Vitruvius april 2011

Page 1

ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR ERFGOEDPROFESSIONALS JAARGANG 4

I

NUMMER 15

I

APRIL 2011

PINGORUÏNES

BRON VOOR ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK: FEIT OF FICTIE?

ORAL HISTORY

42.000 LANDSCHAPSELEMENTEN

LUTHERSE KERKINTERIEURS


Uw nieuwsbrief of rubriek

inVitruvius bereikt...

...4҂ per jaar meer dan 4000 erfgoedprofessionals!

Het grote bereik èn de hoge attentiewaarde van Vitruvius zijn úw voordelen. Bespreek nu de mogelijkheden: bel uitgeverij Educom 010-425 6544.

Uitgeverij Educom BV Drukwerk Investeringen Marketing Internet


JAARGANG 4 NUMMER 15 APRIL 2011

10 ORAL HISTORY IN HET CULTUURHISTORISCH LANDSCHAP

14 LUTHERSE KERKINTERIEURS IN NEDERLAND

22

PINGORUÏNES ALS BRON VOOR ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK

DE TOESTAND VAN 42.000 LANDSCHAPSELEMENTEN

PLANTAGES LANGS DE

BURGERPARTICIPAT IE BIJ LANDSCHAP

26

32

36

COMMEWIJNERIVIER

DE GOUDKUST VAN SURINAME

N I E U W S U I T H E T W E R K V E L D  4 3 k o r t  4

v o o r u g e l e z e n  5 6

r e c e n t v e r s c h e n e n  6 2

X p o  5 0

a g e n d a  6 7


colofon

VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

EEN UITGAVE VAN

Vitruvius is een informatief, promotioneel, onafhankelijk vaktijdschrift dat beoogt kennis en ervaring uit te wisselen, inzicht te bevorderen en belangstelling te kweken voor de vakgebieden archeologie, cultuurlandschap en monumentenzorg.

Uitgeverij Educom BV Mathenesserlaan 347 3023 GB Rotterdam Tel. 010-425 6544 Fax 010-425 7225 info@uitgeverijeducom.nl www.uitgeverijeducom.nl

SUB-SPONSORS

Postbus 842 3800 AV Amersfoort Tel. 033-460 5020 info@shmn.nl www.shmn.nl

Postbus 1600, 3800 BP Amersfoort Tel. 033-421 7421 www.cultureelerfgoed.nl

Joint venture van de Alliantie en Mitros

MEDE-ONDERSTEUNERS

Nijverheidsweg-Noord 114 Tel. 033-299 8181 3812 PN Amersfoort Fax 033-299 8180 Postbus 1513 800 BM Amersfoort www.archeologie.nl

Lange Voorhout 14, 2514 ED Den Haag Tel. 070-306 6800 Fax 070-306 6870 www.hobeon.nl

Pelmolenlaan 12-14 3447 GW Woerden

Tel. 0348-437 788 www.the-missinglink.nl

Ruurloseweg 83 7251 LC Vorden Tel. 0575-519 455 Fax 0575-519 550 www.frisowoudstra.nl Showroom: Battenweg 12, 6051 AD Maasbracht Tel. 0475 - 43 64 39 www.lei-import.nl Exclusieve natuurleien voor dakbedekking in de restauratie

B. Minkenberglaan 2 – 6109 AL Ohé en Laak Tel. 06-11 454 247 / 0475-55 23 30 www.res-nova.nl

COLOFON

REDACTIERAAD Dr. C.H.M. (Chris) de Bont Wageningen Universiteit

UITGEVER/ BLADMANAGER Robert Diederiks

REDACTIE Dr. J.E. Abrahamse Drs. H.G. Baas mw. Drs. P. J. Braaksma R.P.H. Diederiks Ir. M. van Hunen Dr. H.C.M.Kleijn S.A. Muller Drs. E. Raap mw. Drs. F.M.E. Snieder Drs. H. van de Velde

ABONNEMENTEN 4 nrs/jaar: Nederland E 45.- / België E 55.Voor betaling wordt een factuur verzonden. Vermeld bij correspondentie altijd het abonneenummer (zie de factuur). Tijdige betaling garandeert regelmatige

toezending. Abonnementen lopen automatisch door. Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk per aangetekend schrijven) dienen uiterlijk twee maanden voor afloop van de abonnementsperiode in ons bezit te zijn.

LEZERSSERVICE / NABESTELLINGEN Adresmutaties/abonnementen en nabestellingen doorgeven via info@uitgeverijeducom.nl © Copyrights Uitgeverij Educom BV April 2011 / ISSN 1874-5008

Vakblad Vitruvius werkt met een onafhankelijke redactie en redactieraad. Artikelen worden pas gepubliceerd na peer reviews door experts uit het werkveld.

2

Drs. H.M.P. (Jeroen) Bouwmeester RCE Drs. B. (Boudewijn) Goudswaard The Missing Link/Archeologic mw. Dr. B. (Bernadette) van Hellenberg Hubar Res nova Dr. R.J. (Reinout) Rutte TU Delft mw. Drs. F.M.E. (Francien) Snieder Afdeling Archeologie gemeente Amersfoort Prof.Dr.Ir. M. (Theo) Spek Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, RU Groningen mw. Ir. G.A. (Gerdy) Verschuure-Stuip TU Delft Drs. H. (Henk) van de Velde ADC Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd met welke methode dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.


VITRUVIUS

NUMMER 15

van de redactie

APRIL 2011

WIE KOMT HET TOE? ultureel Erfgoed: van wie is dat eigenlijk? Zou niet al het cultureel erfgoed als wereld erfgoed gezien moeten worden? Een vraag die weer actueel wordt als je naar de ontwikkelingen in Egypte kijkt. Ieder volk of natie het recht op vrijheid en democratie en soms kan dat helaas (!) niet alleen afgedwongen worden met liedjes zingen op het plein. Je ziet echter dat snelle omwentelingen en revoluties vaak gepaard gaan met diefstal en vernieling van cultureel erfgoed. Daarin is Egypte helaas geen uitzonderingsgeval. Van het archeologisch museum in de Afghaanse hoofdstad Kabul is weinig meer over, musea in Bagdad zijn hetzelfde lot beschoren en iets verder terug in de tijd en nu nog steeds duidelijk zichtbaar is de schade die Vadertje Stalin in het stadscentrum van Moskou heeft aangericht.

Ongetwijfeld kent u – lezer –nog meer voorbeelden van de vernieling van Cultureel Erfgoed in den vreemde, maar ook de Amsterdamse Jordaan is in de 20ste eeuw te nauwer nood aan de sloopkogel ontsnapt.

C

Nederland zal niet zo snel aan binnenlandse conflicten of burgeroorlog ten prooi vallen, maar dat neemt natuurlijk niet weg dat we in slaap mogen sukkelen. En dat begint bij het blijven nadenken. Nederlands erfgoed in het buitenland: is dat van ons of van het land in kwestie? Of van alle bewoners van deze planeet? We komen hier later nog bij u op terug…en over dat nadenken: wij hopen met recht dat de artikelen in Vitruvius u daarbij soms toe aanzetten. –– De redactie

4

4

4

4

4

4

Erfgoed om te weten! Vitruvius informeert Elk kwartaal vakblad Vitruvius ontvangen is óók een mooi geschenk. Neem contact op met Uitgeverij Educom: 010-425 6544, info uitgeverijeducom.nl.

3


kor t

VITRUVIUS

Herbestemming redt 45 monumenten L

iefst 45 monumenten krijgen dit jaar subsidie voor grootschalige restauratie en herbestemming. Staatssecretaris Halbe Zijlstra kende januari jl. hiervoor ruim 27 miljoen euro toe. Het gaat in de meeste gevallen om herbestemming, zoals de Hofpleinlijn in Rotterdam, Radiozendstation Kootwijk en het Groote Museum in Artis in Amsterdam. Er is alles bij elkaar circa 22 miljoen euro beschikbaar. Nog eens 5,4 miljoen euro gaat naar acht organisaties voor monumentenbehoud.

NUMMER 15

APRIL 2011

drachtsbelasting voor rijksmonumenten. De nadelige effecten voor de restauratiesector zijn becijferd op 23 miljoen euro per jaar en dat geld vloeit op deze manier terug. In totaal ontving de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 138 aanvragen voor de restauratieregeling 2010 en 2011, waarvan een derde gehonoreerd kon worden. De subsidie is bedoeld voor restauraties van monumenten met een herbestemming die meer dan vijf ton kosten, en voor grootschalige restauraties van meer dan 2 miljoen euro. Om de subsidies landelijk te spreiden zijn uit elke provincie maximaal vier aanvragen gehonoreerd.

werk op in de arbeidsintensieve restauratiesector. Met de investeringen in de afgelopen jaren is de restauratieachterstand flink ingelopen.

Gehonoreerde aanvragen Dankzij de subsidie kan dierentuin Artis in Amsterdam na meer dan zestig jaar het Groote Museum weer openen voor het publiek. De middeleeuwse Broederenkerk (foto) in Deventer kan eindelijk beginnen aan de hoognodige restauratie. Andere markante monumenten zijn de radiotelescoop in Dwingeloo (foto) en de Sojafabriek Cereol in Utrecht en fort Rammekens in Ritthem die beide een nieuwe bestemming krijgen. Verder ontvangen maar liefst vier watertorens in Groningen, Sint-Jansklooster, Domburg en Bergen op Zoom een subsidie voor restauratie en herbestemming.

Investeren in monumenten loont Dat investeren in restauraties loont, bleek onlangs uit onderzoek in opdracht van het Nationaal Restauratiefonds. Van elke euro die de overheid in restauratie steekt, wordt de staatskas uiteindelijk weer anderhalve euro rijker. Via belastingen, dankzij meer toerisme of een verbeterd vestigingsklimaat. Ook leveren de subsidies veel

Herbestemming De restauratieregeling is vooral bedoeld voor monumenten die een nieuwe bestemming krijgen. Driekwart van de gehonoreerde subsidieaanvragen gaat naar monumenten met een her- bestemming. ‘Herbestemming wordt steeds belangrijker in ons monumentenbeleid. Onze levendige cultuur heeft Nederland in de loop der eeuwen veel karakteristieke gebouwen opgeleverd: kerken, kloosters, boerderijen, fabrieken, watertorens, postkantoren, enzovoort. Als ze hun oorspronkelijke functie verliezen, kunnen we er via herbestemming voor zorgen dat waardevol erfgoed verhouden blijft. Deze duurzame oplossing geeft gebouwen een tweede leven dat kan worden ingevuld met wonen, werken en met culturele bestemmingen,’ aldus staatssecretaris Zijlstra.

Subsidieregeling voor restauratie en herbestemming Voor 2010 en 2011 is in totaal 46 miljoen euro beschikbaar. Met dat bedrag compenseert het Rijk de afschaffing van de vrijstelling van over-

Bond Heemschut viert Eeuwfeest Boudewijn Oranje een herinneringsplaquette, het verjaardagscadeau van stadsdeel Centrum aan Heemschut. De plaquette wordt geplaatst op De Munt.

p 2 februari feliciteerde burgemeester Eberhard van der Laan de honderdjarige Bond Heemschut. In 1911 richtten verontruste burgers deze erfgoedvereniging op ter bescherming van ‘stad en stedenschoon’. De eerste vergadering werd onder voorzitterschap van architect K.P.C. de Bazel gehouden in De Munt en daarom onthulde de Amsterdamse wethouder

O

4

Heemschut is de grootste en één van de oudste particuliere verenigingen voor bescherming van cultuurmonumenten. De vereniging komt in actie bij verwaarlozing of dreigende sloop van monumenten en wanneer een historisch stadsgezicht aangetast dreigt te worden door disharmoniërende nieuwbouw. Cruciaal daarbij is het werk van de Heemschut commissies in de twaalf provincies en Amsterdam. Deze beschermen de

monumenten in hun regio. Heemschut viert het Eeuwfeest verspreid over het jaar met evenementen als deelname aan de Nederlandse Restauratiebeurs, een onderwijsproject in Amersfoort, een Bijzondere Algemene Vergadering van Leden in de Ridderzaal, het Forum Volunteers in the service of European Heritage over vrijwilligers in de erfgoedsector i.s.m. Europa Nostra, participatie in de World Canals Conference in Groningen en het Symposium Particuliere Erfgoedzorg in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem. Er zullen verschijnen een jubileumboek, film en speciale themapostzegel.


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

Opgenomen in collectie historische huizen

kor t

Vereniging Hendrick de Keyser verwerft woonhuis architect Abe Bonnema ereniging Hendrick de Keyser heeft met steun van de BankGiro Loterij het woonhuis van architect Abe Bonnema in het Friese Hurdegaryp verworven. Bonnema’s eigen woonhuis, uit 1961-1963, behoort tot de meest opmerkelijke voorbeelden van de naoorlogse villabouw in Nederland. Het ontwerp zette een belangrijke stap in de Nederlandse functionalistische traditie, voortbouwend op de avant-gardistische experimenten van het Nieuwe Bouwen van architecten als Rietveld en Duiker.

Toekomst voor boerderijen eerste in nieuwe reeks en toekomst voor boerderijen. Handreiking voor de herbestemming en verbouwing van monumentale boerderijen. Deze publicatie is de eerste in een nieuwe reeks brochures ‘Een toekomst voor...’.

E

Duizenden historische boerderijen zijn inmiddels door gemeenten, provincies of rijk beschermd als monument. Maar steeds meer boerderijen verliezen hun oorspronkelijke agrarische functie en hebben alleen toekomst als ze een nieuwe functie krijgen, zoals woning of kantoor. Deze herbestemming van monumentale boerderijen vraagt vaak om een ingrijpende verbouwing.De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geeft in de brochure antwoord op veelgestelde vragen rond verbouwing en herbestemming. Wat kunnen gemeenten doen om de ontwikkeling en herbestemming van agrarisch erfgoed te ondersteunen? Welke stappen moet een eigenaar zetten om een goed verbouwingsplan te maken? Hoe kunnen praktische opgaven als extra daglicht, woningsplitsing of de herinrichting van het erf met respect voor de historie op een moderne manier worden vormgegeven? Deze rijk geïllustreerde brochure, met tal van inspirerende praktijkvoorbeelden en een overzicht van wet- en regelgeving, subsidiemogelijkheden en nuttige adressen, is een aanrader voor iedereen die professioneel of als eigenaar betrokken is bij de verbouwing en herbestemming van historische boerderijen. 쮿

Op ontnuchterend eenvoudige wijze zette Bonnema zeven stalen spanten op gelijke afstand naast elkaar, legde er vloeren en een dak van beton op en plaatste binnen deze ‘doos’ een gemetselde kern voor keuken en sanitair. Hieromheen is een vrij indeelbare ruimte voor wonen, slapen en werken. Deze ruimte is in tweeën gedeeld door een grote glaswand. Waar privacy is gewenst zijn houten wanden geplaatst. De wanden in het huis en de onbehandelde redwood gevelvlakken aan de buitenzijde hebben geen dragende functie en sluiten nergens aan op het plafond. Doorlopende stroken glas geven de verdieping en het dak een haast ‘zwevend’ karakter. Grote glaspuien zorgen voor visueel contact met de tuin, ontworpen door Mien Ruys, waarbij binnen en buiten op fascinerende wijze in elkaar overlopen. Abe Bonnema (1926-2001) was een honkvaste Fries die vanuit Hurdegaryp in het hele land gebouwd heeft. Gebouwen waren voor Bonnema gebruiksartikelen die moesten voldoen aan de eisen van de gebruiker. Met ijzeren logica produceerde Bonnema een belangrijk oeuvre, waaronder woningen, kantoren en openbare gebouwen. Hieronder de glazen torens van Nationale Nederlanden in Rotterdam, de Achmeatoren in Leeuwar-

FOTO: JAN VERSNEL (COPYRIGHT MARIA AUSTRA INSTITUUT MAI)

V

den (foto onder) en het ‘Boek’ in Amsterdam. Exposities van zijn werk vonden plaats in diverse musea, waaronder Boijmans van Beuningen en het Museum of Modern Art in New York. De verwerving past binnen het streven van Vereniging om een collectie op te bouwen die de volledige architectuurgeschiedenis van het Nederlandse woonhuis in kaart brengt. In de afgelopen tien jaar heeft de Vereniging de collectie uitgebreid met een aantal bijzondere voorbeelden van het Nieuwe Bouwen. Hieronder Huis Hildebrand van Rietveld, het woonhuis van architect Sybold van Ravesteyn en de Derde Ambachtsschool van Jan Duiker. Het bezit van Vereniging Hendrick de Keyser vormt een ‘levende collectie’: monumenten van bouwkunst waarin wordt gewoond, geleefd en gewerkt. De huizen worden gerestaureerd en vervolgens verhuurd. Ook het huis van Bonnema zal worden verhuurd. Een steeds groter deel van de collectie van de Vereniging is opengesteld tevens voor publiek. 쮿

5


kor t

VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

Specialisten gebouwd erfgoed slaan handen inéén De jaarlijkse Algemene ledenvergadering van de Sectie vond plaats op Amerongen. Voorafgaande aan de vergadering organiseerden de Stichting Kasteel Amerongen i.s.m. het restauratieteam een werkbezoek aan de lopende restauratie van het indrukwekkende hoofdgebouw.

e sectie Historische Binnenruimten van de Vereniging Restauratoren Nederland bestaat één jaar. Zij telt inmiddels 44 leden die zich professioneel bezig houden met het in stand houden van gebouwd erfgoed. Dit zijn o.a. restauratoren van meubelen, steen, schilderijen, en metaal, kleuronderzoekers, restauratieschilders en architectuur- of bouwhistorici. Voorwaarde voor het toetreden tot de sectie is een lidmaatschap bij de Vereniging Restauratoren Nederland (als restauratorlid, geassocieerd lid, behoudsmedewerkerslid of student).

D

Deze Vereniging is een belangenvereniging. Haar leden zijn een bundeling van twee beroepsgroepen. Dit zijn de beroepsgroep van restauratoren die werkzaam is in conservering en restauratie (restauratorleden) en de bredere groep van niet-restauratoren nauw betrokken bij dit veld (geassocieerde leden en behoudsmede-

werkers). Op de werkvloer in de bouw lopen veel verschillende vaklieden. Ieder met een eigen specialisme. Bij een restauratieproject komt daar nog eens een hele groep specialismen bij. Dit roept vragen op. Wie zijn er eigenlijk werkzaam bij een restauratieproject en wie doet wat, waarom en wanneer? Als de werkzaamheden van al deze disciplines goed op elkaar zijn afgestemd komt dit het restauratieresultaat ten goede. Het gaat niet alleen om een onderlinge afstemming met betrekking tot het eigen werk, het gaat ook over de gezamenlijke opgave die er ligt. In de praktijk blijkt dit niet altijd eenvoudig of evident. De wereld van restauratoren van roerend erfgoed is van oudsher gescheiden van die van de reguliere bouwwereld. De sectie wil deze scheiding doorbreken. Door het onderhouden van contacten met alle

verschillende disciplines werkzaam in de restauratie van gebouwd erfgoed hoopt de sectie bij te dragen aan restauratiekwaliteit. Naast restauratoren of restauratievaklieden wil zij bijvoorbeeld aannemers, bouwhistorici en monumentenambtenaren bereiken. Door kennis en ervaring uit te wisselen kanhet restauratieveld inspelen op wat er goed gaat of wat verbetering behoeft. De professionalisering van alle beroepsgroepen in de restauratie neemt inhoog tempo toe. Het past niet in deze beweging dat een 17de eeuwse preekstoel door de lokale timmerman of een nieuw restauratieschilderwerk door een schilderijenrestaurator wordt gedaan. De sectie wil de afstemming van verantwoordelijkheden van ieder specialisme verder professionaliseren. Dit kan door samenwerking en kennisuitwisseling te bevorderen.

Aandacht voor gegroeide situatie en onderlinge samenhang Bij de restauratie van historische voorwerpen krijgt de geschiedenis van het object veel aandacht. Deze situatie wordt gerespecteerd. Een historischobject terug restaureren naar de oorspronkelijke staat is mindergebruikelijk. Latere toevoegingen of veroudering maken onderdeel uit van dehistorie van het object. Zij geven het zelfs meerwaarde. In de wereld van het gebouwde erfgoed wordt deze restauratieopvatting minder vaak toegepast. Eén van de redenen hiervoor is uiteraard dat gebouwen gebruiksvoorwerpen zijn. Daarnaast is een gebouw niet één los object, maar een geheel aan objecten. Een restauratie met respect voor de historisch gegroeide situatiekan daardoor behoorlijk complex zijn. Want er is een samenhang tussen de verschillende onderdelen van het gebouw. De sectie vraagt aandacht voor de betekenis van die samenhang bij het bepalen van de gewensterestauratieaanpak. 쮿

Eerste editie Monitorboek Erfgoedinspectie e Erfgoedinspectie heeft de eerste editie van het Monitorboek Erfgoedinspectie 2009-2010 gepresenteerd. In dit boek staan de belangrijkste uitkomsten over behoud en beheer van monumenten en archeologie door gemeenten in Nederland. Ook biedt het boek zicht op het behoud en beheer van archieven en museale collecties. De monitor wordt tweejaarlijks herhaald zodat deze op termijn ook trends kan laten zien.

D

Voor deze monitor zijn alle gemeenten in

6

Nederland benaderd. De respons was met 79%, de uitkomsten kunnen dus representatief genoemd worden. De gemeentebesturen hebben eerder dit jaar al een individuele rapportage teruggekregen. Het landelijke totaalbeeld staat in het nu gepubliceerde Monitorboek. Op inzichtelijke wijze wordt weergegeven op welke onderdelen gemeenten de zaken op orde hebben en waar aandachtspunten liggen. Op het gebied van de monumentenzorg wordt onder andere gevraagd naar

beleid, bouwhistorisch vooronderzoek bij rijksmonumenten en de deskundigheid van toezichthouders. Belangrijke onderwerpen voor archeologie zijn o.a. de wijze van verankering van archeologie in bestemmingsplannen en de gemeentelijke betrokkenheid bij de programma’s van eisen (PVE’s). Het boek is met de individuele rapportages die de Erfgoedinspectie eerder toestuurde, ook geschikt als instrument voor zelfevaluatie. De uitgave is te downloaden op: www.erfgoedinspectie.nl 쮿


VITRUVIUS

NUMMER 15

kor t

APRIL 2011

Agnetapark en Nieuwe Plantage beschermde stadsgezichten in Delft e binnenstad was het al, maar binnenkort zijn ook het Agnetapark (foto) en de Nieuwe Plantage in Delft beschermd stadsgezicht. De twee gebieden op de grens van de oude historische binnenstad krijgen met deze speciale status nationale erkenning van hun bijzondere stedenbouwkundige en cultuurhistorische betekenis.

en Spiritusfabriek en Calvé, liet de woningen aanleggen voor zijn fabrieksarbeiders en hun gezinnen. Hij zette daarmee een nieuwe maatschappelijke en stedenbouwkundige ontwikkeling in, die ook buiten Nederland toonaangevend was. In 1925-1929 volgde een stedenbouwkundige uitbreiding in de stijl van de Amsterdamse School: het Nieuwe Park.

Op 2 februari jl. overhandigde Cees van ’t Veen, directeur van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, het besluit aan wethouder Milène Junius van Monumentenzorg in de oude Watertoren aan het Kalverbos, die precies tussen de twee gebieden staat. De ontwikkeling van de Nieuwe Plantage met zijn statige 2-, 3- en 4-laags woningen viel samen met de opkomst van de Nederlandse Gisten Spiritusfabriek in de tweede helft van de 19e eeuw. Kenmerkend zijn de rijzige gevelwanden aan de noordzijde – een zichtbare herinnering aan de voormalige deftige stadsgracht, die gedempt werd en plaatsmaakte voor een langgerekt plantsoen.

De Delftse aanwijzing komt voort uit het Monumenten Selectie Project, MSP, een landelijk project van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Waardevolle architectuur en stedenbouw uit de periode 1850-1940 is in het hele land geselecteerd en aangewezen tot rijksmonument of beschermd stads- of dorpsgezicht. De bescherming is niet bedoeld om ontwikkelingen te bevriezen, maar zorgt er juist voor dat in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de historische en stedenbouwkundige karakteristieken behouden blijven.

D

Friesland voorop met bescherming waardevolle terpen n Hegebeintum, op de hoogste terp van Friesland, starten de provincie Friesland en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een uniek project. Het gaat om het behoud van Friese terpen die in agrarisch gebruik zijn. Beploeging en verdroging tasten de terpen aan. Gezien de wetenschappelijke en landschappelijke waarde van terpen, is het belangrijk het sluipende verval tegen te gaan. Vooral terpen in akkerland zijn onderhevig aan slijtage. Door ploegen en verdroging neemt de waarde af. Met het Terpenproject Friesland zoeken de partijen samen naar nieuwe oplossingen voor behoud. Gedeputeerde Jannewietske de Vries van de provincie Friesland: ‘Denk aan het omzetten van akkerland in grasland, grondruil of grondaankoop, om vervolgens de terpen zo goed mogelijk te gaan beheren. Daar hebben we de hulp bij nodig van de agrariërs en gemeenten’.

I

Het Rijk is geïnteresseerd in deze nieuwe aanpak en steunt het project volledig. Directeur Cees van ’t Veen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ‘Aantasting van archeologische waarden in agrarisch gebied is een landelijk vraagstuk. De provincie Friesland is de eerste die dit probleem praktisch te lijf gaat’. Het Terpenproject Friesland loopt tot halverwege 2014. Rijk en provincie stellen samen 1,6 miljoen euro beschikbaar. Het financiële beheer van het project wordt gedaan door het Nationaal Restauratiefonds. Uitvoer ligt in handen van Dienst Landelijk Gebied. De ervaringen en resultaten zullen bepalen of het Terpenproject in Frysl(aa)n wordt voortgezet. Ook wordt dan bekeken of deze aanpak buiten Frysl(aa)n zijn vruchten kan afwerpen. Terpen werden tussen ca. 500 v.Chr. en 1200 gebouwd. In Friesland zijn zo’n 160 aangewezen als rijksmonument. Daarnaast worden ze beschermd via bestemmingsplannen van gemeenten. Dit is soms onvoldoende. Naast ploegen tast ook verdroging terplagen aan. Vooral voorwerpen van hout, been, leer en textiel vergaan snel, zodra het water zakt bijkomt. 쮿

Ten noorden daarvan, onder de rook van ‘de Gist’, verrees het Agnetapark. Het oudste deel dateert uit 1882-1885 en vormt het eerste Nederlandse voorbeeld van een tuinwijk, met huisjes in cottagestijl in een groene omgeving, naar ontwerp van landschapsarchitect L.P Zocher. De sociaal geëngageerde Van Marken, oprichter van de Gist

De nieuwe status van het Agnetapark en de Nieuwe Plantage heeft tot gevolg dat eigenaren bij wijzigingen aan hun panden rekening moeten houden met de bijzondere karakteristieken ervan. Veel woningen zijn al gemeentelijk of rijksmonument – voor die eigenaren verandert er weinig. Eigenaren van niet-monumenten zullen bij plannen voor wijziging voortaan ook een omgevingsvergunning moeten aanvragen. De gemeente zal hen binnenkort over deze verandering informeren. 쮿

7


kor t

VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

3 leerstoelen op snijvlak erfgoed en ruimte

ecember jl. startte het onderzoeks- en onderwijsnetwerk Erfgoed en Ruimte. Drie leerstoelen die een impuls gaan geven aan wetenschappelijk onderzoek en hoger onderwijs op het snijvlak van cultureel erfgoed, ruimtelijk ontwerp en ruimtelijke planning en aan vernieuwing van de uitvoeringspraktijk. Aan de Vrije Universiteit Amsterdam is dr. Hans Renes benoemd, aan de Technische Universiteit Delft ir. Eric Luiten en aan Wageningen University is dr. Joks Janssen benoemd tot hoogleraar.

D

Op dit moment spelen er allerlei thema’s in de ruimtelijke ordening en inrichting van Nederland. De economische crisis, bevolkingskrimp en toenemende leegstand van gebouwen, de vernieuwing van de waterbeheersing en het klimaatvraagstuk vragen allemaal om ruimtelijke antwoorden. Duurzame oplossingen voor deze vraagstukken worden, zo leert de ervaring, vaak gevonden als de specifieke betekenis van de plek in de verschillende projecten wordt meegenomen. Het gaat dan om zaken als herkenbaarheid, geschiedenis en identiteit. De drie leerstoelen onderzoeken gezamenlijk,

maar ieder vanuit een eigen optiek, hoe erfgoed en ruimte met elkaar in verband kunnen worden gebracht: welke oplossingen ze elkaar bieden, maar ook welke spanningsvelden optreden. Het nieuwe onderzoeks- en onderwijsnetwerk Erfgoed en Ruimte is een gezamenlijk initiatief van de rijksoverheid (ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Infrastructuur en Milieu en Economische zaken, Landbouw en Innovatie), de Vrije Universiteit Amsterdam, de Technische Universiteit Delft en Wageningen University. Het initiatief is een vervolg op het Onderwijsnetwerk Belvedere. Het karakter verschuift in deze tweede fase van onderwijsnetwerk naar een onderzoeksen onderwijsnetwerk. Bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is netwerkmanager Cees-Jan Pen aangesteld die het netwerk faciliteert. Dr. J. (Hans) Renes is benoemd tot bijzonder hoogleraar Erfgoed van stad en land aan de Faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit Amsterdam. Hans Renes is daarnaast docent historische geografie en erfgoed aan de Universiteit Utrecht en de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij is gespe-

cialiseerd in geschiedenis en erfgoed van cultuurlandschappen in Nederland en Europa. Ir. E.A.J. (Eric) Luiten is deeltijdhoogleraar Erfgoed en Ruimtelijk Ontwerp aan de faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft. Daarnaast is hij provinciaal adviseur ruimtelijke kwaliteit in Zuid Holland. Als provinciaal adviseur staat hij vanuit een onafhankelijke positie gevraagd en ongevraagd het provinciaal bestuur bij, daar waar het gaat om ruimtelijke vraagstukken. Dr. J. (Joks) Janssen is benoemd tot bijzonder hoogleraar Ruimtelijke Planning en Cultuurhistorie bij de Environmental Science Group van Wageningen University. Janssen is stedenbouwkundige. Eind 2005 promoveerde hij op het proefschrift ‘Vooruit denken en verwijlen’, de (re)constructie van het plattelandschap in Zuid-Oost Brabant (1920-2000). Op dit moment is Joks Janssen werkzaam als strategisch adviseur ruimtelijke ontwikkeling bij de provincie Noord Brabant. Dr. Cees-Jan Pen is aangesteld bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed als netwerkmanager en faciliteert het onderzoeks- en onderwijsnetwerk Erfgoed en Ruimte. Pen is daarnaast programmaleider bij NICIS Institute. 쮿

‘EU moet meer cultureel erfgoed digitaliseren’ e leden van de Europese Unie moeten de digitalisering van cultureel erfgoed meer stimuleren. Dat is een van de conclusies uit een rapport dat een adviesgroep maandag heeft aangeboden aan de eurocommissarissen Neelie Kroes en Androulla Vassiliou. Kroes is als Europees Commissaris belast met de portefeuille digitale agenda en Vassiliou met de portefeuille onderwijs en cultuur. Het zogenaamde Comité des Sages heeft de afgelopen tijd onderzoek gedaan naar hoe het Europees cultureel erfgoed het best online gebracht kan worden. Volgens de adviesgroep is de digitalisering van cultureel erfgoed niet alleen in het belang van het onderwijs. Ook het toerisme kan er zijn voordeel mee doen.

D

Als het aan de adviesgroep ligt wordt de Europese digitale bibliotheek Europeana het digitale centrum voor Europa’s cultureel erfgoed. Deze online bibliotheek biedt momenteel al toegang

8

tot meer dan vijftien miljoen gedigitaliseerde boeken, kaarten, foto’s, filmfragmenten, schilderijen en muziekbestanden. Dit is echter maar een fractie van al het materiaal dat Europese culturele instellingen beheren.

Verder vindt de adviesgroep dat cultureel erfgoed waarop copyright rust maar niet langer commercieel verhandeld wordt, ook zo veel mogelijk digitaal toegankelijk moet worden gemaakt. Rechthebbenden kunnen dan eventueel een vergoeding ontvangen. EU-lidstaten moeten Europeana beter promoten en gaan als het aan de adviesgroep ligt ook meer geld uittrekken voor de digitalisering van het cultureel erfgoed. 쮿


VITRUVIUS

NUMMER 15

kor t

APRIL 2011

Handreiking erfgoed en ruimte online

Wat is de handreiking?

Iedere situatie vraagt om maatwerk. De handreiking geeft inzicht in het repertoire aan wettelijke instrumenten die van pas kunnen komen bij ruimtelijke ontwikkeling: van structuurvisie tot omgevingsvergunning, van erfgoedonderzoek tot bestemmingsplan. De handreiking biedt stappenplannen voor een bestemmingsplan, structuurvisie of omgevingsvergunning, voorbeeldregels, jurisprudentie en allerlei praktijkvoorbeelden.

Besluit ruimtelijke ordening In de modernisering van het monumentenbeleid vormt de inbedding van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening een belangrijk onderdeel. Met de aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening per 1 juli zullen gemeenten straks gaan aangeven hoe ze met cultuurhistorische waarden in hun bestemmingsplannen omgaan. rfgoed is een steeds belangrijker uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen. De aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening ondersteunt de verankering van erfgoed in ruimtelijke plannen. Gemeenten zullen als gevolg hiervan bij het opstellen van bestemmingsplannen aangeven hoe ze met hun erfgoed omgaan. Dat vereist kennis over het aanwezige erfgoed. Hoe ga je daarmee om bij het maken van ruimtelijke plannen?

E

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft ter ondersteuning een praktisch, digitaal hulpmiddel ontwikkeld: de Handreiking erfgoed en ruimte. Deze bevat praktische tips, werkwijzen en

voorbeelden. Deze is te vinden op: www.cultureelerfgoed.nl/handreikingerfgoedenruimte. Staatssecretaris Zijlstra heeft de Tweede Kamer op 31 januari van dit jaar geïnformeerd over deze praktische ondersteuning voor gemeenten. Hij loopt hiermee vooruit op de inwerkingtreding van het Besluit ruimtelijke ordening per 1 juli.

Voor wie? De handreiking is bedoeld voor gemeenten en adviesbureaus en heeft als uitgangspunt de betekenis van cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening te versterken. Ook voor bestuurders en andere geïnteresseerden is veel te vinden over erfgoed en hoe je daarmee kunt omgaan.

Doe mee De handreiking is in nauwe samenwerking met vele organisaties uit de ruimtelijke ordening en het erfgoedveld tot stand gekomen. Rondom de handreiking is inmiddels een kennisnetwerk ontstaan van erfgoed- en ruimtevakmensen waarin u kunt participeren. U kunt als gemeente ook eigen praktijkvoorbeelden aandragen. Voor vragen over de handreiking, het kennisnetwerk of over erfgoed en ruimte mail naar erfgoedenruimte@cultureelerfgoed.nl of bellen met de InfoDesk van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: 033-421 7456.

ARCHIS 3.0 in de maak: meer met minder rchis is hét gemeenschappelijke informatiesysteem voor het archeologisch veld. Gegevens van de vindplaatsen, vondsten en archeologisch monumenten zijn aangeleverd door de verschillende partners en de archeologische professional kan de informatie raadplegen.

A

Archis en de archeologische informatievoorziening in Nederland zijn aan vernieuwing toe. De invoer van de gegevens kan gebruiksvriendelijker, de onderliggende techniek kan moderner, de informatie kan door meer mensen gebruikt worden. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) werkt daarom aan een vernieuwd archeologisch informatiesysteem: ARCHIS 3.0. Met vertegenwoordigers van de gebruikers van Archis zijn we gestart met een inventarisatie van de eisen en wensen aan ARCHIS 3.0. We onderzoeken ook het nieuwe informatieconcept: ARCHIS 3.0 wordt

geen afgesloten ICT-systeem maar een goed toegankelijk geheel van gespecialiseerde webschermen en webformulieren zodat de specialist maar ook de belangstellende burger goed wordt bediend. In de afgelopen periode zijn de eerste bijeenkomsten met experts uit het veld gehouden. Hun input verwerken we in een basisprogramma van eisen waarmee we een leverancier gaan kiezen. We vragen ook tijdens de bouw input van de experts op de prototypes. Ondertussen wordt er gewerkt aan de kwaliteit van de gegevens in het huidige Archis 2. Als ARCHIS 3.0 gereed is migreren we de data naar het nieuwe systeem. Het projectteam ARCHIS 3.0 gaat u op de hoogte houden van de voortgang via de site www.cultureelerfgoed.nl. Het hele proces gaat de nodige tijd kosten. Verwachting is dat ARCHIS 3.0 op 1 december 2012 volledig operationeel is. Er is

dan meer en betere archeologische informatie beschikbaar die met minder inspanning kan worden gebruikt. Voor vragen en opmerkingen kunt u zich richten tot projectleider Kees Hendriks: 033-421 7680, k.hendriks@cultureelerfgoed.nl.

9


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

1 – Tijdens de interviews blijken de mensen vaak over eigen archiefmateriaal te beschikken dat het verhaal goed illustreert.

André Kaper Projectleider cultuurhistorie en aardkunde/coördinator werkgroep Oral History, Stichting Landschapsbeheer Gelderland

Oral History

in het cultuurhistorisch landschap

O

ral History wordt hier opgevat als het in mondelinge vorm vastleggen en ontsluiten van de persoonlijke getuigenis van mensen in hun omgang met het landschap. In meer algemene zin: van de beleving van de geschiedenis van hun eigen tijd. Levende geschiedenis dus. Denk bijvoorbeeld aan Oral History om streekgebonden gebruik van landschapselementen te inventariseren, beroepen die bijna zijn verdwenen, maar ook om door de inzet van Oral History verhalen meer draagvlak voor het cultuurhistorisch landschap te krijgen. Dit zijn tevens de voornaamste redenen voor Landschapsbeheer Gelderland om Oral History uit te voeren. Als stichting zijn we altijd op zoek naar nieuwe manieren om de bewoners van Gelderland te doordringen van het belang en de betekenis van het agrarisch cultuurlandschap. Oral History legt nieuwe of aanvullende inzichten vast. Nieuwe inzichten als het gaat om levende geschiedenis die alleen in de hoofden van

10

mensen zit. Oral History kan ook aanvullende inzichten opleveren op het onderzoeksmateriaal verzameld uit literatuur en archieven, waarbij die bronnen worden verrijkt of genuanceerd door de ervaringen van de mensen zelf. De gegevens die een Oral History onderzoek oplevert zijn per definitie kwalitatief van aard. De verzamelde uitspraken in het interview zijn anekdotisch en subjectief, zelfs fenomenologisch als de beleving centraal staat. Afhankelijk van het gekozen doel van een project of onderzoek is vaak aanvullend bronnenonderzoek nodig om te toetsen wat wordt gezegd in de interviews. Het subjectieve karakter vinden onderzoekers vaak een probleem, maar het levert ook fascinerend materiaal op als Oral History en schriftelijke bronnen elkaar goed aanvullen in een onderzoek. De beleving en de dagelijkse omgang van mensen met het cultuurhistorisch landschap waarin ze woonden of werkten, vormt een goede basis voor ontroerende of pakkende verhalen. Met deze verhalen kan de betekenis van het cultuurhistorisch

landschap laagdrempelig worden uitgelegd en beleefbaar gemaakt aan mensen die geen ervaring met het landschap om hen heen hebben of die hiermee hun eigen ervaringen kunnen verrijken. Hierdoor neemt het draagvlak voor de instandhouding van het cultuurhistorisch landschap toe. Typisch aan Oral History is dat belevingen van dezelfde handeling of gebeurtenis verschillend is (zoals uit onderstaand voorbeeld blijkt [naar Marijnissen, 2008; Sommer, 2009]) Voorbeeld: Spuiten slecht voor de gezondheid? ‘De bomen werden gespoten vroeg in het voorjaar met vruchtboom-carboleum, dat was als de knoppen helemaal in de rusttoestand waren. En men gebruikte ook D.N.O.C.. Dat staat voor Di-NitroOrtho-Creosolen, een gele kleurstof. En dan had je ook nog Shell 117, daar moest je zo laat mogelijk mee spuiten, tegen het roze knop stadium aan. Daarbij werd het vee uit de boomgaard gelaten, want dan mocht er geen vee onder lopen. Een week, hooguit twee weken later, kon het vee weer rustig in de boogert om te grazen en dan hadden


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

Oral History mag zich in een steeds toenemende belangstelling verheugen. En dat is wellicht nog een understatement: Oral History projecten en onderzoeken schieten als paddenstoelen de grond uit, in het kader van de toegenomen belangstelling voor geschiedenis en voor de verhalen in het landschap. Bij Landschapsbeheer Gelderland is nu enige ervaring opgedaan met het inzetten van vrijwilligers voor Oral History in het agrarisch cultuurlandschap. Het is vooral vanuit deze ervaring dat dit artikel is geschreven. Dit artikel gaat in op wat mondelinge geschiedenis of Oral History is, wat het kan betekenen voor het cultuurhistorisch landschap en wat de valkuilen zijn 2 – Voor het vlechten van heggen is het te laat voor Oral History: bijna alle vlechters zijn al overleden. Om informatie te verzamelen over deze beheertechniek, zijn we dus aangewezen op andere bronnen, zoals de heggen zelf.

ze meer vergif op als heden ten dage! De koeien leden er niks mee, dat ging toen goed. Maar dat waren geen maag vergiften, nee dat waren eidodende middelen. Je hebt een groot verschil tussen eidodende middelen en zenuwgif of maagdodende middelen. Die zijn heel vervelend. Maar eidodende? Je kon er geel van worden, maar je leed er niks mee. Dus er werd een paar keer gespoten en daar was het feest mee afgelopen. En ik ben nou toch ook 83? Ik heb dat alles bij mekaar zo’n 60 jaar gedaan, en niks aan de hand. Zoals je op ’t ogenblik hebt, zitten ze met de kap op de trekker. Ja, d’r zit een zuurstofmasker op, d’r zit een filterdoek op. D’r zit van alles op! Maar het punt is het raakt van lieverlee verstopt en dan wordt dat ding misschien te laat ververst.’ (Uit: Kaper, 2010) In de maand april begon je met D.N.O.C. dat was een kleurstof waar alles geel van werd, als je zondags in de kerk kwam, kon je precies zien wie er allemaal mee gespoten had. Dat spuiten heeft zich ontzettend uitgebreid en is eigenlijk een beetje uit de hand gelopen. Ik had een broer die zei: ‘Ik denk dat Verdugt (chemische fabriek in Tiel) iets bij dat spuitspul doet, zodat jullie steeds méér moeten spuiten.’ Daar heb ik om moeten lachen, maar uiteindelijk had ie wel gelijk, want je spoot natuurlijk heel veel roofmijten dood. Wanneer je tegen luizen spoot, waren ook de roofmijten weg. We gebruikten graag een heel breed insectenmiddel waar je in één keer alles mee kon hebben en vaak werd gezegd: ’Blijf onder het vergif, dan blijf

je gezond’. Tja,… een spreuk die toen toch wel gebezigd werd, maar achteraf is dat natuurlijk nooit goed geweest. Doordat die roofmijten mee doodgespoten werden, had je steeds weer nieuwe insecten te bestrijden. Die roofmijten hebben ze later beter leren kennen, daar zijn ze mee verder gegaan waardoor nu veel minder insecticide nodig is. En voor is de mens is het ook een stuk gezonder. Er zijn in die tijd heel veel loonspuiters overleden, waarvan ik bijna zeker weet, dat het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen de doodsoorzaak is.’ (Uit: Kaper, 2010)

Oral History in het cultuurhistorisch landschap van het buitengebied Voor het opdoen van nieuwe of aanvullende inzichten in het cultuurhistorisch landschap zijn goede mogelijkheden. De ervaringen van Landschapsbeheer Gelderland zijn hierbij beperkt tot haar werkterrein: het agrarisch cultuurlandschap. Kijkend naar de landschapselementen waaruit dit cultuurlandschap bestaat, kunnen deze mogelijkheden op twee manieren worden ingedeeld: 1. Landschapselementen met een levende geschiedenis van beleving, aanleg en beheer ervan. Een goed voorbeeld is de serie Oral History interviews die Landschapsbeheer Nederland heeft uitgevoerd met mensen die vroeger kooiker waren, beheerder van een griend, van eikenhak-

hout of van rietlandjes (Burm & Haartsen, 2003). Hierdoor zijn de ervaringen van mensen vastgelegd, die het onderhoud aan verschillende landschapselementen uitvoerden in de periode van voor de jaren zestig en de tijd van ruilverkavelingen. Dit levert een aanvullend inzicht op, van wat in de boeken te vinden is over hoe deze landschapselementen vroeger zijn beheerd als feitelijk verhaal, als bevestiging. Maar ook nieuwe inzichten kunnen worden gevonden in de lokaal steeds verschillende omgang met deze elementen, zodat het streekeigen handelen wordt vastgelegd. Veel van dit soort historie is in feite geen historie omdat het niet is vastgelegd. Als deze mensen overlijden, is de kennis en ervaring daarmee ook verdwenen. En bovendien is de beleving van deze mensen, die vaak veel hart voor het landschap hebben juist door hun dagelijkse omgang ermee, ook vastgelegd, als nieuw of aanvullend inzicht (zie voorbeeld). 2. Landschapselementen met een levende geschiedenis in de beleving ervan, maar niet meer van het historisch gebruik en dus ook niet van de oorspronkelijke aanleg en het onderhoud voor de oorspronkelijke functie. Een goed voorbeeld hiervan zijn landweren, een tot de verbeelding sprekend element in het landschap. Maar mensen die de landweren aanlegden om de grens van een vorstendom te markeren en te verdedigen, zijn er natuurlijk niet meer. Daar is dus geen levende geschiedenis meer van. Mensen die echter bij zo’n landweer wonen, kunnen

11


VITRUVIUS

NUMMER 15

A P R I L 2 011

daar als kind hebben gespeeld en ook later de landweer in hun woonomgeving op een bepaalde manier opgenomen hebben in hun beleving van het landschap. Dit kan vaak zijn gebaseerd op verhalen die aan elkaar werden verteld. En dat is in zeker opzicht wel levende geschiedenis, die een aanvullend inzicht geeft. Zo vroegen we ooit de weg naar een landweerrelict aan mensen die hun hele leven in de streek woonden. Zij kenden echter het woord landweer niet (over beroepsdeformatie van onze kant gesproken!) en begrepen pas waar we naar toe moesten, toen we uitlegden hoe het eruit moest zien en waar het moest liggen. ‘Oh, u zoekt de loopgraaf’, klonk het. Daar bleek een heel verhaal aan vast te zitten over hoe de omwonenden de landweer beleefden.

Valkuilen en oplossingen Mensen bereiden een Oral History interview vaak voor alsof het een enquête is: een strak geregisseerd vraag- en antwoordspel, zoals ook wel gebruikelijk bij andere interviewvormen. Echter, bij Oral History gaat het erom dat mensen vrijuit spreken over het gekozen thema of het onderwerp van de onderzoeksvragen. Zolang het passend is binnen het thema en tegelijk uitweidingen niet teveel worden ingeperkt: die kunnen onverwachte zaken naar voren brengen. Het verdient dus aanbeveling om de interviewer/ster goed te trainen in de interviewtechniek die dit vraagt en het bijzondere van een Oral History interview tevoren toe te lichten aan de geïnterviewde. Tijdens het interview is alleen dit nodig: enthousiasmerend, betrokken en aandachtig luisteren met een korte lijst topics waar de geïnterviewde over kan vertellen.

3 – Mensen blijken maar al te bereid om hun verhaal te vertellen en zijn vaak verbaasd dat dit waarde heeft. Zij zijn immers gewone mensen en hebben zich niet verdiept in de geschiedenis. Gelukkig is dàt nu juist van waarde: hun ervaring is wat belangrijk is.

12

Het uitschrijven van een transcript van de geluidsopname gebeurt niet altijd en dat is altijd jammer. Daarmee is de geluids- of video-opname niet goed ontsloten voor raadpleging in de toekomst. Ook het opslaan van het hele interviewresultaat (opname, transcript, beeldmateriaal, verhaal, registratieformulier) in een publiek toegankelijk archief wordt vaak overgeslagen. Hierdoor zijn de met veel moeite verzamelde interviews niet toegankelijk voor anderen, nu en in de toekomst. Onderschat nooit het belang van levende geschiedenis die is vastgelegd in geluid of beeld en woord. In de toekomst is die geschiedenis immers niet meer levend. Archiveer dus alles wat is verzameld en maak een transcript. Bij Landschapsbeheer Gelderland gebeurt dit bij het Gelders Archief. Ook het Meertens Instituut kent een archief van Oral History verhalen. Sinds kort is de website verteldverleden.nl in de lucht, waar Oral History activiteiten en verhalen kenbaar worden gemaakt. Pleeg tevoren overleg met het archief van keuze om te vernemen waar de bestanden of schriftelijke documenten aan moeten voldoen om te kunnen worden gearchiveerd. Dat voorkomt missers en problemen aan het eind van een Oral History project. Veel interviewers vragen zich af of het verhaal dat ze willen schrijven, nog wel Oral History is, als ze van de uitgeschreven spreektaal in het transcript schrijftaal maken. Hierdoor kan het gebeuren dat teveel spreektaal wordt gehandhaafd en de verhalen slecht leesbaar zijn. Een transcript is met de beste wil van wereld niet als verhaal te lezen: mensen vallen zichzelf in de rede, hummen en kuchen, maken zinnen niet af, schakelen ineens over op een heel ander onderwerp of de buurvrouw komt een stofzuigerzak lenen.

Een leesbaar verhaal maken op basis van het transcript draagt altijd bij aan de toegankelijkheid van het verzamelde materiaal. Een goed bruikbaar verhaalmodel dat ook voor vrijwilligers goed en plezierig werken is, is schrijven in de ik-vorm alsof de persoon zelf aan het woord is en het verhaal een film is die zich ontrolt aan de lezer of lezeres. Het is daarbij heel goed om iets van het typische spraakgebruik van de persoon in kwestie vast te houden, als dat maar geen afbreuk doet aan de leesbaarheid. Voorbeelden van het soort verhalen dat dit oplevert, zijn te vinden in het boek ‘De Eeuwelingen’ (Van den Oort, 2002). Soms komt het voor dat een Oral History activiteit wordt gestart om er gaandeweg achter te komen, dat de doelgroep inmiddels is overleden. Dit kan niet altijd voorkomen worden als niet goed bekend is of er nog voldoende mensen in leven zijn. Maar soms wordt ook te makkelijk aangenomen dat er ‘vast nog wel mensen in leven zijn’. Een goede leidraad hierbij is te zoeken naar mensen die in de tijd waar het om gaat tussen de vijftien en vijfentwintig jaar waren. Dat blijkt de periode te zijn waarin mensen het meeste onthouden. Als mensen dan allemaal boven de negentig blijken te zijn, wordt de spoeling wel dun en kun je je beter herbezinnen.

Oral History met vrijwilligers: kan dat wel? De keuze om met vrijwilligers interviews uit te voeren, is niet onomstreden en kent beperkingen. Vrijwilligersinitatieven zijn vaak mislukt en er zijn dan ook veel onderzoekers die menen dat met vrijwilligers niet te werken valt. Hoe komt het dat veel initiatieven om te werken met vrijwilligers mislukken? Kort gezegd: door teveel te vragen van vrijwilligers, door onvoldoende training of door onvoldoende begeleiding. Het is niet mogelijk om in één avond een groep mensen klaar te stomen voor het interviewwerk. Met een beginnende groep mensen die net een cursus hebben gehad, zijn regelmatig contacten nodig om ze niet aan hun lot over te laten. Vrijwilligers denken vaak dat ze geen geschikte interviewkandidaten kennen of kunnen opsporen. Ook is er koudwatervrees voor het eerste interview en onwennigheid in het gebruik van de apparatuur in het eerste interview. Tijdens het uitschrijven van het eerste transcript, ontstaat de nodige onrust omdat mensen dan pas ervaren hoe langdurig en saai dit is. Onze conclusie is dat vrijwilligers zich de Oral History methode als interviewtechniek heel goed eigen kunnen maken, als ze een goede cursus hebben genoten, goed zijn uitgerust en er voldoende begeleiding is. Als het uitvoeren van de


VITRUVIUS

NUMMER 15

A P R I L 2 011

4 – Het is belangrijk om mensen niet alleen te scholen in de interviewtechniek, maar ook in het thema waar het over gaat.

interviews, gezien het thema of de onderzoeksvraag, geen specialistische onderzoeksvaardigheden vraagt, kunnen vrijwilligers dus goed worden ingezet voor Oral History vraagstukken in het cultuurhistorisch landschap.

Oral History met vrijwilligers door Landschapsbeheer Gelderland De aanpak van Landschapsbeheer Gelderland bestaat op dit moment uit de volgende onderdelen: 1. Vanuit een profiel met gewenste vaardigheden worden vrijwilligers geworven voor de cursus. In het profiel ligt de nadruk op communicatieve vaardigheden zoals kunnen luisteren naar een ander, kunnen schrijven en computer basisvaardigheden. Mensen moeten kunnen leren hoe een usb-kabel aan te sluiten op de computer, om maar iets te noemen; 2. In zijn huidige vorm bestaat de cursus uit drie dagen en een terugkomdag. Twee dagen om de nodige theorie te presenteren en in rollenspellen te oefenen in actief luisteren en interviewen. Ook de andere onderdelen van het vrijwilligerswerk komen aan bod: het maken van een transcript en het schrijven van een verhaal. De handleiding van het Erfgoedhuis Zuid-Holland levert het nodige kader (Marijnissen, 2008). Bovendien willen we de volgende keer graag een velddag organiseren waarin de cursisten het landschap bezoeken waar het om gaat en ook kennis maken

met een potentiële interviewkandidaat. Daarna worden ze uitgerust met registratieformulieren en opnameapparatuur (een digitale memorecorder); 3. Landschapsbeheer Gelderland en de cursisten zoeken interviewkandidaten. De cursisten voeren de interviews uit en schrijven transcript en verhaal, onder intensieve begeleiding van Landschapsbeheer; 4. Alles komt digitaal binnen bij Landschapsbeheer Gelderland, wordt nagekeken en gearchiveerd; 5. Na archivering en de terugkomdag waar ervaringen worden uitgewisseld is de Oral History activiteit afgerond en kunnen de activiteiten starten waarvoor het interviewresultaat wordt gebruikt. Dat kan zijn het maken van een boekje, schrijven van artikelen of de verhalen inzetten voor cultuurtoerisme. Landschapsbeheer Gelderland is vanaf januari 2011 een provinciebreed project gestart over het leven in het platteland van Gelderland in de jaren veertig en vijftig. het accent zal liggen op het leven op een landgoed, vroeger en nu. Het is onze hoop dat we in dit project deze methode op grotere schaal kunnen testen om te komen tot een schat aan verhalen over het platteland van vroeger. Ook hopen we zo nog meer mensen actief te betrekken bij het vrijwilligerswerk. Het project wordt gefinancierd door het VSB-

fonds, het Cultuurparticipatiefonds, het Prins Bernhardfonds en het Aeolusfonds. Wij zijn deze fondsen namens de vrijwilligers dank verschuldigd voor hun bijdrage om dit project mogelijk te maken.

Literatuur – Burm, Paul en Adriaan Haartsen, 2003, Boerenland als natuur, Verhalen over historisch beheer, Utrecht, Matrijs. – Kaper, André, 2009, Religieus erfgoed in het landschap, Verhalen over religieus erfgoed in Gelderland, Rosendael, Landschapsbeheer Gelderland. – Kaper, André, 2010, Van Hoenderik tot Heerepeer, Gelderse Oral History verhalen over het leven in en rond de fruitboomgaard, Rosendael, Landschapsbeheer Gelderland. – Marijnissen, Sandy, 2008, Oral History: Zegt het voort!, een handleiding, Delft, Erfgoedhuis Zuid-Holland. – Oord, Steffie van den, 2002, Eeuwelingen, levensverhalen van honderdjarigen in Nederland, Amsterdam, Contact. – Sommer, Barbara W. en Mary Kay Quinlan, 2009, The oral history manual, AltaMira Press. Met dank aan de zeer toegewijde vrijwilligers met wie Landschapsbeheer Gelderland de Oral History activiteiten uitvoert.

13


Laura Roscam Abbing MA

Lutherse kerkinterieurs in Nederland

Over rozen & zwanen ALLE FOTO'S: RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED (RCE).


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

De lutherse kerkgemeenschap in Nederland heeft een duidelijke eigen identiteit met invloeden uit Duitsland, uit het katholicisme en uit het protestantisme. Dit komt vooral tot uiting in de lutherse kerkinterieurs en inboedels. Door het opgaan in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), door de terugloop van kerkleden en door de soepele houding van de lutheranen dreigt het aantal nog in gebruik zijnde lutherse kerkgebouwen snel af te nemen. Unieke kerkinterieurs en inboedels dreigen daardoor uiteen te vallen of in het ergste geval verloren te gaan. Daarmee verdwijnt een bijzonder stukje Nederlands erfgoed. Meer kennis over en waardering voor het eigene van de lutherse traditie en haar erfgoed is noodzakelijk om er iets van te kunnen behouden.

Onopvallend van buiten en rijk van binnen e lutherse gemeenschap is een relatief kleine, overzichtelijke kerkgemeenschap, die een duidelijke eigen identiteit heeft. Door de terugloop van het aantal leden wordt het voor veel plaatselijke gemeenschappen steeds moeilijker om hun kerkgebouw te bekostigen. Een aantal lutherse kerken wordt daardoor in het voortbestaan bedreigd. De ontwikkeling van de lutherse kerkenbouw in Nederland heeft veel te maken met de Duitse oorsprong, de aanpassingen aan Nederlandse maatstaven en de behoefte aan pracht en praal. Vaak is aan het exterieur, op een zwaantje op het dak na, niet te zien dat het om een lutherse kerk gaat. De lutherse kerken mochten in Nederland tot in de zeventiende eeuw niet teveel opvallen in het straatbeeld. Het gebouw stond meestal iets terug van de rooilijn en het uiterlijk van het exterieur was sober. De vormentaal volgde de heersende bouwstijl en verschilde per regio of streek, een typerend gevelbeeld werd niet ontwikkeld. Pas vanaf de late zeventiende eeuw kwam hierin enige verandering toen enkele representatieve kerken werden gebouwd.

D

De lutheranen konden zich echter wel uitleven in hun voor de buitenwereld onzichtbare kerkinterieurs. Zij ontwikkelden een eigen beeldtaal en inrichting, waarin ze invloeden uit het Duitse lutherse geloof, uit andere protestantse geloven en (een enkele maal) uit het rooms-katholieke geloof met elkaar combineerden. Met name de kerkinterieurs en de inboedels kunnen daarom gezien worden als uniek Nederlands erfgoed. Het is van belang om de integrale erfgoedwaarde van de lutherse kerkgebouwen in beeld te krijgen, om zo te voorkomen dat belangrijk cultureel erfgoed verloren gaat. Een aantal kerkgebouwen is Rijksmonument en valt daardoor onder de bescherming van de Monumentenwet (1988). Dat betreft alleen de vaste oftewel de onroerende

1 – In de kerk in Ede is het kruismotief veelvuldig verwerkt.

2 – Martin Luther, de grondlegger van het lutherse geloof.

15


VITRUVIUS

NUMMER 15

A P R I L 2 011

delen van het gebouw. Of deze zich aan de binnen- of buitenzijde van het gebouw bevinden maakt daarbij geen verschil. De roerende voorwerpen, waaronder de objecten die nodig zijn voor de eredienst, zijn daarentegen niet beschermd. Verandering aan of verspreiding van deze onderdelen kan daarom gemakkelijk plaatsvinden, met als gevolg dat de lutherse kerkinterieurs in Nederland hun rijkdom verliezen en door de kerksluitingen zelfs grotendeels dreigen te verdwijnen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft onlangs door de auteur laten onderzoeken hoe het gesteld is met deze interieurs en de bijbehorende roerende goederen. Daartoe zijn de interieurs geanalyseerd en de karakteristieke roerende en onroerende zaken in beeld gebracht.1 Om een goed uitgangspunt te hebben werd als eerste een inventarisatie van alle lutherse kerken in Nederland gemaakt. Van zes nog in gebruik zijnde kerken, representatief voor verschillende bouwperioden en verspreid over het land, is vervolgens een beschrijving en analyse van het interieur en de inboedel gemaakt.2 In dit artikel wordt een beeld gegeven van de lutherse kerken in Nederland in het algemeen en wordt het eigene en unieke van het Nederlandse lutherse kerkinterieur beschreven.

Lutherse kerken verspreid in Nederland Het aantal lutherse kerkgebouwen in Nederland dat nog in gebruik is, is de laatste jaren sterk afgenomen.3 Dit aantal beperkt zich tot 82 stuks, waarvan veertig rijksmonumenten. 57 zijn er oorspronkelijk gebouwd als lutherse kerk. Van die 57 zijn er 38 nog als zodanig in gebruik. Op Drenthe na, staan in elke provincie lutherse kerken. Noord-Holland is het rijkst vertegenwoordigd met 23 stuks, waarvan er nog veertien als kerk functioneren. De van oorsprong lutherse kerken in Nederland, die nog altijd als zodanig in gebruik zijn, dateren van de zeventiende tot en met de twintigste eeuw en zijn nagenoeg gelijk verdeeld over deze bouwperiode. Het lutherse geloof kent sinds haar opkomst een continuüm, het was altijd een relatief kleine maar wel stabiele geloofsgemeenschap. De meeste zeventiende- en achttiende-eeuwse kerken zijn rijksmonumenten; vele negentiendeen twintigste-eeuwse kerken niet. Ook deze niet beschermde kerken zijn bewaard en in gebruik gebleven. Dit toont zowel de waardering voor oude en nieuwe lutherse kerkgebouwen als de twintigste-eeuwse behoefte aan nieuwe kerkgebouwen. Van de 19 kerken die niet meer bij de lutherse gemeente in gebruik zijn, maar wel als lutherse kerk gebouwd waren, zijn de meeste bij een

andere geloofsgemeente in gebruik. Het samengaan van verschillende protestantse geloofsrichtingen binnen de Protestantse Kerk in Nederland is een verklaring hiervoor. De kerken die een geheel andere functie kregen, werden vaak verbouwd tot cultureel centrum (Breda, Den Haag), woning (Den Helder, Harlingen) en zelfs café (Arnhem). Tien van de van oorsprong lutherse kerken die niet meer als kerk worden gebruikt zijn rijksmonument. De achttiendeeeuwse kerken in Groede en Vaals functioneren als cultureel centrum en museum. De kerk aan het Spui in Amsterdam wordt nu, samen met de kerkelijke gemeente, doordeweeks gebruikt als aula van de universiteit en als cultureel centrum. Enkele andere van oorsprong lutherse kerken zijn nu in gebruik bij uiteenlopende christelijke kerkgemeenschappen en een enkeling is zelfs in gebruik als moskee (Deventer). Andersom zijn er ook lutherse kerken die van oorsprong door een andere geloofsgemeenschap werden gebruikt, doorgaans door protestanten, maar ook door rooms-katholieken. Een kerk die voor de belijdenis van een bepaald geloof is gebouwd, blijkt relatief gemakkelijk gebruikt te kunnen worden door een andere geloofsgemeenschap. Tevens zijn er kerken met een geheel andere ontstaansgeschiedenis dan als kerk: sommige dienden oorspronkelijk als woonhuis, fabriek of gasthuis.

De oorsprong van de lutherse kerkgemeenschap 3 – De wijnkan en drinkbekers uit Monnickendam zijn gedecoreerd met het Lam Gods.

Martin Luther, de grondlegger en naamgever van het lutherse geloof, leefde van 1483 tot 1546 in Duitsland. Hij begon als Augustijner monnik (1506) en ontwikkelde zich tot hoogleraar moraaltheologie aan de universiteit van Wittenberg (1508). De publicatie op 31 oktober 1517 van zijn academische stellingen tegen de handel in aflaten van de katholieke kerk is het symbolische begin van het protestantisme. In 1521 werd Luther geëxcommuniceerd door paus Leo X. Toen Luther blijvend aandacht vroeg voor hervormingen en een concilie, werd hij ook door vele vorsten in Duitsland vervolgd. Keurvorst Frederik III van Saksen verleende hem echter gastvrijheid op het slot Wartburg, waar Luther de eerste Duitse vertaling van de het Nieuwe Testament, de ‘Lutherbijbel’ vervaardigde, op basis van de verbeterde Latijnse vertaling van Erasmus.4 Martin Luther keerde zich tegen de aflaatverkoop en tegen de pracht en praal van de katholieke kerk. Verder verwierp hij de theologie die alleen op traditie berustte en legde hij de nadruk op het persoonlijk verstaan van Gods Woord. Bij de hervorming van de eredienst benadrukte hij de waarde van de prediking, de

16


VITRUVIUS

NUMMER 15

A P R I L 2 011

4 – Het liturgisch centrum in Hoorn met doophek en fraaie preekstoel. In de balusters van de preekstoel is het woord ‘Luther’ verwerkt.

eucharistie en de gemeentezang. Zang was het middel om het Woord te verspreiden en te vieren. Volgens Luther heeft God alleen door zijn Woord met de mensheid gecommuniceerd. Christus is de essentie van de Schrift. Christus heeft dan ook een centrale plaats in het lutherse geloof. Daarbij wordt de nadruk gelegd op zijn leven in plaats van het lijden. Luther was van mening dat de mens niet door zijn daden wordt gerechtvaardigd, maar door zijn geloof alleen. Dit idee staat centraal in het lutherse geloof. ‘Goede werken

maken een mens niet goed, maar een goed mens doet goede werken,’ aldus Luther. Het duurde even voordat het lutherse geloof in Nederland voet aan de grond kreeg en er voor de eredienst behoefte ontstond aan kerkgebouwen. In het begin van de zeventiende eeuw werden op verschillende plaatsen in Nederland lutherse schuilkerken gebouwd, waaronder de kerk in Leiden in 1618. De gemeenschap in Leiden groeide snel. Het gevolg was dat er rondom de

kerk steeds meer werd aangekocht en bijgebouwd. De kerk en de consistorie waren twee naast elkaar gelegen en onderling verbonden herenhuizen. Achter in de kerk bevonden zich twee deuren die op de achterliggende straat uitkwamen, zodat men in geval van nood gemakkelijk kon ontsnappen. Amsterdam was de eerste Nederlandse stad met een opvallende lutherse kerk. In 1668 mocht de lutherse kerkgemeente in Amsterdam van het

17


VITRUVIUS

NUMMER 15

A P R I L 2 011

5 – De glas-inloodramen in Leiden tonen naast een zwaan ook een regenboog. FOTO: LAURA ROSCAM ABBING

stadsbestuur een koepelkerk bouwen. Dit bouwwerk werd ontworpen tussen 1668 en 1671 door de toonaangevende architect Adriaan Dortsman. Zijn Ronde of Nieuwe Lutherse Kerk kreeg een opvallend, koperen dak, dat bekroond werd met een lantaarn met daarop een zwaan. Vanaf dat moment verschenen ook in andere plaatsen lutherse zichtkerken en kregen veel schuilkerken een meer opvallende voorgevel of entree. Zo ook de kerk in Leiden. Maar deze veranderingen aan de kerk betroffen vooral het exterieur. Het interieur was – ook toen de kerk nog een schuilkerk was – erg rijk en luxueus. Zo heeft de kerk in Leiden schitterend gedecoreerd avondmaalzilver dat stamt uit de tijd van de stichting van de kerk. Kosten noch moeite werden toen gespaard om het een passend uiterlijk te geven. Men zag het liturgisch zilver dus als essentieel onderdeel van de kerk. Niet alleen het avondmaalzilver, maar ook andere losse en vaste interieuronderdelen waren dikwijls rijk gedecoreerd: lessenaars, doopvonten, glas-in-loodramen, doopbogen en orgels werden verfraaid met symbolen en abstracte figuren. Het lutherse geloof heeft dan ook van oudsher een rijke beeldtaal.5

Lutherse beeldtaal Volgens een legende zou Luthers voorganger, de Tsjechische Johannes Hus (1370-1415) op de brandstapel – daartoe was hij veroordeeld wegens zijn protesten tegen de aflaatverkoop – gezegd hebben dat met hem een gans (naar het Tsjechische woord ‘Hus’) zou worden gebraden, maar dat honderd jaar na hem een zwaan zou zingen. Hiermee zou Hus Luthers komst voorspeld hebben. De historische juistheid van deze woorden wordt in twijfel getrokken, maar via deze woorden is wel het herkenbare symbool geboren: de zwaan.6

6 – Het kruismotief in glas-in-lood.

7 – De lutherroos, het wapen van Martin Luther. FOTO: LAURA ROSCAM ABBING

De zwaan is het bekendste symbool in het lutherse geloof. In vrijwel elke Nederlandse kerk is ten minste één zwaan toegepast. Aan de buitenkant gebeurde dat doorgaans in de vorm van een windwijzer op de toren of het dak, of een gebeeldhouwde cartouche of tympaan met zwaan boven de deur. De twintigste-eeuwse Rotterdamse Andreaskerk heeft muurankers in de vorm van een zwaan. In het interieur is de zwaan vaak terug te vinden op het kerkzilver, in lessenaars, op de preekstoel, op toegangspoortjes in het doophek of op een andere plaats in het liturgische centrum, het middelpunt van de eredienst. In Hoorn zijn twee zwanen in de kerkvloer verwerkt. Ook de zogenoemde lutherroos wordt veel in lutherse kerken afgebeeld. De lutherroos was het wapen van Luther. Het werd later aangebracht op

18


VITRUVIUS

NUMMER 15

A P R I L 2 011

de deuren van de Wittenberg, waarop Luther volgens de overlevering zijn stellingen spijkerde. Het bestaat uit gestapelde symbolen: een zwart kruis in een rood hart in een witte roos. De roos bevindt zich in een veld van blauw binnen een gouden ring. Blauw zou dan de hemel zijn, goud de trouw, zoals een trouwring, en wit reinheid. Omdat de roos ook groene blaadjes heeft, komen alle liturgische kleuren erin voor. In lutherse kerkgebouwen wordt regelmatig verwezen naar Christus. Martin Luther en zijn volgelingen wilden leven naar het voorbeeld van Christus en benadrukten daarbij vooral zijn menselijkheid. Het XP-teken – de eerste twee Griekse letters van ‘Christus’ – is op verschillende plaatsen terug te vinden. Het is voornamelijk geborduurd op antependia – voorhangels voor altaartafels – en ander liturgisch textiel. Vaak is er, naast de kruizen in de lutherrozen, een kruis in een lutherse kerk aanwezig, maar een crucifix is niet gebruikelijk. De gekruisigde Christus zou de nadruk leggen op Christus’ lijden in plaats van op zijn leven. In het interieur van de twintigste-eeuwse kerk in Ede is het kruis opvallend vaak gebruikt (figuur 1). Deze kerk heeft een kruisvormig grondplan, wat ongebruikelijk is voor protestantse kerken, en in de wand van het liturgische centrum is een groot kruisvormig glas-in-loodraam aanwezig. Het kruis heeft daar de zwaan als symbool vervangen. Ook de verwijzing naar Christus in de vorm van het Lam Gods is een terugkerend thema. Hierbij wordt het lam staand of zittend met vaandel afgebeeld. Het lam dat geofferd wordt en zijn eigen bloed in een beker opvangt, een symbool dat geregeld terug te vinden is in het katholieke geloof, komt daarentegen in lutherse kerken niet voor. Het Lam Gods is opvallend vaak een decoratief motief in luthers kerkzilver. Zo is de kerk in Monnickendam in het bezit van een wijnkan en twee bekers, één voor mannen en één voor vrouwen, waar op de deksels een zilveren Lam Gods is geplaatst (figuur 3). Twee andere veel gebruikte thema’s in de beeldtaal van lutherse kerken zijn de wet en het evangelie. Vaak zijn deze op de preekstoel aanwezig als symbolen voor het Oude en het Nieuwe Testament. Met ‘wet’ wordt gedoeld op de wet der tien geboden uit het Oude Testament. Het evangelie is de blijde boodschap van het Nieuwe Testament: de verzoening van de mens met God door Christus’ komst op aarde. Het Oude Testament wordt verbeeld door middel van twee wetstafels, het Nieuwe door de gestaltes van de vier evangelisten, de schrijvers van het Nieuwe Testament. In plaats van de evangelisten wordt soms een boek afgebeeld. In het lutherse geloof wordt

8 – Een Bijbel uit Leiden met Mozes en de wet op de omslag.

uitgegaan van een diepere samenhang van wet en evangelie: de wetprediking gaat gepaard met de belofte van verlossing en in het evangelie wordt gewezen op de noodzaak om te leven in overeenstemming met de voorschriften van de wet.7 Deze symbolen van wet en evangelie zijn ook te vinden in rooms-katholieke en gereformeerde kerkinterieurs.

Protestantse indeling met invloeden uit Nederland en Duitsland Lutheranen waren, als het hun kerkinterieur betrof, dus niet afkerig van een zekere pracht. De lutherse kerkinterieurs zijn het rijkst gedecoreerd en het meest weelderig van alle protestante denominaties. Dit maakt dat van alle protestantse kerkinterieurs de lutherse nog het dichtst bij de katholieke kerkinterieurs staan. Van protestantse soberheid is in veel gevallen geen sprake. De indeling van de kerkinterieurs is echter duidelijk protestants. Daarbij is zichtbaar dat Nederlandse lutheranen zich bij de indeling van hun kerkgebouwen lieten inspireren door zowel hun

Duitse collega’s als door andere Nederlandse protestanten. Lutherse predikanten werden vroeger opgeleid in Duitsland. Zo kwam en komt de Duitse invloed in Nederland. Er zijn echter eveneens invloeden uit de Nederlandse maatschappij aanwezig. Zo zijn de lutherse interieurs in Nederland sober in vergelijking met die in het buitenland.8 Ook het veelvuldige gebruik van de zwaan en de lutherroos is typisch Nederlands. In Duitsland en in andere landen komt de lutherroos minder vaak voor. Het doophek, dat in ons land het liturgische centrum8 doorgaans afsluit, is elders in lutherse kerken evenmin gebruikelijk. Dit laatste element komt vooral uit de Nederlandse calvinistische hoek. Vanwege de rol van het woord in de eredienst is het zicht op de preekstoel belangrijk. Als de kerk groot genoeg was, werden galerijen gebouwd om het aantal zitplaatsen met zicht op de preekstoel te vergroten. Bij gereformeerden was dit niet

19


VITRUVIUS

NUMMER 15

A P R I L 2 011

populair, maar lutheranen, remonstranten en doopsgezinden deden dit volop, nadat zij in 1630 in Amsterdam en Rotterdam toestemming hadden gekregen om grote kerken te bouwen.10 Aan de wand tegenover de preekstoel werden vaak twee en soms zelf drie galerijen boven elkaar gebouwd. De Oude lutherse kerk aan het Spui en de in 1790 gebouwde kerk aan de Kloveniersburgwal in Amsterdam hebben een dergelijke galerijenopstapeling. In de geboortestreek van Luther was dit de gebruikelijke kerkindeling. Galerijen in verdiepingen, waarbij de begane grond voor gewone kerkgangers bedoeld is, de eerste verdieping voor de keurvorst en de tweede en derde verdieping voor het hofpersoneel, vinden vermoedelijk hun oorsprong bij Luther. Duits zijn deze verwijzingen naar de hofcultuur en het Eisenacher Regulativ, bouwschriften voor Duitse protestantse kerken. De in 1949 gebouwde Andreaskerk in Rotterdam kan gezien worden als een Nederlandse interpretatie van het Eisenacher Regulativ.11 Dit vernieuwende kerkgebouw is een Gesamtkunstwerk, waarin moderne methoden en bouwmaterialen op bijzondere wijze zijn toegepast binnen traditionele vormgeving. Met deze kennis is het des te eigenaardiger dat deze gave en karakteristieke kerk nooit een monumentenstatus heeft gekregen. Nederlandse lutheranen lieten zich zoals gesteld door de Duitse ontwikkelingen beïnvloeden. Daarbij werd echter niet alles klakkeloos overgenomen. Een Duits boekje uit 1649, handelend over (lutherse) kerkbouw, doet de aanbeveling om in plaats van gewelven een vlakke zoldering aan te brengen, omdat dit akoestisch een beter effect op zou leveren.11 Dit advies werd in Nederland niet opgevolgd. Blijkbaar werd deze verandering te groot gevonden of het beoogde effect te minimaal. Aan de kerkruimte zelf werd nauwelijks iets gewijzigd. Zo komt ook, anders dan in het buitenland, een aangebouwd koor in Nederland niet voor. Wel werd er soms iets gewijzigd aan de preekstoel of het bankenplan met als doel de predikant beter verstaanbaar te maken. Aan de indeling is dus te zien dat het lutherse kerkinterieur in Nederland zich zelfstandig heeft ontwikkeld met een geheel eigen identiteit, waarbij de Duitse ideeën en richtlijnen zijn aangepast aan de Nederlandse omstandigheden.

Veranderlijk interieur De indeling van lutherse kerken in Nederland is echter geen vast gegeven, maar aan verandering onderhevig. Het interieur wordt aangepast aan de liturgische veranderingen. Zo heerste er in de zestiende eeuw het idee dat de onderdelen van de kerk, elk met hun eigen karakter en bestemming, met elkaar verbonden waren en samen een geheel

20

9 – Het bijzondere interieur van de Andreaskerk in Rotterdam heeft geen monumentenstatus. FOTO: ALBERT REINSTRA

vormden. Maar elk deel was ook een eenheid op zichzelf, met een eigen zwaartepunt. Een eeuw later was het ideaal om de kerk op te vatten als één ruimte met de preekstoel als blikvanger (figuur 4).13 Nederlandse rentmeesters waren doorgaans behoudend of zuinig van aard en hebben het interieur zo goed als nooit volledig veranderd naar de nieuwe maatstaven – op enkele uitzonderingen in kleine kerken na. Rond 1900 kwamen grote liturgische veranderingen. Het liturgische centrum was oorspronkelijk afgesloten met een doophek, dat soms heel hoog was. Het doophek zou de kerkgangers echter het zicht op de predikant ontnemen en

afstand scheppen, met als gevolg dat vanaf circa 1900 in vrijwel elke lutherse kerk het doophek werd verwijderd. Ook werd er in deze periode meer waarde gehecht aan beweging in de kerk. Het was niet de bedoeling dat de predikant achter de altaartafel bleef staan, maar dat hij rond kon lopen in de kerk. Dit zou het contact met de kerkgangers verbeteren en ook – zo werd door sommigen gedacht – zou het meer in lijn zijn met de oorsprong van het geloof, waarin meer gelopen werd. Hiervoor was een gangpad nodig. De kerken in Ede en Rotterdam, die na 1900 gebouwd zijn, hebben dan ook geen doophek en hebben dit ook nooit gehad. Daarnaast hebben zij in verhouding met eerder gebouwde kerken veel beweegruimte tussen het liturgische centrum


VITRUVIUS

en de banken- en stoelenblokken in. De oudere kerken in Hoorn en in Leiden hebben hun oorspronkelijke doophek nog wel altijd, hoewel het hek in Leiden nu achter het liturgische centrum is geplaatst. In Monnickendam zijn alleen de doopbogen nog aanwezig. Door deze aanpassingen is de predikant toch beter zichtbaar. Het kleurgebruik is een ander aspect. De relatie tussen toegepaste kleuren en liturgische ideeën is vooralsnog onduidelijk. De nadruk op diverse symbolische betekenissen van het gebouw – vooral van het liturgisch centrum in de vorm van kleuren – is soms terug te vinden in teksten. Zo suggereert een onbekende bron uit de tijd van de inwijding van de Lutherkapel (in gebruik 1929-1984) in Rotterdam dat kleuren in de kerk wel degelijk een liturgische betekenis kunnen hebben.14 ‘Het liturgisch centrum, dat licht gehouden is door een glazen wand waarin het zonlicht voorbij glijdt, maar waarin het noorderlicht de stenen altaartafel en het stenen doopvont met een springende fontein het vaste en het onvergankelijke uitbeelden met “het water dat ten eeuwigen leven” leidt. De vloer van de zaal is zwart gevlekt, de kleur van de aarde, de kleur der zonde, met een zee van stoelen. Het plafond, blauw van de hemel, met ingebouwde lampen als sterren. In het trapportaal zijn gekleurde ramen van blauw tot rood aangebracht, de kleuren voorstellende de regenboog, net bewijs dat God aan de mensen heeft gegeven, zijn belofte te zullen houden.’ Het is echter onzeker of men zich door dergelijke teksten heeft laten leiden bij het bepalen van de kleuren in het interieur. De betekenis kan ook heel goed achteraf aan de toegepaste kleuren zijn toegekend. Tijdens het onderzoek zijn enkele lutherse kerken van vóór 1900 met blauwe plafonds aangetroffen. Deze kleur zou naar de hemel kunnen verwijzen. Navraag bij de predikanten en kerkbeheerders bevestigde dit echter niet. Volgens hen zou dit toeval zijn. Ook in de literatuur van voor 1900 wordt dit niet bevestigd. Voor kerken die na 1900 zijn gebouwd, zoals de kerk in Rotterdam, is er mogelijk wel sprake van een toegepaste kleurensymboliek. Zo zag ik regelmatig een regenboogsymbool op moderne glas-in-loodramen (figuur 6). Wellicht is er met de grote liturgische veranderingen van 1900 meer aandacht gekomen voor de kleuren in het kerkgebouw. De lutherse kerkinterieurs zijn dus altijd aan verandering onderhevig geweest, maar bleven desondanks toch typerend luthers.

Ter afsluiting Daar waar de exterieurs van de Nederlandse lutherse kerken niet kenmerkend luthers zijn, zijn de interieurs daarentegen heel karakteristiek en

onmiskenbaar luthers. Het lutherse kerkinterieur is van nature veranderlijk. De indeling en decoraties zijn tekenend voor het tijdvak waarin de kerk gebouwd is én de manier waarop zij gebruikt worden. Desondanks hebben lutherse kerken kenmerken die typerend zijn voor het lutherse geloof. Deze kenmerken zijn eveneens typerend voor de Nederlandse lutherse kerken, omdat de kerk in Nederland een andere ontwikkeling heeft doorgemaakt dan bij voorbeeld in Duitsland – de thuisbasis van het lutherse geloof. In Nederlandse lutherse kerken is een duidelijke wisselwerking te zien tussen het lutherse geloof en de andere protestante geloven enerzijds en het lutherse en het rooms-katholieke geloof anderzijds. Net als de andere kerkgemeenten heeft ook de lutherse gemeente last van terugloop van het aantal gelovigen. Kerken die hierdoor hun deuren sluiten, worden zo veel mogelijk hergebruikt. In sommige gevallen wordt de kerk geopend voor gemeenschappelijk gebruik met een andere geloofsgemeente. Omdat lutherse kerken in vergelijking tot andere kerken in een stad vaak klein zijn, wordt er echter vaker voor gekozen om een andere, grotere kerk als gemeenschappelijke kerk (‘samen op weg’ kerk) te gebruiken. In veel gevallen krijgt de kerk dan ook een andere functie, die meestal vooraf wordt gegaan door verbouwingen. Typerende kenmerken in het interieur die niet verenigbaar zijn met de nieuwe functie gaan dan verloren en roerende goederen raken verspreid. Zo blijft er steeds minder over van de Nederlandse lutherse traditie. Verspreiding van kennis over en de waardering voor het eigene van de lutherse kerk is noodzakelijk om het verdwijnen van unieke lutherse interieurs en inboedels tegen te gaan. Ook het zo veel mogelijk blijven gebruiken van authentieke voorwerpen draagt hieraan bij. Hierdoor zal het ook in de toekomst nog mogelijk zijn om dit bijzondere erfgoed te bewonderen.

Noten 1

Dit artikel is gebaseerd op de resultaten van het onderzoek dat ik verrichtte voor mijn stage (van februari tot juli 2010) bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed onder begeleiding van Albert Reinstra (specialist kerken) en Eloy Koldeweij (specialist historische interieurs). Een woord van dank richt ik aan Ds. Martin L. van Wijngaarden, predikant van de Lutherse kerk in Rotterdam. Hij was bereid tips en adviezen te geven en teksten van commentaar te voorzien. Ook de Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland (SKKN) dank ik voor haar hulp en informatie. 2 De lutherse kerk in Ede, Hoorn, Kampen, Leiden, Monnickendam en Rotterdam. De predikanten en beheerders van deze kerken dank ik voor hun medewerking bij de inventarisaties. 3 De genoemde aantallen in deze paragraaf zijn een

NUMMER 15

A P R I L 2 011

resultaat van het inventariserende onderzoek naar lutherse kerkinterieurs in Nederland, verricht door de auteur, voor de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. 4 Deze en de volgende paragraaf is gebaseerd op: Handboek van de geschiedenis van het Christendom, redactie Tim Dowley, Den Haag 1979, p.362-63. 5 Het volgende stuk ‘Lutherse beeldtaal’ is onder andere gebaseerd op de voor het onderzoek afgelegde bezoeken aan de lutherse kerk in Leiden, Hoorn, Monnickendam, Kampen, Rotterdam en Ede. 6 Volgens J.K. Schendelaar in zijn boek Luther, de lutheranen en de zwaan uit 1993 was het Luther zelf die deze uitspraak deed en daarbij beweerde dat dit door zijn voorganger gezegd was. Zie onder andere p.22. 7 Deze paragraaf is gebaseerd op: C.A. van Swigchem, T. Brouwer en W. van Os, Een huis voor het woord. Het protestantse kerkinterieur in Nederland tot 1900, Den Haag/Zeist 1984, p.174-75. 8 Een huis voor het woord, p.35. 9 Het liturgisch centrum is de plaats waar de belangrijkste liturgische instrumenten geconcentreerd zijn, zoals de preekstoel, het orgel, de altaartafel (ook wel avondmaaltafel) met de kansel ervoor, de doopvont in de buurt, de lezenaar en de borden tegen de preekstoel. 10 Een huis voor het woord, p.118-19. 11 M.L. van Wijngaarden, Nederlandse lutherse kerkgebouw na 1945. De Rotterdamse Andreaskerk als ijkpunt in de ontwikkelingsgeschiedenis, in: Het kerkgebouw in het postindustriële landschap. The church in the post-industrial landscape, Zoetermeer 2004, p.166-70. 12 Een huis voor het woord, p.72-73. 13 Een huis voor het woord, p.181. 14 M.L. van Wijngaarden, De kerkgebouwen van de Lutherse gemeente Rotterdam, in: Stichting Oude Hollandse

Kerken, nr. 68, lente 2009, p.10.

Literatuurlijst – J.K. Schendelaar, Luther, de lutheranen en de zwaan, Aalsmeer 1993, DABAR/boekmakerij Luyten. – C.A. van Swigchem, T. Brouwer en W. van Os, Een huis voor het woord. Het protestantse kerkinterieur in Nederland tot 1900, Den Haag/Zeist 1984, Staatsuitgeverij/ Rijksdienst voor de Monumentenzorg. – M.L. van Wijngaarden, Nederlandse lutherse kerkgebouw na 1945. De Rotterdamse Andreaskerk als ijkpunt in de ontwikkelingsgeschiedenis, uit: Het kerkgebouw in het postindustriële landschap. The church in the post-industrial landscape, Zoetermeer 2004, p.161-74. – M.L. van Wijngaarden, De kerkgebouwen van de Lutherse gemeente Rotterdam, in: Stichting Oude Hollandse Kerken, nr. 68, lente 2009, p.3-15. – Handboek van de geschiedenis van het Christendom, redactie Tim Dowley, Den Haag 1979, J.N. Voorhoeve. Laura Roscam Abbing behaalde in februari 2010 de duale master Erfgoedstudies en in juni 2011 zal zij de onderzoeksmaster Kunstwetenschappen (beide aan de UvA) afronden.

21


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

Wanne Roetemeijer Landschapsbeheer Nederland

1 – Tienduizenden mensen gaan jaarlijks in hun landschap aan het werk, gefaciliteerd door Landschapsbeheer Nederland.

Burgerparticipatie bij landschap: doeners en denkers

L

andschapsbeheer Nederland, het samenwerkingsverband van 12 provinciale organisaties Landschapsbeheer, probeert op allerlei manieren mensen te betrekken bij het hele Nederlandse landschap. Bij de pareltjes, maar juist ook bij de ‘gewone’ landschappen waarin wordt gewoond, gerecreëerd en gewerkt. In dit artikel geven we enkele voorbeelden van hoe Landschapsbeheer Nederland mensen actief bij hun landschap betrekt. Daarbij geven we extra aandacht aan de methode ‘Landschap in Zicht’, een nieuwe methode die al kort beschreven is in een boeksignalering in Vitruvius nr. 14 van januari 2011.

22

Doeners Landschapsbeheer Nederland richt zich bij uitstek op de ‘doeners’ in het landschap. De organisatie ondersteunt tienduizenden vrijwilligers die in honderden groepen aan de slag gaan in het landschap. En met concrete resultaten: duurzaam beheer en onderhoud van ruim 18.000 fruitbomen, meer dan 2100 schraalgraslandjes, 31.000 knotbomen, ruim 700 poelen of dobben en 60 groene kerkterreinen etc. Hoewel deze groepen, vaak onderdeel van bijvoorbeeld regionale IVNverenigingen, KNNV, vogelwachten en historische kringen, meestal behoorlijk zelfstandig opereren is professionele steun van Landschapsbeheer gewenst. Zo worden er jaarlijks meer dan

200 cursussen gegeven over zaken als Arbo, onderhoud van hoogstamfruit, weidevogelbescherming en groene kerkterreinen. Maar de organisatie stelt ook gereedschap ter beschikking, legt contacten met grondeigenaren en dergelijke. Op deze manier faciliteert Landschaps- beheer de vrijwilligers om de kwaliteit van hun landschap te vergroten.

Natuurwerkdag De Natuurwerkdag, waarvan Landschapsbeheer hoofdorganisator is, is het jaarlijkse hoogtepunt geworden van de vrijwillige landschapsbeheerders. Op meer dan 300 locaties (in 2010 373) in het hele


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

Hoe betrek je bewoners bij landschap? Deze vraag wordt belangrijker nu de overheid zich steeds meer terugtrekt als factor van betekenis voor de kwaliteit van het landschap. Ruimtelijke kwaliteit van landschap wordt om die reden steeds meer afhankelijk van een veelheid aan andere partijen en organisaties en draagvlak bij bewoners is dus onontbeerlijk. In financiële zin uit zich de terugtrekkende overheid door enorme bezuinigingen, maar ook door decentralisatie van verantwoordelijkheden zonder veel kaders of doelen te stellen. Het gevaar van deze ontwikkeling is dat er eenzijdig aandacht is voor enkele ‘parels’ in het landschap, maar het overgrote deel van het landschap liefdeloos achterblijft. Of toch niet helemaal?

2 – Het landschap leren kennen is een belangrijke voorwaarde voor meningsvorming bij lokale plannen en planvormen zoals Landschapsontwikkelingsplannen.

land gaan jaarlijks op de eerste zaterdag van november meer dan 10.000 mensen aan de slag in het landschap. Voorbeelden van activiteiten zijn: wilgen knotten, elzensingels beheren, hoogstamfruitbomen snoeien, poelen schoonmaken, riet maaien, grafheuvels herstellen en wandelpaden aanleggen. Door de bijkomende media-aandacht worden nog meer mensen zich bewust van de waarde van landschap. Al die duizenden mensen die zich fysiek inzetten, dat laat zien dat landschap wel de moeite waard moet zijn!

Denkers Landschapsbeheer richt zich, naast de doeners, ook steeds meer op ‘de denkers’, door bewoners mee te laten denken over het landschap waar zij wonen. Dit is onder andere uitgewerkt in de methode ‘Landschap in Zicht’, onderdeel van het project ‘Thuis in Groen’ van Landschapsbeheer. In de provincies Noord-Holland, Limburg en Friesland is hier ervaring mee opgedaan. Hierbij werd samengewerkt met de Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen en de Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij. De kern van de methode is dat bewoners stapsgewijs het landschap waarnemen en waarderen om zo tot een mening te komen over het beschermen of

juist het verbeteren van hun landschap. Zowel de ontstane landschapsbeschrijving als de ontstane standpunten kunnen gebruikt worden bij met name de beginfase van ruimtelijke plannen en planvormen zoals landschapsontwikkelingsplannen en dorpsplannen. Door mensen al in een vroeg stadium te betrekken worden burgers meer onderdeel van het proces en vergroot dat het draagvlak, zo is althans onze verwachting. Stap voor stap wordt de methode Landschap in Zicht hieronder samengevat. Landschap in Zicht is geïnspireerd door de methode van ‘ECOVAST’ en de ‘Landscape Character Assessment’, die onder andere in het Verenigd Koninkrijk al veelvuldig worden toegepast.

Landschap in Zicht: de voorbereiding De methode Landschap in Zicht kan het beste worden gebruikt als daartoe een concrete aanleiding is, bijvoorbeeld een nieuwe landschapsontwikkelingsplan of een plan voor een ingreep in het landschap. Je kunt Landschap in Zicht beschouwen als een project dat past in dat grotere geheel. Er gaat iets aan vooraf en er komt een traject achteraan. Een voorwaarde is, dat er mensen of organisaties zijn die een trekkende rol vervullen in het begeleiden van de methode. Idealiter

ontstaat er een projectgroep, bestaande uit professionals van bijvoorbeeld een provinciale landschapsbeheerorganisatie, gemeente of een adviesbureau, in combinatie met vertegenwoordigers van lokale belangengroepen. Maar ook vrijwilligers met goede kennis van procesbegeleiding, zouden deze rol op zich kunnen nemen. Daarnaast is enige kennis van landschap praktisch, vanwege de interpretatie van de aangeleverde gegevens door de bewoners. Hierbij is maatwerk gepast. De projectorganisatie zal altijd de concrete doelen moeten stellen, zoals de grenzen van het te beschouwen gebied of de beoogde deelnemers. Als de organisatie helder is, is het zaak om een groep bewoners enthousiast te krijgen. De methode leent zich ervoor om een brede doelgroep te bereiken, dus niet alleen mensen met kennis over natuur of landschap, maar ook juist bewoners die normaal gesproken minder betrokken zijn bij de groene leefomgeving. Samenwerking met dorpsverenigingen kan een goede ingang zijn. Een groepsgrootte van ongeveer 15 tot 25 mensen is ideaal. Bij grotere aantallen belangstellenden kunnen losse groepen bijvoorbeeld deelgebieden uitwerken, om het behapbaar te houden.

23


VITRUVIUS

NUMMER 15

A P R I L 2 011

karakteristiek zal het in de meeste gevallen niet worden gevonden. Of een bijzondere begraafplaats, verscholen in het groen kun je moeilijk beeldbepalend noemen, maar kan wel als karakteristiek voor het landschap ervaren worden door bewoners. Tot slot van het proces, wordt de bewoners gevraagd hun waardering voor de verzamelde landschapskenmerken uit te spreken: wat vinden ze positief en wat negatief? Vaak wordt in processen met bewoners met deze stap begonnen, zonder veel aandacht te schenken aan het voorproces dat tot een meningsvorming leidt. Landschap in Zicht pretendeert dat de resultaten beter zijn, doordat de bewoners eerst zo uitgebreid hebben waargenomen en nagedacht over de aard van het landschap.

Landschapsverslag

3 – Bij Landschap in Zicht gaan de bewoners zelf aan de slag om hun landschapswaarnemingen te verwerken.

Veldbezoek: het waarnemen Het waarnemen van het landschap door de bewoners is essentieel in de methode en gebeurt via een veldbezoek. Immers: hoe kun je praten over landschap, als je het niet gezien hebt? Op een aantal plekken staan de bewoners letterlijk stil en kijken naar het landschap. Daarbij viel bij het testen van de methode een aantal dingen op. Ten eerste bleken bewoners hun landschap goed te kennen, maar zagen het toch ‘met andere ogen’. Zoals een mevrouw opmerkte: ‘Ik woon hier al dertig jaar, maar ik heb zo nog nooit naar het landschap gekeken. Ik zie allemaal nieuwe dingen’. En dat is ook de bedoeling. Specifiek vragen we om waar te nemen zonder meteen te denken in termen als ‘mooi en lelijk’ oftewel te proberen waar te nemen wat er te zien is: sloten, heuvels, bomen of vee . Of nog specifieker: rechte sloten, heuvels met bomen op de top of vee in de wei met knotwilgen erlangs. Maar het mogen ook niet-visuele waarnemingen of associaties zijn, zoals gevoelens als ‘rust’ of de herinnering aan een historische gebeurtenis.

Beschrijven en waarderen In de volgende stap van Landschap in Zicht worden de waarnemingen systematisch op papier gezet door de bewoners. Er ontstaat een lijst aan landschapskenmerken. Hierdoor krijgen de deelnemers ook mee wat anderen gezien hebben; iedereen kijkt anders en ziet andere dingen. Het landschapsbeeld wordt daarmee completer. En deze stap in het proces blijkt nog een voordeel

24

te hebben. Mensen beginnen min of meer dezelfde ‘landschapstaal’ te spreken. Dit is goed, want maar al te vaak lopen processen met bewoners (en overigens ook tussen professionals) stroef omdat men elkaars taal niet spreekt. Nu de kenmerken duidelijk zijn, worden ze ingedeeld naar de ‘laag van het landschap’ waar de kenmerken het beste thuishoren. Voorbeelden van landschapslagen zijn: ‘bodem, klimaat en water’, ’historische kenmerken’, maar ook ‘gevoelens en associaties’. In de praktijk roept dit discussie op, want sommige kenmerken kunnen in meerdere lagen ingedeeld worden. En dat is juist heel goed, want zo’n discussie levert veel waardevolle informatie op. Het dwingt immers tot nadenken over de aard van het landschapskenmerk, waardoor de kennis over het landschap vergroot wordt. Als de landschappelijke kenmerken ingedeeld zijn, mogen de deelnemers door middel van stickers aangeven welke kenmerken ze karakteristiek en beeldbepalend vinden. Op die manier geven de bewoners aan welke elementen ze heel specifiek voor hun landschap vinden en welke heel veel en/of juist dominant aanwezig zijn. Het resulteert in een beeld van ’het eigene’ van het landschap, zoals dat door de bewoners ervaren wordt. Maar geeft ook een beeld van opvallende kenmerken die niet per se als karakteristiek ervaren zullen worden. Zo kan een snelweg of hoogspanningsmast heel beeldbepalend zijn,

Om het deelproject ‘Landschap in Zicht’ af te ronden kan de projectgroep een landschapsverslag maken, na de resultaten nog een keer te hebben samengevat en voorgelegd aan de bewoners. Zo’n verslag kan een vrij traditioneel papieren verslag zijn, maar de resultaten kunnen ook als beeldverslag gepresenteerd worden, of in de vorm van bijvoorbeeld een website. Voor welke vorm er ook gekozen wordt, het dient in ieder geval de reden waarvoor Landschap in Zicht is toegepast. Lokale plannen worden daarmee in een vroeg stadium verrijkt met inhoudelijke kennis, maar vooral ook met inzet en draagvlak van bewoners. Daarmee wordt burgerparticipatie verbreed van de gebruikelijke inspraakmomenten naar participatie van een brede groep bewoners op een positieve en constructieve manier. Burgerparticipatie krijgt dan handen en voeten, zoals de rijksoverheid zelf ook beschrijft in de Agenda Landschap (Het wordt mooier als u meedoet). Dit betekent ook dat als de overheid de bewoners de ruimte geeft, diezelfde overheid zal moeten luisteren en verder gaan met de resultaten. Zoals gezegd maakt het uitvoeren van Landschap in Zicht altijd onderdeel uit van een groter proces. Daarom is de fase die na het maken van het landschapsverslag komt ook heel spannend: wat gaat er met de resultaten gebeuren? De resultaten kunnen gemakkelijk worden doorgetrokken naar concrete wensen en ideeën ten nutte van een plan of concreet project. Zo kan bij de aanleg van een wandelpad gekeken worden naar de volgens bewoners meest positief gewaardeerde landschapselementen. Het ligt dan voor de hand om de route daarlangs te leiden. Of bij de aanleg van een nieuwe woonwijk die positief gewaardeerde elementen te integreren in het ontwerp, en de negatieve elementen te verbeteren.


VITRUVIUS

Gemeenten kunnen bij het vergeven van subsidies mede kijken naar de waardering van de bewoners voor het opstellen van een prioriteitenlijst.

Leesbaar landschap Een andere methode die Landschapsbeheer Nederland, maar ook IVN, geregeld inzet is de methode ‘Leesbaar Landschap’. Deze methode lijkt in zoverre op Landschap in Zicht dat er met een groep mensen door middel van veldbijeenkomsten naar het landschap gekeken wordt door middel van 4 dimensies. Dit geeft een completer beeld van het landschap dan bij Landschap in Zicht en richt zich vooral op het begrijpen. Als deelnemer leer je daardoor hoe het landschap is ontstaan, waarom het er uit ziet zoals het er uit ziet; je leert het landschap ’lezen’. Hierbij wordt wel een hoger kennisniveau over landschap verwacht bij de deelnemers. Deze methode lijkt dan ook geschikter voor bijvoorbeeld bestaande vrijwilligers van natuur- en historische groepen met een goede basiskennis van landschap. Grofweg zou je kunnen stellen dat Landschap in Zicht zich vooral richt op ‘leken’, terwijl Leesbaar landschap geschikter is voor ‘gevorderden en experts’.

Rol professional Bij zowel de methode Landschap in Zicht als

Leesbaar Landschap speelt de ‘burger’ een prominente rol. Maar wat is dan nog de rol van de professional? Heeft die sowieso nog een rol? Jazeker, wat Landschapsbeheer betreft wel. Zijn rol wordt wel anders. Ten eerste is hij meer dan vroeger facilitator van een proces. Sociale vaardigheden zoals het op een leuke, constructieve manier aansturen van een groep mensen zijn dan belangrijk. Ten tweede blijft bestaande kennis van professionals, over bijvoorbeeld wet- en regelgeving, en het ontsluiten van kennis bij kennisinstituten van belang. Deze kan niet alleen gebruikt worden als ‘kader’, maar ook als extra inspiratiebron voor de bewoners. Als bewoners grootschalige plannen gaan maken voor een beschermd dorpsgezicht of een Natura 2000 gebied, is het best handig als er een professional aanwezig is om de realiteit ervan te toetsten. Of om erop te wijzen dat het ‘meertje’ dat iedereen kent, in feite een Pingo is, een relict uit de IJstijd. Het zal van geval tot geval verschillen in hoeverre, en op welk moment, de kennis van professionals relevant is. Maar dat die kennis van belang is, staat buiten kijf.

Conclusie Landschapsbeheer Nederland probeert met bestaande en nieuwe methodes verschillende groepen mensen te bereiken om de kwaliteit van het landschap te verhogen. Via inmiddels ingeburgerde succesformules als het begeleiden van

NUMMER 15

A P R I L 2 011

vrijwilligersgroepen en de Landelijke Natuurwerkdag, maar ook door met nieuwe methodes de ‘gewone’ burgers te betrekken bij de vorming van landschapsbeleid. Bewoners worden daarmee als het ware ‘geëmancipeerd’ om op een pakkende en constructieve manier mee te denken over lokale landschapsplannen- en beleid. Zo kan lokale kennis worden geïntegreerd met de kennis van experts. Dit geeft betere plannen, met meer draagvlak onder bewoners. Hoewel Landschapsbeheer Nederland veel van de eigen kracht van burgers verwacht om te werken aan de kwaliteit van het landschap, en zich ook zal inzetten om deze kracht te vergroten, blijft bemoeienis van de overheid in de vorm van financiële steun voor ontwikkeling en beheer, maar ook door serieus met de resultaten van bijvoorbeeld processen als in Landschap in Zicht om te gaan van groot belang. De rol van de overheid op het gebied van wet- en regelgeving zal altijd aanwezig moeten blijven. De zorg voor ons landschap, een collectief goed ten slotte, is een gedeelde verantwoordelijk tussen overheid, maatschappelijke organisaties en bedrijven en individuele burgers. De methode ‘Landschap in Zicht’ is te bestellen of te downloaden via de website van Landschapsbeheer Nederland: www.landschapsbeheer.nl

4 – Aan het slag op de jaarlijkse Landelijke Natuurwerkdag op de eerste zaterdag van november.

25


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

Drs. Inger Woltinge Groninger Instituut voor Archeologie Rijksuniversiteit Groningen

Pingoruïnes 1 – Een pingo nabij Brentskardet (Nordenskjiöldland, Spitsbergen) vanuit de lucht gezien. Foto F. Steenhuisen (Arctic Centre/GIA)

26

als bron voor archeologisch onderzoek: feit of fictie?


VITRUVIUS

NUMMER 15

A P R I L 2 0 11

In de Noord-Nederlandse archeologie worden pingoruïnes van oudsher gezien als interessante locaties voor onderzoek naar prehistorische jagers-verzamelaars in deze streken. Deze ijstijdrelicten met hoge ringwal en nabijheid van water lijken ideale locaties voor de jagende mens. Net als de dekzandruggen zijn het hoge, droge plekken in het landschap, met uitzicht op mogelijke prooien. Het onderzoek aan stuifmeel en plantenresten uit de opvulling van pingoruïnes heeft al veel kennis over de vegetatiegeschiedenis opgeleverd. Onderzoek aan de hogere delen heeft tot nu toe echter nog geen uitsluitsel gegeven over de vraag of pingoruïnes daadwerkelijk favoriete plekken waren van jagersverzamelaars. In het kader van een promotieonderzoek naar de archeologische waarde van afgedekte steentijdlandschappen is de bewoningshypothese van pingoruïnes uitgebreid verkend. In deze bijdrage staat de toets van deze hypothese centraal. Is het een mythe of niet?

P

ingoruïnes zijn overblijfselen uit de laatste ijstijd, het Weichselien, een periode waarin de bodem van Nederland permanent bevroren is. In deze zogeheten permafrost bevonden zich zwakke plekken, vooral daar waar het diepe grondwater niet bevroren raakt door beweging in het water. Op deze plekken kan het grondwater door scheuren in de permafrost omhoog komen waarna het vlak onder het bodemoppervlak bevriest. Zo vormt zich een grote ondergrondse ijslens, die steeds verder aangroeit. Het ijslichaam drukt de laag aarde die de kern afdekt steeds verder omhoog. Gaandeweg ontstaat een vorstheuvel die in de taal van de Inuit ‘pingo’ wordt genoemd; ‘heuvel die groeit’. Uiteindelijk wordt de ijslens zo hoog en steil dat het afdekkende sediment scheurt en langs het ijs naar beneden glijdt. Op den duur komt de ijskern bloot te liggen en smelt langzaam af door zonnewarmte of, zoals in Nederland, doordat het algehele klimaat warmer wordt aan het begin van het Holoceen. Na het smelten blijft een ‘pingoruïne’ over; een met water gevulde laagte met daaromheen een ringwal (figuur 2). De meeste pingoruïnes in Nederland hebben een diameter van 100 tot 150 m, hoewel kleinere en grotere exemplaren ook voorkomen. Twee bekende en uitzonderlijk grote exemplaren zijn het Uddelermeer , op de Veluwe, tussen Garderen en Uddel met een diameter van ongeveer 300 meter

2 – Schematisch overzicht van de transformatie van pingo naar pingoruïne. In de eerste fase scheurt de toplaag van de heuvel (a). Vervolgens komt door het afglijden van het bodemmateriaal de ijskern bloot te liggen en begint te smelten (b). Wanneer de ijslens helemaal gesmolten is, storten de zijkanten deels in de depressie en deels aan de buitenzijde van wat nu de ringwal is (c). Er is een waterhoudende depressie ontstaan waarin zich meerafzettingen (gyttja) vormen (d). Tenslotte groeit de pingoruïne dicht met veen (e). Bron: De Gans 1988.

en het Esmeer nabij Assen met een doorsnede van zo’n 400 meter. Hoewel ze in andere delen van Nederland ook bekend zijn, komen pingoruïnes voornamelijk voor in de noordelijke helft van het land, om preciezer te zijn op het DrentsFriese keileemplateau (figuur 1).

Een ‘harde schijf’ vol vegetatiegeschiedenis In de met water gevulde depressies van veel pingoruïnes begint vanaf het Holoceen veen te groeien. Het is deze organische opvulling van de meertjes die pingoruïnes zo geliefd heeft gemaakt bij onderzoekers. De beperkte omvang en duidelijke begrenzing van een pingoruïne, het gemak waarmee in de winter boorkernen kunnen worden bemonsterd vanaf het ijs en de redelijke intactheid van de veenvulling maken het mogelijk langetermijnontwikkelingen in klimaat en vegetatie in kaart te brengen. Dit type onderzoek naar de reconstructie van het eeuwenoude landschap is vanaf de jaren zeventig frequent uitgevoerd.

Het veen is zo belangrijk omdat het werkt als een soort vangnet voor stuifmeel dat bomen en planten in de lucht brengen. Dit stuifmeel, of pollen, blijft in het natte veen goed bewaard en kan vele duizenden jaren later nog op soort gedetermineerd worden. Op basis van de plantensoorten die op verschillende dieptes in het veen voorkomen, kan – per tijdlaag – een reconstructie gemaakt worden van de vegetatie die rond het venige meertje groeide. Een andere belangrijke eigenschap van het veen is dat het gedateerd kan worden met de C14-dateringsmethode. Na eeuwen van ontwatering en turfwinning zijn er in het Nederland van nu nog maar een paar plekken waar intact veen aanwezig is; de venige depressies van pingoruïnes zijn een van die weinige enclaves. Maar ze staan helaas onder druk. Het komt regelmatig voor dat het veen uit pingoruïnes wordt verwijderd in het kader van natuurontwikkeling. Daarmee verdwijnen eeuwen aan vegetatiegeschiedenis.

27


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

Wonen aan een pingomeer Waar de suggestie vandaan komt dat ringwallen van pingoruïnes favoriete woonplekken in de prehistorie zouden zijn, is niet te achterhalen. Het is een voor waar aangenomen idee dat met name in de Noord-Nederlandse archeologische wereld in zwang is. Een intensieve inventarisatie van publicaties, waaronder vele rapporten van archeologische bedrijven, heeft echter geen duidelijke relatie opgeleverd tussen pingoruïnes en vondsten uit de steentijd. Vaak bleken de ringwallen van de onderzochte pingoruïnes ernstig verstoord; ze zijn door ingrijpende egalisatiewerkzaamheden afgevlakt en in de depressie geschoven. Later zijn daar nog eens ruilverkavelingen en jarenlange agrarische ploegactiviteiten overheen gegaan. De associatie van ringwal en sporen van bewoning is dan ook lastig aan te tonen. Feit is wel dat er in de zones van aangeploegde wallen nauwelijks vondsten bekend zijn. Dat is een aanwijzing dat de relatie tussen prehistorische mens en pingoruïne eerder een interessante gedachte is dan een historische waarheid. In het kader van het Groningse promotieonderzoek naar steentijdvindplaaten is nagedacht over de mogelijkheden voor onderzoek aan intacte pingoruïnes. Pingoruïnes met een intacte ringwal en veenopvulling zouden ideale onderzoekslocaties zijn om de hypothese ‘bewoond of niet bewoond’ te testen. Ook het conserverend vermogen van de organische opvulling zou dan een

aantrekkelijk onderwerp zijn voor toekomstig steentijdonderzoek. Immers, in de meeste bodemmilieus – droog en zuur – zijn kwetsbare organische materialen als hout, botmateriaal, textiel en huid niet bewaard gebleven. De missie was dan ook op zoek te gaan naar intacte exemplaren: ruïnes die na opvulling geheel bedekt zijn geraakt met een jonger sediment. Zulke pingoruïnes zijn te verwachten in gebieden waar pingo’s zich gedurende de ijstijd konden vormen én waar – na de holocene veengroei – latere sedimentatie heeft plaatsgevonden. Het door zeeklei afgedekte noordoostlijke deel van de provincie Friesland is een regio die aan deze voorwaarden voldoet.

Een jarentachtigidee getest Het bestaan van afgedekte pingoruïnes is voor het eerst verwoord in een artikel uit 1981 van Steenbeek, Cleveringa en Gans. De auteurs beschrijven een simpele methode waarmee ze een afgedekte pingoruïne opspoorden. Door het nemen van gedetailleerde hoogtemetingen brachten ze het microreliëf in een weiland nabij Koufurderigge (Friesland) in kaart. Na afloop tekende zich een min of meer ronde depressie met een iets hogere wal zich af. Uit het daarna uitgevoerde booronderzoek bleek dat het daadwerkelijk om een pingoruïne ging en dat de opvulling van organische sedimenten geheel onverstoord was gebleven door afdekking met jonger sediment (figuur 3). Vandaag de dag met het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) en alle mogelijkheden van

3 – Doorsnede van de met klei afgedekte pingoruïne die gevonden werd door Steenbeek et al. nabij Koufurderigge in Friesland. Gebaseerd op Steenbeek et al. 1981. Met dank aan Gary Nobles voor het opschonen van de figuur.

28

GIS-applicaties in de archeologie kan een dergelijk opsporingsonderzoek naar afgedekte pingoruïnes veel sneller uitgevoerd worden. Het op- sporen van microreliëf en landschappelijke elementen hoeft niet in het veld plaats te vinden, maar gebeurt achter het bureau. De metingen waarop het AHN gebaseerd is, hebben een hoge dichtheid. Meetfouten worden zoveel mogelijk gecorrigeerd waardoor een basisbestand ontstaat waarin de gemiddelde meetfout minder dan 5 cm ten opzichte van NAP is. Aan het begin van de 21ste eeuw is het AHN al eens gebruikt als opsporingsmiddel voor pingoruïnes door Jelsma en de auteur, als een eerste test. Van gebieden waar veel pingoruïnes voorkomen, zijn AHN-kaarten gemaakt. De kaarten zijn onderzocht op het voorkomen van circulaire structuren met verhoogde wal. In het veld is een aantal van die structuren met grondboringen onderzocht om te zien of het daadwerkelijk om pingoruïnes ging. De methode was net zo doeltreffend als dat ze eenvoudig was. Ook de Steenbeek onderzochte pingoruïne is met het AHN getest. Duidelijk werd dat ook deze – ondanks de afdekking met holocene sedimenten – te herkennen was (figuur 4). Dit positieve resultaat vormde de aanleiding om – in het kader van het promotieonderzoek – na te gaan of het AHN op grotere schaal ingezet zou kunnen worden in de zoektocht naar intacte pingoruïnes.


VITRUVIUS

4 – Locatie van de pingoruïne van Steenbeek et al. op het AHN. De oostelijke ringwal is duidelijk zichtbaar. Een groot deel van het zuidwestelijk deel is verdwenen door de bouw van de boerderij. De kaart is gemaakt met ArcMap op basis van het AHN.

Voor het opsporen van pingoruïnes met behulp van het AHN zijn bestanden nodig met een hoge resolutie zodat minimale hoogteverschillen zichtbaar zijn. Bij in het veld zichtbare pingoruïnes zijn de hoogteverschillen niet zo groot, in afgedekte exemplaren zijn ze nog kleiner vanwege het nivellerend effect van het overliggende sediment. Potentiële studiegebieden moeten bij voorkeur liggen op de grens van het klei/veengebied omdat daar zowel veengroei als een afdekking door klei heeft plaatsgevonden. Verder was de aanwezigheid van pleistocene keileem in de ondergrond een voorwaarde. Gebieden met deze karakteristieken kunnen geselecteerd worden aan de hand van bodem- en geomorfologische kaarten. Een belangrijke kanttekening bij de selectie van potentiële onderzoekslocaties op basis van dergelijke kaarten is dat deze zijn gebaseerd op boringen tot 120 cm onder het maaiveld. Het keileem kan dieper in de ondergrond aanwezig zijn, maar dat is niet op dergelijke kaarten aangegeven.

Op zoeken naar intacte pingoruïnes in het veld Als pilotstudy zijn negen cirkelvormige structuren op de AHN in het veld onderzocht door middel van grondboringen. Het nut van dit soort controlerende toets ter plekke werd snel duidelijk: niet alle cirkels met een vermeende ringwal

NUMMER 15

A P R I L 2 0 11

5 – Locatie van de pingoruïne ten noordwesten van Oudwoude, zichtbaar als een circulaire depressie. In de omgeving zijn meer ronde depressies te zien. De kaart is gemaakt met ArcMap op basis van het AHN.

zijn daadwerkelijk als pingoruïnes te classificeren. Enkele cirkels bleken uitstuifbekkens en één exemplaar was ontstaan door moderne grondverplaatsing. Dat de methode echter wel succesvol kan zijn, bleek onder andere op de locatie Oudwoude, Simmerwei. In de omgeving van het terpdorp Oudwoude in de Friese gemeente Kollu- merland is een groot aantal pingoruïnes bekend, zichtbaar in het landschap als kleine meertjes of poelen. Het dorp ligt in hoogveengebied en net buiten de grenzen van mariene kleibedekking. Direct ten noordwesten van het dorp, net binnen de grenzen van het kleigebied, is op de AHN een ronde structuur te zien met een iets verhoogde rand (figuur 5). Tijdens het veldonderzoek werd vastgesteld dat het gaat om een grote pingoruïne, met een depressie van ongeveer 200 meter in diameter en 7 meter diep. De pingoruïne wordt afgedekt door circa 50 cm klei bovenop een dunne laag veen (30-40 cm). De venige opvulling ontbreekt in een klein deel van het centrum. Dat deel blijkt geërodeerd door een kleine getijdengeul. De opvulling bestaat uit veen, in dikte variërend van 4,5 m in het centrum tot ongeveer een meter aan de rand van de ringwal. De depressie heeft min of meer de vorm van een kegel (zie afbeelding 6). Onder het veen bevindt zich een dik pakket

groenbruine gyttja, organisch sediment met een dikte van maximaal 2,5 meter. Aan de randen van de ringwal komt geen gyttja voor, wat erop wijst dat het waterniveau in de pingoruïne lager was dan de top van de ringwal. De zijden van de depressie zijn steil. De ringwal bestaat uit zand waarin bodemvorming heeft plaatsgevonden met daarboven een dunne veenlaag die afgedekt is met een laag klei. Al met al gaat het om een vrij gave pingoruïne. Als de prehistorische mens materiaal in het pingomeer of op de ringwal heeft achtergelaten, dan zal dat goed geconserveerd zijn.

Blik naar de toekomst Door de beperkte omvang van het hier gepresenteerde onderzoek kunnen de resultaten slechts gezien worden als richtinggevend voor nieuwe onderzoeksstrategieën. Aan het opsporen van pingoruïnes met behulp van het AHN blijken wat haken en ogen te kleven. Van de in totaal negen onderzochte locaties voor de casestudy zijn slechts twee daadwerkelijk pingoruïnes. Deze discrepantie is waarschijnlijk het gevolg van de gehanteerde criteria voor het visueel opsporen op AHN-kaarten; deze zijn kennelijk te ruim genomen. Vooral de cirkelstructuren met relatief veel hoogteverschil (meer dan 80 cm) bleken geen of verstoorde pingoruïnes te zijn. In intacte

29


NUMMER 15

APRIL 2011

exemplaren heeft de organische vulling tot de top van de ringwal gereikt, of zelfs daarover. Het huidige hoogteverschil tussen de vulling en de ringwal is het gevolg van inklinking van het organische materiaal. De ringwal bestaat uit zand en klinkt niet of nauwelijks in. Cirkelvormige depressies met een gering hoogteverschil aan de randen zijn waarschijnlijker kandidaten voor onverstoorde contexten. Daarnaast is het van belang rekening te houden met de huidige grondwaterstand. Een pingoruïne waarvan de volledige ringwal onder het huidige grondwaterniveau ligt, heeft de beste kans op conservering van organische materialen. Hoe groot de kans is op het aantreffen van gaaf exemplaar, is op basis van de huidige steekproef lastig in te schatten, maar als het voorbeeld van Oudwoude voorzichtig als maat wordt genomen, zou ongeveer tien procent van de op het AHN herkenbare afgedekte depressies een gave pingoruïne kunnen zijn. Deze Friese afgedekte pingoruïnes kunnen een fundamentele bijdrage leveren aan de kennis over het gebruik in de prehistorie. In het veld moet dan wel worden vastgesteld of wat de stand van het grondwater was in prehistorische tijden. Dat kan afgelezen worden aan de mate van podzolisatie van de bodem. Was de ringwal droog of eigenlijk te nat voor bewoning in die tijd?

maaiveld -5 0

0

50

100

125

150

200

250

300

0

-100 klei -200

-300 veen

NAP (cm)

VITRUVIUS

-400

-500 -600 gyttja

zand

-700 -800

-900

WEST

OOST

6 – Schematische doorsnede van de sedimentopbouw in de pingoruïne te Oudwoude.

Wanneer een pingoruïne wordt aangetroffen die aan alle eisen voldoet en geheel onverstoord is, zijn de mogelijkheden voor onderzoek en bescherming uitstekend, mits het bodemmilieu sinds de prehistorie niet meermaals drastisch is veranderd door bijvoorbeeld verlaging van de grondwaterstand, veelvuldig bemesten of het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Ook Kluiving, Verbers en Thijs wijzen op de goede conservering van veenvullingen in geheel door klei bedekte pingoruïnes. Het vervaardigen van AHN-kaarten voor de selectie van te onderzoeken structuren kost weinig tijd. Het verifiëren van de cirkels door middel van een aantal grondboringen verloopt ook tamelijk snel. Kortom, het opsporen van intacte pingoruïnes bij toekomstig onderzoek is een relatief snel en eenvoudig proces. Als er daadwerkelijk een verband bestaat tussen pingoruïnes en de jagers-verzamelaars, zal het onderzoek aan afgedekte structuren een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de kennis over het verre steentijdverleden. Wellicht blijkt de fictie dan een feit.

Dankwoord Dank gaat uit naar Jaap Bongers (De Steekproef bv) voor het voorbereiden en gezamenlijk uitvoeren van het veldwerk, naar Gary Nobles (GIA) voor hulp bij de figuren en naar Liesbeth Theunissen (RCE) voor het kritisch lezen van eerdere versies.

30

Literatuur – Bakker, R., The emergence of agriculture on the Drenthe Plateau: A palaeobotanical study supported by high-resolution 14C dating. Archäologische Berichte 16 (2003), Bonn. – Bijlsma, S. & G.W. de Lange, Geology, palynology and age of a pingo remnant near Daarle, province of Overijssel, The Netherlands, in: Geologie & Mijnbouw 62 (1983), pp. 563-568. – Cleveringa, P. & W. de Gans, Stuifmeelonderzoek van enkele dobben op het Drents Plateau, In: K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift XII (1978-1), pp. 2-10. – Gans, W. de, Location, age and origin of pingo remnants in the Drentsche Aa Valley area, in: Geologie & Mijnbouw 61 (1982), pp. 147-158. – Groenewoudt, B.J., P.A.C. Schut, F.J.G. van der Heijden, J.H.M. Peeters & M.H. Wispelwey, Inventariserend veldonderzoek bij de Hunneschans (Uddel, Gelderland). Nieuwe gegevens over de steentijdbewoning bij het Uddelermeer en een beknopt overzicht van de onderzoeksgeschiedenis van de Hunneschans Rapportage Archeologische Monumentenzorg 143 (Amersfoort 2006). – Heerd, R.M. van, E.A.C. Kuijlaars, M.P. Teeuw & R.J. van ’t Zand, Productspecificatie AHN. Rijkswaterstaat, Adviesdienst

Geo-informatie en ICT (Delft 2000). – Jelsma, J., Waardering en Bescherming van Steentijdlocaties en Vroege-Bronstijdlocaties in de Provincie Fryslân. Steekproef-rapport 2003-10/17. De Steekproef (Zuidhorn 2003) – Kluiving, S.J., A.L.L.M. Verbers & W.J.F. Thijs, Lithological analysis of 45 presumed pingo remnants in the northern Netherlands (Friesland): substrate control and fill sequences, in: Geologie en Mijnbouw 89 (2010-1), pp. 61–75. – Mook-Kamps, E. & S. Bottema, Palynological investigations in the Northern Netherlands (The Drenthe Plateau). Palaeohistoria 29 (1987), pp. 169-172. – Paris, F.P., P. Cleveringa & W. de Gans, The Stokersdobbe: geology and palynology of a deep pingo remnant in Friesland. Geologie & Mijnbouw 58 (1979), pp. 33-38. – Steenbeek, P., P. Cleveringa, & W. de Gans, Terreinvormen in Friesland uit de laatste ijstijd, In: It Beaken 43 volume 1 (1981), pp. 249-271. – Waltham, T., Pingos of Tuk, In: Geology Today 19, volume 6 (2003), pp. 212-215. – Woltinge, in voorbereiding: What lies beneath. The value of buried Stone Age landscapes in the Netherlands (provisional title), Groningen (PhD research University of Groningen).


Vakblad Vitruvius trakteert! De eerste 15 nieuwe abonnees ontvangen de uitgave Geschiedenis en ontwerp van Kees Bosma en Jan Kolen als welkomstcadeau. Stuur uw gegevens aan de uitgever (zie colofon). *

4 nummers/jaar: Nederland €45 / België €55 Deze actie loopt t/m 15 juni 2011. *Zie pagina 60.


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

Anne Oosterbaan Alterra, Wageningen UR

Edwin Raap Landschapsbeheer Nederland

1 – Kenmerkend klein landschapselement: een poel.

42.000 landschapselementen De toestand van

inds 2004 zijn met de MKLE verspreid door het land gebieden geïnventariseerd; hoofdzakelijk in Nationale Landschappen, maar ook in een aantal gebieden daarbuiten (zie figuur 2). Tot en met 2009 is ca. 150.000 ha landelijk gebied geïnventariseerd. Hierin zijn 42.000 kleine landschapselementen opgenomen. Het bijzondere aan het project was, dat de inventarisaties door vrijwilligers zijn uitgevoerd. Per gebied is een instructieavond georganiseerd, waarna de mensen op pad konden gaan.

Hoe is de beheerstoestand: noodzaak tot beheermaatregelen, soort noodzakelijke maatregelen?

Dit artikel geeft een overzicht van de toestand van deze elementen. We hebben ons daarbij geconcentreerd op de volgende vragen: Waar gaat het om als we het hebben over kleine landschapselementen: typen, frequentie van voorkomen e.d. ? Hoe is de samenstelling ervan: belangrijkste boom- en struiksoorten, gelaagdheid, openheid ? Wat valt er te zeggen over de kwaliteit: volledigheid, vitaliteit, bedreigingen ed. ?

Tabel 1 Aantal elementen per hoofdtype Hoofdtype Aantal elementen

S

32

Ligging van de elementen In figuur 2 is weergegeven in welke gebieden de opgenomen elementen liggen. Verreweg het grootste deel van de geïnventariseerde elementen bestaat uit opgaand groen (tabel 1). Daarnaast komen kleine natuurgebied-

Bossen en beplantingen

38.146

Infrastructurele voorziening

411

Landbouwgrond

954

Natuurgebied

1.759

Recreatief terrein

554

Water

629

jes, landbouwgrond (hieronder vallen ook boomgaarden), recreatieve objecten, blauwe elementen (poelen, kreken, beekjes e.d.) en infrastructurele voorzieningen (meest half- en onverharde paden en wegen) voor. Het meest voorkomende type is ‘enkele bomenrij’. 16% van de elementen zijn enkele bomenrijen. Daarna komen solitaire bomen, erfbeplantingen, boomgroepen en bosjes. In de toptien komen verder nog meer bomenrijen voor: enkele bomenrijen met struiken, dubbele bomenrijen, knotbomenrijen en (elzen)singels; tezamen met de enkele bomenrijen zijn dit ca. 13000 elementen (30%). De lijnvormige opgaande groene elementen hebben tezamen een totale lengte van 2.887 km. In het geïnventariseerde gebied is gemiddeld per ha 20 m lijnvormige beplanting aanwezig. Wat blauwe elementen betreft gaat het om poelen, wielen e.d., kreken e.d., beken, vennen en dobben. Er zijn 595 km (half- en onverharde) wandel- en fietspaden en wegen geïnventariseerd.


VITRUVIUS

In 2004 is in een samenwerkingsverband van Landschapsbeheer Nederland en Alterra, Wageningen UR een methodiek ontwikkeld waarmee kleine landschapselementen zoals solitaire bomen, boomgroepen , bosjes, poelen en beekjes op een uniforme wijze in kaart kunnen worden gebracht (Oosterbaan en Pels 2004). Met deze methodiek, de Monitor Kleine Landschapselementen (MKLE) worden behalve de ligging en de afmetingen in het veld kenmerken over de samenstelling, de kwaliteit en de beheerstoestand opgenomen. De resultaten worden vastgelegd in een databestand gekoppeld aan een GIS-bestand

NUMMER 15

APRIL 2011

2 – Verspreiding van de uitgevoerde MKLE-inventarisaties over het land. De donkergroene vlakken zijn lopende inventarisaties (november 2010).

Tabel 2 Aantal, lengte, breedte en oppervlakte per type element Type element

Enkele bomenrij Solitaire boom Erfbeplanting bij boerderij Boomgroep Bos Bomenrij met struiken Knotbomenrij Erfbeplanting bij woonhuis Dubbele bomenrij (elzen)singel Rietland, rietkraag Heg/haag Struikenrij Paden en onverharde wegen Hoogstamboomgaard Houtwal Knotboom hakhoutsingel struikengroep Poel Boomweide Dijk Wilgenstruweel Enkele boom met struik(en) Groen/beplanting bij kasteel of buitenplaats

Aantal

7.102 4.922 4.009 3.395 2.779 2.495 2.415 1.469 1.412 1.361 1.354 1.266 1.297 941 898 683 590 453 421 394 365 312 226 166 105

Lengte Breedte (m) (m)

1.164.769

8 8

Totale (kroon) opp. (ha) 854 685

15 398.503 323.741

10 5

339.522 216.150 433.435 169.204 222.036 595.275

26 7 15

135.069 8.943 73.320 14.184

10

6 7

9 24

18.540

22

2881 440 151 103 429 118 592 147 238 195 81 25 98 110 563 84

188

3 – Vrijwilligers krijgen instructie voor MKLE inventarisatie in Laag-Holland.

33


VITRUVIUS

NUMMER 15

A P R I L 2 011

Tabel 3 Volledigheid van de elementen Type element Gem. volledigheid (%) (Elzen)singel Bomenrij met struiken Boomgroep Boomweide Dubbele bomenrij met struiken Dubbele bomenrij/laan Elzenbroekbos Enkele bomenrij Enkele boom met struik(en) Erfbeplanting bij boerderij Gemengd bos Gemengd bos met struiken Graft Griend Hakhoutbos Hakhoutsingel Heg/haag Hoogstamboomgaard Houtkade Houtwal Knotbomenrij

99 88 85 83 82 81 81 81 80 79 79 78 78 78 76 75 73 72 69 69 68

DE SAMENSTELLING

Volledigheid Veel elementen zijn niet meer volledig (tabel 3). Van veel elementen is op de een of andere manier een klein of groter deel weggevallen. Opvallend is dat knotbomenrijen het slechtst scoren. Ook bij houtwallen ontbreekt vaak een deel; dit kan alleen de beplanting betreffen maar in sommige gevallen is zelfs een deel van het wallichaam verdwenen.

Vitaliteit Bij de meeste typen opgaande groene elementen vertoont 5-10% duidelijke gebreken (zie tabel 4). Hoogstamboomgaarden steken hier boven uit met 15%. Het percentage elementen met daadwerkelijk sterfte van bomen en/of struiken blijft voor de meeste typen onder de 1%. DE BEHEERSTOESTAND

Beheersnoodzaak Tabel 5 geeft een overzicht van de percentages elementen die binnen 1 jaar of binnen 5 jaar een of andere vorm van onderhoud nodig hebben. Elementtypen waarvoor een hoog percentage (>20%) binnen 1 jaar onderhoud nodig is zijn: heideveldjes, heggen, boomgaarden, hooigrasland, kreken/maren/prielen, dode rivierarmen, moerasgebiedjes, leibomen en knotbomen. Voor elementtypen als heggen en leibomen is dit uiteraard logisch, maar het hoge percentage bij bijvoorbeeld boomgaarden geeft duidelijk een

34

Tabel 4 Vitaliteit opgaande groene elementen (excl. bossen) Type element Totaal Vitaal Met Met gebreken sterfte % % % Enkele bomenrij Solitaire boom Boomgroep Bomenrij met struiken Knotbomenrij (Elzen)singel Heg/haag Dubbele bomenrij/laan Hoogstamboomgaard Struikenrij Houtwal Knotboom Struikenrij met bomen Hakhoutsingel Struikengroep Solitaire struik Boomweide Dubbele bomenrij met struiken Enkele boom met struik(en)

7.102 4.922 3.395 2.495 2.415 1.361 1.266 1.131 898 724 683 590 573 453 421 381 355 281 166

68 61 66 77 53 67 68 54 30 57 74 35 69 62 48 49 42 74 58

8 5 6 7 7 6 3 5 15 6 7 5 8 5 5 3 5 6 10

0,5 0,7 0,7 0,4 0,6 0,2 0,2 0,2 0,7 0,0 0,1 0,8 0,5 0,4 0,0 2,1 1,1 0,7 0,6

Tabel 5 Beheernoodzaak meest voorkomende typen elementen Type element Totaal Beheernoodzaak aantal % binnen % binnen 1 jaar 5 jaar Heg/Haag Rietland, Rietkraag Knotboom Dijk Erfbeplanting bij woonhuis Knotbomenrij Struikenrij met bomen Groen/Beplanting bij kasteel of buitenplaats Struikenrij Boomweide Erfbeplanting bij boerderij Enkele Boom met struik(en) Wilgenstruweel Poel Struikengroep Gemengd bos met struiken Onverharde weg Anders Solitaire struik Boomgroep Enkele bomenrij Hakhoutsingel Bomenrij met struiken Loofbos met struiken Houtwal Dubbele bomenrij met struiken Solitaire boom Dubbele bomenrij/laan Loofbos (Elzen)singel

1266 1354 590 267 1469 2415 573

44,4 42,5 20,2 19,5 18,0 18,0 15,4

20,9 29,5 62,2 11,2 55,1 61,0 38,9

105 724 365 4009 166 226 394 421 129 211 365 381 3395 7102 453 2495 1164 683 281 4922 1131 1089 1361

14,3 12,4 11,8 10,8 9,6 8,0 7,1 6,9 6,2 6,2 5,8 5,8 5,6 5,6 5,5 5,1 5,0 4,8 4,6 4,6 4,4 4,3 4,1

21,0 40,5 26,6 33,2 30,7 34,1 29,9 37,1 22,5 10,9 11,0 29,1 20,6 28,4 41,3 31,7 21,9 34,1 24,6 16,4 32,0 17,6 41,3


VITRUVIUS

onderhoudsachterstand aan. Bij heidevelden gaat het slechts om 2 stuks. Bij de volgende typen elementen is het percentage beheernoodzaak binnen 5 jaar hoger dan 50%: knotbomen, knotbomenrijen, erfbeplantingen en beplantingen bij verdedigingswerken.

Noodzakelijke maatregelen Tabel 6 geeft een overzicht welke maatregelen worden geïndiceerd voor de elementtypen waarvoor een hoge beheernoodzaak is.

Monitoring – herinventarisatie De MKLE is opgezet om na een aantal jaren opnieuw te gaan inventariseren en te bezien of de toestand is verbeterd, stabiel gebleven of verslechterd. Op dit moment is alleen in een deel van de gemeente Uithoorn een tweede inventarisatie geweest. De resultaten tonen aan dat in 5 jaar tijd er veel kan veranderen aan de kleine groene landschapselementen; er was maar liefst 10% verdwenen, maar ook 4% nieuw bijgekomen! Of deze opzienbarende resultaten representatief zijn voor het hele land, of dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie kan helaas op basis van de beschikbare gegevens niet gezegd worden. Het is daarom bijzonder spijtig, dat er op dit moment weinig bereidheid is bij gemeenten en in de markt om herinventarisaties uit te voeren. Daarom hebben Landschapsbeheer Nederland en de provinciale landschapsbeheerorganisaties ervoor gekozen om vanaf 2010 in iedere provincie de komende 5 jaar elk jaar 1.000 ha agrarisch cultuurlandschap te gaan (her)inventariseren en te monitoren. In totaal gaat het dus om 60.000 ha cultuurlandschap. Jaarlijks zal Landschapsbeheer een analyse uitvoeren van de resultaten en deze publiceren. De resultaten zullen tevens gebruikt worden voor de lobby richting overheid.

Conclusies Tot 2010 is met MKLE van ongeveer 150.000 ha landelijk gebied de ligging en samenstelling van de kleine landschapselementen in kaart gebracht. In de geïnventariseerde gebieden komen gemiddeld 25 elementen per km2 voor; dit is 1 element per 4 ha. De kleine landschapelementen, de bouwstenen van onze landschappen, vertonen een grote variatie. In het algemeen komen enkele bomenrijen en solitaire bomen het meest voor, vervolgens erfbeplantingen en boomgroepen. Uit de inventarisaties is gebleken dat veel elementen niet meer volledig zijn. Vooral van knotbomenrijen en houtwallen ontbreekt er vaak een kleiner of groter deel; bij houtwallen kan het hierbij ook gaan om het ontbreken van een deel van het wallichaam.

NUMMER 15

A P R I L 2 011

Tabel 6 Overzicht noodzakelijke beheermaatregelen in elementen, waar binnen een jaar onderhoud nodig is (* procent van totale aantal) Heg Rietland Boomgaard Knotboom Totaal aantal

2473

2697

1662

1147

Aanvullen Afrasteren Afval verwijderen Afzetten Beschadiging behandelen Boompaal vastmaken/weghalen Dunnen Gaten dichten Kappen Knotten Kroonsnoei Maaien Ongewenste soorten bestrijden Onkruid verwijderen Ophogen of herstellen Opsnoeien Scheren / knippen Snoeien Uitbaggeren Verjongen Vrijmaken Wal bijwerken

4,8* 0,2 0,9 0,2 0,1 0,9 0,1 0,1 1,6 0,2 1,0 0,9 0,6 0,1 0,9 43,0 14,1 0,2 0,1 0,1

0,7 0,1 1,6 0,5 0,1 0,9 52,5 0,4 0,1 1,4 0,1 -

14,5 0,6 0,2 1,5 0,2 0,2 0,8 21,8 1,6 0,1 0,2 1,5 26,7 1,8 0,1 -

0,2 0,9 0,3 0,7 0,2 9,1 70,9 0,7 0,3 1,7 0,3 0,7 0,3 -

De vitaliteit van de groene opgaande elementen is in het algemeen redelijk tot goed. Van de geïnventariseerde hoogstamboomgaarden vertonen echter relatief veel een slechte vitaliteit. Veel elementen vertonen achterstand in onderhoud. Bij veel elementen van de volgende typen is binnen 1 jaar onderhoud nodig: heideveldjes, heggen, boomgaarden, hooigrasland, kreken/ maren/prielen, dode rivierarmen, moerasgebiedjes, leibomen en knotbomen.

Bespreking resultaten Dit artikel geeft een beeld van de totaalresultaten van de MKLE-inventarisaties die in de periode 2004-2009 zijn uitgevoerd. In alle gevallen ging het hierbij om een eerste vastlegging (nulmeting) van de kleine landschapselementen. Deze nulmetingen hebben grote waarde voor verschillende gebruikerspartijen. Landschapbeheerorganisatie krijgen inzicht in de noodzaak van uitvoering van beheer en onderhoud en de benodigde budgetten hiervoor. Voor Gemeenten geldt hetzelfde, maar bovendien kunnen ze een MKLE -inventarisatie als basis gebuiken voor hun landschapsbeleid, o.a. via landschapsontwikkelingsplannen (Oosterbaan en Baas 2006). De meeste inventarisaties zijn uitgevoerd in

Nationale Landschappen. De nulmetingen zijn voor deze gebieden van grote waarde, omdat vanaf nu de ontwikkelingen in het landschap inzichtelijke kunnen worden gemaakt (Oosterbaan et al 2005). Het Nationaal Landschap LaagHolland is zelfs volledig met MKLE in kaart gebracht (Beets en Oosterbaan 2009).

Literatuur – Beets J. en A. Oosterbaan 2009. De landschapselementen van Nationaal landschap Laag Holland in beeld. Groen 65, 12, 42-45. – Oosterbaan, A.; Pels, M.; 2004. Wie het kleine niet eert ...; naar een landelijk meetnet kleine landschapselementen. Vakblad Natuur Bos Landschap 1 (2004)3. ISSN 1572-7610, p. 24 -26. – Oosterbaan, A.; Griffioen, A.J.; Koomen, A.J.M.; Baas, H.; Pels, M.S.; Beusekom, E.J. van; 2005. MKLE voor nationale landschappen; bijdrage van de monitor kleine landschapselementen (MKLE) aan de vastlegging van de kwaliteit van het landschap. Wageningen: Alterra, 2005 (Alterra-rapport 1251), p. 27. – Oosterbaan, A.; Baas, H.; 2006. Basis voor het landschapontwikkelingsplan (LOP)? Monitor Kleine Landschapselementen (MKLE). Groen 62 (2006)3. ISSN 0166-3534, p. 30 - 35.

35


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

Annelien Kapper

Msc & Ma

Projectmedewerker bij het Kenniscentrum Landschap, Rijksuniversiteit Groningen

1 – Perspectieftekening Plantage Santa Barbara anno 1758. UTRECHTS ARCHIEF

Plantages langs de Commewijnerivier

De goudkust van Suriname

I

n 1667 werd Suriname Nederlands grondbezit. Op dat moment kreeg het fort in Paramaribo de naam Fort Zeelandia.2 Maar al in de 16e eeuw waren de eerste Nederlanders in Suriname neergestreken. Slechts enkelen waren, net als Engelsen, op zoek naar landbouwgronden. Ze bleven niet lang: ze werden geteisterd door malaria en belaagd door Indianen. Na 1654 kwam ook een groep joden uit Brazilië naar Suriname toe. Zij wisten met hun kennis van tropische landbouw een sterke positie in Suriname te verwerven. Door hun komst functioneerde Suriname niet langer alleen als handelspost, maar werd het ook een belangrijk landbouwgebied (zie figuur 2).3 Het land was ontsloten via de rivieren. Forten

36

speelden daarbij een essentiële rol. Dit zien we terug in de ontwikkeling van plantages langs de Commewijnerivier (zie figuur 3). In eerste instantie kozen de kolonisten locaties aan de bovenloop van de rivier. Deze gronden bestonden hoofdzakelijk uit zand en waren makkelijker in cultuur te brengen dan de moerassige kleigronden langs de benedenloop. Bovendien lagen ze beschut tegen aanvallen van zeerovers. Op de overgang van de beneden- naar de bovenloop was namelijk Fort Sommelsdijck gelegen, dat het achterland beschermde. In 1747 kwam bij de monding van de rivier een nieuw fort gereed: Fort Nieuw-Amsterdam.4 Vanaf dat moment was het veilig genoeg om de moerassige, vruchtbare kleigronden in de kuststrook in cultuur te kun-

nen brengen (zie figuur 4). Deze kleigronden bleken later erg vruchtbaar maar waren tot dan toe vrijwel ontoegankelijk. De Joodse kolonisten hadden geen ervaring met kleigronden. Ze waren in Brazilië gevestigd op zandgronden en kozen in Suriname voor vergelijkbare gebieden. De Nederlanders daarentegen hadden in dezelfde tijd veel kennis opgedaan van waterstaatkunde, onder meer met de grote droogmakerijen in West-Nederland.5

Gronduitgifte Men wilde Suriname zo snel mogelijk bevolken. Voor de eerste kolonisten golden geen restricties. Voor de inbezitneming was geen vergunning nodig en de eigenaar kon zelf de ligging en


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

De inname van Suriname door Nederland leidde tot de ontwikkeling van een nieuwe economie. Plantages speelden hierin een belangrijke rol. De Nederlanders brachten grote gebieden in cultuur. In de 18e én 19e eeuw bereikte de plantage-economie haar hoogtepunt. Plantagegronden werden uitgegeven langs rivieren, zoals de Commewijnerivier. De aanleg van plantages op de laaggelegen kuststrook was een lastige opgave, vooral vanwege de waterproblematiek. De plantages waren zelfstandige polders met een eigen waterhuishouding. Tegenwoordig is veel verloren gegaan. Een inventarisatie geeft inzicht in de restanten en de waarde van dit cultureel erfgoed. Wat is er nog over en wat moet ermee gebeuren?

2 – Ligging studiegebied. A. KAPPER

3 – Plantages langs de Commewijnerivier anno 1737. A. KAPPER

grootte van de plantage kiezen.6 Dit zorgde voor een onregelmatig patroon van plantages langs de rivier.7 De vraag naar plantagegronden nam zo sterk toe dat de overheid in 1744 besloot om gronden uit te geven. Er was een aantal oorzaken voor de sterke ontwikkeling van plantages in het midden van de 18e eeuw. De Republiek had in 1750 een einde gemaakt aan bestuurlijke en politieke conflicten in de kolonie. De internationale Hollandse stapelmarkt bloeide op; dit vergrootte de vraag naar koloniale producten. In de jaren ’40 van de 18e eeuw liet de suikerraffinage in Amsterdam een sterke groei zien. De handelaren zochten naar investeringen en investeerden onder andere in plantages.8

4 – Plantages langs de Commewijnerivier anno 1801. A. KAPPER

Eisen bij gronduitgifte Vanwege de grote vraag naar plantagegronden werden hogere eisen gesteld. De eerste plantages konden wel een oppervlakte bereiken van 2000 akkers (858 ha). Gouverneur Van Aerssen van Sommelsdijck nam in 1685 maatregelen voor de gronduitgifte. Vanaf dat moment werden meer voorwaarden verbonden aan de vestiging van plantages. Zo werd de maximale oppervlakte 1000 akkers (429 ha) en de maximale breedte langs de rivier 60 kettingen (±1240 m.).9 De breedte langs de rivier was belangrijk bij de gronduitgifte. Transport vond plaats over water en de ligging aan de rivier was essentieel voor de plantage. Vanaf 1685 veranderde de vorm van nieuwe plantages: die werden smal en diep.

De grootte van de plantages werd uitgedrukt in akkers. Deze maat was afgeleid van het Engelse ‘acre’; één akker staat gelijk aan 0,43 ha.10 Verder moest een jaarlijkse vergoeding aan de landeigenaar van één stuiver per akker worden gegeven en gold een verplichte opmeting door een landmeter binnen drie maanden na uitreiking van de giftbrief. In 1690 werden weer nieuwe eisen gesteld aan de gronduitgifte. De grond mocht binnen tien jaar niet worden verkocht, binnen één jaar en 6 weken moest een fatsoenlijk woonhuis worden gebouwd en op de grond moest een minimum aantal slaven aanwezig zijn. Later waren de plantages langs de benedenloop van de Commewijne nog slechts 30 Rhijnlandse kettingen (± 600 meter) breed.11

37


VITRUVIUS

NUMMER 15

A P R I L 2 011

Opbouw van de plantages Van plantages langs de benedenloop zijn oude inrichtingskaarten gevonden. Hieruit kunnen we een aantal zaken aflezen. Omdat verkeer plaatsvond over water waren de gebouwen altijd gesitueerd aan de rivier. In de bebouwing was een duidelijke hiërarchie aanwezig. Zo stond het plantagehuis altijd prominent in het zicht bij de entree. Men kwam met een tentboot over de rivier aanvaren. Vervolgens ging men de kreek in en meerde men aan bij de steiger. Van daaruit liep men over een pad met aan weerszijden (sinaasappel)bomen naar het plantagehuis. Rondom het huis lagen de bedrijfsgebouwen zoals een timmerloods, koffieloods en suikermolen. Achter deze bedrijfsgebouwen vonden we tenslotte de woningen van de slaven (zie figuur 1).12 Achter de gebouwen begonnen de velden waar de gewassen werden verbouwd. De gronden achter de plantages waren vaak niet in cultuur gebracht. Op de hogere en drogere delen bestond dit gebied uit bos. Deze houtgronden dienden voor de houtvoorziening van de plantages. Op de lagere en natte delen dienden deze gronden als waterberging.

Waterhuishouding op de plantages De plantages waren zelfstandige polders. Elke plantage was bedijkt en had een gedegen afwateringsstelsel met sluizen. De percelen waren aan-

gesloten op dit afwateringsstelsel. De percelen waren verdeeld in akkers, waar de gewassen op bedden werden geteeld (zie figuur 5). De plantages lagen aan de benedenloop van de rivier. Dit hield in dat ze zich moesten beschermen tegen de getijdenwerking. Zout water is vernietigend voor de gewassen. Daarnaast kent Suriname jaarlijks twee regentijden en twee droge tijden. De watervoorraden fluctueerden sterk. In de regentijd moest men het water snel kunnen afvoeren en in droge tijden moest men water kunnen inlaten. Door de sterke getijdenverschillen kon men voldoende water uitlaten.13 Op de suikerplantages was het watersysteem nog wat uitgebreider. Deze plantages hadden gescheiden watersystemen voor ontwatering en transport. Dit had te maken met de suikermolen en de hoeveelheid ruwe producten. Het suikerriet kent een groeiperiode van 16 maanden waarna nieuwe stengels werden geplant. Ter vergelijking: koffiebomen konden wel 40 jaar meegaan. Het suikerriet werd gekapt en naar de suikermolen gebracht. De eerste suikermolens werden aangedreven door dieren, latere werden aangedreven door waterkracht (zie figuur 6). Er was immers genoeg getijdenverschil. Maar dit hield in dat de molen op een vaste plek stond en alle ruwe producten heen moesten worden gebracht door de slaven. Sommige plantages konden wel vijf kilometer diep zijn. Een stelsel van vaarsloten, in Suriname

ook wel trenzen genoemd, bood uitkomst. Het waterpeil in de loostrenzen, die dienden voor waterafvoer, moest zo laag mogelijk zijn. Het niveau in de vaartrenzen moest juist zo hoog mogelijk zijn. De watersystemen waren strikt gescheiden. Deze beschrijving van de algemene waterstaat op de plantages vertoont overeenkomsten met de droogmakerijen destijds in West-Nederland.

Droogmakerijen West-Nederland Holland, en met name Amsterdam, werd in de 17e eeuw het brandpunt van economische, financiële en culturele activiteiten. De rijken zochten goede investeringen voor hun geld. De ondernemers richtten gezamenlijke gelegenheidsondernemingen op en zo kwam de kolonisatie van het veenlandschap van Holland op gang.14 In 1612 lukt het om de Beemster droog te malen. Op de plattegrond van de Beemster zien we een regelmatige verkaveling, net als op de plattegrond van de plantages. Het is echter niet aangetoond dat de maatvoering van de inrichting van de droogmakerij in Nederland ook gehanteerd is bij de aanleg van de plantages in Suriname. Wel geldt voor zowel de droogmakerij als de plantage de droogmaking: in Nederland vond dit plaats middels windenergie, in Suriname middels getijdenverschil.

5 – Inrichting van een koffieplantage. VOLDERS, J.L. (1966), BOUWKUNST IN SURINAME: DRIEHONDERD JAREN NATIONALE ARCHITECTUUR, VAN SAANE, LECTURA ARCHITECTONICA, HILVERSUM.

6 – Suikerpers aangedreven op waterkracht. BEELDSNIJDER,

R.O & W.S.M. HOOGBERGEN (1994), ‘OM WERK VAN JULLIE TE HEBBEN’: PLANTAGESLAVEN IN SURINAME 1730-1750 VAKGROEP CULTURELE ANTROPOLOGIE, UNIVERSITEIT UTRECHT, PROEFSCHRIFT

38


VITRUVIUS

NUMMER 15

A P R I L 2 011

Van suiker tot indigo Op de eerste plantages, ongeveer 23, die Crijnssen aantrof in 1667 werd suiker en tabak geteeld.15 Rond 1700 breidde het aantal plantages verder uit. De suikerproductie bleef de belangrijkste teelt. De tabakscultuur ging achteruit en nieuwe teelten kwamen op, waaronder cacao, koffie, katoen en indigo. Rond 1750 was de koffieteelt uitgegroeid tot een zelfstandige sector binnen de plantage-economie.16 Tot 1790 bleef de productie van koffie stijgen. De economie in Suriname was geheel afhankelijk van Nederland en Europa. De kapitaalgoederen werden naar Holland gebracht en daar ingevoerd en verder verwerkt. Het hoogtepunt lag in 1785 toen 591 plantages in gebruik waren. Na een daling begin 19e eeuw, vanwege het Continentaalstelsel onder het Napoleontisch bewind, liet de productie rond 1825 weer een lichte opleving zien, maar deze was van korte duur. De staat van grond en koffiebomen was bepalend voor de productie. Door uitputting van grond en degradatie van oude koffiebomen daalde de opbrengst. De daling zette zich voort zodat er in 1940 nog slechts 10 plantages in bedrijf waren (zie tabel 1).17

7 – Nog resterende plantagehuizen langs de Commewijnerivier. A. KAPPER

8 – Luchtfoto Commewijne.

Tabel 1. Ontwikkeling aantal plantages in langs de na 1832 18 Jaartal Aantal plantages

PARAMARIBO AREA;

1832 1840 1853 1862 1873 1903 1910 1940

OBSERVATION,

451 383 263 200 131 82 79 10

MATAPICA, FACULTY OF GEO-INFORMATION SCIENCE AND EARTH ENSCHEDE.

ZONNEVELD, J.I.S & G.J. KRUYER (1951), NEDERZETTINGSEN OCCUPATIEVORMEN IN SURINAME, CENTRAAL BUREAU LUCHTKARTERING, PARAMARIBO PUBLICATIE NO. 6; OVERDRUK UIT: TIJDSCHRIFT VAN HET KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP, DEEL LXVIII, NO 4, 1951, PP390.

Overblijfselen Wanneer men tegenwoordig door het gebied vaart over de Commewijnerivier is bijna niets te zien van de vroegere plantages. De oevers zijn geheel begroeid met mangrovebossen. Af en toe komt een smal kreekje uit op de rivier. Dit is meestal een restant een vroegere sluiskreek, die is dichtgeslibd. Na enig speurwerk zijn nog wel structuren in het landschap te vinden, maar hele woningen of loodsen zijn zeer zeldzaam (zie figuur 7). Op oude luchtfoto’s zijn nog veel structuren te herkennen maar wanneer men zich in het veld begeeft zijn deze soms moeilijk terug

9 – Oude trenzen in een verwilderd landschap. A. KAPPER

39


VITRUVIUS

NUMMER 15

A P R I L 2 011

10 – Met modder overspoelde plantages langs de Warappakreek, een zijtak van de Commewijnerivier. A. KAPPER

te vinden (zie figuur 8). Grote trenzen zijn nog herkenbaar. Ze liggen als rechte sloten in een verwilderd landschap (zie figuur 9). De beddenstructuur is op veel plantages geheel verdwenen: of door verwaarlozing of door aanpassing van de bedrijfsvoering. Zo zijn plantages langs de Warappakreek (een zijkreek van de Commewijnerivier) overspoeld met een dikke laag modder (zie figuur 10). Op andere plekken zijn de bedden overgroeid met regenwoud of onder water komen te staan. Aan de noordzijde van de Commewijnerivier zijn dijken verloren gegaan of zo erg beschadigd dat het water vrije toegang heeft. Daar vindt moerasvorming plaats. Bij plantage Santa Barbara vonden we een restant van de trens die naar de suikermolen liep (zie figuur 11). De meeste restanten van bouwwerken zijn te vinden langs de rivier. De structuren in het landschap zijn beter bestand tegen de invloed van de tijd dan de gebouwen. Van de meeste gebouwen zijn slechts enkele restanten bewaard gebleven. Zo was het plantagehuis vaak in baksteen en hout uitgevoerd terwijl overige gebouwen alleen van hout waren gebouwd. Al het hout is verdwenen; hier en daar zijn nog bouwrestanten aanwezig, in de vorm van bakstenen of neuten. Naast de grote plantagehuizen zijn er nog vele sluizen (zie figuur 12). De sluizen zijn misschien wel de meest voorkomende bouwwerken uit de plantagetijd. Een plantage had er vaak meerdere. De functie van de sluis was essentieel, zonder een goed werkende sluis was de plantage opgegeven. De sluizen zijn vaak opgetrokken uit bakstenen die, als ballast voor de schepen, vanuit Nederland

40

11 – Restanten van de trens op plantage Santa Barbara. A. KAPPER

naar Suriname werden vervoerd. Andere grote bouwwerken zijn de molens waarmee het suikerriet gemalen werd. Van deze molens zijn resten terug te vinden zoals de sluis, het rad of rollen van de pers. Een ander bouwwerk dat hoort bij de suikerplantages zijn de zogenaamde kappa’s (zie figuur 13). Dit zijn grote ijzeren schalen waar het suikersap, dat tijdens het persen vrijkwam, in werd opgevangen en ingedampt. Veel resten van plantages zijn gesloopt en meegenomen voor hergebruik of verkoop.

Waardering Bijna alle bovengenoemde elementen zijn zeldzaam in de Commewijneregio. Als we vergelijken met de situatie die er was, kan gesteld worden dat 80 à 90% is verdwenen. Voor het in stand houden van het overgebleven erfgoed is goed onderhoud nodig. Dit vindt niet plaats omdat het gebied grotendeels is verlaten. Veel gronden zijn buiten gebruik. Op plantages die in gebruik bleven is men begonnen met de teelt van andere gewassen of is de landbouwkundige functie vervallen. Hierdoor verdwenen bedrijfsgebouwen of werden nieuwe schuren gebouwd. Vele kenmerkende gebouwen zoals loodsen, droogvloeren, stoomketels en waterreservoirs zijn verdwenen, ondanks het feit dat de plantage nog in gebruik was. De enkele die nog over zijn, zijn erg bijzonder. Ze geven een goed inzicht in historische productietechnieken; het verdient aanbeveling deze in stand te houden. Gebouwen zijn tastbaar en kunnen een verhaal uit de geschiedenis illustreren. De meeste restanten in de Commewijne verwijzen naar de plantagetijd. De cultuurhistorische

12 – Gemetselde sluizen langs de Commewijnerivier. A. KAPPER

waarde is groot. De elementen sámen vertellen de geschiedenis van de plantages. Hierbij moet de opmerking worden geplaatst dat het gebied voornamelijk in gebruik is geweest als cultuurgrond in de vorm van plantages. Nadien zijn vele plantages verlaten en is hier vaak niets voor terug gekomen. Er is dus nauwelijks sprake van verschillende historische lagen in het landschap. Op enkele plekken zijn woningen gekomen en zijn dorpjes ontstaan zoals Meerzorg en Tamanredjo. In deze dorpjes is weinig overgebleven van de oude structuur. Hier is een nieuwe laag aan het landschap toegevoegd, die geen rekening heeft gehouden met de oude. Infrastructuur is leidend


13 – Kappa’s. A. KAPPER

geweest voor de ontwikkeling en niet de oude structuur in het landschap. De samenhang tussen de verschillende elementen in het plantage-erfgoed is groot. Alle elementen verwijzen naar eenzelfde ontwikkeling in de geschiedenis: de plantage-economie. Omdat de regio een vrij eenvoudige geschiedenis kent, is de cultuurhistorie in het landschap daarom nog duidelijk leesbaar. Belangrijk is dat een bezoeker moet kunnen ervaren dat elementen bij elkaar horen.

Beleid in Suriname Suriname is nu 35 jaar onafhankelijk en heeft een aantal moeilijke perioden gekend. Op dit moment kent Suriname (nog) geen duidelijke handhaving van het erfgoedbeleid. In de grondwet van 1987 is artikel 47 opgenomen waarin erfgoed wordt genoemd: ‘De staat bewaart en beschermt de culturele erfenis van Suriname, stimuleert het behoud hiervan en bevordert het beoefenen van wetenschap en technologie in het kader van de nationale ontwikkelingsdoeleinden’.19 In 2005 is het Ministerie van Ruimtelijke orde-

14 – Plantage Rust en Werk. PHILIP DIKLAND

ning, grondbeheer en bosbeleid opgericht. Vanaf dat moment is de ruimtelijke planning voor het eerst expliciet ondergebracht bij een ministerie. De wetgeving Ruimtelijke Ordening is gestoeld op de Nederlandse, maar het erfgoedbeleid is hier niet aan gekoppeld. Gebouwde

monumenten worden tot op zekere hoogte beschermd. In 2002 is de binnenstad van Paramaribo aangewezen als Werelderfgoed.20 Buiten de stad is dit veel beperkter. Zo heeft de Surinaamse overheid tot op heden geen ruimtelijk beleid of een toekomstvisie opgesteld voor de Comme-

41


VITRUVIUS

NUMMER 15

A P R I L 2 011

6

Dikland, 2004: 2. Dikland, 2004: 3. 8 Brommer, 1993: 88. 9 Stichting Kafi, 1981: 4-6. 10 Volders, 1966 verwijzing in Leter, 1980: 14. 11 Dikland, 2004: 2. 12 Klooster, 2006. 13 Leter, 1980: 14-16; Zonneveld & Kruyer, 1951: 390. 14 Reh, Steenbergen, Aten & Messchaert, 2005: 17-19. 15 Zonneveld & Kruyer, 1951: 390. 16 Stipriaan, 1993: 128. 17 Zonneveld & Kruyer, 1951: 390. 18 Zonneveld & Kruyer, 1951: 390. 7

19 20

www.suriname.nu/101alg/grondwet09.html. http://whc.unesco.org/en/list/940.

Literatuurlijst

15 – Plantage Frederiksdorp. A. KAPPER

wijneregio. Dit betekent dat initiatieven op erfgoedgebied incidenten blijven zonder duurzaam toekomstperspectief. In het slechtste geval werken ze elkaar tegen. Een voorbeeld hiervan is het openluchtmuseum Nieuw- Amsterdam en de voormalige Suikerfabriek Mariënburg. In NieuwAmsterdam is het openluchtmuseum al gerealiseerd terwijl op nabijgelegen Mariënburg een suikermuseum niet van de grond komt.

Ruimtelijke ontwikkelingen De plantages leven nog steeds in Suriname. Mensen kennen de namen van de plantages nog. Dit komt ook doordat op sommige plantages dorpen zijn ontstaan uit de kampongs die ontstonden na de afschaffing van de slavernij in 1863, toen contractarbeiders uit Java en India naar Suriname kwamen. De Commewijneregio heeft sinds de aanleg van de Wijdenboschbrug over de Surinamerivier in 2000 meer potentie gekregen. Deze brug zorgt voor een permanente autoverbinding tussen de Paramaribo en de Commewijne. De verbeterde ontsluiting biedt mogelijkheden voor vestiging buiten de stad. Hierbij valt te denken aan woningbouw, landbouw en toerisme. Voorbeelden waar zulke ontwikkelingen plaatsvinden zijn op plantage Rust en Werk waar een groot slachtveebedrijf en een viskwekerij werden gevestigd en plantage Frederiksdorp die voorziet in accommodaties voor toeristen (zie figuren 14 en 15). Cultuurhistorie zal altijd aan een functie moeten worden gekoppeld wil het betekenis krijgen. Functies waarbij cultuurhistorie een belangrijke rol kan spelen in de Commewijne zijn achtereen-

42

volgens woningbouw, landbouw en toerisme. Belangrijk voor het succes van projecten is de betrokkenheid van de bewoners. De bewoners moeten zich bewust worden van cultuurhistorische kwaliteiten in hun omgeving. Dan pas zullen zij helpen dit te beschermen. Dit besef kan tot stand komen via educatie en voorlichting. Wat ontbreekt is een goede, integrale visie voor de Commewijne. De regio kent vele kwaliteiten en heeft veel potentie. Het is de uitdaging deze te vertalen tot een duurzame ontwikkeling van de voormalige Goudkust waarin het plantage-erfgoed een sturende rol zal spelen.

Noten 1

Dit artikel is gebaseerd op een masterscriptie ‘De goudkust van Suriname’ vervaardigd ter afsluiting van de masteropleiding Landschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen (begeleiding prof.dr. ir. Th. Spek; de scriptie is op te vragen bij A. Kapper annelienkapper@hotmail.com). Tevens is het een bewerking van de lezing ‘Plantations alongside the Commewijne river: History, spatial structure and heritage’ gehouden tijdens de conferentie van ICOMOS’s Scientific Committee on Shared Built Heritage, 17-23 oktober 2010 te Paramaribo, ondersteund door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in het kader van het Gemeenschappelijk Erfgoedprogramma. Meer info daarover bij J.P. Corten j.corten@cultureelerfgoed.nl. 2 Bubberman & Koeman, 1973: 36. 3 Bubberman & Koeman, 1973: 24. 4 Bubberman & Koeman, 1973: 39. 5 Reh, Steenbergen, Aten & Messchaert, 2005.

– Brommer, B. (1993), Ik ben eigenaar van… Slavenhandel en plantageleven, Pictures Publishers, Wijk en Aalburg. – Bubberman, F.C. & C. Koeman (1973), Schakels met het verleden: de geschiedenis van de kartografie van Suriname 1500-1971, Theatrum Orbis Terranum, Amsterdam. – Dikland, P. (2004), Het oude archief van de Dienst der Domeinen te Paramaribo: de registers van grondbrieven 1743-1826, het oude kaartenarchief 1699-1850: Digitale tekeningendocumentatie en geschiedkundige informatie van Surinaamse monumenten en plantages, KDV architects, Paramaribo. – Klooster, O. van der, Surinaamse plantages: Als waren het deftige buitenplaatsen aan de Vecht, Monumenten, 07/8 2006, pp 6-11. – Leter, G.C. (1980), Suriname; de plantages en hun architectuur, Technische Hogeschool, Delft. – Reh, W.; C.M. Steenbergen; D. Aten; W. Messchaert (2005), Zee van land: de droogmakerij als atlas van de Hollandse landschapsarchitectuur, Wormer: Stichting Uitgeverij Noord-Holland; Amsterdam: Architectura & Natura. – Stichting Kafi (1981), Historisch overzicht van de grondregistratie in Suriname, Stichting Kafi, Paramaribo. – Stipriaan, A. van (1993), Surinaams contrast: roofbouw en overleven in een Caraïbische plantagekolonie 1750-1863, KITLV Uitgeverij, Leiden. – Volders, J.L. (1966), Bouwkunst in Suriname: driehonderd jaren nationale architectuur, van Saane, Lectura Architectonica, Hilversum. – Zonneveld, J.I.S & G.J. Kruyer (1951), Nederzettings- en occupatievormen in Suriname, Centraal Bureau Luchtkartering, Paramaribo, publicatie no. 6; overdruk uit: Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig genootschap, Deel LXVIII, no 4, 1951. www.suriname.nu/101alg/grondwet09.html http://whc.unesco.org/en/list/940


ieuwsuit het werkveld O R G A N I S AT I E S

I N

E R F G O E D

I N

B E E L D

I

A P R I L

2 011

FRISO WOUDSTRA – RES NOVA

GEEN RUIMTELIJKE INGREEP ZONDER ROL VOOR CULTUUR

HOBÉON

ERKENNING EN CERTIFICERING MET HART VOOR MONUMENTEN

THE MISSING LINK

DE ANDERE WAARDE VAN ARCHEOLOGIE

S TA D S H E R S T E L MIDDEN-NEDERLAND

NÓG MEER OOG VOOR CULTUREEL ERFGOED U I T V O E R I N G


nieuws

U I T

H E T

W E R K V E L D

VITRUVIUS

NUMMER 15

A P R I L 2 011

Geen ruimtelijke ingreep zonder rol voor cultuur

‘E

r is geen ruimtelijke ingreep denkbaar of cultuur speelt daarbij een rol’, verkondigde de cultuurnota van het Rijk in 2001 vol élan.1 Gedoeld werd op de een jaar eerder gestarte implementatie van de nota Belvedere, waarvoor het Rijk tien jaar had gereserveerd. Er kwam een budget voor allerlei projecten die onder meer moesten aantonen dat architecten en stedenbouwkundigen niet beknot zouden worden in hun artistieke zelfexpressie. Hoe dit charmeoffensief verliep, geeft acht jaar later de Beleidsbrief MoMo aan: daarin wordt nuchter gewezen op de evaluatie van het Belvedereprogramma die leert ‘dat het gedachtegoed nog niet voldoende in de haarvaten van het ruimtelijke ordeningssysteem (i.c. de gemeenten) is doorgedrongen.’ 2 Dit beeld wordt bevestigd door twee projecten die Res nova afgelopen jaar met Friso Woudstra Architecten heeft uitgevoerd: het bestemmingsplan Watertuinen te Maasdijk en het bestemmingsplan Rhederhof te Rheden. Voordat we deze de revue laten passeren, gaan we, in het kort, in op de nota Belvedere.

Belvedere Zelden is een beleidsstuk met zoveel vreugde door de erfgoedsector ontvangen als de nota Belvedere in 1999. Het idee om voortaan te gaan ontwerpen vanuit de cultuurhistorische waarden ter plaatse betekende om te beginnen dat er ruimte zou komen voor onderzoek vóórdat er iets gebeurde en er onherroepelijk schade aan het erfgoed optrad. Maar bij menig cultuurhistoricus ging het ook kriebelen vanwege de stelling dat vanuit dit onderzoek de brug geslagen zou worden naar de ontwerpopgave. Het Rijk ontwikkelde deze strategie omdat de ruimtelijke invulling van Nederland ernstig verschraalde. Het mocht niet langer zo zijn dat nieuwbouw in Groningen er hetzelfde uit kwam te zien als in Maastricht. De centrale doelstelling werd dan ook omschreven als:

‘De cultuurhistorische identiteit wordt sterker richtinggevend voor de inrichting van de ruimte, en het rijksbeleid zal daarvoor goede voorwaarden scheppen.’ 3 Door ruimtelijke ingrepen voortaan af te stemmen op het specifiek locale karakter van de plek met haar ondergrond en eigenheden zou de plaatselijke identiteit niet alleen gerespecteerd, maar zelfs versterkt kunnen worden. Cultuurhistorie werd hét instrument geacht om deze karakteristiek bloot te leggen zo dat stedenbouwkundigen en architecten, hierdoor geïnspireerd, het volgende hoofdstuk van de geschiedenis zouden schrijven: Cultuurhistorie wordt daarbij beschouwd als van vitale betekenis voor de samenleving en de individuele burger. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de culturele dimensie van de ruimtelijke inrichting. Een ontwikkelingsgerichte benadering staat daarbij centraal. 4 Ook dit classicistisch geïnspireerde huis, ontworpen door Friso Woudstra, kreeg een plaats in het boekwerk 1001, uit 2009.

FR I S O W O U D S T R A R U B R I E K 44

Dat de praktijk vaak weerbarstiger is dan het ideaal is bekend. Ook de praktijkervaringen in Maasdijk en Rheden getuigen daarvan.

Watertuinen te Maasdijk (Westland) In Maasdijk is aan de rand van het dorp ruimte vrijgemaakt door een deel van de daar aanwezige glastuinbouw te verplaatsen. Wie het nieuwe bestemmingsplan bekijkt ziet dat er geen cultuurhistorisch onderzoek heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de planvorming. Dat was niet nodig, meende men, omdat er geen monumenten in het betreffende gebied lagen. Het stedenbouwkundig plan is dan ook gewoon direct vanaf de tekentafel op het terrein geprojecteerd. Door een weinig toepasselijk gebruik van woorden, als bijvoorbeeld ‘dorpslint’ voor een kaarsrechte straat, is een poging gedaan om althans tekstueel erfgoed een plaats te geven in het plan. Dit gebeurde trouwens niet in het bestemmingsplan, maar in het beeldkwaliteitplan dat opgesteld was om er voor te zorgen dat de nieuwbouw aan zou sluiten bij het dorpse karakter van Maasdijk. Vreemd genoeg wordt echter nergens in dat beeldkwaliteitplan uitgelegd wat nu precies karakteristiek is voor Maasdijk. Met andere woorden: wat is de identiteit van Maasdijk die het onderscheidt van andere kernen? Maar hoewel niet wordt gedefinieerd wat de eigen identiteit nu inhoudt, wordt het beeldkwaliteitplan hier impliciet wel op gebaseerd. Uit een nadere analyse van Res nova blijkt dat de dorpse identiteit van Maasdijk voor een groot deel wordt bepaald door de wederopbouwwijkjes die van een gevarieerde en hier en daar verrassende kwaliteit zijn. Deze spelen bij de referentiebeelden in het Beeldkwaliteitplan echter geen enkele rol. Indien men serieus kiest voor de genius loci, hoort toch ook bij deze categorie inspiratie gezocht te worden. Dat geldt onverkort voor het kassenlandschap dat de gemeente Westland domineert. Ook anderszins laat Watertuinen zien dat Belvedere nog lang niet is geland. In de enkele historische pas-

info@frisowoudstra.nl Telefoon 0575 - 519 455 www.frisowoudstra.nl


VITRUVIUS

NUMMER 15

nieuws

A P R I L 2 011

Ontwerpen vanuit de Wederopbouw? Friso Woudstra Architecten laat bij Rhederhof zien dat dat tot verrassende oplossingen leidt. (De tweede afbeelding is een bewerkte foto van de huidige situatie).

sages in het Beeldkwaliteitplan wordt kort gewezen op de aanwezigheid van het lusthof Honselaarsdijk in vroegere tijden. Hoewel bij dit soort historische hoven de oorsprong van de glastuinbouw ligt – bij uitstek de genius loci van Westland – is niet onderzocht of hier aanknopingspunten in lagen. En dat terwijl het vertrekpunt voor een vertaalslag er al is: het classicistisch geïnspireerde landhuis van Friso Woudstra Architecten dat sinds enige jaren de omgeving domineert. Een eenvoudige vingeroefening van Res nova onderstreepte de stedenbouwkundige potenties van dit concept.

Rhederhof te Rheden Was er bij Maasdijk in het geheel geen cultuurhistorisch onderzoek gedaan, het bestemmingsplan Rhederhof is er vol van, met name dankzij de analyse die Res nova in 2009 had uitgevoerd. En daar wringt nu net de schoen! Vanwege de eigendomsverhoudingen was het deel waar de nieuwe woonwijk gaat verrijzen buiten dat onderzoek gehouden. Dus dat gebied was nooit specifiek onder de loep genomen. En laat daar nu net een Wederopbouwcomplex liggen!

info@res-nova.nl Telefoon 0475-552 330 www.res-nova.nl

U I T

H E T

W E R K V E L D

De synergie tussen Biljoen Groen, Res nova en Friso Woudstra Architecten leidde tot een alternatieve inrichting voor Rhederhof waarin natuur & cultuur optimaal gerespecteerd worden (herkomst Rhederhof BV).

Dit gemis deed zich voelen toen voor het gehele landgoed een alternatief ontworpen werd, als onderdeel van de zienswijzen. Voorafgaand aan de architectonische exercitie is een analyse uitgevoerd die verrassende res novae blootlegde. De onbekende architect van het bejaardentehuis uit 1965 lijkt een Fremdkorper ontworpen te hebben, maar niets is minder waar: met groot respect voor het geomorfologische profiel, de landschappelijke opbouw en de ruimtelijke cultuurhistorische indeling van het landgoed heeft hij een functionalistisch complex gerealiseerd. De grootste verrassing daarbij was dat hij bij de stedenbouwkundige structuur de hoogtelijnen op de voet heeft gevolgd. Hoewel het complex vanaf 2006 onherstelbaar in verval is geraakt, bleek de opzet uitermate geschikt om een eigentijds plan op te enten. En dat is precies wat projectarchitect Carlo Jansen van Friso Woudstra Architecten heeft gedaan. Op de grondslag van de bestaande bebouwing heeft hij een concept bedacht, waarbij optimaal is gepro-

fiteerd van de architectonische oplossingen die gedurende de Wederopbouw gemeengoed werden. Hiermee loopt deze exercitie in de pas met het rijksbeleid om Wederopbouw niet alleen vanwege de artefactwaarde te beschermen, maar sterker nog: vanwege de ruimtelijke, structurerende kwaliteiten als uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen.5 Uiteraard zijn veel partijen benieuwd wat de gemeente met deze kans voor een kwaliteitsslag in de geest van Belvedere zal doen. De rapporten van Res nova met de hier besproken werken van Friso Woudstra Architecten kunnen ingezien worden via: www.res-nova.nl/uitgever.html 1 Cultuur als confrontatie, cultuurnota 2001-2004, ministerie van OC&W, p. 47. 2 Beleidsbrief MoMo, 2009, p. 25. 3 Nota Belvedere, blz 7. 4 Nota Belvedere, blz 7. 5 Vergelijk Anita Blom, Bregit Jansen, Marieke van der Heide, De typologie van de vroeg-naoorlogse woonwijken, RDMZ (nu RCE), Zeist 2004.

R E S N OVA R U B R I E K 45


nieuws

U I T

H E T

VITRUVIUS

W E R K V E L D

Hobéon heeft haar wortels in het hoger onderwijs. Het bedrijf voert jaarlijks vele onderzoeken uit naar de kwaliteit van hbo-opleidingen en is actief als certificerende instelling in de kunst- en cultuursector en bij de Integraal Werkende Architectenbureaus (IWA). In de monumentenzorg voert Hobéon erkenningsregelingen uit bij onder meer restauratiearchitecten (GEAR), restauratieschilders, molenmakers en restauratiesteenhouwers. Naast het uitvoeren van erkenningsregelingen ontwikkelt Hobéon deze ook. Dit gebeurt in beginsel in overleg met een brancheorganisatie en experts uit de monumentenzorg. Op deze wijze is recent de Erkenningsregeling Orgeladviseurs ontwikkeld en wordt spoedig de Erkenningsregeling Monumenten Adviesbureaus opgeleverd, die samen met Vereniging Adviesbureaus Monumentenzorg (VAM) is ontwikkeld. Zo ook is gestart met het coördineren van de visuele partijkeuring van leien van monumentenkwaliteit en het bijhouden van de keuringen in een register. Bedrijven die zich door Hobéon laten erkennen hebben alle het zelfde doel voor ogen: vakkwaliteit vastleggen èn verbeteren. Onlosmakelijk daarmee verbonden is de wens de kwaliteit te verbeteren van de hele restauratieketen. Natuurlijk willen erkende bedrijven zich ook onderscheiden van niet erkende partijen in de markt. De erkenningsregelingen van Hobéon bestaan altijd uit twee hoofdonderwerpen: de restauratiespecifieke kwaliteit en de kwaliteit van de bedrijfsvoering. Restauratie-inhoudelijk gaat het om de kwaliteit van het vakmanschap binnen de organisatie; de kwaliteit van het eindproduct en de kwaliteit binnen de restauratieketen. Op bedrijfskundig gebied borgen de regelingen de kwaliteit van de bedrijfsvoering en van het kwaliteitszorgsysteem.

Bedrijven die zich door Hobéon laten erkennen hebben alle het zelfde doel voor ogen: vakkwaliteit vastleggen èn verbeteren.

Audit in uitvoering bij Architectenbureau RDH FOTO E.J. NUSSELDER

Kenmerkend voor de auditpraktijk van Hobéon is dat het zwaartepunt van de regelingen bij de kwaliteit van het restauratiewerk ligt. Het kunnen verantwoorden van gemaakte keuzes in het restauratieproces is daarbij van groot belang. Het auditteam bestaat dan ook altijd uit personen die een autoriteit zijn in hun vak en door de beroepsgroep in die zin erkend worden als peers. In de voorbereiding op de audit vraagt Hobéon een zelfevaluatie van het bedrijf. Samen met de audit vormt het maken van deze evaluatie een jaarlijks reflectiemoment waarop het geauditeerde bedrijf stil staat bij belangrijke zaken waarvoor in de waan van de dag doorgaans geen tijd wordt genomen. Centraal in de auditfilosofie van Hobéon staat het constant

verbeteren van kennis en kunde bij de geauditeerde bedrijven. Deze ontwikkelingsgerichte visie maakt het mogelijk zowel jonge bedrijven op hun waarde te schatten als lang bestaande, goed geoliede bedrijven. De regelingen worden periodiek geactualiseerd en de lat wordt geleidelijk hoger gelegd. Ook ontstaan variaties op de vorm (maatwerk) waarin de erkenningen worden uitgevoerd voor een betere aansluiting bij de cultuur binnen de monumentenzorg. Onze adviseurs, Miranda Maring en/of Hanneke Bleijs informeren u graag over de mogelijkheden voor uw bedrijf of branche. Hobéon is vertegenwoordigd op de Restauratiebeurs 2011 (stand 211j). Lange Voorhout 14, 2514 ED Den Haag Tel. 070-306 6800 Fax 070-306 6870 www.hobeon.nl zie onder kwaliteitszorg, monumentenzorg

H O B É O N RU B R I E K 46

A P R I L 2 011

Erkenning en certificering met hart voor monumenten

M

onumentenzorgers hebben nog wel eens een negatief beeld bij erkenning en certificering. Het vastleggen van kwaliteitsnormen lijkt niet te passen bij het ambachtelijke en creatieve karakter van de zorg voor monumenten. Toch voert Hobéon al sinds 1996 erkenningsregelingen uit in de monumentenzorg. Hobéon zorgt er voor dat haar werkwijze goed aansluit bij de bijzondere cultuur binnen deze sector, waarbinnen ambacht, vakkennis, ethiek en ketenwerking belangrijke elementen zijn.

NUMMER 15


VITRUVIUS

NUMMER 15

A P R I L 2 011

nieuws

U I T

H E T

W E R K V E L D

D E A N D E R E WA A R D E VA N A R C H E O L O G I E Erfgoed, waaronder archeologie, wordt steeds vaker ingezet als instrument om gebruikswaarde en ruimtelijke kwaliteit aan een plek toe te voegen. Het trekt werkgelegenheid aan, zet plaatsen en plekken op de kaart en zorgt bovendien voor een draagvlak voor de bekostiging van bescherming en behoud van het erfgoed. m de toepasbaarheid van de archeologie te kunnen waarborgen is het noodzakelijk buiten de gebaande paden te treden en een nieuw begrippenkader te introduceren. Door al in een vroeg stadium strategische keuzen te maken hoeft niet alles onderzocht te worden en kunnen de gemaakte keuzen doorklinken in andere beleidsvelden zoals toerisme en educatie. The Missing Link doet dat door Reverse Archaeology toe te passen, een door het adviesbureau ontworpen methode waarmee sneller breed gedragen

O

Pelmolenlaan 12-14 3447 GW Woerden Tel. 0348-437 788 www.the-missinglink.nl

keuzes kunnen worden gemaakt zonder in conflictsituaties te geraken. De methode zorgt er voor dat alle spelers betrokken worden bij de keuzes. Dat zorgt voor een breed draagvlak en betekent dat effectiever en efficiënter kan worden gewerkt omdat een breed gedragen keuze met een gemeenschappelijk doel wordt nagestreefd. De kennis die over het verleden wordt gegenereerd, levert bovendien een directe bijdrage aan de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling waardoor deze meer identiteit verleent aan de eindgebruikers.

Benuttingsanalyse Drenthe Een goed voorbeeld van deze methode in de praktijk vormt de benuttingsanalyse voor de provincie Drenthe. Met de benuttingsanalyse wil de opdrachtgever, Atelier Mooi Drenthe, de aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden van het Drentse landschap borgen in het planproces van lopende en nieuwe projecten. Zij wil daarbij een ontwikkelimpuls bieden aan doelgroepen en initiatiefnemers binnen de ruimtelijke (regionale) ontwikkeling van het Drentse landschap. Hoe hebben wij dat gedaan?

We hebben een aantal waardensessies op provinciaal niveau uitgevoerd waarna het Drents DNA kon worden vastgesteld; de karakteristiek van Drenthe. Door ook de waarden en normen van gewenste doelgroepen en de provinciale beleidsvisies op het gebied van toerisme en recre-atie hierbij te betrekken, is een samenhangend beeld ontstaan van de potentie die het Drents erfgoed te bieden heeft. Bovendien hebben we kunnen vaststellen dat het Drentse erfgoed een economische waarde kan genereren van 11 miljoen euro. Om de potentie van het erfgoed te verzilveren moet echter sprake zijn van een samenhangend verhaal. Dit verhaal is op regionaal niveau tot stand gebracht. Nu gaan we samen met gemeenten kijken hoe we het Drentse verhaal kunnen verdiepen en integreren in vigerende gemeentelijke initiatieven. Dr. Elke Ennen

Wij hebben gemeenten de afgelopen weken een boek opgestuurd waarin we onze werkwijze beschrijven. Mocht u deze niet ontvangen hebben dan kunt u vanzelfsprekend ons boekje Reverse Archeology opvragen op info@ the-missinglink.nl of telefonisch op 0348-437 788.

T H E M I S S I N K L I N K RU B R I E K 47


nieuws

U I T

H E T

VITRUVIUS

W E R K V E L D

NUMMER 15

A P R I L 2 011

Stadsherstel Midden–Nederland: nóg meer oog voor cultureel erfgoed kritische massa hebben om het verschil te kunnen maken.’ Dit geldt vooral voor de nieuwe gebieden binnen ‘de driehoek’ waar wij actief willen zijn.

Opknapbeurt

tadsherstel Amersfoort slaat in het jaar van haar 40 jarig jubileum vol vertrouwen de vleugels uit. Met het Utrechtse Mitros Monumenten is de organisatie opgegaan in het nieuwe Stadsherstel MiddenNederland. Het heeft als werkgebied de driehoek Hilversum - Amersfoort - Utrecht. ‘Dit betekent nóg meer oog voor cultureel erfgoed’, zegt de nieuwe directeur Martin Boswinkel. ‘Met Stadsherstel Amersfoort kijken we terug op een mooi verleden en met Stadsherstel Midden-Nederland kijken we verwachtingsvol uit naar een verdere uitbreiding in de toekomst.’

S

Nieuwe directeur In oktober 2010 volgde Martin Boswinkel de flamboyante directeur van Stadsherstel Amersfoort op, Fons de Backer. Met lof spreekt Boswinkel over het goede werk dat zijn voorganger heeft verricht. ‘Hij heeft iets moois achtergelaten. Zijn grote verdienste was zijn brede visie op de opgave in de binnenstad van Amersfoort. Het ging hem om de behoefte, de vitaliteit en de leefbaarheid van de stad. Een goede mix van wonen en werken was zijn streven. Hij was in staat de ‘rotte’ plekken in de

S TA D S H E R S T E L RU B R I E K

stad aan te pakken en hiervoor een passende oplossing te vinden. Fons vatte zijn visie samen in de slogan ‘timmeren aan de stad’ en op die voet wil ik verder gaan”. Met Stadsherstel MiddenNederland betreedt Martin Boswinkel deels een nieuw werkterrein. Hij begon zijn loopbaan als projectontwikkelaar, belegger en financier. De laatste zes jaar was hij werkzaam bij woningcorporatie De Alliantie in Amsterdam en Amersfoort. ‘Ik hield me daar vooral bezig met gebiedsontwikkeling in de naoorlogse wijken. Het ging en gaat daar om een grote complexe opgave in zowel fysieke als sociaal-maatschappelijke zin.’ Bij het maatwerk van Stadsherstel Midden-Nederland voelt Boswinkel zich prima thuis. ‘Mijn werk in Amsterdam en Amersfoort was ook gebiedsgericht, maar op een andere schaal. Het leuke van Stadsherstel Midden-Nederland is dat je veelal met gepassioneerde mensen te maken hebt die op kleine schaal iets moois willen.’ Juist als gevolg van de gebiedsgericht aanpak is Boswinkel altijd zeer geïnteresseerd in de gebiedsgerichte aankoop van meerdere panden tegelijk: ‘Als partijen vastgoed willen aanbieden, dan zullen we hier graag naar kijken. We moeten immers een

In 2010 bundelden het ervaren Stadsherstel Amersfoort en het Utrechtse Mitros Monumenten hun krachten. Zo ontstond Stadsherstel MiddenNederland met een bezit van circa 450 eenheden. Aan Boswinkel werd de uitdagende taak meegegeven om dit tot een succes te maken. ‘Het mooie wat we in Amersfoort hebben gedaan, gaan we ook in Utrecht doen. We zijn begonnen met het wegwerken van achterstallig onderhoud. Dit zal naar schatting nog zo’n 2,5 jaar duren’. Om inzicht te krijgen in de cultuurhistorische waarde van de Utrechtse panden werd door Stadherstel MiddenNederland architectuurhistorica Lisette Breedveld aangetrokken. ‘Er was geen historische informatie over de panden, terwijl die kennis wel de basis moet zijn voor wat je doet en gaat doen. Ik ben op zoek gegaan in gemeentelijke en rijksarchieven en we hebben nu een compleet beeld van de cultuurhistorische waarde van de panden.’ Die waarde verschilt nogal van het Amersfoortse bezit, vervolgt Breedveld. ‘Dit is deels te verklaren uit het feit dat Utrecht in de geschiedenis minder last heeft gehad van economische crises. Hierdoor staan er meer waardevolle panden dan in Amersfoort. De Amersfoortse panden zijn prachtig, maar soberder. Dat geldt zowel voor de buiten- als de binnenkant.’ Maar er zijn meer verschillen. ‘Het Amersfoortse bezit is geconcentreerd op bepaalde locaties, zoals De Hof. Het Utrechtse bezit is nogal versnipperd. Ook hebben wij in Utrecht vooral woningen en zit er weinig bedrijfsmatig vastgoed in.’ Wel is de datering heel divers. ‘De oudste woningen stammen uit de 16e eeuw.’ Breedveld benadrukt dat de waarde van een pand niet alléén bepaald wordt door de staat waarin het verkeert, maar ook door de vroegere functie en de plek in een straat. ‘Als in een pand vroeger een apotheek of slagerij zat vergroot dat de cultuurhistorische waarde.’

Postbus 842

Tel. 033-460 5020

3800 AV Amersfoort

info@shmn.nl

Bezoekadres:

www.shmn.nl

Muurhuizen 104

48


VITRUVIUS

NUMMER 15

nieuws

A P R I L 2 011

Door Jos van der Burg

Arbeidershuisjes ‘Stadsherstel Midden-Nederland kijkt niet alleen naar individuele panden,’ stelt Boswinkel. ‘Onze filosofie gaat verder. Wij kijken ook naar het gebied waarin de panden liggen en wat dit kan betekenen voor de omgeving, nu en in de toekomst. Het gaat ons om de vitaliteit van de binnenstad. Dit betekent ook dat we de samenwerking met andere partijen zoeken en dat het hebben van bezit geen doel op zich is. We willen de stad samen met partners mooi maken en dat doorgeven aan volgende generaties.’ Dat in het verleden het cultuurhistorisch belang van panden nogal eens uit het oog werd verloren, illustreert Breedveld met een voorbeeld. ‘In de Tuinstraat in de Utrechtse binnenstad ligt een hofje. Dit was een uniek complex van arbeidershuisjes dat in de jaren tachtig is gesloopt omdat het in een slechte staat verkeerde. Protesten van bewoners en monumentenorganisatie hielpen niet. Na de sloop waren alleen nog een paar geveldelen over. Op dezelfde plek zijn de arbeidershuisjes in dezelfde stijl herbouwd, maar er is daarbij gebruik gemaakt van nieuwe materialen. Zo zitten er bijvoorbeeld aan de voorkant Trespa-platen.’ In de ogen van Stadsherstel Midden Nederland had dit ook anders gekund. Boswinkel: ‘De mensen hadden in die tijd een andere ‘mindset’. Het was de tijd van de grootschalige stadsvernieuwing.’ Breedveld: ‘Om dergelijke, niet authentieke bouwwijzigingen in de toekomst te voorkomen is het van belang om de cultuurhistorische waarde van je bezit te kennen.’ Stadsherstel Midden-Nederland heeft haar bezit inmiddels in kaart gebracht.

Duurzaamheid In Utrecht gaat Stadsherstel Midden-Nederland nu eerst aan de slag in het Museumkwartier, met name in de Lange Nieuwstraat en de Voorstraat, zegt Boswinkel. ‘In de Voorstraat is de opgave breder dan het in stand houden van monumentale panden. Het is hier een samenspel van factoren. We willen hier ook een bijdrage leveren aan de vitaliteit en de leefbaarheid van de straat. Herbestemming is een mogelijkheid. We hebben daar goede successen mee behaald in Amersfoort’. Hij wijst erop dat het nauw luistert bij herbestemmen. ‘We proberen altijd iets te vinden dat past bij het

U I T

H E T

W E R K V E L D

Logement de Gaaper is één van de vele monumenten van Stadsherstel MiddenNederland in Amersfoort.

karakter van het pand, maar het moet ook passen binnen het grotere geheel van een straat en een wijk. In de Voorstraat denken we aan horeca, maar in de Lange Nieuwstraat wordt het een galerie. Een pand herbestemmen kan ook vanuit rendementsoptiek aantrekkelijk zijn, waardoor we de continuïteit van restauraties in de toekomst kunnen waarborgen.’ Iedere tijd heeft zijn blinde vlekken en wanen, zodat restauratiemethoden een eeuwige bron van discussie zijn in de wereld van stadsherstel. Hoe om te gaan met duurzaamheid is de jongste loot aan de discussieboom. Breedveld: ‘De gemeenten en het Rijk zijn nog druk bezig over dit onderwerp, maar er ligt nog geen duidelijk pad. Het is lastig om historische monumenten duurzaam te maken. Zo kun je niet zomaar een kozijn uit een pand slopen en vervangen door dubbel glas. In de Voorstraat in Utrecht willen we kijken wat er mogelijk is. We werken op dit gebied nauw samen met zowel de gemeente als de Hogeschool Utrecht. Duurzaamheid is en blijft een belangrijk speerpunt voor Stadsherstel Midden-Nederland.’

Eerste stap Als gevolg van de uitbreiding van het werkgebied zal Stadsherstel Midden-Nederland ook in Utrecht een vestiging openen. Het past in Boswinkels streven om de organisatie prominenter onder de aandacht te brengen. ‘In Utrecht hebben we nu een succesvolle eerste stap gezet en het is ons streven om er nog vele op te laten volgen.’ Voorop staat bij Boswinkel de conservering van het culturele erfgoed voor het nageslacht. Het gaat hem niet primair om het bezit van panden. ‘Wij zullen niet gaan concurreren met andere (stadsherstel)organisaties als het alleen gaat om het ‘hebben’. Wij vinden het belangrijk dat oude panden blijven bestaan, ongeacht welke organisatie dit realiseert. Maar waar wij een belangrijke rol kunnen spelen

zullen we dat zeker doen’. Stadsherstel Amersfoort doet dat al 40 jaar met succes en Stadsherstel Midden-Nederland zal dit jubileum eind maart niet ongemerkt voorbij laten gaan. In het mooie atrium van haar thuisbasis de ‘Stad van Cahen’ zal een foto expositie te zien zijn van een aantal prachtige opgaven die in Amersfoort zijn verricht. ‘Aan iedere foto van een monumentaal pand koppelen we een persoon die een sterke relatie met het gebouw op de foto heeft,’ verduidelijkt Martin Boswinkel. ‘Fons de Backer koppelen we aan ons kantoorpand, een jong monument uit de jaren tachtig van de vorige eeuw. Fons kocht het aan en daar was veel lef en durf voor nodig. Als je buiten loopt, vraag je je af waarom dit pand hier staat, maar van binnen ervaar je het heel anders. Eigenlijk vertegenwoordigt dit pand en zijn naaste omgeving alles waar wij met Stadsherstel Midden-Nederland voor staan. Naast het pand staan een oud seminarie en een kapel. Hiervoor hebben we inmiddels een herbestemming gevonden. Direct om de hoek staat een oud pand dat niet meer te redden is. Hier komt iets nieuws, iets eigentijds, dat wel in het gevelbeeld moet passen. Op deze kleine oppervlakte is in een notendop te zien waar Stadsherstel Midden-Nederland voor staat. Oog voor cultureel erfgoed zal altijd onze rode draad zijn en blijven.’

49


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

EEN GREEP UIT HET AANBOD VAN DE NEDERLANDSE MUSEA

Vaste tentoonstelling – t / m 3 1 . 1 2 . 2 0 2 0

A rc h e o lo g i e va n N e d e r l a n d Rijksmuseum van Oudheden, Leiden Op de geheel vernieuwde afdeling kunt u ‘Archeologie van Nederland’ bezoeken. Deze vaste tentoonstelling is uniek: nergens anders is een compleet overzicht van de archeologische geschiedenis van Nederland te vinden. Aan de hand van 75 belangrijke archeologische vindplaatsen loopt u door ruim 300.000 jaar geschiedenis. Het begint in de vroege prehistorie, voert door de Romeinse tijd, doorkruist de vroege en late Middeleeuwen en komt tenslotte uit in de moderne tijd.

300.000 jaar geschiedenis De nieuwe afdeling overbruggen een enorme tijdspanne. Maar liefst 300.000 jaar geschiedenis komt aan bod. In totaal zijn meer dan tweeduizend voorwerpen te zien, waaronder klassiekers als het gekromde zwaard en de urn uit het ‘vorstengraf van Oss’ (700-550 v. Chr.) en de zilveren Vikingschat uit Wieringen (ca. 850 na Chr.). Maar er zijn ook veel actuele en onverwachte vondsten te zien. Zo komt u ‘Krijn’ tegen, de eerste Nederlandse Neanderthaler. En u ziet een haard die 11.500 jaar geleden voor het laatst brandde, een ‘opgerold’ stukje goud uit de Vroege MiddelCampagnebeeld bij ‘Archeologie van Nederland’

eeuwen, een compleet vijftiende-eeuws schip, een mijlpaal uit de Renaissance en de tandenborstel van een Duitse luchtmachtofficier uit de Tweede Wereldoorlog.

Tijdlijn, ontmoetingsplaatsen en kinderdromen De vormgeving van ‘Archeologie van Nederland’ is opvallend. Een grote, witte band kronkelt als een lint door de tentoonstellingszaal op de tweede verdieping. Het is een tijdlijn van 300.000 jaar. Hierin zijn alle vitrines, teksten, filmpjes en multimediale toepassingen verwerkt. De nieuwe afdeling gaat verder dan alleen het presenteren van Nederlandse topvondsten. Er wordt vooral ingezoomed op de plaatsen waar de voorwerpen in de bodem zijn gevonden. Via Google Earth gaat u terug in de tijd en ziet u het landschap van toen. Verder zijn er interactieve ‘ontmoetingsplaatsen’ waar bewoners uit de prehistorie, Middeleeuwen en de zestiende eeuw vertellen over hun dagelijks leven. Kinderen kunnen wegkruipen in vijf gereconstrueerde slaapplaatsen. Als in een droom zien en horen ze beelden en geluiden langskomen van rendierjagers, boeren uit de bronstijd, Romeinen, Vikingen en ridders.

Verguld zilveren Romeinse helm.Vindplaats: Helenaveen (NB). Datering: 319-323 Foto: Rijksmuseum van Oudheden

50


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

Sierschijf, vindplaats: Helden (L). Datering: 100 v.Chr.-100 na Chr. Foto: Rijksmuseum van Oudheden

Aardewerk uit een pottenbakkerij. Vindplaats: Brunssum (L). Datering: 12de-13de eeuw. Foto: Rijksmuseum van Oudheden

Bord met een moralistische spreuk, uit Herberg De Visscher. Vindplaats: Vlaardingen (ZH). Datering: 1770-1790. Foto: Rijksmuseum van Oudheden

51


XPO t/m 29 mei

Fa s c i n a t i e vo o r d e co ra t i e Ornamentprenten uit de collectie van Nanne Ottema Museum Het Valkhof, Nijmegen Ornamentprenten zijn prenten die ontwerpen tonen voor de vormgeving en decoratie van o.a. textiel, kunstnijverheidsobjecten en het interieur van gebouwen. De Friese notaris Nanne Ottema (1874-1955) bracht aan het einde van de 19de eeuw een belangrijke verzameling bijeen op het gebied van de kunstnijverheid. Vanuit zijn interesse voor het interieur verzamelde Ottema zo’n 3.000 ornamentenprenten van verschillende Europese kunstenaars uit de periode 1550-1900.

52

VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

Na de dood van Nanne Ottema leidde zijn verzameling ornamentprenten lange tijd een slapend bestaan, totdat zij een aantal jaar geleden in de kelders van Museum Het Princessehof in Leeuwarden werden herontdekt. In het kader van de in 2005 aangestelde bijzondere leerstoel Toegepaste Kun- sten en Kunstnijverheid vanwege de Ottema-Kingma Stichting, werd deze verzameling aan de Radboud Universiteit in Nijmegen gedurende een aantal jaar bestudeerd en gedocumenteerd. Als bekroning van deze geslaagde samenwerking toont Museum Het Valkhof een klein deel van de schatten uit Ottema’s verzameling nu met trots aan het publiek.


_______________ t/m 25 mei

D e N i j le x p e d i t i e Fo t o ’ s e n f i l m d o o r M a r i u s va n B e e k i n 1 9 6 3 Allard Pierson Museum, Amsterdam Terwijl in Nederland de beruchte Elfstedentocht van ’63 werd gereden, legde Marius van Beek op film en foto vast wat voor impact de bouw van de Assouandam op de Egyptische bevolking en het landschap had.

vandaar met een vrachtboot over te steken naar Egypte. Met zijn ‘Nefertete’ voer hij de Nijl af van Luxor via de in aanbouw zijnde Assouandam naar de tweede Cataract bij Wadi Halfa, een tocht van ruim duizend kilometer tot diep in het zuiden van Egypte en net over de grens met Soedan.

Publicatie Bij de tentoonstelling verschijnt een publicatie, waarin Van Beek op persoonlijke wijze verslag doet. De Nijlexpeditie, 21x25 cm, paperback, 176 pp. met dvd, ISBN 9789062165070, in de museumwinkel € 24,50.

De foto’s en filmbeelden vertellen het verhaal van het veranderende Nijldal en de impact die de bouw van de Assouandam had op de lokale bevolking en het Egyptische culturele erfgoed. De tentoonstelling vindt plaats naar aanleiding van de gelijknamige publicatie De Nijlexpeditie door Marius van Beek.

Marius van Beek (1921-2003) Als een van de eerste Nederlanders trok de journalist en beeldhouwer Marius van Beek in 1963 op eigen houtje met een bootje naar het zuiden van Egypte. Hij had – en dat was in die tijd heel bijzonder – in de gaten dat daar een dramatische ontwikkeling gaande was. Door de bouw van de Assouandam zou een gebied ter grootte van Nederland onder water komen te staan, waardoor ontelbare historische schatten verloren dreigden te gaan. De bevolking, die al eeuwenlang langs de rivier de Nijl woonde, zou verdreven worden door de veranderende loop van het water. In 1963 reed Marius van Beek met een afgedankt landingsvaartuig uit de Tweede Wereldoorlog, eigenhandig omgebouwd tot een primitieve motorboot, op een aanhanger achter zijn auto van Oosterbeek naar Genua, om

53


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

t /m 8 m e i

E g y p t e & N a p o le o n O o r lo g e n o n d e r z o e k Teylers Museum, Haarlem Egypte spreekt al eeuwen tot de verbeelding. Toch was er lange tijd maar weinig bekend over dit mystieke land. Dit alles veranderde in één klap met het verschijnen van de Description de l’Égypte, het meest prestigieuze boek ooit over Egypte gepubliceerd. Teylers Museum bezit een zeldzame eerste druk. Het monumentale boek verscheen tussen 1809 en 1829 in 23 delen en bevat de eerste encyclopedische beschrijving van de klassieke oudheid, natuur en eigentijdse cultuur van Egypte. Het telt ruim 7.000 pagina’s en meer dan 3.000 afbeeldingen. Al in 1828 werd de hele reeks aangekocht door het museum. De publicatie vormt de neerslag van de ontdekkingen van ruim 160 wetenschappers, technici en kunstenaars die Napoleon vergezelden. Het doel – Egypte veroveren en van daaruit de groeiende macht van Groot-Brittannië breken – werd nooit bereikt. Was de militaire expeditie een mis lukking, het werk van de onderzoekers en kunstenaars betekende een overwinning voor de wetenschap. Hun ontdekkingen vormden de basis voor veel egyptologisch onderzoek, waarvan de ontraadseling van de hiëro gliefen wel het spectaculairst is. Met adembenemende prenten, kolossale boeken, avontuurlijke reisverslagen, sieraden, mummies, een opgezette krokodil en een sfeervol Arabisch koffiehuis waarin de Description de l’Égypte digitaal doorgebladerd kan worden, waant u zich even in Egypte. Allais naar Jacques Marie le Père. Gekleurd perspectiefzicht op het interieur van de westelijke tempel van het Memnonium in Thebe. Uit Description de l’Égypte, 1812. Bruikleen van het Rijksmuseum Amsterdam.

Dirk Langendijk. De slag bij de Piramiden, 1803. Collectie Rijksmuseum Amsterdam

54


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

t /m 2 6 f e b r u a r i

R i t u e le n Museum Rotterdam (vh. Historisch Museum) Rotterdam No-nonsense stad Rotterdam zit vol rituelen. Van religieuze feesten, voorname plechtigheden en grootse inhuldigingen, tot trouwerijen, Valentijnsdag en een dagelijkse begroeting. Een labyrint in het schielandshuis van Museum Rotter- dam voert langs objecten die een rol spelen bij rituelen in ons leven. Rondom het labyrint wordt de bezoeker verder ingewijd in rituelen rond het kind, feesten en stadsrituelen, en rituelen rond afscheid en rouw. Een interactieve wand nodigt uit de rituelen in de tentoonstelling vanuit een andere hoek te beleven. Een ritueel is een gebruik of een ceremonie met gestileerde handelingen, waarin symbolen vaak belangrijk zijn. Vrijwel alle rituelen hebben een duidelijk begin, midden en eind en ook herhaling is een wezenlijk onderdeel. In de kern kan een ritueel opgevat worden als een

handeling waarmee een persoon, of groep zijn of haar eigen identiteit beleeft, vormgeeft, belichaamt en uitdraagt. Vrijwel iedereen neemt deel aan rituelen, van kleine persoonlijke tot gedeelde massale, en van eeuwenoud tot recent. De enorme verscheidenheid in vorm en omvang van rituelen in een stad als Rotterdam wordt letterlijk weerspiegeld in de tentoonstelling. Na begroetingsrituelen dwaalt de bezoeker door een labyrint van de levensloop langs rituele momenten, gesymboliseerd door voorwerpen die tot in het oneindige vermenigvuldigd worden in vitrines van spiegelglas. Van een bakerkussen met de tekst ‘welkom in het leven’, tot een haarwerkje van een overleden geliefde. Onderweg passeren onder andere een doosje voor melktanden, trouwringen en een opzoomerbezem, maar ook holi-poeder, een glasservies voor het suikerfeest en kleding voor het zomercaraval. Rondom het labyrint, op de zolderomloop, wordt dieper ingegaan op rituelen van diverse religies en culturen in Rotterdam. Rituelen rond opgroeien (doop, besnijdenis, belijdenis, communie, bar mitswa, maar ook wereldlijke rituelen), feestelijke stadsrituelen (zoals Chinees Nieuwjaar, Ketikoti, Holi, Zomercarnaval, Koninginnedag en voetbalgekte) en het afscheid van het leven staan hierin centraal. Langs een interactieve wand worden diverse rituelen vanuit een andere kant bekeken.

_______________ Hele jaar

Ve r le d e n e n t o e k o m st va n h e t Z u i d e r z e e p ro j e c t Va st e t e n t o o n st e l l i n g Nieuw Land, Lelystad Het Zuiderzeeproject is het meest bekende inpolderingsproject ter wereld. Op initiatief van ir. Cornelis Lely werd de onstuimige Zuiderzee getemd. Vruchtbaar land werd gewonnen uit het water. De Afsluitdijk gaf veiligheid, het nieuwe land bood ontelbare mogelijkheden. Zo’n enorm project heeft heel veel voeten in de aarde. Hoe kwamen de plannen voor inpoldering tot stand, wie waren de voor- en tegenstanders, hoe werd de inrichting ter hand genomen, wie mochten er gaan wonen en hoe heeft de samenleving zich verder ontwikkeld? Deze en andere vragen worden beantwoord in deze nieuwe vaste tentoonstelling van Nieuw Land.

_______________

55


V O O R

U

g e le z e n

VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

Een belvedère aan de Schelde – Paviljoen De Notelaer in Hingene (1792-1797) AUTEURS

Joke Buijs Anna Bergmans (red.) RECENSENT

Dr. P.F. Vlaardingerbroek UITGAVE

Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) DETAILS

Gebonden, 575 pagina’s rijk geïllustreerd in kleur en zw/w ISBN 978 90 7523 030 7 Prijs € 60,(excl. verzendkosten)

e Belgische architectuur van de achttiende eeuw is voor Nederlanders een vrijwel onbekend terrein. Hoe onterecht dit is, blijkt uit dit boek over De Notelaer. Dit is een paviljoen uit 1792-1797, gebouwd aan de rivier de Schelde bij het plaatsje Hingene, een kilometer of 20 onder Antwerpen. Hertog WolfgangGuillaume d’Ursel had de Franse architect Charles de Wailly opdracht gegeven dit paviljoen te ontwerpen. In Hingene stond (en staat) zijn kasteel, dat door de Frans-Italiaanse architect Giovanni Niccolo Servandoni was verbouwd.

D

Het paviljoen diende als buitenkamer. Van hieruit genoot de hertog van het uitzicht over de Schelde. Tegelijkertijd diende de onderste verdieping van het paviljoen als veerhuis en herberg. Op de plek van het paviljoen was een veer dat de bewoners van Hingene over de Schelde vervoerde. Het boek raakt aan een voor Nederland onbekende wereld van Europese hoogadel, die zich van de beste Franse architecten bediende. De hertog was namelijk getrouwd met een Flore van Arenberg, wier broer drie keer hertog was en zich prins van het Heilige Roomse Rijk mocht noemen. De Ursels en de Arenbergs hadden familiecontacten in geheel Europa en bewogen zich op het niveau van de beau monde, reizend van Wenen naar Parijs en terug naar de Oostenrijkse Nederlanden, zoals België toen werd aangeduid. Deze uitgave heeft vele auteurs, die voor een groot deel werkzaam zijn bij het VIOE, het Vlaams Insituut voor Onroerend Erfgoed. Dit kennisinstituut inventariseert en ontsluit kennis op het gebied van onroerend erfgoed. Dit onderzoek vormt de wetenschappelijke basis voor het erfgoedbeleid van de Vlaamse overheid. Het boek vormt de eerste, voorbereidende fase van de restauratie van de Notelaer. Het gebouw is op multidisciplinaire wijze onderzocht,

56

waarbij bijzonder veel facetten worden behandeld. Allereerst komt de grotere context aan bod: wat voor persoon was de bouwheer, binnen welke omgeving staat het paviljoen en hoe is het ontstaan? Uitgebreid wordt het ontstaan en de geschiedenis van de veerdienst bij de Notelaer behandeld. Eveneens wordt stilgestaan bij het cultuurlandschap dat in de betreffende polder bestaat. De wijmenteelt (wilgentenen) en het beheer van het gebied tijdens de hertogen d’Ursel, alsmede de in de polder voorkomende beplanting worden niet vergeten. De keuze voor deze onderwerpen ligt waarschijnlijk in het feit dat het landschap rond de Notelaer sinds 2000 wettelijk beschermd is. Tot slot bevat het boek een analyse over de in de twintigste eeuw aangelegde tuin naar ontwerp van Montague Russell Page. Jammer genoeg ontbreekt in het boek de behandeling van het kasteel als buitenplaats. De ruimtelijke relatie tussen paviljoen, omgeving, kasteeltuin en kasteel ontbreekt, waardoor de lezer geen duidelijk inzicht krijgt in de plaats die het paviljoen innam in het totale domein. Architectuur en binnenafwerking krijgen (vanzelfsprekend) de meeste aandacht. Een veelheid van facetten komt aan bod. De architectuur van het paviljoen wordt niet als incident behandeld, maar beschouwd binnen de Belgische en internationale architectuurhistorie. Het paviljoen wordt binnen het oeuvre van de architect Charles de Wailly geplaatst, terwijl het uitleidende hoofdstuk nog eens precies aanduidt wat de laatachttiendeeeuwse architectuur in België inhoudt en welke plaats dit paviljoen hierin inneemt. Op vergelijkbare wijze wordt het interieur van de centrale koepelzaal behandeld. Deze zaal met prachtige hardstenen zuilen en stucmarmeren wanden is beschilderd door Antoine Plateau. Van deze schilder zijn alle bekende werken bij elkaar gezet, wat erin geresulteerd heeft dat ook het kabinet van Willem V in het Haagse Binnenhof aan Plateau kon worden toegeschreven. In het werk van Plateau is de herleving van de klassieken uit het einde van de achttiende eeuw letterlijk afleesbaar. De schilderingen zijn gebaseerd op antieke reliëfs en imiteren cameeën, die hij in Italië had gezien. Plateau herschiep als het ware de fresco’s van het Romeinse Domus Aurea en de Loggia’s van Rafael in de adellijke huizen van de Lage Landen. De meeste hoofdstukken gaan over het gebouw. Vele disciplines laten hun licht schijnen over het gebouw. Het wordt beschreven en geduid aan de hand van bouwhistorische onderzoekingen door de eeuwen heen. Hieruit blijkt de grote paradox van het moderne restaureren: met de bedoeling iets te behouden en te herstellen, wordt het oorspronkelijke concept en materiaal aangetast. Architectuurhistorisch onderzoek vindt plaats door het gebouw te beschrijven en door oude visuele bronnen te toetsen aan het gebouw. Zijn de oude afbeeldingen correct en kunnen ze dienen als bron bij een restauratie? Het is zeer prijzenswaardig dat dit architectuurhistorische ambacht de ruimte krijgt in dit boek. Maar al te vaak worden afbeeldingen misbruikt om de eigen, niet altijd historische visie van een architect te onderbouwen.


V O O R VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

U

gelezen

Het materiaaltechnisch onderzoek aan het gebouw en de afwerkingslagen vormt een essentieel onderdeel van dit boek. Vele aspecten zijn onderzocht: de houten kappen, de afwerkingslagen van binnen- en buitenzijde, de parketvloer in de zaal en reliëfs aan de buitenzijde. Alle gegevens zijn zoveel mogelijk gekoppeld aan archiefonderzoek, dat zich uitstrekt tot de meest recente periode. Zo komt men veel te weten over overschilderingen en reparaties uit het verleden, en ook over houtsoorten die in de parketvloer zijn gebruikt. Vooralsnog lijkt dit alles niet bijzonder, maar toch biedt deze publicatie iets waar Nederlandse publicaties een voorbeeld aan kunnen nemen: een methodische verantwoording. Bij het opmeten van het gebouw wordt niet alleen het resultaat gegeven, maar ook de werkwijze van het meten wordt verantwoord. Hetzelfde geldt voor de uitstekende dendrochronologische dateringsmethodiek, die verder gaat dan het nemen van houtmonsters en het eraan koppelen van een datum. De lezer krijgt inzicht in hoe de datering tot stand is gekomen. Vooral door deze verantwoording van de werkwijze is het boek voorbeeldig te noemen. Ook zeer prijzenswaardig is het feit dat het boek geen oplossing geeft als het geen oplossing kan bieden. Ook op dit punt is dit boek een verademing: de auteurs maken niet altijd een keuze, maar geven op basis van de huidige stand van onderzoek verschillende hypotheses. Zo is het onduidelijk of de parketvloer een achttiende- of negentiende-eeuwse vloer is. Het boek onderbouwt de beide mogelijkheden, maar kiest vooralsnog niet. Hier kan Nederland veel van leren. Een boek voor Geen absoluut vooropgestelde België van belang, voor ideeën op basis van gebrekkig onderzoek, maar een gedegen onNederland interessant derzoek vooraf waar ruimte is voor twijfel.

Met andere woorden, het boek getuigt van een voorbeeldige manier om een gebouw te bestuderen voorafgaand aan een restauratie. Het belangrijkste wat ontbreekt, is een synthese van alle gegevens, die richting kan geven aan de toekomstige restauratie. Hoe komen alle bestudeerde onderdelen bij elkaar, wat is het belangrijkste en wat dient als eerste te worden aangepakt als het tot restauratie komt? Wat is de waardering van het paviljoen en alle onderdelen? Restauraties gaan vaak over het maken van keuzen en de onderzoekers hadden de architect (en ook de lezer) door middel van een waardestelling meer richting kunnen geven. Kortom, een boek dat vooral voor België van belang lijkt, is ook voor Nederland interessant, vooral waar het om de methoden van het onderzoeken gaat. Architectuurhistorisch lijkt het in eerste instantie minder relevant. Het Paviljoen is immers een voorbeeld van een bouw- en leefwijze die bij de hoge, internationale adel gebruikelijk was. Voor het burgerlijke Nederland lijkt dit niet aan

de orde. Weliswaar komt het kabinet van Willem V in het Binnenhof voor in het boek, maar deze kamer is uitzonderlijk voor Nederland. Hier zullen we niet snel grote Franse architecten aantreffen. Toch blijken ook voor Nederland de kaarten anders te liggen. Aan het einde van het stuk over de Franse architect Charles de Wailly staat vermeld dat hij rond 1780 ‘de prins van Nassau’ heeft bezocht in Nederland. Zou de voor België beschreven situatie misschien toch ook voor Nederland opgaan? Het zou zeer de moeite waard zijn de neoclassicistische architectuur in Nederland eens te bekijken vanuit dit internationale perspectief. Behalve de Oranje-paleizen komt ook de architectuur van het rijke patriciaat hier- voor in aanmerking, zoals dat van de familie Hope, Crevenna en Brentano, Barnaart, Hodshon en Nolet. Zo blijkt een boek over een klein Belgisch paviljoen voor de Nederlandse lezer vele nieuwe inzichten te bieden, die mogelijk leiden tot een nieuwe kijk op de Nederlandse architectuur van de achttiende eeuw. Een waardevol boek dat bij iedere liefhebber van de achttiende eeuw en bij elke zichzelf respecterende restauratiearchitect op de plank hoort te staan. 쮿

57


V O O R

U

g e le z e n Twenste Havezaten, een bijzondere tocht langs hun geschiedenis AUTEURS

Harry Wonink RECENSENT

Edwin Raap UITGAVE

Regioboek/Koninklijke BDU Uitgevers DETAILS

Paperback, 176 pagina’s ISBN 978-90-8788-128-3 Prijs € 14,95

ver de Twentse Havezaten is in de loop der jaren een flinke boekenplank voor gepubliceerd. Een van de bekendste en wat mij betreft het beste boek is De havezaten in Twente en hun bewoners van Gevers en Mensema uit 1995. Na 15 jaar is er dan opnieuw een boek verschenen en dat wekte mijn nieuwsgierigheid: zou het iets toevoegen aan het standaardwerk uit 1995? Welnu, daarover kan ik kort zijn: dat doet het niet. Het boek is een grote teleurstelling voor wie denkt, dat er nieuw standaardwerk is verschenen. Op z'n best geeft het een handig overzicht van de nog bestaande een aantal verdwenen havezaten en bevat het aardige tips om er in de buurt te gaan wandelen. Maar zelfs dat waag ik te betwijfelen. Het boek wil én informatie geven over de havezaten én wil een wandelgids zijn. Maar beide onderdelen komen volstrekt niet uit de verf. >

O

VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

niet paraat heeft: havezaten waren tijdens het Ancien Regeme adellijke bezittingen waaraan het recht van zitting in de Ridderschap verbonden was. De Staten van Overijssel, het bestuur van Overijssel, bestond uit de steden Deventer, Zwolle en Kampen en de Ridderschap. De Gedeputeerde Staten bestonden uit zes personen: uit elke stad een en een riddermatige uit elk van de drie Overijsselse kwartieren, namelijk Salland, Twente en het Land van Vollenhove. De eigenaar van een havezate moest dus van adel zijn en ook nog Nederduits Gereformeerd om in de Staten zitting te mogen nemen. Nieuwe havezaten kwamen er sinds de 17e eeuw niet meer bij. Het was voor families dus van groot belang om het bezit te allen tijden te behouden, hoe beroerd de toestand van het gebouw ook was. In plaats van een studie over achtergrond en ontwikkeling van de havezaten bevat het boek een hoog anekdotisch gehalte over de families die er woonden en hun rare streken. De auteur is een bekende naam als het gaat om de regionale Twentse geschiedenis en heeft talloze publicaties op zijn naam staan over dit onderwerp, zo vermeldt de achterkant. Enige diepgang in het onderwerp viel dan ook te verwachten. Maar dat is dus niet of nauwelijks het geval. Conclusie: professionals in het erfgoed laten dit boek liggen, geoefende wandelaars idem. Dagjesmensen die wat willen kuieren en onderweg op hun wandeling ‘wel een oud gebouw willen zien’ kunnen hier mee uit de voeten. Ik vermoed dat het dan vooral onder de bewoners in de streek aftrek zal vinden. 쮿

Om met het wandeldeel te beginnen: waar zijn de routes op kaart? Op pagina 4 en 5 staat een morsige kopie van de ANWBkaart met daarop de locaties van de besproken havezaten aangegeven. Na elke beschreven havezate, volgt een beschrijving van een wandeling. Maar waar is het kaartje met de route? Dat is nogal essentieel. Wil je bijvoorbeeld maar een uurtje lopen in plaats van de aangegeven twee uur, dan is dat met behulp van dit boek niet te doen. Waarom geen kaartjes? Ik mag dan als geograaf naar zo'n boekje kijken, maar ik kan me niet voorstellen dat een wandelaar hiermee uit de voeten kan. En dan de aanwijzingen ‘Spoedig rechtsaf over de Matenweg’ staat er bijvoobeeld. Hoe lang is dat? 10 meter, 50 of 500? Zegt u het maar en dat zonder kaart. Goed, dan de inhoud: dat kan veel goedmaken. Maar ook dat valt tegen. Er wordt nog net uitgelegd wat een havezate nu precies was, maar de ontwikkeling en betekenis van de havezaten in de Overijsselse of Twentse geschiedenis ontbreekt. Voor wie het even

58

Havezate Backenhagen in het buurschap Deldenerbroek.


V O O R VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

Van Groningen tot Zeeland Geschiedenis van het cultuurhistorisch onderzoek naar het kustlandschap AUTEURS

G.J. Borger, Ph. Breuker H. de Jong (red.) RECENSENT

Frits Niemeijer UITGAVE

Uitgeverij Verloren DETAILS

Genaaid gebonden, 164 pagina’s, foto’s en kaarten deels in kleur, bibliografie, ISBN 978-90-8704-164-9 Prijs € 19,-

en bundeling van afzonderlijke bijdragen rond een breed thema dat eerder mondeling is gepresenteerd, levert vrijwel per definitie een mengelmoesje van stijlen, diepgang en leesbaarheid op. Het gaat hier om zes artikelen, die inderdaad ‘de kust afzakken’. Alleen Zuid-Holland komt er wat karig af. Is er geen bruikbare tekst aangeleverd of was er geen spreker uitgenodigd? In het laatste geval was het denkbaar geweest een noodoplossing te verzinnen en een niet eerder gepubliceerde (korte) tekst toe te voegen. Het kustgebied tussen pakweg IJmuiden en Hoek van Holland zal toch in het recente verleden wel eens historiografisch onder de loep genomen zijn.

E

U

gelezen

neemt niet weg dat het een zeer waardevol overzicht is van wat er tussen ongeveer 1850 en 1950 zoal is gedacht, gefantaseerd en geschreven over de Friese historie. In die zin toch een onmisbaar klein compendium. Een goed leesbaar verhaal is dat van Lambooij, die verschillende historische kaartbeelden van Hollands Noorderkwartier eens op een rijtje zet en hun herkomst ontwart. In eerste aanblik zijn de kaarten van De Vries en Beekman één pot nat, maar als je ze naast elkaar ziet, blijkt hoe groot de verschillen zijn en Lambooij laat ook zien hoe afwijkend hun opvattingen erover waren. De Vries (1864) ging uit van de toestand op 16de-eeuwse kaarten, terwijl Beekman zich een halve eeuw later baseerde op de cartografie van zijn eigen tijd. Beekman stelde dat De Vries, die in 1900 overleed, bij de publicatie van zijn eigen kaart, in 1916, aan de kaak. Echter, hij verzuimde te vermelden dat hij De Vries’ kaart in de eerste uitgaven van zijn ‘Nederland als Polderland’ ook als uitgangspunt had genomen. Zo bevat een van mijn exemplaren uit de jaren ’80 van de 19de eeuw vrijwel dezelfde kaart als die welke De Vries 20 jaar eerder vervaardigde. En hoe is dit te rijmen met Beekmans eigen uitspraken over een ‘uitstekende handleiding’ van De Vries, waaraan hij een groot gedeelte van zijn eigen betoog zei te ontlenen. Dit feit ontbreekt vreemd genoeg bij Lambooij, terwijl een van de door hem genoemde bijlagen in mijn exemplaren nu juist ontbreekt, nl. die van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Zijn er nog meer verschillende varianten in omloop gebracht dan waarvan Heslinga jaren geleden al sprak? Hoe dan ook: Beekman had zijn pijlen minstens ook op zichzelf moeten richten en zeker niet in de eerste plaats op een dode.

Hoe dan ook, dit boek is het resultaat van een studiedag, in 2009, van het Obe Postma Selskip. Het gezelschap is genoemd naar Dr. Obe Postma (1868-1963), een natuurkundige, die ook geïnteresseerd was in historische onderwerpen en die in die hoedanigheid onder meer onderzoek deed naar facetten van de Friese agrarische geschiedenis. In 2009 betrof de jaarlijkse studiedag het onderzoek van de kuststreek van Nederland. De (zes?) presentaties zijn vast interessant geweest, maar schriftelijke weergaven ervan zijn niet altijd gemakkelijke kost. In het bijzonder de bijdrage van Schroor – Tussen Geologie en Geakunde – ligt niet prettig op de maag. De lezer krijgt zo veel informatie op zijn bord, dat er verzadigingsverschijnselen kunnen optreden.

Dat Beekman wellicht het karakter had van een terriër, zou ook kunnen blijken uit de tekst van Leenders, die onder meer een conflict met pastoor (!) Juten beschrijft, waarin de twee elkaar in de haren vliegen over de vraag of een deel van Noord-Brabant rond 1300 Hollands of Brabants was en verder over de locatie van de Parochie Zonzeel op een van Beekmans kaarten in de Geschiedkundige Atlas. Ook Leenders weet een aardig verhaal neer te zetten dat tot lezen uitnodigt, terwijl hij en passant toch een hoop geschreven ingangen voor verdergaand onderzoek biedt. Hier voorbijgaand aan artikelen van Knol (Groningen), Bremer (eveneens Noord-Holland) en De Kraker (Zeeuwse Delta), kan gesteld worden dat er weer een nuttig werk is verschenen. Oude en nieuwe inzichten staan in deze uitgave op een rij en voor starters van onderzoek van kustgebieden van ons land is het zeker een noodzakelijk te raadplegen werk.

Opmerkelijk genoeg is de titel van de laatste paragraaf van zijn bijdrage: ‘Geen synthese’. Dit betreft weliswaar een heel ander punt, namelijk de constatering dat ‘Obe Postma […] nimmer tot een historisch-geografische synthese van zijn zo geliefde geboortegewest heeft kunnen komen’, maar het had ook op dit artikel kunnen slaan. Het stuk bevat een schat aan informatie en omvat een literatuurlijst van meer dan zeven (!) bladzijden, maar het zou de leesbaarheid ten goede zijn gekomen als het hoofdstuk over Geologie óf Geakunde was gegaan in plaats van over beide. Dit

Daarbij kan het zeker geen kwaad ook het ongeveer tegelijk bij deze zelfde uitgever verschenen boekje van Hans Renes te noemen: Op zoek naar de geschiedenis van het landschap. Hierin worden bronnen en methoden voor onderzoek naar de achtergronden en ontwikkelingen in het historisch landschap belicht. Beide boeken – voor een prettige prijs – dus binnen handbereik, zeker bij onderzoek betreffende de lage helft van ons land. En Renes bevat bovendien voldoende aanknopingspunten voor verder onderzoek in het Hollandse deel van ons kustgebied. 쮿

59


V O O R

U

g e le z e n

VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

Geschiedenis en ontwerp Handboek voor de omgang met cultureel erfgoed AUTEURS

Koos Bosma en Jan Kolen UITGAVE

Uitgeverij Vantilt RECENSENT

Henk Baas DETAILS

Paperback, 400 pagina’s, geheel in kleur geïllustreerd ISBN 978 94 6004 050 4 Prijs € 39,95

a het boek ‘Erfgoed en ruimtelijke planning’ uit 2009 van voormalig Belvedere-hoogleraar André van der Zande en Roel During (zie bespreking Vitruvius 3/12, 49) opnieuw een ‘handboek’ over de omgang met erfgoed in relatie tot ontwerp en planvorming. Ditmaal onder redactie van Koos Bosma, hoogleraar Architectuurgeschiedenis en Erfgoedstudies, en Jan Kolen, docent Archeologie en (voormalig Belvedere) hoogleraar Erfgoed van Stad en Land. Hiermee kunnen we dit boek ook beschouwen als een product van het Belvedere-onderwijsnetwerk.

N

Het boek is uitgebracht met ondersteuning van het Stimuleringsfonds voor Architectuur. Dat is ook te merken aan de vormgeving en de beeldredactie van de uitgave, die kunstzinnig en artistiek oogt, en zeker niet traditioneel. Het boek ziet er zeer verzorgd uit, al vind ik de keuze om de afbeeldingen 90 graden te draaien niet echt fantastisch. De keuze voor de afbeeldingen laat ook vaak zien dat erfgoed iets is dat zich afspeelt in een politieke arena van belangen, mentaliteiten en identiteiten. Niet voor niets is gekozen om de brug van Mostar op de voorkant te zetten, hét symbool van Bosnië dat tijdens de laatste oorlog in voormalig Joegoslavië werd verwoest en daarna weer is opgebouwd. Hierbij gaat het allang niet meer alleen over de monumentenopgave, maar vooral om de betekenis van de brug voor de identiteit en eigenheid van het Bosnische volk. Het zet de discussie over de politieke betekenis van erfgoed – en het misbruik daarvan – ook op scherp. Is erfgoed wel zo onschuldig? Het boek onderzoekt, aldus de bijbehorende flyer, de vele mogelijkheden die er zijn om cultureel erfgoed te betrekken in plannen en ontwerpen voor de toekomst. Het streven is om ‘gewetensvol’ de omgang met erfgoed te verankeren in planvorming en ontwerp, en daarbij is het niet noodzakelijk vooraf eerst alles te inventariseren en te waarderen. Bewaren via monumentenwetgeving mag niet het hoogste doel zijn. ‘Slopen kan een

60

bevrijding zijn’, aldus diezelfde flyer. Een dergelijke benadering zet direct de toon. Het wil erfgoed uit het domein van de monumentenzorg halen, en dat is even lovenswaardig als ambitieus. Maar het heeft ook bepaalde risico’s in zich. Duidelijk moet zijn dat beide benaderingen naast elkaar kunnen bestaan. De geformaliseerde wereld van de monumentenzorg en de instandhouding heeft evenzo betekenis als die van ‘het avontuur’, zoals de inhoud van dit boek wordt gekarakteriseerd. Om het onderwerp in te kaderen hebben de redacteuren het boek in vijven gedeeld, waarbij elk deel weer uit een aantal hoofdstukken bestaat. Op die manier kan de lezer zelf structuur aanbrengen in wat hij of zij wenst te lezen. Het boek begint met een positiebepaling van het boek, aan de hand van twee hoofdstukken van Bosma en Kolen. Uiteraard zeer relevant, want zoals gezegd kan een dergelijk handboek niet de volle breedte van het eigenlijk veld bestrijken. De 27 auteurs – merendeel werkzaam aan de VU - willen het verleden en het erfgoed een meer dan museale plek bieden in de ruimtelijke ordening lezen we op pagina 17. Dat is een soortgelijke doelstelling als dat van Belvedere. Deze nota had het nog over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke ordening, waarbij cultuurhistorie als verzamelbegrip werd gebruikt voor de archeologie, het gebouwde erfgoed en de historische geografie van ons cultuurlandschap. Nu wordt er dus over ‘erfgoed’ gesproken, een breder begrip, met minder ‘grenzen’. Een begrip ook dat niet alleen gaat over de betekenis en waardering voor tastbare verschijnselen, maar ook gaat over de manier waarop mensen met hun geschiedenis omgaan. Erfgoed als inzet voor identiteitsvorming. Het tweede deel heet ‘Veranderende opvattingen over erfgoed en ruimte in de historische wetenschappen’. Dit is een rechttoe-recht-aan hoofdstuk waarin een (historische) schets wordt gegeven van de verschillende erfgoeddisciplines, en hun relatie met de toepassing in beleid, planvorming en ontwerp. Er is ook aandacht voor de rol die historici (kunnen) spelen in het debat over de toekomstige van de ruimte. Maar zolang historici weinig genegen zijn hun kennis over het verleden te vertalen in kaartbeelden ben ik bang dat er weinig terecht komt van de toepassing van hun kennis in de planvorming en in het ontwerp. Los van dit kritiekpunt: het zijn stuk voor stuk lezenswaardige en toegankelijke hoofdstukken. Voor een boek bedoeld voor studenten is het een prima eerste verkenning. Het derde deel heeft als titel ‘Erfgoed en ruimte in ontwerp, planning, bestuur en economie’ meegekregen. In dit deel wordt getracht iets van de meer praktische aspecten mee te geven aan de lezer. Belangrijk is het hoofdstuk over de ruimtelijke ordening,


V O O R VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

U

gelezen

waarin wordt ingezoomd op de instrumenten die ons ter beschikking staan, zoals de wet op de ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan, de beschermde stads- en dorpsgezichten en de verschillende rollen die overheden spelen. Uiterst relevant allemaal, maar wel informatie die ook weer snel veroudert.

gebaseerd zijn op het concept van de landschapsbiografie. Daarom denk ik ook dat er minder aansluiting wordt gevonden bij burgers in het gebied, en dat het ook minder doorwerking zal krijgen als het werk van bijvoorbeeld Hans Elerie en Theo Spek in de Drentse Aa.

Het vierde deel heeft de beeldende titel ‘Draden spannen tussen verleden en toekomst: concepten voor grensoverschrijding’. Koos Bosma is bijna in zijn geheel verantwoordelijk voor dit deel, waarin wordt ingezoomd op de geschiedenis van de ontwerpende disciplines en op de rol van historisch onderzoek. Samen met Hans Renes en Jan Kolen geeft hij inzicht in de betekenis van het de landschapsbiografie als concept voor onderzoek, planning en ontwerp. Een helder hoofdstuk, dat ook een opsomming geeft van de vijf uitgangspunten die telkens centraal staan in een landschapsbiografie. Waar niet op wordt ingegaan, is de kracht van mensen. Alle succesvolle landschapsbiografieën zijn tot stand gekomen in gebieden waar gedurende lange tijd intensief is samengewerkt tussen experts en bewoners, tussen historisch geografen, archeologen, fysisch geografen en architectuurhistorici enerzijds en ontwerpers, ruimtelijke ordenaars en bestuurders anderzijds. Het is dus geen wetenschappelijke exercitie. Wat mij betreft is het ook een interactief gebiedsproces.

Concluderend: is dit een handboek dat de doelgroep (studenten) in staat stelt verbindingen te leggen tussen verleden en toekomst? Ik denk dat studenten vooral geïnformeerd worden over allerlei erfgoedvragen, en kennis zullen nemen van methodieken die ons in staat stellen met de ‘buitenwereld’ in gesprek te raken. Ze komen via dit boek in aanraking met stromingen binnen de erfgoedzorg, met thema’s binnen het actuele plannings- en ontwerpdebat of met de rol van ‘mentaliteiten’. Dus voor toekomstige onderzoekers allemaal heel waardevol, maar hoe zit het dan met de praktische kant van de doelstelling. Hoe passen we kennis toe in ontwerp en in ruimtelijke vraagstukken? Op dit niveau zit er een behoorlijk ‘gat’ met de praktijk. Onlangs is bij de RCE de ‘leidraad erfgoed en ruimte’ uitgebracht. De ambitie met betrekking tot de omgang met cultureel erfgoed is maatwerk te leveren. Ook biedt wet- en regelgeving keuzemogelijkheden. Deze handreiking helpt bij het omgaan met erfgoed en het maken van deze keuzes.

Het vijfde, dikste en laatste deel betreft een casus Zandstad. Deze casestudy is met steun van het Stimuleringsfonds voor Architectuur uitgevoerd, met als doel om nieuwe media te gebruiken om het concept van de historische biografie in praktijk te brengen. Men heeft aansluiting gevonden in de reconstructie van het Brabantse zandgebied. Het doel van het project was het omzetten van recent verworven inzichten over (de beeldvorming van) het verleden van de Brabantse zandgronden in een praktisch experiment. Dit experiment was, als tweede doel, gericht op de relaties tussen door historici aangedragen (materiële en immateriële) beeldvorming van concrete gebieden en de actuele ontwerpopgaven in die gebieden. Er is een speciale website gemaakt om dit doel te bereiken (zandstad.nl). Hoewel er veel informatie bijeen is gebracht waag ik te betwijfelen of de gestelde doelen zo behaald zullen worden. De (planologische) praktijk is weerbarstig, en er is weinig behoefte aan intellectuele hoogstandjes. Maar als wetenschappelijk experiment – en als uitwerking van het biografieconcept zal het zijn waarde hebben. De hoofdstukken in dit boek met betrekking tot de Zandstad geven verdere diepgang aan – en reflecteren op – de ambitie van het project. Vooral de nieuwe Belvedere-hoogleraar – en gebiedskenner – Joks Janssen heeft hier een belangrijke bijdrage aan geleverd. Maar ook de bijdrage van Van der Heijden is lezenswaardig, over de landbouwkundige ontwikkelingen in het gebied van de afgelopen 250 jaar. Het zijn bijdragen, die goede analyses maken maar soms het empirische gehalte missen van andere regionale studies die

Zo zijn er stappenplannen opgenomen voor het borgen van erfgoed in het bestemmingsplan en de structuurvisie. Waar mogelijk is gewezen op de wettelijke verplichtingen. Deze handreiking geeft aan welke opties er zijn, laat praktijkvoorbeelden zien en verwijst naar plekken waar aanvullende informatie te vinden is. Het praktische niveau van een dergelijke leidraad mist het handboek zoals hier besproken. Maar dat wil niet zeggen dat het geen goed handboek is. Integendeel. Het zijn slechts wat kanttekeningen bij een mooi overzichtswerk dat vooral studenten moet informeren en interesseren. En dat zal met dit boek wel lukken, volgens mij. 쮿

61


recent

V E R S C H E N E N

onumentaal historisch groen – kasteeltuinen, buitenplaatsen, landgoederen, kloosterterreinen, stadsen heemparken, horti en arboreta vormen-

M

De tuinbaas en zijn buitenplaats – Werken in historisch groen AUTEURS

Gertrudis A.M. Offenberg UITGAVE

Waanders DETAILS

Gebonden, 208 pagina’s ca. 150 illustraties in kleur, ISBN 978-90-7702-9 Prijs € 24,95

NUMMER 15

APRIL 2011

reta vormen een substantieel deel van ons levend (horti)-cultureel erfgoed. De hoge kwaliteit van deze terreinen wordt meestal bewaakt door de ‘tuinbaas’. Dit boek bevat een inventarisatie en documentatie van 24 buitenplaatsen, landgoederen en andere historische tuinen die grotendeels rijksmonument zijn. Door middel van uitgebreide gesprekken met de tuinbaas (een niet meer alom bekende term, tegenwoordig spreekt men van beheerder, opzichter of zelfs groenmanager), geplaatst in een cultuurhistorische context, wordt belangrijke horticulturele kennis vastgelegd. Kennis die anders verloren dreigt te gaan, omdat deze beroepsgroep geen schriftelijke traditie kent. In Werken in historisch groen komen alle aspecten van behoud en onderhoud van monumentale tuinen en parken aan de orde, niet alleen de keuze van beplanting, het onderhoud van bomen en struiken, maar bijvoorbeeld ook lastige wetgeving, arbeidsverhoudingen, publieksvoorlichting. Het boek is boeiend geschreven en rijk en fraai geïllustreerd. 쮿

eder jaar worden er in Nederland vele feesten gevierd. Persoonlijke feesten, zoals een huwelijk of de geboorte van een kind. Religieuze feesten, zoals Kerst, carnaval, het Loofhuttenfeest en het Suikerfeest. En tenslotte algemene feesten, zoals Koninginnedag, voetbalkampioenschappen en kermis (vroeger de viering van de naamheilige van de plaatselijke kerk).

I

Nederlanders vieren feest AUTEURS

Johan de Bruijn Cor van der Heijden Ineke Strouken & Stijn Reijnders (red.)

In het boek ‘Nederlanders vieren feest’ zijn al deze feesten samengebracht voor een breed publiek: toegankelijke teksten met veel herkenbare verhalen, enkele kaderteksten en heel veen aantrekkelijke afbeeldingen.

UITGAVE

Waanders DETAILS

Gebonden, 224 pagina’s, ca. 360 kleur en zw/w foto’s ISBN 978-90-4007-734-7 Prijs € 29,95

De uitgave is een bundeling van enkele afleveringen van de historische tijdschriftenreeks ‘het Alledaags Leven’. 쮿

et historische cultuurlandschap speelt binnen het wetenschappelijk onderzoek en debat in Nederland al decennia lang

H

Historisch cultuurlandschap in Nederland – Vijf bijdragen AUTEURS

Henk Baas e.a. (red.) UITGAVE

Matrijs i.s.m. Stichting Netwerk Historisch Cultuurlandschap DETAILS

Genaaid gebrocheerd, 96 pagina’s ISBN 978-90-5345-414-5 Prijs € 14,95

62

VITRUVIUS

een belangrijke rol. Beleidsmakers en onderzoekers van zeer verschillende achtergronden houden zich met historische landschappen bezig. Naast (historisch-)geografen zijn dat onder andere archeologen, architectuurhistorici, ecologen, landschapsarchitecten, planologen en historici. In 2006 werd het Netwerk Historisch Cultuurlandschap (NHC) opgericht. Dit netwerk heeft als doel het onderlinge contact, het overleg en de samenwerking tussen al deze onderzoekers, beleidsmakers, belangenorganisaties en liefhebbers op het gebied van het Nederlandse cultuurlandschap te versterken. Deze bundel is een initiatief van het NHC en bevat bijdragen die een overzicht bieden en het onderzoek van de laatste jaren samenvatten. Een dergelijk boek sluit aan op de groeiende interesse in het verleden en de toekomst van het Nederlandse landschap. 쮿


VITRUVIUS

NUMMER 15

recent V E R S C H E N E N

APRIL 2011

et in 1925 door architect Jan Duiker ontworpen Sanatorium Zonnestraal is een van de hoogtepunten van de architectuur van de twintigste eeuw. De rijke geschiedenis en de ingrijpende restauratie worden beschreven in dit omvangrijke boek.

H

Sanatorium Zonnestraal, in Hilversum, is een icoon voor het Nieuwe Bouwen. Het complex werd geopend in 1928 als hersteloord voor diamantslijpers met tuberculose. Begin jaren zestig verviel Geschiedenis het complex tot een

Sanatorium Zonnestraal – en restauratie van een modern monument

AUTEURS

Paul Meurs & Marie-Thérèse van Thoor (red.) UITGAVE

NAi Uitgevers DETAILS

Gebonden, 280 pagina’s, geïllustreerd, NL- & EN-versie, ISBN 978-90-5662-695-2 Prijs € 45,-

Verhalen van stad en streek – Sagen en legenden in Nederland AUTEURS

Theo Meder, W. Blecourt, Jurien v/d Kooi, Ruben Koman UITGAVE

Bert Bakker/Prometheus DETAILS

Paperback, 664 pagina’s, geïllustreerd in kleur en zw/w. ISBN 978-90-3513-202-3 Prijs € 29,95

W

ie was ook alweer het vrouwtje van Stavoren? En wie heeft er wel eens gehoord van de malle graaf van

ruïne. In 1982 werd begonnen met de zeer omvangrijke restauratie die dit jaar is voltooid door architecten Hubert-Jan Henket en Wessel de Jonge. De strijd om erkenning van Zonnestraal als monument en de complexe restauratie leest als een spannend boek, maar vormt ook een cruciaal dossier voor de omgang met jonge monumenten. In deze publicatie wordt de bijzondere geschiedenis van het sanatorium in beeld gebracht met historisch beeldmateriaal, tekeningen en plattegronden. Tevens laat dit boek het indrukwekkend resultaat zien van de jarenlange restauratie. In Sanatorium Zonnestraal beschrijven internationale deskundigen de ontstaansgeschiedenis van het Zonnestraalcomplex en de architectonische, landschappelijke en bestuurlijke aspecten van het restauratieproces. Een kleurrijk portret van een monument van het Nieuwe Bouwen. Zonnestraal staat op de nominatie om te worden toegevoegd aan de Werelderfgoedlijst van de Unesco. De restauratie is in november 2010 bekroond met de World Monuments Fund/Knoll Modernism Prize 2010. Architecten Bierman Henket architecten en Wessel de Jonge kregen de prijs in het Museum of Modern Art (MoMa) in New York. Tijdens de uitreiking zei Barry Bergdoll, hoofdcurator Architecture and Design van het MoMA: ‘De restauratie van Zonnestraal overtrof alle criteria voor deze prijs. Zonnestraal is een juweel van beton en glas’. 쮿

Rottumeroog? Nederland wordt vaak geassocieerd met noordelijke nuchterheid en zwijgzaamheid. Toch kent het vele spannende, grappige, griezelige of opmerkelijke sagen, legenden en volksverhalen. Hansje Brinker, de Vliegende Hollander, het spinwijf van de Spinberg, aardmannetjes, witte wieven, graancirkels, ufolandplaatsen, heksen, geesten, kabouters, bokkenrijders, duivels, heiligen, rovers en weerwolven: ze zijn prominent aanwezig in verhalen die plaatselijk worden verteld en vorm te geven aan de eigen identiteit. Honderden volksverhalen worden gepresenteerd en per provincie op plaats gerangschikt. Ingegaan wordt op historische kern, verspreiding, functie en betekenis. Een heerlijk leesboek, prachtige illustraties en een meeslepend overzicht van onze rijkdom aan volksverhalen. 쮿

63


recent V E R S C H E N E N

VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

Oerhollands AUTEURS

Marjolein van Rotterdam UITGAVE

Kosmos DETAILS

Gebonden, 144 pagina’s rijk geïllustreerd ISBN 978-90-2154-848-7 Prijs € 19,95

Geschiedenis van Deventer AUTEURS

Henk Schlechte UITGAVE

Walburg Pers DETAILS

Genaaid gebonden, 2 delen 752 pagina’srijk geïllustreerd in kleur en zw/w ISBN 978-90-5730-675-4 Prijs € 49,50 / na 1 mei € 69,50

eer dan 1250 jaar geleden bouwde de Engelse monnik Lebuïnus – die de Saksen kwam bekeren – een houten kerkje op de plaats waar de IJssel doorwaadbaar was: het huidige Deventer. Honderd jaar later plunderden vikingen de handelsstad

M

De langste boswandeling van Nederland – Deel 1: Hattem-Wageningen (142 km) AUTEURS

Menno Faber & Ad Snelderwaard UITGAVE

Gegarandeerd Onregelmatig DETAILS

Paperback, 12,5x21cm 128 pagina’s ISBN 978-90-7864-116-2 Prijs € 14,95

64

at hebben DAF, Haagsche Hopjes, gestampte muisjes, Fanfare, Brylcreem, haring en Verkade met elkaar gemeen? Het zijn allemaal Hollandse begrippen en ze roepen bij velen een gevoel van nostalgie op. Oerhollands schetst een beeld van gebruiken, merken en producten in het dagelijkse leven van toen; het bijzondere van de alledaagse dingen. De prachtige fotografie maakt het tot een onmisbaar document. 쮿

W

Dorestad en de kooplieden vluchtten naar deze plek, die gunstig lag op de kruising van handelsroutes over land en water. Toen vervolgens Utrecht door vikingen werd platgebrand, vond ook de bisschop er een veilig heenkomen. In de 14de en 15de eeuw groeide Deventer uit tot een jaarmarkt- en Hanzestad, maar het werd ook de stad van Geert Grote, waar de Moderne Devotie ontstond en zich via kooplieden over de wereld van de Hanze verbreidde. Deventer had bovendien een befaamde Latijnse School, die van groot belang was voor de verspreiding van het humanisme over Nederland. Tot in de 16de eeuw was Deventer de economische hoofdstad van het oosten. Toen de wereldeconomie veranderde, verloor zij haar aanzien aan Amsterdam en andere steden in het westen. Twee eeuwen lang was Deventer een provinciestad vol vergane glorie, maar in de 18de eeuw speelde zij al weer de intellectuele hoofdrol in de OostNederlandse patriottenbeweging. In de 19de eeuw ontwikkelde Deventer zich al vroeg tot liberaal bolwerk. Ondernemende Deventenaren loodsten de stad de industrialisatie binnen, waarna ook het socialisme er een vroege voedingsbodem vond. 쮿

a de succesvolle wandelgids ‘De mooiste bergwandelingen van Nederland’ komt uitgeverij Gegarandeerd Onregelmatig opnieuw met een originele wandelgids. Dit keer voert de tocht van in totaal 290 kilometer langs de boorden van de Veluwe.

N

De aaneengesloten route is door de centrale ligging buitengewoon goed bereikbaar voor iedere lange-afstandwandelaar in Nederland. Voor de kilometervreters onder ons is dit de kans om door het grootste natuurgebied van Nederland te zwerven. De gids biedt naast een overzichtelijke routebeschrijving ook beeld- en kaartmateriaal en een uitgebreide opsomming van de horecagelegenheden langs de route. Verder biedt dit boekwerkje de mogelijkheid om je eigen wandellogboek bij te houden. Op deze manier wordt dit boekje een persoonlijk document! 쮿


VITRUVIUS

NUMMER 15

recent V E R S C H E N E N

APRIL 2011

De groenste wandelingen in de Randstad andelen in de maagdelijke ommelanden van Alphen aan den Rijn, in het natuurruige binnengebied van de Krimpenerwaard of in het cultuurrijke grensgebied van de Hollandse graven en Utrechtse bisschoppen van weleer, het kan allemaal met de uitgave ‘De groenste wandelingen in de Randstad’. 쮿

W

AUTEURS

L oek Heskes UITGAVE

Gegarandeerd Onregelmatig DETAILS

Paperback met flappen, 12,5 x 21 cm 112 pagina’s ISBN 978-90-7864-114-8 Prijs € 13,95

Typisch Nederlands Tradities en trends in Nederland AUTEURS

Johan de Bruijn, Cor van der Heijden, Ineke Strouken & Stijn Reijnders (red.)

ie vraag heeft in de loop van de geschiedenis al velen bezig gehouden. Nog niet zo lang geleden werd gedacht dat alleen bij boeren en vissers 'Nederlandse kenmerken' te vinden waren. Maar de tijd had zelfs op het platteland en langs de kust niet stilgestaan. Wat wij typisch Nederlands vinden, veranderd voortdurend. Gezelligheid en uitbundigheid zijn even 'Nederlands' als privacy en 'doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg'.

D

UITGAVE

Waanders DETAILS

Gebonden, ca. 400 pagina’s, ca. 500 illustraties, ISBN 978-90-4007-739-5 Prijs € 39,95

Zap 50 Het Kruittorenplein Archeologisch onderzoek naar prehistorische, middeleeuwse en historische resten onder het Cobercogebouw, Nieuwstad 69 te Zutphen UITGAVE

HALOS/ArchaeoBook i.s.m. gemeente Zutphen DETAILS

Genaaid gebonden 92 pagina’s, 88 afbeeldingen ISBN 978-90-7758-758-4 Prijs € 15,-

De auteurs van dit boek beschrijven telkens actuele, herkenbare voorbeelden, die vervolgens historisch worden uitgesponnen. Dit boek geeft een veelkleurig en verrassend beeld van 'Typisch Nederlandse' zaken. Typisch Nederlands is een feest van herkenning! 쮿

n de reeks Zutphense Archeologische Publicaties verscheen onlangs het deel ‘ZAP 50, Het Kruittorenplein’. Deze publicatie doet verslag van de rijke geschiedenis van de plaats waar een appartementengebouw met een ondergrondse parkeergarage is verrezen in Zutphen.

I

Bij de opgravingen kwamen zelfs prehistorische sporen van bewoning aan het licht. Ook over de vroegste geschiedenis van de wijk Nieuwstad is veel informatie verzameld, onder meer een grote boerderij met waterput uit 1300. Bijzonder was de vondst van de 14e-eeuwse stadsmuur, waarvan enkele fragmenten zijn teruggeplaatst in de nieuwbouw. Ook bijzonder waren de pelgrimsinsignes die op het terrain zijn gevonden. Zij vormen slechts een klein deel van de bijzondere vondsten die in deze publicatie zijn opgenomen. Verder kan de lezer kennismaken met de bijgebouwen, het riool en het afval van de zusters van het Isendoornklooster. De resultaten zijn in een brede context gepresenteerd, dus ook aan de kennis van de stad en de wijk Nieuwstad heeft dit veel bijgedragen. 쮿

65


recent V E R S C H E N E N

VITRUVIUS

Vinexvrouwen

NUMMER 15

APRIL 2011

et leven in een vinexwijk verloopt niet altijd soepel. Daar weet Naima El Bezaz, die zelf al bijna tien jaar in zo'n buurt woont, alles van. In haar autobiografische roman Vinexvrouwen beschrijft ze het wel en wee van haar gezin in deze typisch Nederlandse nieuwbouwwijk. Als Marokkaanse kijkt zij met een fris oog naar de Hollandse gewoontes, al speelt er nog iets anders mee: de vinexwijk wordt geleidelijk aan bevolkt door steeds meer nationaliteiten, wat voor onrust zorgt. Terwijl haar dochtertje op school christelijke liedjes leert, verbaast El Bezaz zich over de Nederlanders. Ze begrijpt eigenlijk niets van hun eigenaardige gedrag. El Bezaz neemt de lezer mee naar huis en naar de buren en houdt ons zo een genadeloze spiegel voor, waarbij de auteur zichzelf bepaald niet spaart. 쮿

H

AUTEURS

Naima El Bezaz UITGAVE

Querido DETAILS

Paperback, 176 pagina’s ISBN 978-90-2143-908-2 Prijs € 17,95

Archeologie en de resten van dieren Leidraad archeozoölogie AUTEURS

Roel L auwerier

n aflevering 12 van de Praktijkreeks Cultureel Erfgoed vindt u de leidraad Archeozoölogie, Archeologie en resten van dieren. De bestudering van tijdens opgravingen gevonden resten van dieren zoals bot, gewei, schelpen en visbot is een belangrijk onderdeel van archeologisch onderzoek. De archeozoölogisch specialist brengt vervolgens deze activiteiten in beeld.

I

UITGAVE

SDU Uitgevers DETAILS

Geniet, 40 pagina’s ISBN 978-90-1257-065-7 Prijs € 33,07

Nederlandse Geschiedenis

Om dit onderzoek mogelijk te maken is het belangrijk dat het dierlijke materiaal tijdens opgravingen zorgvuldig verzameld wordt en op een effectieve wijze wordt bestudeerd. Deze leidraad archeozoölogie verduidelijkt wat onder goed onderzoeksmateriaal en goed onderzoek wordt verstaan en welke voorzieningen voorhanden moeten zijn. Het is een praktische handleiding met best practices waarnaar vanuit een plan van aanpak (PvA) of programma van eisen (PvE) verwezen kan worden. In detail is het gericht op de archeozoöloog die het onderzoek uitvoert, in grote lijnen op diegenen die het onderzoek via PvE en PvA aansturen. 쮿

en uniek luistercollege: in zeven uur de complete Nederlandse geschiedenis, verteld door de beste hoogleraren van Nederland.

E

UITGAVE

Veen Magazines DETAILS

Zes cd’s met colleges van L eendert L ouwe Kooijmans, Herman Pleij, Henk van Nierop, Luc Panhuysen, Niek van Sas, Piet de Rooy ISBN 978-90-8993-023-1 Prijs € 49,95

66

Met deze zes cd's reist u door de geschiedenis van Nederland: van de Friezen en de Batavieren langs graven en hertogen en Hoekse en Kabeljouwse twisten naar de Nederlanden in opstand. Om vervolgens via de Verlichting, de Franse Periode en het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden te eindigen bij de tumultueuze hedendaagse geschiedenis van de 20e en 21e eeuw. 쮿


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

genda Samen bouwen aan de stad De rol van gemeenten bij stedenbouw met particuliere opdrachtgevers Donderdag 21 april – Almere-Poort Landelijke slotmanifestatie Laboratorium Particulier Opdrachtgeverschap Architectuur Lokaal i.o.v. ministerie van OCW Tien jaar geleden was het nog niet zo gebruikelijk om te bouwen in particulier opdrachtgeverschap op de schaal zoals dat nu overal in Nederland gebeurt. Zowel in buitengebieden als bij herbestemming en verdichting in de steden worden op grote en kleine schaal, individueel of collectief, eigen woningen of panden om in te werken gebouwd en voorbereid. Hoe vormen al deze bouwprojecten tezamen een stedelijke woon- en werkomgeving? Welke rol hebben de gemeenten in deze ontwikkelingen, en wat is de rol van de stedenbouw daarbij? Op verzoek van het ministerie van OCW zette Architectuur Lokaal het Laboratorium Particulier Opdrachtgeverschap op. Er vonden excursies plaats naar Groningen, Eindhoven, Enschede, Leiden, Almere en Amsterdam; de projecten worden gedetailleerd toegelicht in projectdossiers op de website www.arch-lokaal.nl. Met IDTV werd een reeks van documentaires gemaakt waarin zowel bestuurders als opdrachtgevers aan het woord komen. Met gemeentelijke HET ONVOLTOOIDE PROJECT ALMERE KASTEEL.

planteams in Meppel, Delft en Deventer waren er ontwerpateliers met wethouders. Door stedenbouwkundigen werd ontwerpend onderzoek verricht via een meervoudige studieopdracht, en op de Bouwbeurs in Utrecht en tijdens het Open Weekend Particuliere Bouw vonden discussies plaats. De resultaten van al deze activiteiten worden op 21 april gepresenteerd en besproken op de landelijke slotmanifestatie in Almere. Daarbij is er, naast een terugblik op het verleden, inzicht in lopende projecten en visies op de toekomst, tevens aandacht voor het buitenland. Zo komen in Berlijn 150 binnenstedelijke woningbouwprojecten in collectief particulier opdrachtgeverschap tot stand. De documentaires gaan in première, de stedenbouwkundige visies worden tentoongesteld. Deze dag is bedoeld voor gemeentebestuurders, ambtenaren, ontwerpers, woningcorporaties en andere professionals. Inschrijving is mogelijk via www.rostra.nl. € 95,- pp, excl. btw, incl. het boek waarin de resultaten van het Laboratorium Particulier Opdrachtgeverschap zijn opgenomen. De manifestatie gaat vooraf aan het congres particulier opdrachtgeverschap met verkoopmanifestatie van de gemeente Almere, dat op 22 en 23 april op locatie plaatsvindt in Almere Poort. Het congres zet de zelfbouwer centraal met workshops, lezingen, een tentoonstelling en andere activiteiten. Er wordt teruggeblikt op alle facetten van vier jaar particulier opdrachtgeverschap in Almere. Als speerpunt van de verkoopmanifestatie staat de introductie van een nieuwe manier van stadsontwikkeling centraal. Een organische manier van stadsplanning waarbij een mix van kleinschalige en grote initiatieven wordt uitgedaagd om samen de stad te maken.

de Nederlandse Restauratiebeurs 14-15-16 april – Brabanthallen, ’s-Hertogenbosch Hèt kennisplatform op het gebied van instandhouding en verbetering van het Nederlandse erfgoed De Nederlandse Restauratiebeurs is hét trefpunt voor vakmensen, ambachtslieden, onderzoekers en wetenschappers op het gebied van restaureren en conserveren van cultureel erfgoed. Kennis, ervaringen en nieuwe inzichten, die bijdragen aan het behoud en herstel van waardevolle roerende en onroerende zaken, worden híer uitgewisseld.

67


VITRUVIUS

NUMMER 15

APRIL 2011

genda De Nederlandse Restauratiebeurs is ook dé beurs voor geïnteresseerden van restauratiemethoden en conserveringstechnieken voor historische gebouwen en interieurs, archiefstukken, archeologische bodemvondsten en voorwerpen uit kunstcollecties. Eigenaren kunnen zich breed oriënteren over restauratie, onderhoud, financiering e.d.. De beurs stimuleert de vakwereld door de ontsluiting van kennis en deskundigheid en draagt tegelijkertijd bij aan verbreding van het maatschappelijke draagvlak voor de instandhouding van het cultureel erfgoed. Er wordt gestukadoord, gemetseld en getimmerd. Steenhouwers tonen hun vaardigheden. Boekrestauratoren conserveren historische werken. Archeologen delen hun dilemma’s. Glazeniers tonen hun bekwaamheden. Schilders maken replica’s van historische muurschilderingen. Technici repareren objecten uit de Mobiele Collectie Nederland. Naast actie, lawaai, rook en stoom, heerst er ook de rust en de concentratie op de Nederlandse Restauratiebeurs 2011.

Heemschut erfgoedexcursie: herbestemming in de stad Groningen 28 mei 2011 – Groningen Groningen CS: start 10:30 uur – einde 16:30 uur Op zaterdag 28 mei 2011 organiseert de provinciale commissie Groningen de erfgoedexcursie grensverkennend, grensverleggend: Herbestemming in de stad Groningen. Tijdens de erfgoedexcursie zal aandacht worden besteed aan panden, objecten die hun eerste oorspronkelijke bestemming hebben verloren. De oude Hunzecentrale is nu een bedrijfsverzamelgebouw geworden. De watertoren bij het Noorderplantsoen wacht op herbestemming en de Remonstrantse Kerk aan de Coehoornsingel is nu het kantoor van de Stichting Oude Groningse Kerken. Het pand waar de lunch wordt gebruikt aan het Martinikerkhof had aanvankelijk een woonbestemming. De kosten bedragen € 35,- p.p. voor leden, € 40,- p.p. voor nietleden.Verdere inlichtingen via www.heemschut.nl.

DE REMONSTRANTSE KERK AAN DE COEHOORNSINGEL IS NU HET KANTOOR VAN DE STICHTING OUDE GRONINGSE KERKEN.

68


De Singel te Amsterdam

DONATUS VERZEKERT VERTROUWD SINDS 1852

In 1852 wordt Antoni Gaudí geboren in de Catalaanse stad Reus. Hij wordt later een der grondleggers van de ‘organische architectuur.’ In datzelfde jaar wordt Donatus opgericht. Sinds die tijd verzekeren wij kerkgebouwen, monumenten en zorginstellingen. Zonder winstoogmerk. Met veel expertise. Voor meer informatie zie www.donatus.nl of bel 073 - 522 17 00.


ŠOPMEER REPORTS

Stadsherstel Midden-Nederland 40 jaar oog voor cultureel erfgoed

Stadsherstel Midden-Nederland (vh. Stadsherstel Amersfoort) heeft In de afgelopen jaren een belangrijke bijdrage geleverd aan het behoud van het historische en levendige karakter van de Amersfoortse binnenstad. Een groot aantal monumentale panden heeft in de loop der tijd op initiatief en onder het toeziend oog van Stadsherstel Midden-Nederland een metamorfose ondergaan. Dat ging niet altijd zonder slag of stoot. Stadsherstel Midden-Nederland heeft ettelijke keren haar nek uitgestoken om te voorkomen dat waardevolle, soms controversiĂŤle panden, verloren zouden gaan. Steeds redenerend vanuit de gedachte dat cultureel erfgoed zoveel mogelijk behouden moet blijven voor volgende generaties. Ook in de toekomst zal Stadsherstel Midden-Nederland zich met veel enthousiasme sterk blijven maken voor het aankopen, restaureren en exploiteren van cultureel erfgoed in midden Nederland. Met oog voor uniciteit, voor detail en voor gebruiksmogelijkheden.

Postbus 842 3800 AV Amersfoort Bezoekadres: Muurhuizen 104

Cultureel erfgoed voor de toekomst

Tel. 033-460 5020 info@shmn.nl www.shmn.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.