Vitruvius oktober 2015

Page 1

ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR ERFGOEDPROFESSIONALS ARCHEOLOGIE | CULTUURLANDSCHAP | MONUMENTEN | IMMATERIEEL ERFGOED | VOLKSCULTUUR

JAARGANG 9 | NUM M E R 3 3 | OKTOBER 2 0 1 5

DE ROMEINSE LIMES: EEN GRAMMATICA

DE BUITENPLAATSBIOTOOP OF LANDGOEDBIOTOOP

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 1

DE BOZE OGEN VAN GERRIT KOMRIJ

DYNAMIEK - KORTE GESCHIEDENIS VAN EEN CULTUURHISTORISCH BEGRIP

27/07/15 12:30


Uw speciaal Erfgoed verdient een Special in Vitruvius Steeds meer Steeds meer gemeenten gemeentenzetten zetten zich zichactief actiefininvoor voorhun huneigen eigencultuurcultuurhistorie, monumenten, musea, musea,bodemvondsten bodemvondstenen enander andererfgoed. erfgoed. voor Erfgoed spreekt inwoners inwonersaan: aan:talloze tallozevrijwilligers vrijwilligerszetten zettenzich zichinin voor het behoud van van een eenmonument, monument,of ofzijn zijnactief actiefinin een historische verhet behoud een historische vereniging. Cultuurhistorie draagt draagtbovendien bovendien sterk sterkbij bijaan aaneen eengevoel gevoel eniging. Cultuurhistorie van locale identiteit. identiteit. Erfgoed leeft! van locale Erfgoed leeft! Presenteer uw gemeentelijk erfgoedbeleid in vakblad Vitruvius met Presenteer uwInformeer gemeentelijk in vakblad Vitruvius met een ‘special’. naarerfgoedbeleid de plaatsingsmogelijkheden. een ‘special’. Een eerste voorbeeld hiervan vindt op pag. 22-27. Bovendien ontvangt u kosteloos 500 exemplaren uvoor promotionele Bovendien ontvangt u kosteloos 500 exemplaren voor promotionele doeleinden. Meer weten? Mail: info@uitgeverijeducom.nl Of bel de uitgever op 010-425 44. doeleinden. Meer weten? Mail:65info@uitgeverijeducom.nl Of bel de uitgever op 010-425 65 44.

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 2

Educom BV Drukwerk Investeringen Marketing Internet www.uitgeverijeducom.nl

27/07/15 12:30


JAARGANG 9 NUMMER 33 OKTOBER 2015

6

14 DE ROMEINSE LIMES: EEN GRAMMATICA

DE BUITENPLAATSBIOTOOP OF LANDGOEDBIOTOOP

22

29 DE BOZE OGEN VAN GERRIT KOMRIJ

30

DYNAMIEK KORTE GESCHIEDENIS VAN EEN CULTUURHISTORISCH BEGRIP

LEVENDE MONUMENTEN IN EEN LEEFBARE REGIO

37 RECENT VERSCHENEN

3

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 3

27/07/15 12:31


colofon

VITRUVIUS NUMMER 33 OKTOBER 2015

Vitruvius is een informatief, promotioneel, onafhankelijk vaktijdschrift dat beoogt kennis en evaring uit te wisselen, inzicht te bevorderen en belangstelling te kweken voor de vakgebieden archeologie, cultuurlandschap, monumenten, immaterieel erfgoed en volkscultuur. Vitruvius komt tot stand m.m.v. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

EEN UITGAVE VAN

Uitgeverij Educom BV Mathenesserlaan 347 3023 GB Rotterdam Tel. 010-425 6544 Fax 010-425 7225 info@uitgeverijeducom.nl www.uitgeverijeducom.nl

MEDE-ONDERSTEUNERS

COLOFON Vakblad Vitruvius werkt met een onafhankelijke

Lange Haven 9 3111 CA Schiedam Tel. 010 273 25 11 mail@steenhuismeurs.nl www.steenhuismeurs.nl

redactie en redactieraad UITGEVER/BLADMANAGER

Robert Diederiks

REDACTIE

Ruurloseweg 83 7251 LC Vorden Tel. 0575-519 455 Fax 0575-519 550 www.frisowoudstra.nl

S.A. Muller

Drs. E. Raap

mw. Drs. S.M. van Roode

R.P.H. Diederiks

REDACTIERAAD

mw. Drs. (Margreeth) W. Bangert Res nova Monumenten

Dr. C.H.M. (Chris) de Bont Paganellus Minor

Drs. H.M.P. (Jeroen) Bouwmeester RCE

Prof.Dr.Ir. M. (Theo) Spek Rijksdienst voor

ABONNEMENTEN 4 nrs/jaar: Nederland E 45.- /België E 55.-. Voor betaling wordt een factuur verzonden. Vermeld bij correspondentie altijd het abonneenummer (zie de factuur). Tijdige betaling garandeert regelmatige toezending. Abonnementen lopen automatisch door. Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk per aangetekend schrijven) dienen uiterlijk twee maanden voor afloop van de abonnements periode in ons bezit te zijn.

het Cultureel erfgoed, RU Groningen mw. Ir. G.A. (Gerdy) Verschuure-Stuip TU Delft

LEZERSSERVICE / NABESTELLINGEN Adresmutaties/abonnementen en nabestellingen doorgeven via info@uitgeverijeducom.nl. © Copyrights Uitgeverij Educom BV Oktober 2015 ISSN 1874-5008 Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd met welke methode dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.

4

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 4

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

NUMMER 33

kort

OKTOBER 2015

Erfgoed in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

O

nlangs verscheen de brochure ‘Erfgoed in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid’. Inclusief een uitgebreider achtergronddocument. http://cultureelerfgoed.nl/publicaties/erfgoedin-het-gemeenschappelijk-landbouwbeleid Eeuwenlang hebben Nederlanders hun landschap ingepolderd, drooggelegd, opgehoogd, afgegraven, bedijkt en verkaveld. Landbouw was hierbij de sturende factor. Het Nederlandse cultuurlandschap is volledig door mensenhanden gevormd en laat zich lezen als een boek dat het verhaal van onze geschiedenis vertelt. Agrarisch landschap heeft dan ook niet alleen een productiefunctie; het is een cruciaal onderdeel van ons nationale erfgoed. De toekomst van het landschap wordt

in grote mate bepaald door landbouw. De manier waarop landbouw wordt bedreven wordt grotendeels door Europa voorgeschreven en is vastgelegd in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Het GLB heeft directe invloed op hoe ons landschap er de komende jaren uit komt te zien. Deze brochure laat zien welke mogelijkheden het GLB biedt voor het cultuurlandschap. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet over boerderijen, erven en archeologische waarden in relatie tot de monumentenwet. De relatie tussen het cultuurhistorisch landschap en het GBL en dus het gebruik en beheer van het land staan centraal. Deze brochure laat zien welke mogelijkheden het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid biedt om de kwaliteiten van ons cultuurlandschap te behouden en te versterken. De doelgroepen zijn beleid-

smakers, agrariërs, collectieven en operationele groepen. De brochure is geschreven in het kader van het programma Levend Landschap, binnen Visie Erfgoed en Ruimte. n

Landschapsbiografie van de Drentsche Aa verschenen

D

e langverwachte Landschapsbiografie van de Drentsche Aa is op 2 juli jl. gepresenteerd tijdens het congres Het Experiment van de Drentsche Aa. De biografie laat zien hoe het stroomdal van de rivier door de tijd heen veranderde in het esdorpenlandschap van nu. De levensloop van dit landschap, in combinatie met de invloed van de mens en de natuur, is in dit rijk geïllustreerde boek inzichtelijk gemaakt. Het gebied de Drentsche Aa is één van de best bewaarde landschappen van West-Europa. Het heeft uitzonderlijke ecologische waarden en het is een vitale leefomgeving, met ruimte voor ontwikkeling. Tijdens het congres Het experiment van de Drentsche Aa stond de integratie

van interdisciplinair onderzoek, ruimtelijk ontwerp, gebiedsgericht beleid en integraal landschapsbeheer centraal. De diverse disciplines zijn ook in de Landschapsbiografie van de Drentsche Aa samengebracht. De combinatie van aardwetenschappen, archeologie, historische geografie, architectuurgeschiedenis en ecologie in één overzichtswerk is uitzonderlijk. Het geeft een scherper inzicht in de wisselwerking tussen mens, natuur en het landschap van de Drentsche Aa door de eeuwen heen. In de volgende editie van Vitruvius leest u meer over de Drentsche Aa. n

5

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 5

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

Paul Franzen

NUMMER 33 OKTOBER 2015

De Romeinse Limes: een grammatica

I

nleiding De voorgenomen voordracht van het Nedergermaanse deel van de Romeinse rijksgrens als Werelderfgoed zorgt ervoor dat niet alleen archeologen zich met de Limes bezig houden. Ook bestuurders en ambtenaren, op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau in Nederland en vergelijkbare niveaus in de Duitse Bundesländer Nordrhein-Westfalen en Rheinland-Pfalz houden zich bezig met de vraag hoe de Limes functioneerde, en wat nu wel of niet een kernonderdeel van de grenszone vormde.

elkaar staand. Eigenlijk verbindt deze grenszone grote delen van Europa met Azië en Noord-Afrika, een mogelijk onverwacht gegeven voor een grens.4

Militaire elementen van de Limes De Limes zelf is geen helder afgebakende grens die landen of volken van elkaar scheidt, maar veeleer een grenszone. Binnen deze zone bestaan militaire en civiele aspecten naast en door elkaar, elkaar zowel beïnvloedend als soms ook geheel los van

Troepenorganisatie De meeste troepen van het Romeinse leger bevinden zich aan de grenzen van het rijk. De keuze voor troepenconcentraties op bepaalde locaties wijst op bedreigingen van buiten, op eigen aspiraties ten aanzien van mogelijke uitbreidingen of het beïnvloeden van gebieden die (nog) buiten het rijk liggen. Enkele uitzonderingen worden gevormd door troepen die bij belangrijke mijnbouwgebieden liggen (León), of de belangrijke voedselvoorziening voor de stad Rome moeten beveiligen (Egypte).

Bron: PF.

Voor de selectie van terreinen die voorgedragen zullen worden, is voornamelijk gebruikt gemaakt van in Archis aanwezige informatie gecombineerd met AMK-terreinen.1 Dit biedt een goede basis, maar er resteren nog twee problemen: de relatie met de inhoudelijke kant is veelal onduidelijk, en met name in de provincie Gelderland is op meerdere beoogde locaties onduidelijk of en zo ja welke resten er nog aanwezig zijn. De Provincie Gelderland heeft een onderzoek in gang gezet, dat meer duidelijkheid moet

brengen in aard en omvang van deze terreinen.2 In de voorbereiding voor dit onderzoek heeft de auteur een groot aantal Romeinse militaire complexen langs de Limes in Nederland en Duitsland geanalyseerd.3 De nadruk van de analyse lag vooral op de topografische kant, op de afmetingen van nederzettingen en de meest in het oog springende (belangrijke) elementen. Daaruit is een aantal vaste patronen gedestilleerd, die inzicht bieden in de samenhang binnen het Limes-systeem. Deze vaste patronen vormen door hun regelmaat een soort grammatica, waaraan dit stuk zijn titel ontleent. Het belang van deze grammatica is dat deze ingezet kan worden bij het opstellen van een gericht verwachtingsmodel voor de Limes. Dit artikel geeft een inleiding op het achterliggende principe.

1 - Onderzoeksgebied met legioens- en hulptroepenforten. Dit gebied omvat de Romeinse provincies Germania inferior, Germania superior en Raetia.

In het traject voor de Werelderfgoednominatie wordt de Limes uitdrukkelijk als militair complex beschouwd. Bij het selecteren van terreinen die in aanmerking kunnen komen voor voordracht als Werelderfgoed, is de militaire aard van de vindplaats dan ook van groot belang. Het onderscheid met ‘civiele’ vindplaatsen is echter niet altijd eenduidig te maken. Om de vraag naar welke elementen een rol binnen die grenszone spelen te kunnen beantwoorden, moeten we eerst die elementen definiëren. We zullen beginnen met de militaire componenten, en daarna de civiele delen.

Het Romeinse leger kent in de eerste en tweede eeuw na Chr. een tweedeling. Die tweedeling is gebaseerd op een juridische status, namelijk tussen soldaten die wel of geen Romeins burgerrecht bezitten. Deze tweedeling is ook zichtbaar in de soort eenheid waarin deze soldaten dienen. Romeinse burgers vinden we terug als soldaten in een legioen, een eenheid van circa 5.000 man, die voornamelijk uit infanterie bestaat. De 30 legioenen in het rijk vormen de kern van de strijdkrachten. Naast deze legioenen zijn er de zogenaamde hulptroepen, de auxiliae.

6

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 6

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

NUMMER 33 OKTOBER 2015

Dit zijn, met enkele uitzonderingen, eenheden waar soldaten zonder burgerrecht dienen, maar die dat na hun diensttijd wel verkrijgen. De meeste van deze eenheden bestaan ook uit infanterie, naast gespecialiseerde eenheden met bijvoorbeeld ruiters of boogschutters. De basiseenheid is een cohors, circa 500 man groot. Daar zijn twee varianten op: een dubbele eenheid of een eenheid met een combinatie van infanterie en cavalerie. Deze cavalerie-eenheden heten ala (vleugel), en ook hier kunnen dubbele eenheden voorkomen. Hulptroepen-eenheden kunnen dus in 6 varianten voorkomen.

Legioenskamp en canabae legionis Legioenskampen heten castra (een meervoudsvorm!). Rondom die castra worden grote nederzettingen gesticht, de canabae legionis. De gemiddelde grootte van castra ligt rond de 22 ha, canabae legionis beslaan met gemak 100 tot 200 of meer ha. Dit zijn heuse stedelijke nederzettingen, met een eigen gekozen bestuur en opvallend grote openbare gebouwen. Het gaat daarbij om amfitheaters, met 10.000 tot 15.000 zitplaatsen, een forum en grote badgebouwen. De overige bebouwing bestaat uit een combinatie van kleine een- of twee kamer appartementen tot grote stadsvilla’s met meerdere verdiepingen. Wonen en werken, voornamelijk kleinschalige ambachten, horeca enz. komen door elkaar voor. Voor de watervoorziening van dergelijke stedelijke gebieden komen we vrijwel overal een of meerdere aquaducten tegen. Het in Nederland soms nog gebruikte begrip ‘kampdorp’ doet geen recht aan de aard en omvang van de canabae en is inmiddels verouderd. Hulptroepenfort en militaire vicus De kampen voor de hulptroepen heten castellum, waarbij het niet uitmaakt of er infanterie of cavalerie in ondergebracht is.

Foto: Marieke Kuipers.

Al deze eenheden zijn gelegerd in een soort kazernes, die we vaak als forten aanduiden, voorzien van grachten, muren of wallen, met poorten en torens.5 De tweedeling zoals boven beschreven, werkt ook door in de naamgeving en waarschijnlijk ook de status van zowel de kazernes als de bijbehorende nederzettingen. Ongeacht hun status en grootte lijken Romeinse bases erg sterk op elkaar. Dit komt door een min of meer vaste kampindeling, waarbij dezelfde soort gebouwen bijna altijd op dezelfde plek ligt. Makkelijk als je indertijd je weg moest zoeken, makkelijk als je tegenwoordig een kamp onderzoekt.

2 - Modelmatige indeling van een legioenskamp, een castellum voor een cohors, een castellum voor een numerus en een zogenaamd Kleinkastell. Naar Abb. 378 bij Fischer 2012, die teruggaat op Campbell 2009. De afmetingen van castella kunnen sterk variëren, afhankelijk van de soort en de grootte van de eenheid die er zijn basis heeft. Veel van de militaire kampen kennen eerst een of meerdere houtbouwfasen voor ze geheel in steen uitgevoerd worden.6 Ook nabij de hulptroepenforten worden nederzettingen gesticht. Deze worden aangeduid met het begrip ‘militaire vicus’, dat door Sommer is gelanceerd om dit specifieke type nederzetting te onderscheiden van een ander soort vicus, die ook binnen het Romeinse rijk voorkomt.7 Het gemiddelde oppervlak van castella ligt

rond de 2,3 ha, maar er is veel variatie. De grootsten zijn bijna 7 ha groot, maar de meesten bevinden zich rond de 2,3 ha. De castella in Nederland langs de Rijn zijn slechts circa 1 ha groot, met uitzondering van Vechten (circa 2,6 ha) en mogelijk fase 1 in Woerden (opp. onbekend). Ze zijn niet alleen aan de kleine kant, maar hebben ook een afwijkende vorm. Daar waar de staande rechthoek of het speelkaartformaat de norm is, hebben deze een liggende rechthoekige vorm. Of zoals Jan Kees Haalebos ooit formuleerde: “Ze zijn breder dan ze lang zijn”. Wat opvalt is dat ze van de standaard indeling in drie zones wel de voor- en mid7

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 7

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

NUMMER 33 OKTOBER 2015

3 - De drie door Sommer 1997 onderscheiden typen militaire vicus: 1) het Straßentyp waarbij de vicus voornamelijk rond de grote doorgaande wegen ligt; 2) het Tangentialtyp, waarbij de vicus langs de doorgaande weg ligt terwijl een zijweg het castellum ontsluit; 3) het Ringtyp, waarbij rondom het kamp een ringweg loopt en de vicus (voornamelijk) aan de buitenrand van die weg ligt, gericht op het centraal gelegen castellum. de officieren en de manschappen, als tussen de rijkere en de minder rijkere bewoners, moge duidelijk zijn.

denzone kennen, maar niet de achterste zone (retentura).8 Daardoor ligt het centrale hoofdkwartier tegen de wal, bij de achterpoort. Deze afwijkende vorm wordt vaak uitgelegd als een aanpassing aan het typische landschap in de rivierdelta, waar er maar een smalle strook beschikbaar is om kampen te bouwen. Echter, in Beieren in het plaatsje Dambach, ligt een castellum dat in een van zijn fasen dezelfde afwijkende vorm en indeling heeft.

vaste elementen die we bij de topografie van castra en castella tegenkomen is dat ze meer dan gemiddeld aan een bevaarbare waterweg liggen, vaak ook bij de locatie waar een kleinere stroom in een grotere uitmondt. Dit heeft als gevolg dat er ook vaak havens of aanlegkades aangetroffen worden, soms ook met gezonken schepen. Het lijkt er dus op dat de rivieren niet alleen als grens dienst deden, maar vooral een logistieke functie hadden.

Het is opvallend hoe weinig vici echt goed onderzocht en bekend zijn.9 Dit is op twee manieren te verklaren: de meeste castella zijn eind 19de eeuw onderzocht, waarbij de symbiotische relatie met de militaire vicus nog onbekend was. Daarnaast zijn in de militaire vici wel de badgebouwen in steen gebouwd, maar veel van de andere gebouwen niet. Dit maakt het herkennen ook moeilijker, zeker als er in de moderne tijd overheen gebouwd is.

Alhoewel er nog geen systematisch onderzoek naar gedaan is lijkt het erop dat zowel de castra en canabae, als de castella en de militaire , gebruik maken van dezelfde aanvoer van importgoederen. Dat wil zeggen dat het vondstmateriaal in en buiten het kamp vaak sterk op elkaar lijkt, voor wat betreft vormenspectrum, datering, als verhouding tussen de verschillende vondstgroepen. Dit is van belang omdat zo met het materiaal van de ene nederzetting deels ook iets over de aangrenzende, bijbehorende nederzetting gezegd kan worden. Dat er binnen het kamp, net als daarbuiten, natuurlijk ook verschillen bestaan tussen

Naast de aanwezigheid van een openbaar (?) badgebouw zien we ook dat er regelmatig al amfitheaters zijn gelokaliseerd. Andere

Grafvelden In principe liggen de grafvelden voor overleden burgers en soldaten aan de buitenkant van de nederzettingsarealen, bij voorkeur langs de grotere doorgaande wegen. Tot nu toe kunnen we meestal binnen die grafvelden geen duidelijk verschil maken tussen soldaten en burgers, omdat de meeste begravingen crematies zijn. Eventueel aanwezige bijgiften zijn ook niet altijd duidelijk te herleiden tot afkomstig van een soldaat of van een burger. Als een grafveld ook nog eens niet duidelijk gekoppeld kan worden aan een militaire nederzetting of een geromaniseerde ‘inheemse’ nederzetting, dan wordt het problematisch die aan een van beiden toe te wijzen. Overige complextypen Tussen de forten lopen wegen, waaronder de bekende Limesweg. Langs die weg kunnen wachttorens en zogenaamde Kleinkastelle voorkomen. Wachttorens zijn in de omgeving van Utrecht op diverse plaatsen aangetroffen, net als bij Heumen ten zuiden van Nijmegen. Bij Ockenburg en Valkenburg, vlakbij het ‘grote’ castellum, zijn Kleinkastelle gevonden. Hier werden in de regel kleinere delen van een grotere eenheid gehuisvest. In het zuiden van Duitsland gaat het daarnaast vaak om zogenaamde numeri, een soort milities. Nog kleinere eenheden bemannen de wachttorens. Bij wachttorens komen geen militaire vici voor, bij Kleinkastelle en de grotere Numerus- en Kohortenkastelle lijken ze standaard te zijn. Het militaire landschap in de limeszone wordt verder bepaald door infrastructu-

8

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 8

27/07/15 12:31


NUMMER 33 OKTOBER 2015

rele werken, die samenhangen met land- en waterwegen. Het gaat hierbij om bruggen, duikers en dammen. Daarnaast zijn er de onderdelen van wat we tegenwoordig het militair industrieel complex zouden noemen. Te denken is daarbij aan mijnen, groeves, pannenbakkerijen en kalkovencomplexen. In Nederland behoort de grote pannenbakkerij op de Holdeurn, ten oosten van Nijmegen tot deze categorie. Andere mogelijke onderdelen zijn de in een inscrip-

ties genoemde weides van een legioen (prata legionis) en gezien de grote behoefte aan hout misschien ook bossen.10 Sommigen zien villae ook als onderdeel van een door het leger gerunde (deel)economie, waarmee ze binnen deze categorie zouden vallen. Nog niet in Nederland aangetroffen zijn de zogenaamde stationes beneficiarii, posten waar een soort marechaussee-eenheid waakte over de veiligheid op de wegen,

4 - Topografie van het castellum Dambach (Beieren) en directe omgeving. Afgebeeld is de fase van het ‘Zwammerdam-type’. Aan de noordkant loopt de palissade met een wachttoren, en aan de noordoostkant van de militaire vicus ligt een amfitheater.

maar ook vaak een oogje in het zeil hield bij de hierboven genoemde economische inrichtingen. Civiele elementen van de Limes In de grensprovincies is ook sprake van een civiele structuur. Die steunt op de aanwezigheid van steden, met daaraan gekoppelde of afhankelijke civiele vici. Romeinse steden zijn een belangrijke component bij het besturen van provincies, omdat de Romeinen geen vast ambtenarencorps kenden. Nieuw benoemde gouverneurs namen hun eigen staf mee, en leenden geschoold personeel van het leger. Door de stadsbesturen verantwoordelijk te maken voor veel uitvoerende zaken werd een tweeledig doel gediend. Ten eerste kon men toe met opvallend weinig eigen personeel, en anderzijds werd de lokale elite betrokken bij het bestuur. Daardoor kreeg deze groep een belang bij rust en orde, wat in het algemeen erg pacificerend werkte. De hoofdsteden van lokale stammen zijn opvallend vaak gekoppeld aan de standplaats van een legioen. De koppeling tussen castra, canabae legionis en een civiele stad lijkt een patroon te zijn langs alle grenzen van het rijk. De castra is daarbij het centrum van de canabae, die tot een afstand van circa 2,5 km rondom het legioen voorkomt. Net daarbuiten ligt dan een civiele stad, meestal ook de hoofdstad van een stam. We zien dit o.a. in Nijmegen, Bonn, Wenen, Carnuntum en Budapest. Dit 3C model zou mogelijk ook kunnen opgaan voor de combinatie van castella en militaire vici. De Roemeense archeoloog Piso die op basis van inscripties bij Carnuntum die 2,5 km zone

5 - Castra, canabae en civiele stad: het 3C model. Afgebeeld zijn de topografie in Nijmegen en Budapest. De overeenkomsten zijn duidelijk; deze situatie komt zo ook bij andere legioenskampen voor. 9

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 9

27/07/15 12:31

Bron: PF.

VITRUVIUS


VITRUVIUS

NUMMER 33 OKTOBER 2015

6 - Uitsnede van de schematische verbeelding van de Limes-grammatica in de regio Nijmegen. De rode kleur staat voor de puur militaire installaties, de groentinten geven de civiele(re) nederzettingen weer. Nederzettingen met een zwart kader zijn ommuurd. De afgebeelde wachttorens langs de Limesweg zijn een projectie, er zijn er nog geen daadwerkelijk aangetroffen. Het Romeinse landschap is nog niet opgenomen in het schema.

tot de top van het rijk behoorden. In hun functie waren de meesten echter niet meer, of minder, dan vervangers van de echte machthebber: de keizer. De gouverneurs van de zogenaamde keizerlijke provincies werden dan ook legatus Augusti pro praetore genoemd, de vervangers van de keizer. Indien er ook troepen binnen de provincie aanwezig waren -aan de Limes stelregel- dan waren ze tevens de commandant van al die troepen. Daarnaast waren ze verantwoordelijk voor het besturen van de provincie, en de rechtspraak. Dat laatste was misschien nog wel de meest belangrijke functie, voor de bewoners, maar de taak met de minste kans op glorie. bij de castra en canabae identificeerde, vermoedt dat bij de castella een zone van circa 1,2 km de militaire vicus begrenst.11 Of dit zo is, en of ‘inheemse’ nederzettingen ook een dergelijke koppeling hebben met deze twee nederzettingen is nog onderwerp van onderzoek.

Bataafse stamadel ook de commandanten van de eigen eenheden leverden was een groeiend deel daarvan niet alleen Romeins burger maar ook nog eens opgenomen in de ridderstand. Teruggekeerde officieren waren daarmee logische kandidaten voor het bestuur van de eigen stad.

De steden en het inheemse platteland leverden ook aan de militairen. Dat kan variëren van voedsel tot wapens, die in de steden ingekocht werden. Naast deze economische relatie komt daar, zeker in het Bataafse gebied, nog een andere relatie bij, namelijk die tussen veteranen en nog actieve soldaten. De Bataven leverden in 68 na Chr. liefst 8 cohorten en een ala aan hulptroepen, wat neerkomt op bijna het equivalent van een volledig legioen. Dat deden ze al langere tijd, en daarnaast hadden ze in de eerste helft van de 1e eeuw ook al de persoonlijke lijfwacht van de keizer(s) geleverd. Zelfs als maar een deel van de veteranen terugkeerde naar het stamgebied, moet er na verloop van tijd een grote groep ex-militairen geweest zijn die een speciale band hadden met de nog actief dienende collega’s. Omdat de

Die hoofdstad, het municipium Ulpia Noviomagus, was rond 100 na Chr. al verheven tot een juridische stad. Typisch Romeins was dat de stadsbestuurders op persoonlijke titel opkwamen voor de bestuurlijke lasten van een stad. Het bouwen van openbare voorzieningen, het onderhoud van de wegen, dat alles werd door de bestuurders uit eigen zak betaald. Het vergt dus een zekere rijkdom voor een stam zich een stad kon veroorloven. Militair en civiel, twee kanten van het zelfde bestuur De Romeinen bestuurden hun rijk met opmerkelijk succes, maar vooral zonder een vaste ambtenarij. De meeste door de keizer of senaat benoemde provinciebestuurders kwamen uit de senatoriale orde, waarmee ze

De gouverneur kon met zijn beperkte staf zijn provincie alleen besturen doordat hij kon terugvallen op de steden èn het leger. De stadsbestuurders droegen in principe de kosten van het bestuur van hun stad, maar het kwam vaak voor dat bij de stichting van de stad, of de bouw van grote bouwwerken, zoals de stadsmuren en poorten, maar ook grote openbare gebouwen de financiële middelen tekort schoten. Ook na natuurrampen was het vaak voor stadsbesturen niet goed mogelijk in een keer zoveel geld op tafel te leggen om alles te herstellen. Er was dan op de achtergrond één belangrijke geldbron, die uitkomst kon bieden: de keizer. Die kon, vertegenwoordigd door zijn gouverneur, geld beschikbaar stellen of als bouwheer optreden. Vaak is dan de enige daartoe georganiseerde en gekwalificeerde organisatie in een provincie, te weten het leger, de feitelijke bouwer. De betrokkenheid van het leger, als verlengstuk van de gouverneur en (ook) de keizer, kan variëren in het beschikbaar stellen van kennis (ingenieurs) tot bouwmateriaal en grote aantallen gespecialiseerde werklieden (de soldaten).

10

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 10

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

NUMMER 33 OKTOBER 2015

Ulpia Noviomagus mag dan een civiele stad zijn geweest, door de ligging binnen de Limes-zone en de wijze waarop het Romeins bestuur functioneerde, was er beslist ook een militair aspect aanwezig. Er zijn binnen de Romeinse stad enkele opvallend grote gebouwen, die erg kostbaar moeten zijn geweest. Een badgebouw, groter dan het hele thermencomplex in Heerlen, een (mogelijke) tempel met afmetingen van minimaal 70 bij 110 m, hebben een grote financiële inspanning gekost. Dit zou wel eens alleen mogelijk zijn geweest als de keizer betrokken was. Eén manier is door het leger de benodigde materialen te laten leveren. De limes: wat beschermen we nu precies? Het gevolg van het door elkaar lopen van militair en civiel, en onze vaak nog beperkte kennis, is dat het soms erg lastig om een heldere scheiding te maken tussen wat nu echt militair is, en wat civiel. De vraag is dan ook, in het licht van het bovenstaande, of de Romeinen dat verschil eigenlijk wel zo maakten. Voor de militaire elementen is duidelijk dat er grote overeenkomsten zijn met de situatie langs de grens in de rest van Germania inferior, Germania superior en Raetia. Castella en militaire vici vormen een vast duo, met een te verwachten gezamenlijk oppervlak van zeker 5 tot 20 ha. De door Sommer vastgestelde indelingen bepalen samen met de landschappelijke situatie de variatie in opties. Zodra je weet hoe het Romeinse landschap er ter plaatse uit zag kun je gericht zoeken. Daarbij kan het zijn dat niet zozeer de kennis van nog een fort belangrijk is, maar juist die van de minder goed onderzochte militaire vici belangrijker zou kunnen zijn. Ook de tussenliggende militaire elementen, inclusief infrastructurele werken, kunnen op het grotere geheel mogelijk ook erg waardevol zijn, omdat ze elders (nog) niet ontdekt of beschermd zijn. De Limes-grammatica is daarmee een aanvullende invalshoek: er bestaat een sterke ruimtelijke en functionele samenhang tussen de militaire elementen binnen de Limes. Deze samenhang wordt beïnvloed door landschappelijke eenheden of elementen, en op basis daarvan kunnen we de antropogene elementen plaatsen. Als we dus bij benadering weten hoe het landschap eruit zag èn we weten wat we in de

buurt van een bepaald complextype nog meer mogen verwachten, kunnen die beide verwachtingen met elkaar gecombineerd worden. Ook kunnen onderzoeksresultaten beter geduid worden. Noten 1 Hessing et al 2012; Van Dijk 2014. 2 Mulder, Hordijk & Mietes 2015. 3 In totaal gaat het daarbij om 404 militaire nederzettingen, van de Noordzeekust tot en met Beieren. Duidelijk van elkaar verschillende fases zijn als aparte nederzetting beschreven. Dit verhoogt het totaal aantal, terwijl duidelijk is dat niet alle militaire kampen bekend zijn of dat deze lijst helemaal volledig is. De o.a. door de Limeskommssion beschreven torens in de Obergermanisch Raetischer Limes zijn niet meegerekend, de focus ligt op de castella en kampen van vexilationes. Ook legioenskampen zijn niet meegeteld. De keuze voor het Duitse deel van de Limes vloeit voort uit het feit dat het huidige Nederland deel uitmaakte van de provincie Germania inferior, een provincie die rond 85 na Chr. ontstond uit de militaire zone die voordien de grens vormde. Om naast Germania superior ook Raetia op te nemen was het logische gevolg van het doorlopen van de grens van de ene in de andere provincie. 4 De bekende Werelderfgoederen zoals 4 Hadrian’s Wall en the Antonine Wall wekken wellicht een andere indruk, maar de focus op lineaire elementen alleen doet het systeem van de Limes geen recht. 5 Het Romeinse leger vecht echter bij voorkeur niet in hun kampen. De kracht van het Romeinse leger ligt namelijk op het kunnen manoeuvreren, en de gecombineerde inzet van verschillende wapens. Hierdoor vechten ze bij voorkeur in open terrein. 6 Eind jaren 80 van de vorige eeuw heeft Anne Johnson een overzichtswerk geschreven over Romeinse castella. In eerste instantie ging het daarbij voornamelijk om de castella in Groot-Brittannië, maar in een latere vertaalde en bewerkte versie werden ook de Duitse castella uitvoerig meegenomen. Dit boek is nog steeds een goede basis voor het bestuderen van Romeinse castella. Voor de nederzettingen bij castella zijn door Sebastiaan Sommer enkele basiswerken geschreven, te weten The

Military Vici in Roman Britain (1984), Kastellvicus und Kastell (1988) en het artikel Kastellvicus und Kastell – Model für die Canabae legionis? uit 1997. 7 Sommer 1984 8 Haalebos 1977, 24 met enkele andere voorbeelden, deels in Britannia. 9 Moneta 2010 als een recente uitzondering. 10 Mason 1988. 11 Piso 1991, 138 ff en mond med. Literatuur - Van Dijk, K.M. (2014). Terreinencatalogus voor de werelderfgoednominatie Romeinse Limes. z.p. - Fischer, Th. (2012). Die Armee der Caesaren. Regensburg. - Haalebos, J.K. (1977). Zwammerdam – Nirgum pullum. Ein Auxiliarkastell am Niedergermanischen Limes. Amsterdam (Cingula III). - Hessing, W.A.M., B. Brugman, W.J. Weerheijm & L. Ziengs (2012). Voorstel voor een kader voor de verankering van de Romeinse Limes in de provinciale ruimtelijke verordeningen van de provincies Gelderland, Utrecht en Zuid-Holland. Amersfoort (Vestigia rapport 970). - Johnson, A. (1987). Römische Kastelle des 1. und 2. Jahrhunderts n. Chr. in Britannien und in den germanischen Provinzen des Römerreiches (Bearb. D. Baatz). Mainz. - Mason, D.J.P. (1988). ‘Prata Legionis’, In: Britannia 19, 163- 189. - Moneta, C. (2010). Der Vicus des römischen Kastells Saalburg. Zabern, Mainz. - Mulder, J.R., G. Hordijk & E.K. Mietes (2015). De Limes in de provincie Gelderland. Plan van Aanpak. Verkenning en kartering terreinen. z.p. - Piso, I (1991). Die Inschriften vom Pfaffenberg und der Bereich der canabae legionis, In: Tyche 6, 131-169. - Sommer C. S. (1984). The Military Vici in Roman Britain. Aspects of their Origins, their Location and Layout, Administration, Function and End, BAR Brit. Ser. 129, Oxford. - Sommer, C.S. (1988). Kastellvicus und Kastell. - Sommer, C.S. (1997). Kastellvicus und Kastell. Model für die Canabae legionis? In: Jahresbericht / Gesellschaft Pro Vindonissa. n

11

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 11

27/07/15 12:31


nieuws

UIT HET WERKVELD

VITRUVIUS NUMMER 33 OKTOBER 2015

Financieel plan Monumenten Dolhuisstraat 2-10 te Dordrecht

G

elegen in het centrum van Dordrecht, onder de rook van de Grote Kerk, ligt aan de Dolhuisstraat een rijksmonumentaal zeventiende-eeuws pakhuis. Het voormalige pakhuis is gelegen in een smal straatje dat de parallel aan de waterwegen lopende Voorstraat en Boogjesstraat-Spuiboulevard verbindt. Het wordt gekenmerkt door haar sobere, zakelijke opzet. Het pand heeft een L-vormige plattegrond. Aan de straatzijde is het gebouw vijf assen breed. In de centrale as en de uiterst noordelijke as bevindt zich een grote entreepartij. De overige gevelopeningen bestaan uit grote raampartijen, op de begane grond uitgevoerd als kruisvenster en op de verdiepingen voorzien van een middenstijl. De begane grond is in gebruik als café. De drie woonlagen (eerste, tweede en zolderverdieping) zijn bereikbaar via een aparte entree in de noordelijke travee. Per verdieping is de ondiepere westelijke travee ingericht als logistieke ruimte. Het zuidelijke deel omvat de eigenlijke opslagruimten, bestaande uit een onverdeelde ruimte, die door een rij stalen kolommen en onderslagbalk in twee traveeën wordt gedeeld. Door diverse verbouwingen en herbestemming in het verleden is in het interieur geen sprake van een hoogwaardig historisch interieur, met uitzondering van de op verschillende plaatsen zichtbare constructieve elementen (balken, vloerlagen, kap), en een nu inpandig gelegen kapel voor de zakgoot. De huidige eigenaren hebben het pand gekocht met de intentie om op de verdiepingen een achttal studio’s te realiseren. De studio’s bestaan uit inbouwpakketten die zonder schade aan het pand te berokkenen kunnen worden aangebracht en in de toekomst eventu-

FRISO WOUDSTRA RUBRIEK

Dolhuisstraat 2-10 vóór de restauratie

Het pakhuis na de restauratie

eel verwijderd kunnen worden. Aan het exterieur zijn slechts een beperkt aantal aanpassingen noodzakelijk. Door de sobere aanpak van de herbestemming werden de plannen voor herbestemming van Dolhuisstraat 2-10 door de gemeente Dordrecht met enthousiasme ontvangen. Het vergunningentraject is dan ook soepel verlopen.

moeilijk te achterhalen wat de mogelijkheden zijn, tot wie men zich moet richten en hoe de noodzakelijke procedures lopen. Gemeenten weten vaak ook geen antwoord op vragen met betrekking tot de financieringsmogelijkheden en meestal wordt alleen verwezen naar eventuele subsidies.

Ieder restauratie- en/of verbouwingsproject kent zijn eigen tempo, hindernissen en stroomversnellingen, maar alle projecten zijn gebaat bij een goede voorbereiding. Bij het project in Dordrecht verliep het vergunningentraject, mede door de wijze waarop de eigenaren invulling gaven aan de herbestemmingsopgaaf, voorspoedig. Financieel plan Monumenten Het verkrijgen van een vergunning is slechts één stap in het realiseren van een geslaagd project. De financiering van een restauratie is van minstens zo groot belang om tot een succesvol resultaat tot komen. Met betrekking tot de financieringsmogelijkheden van de restauratie is het voor veel eigenaren

Om zicht te scheppen in de mogelijkheden, heeft Res nova Monumenten, in overleg met de fiscus en het Nationaal Restauratiefonds (NRF) het product Financieel plan Monumenten (Fip Monumenten) ontwikkeld. Het Rijk heeft middels het BRIM (Besluit rijkssubsidiering instandhouding monumenten) faciliteiten geboden om het onderhoud van rijksmonumenten te ondersteunen. Deze regeling heeft verschillende componenten. Zo zijn er fiscale faciliteiten en subsidiemogelijkheden en bestaat de mogelijkheid om een laagrentende lening af te sluiten. Bij de subsidie is de hoogte van het te subsidiëren bedrag afhankelijk van de werkzaamheden die vallen onder de

info@frisowoudstra.nl Telefoon 0575-519 455 www. frisowoudstra.nl

12

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 12

27/07/15 12:31


VITRUVIUS NUMMER 33 OKTOBER 2015

Impressie van de open verdiepingen vóór de restauratie vastgestelde subsidiabele kosten. De hoogte van de laagrentende lening wordt echter bepaald door de hoogte van de zogenaamde fiscaal aftrekbare onderhoudskosten. Voor 70% van de kosten die geaccordeerd worden door de BBM (Belastingdienst Bureau Monumentenpanden) als fiscaal aftrekbare onderhoudskosten, voorafgaand aan de uitvoering van een restauratieof onderhoudscampagne bij een rijksmonument, kan men bij het NRF een laagrentende lening aanvragen (tot een maximum van €300.000,--). Bovendien zijn de door de fiscus vastgestelde onderhoudskosten voor 80% fiscaal aftrekbaar. Uit jarenlange ervaring blijkt dat deze combinatie van fiscale aftrek en de laagrentende lening de meest gunstige ondersteuning is voor de realisatie van de plannen. Ook de eigenaren van Dolhuisstraat 2-10 kunnen genieten van de combinatie van een optimaal fiscaal voordeel en een zo hoog mogelijke laagrentende lening. De basis voor het vaststellen van de fiscaal aftrekbare onderhoudskosten wordt gevormd door het rapport Financieel plan Monumenten. In dit rapport worden een aantal onderdelen samengevoegd, te weten een conditierapport, een bouwhistorische waardering op objectniveau en een kostenraming. De diepgang en omvang van deze verschillende onderdelen is afhankelijk van het restauratieproject en de eisen en wensen van de gemeente en eigenaren.

info@resnovamonumenten.nl Telefoon 06 - 11454247 www.resnovamonumenten.nl

nieuws

UIT HET WERKVELD

Impressie van één van de studio’s op de verdiepingen

De zolderverdieping vóór de restauratie

Een van de studio’s op de zolderverdieping

Net als voor een vergunningentraject, is het voor het bepalen van de hoogte van de fiscaal aftrekbare onderhoudskosten van belang om de bouwhistorische waarden van het pand op objectniveau vast te stellen. Door de gedegen en goed gefundeerde wijze waarop een Financieel plan Monumenten wordt opgesteld, kunnen bij elk project, zo ook bij het pakhuis, zaken die niet standaard als fiscaal aftrekbare onderhoudskosten worden aangemerkt (zoals bijvoorbeeld onderhoudswerkzaamheden aan het interieur of herstel van gevolgschade) wel als zodanig worden aangemerkt. Tot slot Bij Dolhuisstraat 2-10 kon door de monumentvriendelijke planvorming een soepel vergunningentraject worden bewerkstelligd. Door de goede voorbereiding, juiste onderbouwingen en goede samenwerking tussen de betrokken partijen (waaronder Res nova Monumenten, de architect, de aannemer, het calculatiebureau en de lokale

taxateur van BBM) kon bovendien een significant deel van de totale herbestemmingskosten worden aangemerkt als onderhoudskosten, waardoor de eigenaren kunnen genieten van een optimaal fiscaal voordeel en een ruime laagrentende lening bij het NRF. Dit heeft er toe geleid dat de totale kosten aan het eind van de streep binnen het budget konden worden gehouden. Daarnaast zijn acht fraaie studio’s in de vrije huursector opgeleverd en levert het project vanuit een zakelijk oogpunt een goed rendement op. Dit soort projecten zijn exemplarisch voor de wijze waarop Res nova Monumenten en Friso Woudstra Architecten hun specifieke expertise inzetten. Niet alleen om het vergunningentraject soepel te laten verlopen en de afhandeling van de financiële aspecten voor de eigenaar uit handen te nemen, maar ook om een positieve bijdrage te leveren aan de instandhouding van ons Nederlands erfgoed.

RES NOVA MONUMENTEN Res nova Monumenten

RUBRIEK 13

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 13

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

Ir G.A. Verschuure-Stuip Universitair docent Landschapsarchitectuur en erfgoed, afdeling Urbanism, Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft.

NUMMER 33 OKTOBER 2015

De buitenplaatsbiotoop of landgoedbiotoop Nieuwe allianties in de bescherming van buitenplaatsen en landgoederen (Zuid Holland en Utrecht)

Bron: G.A. Verschuure-Stuip, 2015.

een breed opgezet beleid dat was gericht op herdefiniëring, behoud, ontwikkeling, financiering, participatie en beleving door burgers en omwonenden. Vooral participatie en beleving waren nieuw.

1 - Zicht op het omliggende landschap was een essentieel onderdeel van de beleving op de buitenplaats. Hier de zichtas de achterkant (terras) van het huis van de Duin en Kruidberg.

I

ntroductie De manier waarop we ons erfgoed beschermen heeft in de afgelopen jaren grote veranderingen ondergaan. Dit zorgde ervoor dat de relatie van de omgeving met de buitenplaats of landgoed steeds meer nadruk heeft gekregen in ontwerp en bescherming: allereerst door de invoering van beschermde gezichten (Monumentenwet), later door diverse planologische verankering en nu door de invoering van provinciale buitenplaats- en landgoedbiotopen in de provincies Zuid Holland en Utrecht. Deze biotopen erkenden vooral de landschappelijke, situatieve waarden van buitenplaatsen en landgoederen. Het is daarmee ook een nieuwe fase in de lange reeks van maatregelen om buitenplaatsen te beschermen. Een fase, die vooral ingaat op de grootste schaal van bescherming, namelijk de omgeving. Richtte in het begin

van de 20e eeuw de bescherming zich op de onderdelen van de buitenplaats; bomen en houtopstanden of huis en gebouwde objecten.1 Daarna volgde het ensemble van huis en tuin, wat recentelijk is uitgebreid met het bescherming van de directe en grotere omgeving. In de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw ontwikkelde deze aandacht voor de landschappelijke en situatieve aspecten in verschillende sectorale sporen. Zo werden buitenplaatsen en landgoederen thema’s in ‘groene’ beleidsnotities, regionale en provinciale structuurvisies en werden enkele buitenplaatsenzones als beschermd gezicht aangewezen in de Monumentenwet. Vanaf 2007 leidde een groeiende aandacht voor de relatie van buitenplaats met de omgeving tot het instellen van nieuw provinciaal beleid. Dit biotopenbeleid was een onderdeel van

Zuid Holland en Utrecht gaven een verschillende uitwerking aan hetzelfde begrip biotoop. Beiden benoemden de landschappelijke, situatieve waarden van de buitenplaatsen en landgoederen in provinciaal beleid. Voor de rest was de aanpak anders, wat het interessant maakt om te bestuderen. Dit erkennen en benoemen van landschappelijke waarden van buitenplaatsen en landgoederen speelt momenteel ook bij andere provincies en gemeenten, want bijna alle provincies kennen zones met historische buitenverblijven. Ze worden nu beschouwd als belangrijk onderdeel van de landschappelijke karakteristieken en kwaliteiten en zijn verbonden met de regionale identiteit. Dit artikel wil de twee verschillende aanpakken met elkaar vergelijken en onderzoeken hoe deze passen in de brede en veranderende aanpak van het beschermen van buitenplaatsen en landgoederen, die in de afgelopen jaren is veranderd. Wortels van het omgevingsgerichte beschermen Tijdens de procedure tot aanwijzing van het beschermd gezicht Landgoederenzone Wassenaar, Voorschoten en LeidschendamVoorburg (2003-2007) ontstond de discussie wat nu feitelijk de ruimtelijke, karakteristieke elementen van een buitenplaats of landgoed waren en hoe deze op bestemmingplannen moesten worden opgenomen.2 Deze discussie was logisch in deze sterk verstedelijkte provincie. Door volbouwen van historische zichtassen dreigden verschillende buitenplaatsen en landgoederen te isole-

14

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 14

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

NUMMER 33 OKTOBER 2015

In 2010 voerde de provincie Zuid Holland een nieuw beleids-

beschermen van buitenplaatsen en landgoederen. In deze

instrument in: de buitenplaatsbiotoop of landgoedbiotoop,

brede aanpak stond overleg, participatie en beleving centraal

bedoeld voor het definiëren, beschermen en ontwikkelen van

waarmee de inspirerende en verbindende kant van erfgoed

de omgeving van buitenplaatsen en landgoederen. Eind 2013

werd benadrukt. Dit artikel wil toelichten hoe beide provincies

volgde de provincie Utrecht met een eigen uitwerking. Dit

de biotoop definieerden en deze brede aanpak oppakten, door

instrument was onderdeel van een bredere aanpak van het

beide voorbeelden naast elkaar uit te werken.

Bron: G. Verschuure-Stuip, 2015.

ontworpen lijn ((zwarte) enkele pijl) en het blikveld als zone om buitenplaats vanaf buiten in zijn geheel te ervaren ((rood) raster). De fysieke ontsluiting zoals weg en waterweg, de basisstructuur, werd ook op de kaart gezet.13

2 - Verschillende schaalniveaus van beschermen van buitenplaatsen. ren van de omgeving.3 Hieruit bleek dat deze visuele verbindingen essentieel waren voor de buitenplaats of het landgoed. Maar op dat moment waren die (visuele) verbindingen kennelijk onvoldoende gedefinieerd waardoor een oproep tot omgevingsbescherming en biotopen volgde.4 Vanuit Gedeputeerde Staten werd aangedrongen op het instellen van biotopen5 en daarmee op het definiëren van de relatie tussen buitenplaats of landgoed en omgeving. In Zuid Holland wordt de term landgoed gebruikt. Deze aandacht voor de directe landschappelijke omgeving mocht dan beleidsmatig nog beperkt zijn, helemaal nieuw was dit niet. Al in de jaren ‘40 van de vorige eeuw benadrukte zowel Jan Bijhouwer als Remmert Luttervelt de samenhang tussen landschap en buitenplaatsen.6 Frans Maas onderstreepte de relatie van buitenplaatszones met het landschap en het belang voor landschapsontwikkeling7 en Henri van der Wijck introduceerde de term ‘buitenplaatslandschappen’.8 Lucia Albers zette deze groepsgerichte aandacht om in een waarderingsmethode.9 Zuid-Hollandse buitenplaatsbiotoop Met het aantreden van een nieuw College van Gedeputeerde Staten (2007-2011) werd eind 2007 een breed pakket aan beleidsvoornemens op het gebied van buitenplaatsen en landgoederen geformuleerd. Zuid-Holland

telde toen 223 historische buitenplaatsen en landgoederen. Later werden zes landgoedzones gedefinieerd, namelijk WassenaarVoorschoten-Leidschendam-Voorburg, de Vlietzone, Rijswijk, Warmond, NoordwijkNoordwijkerhout en Leiden-Oegstgeest.10 De meeste buitenplaatsen en landgoederen waren dus vooral in de kuststrook gesitueerd. De vraag hoe een biotoop kon worden vormgegeven bleek lastig en is uitvoerig bediscussieerd tijdens een workshop. De provincie in samenwerking met bureau Beek en Kooiman cultuurhistorie definieerden de biotoop als ‘een bufferzone, waarin de huidige visuele beleving van de overgang van buitenplaats en omliggende landschap werd benoemd om te kunnen worden beschermd’.11 De biotoop was vooral bedoeld om aan derden (ontwikkelaars, omwonenden etc.) duidelijk te maken welke elementen uit de omgeving van de buitenplaats belangrijk waren; daarom werden ze opgenomen op de beleidssignalerende Cultuurhistorische waardenkaart (CHS) en ruimtelijke wetgeving.12 Van elke buitenplaats werden op tekening en in woord de volgende zaken opgenomen: het grondgebied van de buitenplaats ((rode) lijn, (oranje) vlak), het panorama vanuit het huis (bundel pijlen), de zichtlijnen, een

Een biotoop kende dus twee aspecten: de fysieke verbinding met de omgeving (weg, waterweg) en de bestaande visuele definiëring van de zone van waar je naar de buitenplaats kan kijken en wat je vanuit de buitenplaats (vooral het huis) kan zien (zichtlijnen). Deze visuele definiëring van de bestaande situatie is typerend voor de Zuid-Hollandse aanpak. Dit beleid werd uitgewerkt als juridisch, planologisch instrument in de provinciale verordening en werd gepresenteerd als een inspiratiebron voor ruimtelijke opgaven en als regionale kwaliteitsimpuls.14 Restrictief beleid en inspiratie waren beide van belang. Na enkele jaren blijkt dat voor particuliere eigenaren, die de buitenplaats langdurig in bezit hebben, de biotoop een bevestiging vormt van het belang van hun eigendom voor de kwaliteit van de omgeving. Voor nieuwe eigenaren benadrukt het nogmaals de relatie met de omgeving en voor de mensen in de omgeving vormt vooral de signalerende functie voor nieuwe ontwikkelingen een belangrijk ‘gebruik’ van de biotopen. De signalerende functie lijkt positief te werken.15 Utrechtse buitenplaatsbiotoop In 2013 nam de provincie Utrecht de buitenplaatsbiotoop op als onderdeel van de ‘Uitvoeringsagenda buitenplaatsen en landgoederen (2012-2015)’ en werkte dit met landschapsarchitecten van SB4 uit. Utrecht telde destijds een kleine 300 buitenplaatsen en negen buitenplaatszones, zoals de Stichtse Lustwarande, Langbroekerwetering, Amelisweerd, Valleilandgoederen, Amersfoortseweg, Laagte van Pijnenburg, Vecht, Kasteel de Haar en landgoed Linschoten.16 Het doel van de buitenplaatsbiotoop werd breed geformuleerd: het was zowel een informatiebestand voor kennis, als een inspiratiebron voor 15

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 15

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

NUMMER 33 OKTOBER 2015

Wallesteyn

Loenen Welgelegen Leeuw en Dijk Vrederust Beek en Hoff Roserust Bosch en Vecht Oud Over Nieuw-Cronenburgh Bijdorp Cronenburgh Nieuwerhoek Vrederijk

Ruygenhof

Vegtlust

Middenhoek Vreedenhoff Jongerhoek Beerevelt

Sterreschans

Ouderhoek

Rupelmonde

buitenplaatszone Hunthum

biotoop

Vijverhof

Over Holland

Weerestein

buitenplaatszone

Boomoord

AANWEZIG

biotoop

VERDWENEN

Vegtvliet Queekhoven Groenevecht

a

hoofdhuis

b

bijgebouw

c

moestuin

d

park

e

water

f

zichtveld

buitenplaatszone

g

zichtpunt

biotoop

DE UTRECHTSE BUITENPLAATSBIOTOOP

AANWEZIG

water, aanwezig water zichtlijn, aanwezig zichtlijn AANWEZIG VERDWENEN hoofdhuis a RIJKSBESCHERMDE BUITENPLAATS !

!

!

!

d

park

d

parkNijenrode

e

water

zonder naam (Vehmeijer)

Gunterstein - Klein Boomrijk - Boomrijk

Silversteyn

Oudaen

f

zichtveld

Slangevecht

g

zichtpunt

Vrede en Rust

VECHT 5

b

bijgebouw

laan, aanweziglaan

c

moestuin

watersysteem,watersysteem aanwezig

d

park

water, aanwezig water

e

water

zichtlijn, aanwezig zichtlijn

f

zichtveld

g

zichtpunt

Cromwijck

RIJKSBESCHERMDE BUITENPLAATS !

!

!

! !

moestuin

!

!

!

c informatief

moestuin

ontsluitingsstructuur, ontsluitingsstructuur aanwezig

!

!

!

c

hoofdhuis

!

!

!

!

!

bijgebouw b juridisch begrensd

bijgebouw Vreedenoord

a

!

!

!

!

ontsluitingsstructuur, ontsluitingsstructuur aanwezig

!

!

b

VERDWENEN

!

!

!

Vegt en Hoff

!

juridisch begrensd

!

watersysteem,watersysteem aanwezig biotoop

!

Bron: Provincie Utrecht, 2014.

AANWEZIG

Villa Nova Vecht en Dam hoofdhuis

Boom en Bosch

DE UTRECHTSE BUITENPLAATSBIOTOOP

ontsluitingsstructuur, aanwezig ontsluitingsstructuur

!

VERDWENEN Vroeglust a

VECHT

buitenplaatszone laan, aanweziglaan

Vechtzigt Nieuw Hoogerlust

!

informatief

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

watersysteem,watersysteem aanwezig

deel, ambities, volgden de wensen per water, aanwezig water gebied waarbij samenhang en beleefbaar zichtlijn, aanwezig zichtlijn maken centraal stonden. Tot slot volgende de kaarten met de biotopen van de individuele buitenplaatsen BUITENPLAATS en inventarisaties. RIJKSBESCHERMDE Op deze juridisch gedetailleerde biotopenkaarten begrensd werden behalve het watersysteem en de informatief ontsluitingsstructuur als dragers van de zones alle bestaande en verdwenen buitenplaatsen binnen de zones individueel en in samenhang getekend.18 De keuze voor het weergeven van de (deels) verdwenen buitenplaatsen hing samen met het doel als inspiratie. Door het weergeven van deze (bescheiden) resten van buitenplaatsen konden ze benoemd worden als kans in nieuwe plannen. De Utrechtse biotoop kent visuele

!

zichtpunt

!

g

ruimtelijke planvorming. Niet primair een juridisch middel dus, maar de biotoop als ontsluitingsstructuur, ontsluitingsstructuur een gegevensbestand, waarin deaanwezig verschillende karakteristieke, ruimtelijke aspecten laan, aanwezig laan .17 van buitenplaatsen in kaart zijn gebracht watersysteem,watersysteem aanwezig Van tevoren werd een lijst van ruimtelijke, water, aanwezig water zichtbare elementen of bouwstenen voorgezichtlijn, aanwezig zichtlijn steld als lanen, water, zichtpunten, zichtlijnen en dienstgebouwen, moestuinen, park, ontsluitingsstructuur watersysteem, RIJKSBESCHERMDEen BUITENPLAATS met nadruk op juridisch samenhang in relatie tot de begrensd omgeving. Per zone werden twee type kaarinformatief ten en beschrijvingen gemaakt. Allereerst de buitenplaatszones, beschreven in het deel kenmerken, waarin op regionale schaal de relatie tussen de zone en het landschap benoemd en getekend werd. In het tweede

!

water e 3 - De provincie stelde van elk gebied (hier Vechtstreek) een buitenplaatszone (links) en een biotopentekening laan, aanweziglaan vast (rechts). f met alle individuelezichtveld relaties en namen van de buitenplaatsen

en ruimtelijke verbindingen, die gebaseerd zijn op het historische (gegroeide) ontwerp. Regionaal overleg tussen samenstellers, overheid en eigenaren leverde bouwstenen en draagvlak op onder de eigenaren.19 Alle op de kaart aangegeven elementen zijn nauwkeurig in een Geo-informatiesysteem ingetekend. Ze staan dus nauwkeurig op kaart en kunnen zo gemakkelijk worden gecombineerd met andere (open) data, waardoor het geen statisch bestand is. Opvallend is dat nu steeds vaker gevraagd wordt of deze karakteristieken ook een juridische status hebben.20 Door de aandacht voor deze landschappelijke, situatieve focus heeft de omgeving van de buitenplaats als onderdeel van een brede ruimtelijke plan-

!

!

!

16

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 16

27/07/15 12:31


NUMMER 33 OKTOBER 2015

4 - Landgoedbiotoop van de Vlietzone in Zuid Holland.

vorming aan betekenis gewonnen en heeft het een signaalfunctie. Beide provincies hebben dit expliciet onderschreven met dit beleid, ondanks dat bestaande wetgeving al aanwezig was, maar onvoldoende werd benut.21 Zuid-Hollands beleid van buitenplaatsen In beide provincies stond het formuleren van biotopen niet op zich, maar maakte dit deel uit van een brede aanpak van het beschermen van buitenplaatsen en landgoederen. In Zuid-Holland was dit beleid was een van de (vele) uitvloeisels van het coalitieakkoord 2007-2011, waarin was afgesproken, dat elk jaar een erfgoedthema centraal zou staan. De buitenplaatsen en landgoederen beten het spits af. Een begeleidende beleidsnotitie uit december 2007 bevatte de nieuwe ambities. Centraal stonden woorden als beschermen, ontwikkelen en verbinden.22 Dit beleid was een voortzetting van de ‘Visie landgoederenzone’, die voortkwam uit het Belvedère project ‘Landgoederen Verbinden’.23

erfgoed door burgers waardoor er draagvlak kon worden gecreëerd onder omwonenden. Zuid-Holland formuleerde dit vooralsnog bescheiden. Samengevat kende dit beleid vijf aspecten als basis voor het beleid, namelijk het verzamelen en verspreiden van kennis, het samenwerken en creëren van draagvlak, het instandhouden en uitbreiden van ruimtelijk beleid en financiën (subsidie).24 In de voorgaande jaren was, in samenwerking met het Erfgoedhuis Zuid Holland, veel kennis verzameld over bestaande buitenplaatsen, kastelen en landgoederen in het boek Buitenplaatsen en Kastelen in Zuid Holland.25 Het project Landgoederen Verbinden beschreef nieuwe ideeën over de relatie tussen buitenplaats en landgoederen in het landschap.26 De aandacht voor landschappelijke inpassing spreekt ook uit een inspiratienotitie27 en de Beleidsvisie (2007) waarin deze structuurgerichte aanpak van buitenplaatsen en landgoederen werd uitgewerkt.28 Het werd ingepast in andere regelgeving zoals de Provinciale Structuurvisie (PSV), de Verordening Ruimte 2011, etc.

De basis voor het beleid waren allereerst de al bestaande wettelijke taken waarmee de provincie al belast was, zoals het regelen van de wettelijke provinciale bescherming, het verzamelen en stimuleren van kennis, het verlenen van subsidies en het inpassen van erfgoedbeleid in andere ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast volgde participatie, burgerinitiatieven en beleving van

In het volgende coalitie akkoord 2011-2015 werd dit provinciaal erfgoedbeleid geconcentreerd in zeven Erfgoedlijnen: Goeree Overflakkee, Trekvaarten, Landgoederenzone, Atlantikwall, Limes, Oude Hollandse Waterlinie en Kinderdijk- Dordrecht-Biesbosch (Waterdriehoek). In de zogenaamde ‘erfgoedtafels’ wordt nu gestreefd naar het gezamenlijk oppakken van projecten, ken-

Bron: Provincie Zuid Holland 2015 (website).

VITRUVIUS

nis delen en adviseren over de verdeling van subsidiegelden om zo draagvlak en participatie onder eigenaren, ondernemers en betrokkenen en het publiek te stimuleren. De verschuiving naar een burgergerichte aanpak, die we al eerder zagen werd in dit beleid voortgezet en aangevuld met initiatieven om de buitenplaatsen een actieve rol in het dagelijks leven te geven met websites met historische gegevens (www.geschiedenisvanzuidholland.nl), nieuwsbrieven, landgoedpaspoorten, gemeenschappelijke evenementen en YouTube filmpjes met korte verhalen over verassende (tuin)elementen.29 Een ander gemeenschappelijk evenement was de Dag van het Kasteel, waarin werd aangesloten op een landelijk initiatief op Tweede Pinksterdag. Het publiek werd op soms heel letterlijke wijze in een sprookjesachtige sfeer betrokken; op Oud Poelgeest gingen veel meisjes en jongens met koningin Elsa uit de bekende Disneyfilm Frozen op de foto en werden geschminkt. Voor de organisatie van deze projecten werken Erfgoedhuis Zuid Holland en provincie samen om zo draagvlak te creëren en om de buitenplaatsen en landgoederen onder de aandacht te brengen van een groter publiek. Utrechts beleid voor buitenplaatsen Utrecht formuleerde zijn nieuwe beleid in het coalitieakkoord 2013-2016, welke we ook in vijf pijlers kunnen opsommen, namelijk kennis verzamelen en delen, ruimtelijk beleid en regelgeving, financiën 17

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 17

27/07/15 12:31


Bron: VG.A.Verschuure-Stuip, 2015.

VITRUVIUS

Bron: VG.A.Verschuure-Stuip, 2015.

5 - Meisjes mochten zich onder meer laten schminken als Koningin Elsa van de bekende Disney film Frozen.

NUMMER 33 OKTOBER 2015

Buitenplaatsen. In 2012 formuleerde LEU voor buitenplaatsen en landgoederen een lijst van doelstellingen die samengevat bestond uit het versterken en vergroten van de zichtbaarheid van buitenplaatsen in ruimtelijke plannen, het verbeteren van de kwaliteit van landgoederen en buitenplaatsen, het herkenbaar maken van de structuren van de grotere Utrechtse landgoederenzones in het landschap, het bekendmaken van de geschiedenis van de Utrechtse landgoederen en buitenplaatsen en het vergroten van de toegankelijkheid voor recreanten en toeristen.33 Tuinprojecten, vrijwilligers, onderwijsprojecten, nieuwsbrieven en een website van buitenplaatsen dragen bij aan het bekend(er) maken van de buitenplaatsen. Op het gebied van financiĂŤn stimuleerde de provincie het oprichten van het Restauratiefonds Fonds Erfgoedparels op en publiceerde enkele business cases voor duurzaam onderhoud. Ook besteedde de provincie Utrecht aandacht aan het bereiken van het publiek door e-cultuur, via het maken van films en filmpjes. Samenvatting en conclusies Uit de vergelijking van beide provinciale voorbeelden komt naar voren dat het beschermen van buitenplaatsen en landgoederen veranderd is: het gaat daarbij niet alleen om wat we beschermen, maar ook hoe we dat doen.

6 - Op de landgoederendag in Zuid Holland kon het publiek boogschieten. (subsidie, voorbeeldprojecten en cases), netwerk van betrokkenheid en burgerparticipatie.30 De basis voor het formuleren lag in de uitgebreide publicatie Tastbare Tijd, cultuurhistorische atlas van Utrecht31 en verschillende publicaties over buitenplaatsenzones. Niet de (persoonlijke) geschiedenis van de individuele buitenplaatsen, maar de relaties van buitenplaatsen en ander erfgoed in relatie met landschap, stad en tijd werden in heldere tekeningen inzichtelijk gemaakt en gaven een duidelijk overzicht van de cultuurhistorische rijkdom van deze provincie. In het coalitieakkoord werd voorgesteld het ruimtelijk beleid over buitenplaatsen en landgoederen beleid te verankeren in het huidige beleid. Daarnaast werd er voorgesteld om buitenplaatsenbiotopen in te voeren voor het versterken van de landschappelijke, cultuurhistorische kwaliteit.

In het Utrechtse beleidsvoornemen werd ook nadrukkelijk aandacht gevraagd voor betrokkenheid en burgerparticipatie. Bij het opstellen van de ruimtelijke agenda is daarom een proactief beleid geformuleerd, waarin interne sectorale afstemming in het provinciaal B-team (buitenplaats team) werd versterkt. In 2012 werd het Platform Utrechtse Buitenplaatsen (PUB) opgericht, met als doel ontmoeting en overleg te organiseren tussen beleidsmakers, organisaties en eigenaren op het gebied van het beschermen van buitenplaatsen. Landschap Erfgoed Utrecht (LEU)32 vormt nu samen met het Steunpunt Archeologie en Monumenten Utrecht (STAMU) de partners van de provincie Utrecht voor de uitvoering van het beleid van het beschermen van onder meer buitenplaatsen en landgoederen. LEU communiceert en organiseert projecten en bijeenkomsten voor het Platform Utrechtse

Allereerst zien we dat de bescherming van de buitenplaatsen en de landgoederen zich steeds meer richt op de omgeving van buitenplaatsen als essentieel onderdeel. De omgeving wordt in het beleid van ZuidHolland en Utrecht de buitenplaats- of landgoedbiotoop genoemd en wordt gekenmerkt door verschillende relaties tussen buitenplaats en omgeving. Onder eenzelfde naam, twee heel verschillende uitwerkingen. Zuid-Holland beschreef de fysieke verbindingen en visuele relaties van de huidige situatie. Utrecht koos voor de historisch (gebaseerde) fysieke en visuele verbindingen, waarbij de relatie tussen buitenplaats en landschap centraal stond. Dit resulteerde in een grotere attentiezone. Zuid-Holland formuleerde de biotoop als een juridisch middel, Utrecht benadrukte de signalerende, informatieve functie. Het is ingewikkeld uit te leggen dat onder eenzelfde naam, deze twee verschillende aanpakken zijn gebruikt. Dit lijdt tot verwarring en onduidelijkheid. Ook kwam er meer aandacht komt voor de landschappelijke samenhang in het benoe-

18

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 18

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

NUMMER 33 OKTOBER 2015

men van de buitenplaatsenlandschappen of buitenplaatsenzones, waarbij regionale identiteit en landschappelijke kwaliteit de argumenten zijn. Het onderstreept wel dat- ondanks dat deze niet is opgenomen in de definitie- de omgeving wel degelijk van belang is voor een buitenplaats. Niet alleen datgene wat we van buitenplaatsen en landgoederen beschermen is veranderd, maar ook de wijze waarop we beschermen is anders geworden. Het provinciaal beschermen van de cultuurhistorische waarden van de buitenplaats of het landgoed met de focus op object en eigenaar is nog steeds aanwezig. Het is echter uitgebreid met het faciliteren van overleg en netwerken voor eigenaren, vrijwilligers en andere geïnteresseerden. Publieke participatie en publieke beleving zijn steeds belangrijker geworden, waarbij verbeelding een cruciale rol speelt. De beleving van buitenplaatsen wordt nu veelal uitgewerkt in oral history projecten, waarin tegenwoordig mensen over hun ervaringen uit het verleden spreken. Ook kan e-cultuur, het benutten van digitale methoden van verbeelding en kennisdelen veel meer worden ingezet om bezoekers te betrekken bij de beleving en daarmee bescherming van buitenplaatsen en landgoederen. Noten 1 Verstegen, 1999, p. 18-19. 2 Scheffer, Verschuure- Stuip, 2007, p. 18-20. 3 Verschuure-Stuip, 2009, p. 16-21. 4 Verschuure-Stuip, 2007, p. 18-20. 5 De term biotoop had niet zoveel te maken met ecologie, maar was vernoemd naar de molenbiotopenbeleid dat al sinds jaren 70 is ingevoerd. 6 Luttervelt, 1948. 7 Maas, 1967, p. 1. 8 Wijck, 1974, p. 519 e.v. 9 Albers, 1987. 10 Okra landschapsarchitecten, Stichting PHB, 2007, p. 24. 11 Beek en Kooiman Cultuurhistorie, 2009, p. 8. 12 Voordracht aan Provinciale staten van Gedeputeerde staten, 2009, bijlage 1. 13 Beek en Kooiman Cultuurhistorie, 2009. 14 Voordracht aan Provinciale staten van Gedeputeerde staten, 2009, bijlage 1. 15 Interview M. M. Hofman, 7 april 2015, provinciehuis Zuid-Holland 16 Op verzoek van de eigenaren zelf wordt

momenteel gewerkt aan een 10de en 11de buitenplaatszone, omdat de bescherming van buitenplaatsen in onze Provinciale Ruimtelijke Verordening beter en duurzamer gewaarborgd is dan in gemeentelijke plannen. 17 Dam, Blok, Blijdenstijn, 2013, p. 13. 18 Dam, Blok, Blijdenstijn, 2014, p. 49. 19 Dam, Blok, Blijdenstijn, 2013, p. 8. 20 Interview R. Blijdenstein, 16 april 2015, provinciehuis Utrecht 21 Derksen, H.J., 2014, p. 16-20. 22 Okra landschapsarchitecten, 2007, p. 24. 23 Veen, van Baren, Zondervan, Verschuure, 2007. 24 Okra landschapsarchitecten, Stichting PHB, 2007. 25 Stöver et.al., 2000. 26 Veen, van Baren, Zondervan, Verschuure, 2007. 27 Schimmel, et.al., 2008, p. 6-9. 28 Okra landschapsarchitecten, Stichting PHB, 2007, p. 24. 29 h ttp://www.geschiedenisvanzuidholland.nl/landgoederenzone (geraadpleegd 6 juni 2015). 30 Dam, Blok, Blijdenstijn, 2013, p.10. 31 Blijdenstein, et.al., Utrecht, 2005. 32 Landschap Erfgoed Utrecht is een fusie tussen het Erfgoedhuis Utrecht en Landschapsbeheer Utrecht. 33 Landschap Erfgoed Utrecht, 2011, p. 22-24. Literatuur - Albers, L.H., Het gewichtloze gewogen, Delft 1987. - Blijdenstein, R. et.al., Tastbare Tijd. Utrecht: Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht, Utrecht 2005 (2014). - Derksen, H.J., Vooruitgang of pas op de plaats, planologische bescherming van de historische buitenplaats in: Kasteelkatern, (19), 45 mei 2014, p. 16-20. - Beek en Kooiman, Cultuurhistorie, Actualisatie buitenplaatsen CHS Zuid Holland, achtergronddocument, Amsterdam 2009. - Dam, K. van, Blok, E., Blijdenstijn, R., De Utrechtse buitenplaatsbiotoop. Kenmerken en ambities, Vecht, Stichtse Lustwarande, Langbroekerwetering, Laagte van Pijnenburg, Amersfoortseweg, Valleilandgoederen, Amelisweerd, Landgoed Linschoten, kasteel de Haar, 2014 - Dam, K. van, Blok, E., Blijdenstijn, R., De Utrechtse buitenplaatsbiotoop, de zones Vecht, Stichtse Lustwarande en Langbroekerwertering, Utrecht 2013. - Landschap Erfgoed Utrecht, Beleidsplan

2012-2015, De Bilt 2011. - Luttervelt, R. van, De buitenplaatsen aan de Vecht, Lochem 1948. - Maas, F.M., Van theekoepel tot caravan; de buitenplaats als bijdrage tot landschapsvorming, Delft 1967. - Okra landschapsarchitecten, Stichting PHB, Ruimtelijke kwaliteit kastelen en historische buitenplaatsen Zuid-Holland, Den Haag 2007. - Scheffer, C., Verschuure- Stuip, G.A., Duin, Horst en Weide, Nieuwe kansen voor cultuurhistorie, in: Monumenten, (2006) 27(2), 6-9; 2007, p.18-20. - Schimmel, E., et.al., Kansen voor buitenplaatsen, drie schetsontwerpen en andere inspirerende voorbeelden van buitenplaatsen in Zuid-Holland, Den Haag 2008. - Stöver, J. et.al., Kastelen en buitenplaatsen in Zuid-Holland, Zutphen 2000. - Veen, P., Baren, P van, Zondervan, M., Verschuure, G., Visie landgoederenzone, cultuurhistorie als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen, Amsterdam 2007. - Verschuure-Stuip, G.A., Leve het Landgoed, omgevingsgerichte bescherming nodig rond de buitenplaats, in: Heemschut, 86, februari 2009. - Verschuure-Stuip, G.A., Landgoederenzone bij Wassenaar wordt beschermd, in: Nieuwsbrief RACM, jg. 2, nr. 6, november 2007 - Verstegen, W., Vrije wandeling, het parlement, de fiscus en de bescherming van het particulier natuurschoon. De natuurschoonwet tussen 1924-1995, Amsterdam 2012. (http://repository.ubvu.vu.nl/verpub, 13-03-2015) - Voordracht aan Provinciale staten van Gedeputeerde staten, november 2009, 6117; Beleidskader Historische landgoederen 2009-2012 (binnengekomen 7 januari 2010) bijlage 1 - Wijck, H.W.M., De Nederlandse buitenplaats; aspecten van ontwikkeling, bescherming en herstel, Delft 1974. - http://www.geschiedenisvanzuidholland.nl/ landgoederenzone (6 juni 2015) Bron afbeeldingen - http://geo.zuid-holland.nl/geo-loket/html/ atlas.html?atlas=chs (6 juni 2015)

19

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 19

27/07/15 12:31


N47 Project1_Opmaak Cover_Opmaak 1 01-06-13 31-05-13 00:09 23:50 Pagina 2 14

Inhoud

Monumentenliefhebbers valt op...

Erfgoedspecialisten begrijpen...

Bedrijven vertrouwen erop...

Kunsthandelaren ervaren...

Gemeentes appreciĂŤren... 46

geotechniek _Juli_2014_binnen_v3.indd 62

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 20

Geotechniek - Januari 2014

04-06-14 13:58

27/07/15 12:31


Inhoud Inhoud

...ĂŠn Geotechniek ...ĂŠn Geotechniek weet weet 17 (al meer dan (al meer 15 dan 15 jaar).... 19 jaar)....

De Rijksoverheid De Rijksoverheid kiest ervoor... kiest ervoor...

...dat ...dat

succesvolle communicatie succesvolle begint communicatie begint met kiezen voor met eenkiezen team dat voor een team dat expertises combineert. expertises combineert.

Een team dat fondsen Een team werft, dat fondsen content werft, conte genereert, productie genereert, organiseert, productie organiseert, onderscheidend onderscheidend vormgeeft. vormgeeft.

Wetenschappers Wetenschappers concluderen... concluderen...

Informeer naarInformeer de mogelijkheden naar de mogelijkheden van Educom, invan druk Educom, en online: in druk en online: telefoon 010 - 425 telefoon 6544 010 - 425 6544 info@uitgeverijeducom.nl info@uitgeverijeducom.nl

Educom BV Educom BV UitgeverijUitgeverij

Cultuuraanbieders Cultuuraanbieders beleven... beleven... 47

geotechniek 04-06-14 _Juli_2014_binnen_v3.indd 13:58 63

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 21

Geotechniek Geotechniek 2014 - Januari 2014 47- Januari

Uitgeverij Uitgeverij Marketing Marketing Drukwerk Drukwerk InvesteringenInvesteringen Internet Internet www.uitgeverijeducom.nl www.uitgeverijeducom.nl

04-06-14 13:58

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

NUMMER 33 OKTOBER 2015

Deel 1

Wim Denslagen

G

errit Komrij heeft zich ooit boos gemaakt over de opmars van betonkolossen die de harmonie van het stedelijk landschap sterk vervuilden. Hij kreeg veel bijval, maar heeft zijn kritiek ook vruchten afgeworpen? Is de gebouwde omgeving er sinds 1980 mooier op geworden? Voor een beter begrip van de moderne architectuur is het nuttig eens de aandacht te vestigen op de regelrechte misbaksels. Er zijn architectonische gedrochten in overvloed, terwijl architectonische meesterwerken dun gezaaid zijn. De meesterwerken zijn beroemd, terwijl de lelijke gebouwen onderbelicht blijven. Dat verdienen de misbaksels niet, want voor de architectuurgeschiedenis zijn ze wel degelijk van belang. Dat Gerrit Komrij en vele anderen aanstoot namen aan hun wanstaltige verschijningsvorm, roept de vraag op hoe het mogelijk was dat het welstandstoezicht ze ooit goedkeurde. Zouden de ontwerpers van lelijke gebouwen niet hebben overwogen zich te spiegelen aan mooie architectuur? De vraag is denk ik niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Het is voorstelbaar dat architecten wel eens iets anders willen ontwerpen dan wat grote voorgangers als Jan Duiker en Willem Dudok hebben bedacht, maar waarom

De boze ogen van Gerrit Komrij kozen ze dan niet voor een even indrukwekkende vormgeving in plaats van iets dat pijn aan de ogen doet, zoals het ING House aan de Amstelveenseweg in Amsterdam (2002) of de bol op het museum De Fundatie in Zwolle (2013). Het genoemde bankgebouw lijkt op een voorwereldlijk monster dat zich op hoge poten tracht voort te bewegen. Dit ontwerp werd gekozen omdat het er spectaculair uitziet. Veel oogkwetsende gebouwen danken trouwens hun ontstaan aan opdrachtgevers die hun bedrijf of instelling een zekere allure wilden geven. Dit geldt vermoedelijk ook voor de bol op het dak van het Zwolse museum. Dit ontwerp heeft een prijs gekregen van het Nationaal Renovatie Platform, waaruit blijkt dat het ontwerp in kringen van architectuurkenners hogelijk wordt gewaardeerd. De bol is opzienbarend, maar heeft ook iets van een kwaadaardig gezwel op het eerbiedwaardige hoofd van een stijlfiguur uit de negentiende eeuw. De bol lijkt dit voormalige Paleis van Justitie uit 1840 belachelijk te willen maken, of althans de voornaamheid ervan te willen relativeren. Maar wat heeft dit alles met Gerrit Komrij te maken? Gerrit Komrij zal vooral in de herinnering voortleven als dichter en als verzamelaar van prachtige, veelal in de vergetelheid geraakte gedichten uit de geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Daarnaast heeft

hij opzien gebaard met een serie artikelen die hij vanaf 1979 in Vrij Nederland publiceerde onder de titel Het Boze Oog. De serie genoot destijds grote bekendheid, zo groot zelfs dat ze in 1983 door De Arbeiderspers als boek werden uitgegeven (en herdrukt in 1991). Komrij heeft een gevoelige snaar geraakt en zijn ergernis over de moderne lelijkheid is nog steeds goed na te voelen, maar de manier waarop hij architecten over de hekel haalde, lijkt me bij herlezing niet helemaal correct. Daarom zal ik een poging doen zijn ergernis verder uit te diepen. Uit zijn teksten spreekt een diepe verachting voor architecten, ook al is die verpakt in een humoristische betoogtrant. Het Boze Oog toont ons een rabiaat persoon, iemand die in zijn meeslepende scheldkanonnades af en toe de geloofwaardigheid van zijn over elkaar heen buitelende beschuldigingen ondermijnt. Zijn bijdragen aan Vrij Nederland waren, zo schreef hij, gericht tegen ‘alle moderne kantoorkolossen, alle stompzinnige kolossen waarin verzekeringsmaatschappijen en banken huizen, alle Hiltonhotels …’. De meeste Nederlandse steden bestonden uit verzamelingen gebouwen die in hun onderlinge afmetingen bij elkaar hoorden, meest kleine huisjes met hier en daar een grote kerk en ergens in het midden een wat breder stadhuis. In de tijd van Komrij kwamen betonnen kolossen die de kleine huisjes opzij schoven en

Bouwen in beton leverde prachtige architectuur op in de tijd

van de vorige eeuw heeft Gerrit Komrij de architectenwereld

van de Moderne Beweging, maar later werd de esthetiek uit

hierop fel aangevallen. Ik heb zijn bezwaren herlezen en me

het architectuuronderwijs en uit het bouwbedrijf verbannen,

afgevraagd of zijn kritiek enige invloed heeft gehad.

vermoedelijk omdat de overtuiging had postgevat dat het in de architectuur niet moet gaan om het mooie uiterlijk, maar om

Wim Denslagen is hoogleraar aan de Universiteit Utrecht en

het gebruik, om de functie van het gebouw. Dit revolutionaire

auteur van onder andere Romantisch modernisme (2004) en

idee heeft onder meer saaie woonwijken opgeleverd en veel

Beemden en bouwlanden (2011).

lelijke betonnen kolossen. In het begin van de jaren tachtig

22

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 22

27/07/15 12:31


Foto: Beeldbank RCE

VITRUVIUS

NUMMER 33 OKTOBER 2015

1 - ING House in Amsterdam. 23

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 23

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

NUMMER 33 OKTOBER 2015

Foto: Roland Vaandrager

positief dan wel negatief, heb ik nooit last gehad.’

2 - Het Minnaertgebouw te Utrecht. hoog boven alles uittorenden, niet alleen in de oude steden, maar ook in de woonwijken rond de stad. Hij schreef om zijn woede te koelen op architecten die de lelijkheid op hun geweten hadden. Omdat zijn teksten overladen zijn met denigrerende en beledigende kwalificaties jegens architecten, is het soms lastig een precies beeld te krijgen van zijn weerzin. Hij gaat bijvoorbeeld nauwelijks in op de vormgeving van de door hem als walgelijk ervaren bouwwerken en hij laat de kritiek uit de vakpers geheel buiten beschouwing. Hij verdiepte zich dus niet in de wereld die deze visuele ellende had voortgebracht. Door de overvloed aan boosheid en door een gebrek aan nieuwsgierigheid naar de oorzaken van de plotselinge verschijning van wanstaltige bouwwerken, lijken mij de bijdragen van Komrij meer komisch dan verhelderend. Wat me bij nader inzien ook tegenvalt is dat hij ondanks herhaalde uitnodigingen steeds geweigerd heeft om met architecten van gedachten te wisselen, wat natuurlijk niet bevorderlijk was voor zijn geloofwaardigheid. Daarmee gaf hij architecten de mogelijkheid hem af te doen als een wereldvreemde dichter. In een van zijn artikelen noemt Komrij architecten dom en hij vergelijkt hen met flessentrekkers, ‘minder dan de pandjesbaas, minder dan de vuilnisman’. Het is misschien leuk bedoeld, maar wel enigszins flauw en dit soort humor begint op den duur snel te vervelen. Frans van Gool Zijn eerste slachtoffer was F. J. van Gool, destijds een tamelijk bekend architect, die zo veel erkenning genoot dat hij in 1986

werd benoemd tot rijksbouwmeester. Kort daarvoor, in 1980, verschenen aan de Weteringschans in Amsterdam twee kantoorgebouwen die hij met grote toewijding en zorg had ontworpen. Ze staan schuin tegenover het Rijksmuseum als twee behoorlijk omvangrijke blokken, beide voorzien van een groot aantal kleine vensters. Komrij vond de gebouwen het aanzien niet waard en noemde ze het werk van een middelmatig architect die aan zelfoverschatting leed. Over de gebouwen zelf meldde Komrij verder weinig, maar hij gaf wel blijk van een diepe ergernis over de manier waarop de architect zich had uitgelaten over hun artistieke betekenis. ‘De gebouwen van Van Gool zijn’, zo concludeerde Komrij, ‘dat is misschien nog wel het ergste, gespeend van elke humor. Ze zijn bloedeloos. Ze vormen de exacte weergave van een architect zonder architectuur. Ze stoten het oog af.’ Uit de studie die Bernard Colenbrander in 2005 over Frans van Gool publiceerde, blijkt dat Komrij niet de enige was die zich had gestoord aan de twee blokken. Henk Hofland en Renate Rubinstein hadden eveneens van zich laten horen. Hofland sprak van ‘doodskopsarchitectuur’ en volgens Rubinstein behoorden die blokken aan de Weteringschans bij een opkomende stroming in de architectuur die zij ‘de nieuwe lelijkheid’ noemde. Wat nu was de reactie van Frans van Gool op die kritiek? Hij liet aan Bernard Colenbrander weten dat het je als architect wel eens overkomt ‘dat het volk mort, maar daar heb ik niks mee te maken. Ik acht ze niet competent, ook niet wanneer ze Komrij heten of Rubinstein’. Van de ‘publieke bejegening van mijn gebouwen,

Dit is hoe je het ook wendt of keert een duidelijk standpunt. Gerrit Komrij vindt Frans van Gool een ‘flessentrekker’ en Frans noemt Gerrit ‘niet competent’. Met deze kwalificaties was voor hen de zaak afgedaan. Voor de geschiedschrijver echter kan de kwestie hiermee niet afgedaan zijn, want deze wil een beter inzicht verkrijgen in de achtergronden van het conflict. Bernard Colenbrander kiest als biograaf van de architect natuurlijk diens kant, want de architectuurhistoricus die een studie schrijft over een door hem geminachte architect, moet geloof ik nog geboren worden. De biograaf is het dus niet eens met de kritiek en laat iemand aan het woord die als architectuurcriticus zijn sporen heeft verdiend, namelijk Joost Meuwissen. Deze kenner vindt de gebouwen aan de Weteringschans juist erg geslaagd en hij heeft vooral waardering voor het feit dat de vlakke gevels zijn voorzien van diagonale uitbouwen. Dit omschreef Joost Meuwissen als de ‘fractale dimensie’ van de gebouwen. Die werd gekozen als voortzetting van de fractale dimensie van de villa’s die ooit op deze plek stonden. De herhaling van deze dimensie ‘maakte het noodzakelijk dat bij invulling in onze tijd, die altijd doosachtiger en driedimensionaler zou verschijnen, de kwaliteit zou moeten worden gezocht in de vlakheid.’ Het is enigszins duister geformuleerd, maar Meuwissen bedoelde vermoedelijk dat de gebouwen een compositie vertonen van gevelvlakken met daarop een zelfstandig patroon van vensteropeningen. De voormalige villa’s misten zulke vlakken, omdat de architecten van de negentiende eeuw nog geen gebouwen in de vorm van dozen ontwierpen. Bernard Colenbrander noemt deze compositie van vlakken een ‘syntactische uitsplitsing van het idee van een gevelpatroon’. Deze geleerd aandoende formulering tracht de lezer ervan te overtuigen dat hier sprake is van een gecompliceerd en doordacht ontwerp. De compositie van gevelvlakken lijkt eenvoudig in de ogen van oningewijde voorbijgangers, maar is wel degelijk gecompliceerd en doordacht. Dat is de subtekst in de formulering van Colenbrander. In de ogen van de biograaf zijn de twee gebouwen het resultaat van ‘een precieus uitgeoefend metier’ en de ‘fijnzinnigheden’ ervan zullen alleen worden opge-

24

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 24

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

NUMMER 33 OKTOBER 2015

merkt door hen die er oog voor hebben. Zo staat het er echt. Zij die zonder verstand van zaken uit hun ogen kijken, merken zulke architectonische voortreffelijkheden natuurlijk niet op. Maar er speelde ook iets anders, zo verklaart Bernard Colenbrander in zijn beschouwing over de twee gebouwen. Van Gool begon zich namelijk in de periode waarin hij aan het ontwerp van de twee kantoren werkte, steeds meer te ergeren aan de groeiende kloof tussen het decor van de historische architectuur in de binnenstad van Amsterdam en ‘het zich erachter afspelende leven’. Achter de oude gevels zijn tegenwoordig moderne kantoren gevestigd, zodat het decor niet meer past bij de functie. ‘Dat alles speelt me door het hoofd als ik met zo’n project bezig ben’, zo vertelde Van Gool later. Hij vond het dus ongepast dat zich achter historische gevels moderne inrichtingen bevinden. Veel oude grachtenhuizen zijn in de loop van de twintigste eeuw zo ingrijpend verbouwd en gemoderniseerd dat van de historische architectuur niet veel meer dan alleen de gevel bewaard bleef. Dat soms alleen nog maar de gevel kon worden gered, werd door Frans van Gool dus niet gezien als iets positiefs, maar juist als iets betreurenswaardigs. Dit lijkt me een onbegrijpelijk standpunt, want dat er ondanks de vele verbouwingen toch een groot aantal oude gevels bewaard is gebleven, mag een wonder worden genoemd. Had Frans van Gool zich niet geërgerd als de grachtenhuizen van moderne gevels waren voorzien? Het is niet ondenkbaar, wel onvoorstelbaar. Volgens Colenbrander is de weerbarstigheid van de twee kantoren te verklaren uit de ‘ambitie te ontsnappen aan de Amsterdamse woonhuisconventies van stoep, koperen deurbel, dito brievenbus en standgroene voordeur’. De vraag is nu waarom Van Gool wilde ontsnappen aan de architectonische conventies van het Amsterdamse grachtenhuis? Vermoedelijk wilde hij met zijn ontwerp tonen dat hij niet in de ban was van de Amsterdamse grachtenarchitectuur, die hij enigszins minderwaardig vond. Dit blijkt uit wat hij zelf over de grachten zei, namelijk dat ‘de totale constellatie van wat er in Amsterdam aan de grachtengordel staat helemaal niet zo geweldig goed is, naar mijn mening … maar echt van kwaliteit is hooguit zo nu en dan eens een pand’. Hij begrijpt dan ook niet

waarom architecten als Theo Bosch bouwen ‘alsof ze een tapijt aan het restaureren zijn’. In de stadsvernieuwing werden decors gebouwd, geen ‘kernachtige architectuur’. Deze voorzichtige manier van stadsherstel verwierp Van Gool. ‘Je mag blijkbaar niet zien dat je wat toevoegt. Wanneer ik in de oude stad bouw, zoek ik het eerder in het uitbreiden, accentueren en verhevigen van het bestaande dan dat ik mezelf zogenaamd onzichtbaar maak.’ Deze citaten, opgetekend uit de mond van de architect, laten duidelijk zien dat Frans van Gool een groot vertrouwen had in de kwaliteit van zijn eigen ontwerpen. Het werk van de architecten die de grachtengordel tot stand hebben gebracht, stelde in zijn ogen niet veel voor. Daarover is geen discussie mogelijk en het is niet nodig om naar de mening van gewone burgers te luisteren, want zij zijn allen leken en derhalve niet competent. Het beeld dat uit deze citaten oprijst, is dat van iemand die aan een mildere vorm van autisme lijdt. Dit alles werd vreemd genoeg door Bernard Colenbrander niet opgemerkt. Hoe zou deze blinde vlek bij de historicus te verklaren zijn? Misschien vond hij net als Van Gool dat buitenstaanders per definitie geen verstand van architectuur hebben, maar het is ook mogelijk dat hij de architect zo vereerde dat hij diens neerbuigende toon interpreteerde als een eigenschap die alle genieën nu eenmaal gemeen hebben. Hoe dan ook, in vrijwel geen enkel beroep zou een dergelijk houding worden getolereerd. Een wethouder, een kok of een arts was al binnen drie dagen ontslagen als hij zich zou opstellen als Frans van Gool. Ik vermoed dat hij in de mening verkeerde dat architecten te vergelijken zijn met kunstenaars die in hun werk aan niemand uitleg verschuldigd zijn en ik denk dat hij zijn werk beschouwde als een geschenk aan de mensheid. Zijn architectuur moest een gebaar zijn, een duidelijk accent en geen knieval voor de omgeving. De context staat in dienst van de nieuwbouw en niet andersom, zo meende Frans van Gool en hij was niet de enige architect die in die tijd zo dacht. Hoe kwamen zij aan die overtuiging? En hoe is het mogelijk dat iemand die met goed gevolg een opleiding in de architectuur heeft gevolgd zich laatdunkend kan uitlaten over de architectuur van de Amsterdamse

grachtengordel, die in alle handboeken over architectuur als een wonder van schoonheid wordt beschreven? Ook over deze wel zeer vreemde mening van Frans van Gool laat Bernard Colenbrander zich niet uit. Het lijkt wel alsof de historicus er mee instemt, want naar aanleiding van de opmerking van Henk Hofland dat de twee kantoorgebouwen niet aan de Weteringschans hadden moeten staan, maar in een buitenwijk waar ze geen schade aan het stadsbeeld hadden kunnen aanrichten, schrijft Colenbrander dat Hofland zich conformeerde ‘aan het tot vandaag voortwoekerende, kwaadaardige misverstand dat architectonische vrijheid alleen in de periferie kan gedijen, terwijl de binnenstad uitsluitend toegankelijk zou moeten zijn voor restauratoren.’ Bernard Colenbrander vindt dus dat architecten de vrijheid moeten hebben om te bouwen in de Amsterdamse grachtengordel. Over de vraag of die grachtengordel wel of niet moet worden beschermd tegen architectonische wildgroei, laat hij zich niet uit en ik vermoed dat hij in het geheel geen belangstelling heeft voor deze vraag, waaruit men misschien mag afleiden dat hij geen enthousiast voorstander is van de bescherming van dit monumentale en wereldberoemde stadsgezicht. Waarvan akte. Als ik zo vrij mag zijn om hier een persoonlijke kanttekening te plaatsen, dan zou ik de vraag willen opwerpen hoe het mogelijk is dat een afgestudeerd architectuurhistoricus de bescherming van de Amsterdamse grachtengordel tegen het kordate artistieke optreden van architecten als Frans van Gool, kan rangschikken onder de verschijnselen die hij ‘kwaadaardige misverstanden’ noemt. Aangezien hier niet de professionele achtergronden van architectuurhistorici worden besproken, maar die van een bepaalde groep architecten, laat ik de opgeworpen vraag verder rusten, hoewel ze op zichzelf interessant genoeg is. Bernard Colenbrander is overigens niet de enige architectuurhistoricus die lijkt te worden verblind door de roem van zijn idool. Carel Weeber Een andere architectuurhistoricus met een tijdelijke beperking van het gezichtsvermogen is Ed Taverne die in zijn monografie over Carel Weeber meedeelt dat deze architect nauwelijks aandacht had voor ‘de esthetische betekenis van de architectuur’ en dat architectuur voor hem een kwestie van techniek was en dat hij zich niet wenste 25

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 25

27/07/15 12:31


Foto: Beeldbank RCE

VITRUVIUS

NUMMER 33 OKTOBER 2015

3 - De Nederlandse Bank in Amsterdam. 26

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 26

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

NUMMER 33 OKTOBER 2015

te bekommeren om de vraag of zijn werk wel in dienst stond van het geluk van het mensdom. Dit alles werd door Ed Taverne opgetekend uit de mond van de meester zelf: de vooraanstaande architect, die zelfs enige tijd voorzitter was van de Bond van Nederlandse Architecten, wenste geen architectuur te ontwerpen die het grote, noch het kunstminnende publiek wel eens als oogstrelend zou kunnen ervaren. Deze opvatting van Carel Weeber is lastig te begrijpen. Een architect die niets om esthetica geeft, is zoiets als een kok die niet van lekker eten houdt. De onbegrijpelijkheid van deze opvatting lijkt aan Ed Taverne geheel voorbij te gaan, want hij neemt het voor kennisgeving aan. Hij staat geen moment stil bij de vraag hoe het kan dat een architect geen mooie gebouwen wil ontwerpen. En hij vraagt zich niet af of zijn lezers een dergelijk opzienbarend standpunt wel kunnen begrijpen. Deze gedeeltelijke blikvernauwing is vermoedelijk niet het gevolg van arrogantie, maar van iemand die zich gespecialiseerd heeft in een onderwerp dat ver verwijderd is van de wereld van alledag. Dat Carel Weeber niet in de uiterlijke vorm van architectuur was geïnteresseerd, heeft hij zelf nog bevestigd in een gesprek met Jan de Heer, gepubliceerd in de feestbundel die in 2003 ter ere van Weeber verscheen. Toen zijn ontwerp voor een nieuw centraal station in Amsterdam ter sprake kwam, constateerde Jan de Heer dat er in het ontwerp, waarvoor Weeber in 1966 de Prix de Rome had ontvangen, weinig aandacht voor de ‘beeldende aspecten’ te ontdekken viel. Hierop antwoordde Carel Weeber dat ‘de techniek van de infrastructuur, de techniek van het bouwen en de constructie’ het ontwerp hadden bepaald. Het ontwerp was, zo voegde hij er nog aan toe, verwant aan het werk van Archigram, Yona Friedman, Kenzo Tange en Kurokawa. Ook al kreeg het ontwerp een hoge onderscheiding, het was zelfs voor architecten eigenaardig, iets dat maar moeilijk te begrijpen was. Aldo van Eyck had er ‘geen woorden voor’, zo herinnerde Weeber zich en hij begreep dat wel, want het station had geen duidelijk herkenbare uiterlijke vorm. Het leek op een ingewikkelde machine, maar geen mooie machine. Het leek op een computeruitdraai van een berekening. In dezelfde feestbundel schreef architectuurhistoricus Wouter Vanstiphout een lovend stuk over de architectuur van Carel

Weeber, maar zocht wel naar een verklaring voor diens onomwonden en provocerende bouwstijl. ‘Ik denk niet’, zo schreef Vanstiphout, ‘dat Carel Weeber zo pervers en ijdel is dat hij bewust een lelijk gebouw wil maken.’ De gedachte dat Weeber bewust lelijke gebouwen had willen ontwerpen, was wel even bij hem opgekomen, maar weer direct verworpen, want de architect was beslist geen onmens. Er moest een andere verklaring te vinden zijn en Vanstiphout vond die ook. Hij kwam tot de conclusie dat Weebers werk paste bij het onverbloemde dat ook te vinden was in bijvoorbeeld de muziek van Kraftwerk en in films als Spetters. Deze film uit 1980 werd gekenmerkt door een schokkend realisme waarbij niets en niemand werd ontzien. De harde werkelijkheid wordt getoond omdat die moet worden getoond, want iets mooi maken dat op zichzelf niet mooi kan zijn, is het opvoeren van een schijnvertoning. Het is duidelijk dat Carel Weeber niet bewust naar lelijkheid streefde. Hij wilde alleen niets verbloemen of verhullen. Hij ontwierp goed functionerende machines en woonblokken als grote stedelijke objecten. Hij hield niet van miezerige kneuterigheid. Dat was, geloof ik, zijn leidraad: wat veel ruimte inneemt, moet niet de suggestie van kleinschaligheid wekken. En het was in zijn ogen overbodig om iets mooier te maken dan strikt noodzakelijk is. Carel Weeber ontwierp met het programma van eisen als enig uitgangspunt. Daarnaast wilde hij de daaruit ontwikkelde vorm niet verhullen. Of iets als mooi of juist als iets lelijks moest worden aangemerkt, daarover ging hij niet. Daar had je de architectuurkritiek voor. Het resultaat van deze grondbeginselen is daarom vaak groot en niet mooi. Het grote woningbouwcomplex dat Carel Weeber in Den Haag bouwde en dat in de volksmond de Zwarte Madonna werd genoemd, was dus groot en niet mooi. Het werd in 1985 opgeleverd en in 2007 gesloopt, overigens zeer tegen de zin van de architectuurspecialist Henk Engel, die in de genoemde feestbundel de Zwarte Madonna tot ‘de belangrijkste werken’ van Weeber rekende. Helaas legde Engel niet uit waarom hij dit complex zo bewonderde en dat is jammer, want er zijn maar weinigen die het complex mooi vonden. Het zag er volgens vele voorbijgangers tamelijk afstotend uit, nors en onvriendelijk, net een gevangenis. Henk Engel moet een van de zeer weinigen zijn geweest die een traan heeft gelaten bij

de sloop. Hij moet hebben geweten dat het gebouw door veel mensen lelijk en afstotend werd gevonden. Desondanks negeerde hij de negatieve kritiek, mogelijk in de overtuiging dat het niet aangaat om het oordeel van passanten serieus te nemen. Betonwoestijn De Zwarte Madonna komt vreemd genoeg niet voor in het bekende boek van Jaap Huisman, Lelijk Gebouwd Nederland (1991). Ik denk dat het werk van Carel Weeber in de ogen van Huisman niet lelijk is in de betekenis die hij aan dit begrip hecht. In zijn ogen zijn onder meer de volgende gebouwen echte misbaksels: De Flint (Onno Greiner 1977) in Amersfoort, verzorgingstehuis Tabitha (Alfred Dubbeling 1980) aan de Amsteldijk in Amsterdam, Byzantium (Rem Koolhaas 1991) aan de Stadhouderskade in Amsterdam, het Burgemeester Tellegenhuis ofwel Maupoleum (Piet Zanstra 1970) en winkelcentrum Hoog Catharijne (Bouwbedrijf Bredero 1973) in Utrecht. Dit zijn wangedrochten. De Zwarte Madonna is geen wangedrocht, maar een massief en onvriendelijk ogend obstakel. Het verschil tussen een wangedrocht en een obstakel ligt in de ontwerpkwaliteit. Een gedrocht is slecht gecomponeerd en daardoor afstotend, een obstakel is een grote opslagloods met gaten erin. De Zwarte Madonna viel in de laatste categorie. Vier van de honderd voorbijgangers vonden het een prachtig gebouw en gaven als commentaar dat het mooi symmetrisch was en aan alle kanten van dezelfde vorm, wat ‘heel fraai’ werd genoemd. Zesenzeventig uit de honderd voorbijgangers vonden het lelijk en ‘net een gevangenis’. Aldus een greep uit het sociologisch onderzoek dat Derk de Jonge heeft verricht en dat hij in 1993 heeft gepubliceerd onder de titel Op verkenning in de betonwoestijn. Het boek is gebaseerd op een vraag die Derk de Jonge in een of ander plaatselijk blad aantrof, een vraag gesteld in de vorm van de volgende verzuchting: ‘Hoe is het mogelijk dat nieuwbouwprojecten die achteraf bijna door iedereen lelijk worden gevonden toch worden gerealiseerd?’ Een gebouw dat evenmin werd opgenomen in Lelijk Gebouwd Nederland (1991) van Jaap Huisman, is De Nederlandsche Bank op het Frederiksplein in Amsterdam, gebouwd in 1968 door architect M.F. Duintjer. Het werd overigens wel vermeld in de studie van Derk de Jonge, namelijk als voorbeeld van een gebouw dat niet harmo27

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 27

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

4 - De Zwarte Madonna in Den Haag. nieert met zijn omgeving. Nog voordat de bouw geheel was voltooid, werd het besproken in het Algemeen Handelsblad van 7 januari 1967 en het oordeel van de betreffende journalist viel niet erg gunstig uit voor de opdrachtgever en de architect. Deze kritische opmerkingen lokten een weerwoord uit van een kenner van de moderne architectuur, namelijk István L. Szénássy. In zijn studie Architectuur in Nederland 1960-1967 (1969) legde hij uit waarom het bankgebouw van architectonisch belang was. Het was volgens hem van belang omdat het bouwwerk een degelijke indruk maakte en zo ‘de aard van het bedrijf ’ weerspiegelde. De architectuur van De Nederlandsche Bank was, zo schreef hij, gereserveerd en eenvoudig: ‘deze eigenschappen betekenen een kwalitatieve bijdrage voor de omgeving, terwijl het effect op de oude stadskern neutraal is.’ Met de term ‘neutraal’ bedoelde Szénássy vermoedelijk dat het gebouw geen visuele schade berokkent aan de oude stad. Het gebouw ligt vlakbij het begin van de Utrechtse Straat en dus op de rand van de oude stad. Aldaar zou het een bijdrage leveren aan de omgeving. De Nederlandsche Bank bestond toen nog uit een toren omgeven door vier ver uitstekende vleugels. Het enorme gebouw staat op een kale vlakte tussen brede wegen en brede stoepen. Het Frederiksplein is eigenlijk geen plein, maar een open terrein rond een afwerend gebouw van ongewone grootte. Het is moeilijk te begrijpen dat Szénássy sprak van een ‘kwalitatieve bijdrage’. Hoe die bijdrage dan zou moeten worden omschreven, liet hij helaas in het midden. Hij gaf wel duidelijk te kennen dat hij het gebouw waardeerde omdat het ‘de aard van het bedrijf weerspiegelt’. Het gebouw straalt ‘degelijkheid’ uit. Het is een robuust gebouw, een soort fort waarin onze goudstaven veilig opgeborgen kunnen worden. Het gebouw oogt dus vertrouwen-

NUMMER 33 OKTOBER 2015

wekkend en daarom is het een goed gebouw. Dat een gebouw zijn ‘aard’ dient te weerspiegelen was volgens Szénássy een maatstaf bij de beoordeling van architectuur: ‘Hoeveel architecten hebben dat niet met hun werk nagestreefd en wel eens als principe verkondigd?’, zo stelde hij. Op dit punt aangekomen, valt menig lezer van verbazing van zijn stoel, want welke architecten bedoelde hij dan? Er zijn in het verleden inderdaad architecten geweest die van mening waren dat een gebouw zijn functie moest uitdrukken. Zo moest een kerk er anders uitzien dan een postkantoor. Deze opvatting mag dan een zekere aantrekkingskracht hebben bezeten, maar het was zeker geen universeel beginsel. Wie een toelichting wil geven op een gehanteerde maatstaf bij de beoordeling van architectuur, kan niet volstaan met een verwijzing naar niet nader te noemen architecten die ‘wel eens’ iets principieels hebben beweerd? Of wel soms?

in de verschijningsvorm van gebouwen en stadswijken’ opvalt. En volgens hem zijn de monotone stadswijken uit de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw voortgekomen uit de idealen van de Moderne Beweging. Derk de Jonge werkt deze beschuldiging niet verder uit. Had hij dat wel gedaan, dan zou hij hebben ontdekt dat de Moderne Beweging ook bijzonder mooie wijken heeft voortgebracht. Zijn beschuldiging lijkt me daarom niet helemaal terecht, want modernistische architecten als Bruno Taut en J.J.P. Oud hebben aangetoond dat wijken in volkswoningbouw ook mooi kunnen zijn. De door De Jonge bedoelde saaie en mistroostige woonwijken verrezen pas op grote schaal na de Tweede Wereldoorlog en die zijn al voor een deel gesloopt en herbouwd in een veel vriendelijker stijl. Dit alles is uitgebreid beschreven en gedocumenteerd in de studie van Jacqueline Tellinga, De Grote Verbouwing (2004).

Subcultuur Na diepgravend onderzoek kwam Derk de Jonge in zijn hierboven genoemde studie uit 1993 tot de conclusie dat er een ‘architecturale subcultuur bestaat’, waarin andere normen en waarden gelden dan die het grote publiek pleegt te hanteren. Architecten en andere ingewijden in de architectonische cultuur volgen bepaalde inzichten die in hun kringen als belangwekkend worden gezien. Die inzichten zijn over het algemeen onbekend bij de rest van de bevolking. Deze conclusie lijkt niet onredelijk, maar daarmee is de vraag van de redactie van het door Derk de Jonge genoemde plaatselijke blad nog niet beantwoord. De vraag was waarom die lelijke gebouwen tot stand konden komen.

Een goed voorbeeld uit dit boek is de woonwijk Holtenbroek in Zwolle, gebouwd kort na 1958 naar de ontwerpen van S.J. van Embden. Deze wijk bestond uit een verzameling gestapelde woningen in open bebouwing met bergingen op de begane grond. Dodelijk saai en eenvormig, in opzet wel gebaseerd op de beginselen van de Moderne Beweging, maar dan zonder enige herinnering aan de modernistische esthetiek. De nieuwbouw, ontworpen door Karelse Van der Meer in 2004, is eveneens gebaseerd op de beginselen van de Moderne Beweging, maar met grote zorg voor de esthetiek. Holtenbroek is nu een lust voor het oog. De architectuur van Van Embden was naargeestig, dor en fantasieloos. Verreweg de meeste naoorlogse wijken hadden een vergelijkbare uitstraling. Het lijkt wel alsof de esthetiek was onderdrukt en de vraag is nu waarom de architecten uit die periode de fantasieloosheid als leidraad voor hun ontwerpen hadden genomen. Lelijkheid is vermoedelijk niet alleen het gevolg van actief verzet tegen esthetische conventies, maar ook van achteloosheid ten aanzien van de vormgeving.

Uit de studie van Derk de Jonge blijkt dat een fors aantal moderne gebouwen de ergernis opwekken van het grote publiek. Je kunt je daarom afvragen uit welke architectonische cultuur die lelijkheid is voortgekomen. Bestonden er in die cultuur soms bepaalde opvattingen over architectuur die moesten leiden tot uitgesproken lelijke gebouwen? Zo ja, welke opvattingen waren dat dan? Deze vragen wierp Derk de Jonge evenwel niet op, laat staan dat hij ze beantwoordde. Zijn advies aan architecten was om zich meer te bekommeren om de smaak van het grote publiek. Als voorbeeld van een bouwwijze die weerstanden oproept bij het grote publiek noemt Derk de Jonge het modernisme, waarbij vooral ‘de monotonie

Wordt vervolgd.

28

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 28

27/07/15 12:31


VITRUVIUS NUMMER 33 OKTOBER 2015

nieuws

UIT HET WERKVELD

Levende monumenten in een leefbare regio ruimtelijke kwaliteit, waarbij erfgoed in samenhang wordt gezien met andere ruimtelijke opgaven. Aardbevingen manifesteren zich in de vorm van scheuren, verzakkingen en andere schade aan objecten. De gebouwen vragen dringend om reparatie en versteviging. Maar betekent dit dat de opgave voor het erfgoed de komende 30 jaar alleen in de bouwkundige en constructieve details zit? Of is Groningen de uitgelezen plek om de Moderne Monumentenzorg gestalte te geven, omdat de bouwdynamiek nergens anders zo groot zal zijn?

Middeleeuwse Mariakerk in het dorp ’t Zandt

D

e gasproblematiek in Groningen stelt ook de erfgoedwereld voor ongekende uitdadingen. Het bevingsgebied heeft belangrijke landschappelijke waarden, telt 110 dorpen, 1500 monumenten en een veelvoud aan beeldbepalende en karakteristieke objecten. De plannen die door de Nationaal Coördinator zullen worden gemaakt voor reparatie, versteviging of vernieuwing van gebouwen hebben een grote impact op dit bijzondere cultuurlandschap. Gelukkig wordt het erfgoedbelang door de betrokken partijen gezien. De aanstaande transformatie van Groningen is te vergelijken met de Wederopbouw, het Deltaplan of de Zuiderzeewerken, zij het in een andere tijd, met een hele andere bestuurs- en besluitvormingscultuur en met mondige en betrokken burgers. In de ruimtelijke ordening worden de gebiedsgerichte benadering en ‘het verhaal van de plek’ steeds belangrijker. Het gaat daarbij sterk om beleving en

www.steenhuismeurs.nl

De RCE heeft in het gasgebied het project ‘Levende Monumenten in een Leefbare Regio’ laten uitvoeren door Enno Zuidema Stedebouw en DAAD Architecten. Paul Meurs droeg hier als expert aan bij. Het project liet zien dat in de samenwerking met bewoners inspirerende en realistische projecten mogelijk worden, die de belangrijke monumenten verster-

ken en de dorpen helpen vitaal te maken. Participatie en draagvlak zijn hier geen loze begrippen – omdat de bewoners de urgentie van ingrijpen sterk voelen en hun energie onmisbaar is om maatwerkoplossingen te bedenken en tot een succes te maken. Voor een deel ligt in zo’n participatieve benadering de sleutel voor het vernieuwen van de erfgoedzorg. De andere kant van het verhaal is de uitdaging om een erfgoedstrategie te formuleren voor het omgaan met grote getallen, uitgestrekte gebieden en de integrale benadering. Erfgoed kan op verschillende manieren bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit, de vestigingsfactoren en de economische vernieuwing van Groningen – het is het vertrekpunt om te kunnen komen tot een vernieuwde ruimtelijke identiteit en een cultuurlandschap voor de toekomst – waarin de vele verhalen en relicten uit het verleden herkenbaar en beleefbaar blijven.

Schade in het interieur van de Mariakerk

STEENHUISMEURS RUBRIEK 29

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 29

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

Dynamiek Korte geschiedenis van een cultuurhistorisch begrip

Foto van Meyer lexicon boek editie 1905-1909

A.F.J. Niemeijer Werkt als historisch-geograaf bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort

NUMMER 33 OKTOBER 2015

1 - Isaac Newton: natuurkundige van blijvende wereldfaam.

H

et begrip ‘dynamiek’ en het bijvoeglijk naamwoord ‘dynamisch’ worden tegenwoordig te pas en te onpas gebruikt. Men bedoelt er zoiets mee als afwisseling, verandering, beweging - respectievelijk veranderlijk, beweeglijk, energiek, levendig. Ook in cultuurhistorische context en op het terrein van cultuurlandschap worden dynamiek en dynamisch vaak gebruikt. Zo komen we het begrippenpaar in de Beleidsnota Belvedere (1999) zo’n 40 keer tegen. Toch is dynamiek een begrip met een zeer bijzondere geschiedenis, die het waard is er wat dieper op in te gaan. Ook omdat dit verleden niet geheel onbesmet is. De begrippen dynamiek en dynamica zijn terug te voeren op het Oudgriekse woord dunamikós, dat zoiets betekent als krachtig, of: met vermogen tot. Dunamikós is op zijn beurt afgeleid van dúnamis, wat kracht betekent. Onder meer de filosofen Heraclitus en Plato (resp. ca. 500 v. Chr. en ca. 400 v. Chr.) gebruikten de beide begrippen. De eerste was de opvatting toegedaan ‘dat verandering de enige constante is’ en verder

stelde hij dat verandering zich in een ‘dynamisch equilibrium’ van cyclische processen voltrekt (een dynamisch equilibrium is iets anders dan een statische toestand). Plato beredeneerde dat ‘verandering slechts valt te deduceren uit vergelijking van opeenvolgende waarnemingen’. Dat waarnemen werd pas een wetenschappelijke methode in de aanloop tot de Verlichting – ruwweg vanaf het einde van de 16de eeuw. In het kielzog hiervan is het begrip dynamica sinds de 17de eeuw gebruikt in geschriften over bewegingen en krachten. Dat was de tijd waarin de moderne natuurwetenschappen zich begonnen te ontplooien, maar ook die waarin natuurwetenschappen en wetenschapsfilosofie sterke banden met elkaar kregen. Geleerden en denkers als Galilei (‘En toch beweegt ze’), Descartes (‘Ik denk, dus ik ben’) en Spinoza (‘Ik bouw op de rede, totdat […]’) schreven over dynamiek. Bij elk van hen werd dynamiek als een attribuut van ruimte(lijkheid) opgevat. Dynamiek kreeg in de natuurwetenschappen de betekenis van beweging van lichamen onder invloed van kracht(en). De ‘verpersoonlijking’ van het begrip dynamiek werd Isaac Newton (1642/43-1727), dankzij diens ‘Tweede Wet’. Vrij vertaald zegt deze wet (van de dynamica) dat beweging van een lichaam zich in alle richtingen kan voordoen – afhankelijk van de som van de krachten die op het lichaam van invloed zijn. Dankzij Newtons rekenmodellen kon Edmond Halley (1656-1742) de verschijning (in 1758) van de later naar hem genoemde komeet correct voorspellen. Dankzij de dynamica raakte men erin bedreven (fysiekruimtelijke) wetmatigheden en causaliteit te onderbouwen, onder gelijktijdige, maar langzame terugdringing van de metafysica. Op dit punt in de geschiedenis van het begrip vond dus een belangrijke paradigmaverandering plaats: van ‘kracht of vermogen’ vond snelle transformatie naar ‘beweging of verandering onder invloed

van krachten’ plaats. Toch is een spoor van de oude betekenis intact gebleven: zowel de dynamo als dynamiet is aan de betekenis kracht of vermogen schatplichtig. En diezelfde metafysica - ‘de leer van het achter de werkelijkheid gelegene’ - paste toentertijd trouwens ook goed bij dynamiek, omdat er ‘zingeving’, ‘spiritualiteit’ of ‘oorsprong’ in verborgen kon zijn. Bovendien vormde metafysica een uitstekend vangnet voor het (vooralsnog) ‘onverklaarbare’ en eventueel ook wel het ‘het Goddelijke’. En dat goddelijke kende ook al een directe relatie met de Platoons-Griekse betekenis van dynamiek: krachtig, met vermogen tot. Dynamiek in sociologie en cultuur Vanuit een van oudsher sterk ‘proefondervindelijke kunde’ en van ‘geloof in een van God gegeven orde der dingen’ raakte men sedert het midden van de 18de eeuw in een stroomversnelling van wetenschappelijke en beredeneerde kennis. Deze zogenoemde Verlichting (de ‘Eeuw van de Rede’), kende een voorlopig hoogtepunt in de 28-delige ‘Encyclopédie’ van Diderot en d’Alembert (1751-1772), waarin het hele universum van de toenmalige kennis en kunde was gestold. Met de ‘triomf ’ van de Verlichting kwam echter ook een tegenstroom op gang, want nadat dynamiek in de Encyclopédie uitsluitend in verband was gebracht met mechanica, kwam Immanuel Kant (1724-1804) met zijn ‘Metaphysische Anfangsgründe der Naturwissenschaft’, uit 1786. Vermoedelijk was hij de eerste die van een ‘dynamische (natuur)filosofie’ sprak – waaronder hij toen ‘iets universeels, metafysisch of transcendentaals’ verstond. Via hem komen we bij G.W.F. Hegel (1770-1831), die bekend werd door zijn benadering van de werkelijkheid via thesen en antithesen. Deze zouden in dynamische confrontatie door synthese ‘het geheel’ op een hoger plan (kunnen) brengen. De synthese van het beste van beide zou (kunnen) bijdragen aan maatschappelijke

30

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 30

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

NUMMER 33 OKTOBER 2015

2 - Oswald Spengler, auteur van Untergang des Abendlandes

de suprematie van een Indo-Germaans ras verkondigde. Hij schreef onder andere: “And what is the Teutonic civilization of today but the Brahmanic civilization of the age of Menu transplanted to European soil? It is simply this godlike Brahmanic caste, the Aryan or Indo-Germanic race, now occupying the coasts of the Atlantic instead of those of the Indian Ocean, which still dictates knowledge to the world.”1 Ward werd zo een verspreiders van de ‘Arische mythe’ in het ‘Teutoonse’, dus Duitse, Derde Rijk. Dynamiek en geografie De betekenis van het begrip dynamiek werd intussen ook via een ander kanaal verbreed. Nadat de Amerikaanse geoloog J.D. Dana rond 1863 het begrip ‘dynamic geology’ had geïntroduceerd, werden dynamiek en dynamisch steeds vaker in de aardwetenschappen gebruikt. Vanaf ca. 1900 wonnen ze ook terrein in de oude wereld, vooral in Duitstalige landen en in Rusland. Laat-19de-eeuwse nestors van de moderne geografie, waaronder de Duitser Friedrich Ratzel (1844-1904), noemden het begrip (ruimtelijke) dynamiek vermoedelijk nog niet, of slechts sporadisch, maar generaties daarna wel. Niettemin was hij ervan overtuigd dat ‘dynamiek’ (in de betekenis van ‘aanpassing’) tot de voornaamste factoren behoorde voor ‘ontwikkeling’. Ratzel publiceerde in 1897 zijn ‘Politische Geographie oder die Geographie der Staaten, des Verkehrs und des Krieges’. Die uitgave werd in 1901 gevolgd door het artikel ‘Der Lebensraum; Eine biogeographische Studie’. Door deze publicaties verbond hij biologische, genetische, antropologische, historische, psychologische, fysisch-geografische, politieke en nog meer feiten, aannames en veronderstellingen met elkaar tot een complex amalgaam van sociaal-geografische wetenschap. In geen van beide werken noemde hij het begrip dynamiek of dynamisch, maar wel sprak hij

Bron: National Archives of Norway en zijn gemaakt door Thomas Neumann op 1 mei 1937.

verheffing. Deze zogenoemde ‘dialectiek’ is in de filosofie vaker toegepast en speelt nog steeds een grote rol. De begrippen dynamiek en dialectiek komen dan ook nogal eens gezamenlijk voor. Enkele van dynamiek vervulde filosofische denkschema’s hebben invloed gehad op maatschappijopvattingen, wetenschappen en ontwikkelingen. Het gaat dan met name om politieke en economische opvattingen en vervolgens om aardwetenschappen en – uiteindelijk - ook om landinrichting, enz. Hiernaast is dynamiek een grote rol gaan spelen in culturele onderwerpen, zoals muziek en - in het verlengde hiervan - in de beeldende kunsten. Deze laatste blijven hier echter verder grotendeels buiten beschouwing, al mag niet onvermeld blijven dat dynamiek in de muziek in de eerste plaats betrekking heeft op de spanningsverhoudingen tussen luide en zachte passages. In de beeldende kunsten en architectuur wordt het gebruikt om er

spanning tussen (beeld)elementen mee uit te drukken. Het is opmerkelijk dat in beide gevallen de aspecten these en antithese zijn te herkennen en dat hun synthese wordt bereikt in de ervaring van de waarnemer. In de loop van de 19de eeuw ging het begrip dynamiek een steeds grotere rol spelen in andere wetenschappen. De fysica als zodanig verbreedde zich toen snel en de mathematische en ook de filosofische denktrant gingen over naar wetenschappen als astronomie (o.m. Eise Eisinga!), biologie (o.m. J-B. de Lamarck), sociologie (A. Comte) en economie (K. Marx en F. Engels). Al dezen schreven expliciet of impliciet over dynamiek, veranderingen en dialectische processen. In het verlengde van de Lamarck verschenen Charles Darwin (1809-1882; biologie en evolutieleer) en Herbert Spencer (1820-1903; ‘sociaal-darwinisme’). Spencer stelde dat de menselijke evolutie verloopt via een ‘dynamisch equilibrium’. Hij bedoelde hiermee te zeggen dat externe krachten een in wezen instabiel evenwicht in beweging konden brengen en zo evolueren – dan wel involueren of degenereren - in gang te zetten. Het sociaal-darwinisme gaf ruimte voor ideeën over sociale en fysieke inferioriteit en superioriteit. Zijn dwars op de leer van Darwin staande ideeën zijn snel door anderen overgenomen en werden onder meer ook in het Duits vertaald. Het sociaal-darwinisme vond in Europa verder weerklank dankzij vertalingen van het werk van de Amerikaanse socioloog Lester Frank Ward (1841-1913). Deze hanteerde vermoedelijk als eerste het begrip ‘dynamische sociologie’, waarmee hij (vermoedelijk onbewust) de deuren voor misbruik van de evolutiegedachte verder open zette. In zijn tweedelige ‘Dynamic Sociology’ uit 1883/97 pleitte hij namelijk voor ‘verbetering van de menselijke soort’. Een opmerkelijk punt hierbij is dat hij ideale ingrediënten voor ‘nationalistische sentimenten’ aan zijn dynamische sociologie toevoegde en

3 - Vaandels met de dynamische Swastika van de NSDAP overheersen het straatbeeld op 1 mei 1937. 31

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 31

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

veelvuldig van veranderlijke grenzen en van de beweging van grenzen onder invloed van natuurlijke factoren, bevolkingsdruk, oorlogen, enz.2 Ratzel gaf verder ruimte aan een op het sociaal-darwinisme terug te voeren uitgangspunt van de staat als organisme. Namelijk als een organisme dat stadia in ontwikkeling of levensfasen doormaakt van opkomst, via bloei naar verval. Hij beschouwde de levenscyclus van staten als een wetmatigheid, vergelijkbaar met de weg naar volwassenheid en ouderdom. Zich mogelijk niet bewust zijnde van het gevaar van het buskruit waarmee hij speelde, werd hij weinige jaren na de publicatie echter een inspiratiebron voor anderen, die doelbewust en met vuur bij het kruitvat Europa speelden. De ontploffing kwam met de Eerste Wereldoorlog. Het begrip dynamiek sijpelde na Ratzel en na die oorlog de geografie en de politiek binnen via onder meer Hans Spethmann, met zijn ‘Dynamische Länderkunde’ (1928) en Max Weber. Deze laatste schreef onder meer: “Großmachtgebilde sind aus allgemeinen Gründen der ”Machtdynamik” allerdings rein als solche sehr oft zugleich

expansive, d. h. auf gewaltsame oder durch Gewaltdrohung erzielte Ausdehnung des Gebietsumfangs der eigenen politischen Gemeinschaft eingestellte Verbände.”3 Dus nauwelijks was de oorlog voorbij of er werden nieuwe explosieven (‘dynamiet’) aangedragen, met als dankbare ontvangers de NSDAP-ers rondom Adolf Hitler. De relatie met het nazisme en het Derde Rijk werd nog explicieter toen geografen als Rudolf Hess, Karl Haushofer en Walter Christaller ‘dynamiek’ in hun geschriften gingen gebruiken en onder meer spraken van ‘geopolitische Dynamik’ – in de praktijk een eufemisme voor een politiek van ruimtelijke expansie of ‘correctie van historische ontwikkelingen’. Haushofer was tot rond 1939 een van de ‘theoretici’ – en misschien wel de belangrijkste - van de geopolitiek, waarbinnen het begrip ‘dynamiek’ een virulente betekenis kreeg en Darwins en Spencers gedachten een sterk ruimtelijke component kregen.4 W. Christaller, wiens dissertatie – naar verluidt met financiële steun van de NSDAP-er H. Himmler – in 1933 werd gepubliceerd, sprak in 1938 in Nederland. Christaller was

5 - Deze kaart werd gebruikt om militairen voor te bereiden op hun missie: de verdere groei van het Derde Rijk.

NUMMER 33 OKTOBER 2015

niet alleen een van de architecten van de zogenoemde Ostkolonisation, maar hij had zo vermoedelijk ook indirecte invloed op de inrichting van de Noordoostpolder, die in de periode 1936-1942 werd droog gemaakt.5 Kolonisatie van onder meer agrarische, mijn- en industriegebieden en van olievelden zou ‘Lebensraum’ voor het Derde Rijk betekenen. Vanuit deze op grenzen en culturen gebaseerde geografie ontwikkelde zich in de jaren ’20, ’30 en ’40 onder tal van Duitse en andere geografen een ‘wetenschappelijk gefundeerde’ doelideologie die ‘Blut und Boden’, autarkie, geopolitiek en expansie in het vaandel droeg.6 Deze doeleinden vonden onder meer uitdrukking in de ‘Raumplanung’ en de ‘Agrarpolitik’, die hand in hand gingen met het ‘Siedlungskonzept für den Ostraum’: de gedeeltelijke ontvolking en een daarop volgende kolonisering van Oost-Europa door ‘Ariërs’.7 En in het bijzonder dit activistische aspect van het nazisme werd als dynamisch aangeduid. Dat het begrip dynamiek hierbij tot op het hoogste niveau weerklank vond, is zeker, want meerdere van bovengenoemde geografen zaten zelf in het centrum van macht. Maar parallel hiermee werd de leegte van de nazistische dynamiek ook al vroeg zichtbaar. Zo stelde een van de belangrijkste ‘theoretici’ van het nationaalsocialisme - maar vanaf 1934 was hij een dissident - Rauschning, in 1938 o.m.: “Der Nationalsozialismus ist Bewegung schlechthin, Dynamik absolut gesetzt, Revolution mit wechselndem Nenner, jederzeit bereit, ihn zu vertauschen.”8 Eigenlijk hield dynamiek binnen het nationaalsocialisme volgens hem dus nauwelijks meer in dan ‘beweging om de beweging’ en ‘opportunisme’. Dynamiek en recht Maar, ‘gebakken lucht’ of niet, in dezelfde periode kwam in Duitsland ook nog een heel ander aspect van dynamiek op, namelijk het zogenoemde ‘dynamische recht’. Dit was grotendeels gebaseerd - of het zou grotendeels gebaseerd zijn - op het oudGermaanse gewoonterecht en op een ad hoc-rechtsgedachte. Het achterliggende idee was dat het gecodificeerde, klassieke Romeinse recht – en ruimer gesteld de Judaïsch-Romeins-Christelijke en vervolgens ook de Napoleontische traditie van het geschreven recht – een veel te statisch karakter bezat. Dit statische karakter zou te weinig recht doen aan de maatschappelijke veranderingen en aan de eisen van de tijd. Tot de belangrijkste en invloedrijkste ver-

32

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 32

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

NUMMER 33 OKTOBER 2015

zwar geeignet für die Eroberung der Macht und für einen ersten Aufbau, aber sehr viel weniger für die Gestaltung des Alltags in einem konsolidierten und “befriedeten” Gemeinwesen.”14 Mede vanuit dit oogpunt is het van belang het begrip dynamiek in zijn historische context kritisch te (blijven) bezien.

6 - Postzegel, uitgegeven in 1954, ter herinnering aan Johan Huizinga. tegenwoordigers van deze opvatting en dus tot de propagandisten van dynamisch recht behoorde de geschiedfilosoof Oswald Spengler9 (1880-1936). Rondom hem verkeerden talrijke min of meer gelijkgezinden.10 Dat gewoonterecht een belangrijk ingrediënt van recht is en behoort te zijn, zal niemand betwisten, maar wanneer ad hoc-recht - en daarmee het recht van de sterkste – het primaat krijgt, is de rechtsstaat ver weg. De rechtsdynamiek die Spengler en vele juristen verdedigden, ontaardde dan ook in één van de pijlers van het nazisme en het fascisme. Recht werd een ‘rekbaar begrip’, of beter: er bestond geen recht meer. Met het ‘recht aan hun zijde’ (vgl.: Bob Dylans ‘With God on our side’, 196411) konden de donkere hemden en de marsmuziek van nazi’s en fascisten hand in hand gaan met afschaffen van de democratie, met absolute dictatuur, met rassenwaan(zin) en met agressieve geopolitiek. Dit alles letterlijk onder een vaandel met een voortdenderend symbool: de swastika – het ‘dynamische’, rechtsom roterende hakenkruis.12 Er is – ondanks het grote historisch belang van het begrip ‘dynamisch recht’ - relatief weinig geschreven over de politieke en rechtsdynamiek en vooral ook over de alledaagse implicaties ervan. Want onder meer de Joden-, Sinti-, communisten- en socialisten- en de homovervolgingen en ook het stichten van werk- en vernietigingskampen zijn ermee ‘gerechtvaardigd’.13 Er is eerder zo weinig over gepubliceerd dat Giesecke stelde: “Der inhaltlich wenig festgelegte Dynamismus des Nationalsozialismus war

Dynamiek als exportproduct Zoals nationalisme, geopolitiek, kolonialisme, fascisme en nationaalsocialisme aan het eind van de 19de en in de eerste helft van de 20ste eeuw in talrijke staten en bij vele volkeren furore maakten, zo werd ook het begrip dynamiek door velen omarmd. De drie eerst genoemde vormden belangrijke ingrediënten voor het ontbranden van de Eerste Wereldoorlog; de drie andere verscherpten de nog steeds heersende tegenstellingen zo veel verder, dat al 20 jaar na het einde van de ‘Groote Oorlog’ de Tweede Wereldoorlog op het punt van uitbreken stond. Dat had alles te maken met (inter)statelijke en economische instabiliteit en wraakgevoelens aan de kant van de verliezers en hiernaast ook met de snel veranderende technische mogelijkheden en sociale verhoudingen. Het waren overal in de wereld ‘dynamische tijden’. Niet voor niets eindigt Keppeler een korte geschiedenis van het begrip dynamiek als volgt: “Nimmt man dies zusammen, so wird klar, dass der Begriff Dynamik im frühen 20. Jh. Hochkonjunktur hatte. Er wurde im allgemeinen Sprachgebrauch und in der Fachsprache der Sozialwissenschaft, der Nationalökonomie, der Naturwissenschaft und der Lebensphilosophie als Synonym für Bewegung, Flexibilität, Anpassung, Energie, Kraft und Wirkung verwendet.”15 In ons land werd het begrip dynamiek toen even breed omarmd als in de ons omringende landen. Gedurende het Interbellum is het niet alleen gehanteerd binnen kerkelijke (!) en muzikale context, maar hiernaast gebruikten prominente en ‘onverdachte’ geleerden als H.P. Berlage, M. ter Braak en J. Huizinga het om (historische) cultuurveranderingen te accentueren. Echter, toen de laatste het in 1935 nog weer eens op schrift stelde, bracht hij het in direct verband met barbarij.16 En niet voor niets. In diezelfde periode kwamen er talrijke nationalistische, fascistische en nationaalsocialistische bladen en tijdschriften op de markt en daarin

werd met hetzelfde tromgeroffel dat bekend was van met name Duitsland en Italië ‘dynamiek’ als wondermiddel gepropageerd. De frequentie van het in de dagblad- en tijdschriftpers voorkomende begrippenpaar ‘dynamiek en dynamisch’ groeide in korte tijd enorm, zowel in de ‘rechtse’ periodieken, als in de beschouwende en becommentariërende bladen. Dynamiek was in deze laatste bladen vaak synoniem met agitatie en expansie en kwam er daardoor in negatieve zin vanaf. Opvallend hierbij is dat die frequentietoename voortging nadat sedert mei 1940 steeds meer (dag)bladen een verschijningsverbod kregen of in omvang terugliepen. Enkele voorbeelden van hoe het met dynamiek werkte, moeten hier volstaan. Allereerst een citaat uit correspondentie van de vooraanstaande NSB-er mr. M.M. Rost van Tonningen aan ir. A.A. Mussert: “Die stuwkracht is vooral de propaganda. De propaganda moet t.a.v. elke dynamische kracht in ons volk door de daartoe meest bevoegden worden uitgeoefend. U heeft wat de periodieken betreft een variatie geschapen (Nationaal Dagblad, VoVa [Volk en Vaderland, AFJN], Arbeidsfront, Nieuw Nederland enz.), die aan de behoeften beantwoordt. De meest dynamische propaganda echter n.l. het plaatselijk en soortelijk reageeren en leiden der stroomingen, die het volk bewegen, zijn onvoldoende.”17 Een tweede voorbeeld - uit talloos veel andere - is in 1941 in de Haagsche Post te lezen: “Het woord dynamisch is een geliefkoosd woord geworden. […] De een vat er onder samen alles wat krachtig, snel en beslist in zijn werk gaat, in het bijzonder in het politieke leven, een ander denkt aan onrust, agitatie, driftig gedoe.”18 Een laatste voorbeeld van de betekenis van dynamiek binnen het nationaalsocialisme komt uit een boekje uit het midden van de oorlog. De vooraanstaande jurist en NSB-er, dr. J.H. Carp, schreef hierin onder meer: “Vooral wanneer de rechtsvernieuwing van geheel andere ideologische grondslagen uitgaat dan waarop de bekende grondwetten berusten – de revolutionnaire bewogenheid (”dynamiek”) van het Nationaal-socialisme tegenover den (“statischen”) geest van rechtszekerheid – staat de nieuwe rechtsorde in beginsel los van elke overgeleverde grondwetsgedachte.” Enkele regels verderop staat zijn conclusie: “Gebroken is derhalve met de gedachte van individueele grondrechten […].”19 Het wordt in het bijzonder uit dit 33

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 33

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

dan 350 in de periode 1945-1950.21 Een duidelijk teken dat dynamiek kort na de bevrijding als een ‘fout’ begrip is opgevat. Dat dit geen typisch Nederlands verschijnsel was, laat Keppeler zien. Hij schrijft in directe relatie tot het juridische aspect onder meer “Sie [nl. de juristen, AFJN] bildeten die kurz bis mittelfristig populäre Theorie der Dynamischen Rechtslehre nach Spengler, die jedoch nach 1945 aufgrund ihrer Verwendung in der NS-Zeit wieder vollkommen verschwand.”22

7 - Friedrich Ratzel, belangrijk grondlegger van de ‘Lebensraumgedachte’. laatste citaat duidelijk dat onder het nationaalsocialisme (grond)rechten met voeten werden getreden: er zou dynamisch recht gelden, ofwel: ad hoc-recht. In het licht van het voorgaande valt niet moeilijk te begrijpen dat de in 1941 in ons land opgerichte Rijksdienst voor het Nationale Plan (RNP) niet de algemeen verwelkomde overheidsinstelling voor ruimtelijke ordening was. De dienst kreeg vorm naar de Duitse voorloper, de Reichsstelle für Raumordnung (1936). Deze laatste organisatie kwam onder direct toezicht van de Führer en had als een van de belangrijkste taken de hiervóór al genoemde voorbereiding van ontvolking van delen van Oost-Europa en de kolonisering van die gebieden door ‘Ariërs’. De Nederlandse tegenhanger, de RNP, kwam tot overmaat van ramp onder indirect toezicht te staan van de Duitser dr. ing. H. Roloff, die verruiming van de Duitse ‘Lebensraum’ persoonlijk een warm hart toedroeg. Dat hij hierbij zowel naar het oosten, als naar ons land keek (en dan met name naar de Noordoostpolder), maakte het alleen maar erger.20 Hiermee kwam het begrip Dynamik / dynamiek dus wel heel dichtbij en kreeg het voor ‘nette’ Nederlanders een betekenis die in het verlengde lag van nazisme en totalitarisme. Het is daarom aardig af te sluiten met een globaal overzicht van de frequentie van het in de Nederlandse dagbladpers / kranten voorkomen van dynamiek en dynamisch in de periode 1920-1950. Van nog geen 250 keer in de periode 1920-1925 groeide het pijlsnel naar ruim 1700 keer in de jaren 1940-1945, om vervolgens terug te vallen naar minder

In de periode van 1950 tot heden werden dynamiek en dynamisch steeds vaker – en nogal eens te onpas - gebruikt in woord en geschrift. Ook ieder die een computer aanzet, kan thans het woord dynamic in toepassingen en specificaties niet vermijden. Het is intussen opmerkelijk dat er naast het modieuze gebruik van dynamiek ook een terugkeer naar de oude kernbetekenis kan worden waargenomen. Dit is vooral duidelijk geworden via de Nota Belvedere, waarin – behalve van dynamiek als resultante van krachten of van beleid – ook weer sprake is van dynamiek als ‘motor’ van ontwikkeling. Zo wordt op meerdere plaatsen gesteld dat ‘ruimtelijke dynamiek’ leidt tot snelle of juist langzame transformaties.23 Dit pad werd met de Nota Ruimte – uit 2005/6 - echter verlaten en vervangen door zogenoemde ontwikkelingsplanologie met ‘meer ruimte voor dynamiek’. Deze tautologische toevoeging maakte duidelijk dat ontwikkeling(en) en dynamiek bijna als synoniemen werden opgevat, maar ook dat men het spoor bijster begon te raken. Zo draaide het bijvoorbeeld in het stedelijk gebied bij dynamiek om (actieve) transformatie, revitalisering en herstructurering.24 Als uitgangspunt gold hierbij decentralisatie naar lagere overheden. Het resultaat daarvan is onder andere zichtbaar in de ‘Beleidsbrief Momo’, die ‘actualiteit en dynamiek’ in historische stads- en dorpskernen waarborgde.25 Nog onduidelijker gebruik van het begrip dynamiek is te vinden in de ‘Visie erfgoed en ruimte’, uit 2010/11, waarin te lezen valt: “Nederland kent een hoge dynamiek aan stedelijke functies.” Deze stelling is er wel een heel markant voorbeeld van dat dynamiek een holle frase is geworden, waarop men tot op het hoogste beleidsniveau geen vat meer heeft. Dat het tot woord gedevalueerde begrip dynamiek een onstuitbare revival doormaakte, zou ons moeten stimuleren het

NUMMER 33 OKTOBER 2015

wezenlijke van de geschiedenis van het begrip te leren kennen. Het verhuisde van filosofie naar fysica en van daar verder naar een breed scala van wetenschappen en cultuurwerelden. Om en passant misbruikt te zijn in de politiek en uiteindelijk betekenisloos te worden. Dynamiek schreeuwt dus om (her)definiëring voor zinvol gebruik binnen (historisch-)ruimtelijke en cultuurhistorische context. Noten 1 L.F. Ward, I, 1883 (/1897)2, pp. 407, 704. [Vet: A.F.J.N.] 2 F. Ratzel, 1897, zie o.m.: pp. 3 e.v., 77 e.v., 447 e.v.; In ‘Der Lebensraum’ (1901) komt zelfs het woord ‘Krieg’ (oorlog) niet voor. 3 M. Weber, Wirtschaft und Gesellschaft; Grundriss der verstehenden Soziologie, II Teil: Die Wirtschaft und die gesellschaftlichen Ordnungen und Mächte, 1922, pp. 619 e.v. Weber definieerde het begrip niet. Zijn tekst dateert overigens mogelijk nog van vóór WO I. 4 Zie o.m.: K. Haushofer, Weltpolitik von heute. Berlijn / Leipzig , z.j. [1934], pp. 38-46; https://de.wikipedia.org/wiki/ Karl_Haushofer. 5 W. Christaller, Die zentralen Orte in Süddeutschland, 1938; zie ook: K. (=.E.J.) Bosma, 1993, pp. 308-312. 6 Zoals de Zweed J.R. Kjellén en de Duitsers E. Stadtler, E. Obst en O. Maull. 7 Vgl.: http://de.wikipedia.org/ wiki/Nationalsozialistische_ Europapl%C3%A4ne#Lebensraum_ im_Osten 8 Geciteerd uit: Geschichte eines Buches: Adolf Hitlers “Mein Kampf ”: 19221945. München, 2011, p. 43. 9 O. Spengler is vooral bekend geworden en gebleven dankzij zijn tweedelige ‘Untergang des Abendlandes’ (1918/1922). Hoewel hij impliciet een medewegbereider is geweest, was hij geen volgeling van Hitler. 10 Vgl. o.m.: G. Winkler, Glanz und Elend der reinen Rechtslehre; Theoretische und geistesgeschichtliche Überlegungen zum Dilemma von Sein und Sollen in Hans Kelsens Rechtstheorie. (http://catalog.lib.kyushu-u.ac.jp/ handle/2324/1900/KJ00000743006.pdf) 11 “Though they murdered six million / In the ovens they fried / The Germans now too / Have God on their side” 12 Vgl.: http://peter-diem.at/Buchtexte/ hakenkreuz.htm

34

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 34

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

NUMMER 33 OKTOBER 2015

8 - Plan voor IJsselmeerpolders uit 1942, geïnspireerd op W. Christaller. Vgl.: Fragen an Die Deutsche Geschichte Ideen, Krafte, Entscheidungen Von 1800 Bis Zur Gegenwart. 14 H. Giesecke, Vom Wandervogel bis zur Hitlerjugend; Teil III: Integration gegen Autonomie und Bindung: Die Hitlerjugend. 1981, p. 204. 15 L.M. Keppeler, Oswald Spengler und die Jurisprudenz; Die Spenglerrezeption in der Rechtswissenschaft zwischen 13

1918 und 1945, insbesondere innerhalb die “dynamische Rechtslehre” der Rechtshistoriographie und der Staatsrechtswissenschaft. Köln, 2014, pp. 59 e.v. en m.n. 62-63. 16 J. Huizinga, Verzameld Werk, (In de schaduwen van morgen. (1935)), 1950, pp. 413, 414. 17 E. Fraenkel-Verkade en A.J. van der Leeuw, Correspondentie van mr. M.M.

Rost van Tonningen, Deel I, 1921-mei 1942. Den Haag, 1967, nr. 45, 16-021938, p. 344. 18 Haagsche Post, 01-02-1941. 19 J.H. Carp, Beginselen van Nationaalsocialisme, 1942, p. 61. 20 H. van Dam, H. Vuijsje, Plannenmakers in oorlogstijd; Het omstreden begin van de Nederlandse ruimtelijke ordening. 2011, m.n. pp. 17 e.v., 35 e.v. 21 In de opeenvolgende vijfjaarlijkse perioden 1920-1925 t/m 1945-1950 (steeds van 1 mei t/m 30 april) kwamen dynamiek en dynamisch(e) 241, 503, 703, 1431, 1712 en dan nog slechts 339 maal voor. Na 1950 lijkt de ‘besmetting’ vergeten en groeit het voorkomen snel naar zelfs duizenden keren per jaar. 22 Zie: http://www.jura-foerderverein.unikoeln.de/fileadmin/sites/foerderverein/ fakultaetsspiegel_ss2012_ws2013_kl.pdf 23 Vgl.: Nota Belvedere, 1999, pp. 21, 30 e.v. 24 Nota Ruimte; Ruimte voor ontwikkeling, Deel 4 […], 2005/6, pp. 36 e.v., 107, 144 e.v. 25 Beleidsbrief Momo; Modernisering Monumentenzorg. 2009., pp. 27, 36.

Doe mee...en win!

LEZERSACTIE

5

Onder onze abonees verloten wij x Werk van eeuwen. Gesprekken met Tjalling Waterbolk*. *

Een recensie van dit boek vindt u op blz. 36 van deze uitgave.

Alles wat u hoeft te doen is vóór 5 november 2015 een e-mail te sturen met uw naam en adres naar info@uitgeverijeducom.nl met als onderwerp ‘Waterbolk’. Let op! Verloting geschiedt alleen onder betalende abonees van het vakblad Vitruvius. Heeft u nog geen abonnement? Wordt dan snel abonee* om ook kans te maken op een gratis exemplaar van dit boekwerk. * Een abonnement op het vakblad Vitruvius bedraagt € 45,- per jaar/per 4 edities.

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 35

27/07/15 12:31


VOOR U

gelezen

VITRUVIUS NUMMER 33 OKTOBER 2015

Werk van eeuwen. Gesprekken met Tjalling Waterbolk AUTEURS

Jos Bazelmans en Jan Kolen UITGAVE

Koninklijke van Gorcum RECENSENT

Sigrid van Roode D E TA I L S

Paperback, 240 pagina’s, ISBN 978-90-2325-416-4 PRIJS

€ 24,95

H

et boek ‘Werk van eeuwen’ is een gedetailleerde beschrijving van het leven en werken van Tjalling Waterbolk. Dit kloeke werk, vormgegeven als een interview, geeft een levendig beeld van de mens achter de befaamde archeoloog. In de beschrijvingen van zijn jeugd in het Drentse Havelte klinkt de liefde voor het doorgronden van natuur en landschap al door. Onopgesmukt en met innemende eerlijkheid zien we hoe de van oorsprong bioloog met een bijvak archeologie een hoogleraarschap in de archeologie verkreeg, tot zijn eigen verbazing. Tegen de achtergrond speelt het conflict tussen Glazema en Van Giffen. Op de vraag of Willem Glasbergen niet meer geschikt zou zijn geweest voor de functie, volgt als altijd een direct antwoord: Overigens denk ik dat de universiteit de regeling, waarbij de afdeling Hoger Onderwijs van het ministerie niet betrokken was geweest, op dit punt met succes had kunnen negeren en dus toch Willem had kunnen benoemen. Op archeologisch gebied was hij uiteraard meer gekwalificeerd dan ik.’

Die bescheidenheid klinkt door het hele boek heen. Steeds vanuit persoonlijk perspectief en eigen ervaring zien we het ontstaan van de archeologie als vakgebied met de daarmee gepaard gaan theorievorming en verschillen van inzicht. Waar nodig hebben de auteurs verwijzingen toegevoegd naar literatuur die het relaas van Waterbolk onderbouwen of toelichten, maar de rode draad van het boek blijft het eigen verhaal van Waterbolk. Heikele onderwerpen als de invloed van het nationaalsocialisme op de archeologie tijdens de Tweede Wereldoorlog worden niet geschuwd of met de mantel der liefde bedekt, maar in de inmiddels vertrouwde onverbloemde bewoordingen van Water-

bolk toegelicht en genuanceerd. Het pionieren in de archeologie komt tot uiting in bijvoorbeeld de toepassing van 14C-bepalingen, onderzoek naar de verspreiding van de landbouw (met een uitstapje naar Syrie), en de bestudering van transhumance in Drenthe. Veel ontwikkelingen in de jonge archeologie worden ook in internationale context bezien, zoals de New Archaeology, waar Waterbolk zo zijn bedenkingen bij had en die ook weer treffend verwoordt. Vanuit zijn achtergrond als bioloog reflecteert hij op de tegenwoordige manier van inrichten van het cultuurlandschap: ‘Anderzijds kan het historisch gegroeide cultuurlandschap gemakkelijk het slachtoffer worden van de ontwikkelingen die op dat cultuurlandschap zijn en worden geïnspireerd. Hoeveel verandering kan het cultuurlandschap verdragen?’ In het laatste hoofdstuk reflecteren de auteurs zelf op de wetenschappelijke en methodische bijdragen van Waterbolk op de Nederlandse archeologie en schuwen daarbij hun eigen visie niet: ‘In de wetenschap van vandaag, waarin alles draait om snel presteren en maatschappelijke valorisatie, zou zo’n principiële en geduldige aanpak vermoedelijk een verfrissende uitwerking hebben.’ Door de gehanteerde interviewstijl zijn de eerste pagina’s even wennen, de lezer moet wel enige moeite doen om in het verhaal te komen. Wie zich die moeite getroost, leert een veelzijdig pionier kennen. Al met al is Werk van Eeuwen een lezenswaardig boek voor iedereen die meer wil weten over de ontwikkeling van de Nederlandse archeologie, gezien door de ogen van een markante Drentenaar. n

36

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 36

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

NUMMER 33

recent

OKTOBER 2015

OHW gebiedsvisie 2022 - 350 jaar Oude Hollandse Waterlinie AUTEURS

OKRA Landschapsarchitecten, Arcadis, Bureau voor de Ruimte & vrije tijd, DeltahistoriaH i.s.m. Erfgoedtafel OHW UITGAVE

OKRA Landschapsarchitecten D E TA I L S

Als pdf te downloaden via www.cultureelerfgoed.nl PRIJS

Gratis te downloaden

I

n deze publicatie wordt een lange termijn gebiedsvisie geschetst over het gebied waarover de Oude Hollandse Waterlinie zich uitstrekt. Het inundatieveld van de Oude Hollandse Waterlinie is niet of nauwelijks zichtbaar aanwezig in het veld. De vestingsteden zijn er nog wel, maar

- Door het cultuurlandschap van Gelderland en Utrecht. AUTEURS

Wim Huijser (columns), Aad Eerland (gedichten), Christian Weij (recepten) en Willem van Leuveren (fotografie) UITGAVE

Blauwdruk i.s.m. Landschapsbeheer Gelderland en Landschap Erfgoed Utrecht D E TA I L S

Paperback (otabind), 320 pagina’s, rijk geïllustreerd in kleur, ISBN 978-90-7527-186-7 PRIJS

€ 15,00

Rotterdam Architectuur Stad AUTEURS

Paul Groenendijk en Piet Vollaard UITGAVE

Nai010 Uitgevers D E TA I L S

zijn inmiddels flink getransformeerd en de uitgestrektheid van het gebied maakt het moeilijk om je voor te stellen hoe deze linie heeft gewerkt. Juist daarom is het belangrijk om het complete verhaal van deze waterlinie te vertellen. Deze gebiedsvisie benadrukt dan ook het belang van het zichtbaar en beleefbaar maken van het totaalsysteem. Deze gebiedsvisie is opgesteld in opdracht van de Provincie Zuid-Holland en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De visie wil een beeld geven van de ‘stip aan de horizon’ en kijkt dus bewust verder dan de geplande uitvoeringsprojecten voor de komende jaren. Het jaartal 2022 is niet toevallig gekozen; in dat jaar wordt dit militaire erfgoed 350 jaar. Met deze gebiedsvisie wordt aansluiting gezocht bij succesvolle strategieën die al ontwikkeld zijn voor andere linies, zoals voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze gebiedsvisie is voor beleidsmakers ruimtelijke ordening, erfgoedprofessionals en ruimtelijk vormgevers die te maken hebben met gebiedsontwikkeling in de Oude Hollandse Waterlinie. n

K

50 Klompenpaden

VERSCHENEN

Paperback, 128 pagina’s, rijk geïllustreerd (160 kleurbeelden), ISBN 978-94-6208-229-8

lompenpaden zijn rondwandelingen in het agrarisch cultuurlandschap. Ze volgen vaak eeuwenoude routes en voeren over onverharde paden door natuur, over boerenland en door landgoederen. Dit boek leidt de lezer en wandelaar langs 50 Klompenpaden in Gelderland en Utrecht en vertelt verhalen over de geschiedenis van het landschap en zijn bewoners.
Columnist Wim Huijser en fotograaf Willem van Leuveren liepen alle 50 Klompenpaden en legden ze vast in woord en beeld. Hun impressies worden aangevuld met gedichten van Aad Eerland, grafiek van Jan Hiensch en streekrecepten van Christian Weij.
Daarmee is dit boek ook een ongedwongen ontdekkingsreis door het landschap van de literatuur, de kunst en het culinaire genot. Met het herstellen en zichtbaar maken van deze wandelroutes dragen Landschap Erfgoed Utrecht en Stichting Landschapsbeheer Gelderland bij aan de beleefbaarheid van het landschap en de cultuurhistorie. n

Nederland: de nieuwste spraakmakende gebouwen, illustere iconen én verborgen juweeltjes van de stad.

 Rotterdam staat als architectuurbestemming in de top van veel internationale lijstjes. De Markthal, het nieuwe Centraal Station, De Rotterdam en natuurlijk de bekende iconen als de Kunsthal en de Van Nellefabriek zijn reden voor veel internationale architectuurliefhebbers om de gang naar de Maasstad te maken.

PRIJS

€ 19,95

D

eze handzame en up-to-date architectuurgids van Rotterdam toont de highlights van dé architectuurstad van

Naast de 100 beste gebouwen leidt deze gids ook langs de leukste plekken van de stad: uitgaan en eten in een architectonische setting, de Witte de Withstraat als culturele hang-out en de brandgrens als lieu de mémoire. n 37

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 37

27/07/15 12:31


recent

VITRUVIUS NUMMER 33 OKTOBER 2015

VERSCHENEN

In het spoor van Lukis en Dryden - Twee Engelse oudheidkundigen tekenen Drentse hunebedden in 1878. AUTEURS

Wijnand van der Sanden UITGAVE

Matrijs i.s.m. Stichting Het Drentse Landschap oo r va n In he t sp

D E TA I L S

r yden

D Lukis en

Gebonden, 160 pagina’s, rijk geïllustreerd, ISBN 978-90-5345-471-8 PRIJS

€ 24,95 (na 1 november € 29,95) Wijnand

nden van der Sa

R

ond 1870 waren de meeste hunebedden in Drenthe in het bezit van de rijks- en provinciale overheid gekomen. Ter gelegenheid daarvan werden ze door de lokale autoriteiten ‘opgeknapt’. Tijdens deze archeologisch niet onderbouwde restauraties werden dekheuvels verwijderd en omgevallen stenen zonder kennis, supervisie en documentatie teruggeplaatst. Aan de vondsten die daarbij tevoorschijn kwamen werd weinig aandacht besteed.

Op de terugweg documenteerden ze bovendien een aantal vondsten in de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. De kwaliteit en informatiewaarde van de door Lukis en Dryden vervaardigde tekeningen en bijbehorende beschrijvingen was voor Nederlandse begrippen van een ongekend hoog niveau. Ze vormen een unieke en prachtige bron van informatie over de toestand van de Drentse hunebedden aan het einde van de negentiende eeuw.

Vanuit Engeland werd de noodklok geluid. Voor het eerst werd de archeologische waarde van de hunebedden onderkend en ontstond de wens om de monumenten zeer zorgvuldig te beschrijven, voor het te laat was. William Collings Lukis en sir Henry Dryden reisden af naar Drenthe en documenteerden in de periode van 1 tot 22 juli 1878 veertig hunebedden, in plattegrond en aanzicht. Daarnaast tekenden ze aardewerk in het Drents Museum en en passant de kerken van Anloo en Vries.

In het spoor van Lukis en Dryden. Twee Engelse oudheidkundigen tekenen Drentse hunebedden in 1878 toont voor het eerst alle tekeningen die de twee onderzoekers maakten. Het boek schetst een prachtig beeld van de reis die Lukis en Dryden aflegden in het negentiende-eeuwse Drenthe. Hun werk geeft een bijzondere inkijk in de toenmalige omgang met cultureel erfgoed en de archeologie. n

Prentenboeken omslag_De

De verbeelders - Nederlandse boekillustratie in de twintigste eeuw.

16:22 Pagina 1 verbeelders 18-08-14

De verbeelders atie in de Nederlandse boekillustr

twintigste eeuw

AUTEUR

Saskia de Bodt (red.) UITGAVE

Saskia de Bodt

Vantilt

Uitgeverij vantilt

D E TA I L S

Gebonden, 328 pagina’s, rijk geïllustreerd, ISBN 978-94-6004-216-4 PRIJS

€ 39,50

D

e verbeelders is het eerste overzichtswerk over meer dan een eeuw boekillustratie in Nederland. Een heel scala aan mooie en intrigerende beelden passeert de revue, getekend en bedacht door vaklieden die vaak een heel andere carrière hadden dan de illustratoren van nu.

Het boek begint met kunstenaars als Theo van Hoytema, Antoon Derkinderen en Henriëtte Willebeek le Mair, die rond 1900 met hun esthetische illustraties bijdroegen aan een betere wereld. Na de Eerste Wereldoorlog werd deze lijn doorgezet door Rie Cramer, Nellie Bodenheim en de vergeten Alfred Listal. Minder bekend is dat moderne schrijvers en schilders als Johan Fabricius en Jan Sluijters prachtige illustraties hebben gemaakt. Zelfs M.C. Escher heeft in zijn beginjaren een klein aantal boeken geïllustreerd. Hoewel velen van hen, zoals Hendrik Werkman, niet als boekillustrator de geschiedenis ingingen, hebben
ze, vooral in het interbellum, een aantal artistiek verfrissende beelden gemaakt. Niet in de laatste plaats ook in boeken voor volwassenen, met modernistische en soms erotische illustraties.
De professionalisering van het vak zette na de Tweede Wereldoorlog door met Jenny Dalenoord, Max Velthuijs, Fiep Westendorp, Dick Bruna en later ook Thé Tjong-Khing. Zij zetten de toon voor de generatie illustratoren die nu nog voor kinderen werkt. n

38

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 38

27/07/15 12:31


VITRUVIUS

NUMMER 33

recent

OKTOBER 2015

Sterke verhalen - Vijf eeuwen vertelcultuur. Sterke verhalen jeroen salman

Roekeloze zeelieden die na een schipbreuk op een eiland met dwergen terechtkomen (Gulliver’s Travels), overmoedige wetenschappers die hun ziel aan de duivel verkopen (Faust), deugdzame sloofjes die eindigen als prinses (Assepoester) en hilarische baronnen die op kanonskogels door de lucht vliegen (Baron van Münchhausen). Zij zijn de hoofdpersonen van dit boek. Hun verhalen zijn tijdloos, maar hebben zich wel voortdurend aangepast aan het medium waarin ze werden overgedragen. Wat gebeurde er als een verhaal tot toneelstuk werd bewerkt, van poëzie in proza veranderde of als beeldverhaal in prenten werd uitgebeeld? Hoe en waarom werden sommige verhalen overgenomen door nieuwe media als toverlantaarns, strips, films en tv-series? Eén medium staat in Sterke verhalen centraal: de centsprent, ook wel volksprent of kinderprent genoemd. Deze prenten, die vooral in de achttiende en negentiende eeuw zeer geliefd waren, hebben een cruciale rol gespeeld in de popularisering van ‘sterke’ verhalen en in het doorgeven ervan aan latere generaties.

jeroen salman

AUTEUR

Jeroen Salman (red.)

Sterke verhalen Vijf eeuwen vertelcultuur

uitgeverij vantilt

UITGAVE

Vantilt D E TA I L S

Paperback, 160 pagina’s, geïllustreerd, ISBN 978-94-6004-168-6 PRIJS

€ 19,95

uitgeverij vantilt

R

oekeloze zeelieden die na een schipbreuk op een eiland met dwergen terechtkomen (Gulliver’s Travels), overmoedige wetenschappers die hun ziel aan de duivel verkopen (Faust), deugdzame sloofjes die eindigen als prinses (Asse-

Het Hof van Nederland. AUTEURS

Liesbeth van Noortwijk (red.) UITGAVE

WBooks i.s.m. Dordrechts Museum D E TA I L S

Paperback, 144 pagina’s, rijk geïllustreerd (200 kleurbeelden), ISBN 978-94-6258-083-1

PRIJS

€ 22,95

H

et Hof, in het hart van historisch Dordrecht, is een plek van betekenis. Op beslissende momenten in de nationale geschiedenis is dit voormalige Augustijnenklooster de plaats van handeling: in 1572, als hier de Eerste Vrije Statenvergadering plaatsvindt. Een belangrijke stap op weg naar een onafhankelijke Republiek en de basis voor Nederland zoals

Een toekomst waarborgen - Twee ondernemende families, een landgoed en een verzekeringsbedrijf in Overijssel (1797-2015). AUTEUR

Jan van de Wetering UITGAVE

Waanders D E TA I L S

Gebonden, 256 pagina’s, rijk geïllustreerd (170 kleurbeelden), ISBN 978-94-6262-043-8 PRIJS

€ 29,95

VERSCHENEN

poester) en hilarische baronnen die op kanonskogels door de lucht vliegen (Baron van Münchhausen). Zij zijn de hoofdpersonen van dit boek. Hun verhalen zijn tijdloos, maar hebben zich wel voortdurend aangepast aan het medium waarin ze werden overgedragen. Wat gebeurde er als een verhaal tot toneelstuk werd bewerkt, van poëzie in proza veranderde of als beeldverhaal in prenten werd uitgebeeld? Hoe en waarom werden sommige verhalen overgenomen door nieuwe media als toverlantaarns, strips, films en tv-series?
 Eén medium staat in Sterke verhalen centraal: de centsprent, ook wel volksprent of kinderprent genoemd. Deze prenten, die vooral in de achttiende en negentiende eeuw zeer geliefd waren, hebben een cruciale rol gespeeld in de popularisering van ‘sterke’ verhalen en in het doorgeven ervan aan latere generaties. n

we dat nu kennen, met vrijheid en tolerantie hoog in het vaandel. En in 1618, wanneer de Synode van Dordrecht een einde maakt aan een conflict binnen de protestantse kerk en besluit de Statenbijbel op de markt te brengen. Anno 2015 is het Hof van Nederland de plek waar iedereen het verhaal van Dordrecht op een nieuwe, verrassende manier kan ontdekken aan de hand van originele voorwerpen, archiefstukken, video en multimedia. In de historische setting van het kloostercomplex komt niet alleen 1572 opnieuw tot leven, maar ook de gouden tijd van Dordrecht als machtige handelsstad, de verwoestende Sint Elisabethsvloed, de industrialisatie in de 19de en 20ste eeuw. En natuurlijk de geschiedenis van het klooster zelf. Het Hof van Nederland vertelt dat fascinerende verhaal met een schat aan beelden uit de rijke collectie Dordrecht: bijzondere archiefstukken, archeologische vondsten, schilderijen, prenten en foto’s. n

I

n 1797 kocht Bernardus Josephus van Sonsbeeck Landgoed Den Alerdinck bij Laag-Zuthem (gemeente Raalte). Hij breidde het landgoed aanzienlijk uit en dreef hij handel met producten uit bosbouw en landbouw. In 1809 richtte hij met enkele andere Zwollenaren een onderlinge brandwaarborgmaatschappij op, later ook wel ‘De Overijsselsche‘ genoemd. In 1875 raakten de families Van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst door een huwelijk aan elkaar gelieerd. De families Van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst waren zowel in zakelijke als maatschappelijke zin zeer ondernemend. Ze waren in de negentiende en twintigste eeuw politiek actief op landelijk en provinciaal (Overijssel) niveau (en Zwolse) familiegeschiedenis wordt met vele aansprekende voorbeelden beschreven hoe de twee families met grote betrokkenheid een toekomst probeerden te waarborgen. n 39

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 39

27/07/15 12:31


Op de foto:

“Sinds de 14e eeuw werd Slot Well, markering langs de Maas, bewoond door de familie van Malsen. Het heeft vele oorlogen doorstaan. Tijdens de Franse oorlog is zelfs de linkerkant van het kasteel afgebroken. In de 19 eeuw werd dit gedeelte weer

aangebouwd door toenmalig eigenaar Baron Slingerland. Daarom zie je nu een middeleeuwse toren met een neo-middeleeuws zijgedeelte.” “In 2001 heb ik het kasteel gekocht en grondig gerestaureerd. Het is een bijzonder bezit, zodra je de poort doorrijdt, word je betoverd. De entree is prachtig, maar toch knus. Precies dát is de kracht van Slot Well. Dikke muren, kantelen, grachten, een ophaalbrug, en toch een behaaglijke woonomgeving, met koetshuis. Ook heel bijzonder is het dubbele grachtenstelsel, onderhand zeldzaam in ons land.” “Op de foto zit ik in de salon, het mooiste gedeelte van het huis. Compleet met een prachtige schouw en een interieur dat past bij de stijl van het monument. Zelfs het behang is eeuwenoud en monumentaal.” Dhr. E. Schermerhorn, eigenaar en ondernemer

D

onatus verzekert vertrouwd

Monumenten worden met veel zorg omgeven door eigenaren en beheerders. Dat is belangrijk en nodig. Net als het kiezen van de juiste verzekering. Al sinds 1852 heeft Donatus ervaring in het verzekeren van monumentale kerken en gebouwen. Als onderlinge maatschappij werken wij zonder winstoogmerk. Wij hebben dan ook geen klanten, maar leden. Maak vrijblijvend kennis met Donatus. Onze expertise zal u verbazen en verrassen, evenals onze jaarlijkse premierestitutie.

sinds 1852

www.donatus.nl tel. 073 - 5221700

Donatus-Vitrivius-adv205x285_mag-FC-G.indd 1

VITRUVIUS_Oktober2015_v1.indd 40

16-01-14 11:16

27/07/15 12:31


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.