek van wezenlijk belang is en dat voor vormgeving geen plaats in de opleiding is. Deze gedachte is vermoedelijk ontstaan als bijproduct van de weerzin die de modernisten koesterden jegens de esthetiek van de negentiende eeuw. Esthetiek opgevat als het toevoegen van decoraties aan een structuur.
2 - Universiteitsbibliotheek Leiden Anderzijds is het misschien zo dat het negeren van vormkwesties gemakkelijk resulteert in aanstootgevende lelijkheid. Hiervan zijn overtuigende voorbeelden te vinden in de volkswoningbouw van na de Tweede Wereldoorlog, waarvan de vormgeving destijds sober moest zijn. Zo gingen bij architect Willem van Tijen het cultiveren van soberheid en het negeren van esthetica hand in hand. Dit blijkt uit de studie die Ton Idsinga en Jeroen Schilt over deze architect schreven, Architect W. van Tijen 1894-1974 (1987). Deze architect was weliswaar een groot bewonderaar van Le Corbusier, maar had zelf geen ambities op het terrein van de esthetica. Hij voelde zich meer ambachtsman, zoals hij zelf bij verschillende gelegenheden liet weten. Willem van Tijen stond in de traditie van toegewijde volkshuisvesters voor wie goede huisvesting veel belangrijker was dan de uiterlijke vorm van de behuizing. Toch zijn de woningen van Van Tijen niet opvallend lelijk te noemen. Ze zijn voornamelijk saai en soms ook tamelijk dor. Ze stralen in ieder geval geen enkele vrolijkheid of opgewektheid uit. Maar ze zijn niet met opzet lelijk ontworpen, hun lelijkheid lijkt het resultaat van achteloosheid. Eindhoven en Delft Vermoedelijk is veel lelijkheid voortgekomen uit achteloosheid, al valt ze misschien ook te herleiden tot bepaalde opleidingen in de architectuur. Niet elke opleiding tot
architect was gericht op het ontwerpen van schone bouwkunst: sommige opleidingen waren vooral gericht op het ontwikkelen van technische vaardigheden. Hieraan heeft J.J. Vriend een aardige passage gewijd in zijn boek Links Bouwen Rechts Bouwen (1974), waarin hij citeert uit een briefwisseling tussen de curatoren van de nog op te richten hogeschool in Eindhoven en de toenmalige minister van Onderwijs, J. A. Diepenhorst. De minister gaf in 1966 zijn goedkeuring aan de toevoeging van een opleiding in de bouwkunde, maar dan wel onder de voorwaarde dat er ‘in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan de bouwfysica en de constructietechnieken, in tegenstelling tot de bouwkundige opleiding in Delft, waar het accent ligt op de architectonische vormgeving’. Uit de briefwisseling blijkt, zo concludeert Vriend, dat ‘het esthetische ontwerpen min of meer gedoogd werd, maar dat rationaliteit eigenlijk de voorkeur had’. Niet alleen in Eindhoven, maar ook in Delft was het in die jaren gebruikelijk dat de in techniek gespecialiseerde ingenieurs een zekere minachting hadden voor artistiek bevlogen architecten. Dat ingenieurs door hun technische opleiding ongevoelig zouden zijn voor esthetische aspecten, lijkt mij ongeloofwaardig, gezien het feit dat in de polytechnische opleidingen van oudsher veel aandacht was voor de vormgeving. Techniek en vorm waren in de opleidingen tot ingenieur voor-
Professionele klachten Het waren niet alleen schrijvers en dichters die klaagden over lelijke gebouwen. Uit de gesprekken van Ton Idsinga met verschillende vooraanstaande architecten, blijkt dat ook zij veel te klagen hadden. De gesprekken werden gepubliceerd in het boek Steen (2009). Francine Houben van het architectenbureau Mecanoo Architecten vertelde aan Ton Idsinga dat zij zich tijdens haar studie bouwkunde in Delft verre had gehouden van de moeizame theoretische discussies die er werden gevoerd. Ze vond die discussies ‘ingewikkelddoenerij’ en de teksten van de vele theoretici vond ze ‘ook volkomen onleesbaar’. Zij wilde vooral iets doen aan de verbetering van de onaanzienlijke stadsvernieuwing: ‘ik vond het puur lelijk wat er op dat gebied in Nederland werd gepresteerd. Jo Coenen liet zich tegenover Ton Idsinga nog negatiever uit over de stadsvernieuwing, want ‘die stadsvernieuwingsarchitecten hadden een enorm dedain voor het ontwerp, dat wil je niet weten.’ Ton Idsinga sprak eveneens met Sjoerd Soeters en deze verklaarde dat hij de wereld van de architectuur ‘zo dodelijk saai en eenvormig’ en ‘de zelfgenoegzaamheid en gelijkhebberigheid’ in dat wereldje ‘onverteerbaar’ vond. Architect Carel Weeber liet zich zeer negatief uit over de gemiddelde woningbouwarchitectuur van de jaren tachtig: ‘Nederland’, zo zei hij tegen Ton Idsinga,’ was toen zo ontzettend truttig met die zelfgebreide woonwijken’. Deze en andere beroemde architecten hadden geen hoge dunk van de productie van hun minder bekende collega’s. Hun kritiek op de lelijkheid heeft overigens weinig sporen nagelaten, omdat het nu eenmaal niet gebruikelijk was om kritiek op collega’s wereldkundig te maken. Dat was trouwens ook een ongeschreven regel onder de leden van de Bond van Nederlandse Architecten. Er werd volgens Francine Houben destijds niet alleen lelijk gebouwd, maar er werd
22
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 22
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
NUMMER 34 JANUARI 2016
ook moeizaam getheoretiseerd. Misschien bestaat er een verband tussen de productie van moeilijk verteerbare teksten en oogkwetsende architectuur. Goede voorbeelden van dit moeizame proza zijn te vinden in de bundel Kritiek en ontwerp (1982) van de architectuurcritici Umberto Barbieri en Cees Boekraad, al bevat de bundel ook een zeer interessant verslag van een gesprek tussen Cees Boekraad en Jaap Bakema uit 1972. Tijdens dit gesprek zei Bakema dat hij zich zo stoorde aan de term ‘kunstenaar-architekt’. Deze kwalificatie ‘is voor mij absoluut onaanvaardbaar’, aldus Bakema en hij gaf als toelichting dat voor hem de term ‘architektuur’ een loos begrip was geworden, omdat het in zijn werk niet gaat om vormen, maar om het oplossen van bepaalde vragen die verband houden met het gebruik van de ruimte. Je moet als architect dus in de wereld staan en helpen bij het beantwoorden van ruimtelijke vraagstukken. Wat je beslist niet moet doen, is vasthouden aan bepaalde conventies in de vormgeving. Dat is ouderwets en onmaatschappelijk. Jaap Bakema zag schoonheid in de architectuur als een belemmerende factor. Als een architect, zo begrijp ik uit de woorden van Bakema, zich alleen kan bewegen binnen het kader van een bepaalde esthetiek, dan beletten de regels van de esthetiek hem nieuwe wegen in te slaan. Hij moet bij elke opdracht onbelemmerd kunnen zoeken naar de optimale oplossingen en zich niet opgesloten weten in een systeem van voorgeschreven maatverhoudingen en materiaalgebruik. Jaap Bakema vond het dus een belediging om kunstenaar te worden genoemd, want kunstenaars produceren kunst en hij wilde geen kunst maken, maar constructies die een functie hebben in de maatschappij. Cees Boekraad viel niet van verbazing van zijn stoel bij het horen van deze revolutionaire mening. Hij stelde er niet eens een vraag over en Bakema deed alsof zijn mening zo vanzelfsprekend was dat een nadere uitleg overbodig leek. Dat schoonheid gedurende eeuwen een vast onderdeel was van de bouwkunst en nog kort tevoren tot grote hoogte werd gebracht door onder anderen Jan Duiker en Willem Dudok, moeten beiden hebben geweten. Het is mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat Bakema het werk van Duiker en Dudok heeft bewonderd, maar dan vermoedelijk als iets uit een vervlogen tijd, iets ouderwets. Dat Bakema het niet
nodig vond zijn afkeer van esthetiek nader te verklaren, betekent dat die kennelijk normaal werd gevonden. Esthetiek werd gezien als mooimakerij en architectuur behoort gericht te zijn op hogere waarden. Vooral in de jaren zeventig van de vorige eeuw werd volgens historicus Martien de Vletter veel gediscussieerd over nieuwe maatschappelijke opdrachten voor de architectuur, zoals hij aantoont in zijn studie De kritiese jaren zeventig (2004). Hoog genoteerd stonden zaken als de menselijke maat, inspraak, sociologische aspecten van de architectuur, identiteit en differentiatie, democratisering en emancipatie, de consumptiemaatschappij en de vrijetijdseconomie. ‘De architectuur ging’, zo schreef De Vletter, ‘ op zoek naar nieuwe definities en verschijningsvormen en werd daarbij geholpen door nieuwe typen zoals woongroepen, moederhuizen of Montessorischolen.’ Het boek van Martien de Vletter bevat een interessante collectie afbeeldingen van uitzonderlijk wanstaltige bouwsels, zoals het complex woningen aan de Waalstraat in Vlaardingen, in 1979 ontworpen door Pietro Hammel, de universiteitsbibliotheek aan de Witte Singel in Leiden van Bart van Kasteel uit 1982, de woningbouw aan de Bleijenhoek in Dordrecht, in 1973 ontworpen door Carel Weeber en de woningen van De Wandelmeent in Hilversum, ontworpen in 1974 door Leo de Jonge en Pieter Weeda. Dit laatstgenoemde woningbouwcomplex werd ontwikkeld door de Stichting Centraal Wonen en opgezet als een ‘vrije vorm van een woongemeenschap’ rond een jeugdhonk en een hobbyruimte. Het was een experimenteel concept en als zodanig gesubsidieerd door de overheid. Om de woningen een individueel karakter te geven, zo schreef Martien de Vletter, ‘kozen de ontwerpers voor een boogvormige dakafsluiting.’ Hij vergat daarbij te vermelden dat de bedoelde bogen gevat zijn tussen tot de omvang van emmers opgeblazen regenpijpbakken, waardoor de woningen het uiterlijk aannamen van een kabouterhuisjes. In zijn gesprek met Cees Boekraad deed Jaap Bakema nog een poging uit te leggen waarom hij niets met kunst of esthetiek te maken wilde hebben, zijn opvolgers namen die moeite niet eens meer. Uit de gesprekken met vooraanstaande architecten die Ton Idsinga publiceerde in het reeds genoemde boek Steen (2009), blijkt dat helemaal niemand het meer nodig vond om het begrip
schoonheid ter sprake te brengen. Jo Coenen wilde dan nog wel even voor alle duidelijkheid uitleggen dat hij ‘tegen één dominante persoonlijke stijl’ was en hij gaf daarbij als afkeurenswaardig voorbeeld Richard Meier, die dezelfde stijl hanteert voor geheel verschillende gebouwen. Jo Coenen keurt dat af en hij is van mening dat ‘de karakteristiek van de bebouwing ingegeven moet worden door de kenmerken van de locatie, door de stemming van de omgeving.’ Jo Coenen wil geen formeel keurslijf en laat zich bij zijn ontwerpen niet leiden door esthetische regels. Toch blijkt het werk van Coenen niet lelijk. Dat is te danken aan de zorg die hij aan het uiterlijk van zijn gebouwen besteedt. Introspectie Het is aan de wereld van de architectuur niet ontgaan dat er in de jaren na de Tweede Wereldoorlog veel lelijks werd gebouwd. De onderzoekers Wouter Hubers en Heero Meindersma hebben getracht een antwoord te vinden op de vraag waarom de ‘naoorlogse bouwproductie zo weinig variëteit in zijn vormgeving’ kent. Hun antwoord is te vinden in het boek Wie is er bang voor nieuwbouw (1981) van Hilde de Haan en Ids Haagsma. De eenvormigheid, zo verklaren de twee onderzoekers, is vermoedelijk niet alleen te wijten aan het falen van architecten, maar ook aan de mechanisatie en industrialisatie van de bouwproductie. Het verband tussen deze twee oorzaken wordt niet verder toegelicht. In plaats daarvan geven de onderzoekers een overzicht van de verschillende richtingen in de architectuur uit de besproken periode. Er is sprake van schaalvergroting en de daaruit voortgekomen industriële productiewijze van woningen, waarbij ‘de automobielindustrie model stond’. Ook hier zou een nadere toelichting op zijn plaats zijn, want auto’s waren over het algemeen mooi vormgegeven. Waarom konden huizen dan niet even mooi en aantrekkelijk worden geproduceerd? De auteurs stellen de vraag niet en gaan onverstoorbaar door met het opsommen van diverse architectuurstromingen. In hun conclusie beweren ze dat de oorzaak van de monotonie in de volkshuisvesting bij de bureaucratie lag. De vormgeving van de sociale woningbouw was, zo schrijven Wouter Hubers en Heero Meindersma, in handen gekomen van de bureaucraten die ‘sterk geïnspireerd waren door de functionalistische architecten van de jaren dertig en veertig’. Ook deze verklaring mist een 23
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 23
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
NUMMER 34 JANUARI 2016
3 - Het Minnaertgebouw nadere toelichting. Erg logisch lijkt mij de verklaring overigens niet, want er waren ook architecten die het functionalisme als beginsel volgden en toch mooie en aantrekkelijke architectuur konden ontwerpen. De verklaring van de onderzoekers lijkt me daarom niet houdbaar. In de genoemde bundel van Hilde de Haan en Ids Haagsma uit 1981 komt zo nu en dan de vraag aan de orde in hoeverre architecten zich over schoonheid hebben uitgelaten. Onder anderen Jaap Bakema liet zich hieromtrent iets zeer interessants ontvallen. Hij beweerde namelijk dat bij het moderne projectonderwijs in de bouwkunde de ‘ruimtekwaliteit wel in kwantitatief opzicht wordt besproken, esthetiek echter vrijwel taboe is. Hoe het begrip mooi-lelijk functioneert, daar wordt niet over gesproken.’ Het is niet helemaal duidelijk of Bakema deze stand van zaken betreurde, want hij liet het bij deze – tamelijk onthullende – opmerking. Over zijn eigen werk vertelde Bakema dat hij vooral streefde naar ‘een nieuw stedelijk
totaalbeeld’ en hiervan gaf hij als geslaagd voorbeeld de wijk ’t Hool in Eindhoven uit 1962. Deze wijk bevestigt zijn stelling dat wel gelet werd op de kwaliteit van de ruimte, maar niet op de architectonische vormgeving. De wijk bestaat voor een groot deel uit lage en langgerekte woningblokken in beige baksteen afgesloten door een zware doorlopende donkerbruine daklijst met in de gevelmuren een aantal min of meer vierkante, eveneens donkerbruine vensters. De groenvoorzieningen zijn ruim en fris, maar de architectuur oogt flets en saai. Vermoedelijk vond Bakema de uiterlijke vormgeving van de woningen niet vreselijk belangrijk. Het ging hem meer om het ‘stedelijk totaalbeeld’, dat wil zeggen de indeling of compositie van de wijk. Architectuur mocht volgens Jaap Bakema geen kunst zijn, maar moest worden opgevat als een soort organisatiekunde. Een collega van Jaap Bakema was J.F. Berghoef, de opvolger van J.M. Granpré Molière, en van diens hand verscheen eveneens een
beschouwing in de bundel van Hilde de Haan en Ids Haagsma. Johannes Berghoef was niet erg te spreken over de nieuwe woonwijken. Het overgrote deel ervan, zo schreef hij, ‘bestaat uit saaie slaapsteden: de eenzaamheid en de verveling grijnzen een mens tegen. De woningen zijn zonder identiteit en met de ruimten eromheen is het net zo gesteld: de meeste nieuwe wijken bestaan uit leegte, waarin antropotheken staan. Dat zijn hoge rekken met vele planken of lage doorkijkdozen.’ En de nieuwe architectuur van de grote instellingen en bedrijven noemde hij ‘anonieme kantoorkolossen’. Hij vond ze angstaanjagend: ‘maar in hun onaandoenlijke verschijning representeren de talloze kantoorgebouwen van na 1950 het ondoorgrondelijke bestuurlijk en maatschappelijk bureaucratische labyrint …’. Architect Pietro P. Hammel was het roerend eens met Johannes Berghoef, zo blijkt uit zijn bijdrage aan genoemde bundel. ‘Hoe komt het’, zo vroeg hij zich af, ‘ dat de nieuwe wijken, de nieuwe kantoorgebou-
24
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 24
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
NUMMER 34 JANUARI 2016
wen, schouwburgen, stadhuizen en zelfs de pleinen en plantsoenen zo armoedig aandoen?’ Volgens Hammel is de huidige eenvormigheid in de architectuur te wijten aan het functionalisme, want daarin wordt architectuur verstard tot abstracties, tot kille en vervelende bouwwerken die ‘niets te vertellen hebben, die een onvergeeflijk stilzwijgen betrachten’. Hij is van mening dat architectuur een communicatiemiddel moet zijn. ‘In plaats van zich met esthetische bespiegelingen te verlustigen, zouden architecten en stedebouwkundigen zich kunnen afvragen: wat hebben we te vertellen, wat moeten we vertellen en wat komt er bij de gebruikers en passanten over?’ Een voorbeeld van deze sprekende ontwerpmethode is de door hem in 1975 ontworpen Nieuwstraat in Spijkenisse. De straat bestaat uit winkels op de begane grond en woningen erboven, die aan de straatzijde afgeschermd zijn door een houten balustrade. Door deze opzet is een levendig, enigszins kneuterig geheel ontstaan dat gezelligheid moet suggereren. De straat vertoont overigens niets dat aanleiding zou kunnen zijn zich te verlustigen in esthetische bespiegelingen. Het ontwerp doet denken aan figuurzaagwerk uit de middeleeuwen, anders zou ik het niet kunnen omschrijven. Het geheel lijkt ontworpen voor kleuters. Architectuur mag niet worden ontworpen met het oog op de schone vorm, maar moet de gebruiker van dienst zijn. Dat was ook de mening van Herman Herzberger. In zijn bijdrage aan de bundel van Ids Haagsma en Hilde de Haan noemt hij het een misverstand te denken dat het in de architectuur zou gaan om ‘vormen, lijnen en proporties, die ontzag inboezemen door hun mooiigheid.’ Het gaat niet om de schoonheid van de architectuur, maar om iets anders, om iets dat te maken heeft met de ‘individuele uitdrukkingsvrijheid’. De Nederlandse architectuur, zo verklaarde Herzberger, wordt van oudsher bepaald door kleine maten. Daarom is de invloed van het classicisme hier beperkt gebleven, want die stijl verdrukt de persoonlijke vrijheid, aldus Herzberger. Vervolgens legt hij uit dat een zekere mate van kneuterigheid onze architectonische cultuur bepaalde en dat noemt hij een groot goed. In de Nederlandse architectuur stond nooit de vorm op de voorgrond, maar ‘steeds wat die in het gebruik en door dat gebruik teweegbrengt’. Architectuur moet samenwerking bevorderen en
niet worden beheerst door een of ander formalisme waarachter vaak een hiërarchisch denken schuil gaat. In dit verband verwees Herzberger naar het Schöderhuis (1924) van Gerrit Rietveld in Utrecht als voorbeeld van een democratische architectuur. Het ontwerp van dit huis stond volgens hem geheel in dienst van het woongenot en dat was ondergeschikt aan de uiterlijke vormgeving, ook al wordt de kwaliteit van de abstracte compositie ‘steeds weer naar voren geschoven in het vele dat erover gepubliceerd is’. Alle schrijvers die de uiterlijke schoonheid van dit huis hebben geprezen, miskenden volgens Herzberger de betekenis van het ontwerp als optimaal gebruiksvoorwerp. Die schrijvers hebben gelet op de uiterlijke vorm in plaats van op de aspecten die te maken hebben met het wonen. Herzberger wilde kennelijk de door vele schrijvers geroemde schoonheid van het Schröderhuis niet zien. Hij sloot er eenvoudigweg zijn ogen voor. Schoonheid was voor hem een bijkomstigheid. Aangezien Herzberger destijds al een beroemdheid was, moet de invloed van zijn opvattingen vermoedelijk tamelijk groot zijn geweest. Hij wilde die invloed ook, want zijn opvattingen presenteerde hij niet als een persoonlijke overtuiging, maar als een pleidooi voor een beter soort architectuur voor iedereen. Daarom begon hij zijn bijdrage ook met de opmerking dat er sprake is van een wijd verbreid misverstand, namelijk dat het in de architectuur zou gaan om mooie vormen. Herman Herzberger geloofde dus dat hij een misvatting moest rechtzetten. Hij was en is een belangrijk architect, maar wat hij beweerde over het Schröderhuis en over het classicisme, lijkt mij niet helemaal terecht. Zijn opvatting dat classicisme niet past in onze architectonische cultuur doet benauwend aan en doet zelfs denken aan de zuiveringsacties die vooral in Duitsland hebben plaatsgevonden in de tijd van de Entbarockisierung, een term die verhult dat ook het uit Frankrijk overgewaaide en dus decadente classicisme moest worden vernietigd en vervangen door traditionele architectuur van Duitse bodem. Direct na de bijdrage van Herman Herzberger in de bundel Wie is er bang voor nieuwbouw (1981) kwam de al eerder genoemde architect J.P. Kloos aan het woord. Breedvoerig legt hij uit dat vormkwesties niet in de architectuur thuishoren, want architectuur behoort gebaseerd te zijn op functionele overwegingen. Kloos is de architect van
onder meer het Rijnlands Lyceum (1937) en van de woonflats aan het Dijkgraafplein (1972) in Amsterdam. Het lyceum is een lust voor het oog en heeft terecht de status van rijksmonument gekregen, de flats vind ik afzichtelijk. Kloos besteedde in zijn uitgebreide toelichting op de twintigste-eeuwse architectuur geen woord aan de vraag of de door hem ontworpen gebouwen wel of niet mooi om te zien waren, niet alleen in zijn eigen ogen, maar ook in die van anderen, bijvoorbeeld van de gebruikers of van architectuurcritici. De vraag interesseerde hem kennelijk niet. En hij moet in de overtuiging hebben geleefd dat de vraag op zichzelf ongehoord is, een vraag van mensen die geen verstand van architectuur hebben. Hij erkende wel de artistieke kwaliteiten van architecten als Michel de Klerck en Willem Dudok, maar veroordeelde hun werk omdat het niet voldeed aan het principe dat de ‘esthetische consequenties bij het ontwerpen nooit als doel voorop kunnen worden gesteld.’ Kloos had zijn ziel en zaligheid in dit architectonisch beginsel gelegd en kon het niet opbrengen om daarnaast nog andere invalhoeken toe te laten, zoals een gelovige andere religies niet serieus kan nemen. Hij bewonderde het sanatorium Zonnestraal van Johannes Duiker en noemde het in één adem met de Romaanse architectuur, omdat in beide gevallen de constructie de vorm heeft bepaald. Kloos keek met de ogen van een constructeur en dacht als een constructeur. Van hem mocht architectuur niet meer zijn dan een rationele constructie. Voor andere aspecten en voor afwijkende meningen had hij geen belangstelling. Hij begreep niet dat zijn vergelijking tussen Zonnestraal en Romaanse bouwkunst enige uitleg behoeft. Hij richtte zich kennelijk alleen tot een bepaald soort ingewijden of gelovigen. Het had trouwens meer voor de hand gelegen om Zonnestraal te vergelijken met een ijle gotische kathedraal in plaats van met het zware natuurstenen stapelwerk van een Romaanse basiliek. Maar nu dwaal ik af. Zo ondoorgrondelijk de tekst van Kloos is, zo toegankelijk is de bijdrage van Wiek Röling in de bundel Wie is er bang voor nieuwbouw. Toen hij in de jaren zeventig in Delft begon te studeren, vroeg hij zijn docenten hoe het mogelijk was dat na de verschijning van meesterwerken als de Van Nellefabriek, Zonnestraal en het Rietveldhuis ‘zulke oubollige architectuur werd gemaakt.’ Op deze vraag kreeg hij 25
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 25
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
uitsluitend ontwijkende antwoorden en in de colleges werd kennis overgedragen uit versleten handboeken. In de bouwpraktijk voerden de traditionalisten uit de school van Granpré Molière de boventoon, maar zij grepen voor de grote bouwopdrachten terug op systemen die door de functionalisten waren ontwikkeld. Zo ontstonden betonskeletten die met ouderwetse baksteen werd bekleed, ‘niet meer te herkennen door de kneuterige traditionele jas waar het gebouw in is verstopt.’ Wiek Röling was teleurgesteld in de opleiding en in wat hij gebouwd zag worden: ‘Je kan treurig worden over het nodeloos lelijke dat overal wordt gemaakt … zo treurig dat je niet meer geniet van het schaarse goede en de hoop en moed verliest om vol te houden.’ Op de vraag waar toch de lelijkheid vandaan kwam, gaf Wiek Röling een duidelijk antwoord: het functionalisme van de modernisten werd in de jaren zeventig alleen gebruikt voor de constructie; de bekleding en de uiterlijke vorm werden aangepast om het geheel er een wat huiselijker aanzien te geven, kneuteriger zou Wiek Röling hebben gezegd. De opleiding tot architect in Delft was, zo herinnerde hij zich, schools en de spanning tussen traditionalisten en modernisten werkte verlammend. In de hieruit ontstane verwarring kreeg de smakeloosheid een kans. Deze beschouwing van Röling lijkt geloofwaardig, maar we mogen niet vergeten dat in de jaren zeventig een nieuwe generatie architecten werd afgeleverd onder wie een aanzienlijk aantal getalenteerden. Wiek Röling was een van hen, evenals Sjoerd Soeters, die ook een beschouwing in de onderhavige bundel publiceerde. Een zeer uitgesproken mening over de stand van zaken in de architectuur gaf Carel Weeber. Zijn bijdrage aan de bundel heeft de vorm van een aanklacht. De overweldigende lelijkheid in de moderne architectuur is volgens hem te wijten aan twee misvattingen, namelijk dat architectuur kleinschalig moet zijn en dat stedenbouwkunde als ontwerpdiscipline ten onder is gegaan. Na 1970, aldus Carel Weeber, werd het architectonisch ontwerpen vervangen door het ontwerpen van nieuwe samenlevingsvormen. De vorm werd minder belangrijk gevonden dan aspecten als herbergzaamheid en herkenbaarheid. In de vakpers werd over alles en nog wat geschreven, behalve over de architectuur zelf en ‘een van de hoofdpunten van de huidige malaise is dat het stede-
bouwkundig ontwerpen als autonome discipline is verdwenen.’ Een mooie stad kan pas ontstaan nadat de indeling van de openbare ruimte is vastgelegd. Als voorbeeld noemde Weeber het beroemde uitbreidingsplan van Barcelona uit 1860. De architectuur steunt op de gekozen hoofdvorm. De afschaffing van de stedenbouwkunde is er mede de oorzaak van dat de nieuwe wijken zo lelijk zijn. Een stad is in de eerste plaats ‘een eigenschalige compositie van stedelijke openbare ruimte’ en die vraagt om een ‘autonoom ontwerpniveau met eigen formaliteit, techniek en middelen.’ Steden zijn geen composities van hoge en lage blokken, zoals die tussen 1935 en 1965 werden gebouwd. Dit soort plannen werd bij de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1965 afgeschaft en vervangen door het zogeheten vlekkenplan: architecten vullen de vlekken in en voor de stedenbouwers blijft over de taak de vlekken enigszins op elkaar af te stemmen. Deze procedure gaf aanleiding tot ‘eindeloze en treurige discussies over de vermeende belevingswaarden van plekken.’ Herstel de positie van de stedenbouwkunde. Dat was het advies van Carel Weeber. Zijn analyse is scherp en overtuigend, met uitzondering misschien van hetgeen hij beweerde over de stad als beeldhouwwerk. Dat is volgens hem een misvatting, maar hij legt niet uit waarom een stad niet mag worden ontworpen als een compositie in drie dimensies. Het door H.P. Berlage in 1917 ontworpen Plan Zuid werd op die manier gebouwd, namelijk als een compositie van straten en pleinen. Op grond waarvan zou deze ontwerpmethode veroordeeld moeten worden? Is dit gedeelte van Amsterdam minder aantrekkelijk dan de westelijke tuinsteden die door Cornelis van Eesteren werden ontworpen? Umberto Barbieri beantwoordt deze vraag bevestigend in zijn bijdrage aan de bundel. Hij schreef dat al snel bleek dat ‘dit stedebouwkundig instrument, gebaseerd op het “beeld”, ontoereikend was voor een beheerste ontwikkeling van de stad zowel in ruimtelijk als in politiek-economisch opzicht.’ De ‘structurele limieten van het Plan Zuid’ werden, zo vervolgt Barbieri, ‘overwonnen in het AUP dat tussen 1929 en 1935 werd ontworpen …’. Wat hij nu precies verstond onder structurele beperkingen, is niet helemaal duidelijk, maar uit het vervolg blijkt dat het maken van bestemmingsplannen de voorkeur verdient boven het ontwerpen van de vormgeving van de stad. Dat de vormgeving uit de stedenbouwkunde verdween, werd door
NUMMER 34 JANUARI 2016
Carel Weeber een verlies genoemd en door Umberto Barbieri een winst. Architectuurcriticus Hans van Dijk, ook uitgenodigd om zijn visie te geven, noemde de bouwproducten na 1970 ‘bleek’ en ‘zwijgzaam’. De oorzaak ligt volgens hem gedeeltelijk in het feit dat de architecten ‘zich eerder met ethische dan met esthetische vraagstukken’ wilden bezighouden. Architecten zagen zich gemarginaliseerd in de door sociologische benaderingen beheerste bouwproductie, waarin welzijn en inspraak belangrijker werden geacht dan kunstzinnige vormgeving. Dit alles had, aldus Hans van Dijk, te maken met veranderende opvattingen over de mens als creatief wezen, die zich spontaan moet kunnen uiten en zich wil bevrijden van autoritaire voorschriften. Daarom moesten in het sociale leven vaste rolpatronen worden doorbroken en moest iedereen het recht krijgen over alles mee te beslissen. Dit klimaat ‘bracht vele architecten ertoe vrijwillig afstand te doen van hun eigen rol’. Hun rol verschoof naar het bemiddelen tussen mens en omgeving, waardoor er een zekere belangstelling ontstond voor primitieve woonvormen, een architectuur zonder architecten. Want architectonische ontwerpen van kunstenaars waren per definitie dwingend en vaak ook elitair. De oorzaak van de lelijkheid is, als ik Hans van Dijk goed begrijp, het gevolg van een cultuur van mondigheid en van verzet tegen conformisme en het gezag van autoriteiten. Wat mooi en niet mooi was in de gebouwde omgeving kon niet meer door gezaghebbende architecten worden bepaald. Voor zover esthetiek nog van belang was, werd ze bepaald door inspraakorganen. Esthetiek bezweek onder de druk van de democratiseringsbeweging van de jaren zestig. Als deze verklaring van Hans van Dijk wordt toegevoegd aan die van Wiek Röling, ontstaat een tamelijk inzichtelijk beeld van een bouwwereld waarin esthetiek nog maar een ondergeschikte rol kreeg toebedeeld. Achteloosheid ten aanzien van de uiterlijke verschijningsvorm was al meer dan een halve eeuw gevoed door een dogmatisch begrepen functionalisme. Onaanzienlijkheid kon met theoretische argumenten worden goedgepraat, tenminste als er naar werd gevraagd, wat trouwens zelden gebeurde. n
26
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 26
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
NUMMER 34
JANUARI 2016
nieuws
UIT HET WERKVELD
Het stadskantoor in tilburg T
ilburg heeft een markant stadhuis: een combinatie van een wit paleis van Willem II in Tudor-gothiek en een modern zwart stadskantoor daarachter. Het moderne gedeelte dateert uit 1971 en werd ontworpen door Architectenbureau Kraaijvanger uit Rotterdam. Om het stadskantoor aan te passen aan de hedendaagse eisen en wensen is een ingrijpend transformatieplan opgesteld. De nadruk ligt op de functionele herinrichting van het stadskantoor, verduurzaming en een gezonde exploitatie. In dat kader werd besloten om op de begane grond een omvangrijk winkelprogramma toe te voegen, mede ingegeven door de wens om een doods gedeelte van het winkelcircuit in de binnenstad te activeren. Nadat de gemeente een programma van eisen, een stedenbouwkundige visie en een beeldkwaliteitsplan had laten opstellen, werd via een openbare aanbesteding een architect geselecteerd. In
lijn met de opgave bleef in dit ontwerp niet veel meer dan het casco van het stadskantoor over. Pas op dat moment werd in de stad en door de gemeenteraad de vraag gesteld of het gebouw van Kraaijvanger wellicht cultuurhistorische waarde zou hebben. SteenhuisMeurs werd gevraagd om een cultuurhistorisch onderzoek uit te voeren, terwijl architect Hans van Beek onderzocht of het mogelijk zou zijn bij de transformatie de bestaande architectuur meer te integreren. De conclusie van het onderzoek was dat het stadskantoor inderdaad van belang is, zowel door zijn functie van stadhuis en zijn architectuur, als in relatie tot het paleis en de moderne stadsboulevard die beeldbepalend is voor de binnenstad van Tilburg. Opmerkelijk is dat deze bevinding kon rekenen op instemming in de raad en in de stad. Tegelijk werd ook duidelijk dat
er weeffouten in dit deel van de stad zijn geslopen en dat het optimisme van vijftig jaar terug om een drukke verkeersader te combineren met belangrijke verblijfsgebieden niet goed heeft uitgepakt. Er is volop aanleiding om het gebouw en het ensemble te transformeren en als het ware opnieuw op de stad aan te sluiten. Herontwikkeling vanuit de cultuurhistorische waarde van de plek en het gebouw zou een compleet nieuw ontwerp hebben geĂŻmpliceerd. In deze fase van het planproces kon het ontwerp nog maar alleen op onderdelen worden aangepast. De les van Tilburg is dat transformaties van belangrijke openbare gebouwen altijd zouden moeten vertrekken vanuit een cultuurhistorische analyse, zelfs als ze geen status van beschermd monument hebben. Het kan een ontwerp beter, interessanter en spannender maken en voor bestuurders misschien nog belangrijker: het scheelt een hoop gedoe achteraf.
Het stadskantoor in Tilburg.
www.steenhuismeurs.nl
STEENHUISMEURS RUBRIEK 27
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 27
08/11/15 15:25
VOOR U
gelezen
VITRUVIUS
NUMMER 34
JANUARI 2016
De oude kaarten van Zeeland. Stad en dorp, land en water in vier eeuwen cartografie. AUTEURS
A.P. de Klerk UITGAVE
WBooks (i.s.m. Zeeuws Archief/St. Cultureel Erfgoed Zeeland) RECENSENT
Frits Niemeijer D E TA I L S
Gebonden, 128 pagina’s, reproducties, kaarten in kleur, tekst met literatuuropgaven; verklarende woordenlijst, ISBN 978-94-6258-077-0 PRIJS
€ 24,95
O
m te beginnen: wat zijn de kaarten fraai gereproduceerd. Complimenten voor fotograaf, drukker en uitgever. De kleinste details waarop in de tekst wordt gewezen, zijn goed herkenbaar - zelfs terwijl een aantal kaarten aanzienlijk verkleind moest worden weergegeven. Maar er zijn relatief weinig concessies gedaan, want (delen van) sommige grotere of lange, smalle kaarten zijn over meerdere pagina’s of in stroken weergegeven. Echter vooraf ook een kleine bedenking: de titel ‘De oude kaarten van Zeeland’ suggereert een naar compleetheid strevende inventarisatie van (alle) bestaande kaarten, maar dat is hier uitdrukkelijk niet het geval. Het betreft een interessante selectie uit de (duizenden?) exemplaren en bundels. Maar nu over naar het gebodene. Dankzij de kwaliteit van het drukwerk loont het gebruik van een vergrootglas: waar het oog tekort schiet, blijkt de afdruk nog details te bevatten, tot en met tekst aan toe. Een goed voorbeeld hiervan is de kaart Zeelandiae descriptio van Anthonis van den Wijngaerde, van rond 1550, waarvan in drie, iets overlappende stroken zijn afgebeeld. Deze panoramische weergave van Walcheren laat onder meer een aantal in de het begin van de Tachtigjarige Oorlog verwoeste kerken zien: het zijn de enige afbeeldingen van deze gebouwen, die soms inclusief het omliggende dorp letterlijk en figuurlijk van de kaart verdwenen, zoals in het geval van Werendijke, ten noordwesten van Vlissingen. Een opmerkelijk aspect aan de kaart is het inderdaad (deels) panoramisch karakter ervan: het gaat om een ca. 10 meter lange en ruim 40 cm hoge rondblik vanaf een imaginair punt ergens centraal op het eiland, met steeds een uitzicht over de zee. Ook de handgeschreven teksten – in dit geval wel tot minder dan de helft verkleind – zijn met visuele hulpmiddelen goed te lezen. Goed werk. Een kaart van bijna een eeuw later, van Domburg, een zogenoemde de smalstad - zonder vertegenwoordiging in de Staten en zonder versterkin-
gen – laat een nauwkeurige plattegrond met veel onbebouwde terreinen zien. Johan Huizinga schreef over Domburg in 1935, hetzelfde jaar waarin ‘In de schaduwen van de toekomst’ verscheen. Huizinga stelde dat de vroegmiddeleeuwse ringwalburg waaraan de plaats zijn naam zou ontlenen, gelegen moest hebben bij het huidige straatje ‘t Groentje. Later archeologisch onderzoek heeft zijn vermoeden bevestigd dat daar de ‘Duinburg’ heeft gelegen. Uit dezelfde tijd dateert een kaart van Goes waarop het huidige havenkanaal wel al als project is aangeduid, maar die in feite een oudere situatie representeert. De Klerk droeg er zorg voor dat juist dit deel van de kaart werd uitgelicht, maar de vormgever miste kennelijk de pointe en de uitsnede heeft nu exact dezelfde schaal als de hoofdafbeelding. Terwijl er ruimte zat was voor een ten minste dubbel zo grote uitsnede. Een ander puntje van kritiek betreft de auteur zelf. Het lijkt er soms op dat de teksten van (een deel van) de 48 besproken kaarten eerder gepubliceerd is, bv. in een regionale krant. Anders valt moeilijk te verklaren dat een aantal kenmerken of handelwijzen meer dan eens wordt uitgelegd. Dit is het meest opvallend bij kaarten die bij zogenoemde ommelopers of overlopers behoorden. Overlopers waren een soort pre-kadastrale registers op basis waarvan grondbelasting werd geheven. De kaart die daarbij ter identificatie en als duiding van de administratieve volgorde werd gebruikt, vormde een soort routeplan. Eén of twee keer een uitleg had in een boekpublicatie wel volstaan – te meer daar de term ook in de verklarende woordenlijst is opgenomen. Het is een minor point. Vergelijkbaar zijn de zogenoemde tiendkaarten, waarvan die van Burgh (bij Haamstede, op Schouwen) uit het midden van de 19de eeuw een voorbeeld is. Het procesmatige karakter van de kaart is herkenbaar aan het in potlood toegevoegde: “Afgekocht 1875”. Opmerkelijk overigens dat de ‘tiende’ – een vorm van belasting - niet in de woordenlijst is geëxpliciteerd.
28
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 28
08/11/15 15:25
VITRUVIUS NUMMER 34 JANUARI 2016
VOOR U
Een kaart van Colijnsplaat, Noord-Beveland, uit 1625, laat de ‘ideale’ plattegrond van het dorp zien: haakse hoeken en een (vrijwel) symmetrische structuur rond de centrale Voorstraete. Terwijl zulke ideale nederzettingen soms werden gesticht met in het achterhoofd renaissancistische denkbeelden, borduurde men bij het vooraf ontworpen Colijnsplaat (1598) ook simpelweg voort op de regionale traditie van Voorstraat- (en kerkring)dorpen. Terwijl de historische plattegrond van Colijnsplaat tot op de dag van vandaag goed herkenbaar is en het dorp één van de relatief weinige, Zeeuwse beschermde dorpsgezichten bezit, is een vergelijkbare, 16de-eeuwse nederzetting thans nauwelijks meer als zodanig herkenbaar: Philippine in Zeeuws-Vlaanderen. Deze vrijwel symmetrisch aangelegde vesting, die rond 1750 onder meer was voorzien bastions, ravelijnen en aan de noordzijde een redoute (‘kasteel’), is compleet van de kaart verdwenen en alleen het rechthoekig stratenpatroon herinnert misschien nog aan de voormalige functie als vesting in de Staats-Spaanse Linies. Zo is ‘De oude kaarten van Zeeland’ ook een spiegel van het vroegere Zeeland. Ook het nooit gerealiseerde Zeeland kreeg een plaats in de bundel: een kaart uit 1873 laat een ontwerp zien voor havens en spoorwegemplacementen ten noorden van de binnenstad van
Vlissingen, waar in 1875 scheepswerf ‘De Schelde’ werd gevestigd en waar zich - sinds de sloop daarvan - een groot gat bevindt. Daarmee is dit gebied in feite teruggekeerd naar de onbestemde toestand van 140 jaar terug. Dat kan niet gezegd worden bij vergelijking van het huidige kaartbeeld van Tholen met dat van het zogenoemde Bonneblad St. Annaland (No. 619), van 1910. Tholen is – net als het overgrote deel van Zeeland in de ‘post-1953-jaren’ in historisch cultuurlandschappelijk opzicht sterk vervlakt, om niet te zeggen: uitgekleed. Slechts het eiland Walcheren behield veel van het oorspronkelijk karakter; de andere gebieden zijn overwegend productielandschappen geworden – met overigens wel hun eigen, eigentijdse, waardevolle cultuurlandschapswaarden. De Klerk heeft met ‘De oude kaarten van Zeeland’ een toegankelijke en gevarieerde selectie gemaakt van oude kaarten die iets vertellen over verleden en heden van het Zeeuwse landschap. Het boek is – mede vanwege de schappelijke prijs – zeker het aanschaffen waard. Ook omdat de auteur de lezer op veel details wijst en omdat in deze uitgave nu eens niet de cartografen of de cartografische techniek centraal staan, maar de kaarten zelf. n
Doe mee...en win!
LEZERSACTIE
Onder onze abonnees verloten wij kaarten van Zeeland.* *
gelezen
5x De oude
Een recensie van dit boek vindt u op blz. 28-29 van deze uitgave.
Alles wat u hoeft te doen is vóór 30 januari 2016 een e-mail te sturen met uw naam en adres naar info@uitgeverijeducom.nl met als onderwerp ‘Zeeland’. Let op! Verloting geschiedt alleen onder betalende abonnees van het vakblad Vitruvius. Heeft u nog geen abonnement? Wordt dan snel abonnee* om ook kans te maken op een gratis exemplaar van dit boekwerk. * Een abonnement op het vakblad Vitruvius bedraagt € 45,- per jaar/per 4 edities. * Alle prijswinnaars krijgen persoonlijk bericht voor 6 februari 2016.
29
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 29
08/11/15 15:25
recent
VITRUVIUS
VERSCHENEN
Buitenplaatsen in de Gouden Eeuw - De rijkdom van het buitenleven in de Republiek. AUTEURS
Yme Kuiper en Ben Olde Meierink (red.) UITGAVE
Verloren D E TA I L S
Gebonden, 336 pagina’s, rijk geïllustreerd (deels kleur), ISBN 978-908704-538-8 PRIJS
€ 34,-
Militaire Geschiedenis van Nederland – Oorlogen overzee. Militair optreden door compagnie en staat buiten Europa 1595-1814. AUTEURS
Michiel de Jong, Gerrit Knaap en Henk den Heijer UITGAVE
Boom D E TA I L S
Gebonden, 499 pagina;s, rijk geïllustreerd, ISBN 978-90-8953-358-6 PRIJS
€ 45,-
Tastbare Tijd 2.0. - Cultuurhistorische atlas van de Provincie Utrecht. AUTEUR
Roland Blijdenstijn UITGAVE
Stokerskade i.s.m. Provincie Utrecht D E TA I L S
Hardcover, 432 pagina’s, rijk geïllustreerd in kleur, ISBN 978-90-7915-626-9 PRIJS
€ 29,50
‘T
astbare Tijd 2.0’ is de opvolger van de uitgave uit 2005 (meer dan 10.000 ex. verspreid) en bevat meer historische en nieuwe kaarten. Het verhaal over de ruimtelijke ontwikkeling van de provincie Utrecht is hierdoor nog completer. Bovendien heeft auteur Roland Blijdenstijn,
NUMMER 34
JANUARI 2016
J
ohan Huizinga schreef eens dat het verlangen van stedelingen naar ‘de behaaglijke rust van een blij buitenleven’ onze Gouden Eeuw kenmerkte. Aan het einde van deze periode zag hij dat verlangen verwerkelijkt in de aanleg van talloze buitenplaatsen in met name het Hollandse landschap. Maar ook elders in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden groeide en bloeide de buitenplaatscultuur. Dit fraai geïllustreerde boek beschrijft het ontstaan en de ontwikkeling van dit verschijnsel en de invloed die Holland had op de andere gewesten wat betreft bouwstijl en tuinaanleg. ‘Buitenplaatsen in de Gouden Eeuw’ laat niet alleen zien dat er een grote verscheidenheid was in woon- en recreatiecultuur, maar ook hoe belangrijk in dit verband de bovengewestelijke contacten waren tussen bestuurlijke en economische elites van de Republiek . n
A
l voordat Nederland een koninkrijk werd, waren de lage landen meer dan tweehonderd jaar militair actief in Azië, Afrika en Amerika. De soldaten en zeelui streden in de Oost en de West tegen Europese concurrenten en tegen inheemse tegenstanders. Dit monumentale werk beschrijft de complexe activiteiten van de krijgsmacht in de overzeese gebieden. Na het succesvolle boek over de ‘Tachtigjarige Oorlog’ dat al snel werd herdrukt en nu al geldt als een standaardwerk, is dit het tweede deel in de reeks Militaire Geschiedenis van Nederland. n
werkzaam bij de provincie Utrecht, drie nieuwe hoofdstukken toegevoegd aan de atlas: over het ontstaan van de provincie Utrecht, over de Infrastructuur en over Kastelen en buitenplaatsen. Het hoofdstuk Militair Erfgoed heeft hij uitgebreid en loopt nu van de Romeinse Limes tot aan het eind 2014 geopende Park Vliegbasis Soesterberg. In het tweede deel van het boek beschrijft hij de cultuurhistorische ontwikkelingen per deelgebied – Utrechtse Heuvelrug, Kromme Rijn en Langbroek, Oude Rijn, De Vecht, Nederrijn en Lek, Lopikerwaard, Schalkwijk en Vianen, De Venen, Vechtplassen, Eemland en Gelderse Vallei. Dit gebeurt aan de hand van up to date tijdlaagkaarten, die de ontwikkeling stapsgewijs tonen, en vele spectaculaire luchtfoto’s. Roland Blijdenstijn zet in ‘Tastbare Tijd 2.0’ het ‘historisch hart’ van ons land letterlijk en figuurlijk op de kaart; het resultaat is een boek dat bewoners en bezoekers van de provincie Utrecht buitengewoon zal boeien. n
30
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 30
08/11/15 15:25
Kunst in context Wereldgeschiedenis van stromingen en bewegingen.
m
V
A
A
R
T
T
D
E
N
V
A
N
D
E
T
W
IN
T
IG
S
T
E
E
E
U
W
no cia en Lu M rd o| T Bu lm E ris se An :H | Ch ni K ić an R ov ov m E lis ra | Gi P ng ga D rio n Su a Be a Ab Zo re nd io rin Ly rto sh Bu Ma s| el lbe i| | Ki ris ni Gi nc an i| Mo Da co rt Uf ett
ID
AUTEUR
o br Fa
WBooks
IJ
Ac be ue Lee to o Bo | Ro | e ier | Vi or ra ritiq ns igh wa itt IM l C Sekin Klein Wi er Ka | Al U LeW itz o On kie is na es R mn ri | | Sol ell | Jac Ca T lla tio Nobu st Yv ssa un is E Ste lde sse Ko nk | Lu H stitu ha is un n Ba a He les | Fra Joh In ono- msk Jann e Ev ire dre ačić h| Me l An sut aa vera ism ir Bon M do Ko | Car dim ch vin o Cil Vla eph Li te po imal e| Fla s sm in t Jos Nak Dan Este Ar ali ns der d| ard stm tu ke ku Frie Jud ep | Rich Po e Oke hr | ley nc tuele Donald n | Uch d Mo Mor Co ep e nfre n Seve colm nc alism nst Ma s Seve Co e | Mal ney nim rku st Twin ck Clos Hock Mi ute kun Chu David mp nse ein | me Co tenst alis Afrikaa Liech ore a iale | Roy Fot ko Kubot ilton tkolon | Shige t Riley ard Ham Pos h Beuys ly | Bridge art Rich Vasare ns | Josep Pop Higgi ly | Victor Dick Jean Tingue Fluxus kunst | Jay DeFeo Arneson Kinetische | Robert Jess Funk | Günter Brus Bay Area us Herman Nitsch Wiener Aktionism de Saint-Phalle Martial Raysse | Niki Nouveau réalisme
T
E
Neo-dada Robert Rauschenberg | Jasper Johns Guohua Shi Lu | Pan Tianshou | Yang Zhiguang Progressive Artists Group Syed Haider Raza Neoconcretisme Hélio Oiticica Lettrisme Isidore Isou Assembla ge Edwar Jikke d Kienho n Kōbō lz | Joseph Colo Jikken Cornel ur fi l | Jean eld pain Kōbō | Kitad Abs Dubuff ai Shōzō trac et ting t exp Gu tai ression Morris Loui Kaz Tac s | Hele uo ism his Shir n Fran e Will Ar me aga ken te | Sab em Jea ma de Koo Co urō dí Cam n-Paul Mur bra ning Rio Ar aka | Jack Co pel mi t elo son le | | Atsu D E brut nstant Ard Pollo Jea ko Tan en n Fau ck Ad Nie W St Qu aka olf uw trie in | r | Han enh Re Ives ER EL Wö Enn lfli uys io Iom s Har H gion Sc D | Alo | As tun mi ïse S arle ger al hool IN g | Gy OO | Jea is Jor ula G ocia m n| Kos n Du re me Ben ro RL Ka Ni ice Ed up listi na rel bu OG ch Ap ffe ils f/ sc issa ward pel :H t on 64 h Ho ET | re nc Ed e Aa pper Peter al BE w is La | Gr G IN ar ro m ny n d an on e Do W VA tW Se | Ba es ug rg oo N to rb las ei d ara n DE | Th | Lo Ge | An He TW ra om ïs pw se sim M as or IN l Ad ail th Ha ov TI ou am rt | Al G ST Jo Be s ne ek nt | Im s| E sa on EE Pa nd og | Jo
Wereldgeschiedenis van stromingen en bewegingen
recent
JANUARI 2016
ae Ch n org rim Cl Sh l An ica ura Ba au or Ju dr se | Sh go e| de ne ew litz err Le | Gu | Ro s| Pa | Fra ie Lev wi Fra be ik er s Ba nc ine nk illa rt | To es ltz Sm Au co Gi ny erb Cle ith rls Ou me ac so |M h| rs nte n iri | Na Lu le | An am r| cie nc se Pe n Fre Sc y Ho lm te ha Kie ud r Ca lt pi fer |W ro m alt | Su pu er s za de nn M e ar La ia cy en Le sli e La bo wi tz -S ta ru s| M ar y Ke lly
HET INFORMA TIETIJDP ERK: Internetkunst DE EENENTW INTIGSTE CALC en TOT Johannes Relationele Gees kunst Youn Vaness g Britis a Beecro ft | Liam h Abje Gillick cte kun Artists Damia | Pierre Huyge ’85 n Hirst st Kiki New | Trace Smit y Emin h | Paul Cubaa Wave | Sarah McC Zang Lucas nse arthy He Peili | Jake ren | Andr dend | Gu aissan es Serra Wen Ne da | no | o-G aagse ce José Gen Robe g Jiany Po Ab eo rt Gobe Bed stm origin Jeff i r ia | Dü Koo Flav alk ss odern ns io unst Gar | Ash eld Ne ism cian Em dia e Cin ley Bic ily Sc o-ex orf Sc Kam ker dy ho e Kng ton New hool pres Sh ol | Pet sio war erm of La reye er To an nism Bernd Lo Hal | Ric | Tim Fe nd po ley nd har e Jul en Hil Leu | Hai gr on V min art d Pri ra Tjap la m Ste ap id ian Be R.B nce eo is Chris hi ch altja inb Sc . Kit er | Yas cs ach rri hn ku me to aj ab um St en ns | Mi Ju el ep asa Je | Ge t Na dy ch he Mo an
RD
lb Ho
ns i Jin Ha | Da
DE KLAS schilderkunst Polydros en Athenodoros Romeinse kunst Hagesandros, Hellenistische Parthenon | Taferelen van de fries van het Klassieke kunst Polykleitos | Praxiteles Noordelijke nomadische kunst Riemgesp | Gedreven bok
EE
UW
n de ey rW de
E
n va er gi | Ro e us ab M
i nc Vi de
rt ae ss Go
do ar on | Le
n Ja
r| re Dü
ht ec br | Al
cani-sc a Tawa DEK KING Sch raya hild SREI Sotat ool erku su ZEN: Ort van nst Kam hod Tos Ne a al Muh derla oxe Qin Tosa Mits amm Sp ed en uyos ndse gpe aa hi en Chan riode Fran ns d Muh Tosa e Go Goud Wan se Vl Mits amm en ud aa uoki ed Eeuw g Hui | Don en Ita m baro g Qic D liaan se ba k Nic Eeuw Car el Fab ola han Die ro C ER se g s Po go ritiu Vel Sc ontr EN ba k Pe uss s | Rem ázq in M ho ar A IS rok ter Pa | Lub uez bra ul Ven an ol efor SA Gian | Fra ndt in Ru ië va Ba van lor nci be ug sco ns en Rijn et rism n mat N C in zo | Jac K de | Ge E: ia ie Be Zur ob an e an Sa org D rni bar Jor es E se Jaco ō Ka nta án de da ZE ni | Ca di nō en La sc po Tit rav s| ST Tou M ho da An o ag r ot IE | Fr too gio Po on ol N n van an nt ob | Gi DE Pa cis or u ov ol Dy m | Ka co an TO o ck o ni de Ve nō | Pa Fra T Zu ro Ta DE nc rm rb ne n’y es ar ig se co V EE ū án ia | Ka Ba | Ge ni | St rbi no R TI nō efa eri og | Ro Ei no io EN to ne ss M ku DE o ad en Fi er or EE Ti no en tia UW tin an o en Fr an ce sc o Pr im at ic ci o
|||||||||||||||
to ot ck V IE Gi Ey n DE l| va T aë rt ph TO be | Ra Hu DE ini en rn EN n Be TI | Ja ni an ein D ER ov E | Gi :D ux elo u EN eta ng Zo e ela en Ji U W x Boqu nc ich | Sh Lü EE au e issa e M er ing eng t est D EL Zh tei el Xim Me n rena sanc engm ID Baz | jes ng g z M ma al van han | Wa tan l va e nais en Zh E in edra an ngc ns tus oo elijk re u W N D Ku ris be kath o Zho n Co Fan tom Qia Schoord anse n W VA ich vo van Ch o Xi | u| graf ngf el op an inr N lia ol va EL D n Gu pa g o Me eus | Eng He pe lus zon Ita ho ER er Math | Zha ap t Tim -Pau Sintun n | Hui Sc W Meest ns dsch on | Der en Sint Qua nsbr ng rus e ku lan D E tiek Leve st Zhu -Pet Hua ns ch | h Sint Lors nst Go maa ntale erkun van rku gh Brooc de met rium Ro nume child ilde igun h | Arda gelia Brooc Evan ti-s Mo e sch ry en Kun Maagd het | Tara enos, era sch van Komn of Kells mi Lit st Hen Voorplat nes II het Book V.C. | Johan Acade se kun kunst a van uding E EEUW oon he pagin haar hofho Ott Rho gisc DE VIJFD ora en t Chi N.C. TOT Karolin e kuns in Theod t Keizer E EEUW Stijl Keltisch se kuns in de Tweede DE DERD Porta | Tafereel Byzantijn SIEKE TIJD: el uit Prima Tuintafere
Kunst in c ntext
Li
Orfisme Sonia Dealunay en Blaise Cendrars | Robert Delaunay Der Blaue Reiter
Be o m | d g fin Dix o n Mir De no in to eir | Ru | Joa Be les rd | Ot eg hlo ar itte ij | w Co nn Ka rgr Ba | Ch ar da ma be ar é Ma ck ler | Fri em ink ok ee | Ren co x Be mk bl Wald oz Sh guy Ma Or ut | Ra t r les z| s Tan me nte se ar ho ns os lem | Yve me m e Gr se e ku e Ch lal Bo hei ar Sch é Cle org da ne pen Jos | Osk nfu Ge hi cret nism Na Op ce agy C o Jia eit ret io an y-N an | Me hol g Ga Con ecis iket lichk iss st Mo zló ch rena wegin Pr ntin x Ern er Lás Ma Lég e| Sa ue Sa anse urbe Dalí | and l Kle | Pau Ne ica Cultu vador t | Fern sky nfan bia din Mex we e Sal e Oze cis Pica rg sm eu y Kan édé sbu | Fran ali Ni ssil | Am Doe rre Wa ier ah Höch o van Su bus aus | Hann The uh e Le Cor o an | amp Ba henk dria Rodc el Duch Mon nder Purism l Piet s | Marc | Alexa itter Stij Schw De mir Tatlin Vladi a Kurt orth sme ich Dad Wadsw ctivi ir Malev | Edward Epstein Constru isme Kazim | Jacob m Lewis Supremat Percy Wyndha Balla | Giacomo Vorticisme Boccioni e Umberto Carrà Futurism Chirico | Carlo sica Giorgio de Pittura metafi | Duncan Grant | Roger Fry Bloomsbury Group Vanessa Bell
a Hu
is ço an Fr
en
lm r De hn er Cu St in Ha eu ek nn yd ar a in en t Cu | Ig gh |W or rry am illi Gr am ab ar H. Jo hn so n
UW
UITGAVE
D E TA I L S
Gebonden, 368 pagina’s, rijk geïllustreerd (ca. 600 afbeeldingen in kleur), ISBN 978-94-6258-087-9
ll Bi ax fe ef |M Ke et O’ jee ell er or gia M kh or Mu | Ge ri h ha ut
PRIJS
yo ma Ta go | Die era Riv
||||||||||||||
DE ZEVE
NTIE
NDE
Mogolschilderkun st Chitarman Qing-e | Bichitr | Ustad xcentriciteit Mansur HET Shitao TIJD PERK | Jin Nong Scho VAN ol van DE ONT Dec Rinp Fragonard | Thomas
Gainsborough
so m ço res ap n se hn le Ja ran Ing nia Co ch Rous Jo g ue n-F as rs in tin n Bo niq re om | Jea de mi ar Re Th eg do et M Do d| w g| oe éo e urb ran on ste Du Co gu m e be e br on Th n Xi ve wn is n Au sta Bro in isch isch rbiz ai Re | Jea ius her m | Gu lit gh nel Cor Lu thet aë n Ba an umier k Lewis adt | As rst ric Es eraf va n Sh Da er von h de Bie ré dric che | Pet Pr hool va ert ck no aro n Fre id Frie rbe Dav Sc hool e Ho e Joh ol Alb | Paul Del h Ove par ho dric | Cas Sc ism m net W Sc lt al Frie icau EEU talis ver e Ver ann Re Ger Ri Horac ND E Joh iën dore rr | Or dson T TIE Pfo lieu x | Thé ACH nz croi Hu te Mi DE Fra a Dela NG : Taig Jus eners Eugène HTI Ingres | Ike LIC zar nique kudō Na antiek VER ste Domi Gyo DE Augu Rom Uragami K VAN | JeanDavid ga uis PER Nan es-Lo TIJD Zayn al-Din e Jacqu HET st Shaykh lassicism erkun Neoc schild Turner agnie | J.M.W. h Lorrain Comp | Thomas Gainsboroug sque Claude | Allan Ramsay Picture Joshua Reynolds Grand manner Sangram Singh Sahib Din | Maharana Rajasthani-schilderkunst Pahari-schilderkunst Kali Fighting the Demons Chanda and Munda Ukiyo-e Hishikawa Moronobu | Kitagawa Utamaro | Katsukawa Shunshō Rococo Jean-Honoré
Franz Marc | Gabriele Münter | Wassily Kandinsky | Alexei Die Brücke Erich Jawlensky Heckel | Karl Schmidt-Rott Kubisme luff | Ernst Ludwig Pablo Kirchner Photo-sece Piccaso | Georges Braque | Juan Gris ssion Clarenc Fauv isme e H. White Henri Wiener | Gertrud Matis e Käsebie se | André Secessi Prim r | Edward Derain itivi on Gust Steiche DE sme n av Klimt IND Hen ri Rous | Egon Na US bi’s Schie TR seau le Yōga Édo IËL | Paul uar E RE Gau Niho -schil d Vui gain VO llar LU de ng d| Le TIE Pau rku a-s s l Sér : DE nst Sy Ving ch usie NE Sy nthe t Jam ilderk Foujita r | Mau GE NT Tsu rice Po mbo tism es En unst IEN guh Den Ue e Pa sor aru DE N stim lis is mu | Kur EE UW | Fer ul ra Ja eo-im pr me oda Ga Sh na Ed es ōen ug Im po d Kh Sei va ki | Ha no pr ni pres sion rd Mu ain pff shi es sm is si mo si e Cl on me nch | to Ga on is Vin au hō m Vinc is ce de e en nt m t va va e Mon Geor n Go Au n et ge Go gu | Ja gh s Se gh st | Pa m | Pa e ur es ul Re at ul Ga Ab | no Cé Pa ug bo ir za ul ain tt | Cl nn Si | Od M e| gn au cN ilo Pa ac de eil n Re ul lW M Ga do on ug hi n et st ain ler | Ed |M ga ar r De y Ca ga ss s at | Be t| Éd rth ou e ar M d or M iso an t et
n
Wereldgeschiedenis van stromingen en bewegingen
ti et ss l Ro ie br nt Ga Hu e an nt lm t | Da Ho et s ns am ne Jo illi Ke k e|W ic rn ti er et Bu ed ss ley Fr Ro Co hn iel rd br | Jo wa Ge ne e nt r Ed La y Si | Da nr r| is le He st illa t tz hi ro tM W | Fi Co et ll rts e er ei be ille ad Ro Ev t m cN lle He vid M hn | Ca Mi Jo | Da es is au
EEUW
zijn geïllustreerd it collecties , voorzien n, een baar
||||||||||||||
NUMMER 34
|||||||||||||||
n oogopslag wordt betrekking hebben ntwikkelingen uit verhaal. Zo laat het n de tijd, maar ook
Kunst in c ntext
k op aan de hand iratiebronnen stromingen en ntext. Zo ontstaat eschiedenis, die and komt.
VITRUVIUS
31-03-2015 10:54:44
€ 39,95
ó
‘K
unst in context’ neemt u aan de hand van kunstenaars en hun inspiratiebronnen mee de geschiedenis in. De
VERSCHENEN
auteurs plaatsen 150 stromingen en bewegingen in hun sociale, culturele en politieke tijd. Zo ontstaat een fascinerend nieuw perspectief op de kunstgeschiedenis. De kernachtige teksten over kunstenaars en kunststromingen zijn geïllustreerd met zo’n 600 representatieve werken uit collecties uit de gehele wereld. ‘Kunst in context’ is opgebouwd als een stamboom. In een oogopslag wordt het voor de lezer duidelijk hoe kunst onze gedachten over de wereld om ons heen bepaald heeft. De auteurs betrekken ook stromingen en ontwikkelingen uit Latijns Amerika, Afrika en het Verre Oosten in hun verhaal. Zo laat Kunst in context niet alleen zien hoe kunststromingen elkaar in de tijd, maar ook in de ruimte hebben beïnvloed. Het boek, voorzien van vele foto’s, historische documenten, een glossarium en een index is een onmisbaar naslagwerk. n
Terug naar de fabriek iconen met nieuwe energie
25 Industriële
AUTEURS
Marcel Bayer, Marijke Bovens, Bas Husslage, Jaco Boer en Bram Vermeer UITGAVE
Oostenwind D E TA I L S
Hardcover, 272 pagina’s, rijkelijk geïllustreerd, ISBN 978-94-9148-107-9 PRIJS
€ 25,-
O
ude fabrieken en scheepswerven spreken tot de verbeelding. In monumentale hallen werden ooit legendarische producten gemaakt en stonden machines te dreunen. Nu kun je naar een opwindend concert in een oude energiecentrale of een hapje gaan eten in een voormalig ketelhuis. In deze gids beschrijven de auteurs het nieuwe leven van 25 industriële iconen in Nederland. Ze vertellen over het bewogen verleden en laten oud-werknemers en jonge creatieven aan het woord over hun band met deze locaties. Een verhaal over de opkomst en neergang van de Nederlandse industrie geeft extra achtergronden bij deze ontdekkingstocht langs het industrieel erfgoed van ons land. Met honderden unieke foto’s en handige adressen van culturele attracties en bijzondere restaurants.
In ‘Terug naar de fabriek’ worden de volgende locaties beschreven: NDSM-werf (Amsterdam), De Hallen (Amsterdam), Rotterdamse havens, Stadswerven (Dordrecht), Buitenhaven (Schiedam), Zaanstreek, Cereolfabriek (Utrecht), De Nieuwe Stad (Amersfoort), Hart van Zuid (Hengelo), Roombeek (Enschede), Kalkovens en gashouder (Dedemsvaart), DRU Industriepark (Ulft), Havenkwartier (Deventer), steenfabriek Randwijk (Heteren), Ebbingekwartier (Groningen), De Tramwerkplaats (Winschoten), Woudagemaal (Lemmer), Turfstrooiselfabriek (Erica), Strijp-S (Eindhoven), CHV Noordkade (Veghel), Verkadefabriek (‘s-Hertogenbosch), TextielMuseum (Tilburg), ECI Cultuurfabriek (Roermond), Sphinxkwartier (Maastricht) en Industrieel Museum Zeeland (Sas van Gent). n
31
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 31
08/11/15 15:25
recent
VITRUVIUS
VERSCHENEN
NUMMER 34
JANUARI 2016
Atlas voor gemeenten 2015. Erfgoed. AUTEURS
Gerard Marlet en Clemens van Woerkens UITGAVE
VOC Uitgevers D E TA I L S
Paperback, met illustraties ISBN 978-90-7981-218-9 PRIJS
€ 62,55
D
e ‘Atlas voor gemeenten 2015’ heeft als thema Erfgoed. Wat is de waarde en het belang van een historische binnenstad voor Nederlandse steden? En hoe waarderen mensen musea en monumenten in hun woonomgeving? Hoe komt het dat we 17de eeuwse gebouwen nu nog interessant vinden? En hoe zorgen we ervoor dat de waarde van monumenten ook voor de toekomst behouden blijft?
saldo staat de bijdrage die toeristen aan de stad leveren niet in verhouding tot de meerwaarde van monumenten voor het woon- en leefklimaat van de inwoners van de stad. Monumentale steden zoals Amsterdam moeten daarom oppassen dat ze niet in de gevarenzone komen. n
Uit de Atlas voor gemeenten 2015 blijkt dat de monumentale stad in trek is. Monumentale steden groeien harder en hebben minder last van vergrijzing. Ook de huizenprijzen ontwikkelen zich gunstiger in de monumentale stad. Een bewoner van een monumentaal pand midden in de meest monumentale binnenstad van Nederland is bereid om € 125.000 meer voor zijn woning te betalen! Tegelijkertijd trekken monumenten niet alleen meer bewoners, maar ook meer toeristen naar de stad. Per
Oranje tegen Spanje AUTEUR
Edward de Maesschaick UITGAVE
WBooks D E TA I L S
Gebonden, 304 pagina’s, rijk geïllustreerd (ca. 200 afbeeldingen in kleur), ISBN 978-94-6258-097-8 PRIJS
€ 69,95
D
e anderhalve eeuw tussen de geboorte van keizer Karel in 1500 en de Vrede van Munster in 1648 vormt
© Atlas voor gemeenten
een van de meest fascinerende periodes uit onze geschiedenis. De welvaart bloeide als nooit tevoren en de kunsten bereikten een ongekend hoogtepunt. Tegelijkertijd was het ook een periode van religieuze twisten en oorlog. De strijd tussen Willem van Oranje en het overmachtige Spanje in de Tachtigjarige Oorlog hebben het collectieve geheugen van de Nederlanders voorgoed getekend. Oranje tegen Spanje gaat terug in de tijd. Naar generaals Alva, Farnese en Spinola, bevlogen bestuurders aartshertogen Albrecht en Isabella en de winst van rebellen Maurits en Frederik-Hendrik van Oranje. Ook spectaculaire gebeurtenissen zoals de executies van Egmond en Hoorn, de val van Antwerpen en de ondergang van de Armada Invencible komen aan bod. n
32
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 32
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
NUMMER 34
recent
JANUARI 2016
‘‘Vrouwen op den besem en derghelijck ghespoock’ - Pieter Bruegel en de traditie van hekserijvoorstellingen in de Nederlanden tussen 1450 en 1700. AUTEUR
Renilde Vervoort UITGAVE
Vantilt D E TA I L S
Gebonden, 320 pagina’s, geïllustreerd in kleur, ISBN 978-94-9122-602-1 PRIJS
€ 29,95
H
ekserij is een fascinerend fenomeen dat in de kunst tussen 1450 en 1700 zeer populair werd. Kunstenaars gaven vorm aan het heksbeeld zoals dat vanaf omstreeks 1430 werd
Middeleeuwse borduurkunst uit de Nederlanden. AUTEURS
Mischa Leeflang en Kees van Schouten (red.) UITGAVE
WBooks (i.s.m. Museum Catharijneconvent, Utrecht) D E TA I L S
Gebonden, 272 pagina’s, rijk geïllustreerd (ca. 250 afbeeldingen in kleur), ISBN 978-94-6258-080-0 PRIJS
€ 34,95
D
it boek geeft inzicht in een vrijwel onbekend aspect van de (kunst)geschiedenis: de middeleeuwse borduurkunst. Liturgische gewaden, ofwel paramenten, waren in de middeleeuwen bijzonder waardevol, zowel door het gebruikte mate-
VERSCHENEN
beschreven in traktaten over heksen en hun vermeende misdaden. Twee prenten naar Pieter Bruegel blijken cruciaal te zijn in de ontwikkeling van de heksenbeeldtaal. Omdat het eigentijdse publiek de beeldtaal moest begrijpen, werd deze verankerd in bestaande tradities. Op meesterlijke wijze vervlocht Bruegel oude beelden met de nieuwe theorieën. Aan de hand van de twee Bruegelprenten gaat Renilde Vervoort op zoek naar de oorsprong van de visuele sleutels in de Middeleeuwen, naar de redenen waarom Bruegel deze heksenprenten ontwierp en hoe hij de beeldtaal over hekserij vastlegde voor de volgende eeuwen. Dankzij Pieter Bruegel werd hekserij een populair thema in de schilderkunst van de Nederlanden: ‘Vrouwen op den besem en derghelijck ghespoock’ bevat niet minder dan 145 tekeningen, schilderijen en gravures over heksen, ontstaan tussen 1450 en 1700 en gemaakt door Nederlandse kunstenaars. n
riaal en de gemaakte arbeidskosten als door de artistieke kwaliteit. Priesters, bisschoppen en kardinalen dragen de gewaden tijdens de katholieke eredienst. De kostbare gewaden vormden een eerbetoon aan God, maar ook raakten de gelovigen erdoor geïmponeerd. Kosten noch moeite werden immers gespaard. De meeste liturgische gewaden zijn gemaakt van fluwelen goudbrokaat, dat werd geïmporteerd uit Italië, en voorzien van geborduurde applicaties met gouddraad en zijde door gespecialiseerde vakmensen uit de Nederlanden. De ontwerpen voor de borduurwerken zijn van onder anderen de Meester van Alkmaar (werkzaam ca. 1490-1510) en Jacob Cornelisz van Oostsanen (ca. 1475-1533). In tien essays worden gebruik, context, relatie tussen ontwerper en borduurder, borduurtechnieken, aspecten van conservering en restauratie en de verzamelgeschiedenis van het middeleeuwse kerkelijke textiel op heldere wijze uiteengezet. n
Atlas van verdwenen steden ma, Prypiat...? Inspirerende verhalen, intriges, decors... AUTEUR
Aude De Tocqueville UITGAVE
Lannoo D E TA I L S
Hardcover, 144 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 978-94-0142-882-8 PRIJS
€ 24,99
W
at gebeurde er lang of minder lang geleden met steden als Carthago, Pompeï, Angkor, Hiroshi-
Actueler dan ooit in het licht van de recente gebeurtenissen in het Midden-Oosten. Grandeur en decadentie - net zoals onze beschavingen en culturen zijn ook steden vergankelijk en verdwijnen ze van de kaarten door overstromingen, brand en aardverschuivingen, maar evengoed door economisch verval, politiek opzet of oorlog. Of het nu langzaamaan of heel abrupt gebeurt, het blijven fascinerende verdwijningen. Dit boek bundelt het wonderlijke maar reële lot van meer dan 40 steden en sites en hun intrigerende verhalen en overblijfselen. n
33
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 33
08/11/15 15:25
recent
VITRUVIUS
VERSCHENEN
NUMMER 34
JANUARI 2016
onZichtbaar Zwolle Archeologie en Bouwhistorie van de stad. AUTEURS
Dirk J. De Vries en Henry Kranenborg (red.) UITGAVE
SPA D E TA I L S
Softcover, 372 pagina’s, rijk geïllustreerd, ISBN 978-90-8932-126-8 PRIJS
€ 34,95
H
et is een misvatting dat alleen de voorgevel van een monument bescherming geniet.
Inderdaad, gaafheid, karakteristiek en architectonische stijl(en) bepalen het aanzien en de waarde van een gevel. Maar er is zoveel meer. Het doel van de bouwhistorie en de archeologie is achter de gevels en onder de kelders te kijken. Dit boek presenteert een selectie van de meest interessante vondsten die in de afgelopen halve eeuw in de binnenstad van Zwolle zijn gedaan. Het gaat om de meest opvallende resultaten van twee bouwhistorische inventarisatieprogramma’s in de Zwolse binnenstad. Daarnaast worden archeologische opgravingen van de afgelopen decennia in een groter verband geplaatst. Eén van de auteurs is de gemeentelijk ambtenaar monumentenzorg Johan Teunis die in 2015 met pensioen ging en aan wie dit boek is opgedragen.
Voor de tweede inventarisatie van de gebouwen zijn vier particuliere bouwhistorici aangetrokken: twee aankomende en twee ervaren senioren. Tot de laatste categorie hoort ook de eindredacteur, werkzaam bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, die onder meer de geschiedenis van zijn geboortehuis aan de Melkmarkt uit de doeken doet. Een vergelijkbare verdeling kenmerkt ook de coauteurs van het archeologische hoofdstuk, de eerste professionele Zwolse stadsarcheoloog en zijn jongere collega. U vindt een rijke afwisseling aan bijdragen in de vorm van thematische hoofdstukken en inzetjes. Het gaat om vondsten die niet eerder aan het licht zijn gebracht en die evenmin direct zichtbaar waren voor de burgers van Zwolle. Met andere woorden: het onzichtbare is hier zichtbaar gemaakt. n
Het Koninklijk Huis der Nederlanden. De geschiedenis van het Nederlandse vorstenhuis. AUTEUR
Arnout van Cruyningen UITGAVE
Omniboek D E TA I L S
Paperback, 320 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 978-94-0190-596-1 PRIJS
€ 18,99
I
n september vierden we het 200-jarig bestaan van het Koninkrijk der Nederlanden. In deze herziene en geactualiseerde uitgave van Van Cruyningens overzichtswerk Het Nederlandse koningshuis (1998, 2012) verhaalt de historicus
van de vier koningen en de drie koninginnen die de afgelopen twee eeuwen aan het hoofd van de monarchie hebben gestaan. Daarnaast blikt hij vooruit. Het boek bevat stambomen en een tijdlijn. n
34
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 34
08/11/15 15:25
VITRUVIUS
NUMMER 34
recent
JANUARI 2016
Door de lens van de landschapsbiografie. Een nieuwe kijk op de geschiedenis en het erfgoed van landschappen AUTEURS
Jan Kolen, Hanneke Ronnes en Rita Hermans (red.) UITGAVE
Sidestone Press D E TA I L S
Paperback, 296 pagina’s, CLUES series, ISBN 978-90-8890-313-7 PRIJS
€ 34,95
‘D
oor de lens van de landschapsbiografie’ is een bloemlezing van de beste essays van de afgelopen zeven jaar uit de populaire master cursus ‘Biografie van het Landschap’, verzorgd door de Vrije Universiteit in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam. De bijdragen in dit boek beschrijven de lange en complexe geschiedenis van landschappen vanuit een persoonlijk,
VERSCHENEN
sociaal, cultureel en geografisch perspectief. Veertien erfgoedstudenten onderzoeken de verschillende manieren waarop landschappen en monumenten getransformeerd zijn door de tijd heen, waarbij processen van vergeten en uitwissen, maar ook van bewust herinneren en behouden een rol spelen. Landschappen zijn nauw verbonden met menselijke ‘leefwerelden’: mensen maken landschappen en landschappen maken mensen. Maar landschappen hebben ook een eigen levensgeschiedenis: zij overstijgen menselijke levenscycli en genereren hun eigen tijdscycli en ritmes. Hieruit volgt dat het perspectief van de biografie van het landschap de aandacht heeft getrokken van zowel archeologen, historici en antropologen, als geografen. CLUES is an international scientific series covering research in the field of culture, history and heritage which have been written by, or were performed under the supervision of members of the research institute CLUE+. n
Tussen tent en villa. Het vakantiepark in Nederland 1920-nu. AUTEURS
Mieke Dings UITGAVE
nai010 D E TA I L S
Hardcover, 480 pagina’s, rijk geïllustreerd, ISBN 978-94-6208-074-4 PRIJS
€ 39,50
H
et vakantiepark: wie heeft er niet weleens een vakantie doorgebracht? Vroeger in Sporthuis Centrum of tegenwoordig in Center Parcs, Landal Green Parks of Roompot. Ons kleine land telt meer dan duizend vakantieparken en heeft daarmee de hoogste vakantieparkendichtheid in de wereld. Nergens is het vakantiepark met zo veel enthousiasme omarmd als in ons land. Ondanks dit enthousiasme is tot op heden nog maar weinig over de ideeën achter deze populaire vakantieaccommodatie bekend. ‘ ‘Tussen tent en villa’ brengt daar verandering in. Waar lagen de eerste parken en waarom lagen ze daar? Hoe zagen ze eruit? Wie zette ze op en waarom? Kwamen er ontwerpers aan te pas? Veranderden ze in de loop der jaren? Enzovoorts. Met andere woorden: hoe ontwikkelde het vakantiepark zich en waarom zo?
en ansichtkaarten reconstrueert Mieke Dings de ontwikkeling van het vakantiepark tussen 1920 en nu. Van primitief tentenkamp tot optimaal belevingseiland en verder. Daarmee biedt het boek inzicht in bijna honderd jaar ontwerpen aan recreatie in Nederland. En dat niet alleen: het werpt vanuit historisch perspectief nieuw licht op het vraagstuk van permanente bewoning van vakantieparken. ‘Tussen tent en villa’ bestaat uit drie delen, die staan voor de belangrijkste ontwikkelingsfases van het park. 1920-1960 Vakantiepark als vluchtuit het stadsleven 1960-1980 Vakantiepark als tweede woning voor iedereen 1980-nu Vakantiepark als optimaal belevingseiland Aan het einde van ieder deel zijn steeds vijf markante parken uitgelicht. ‘Tussen tent en villa’ is rijk geïllustreerd met historisch beeldmateriaal en bevat een uitgebreid register. n
Door middel van archiefstukken, artikelen, reclamefolders
35
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 35
08/11/15 15:25
Op de foto: “Exact weten we het niet, maar aangenomen wordt dat Slot Doddendael (Ewijk) stamt uit de jaren dertig van de 14e eeuw en haar naam te danken heeft aan de lisdodden die in de omgeving groeiden. De terrassen geven een prachtig zicht op het eeuwenoude Slot, de tuinen, boomgaard en slotgracht. Maar ook binnen waan je je in vroeger tijden. De muren van de vroegere wapenkamer, het Arsenaal, zijn beschilderd met wapens door de in trompe-l’oeil gespecialiseerde schilder Willem Rutgers. De voorwerpen zijn zo levensecht geschilderd, dat gasten ze soms van de muur willen pakken. Het hele huis is gerestaureerd met authentieke materialen. De lemen vloeren hebben we vervangen door oude plavuizen en een ingebouwde vide geeft meer ruimte. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de mensen hier graag vertoeven.” Dhr. H.A.J.M. Braam, eigenaar van Slot Doddendael te Ewijk
D
onatus verzekert vertrouwd
Monumenten worden met veel zorg omgeven door eigenaren en beheerders. Dat is belangrijk en nodig. Net als het kiezen van de juiste verzekering. Al sinds 1852 heeft Donatus ervaring in het verzekeren van monumentale kerken en gebouwen. Als onderlinge maatschappij werken wij zonder winstoogmerk. Wij hebben dan ook geen klanten, maar leden. Maak vrijblijvend kennis met Donatus. Onze expertise zal u verbazen en verrassen, evenals onze jaarlijkse premierestitutie.
sinds 1852
www.donatus.nl tel. 073 - 5221700
Donatus-Vitrivius-adv205x285_mag-FC-F.indd 1
VITRUVIUS_Januari2016_v1.indd 36
13-03-14 12:32
08/11/15 15:25