11 minute read

De (neuro)motorische invalshoek

De hardware van ons psychomotorisch systeem bestaat uit de neurologie en de anatomie van ons lichaam. De motoriek is de interne organisatie van de bewegingen. De neuromotoriek gaat echter een niveau dieper en omvat de interne neurologische organisatie van de bewegingen. Die organisatie is niet voltooid bij de geboorte.

Van refl ex tot intentioneel bewegen

Een baby wordt in de regel geboren met armen en benen die kunnen bewegen in refl exmatige, niet door de wil gestuurde (intentionele) patronen. Voordat de baby zijn ledematen bewust kan sturen, is er een hele ontwikkeling nodig, waarbij het kindje de neuromotorische bedrading (de zenuwbanen en de zenuwspieroverdracht ofwel de perifere neurologie) in gebruik moet nemen en waarbij het de computer (de hersenen en het ruggenmerg of de centrale neurologie) bewust moet leren besturen en onder controle houden. Via motorische leerprocessen zet het kind de beschikbare neuromotorische mogelijkheden gaandeweg om in intentionele, of bewust naar een doel gestuurde, bewegingen.

Het kind beweegt en voelt de spontane (bv. refl exmatige) bewegingen die het bij de geboorte al klaar heeft liggen. Die refl expatronen zorgen er voor een groot deel voor dat de baby kan overleven buiten de beschermende baarmoeder en worden vanuit de evolutionair oudste hersendelen gestuurd. We onderscheiden hierbij drie types van refl exen:

• Plotselinge en kortdurende refl exreacties, uitgelokt door een specifi eke prikkel die plaatsvindt in het ruggenmerg, zoals de terugtrekrefl ex als je je hand op een hete plaat legt, of de kniepeesrefl ex als de dokter met een hamertje vlak onder je knie

tikt. We noemen dit ook spinale rejlexen. Het zijn eenvoudige reflexpatronen, die vaak een leven lang ter bescherming blijven bestaan. • Houdingsreflexen zijn complexer. Er zijn meerdere spieren bij betrokken en de reactie blijft voortduren zolang er een (specifieke) prikkel gegeven wordt. De ATNR of Asymmetrische

Tonische Nek-Reflex is hier een voorbeeld van. • Bewegingsreflexen die een complexe beweging uitlokken in reactie op een specifieke prikkel. Het automatische looppatroon bij pasgeboren baby’s is daar een voorbeeld van. Deze patronen verdwijnen meestal een paar maanden na de geboorte naar de achtergrond, als het kind die bewegingspatronen bewust leert controleren en inzetten en de patronen op die manier geintegreerd worden in de intentionele motoriek.

Doordat het kind houdingsen bewegingsreflexen spontaan activeert, ontdekt het de bijbehorende bewegingen en leert die voelen. Het kind herkent hoe het die patronen in het neuromotorisch systeem kan gebruiken. Gaandeweg maken de houdings- en bewegingsreflexen plaats voor meer en meer gewilde, intentionele bewegingen. Het kind leert nu zelf de computer te besturen en door oefening worden nieuwe draden en connecties tussen mogelijkheden aangelegd. Hoe meer het kind oefent, hoe verder de motoriek en neuromotoriek zich ontwikkelen. We spreken hier graag van tweerichtingsverkeer in een neuro-senso-motorisch leerproces. Daarmee bedoelen we het samenwerken van het neurologisch systeem (hersenen, ruggenmerg, zenuwen) met de binnenkomende informatie vanuit de zintuigen en het motorisch gecontroleerd bewegen in één geheel. Dat is een samenwerking van formaat. Vanuit de neuromotorische mogelijkheden leert het kind die actief te gebruiken en ontstaan er functionele neuromotorische mogelijkheden. Die leiden op hun

beurt, door oefening en gebruik, weer tot een verdere ontwikkeling van de neuromotorische mogelijkheden in de vorm van nieuwe neurologische verbindingen. Variatie in bewegingsmogelijkheden ontdekken en zich die verschillende vormen eigen maken is hier de kern; variatie (in bewegen) het sleutelwoord. Hoe meer variatie je hebt in je bewegen, des te makkelijker kun je je aanpassen aan veranderende (bewegings)omstandigheden.

Het in gebruik nemen van de neuromotorische mogelijkheden en die functioneel inzetten noemen we het sensomotorisch leerproces. Hierbij speelt de waarneming een belangrijke rol. Zowel de waarneming van prikkels die vanuit het lichaam komen als de waarneming van prikkels van buitenaf. Doelgerichte bewegingen worden geoefend en – op basis van de sensaties die de zintuigen opvangen – al tijdens de uitvoering bijgestuurd.

Intentioneel bewegen, gericht naar een zelfbepaald doel, en daarbij de juiste bewegingsmogelijkheden inzetten, is een nog hoger niveau van organisatie en valt onder de term psychomotoriek. Psychomotorische handelingen bevatten altijd een sociale en emotionele component, naast het inzetten van de juiste neuromotorische structuren en het waarnemen.

De basismotorische mijlpalen

De kans is groot dat je de volgende indeling kent. Hierbij zetten we de belangrijkste motorische mijlpalen in het eerste levensjaar van een kind chronologisch op een rijtje. Op zich lijkt deze opsomming heel handig – en dat is die ook wel – maar er schuilt een gevaar in. Elke kind ontwikkelt zich immers in een eigen tempo. De momenten waarop kinderen die mijlpalen bereiken, kunnen dus individueel

erg veel verschillen. Niet elk kind ontwikkelt zich ‘gemiddeld’ op elk moment. Houd dan ook altijd rekening met ruime speling in de aangegeven leeftijden. Al zijn er natuurlijk ook grenzen. Houd er ook rekening mee dat jongens en meisjes zich niet altijd even snel en op hetzelfde moment ontwikkelen. Ook daar zien we verschillen. Wat wel gelijk blijft, is de volgorde waarin het kind de mijlpalen bereikt.

Bovendien kunnen er natuurlijk omgevingsfactoren zijn waardoor het ene kind zich sneller dan het andere ontwikkelt, zonder dat er sprake is van een probleem. Zo komen we al snel bij de begrippen nature en nurture. Is de motorische ontwikkeling gebaseerd op biologische rijpingsprocessen (de nature of nativistische visie in navolging van Gesell e.a.) of spelen omgevingsinvloeden een doorslaggevende rol (de nurture of omgevingsfactoren)?

In dit boek gaan we uit van een geïntegreerde hypothese. Een langdurig ontwikkelingsproces waarin wederzijdse beïnvloeding tussen de specifieke aangeboren mogelijkheden (nature) van een kind en diens interactie met de omgeving (nurture) een belangrijke rol spelen. Verderop in het boek zullen we bij de diverse onderwerpen de verschillende mijlpalen in de ontwikkeling van een kind toelichten en op een slimme manier weergeven in leerlijnen. Zo krijg je direct zicht op de ontwikkeling en de observatie van, en de aanpak voor, de stappen die een ontwikkelend kind zet en die jij kunt (leren) herkennen.

Een evolutionair-neurobiologische kijk op menselijk gedrag en beweging

Een kind beweegt doelgericht in allerlei richtingen. Dat is cruciaal om een goed overzicht te krijgen van de wereld om hem heen. Een indeling volgens deze bewegingsrichtingen biedt vooral praktische

mogelijkheden, maar houdt ook een evolutionair-neurologische invalshoek in, zoals vooraanstaande wetenschappers uit de evolutionaire gedragsbiologie (Nelissen, 2009) en de neurologie (McLean, 1990) die beschreven. Eigenlijk wordt elke mensenbaby te vroeg geboren. Onze hersenen zijn nog lang niet af bij de geboorte en ook ons neurologische en motorische systeem is verre van klaar om zelf de wereld te gaan verkennen, te eten, veiligheid te zoeken, onszelf warm te houden enzovoort. Daarvoor hebben we als kind volwassenen nodig, een sociaal netwerk. Onze emoties zorgen voor die binding met onze helpers, verzorgers, beschermers. Mensenbaby’s moeten dus nog veel leren als ze geboren worden. Krokodillenjongen daarentegen een heel stuk minder. En de leeuwen, die zitten ergens tussen mensen en krokodillen in. Waarom is dat zo? En wat heeft dat met onze psychomotorische ontwikkeling te maken? Wel … heel erg veel! Ga even mee op reis door de tijd. De triune-brain-(of driedelig-brein-)theorie van de Amerikaanse neurowetenschapper P. McLean (McLean, 1990) biedt daarbij heel wat houvast, zonder dat er moeilijke neurologische termen bij komen kijken.

Evolutionair gezien is ons brein al heel erg oud. Maar in de loop van de evolutie is het steeds complexer geworden. In de tijd dat de reptielen heer en meester waren op aarde, met de dinosaurussen als bekendste soort, had het brein al een hele ontwikkeling doorgemaakt. Dat reptielenbrein of de archicortex was nog niet zo groot, maar herbergde wel al het grootste deel van de functies die met overleven te maken hebben. Het reptielenbrein is het oudste deel van ons brein en ontwikkelt zich ook het eerst. Bijgevolg is het zo goed als klaar bij de geboorte. Vandaar dat bijvoorbeeld een reptielenjong, zoals ons krokodilletje, alles in zich heeft om zelfstandig te kunnen overleven.

Dat stukje reptielenbrein is in onze hersenen niet verdwenen. Het maakt deel uit van onder andere de hersenstam, het ruggenmerg en enkele andere aangrenzende gebieden, die achteraan en onderaan in ons hoofd liggen. En ook bij ons moet dit brein het individu helpen overleven. Allerlei levensbelangrijke functies worden daar geregeld, alsook de mechanismen om te schrikken bij gevaar en je klaar te maken om aan te vallen of weg te vluchten. Met dit gedeelte van het brein kun je dus niet denken. Maar je gedrag wordt er wel onbewust door aangestuurd, om je in veiligheid te brengen. Veiligheid, schrikreactie, stressreactie, reflexen – waarvan er heel wat op dit niveau geregeld worden – zijn hier sleutelbegrippen. In hoofdstuk 5 lees je er meer over.

Een paar miljoen jaren verder in de evolutie is de aarde heel anders. De dinosaurussen en grote reptielen zijn grotendeels uitgestorven. De kleine zoogdieren van weleer zijn groter geworden en bevolken nu de planeet. Hun brein is mee geëvolueerd en eveneens een stuk groter geworden. Het kan meer taken aan, die het overleven van het individu beter garanderen. Maar voor die grotere hersenen en bredere mogelijkheden moeten de zoogdieren wel een prijs betalen, namelijk onze relatieve vroeggeboorte, waarbij de hersenen dus nog niet helemaal ontwikkeld zijn. Een zoogdierenjong kan dus al heel veel (het basispakket aan overlevingsmaatregelen ligt in het reptielenbrein al klaar), maar heeft tegelijk de hersendelen daarboven nodig, die ervoor zorgen dat het een groep volwassenen om zich heen kan houden die het jong beschermen, warm houden, eten brengen en beschermen tegen belagers, zodat het zich rustig verder kan ontwikkelen. Je ziet dan ook dat zoogdierenjongen, als ze wat ouder worden, de anderen om zich heen herkennen en van hen leren tijdens spel en in sociale omgangsvormen. Sociaal gedrag ontwikkelt zich, samen met binding, emoties, spelend leren en inzicht in de sociale hiërarchie.

Die sociaal-emotionele factoren bevinden zich in het zoogdierenbrein of de paleocortex. Dat is het gedeelte boven op de hersenstam, waarin emoties, geheugen, sociaal gedrag, gevoelens, binding, routines enzovoort zich bevinden. We noemen dat gedeelte ook het limbisch systeem. Het bestaat uit gebieden en kernen in onze middenhersenen, die diep in ons brein gelegen zijn. Kernwoorden voor dit zoogdierenbrein zijn dus limbisch systeem, middenhersenen, gevoelens, emoties, binding, sociaal gedrag en routinematig leren. Sinds de grote hersenen bij de mens volop tot ontwikkeling zijn gekomen, is er een heel grote evolutionaire sprong gemaakt. De neocortex of grote hersenen bestaan uit twee helften, die met elkaar verbonden zijn door de hersenbalk of corpus callosum. Elke hersenhelft is weer opgebouwd uit gebieden. Elke gebied staat voor andere taken. Psychomotorisch therapeuten hebben een grondige kennis van de neurologie en neuropathologie nodig. Maar om dit boek verderop praktisch te begrijpen, moet je kennis hebben van enkele grote delen, net als van het onderscheid in informatieverwerking tussen de linker- en de rechterhersenhelft. Onze grote hersenen of neocortex regelen heel wat verschillende functies die ervoor zorgen dat we kunnen bewegen, voelen, redeneren, spreken, ons oriënteren in de ruimte en weten wat we zien. Een beknopt overzicht:

• De voorste delen van de hersenen zorgen voor het redeneren, organiseren, plannen, inhiberen (onderdrukken) of (impulsiviteit) onderdrukken, cognitief flexibel denken, het reguleren van gedrag.

Kortom: de executieve functies. Functies die belangrijk zijn bij het uitvoeren van vooral nieuwe of onbekende taken. • Andere gebieden regelenonze motoriek en de bewegingen van het lichaam. De motorische schors van de linkerhersenhelft zorgt voor

bewegingen in de rechterlichaamshelft en de rechterhersenhelft regelt weer het bewegen van de linkerzijde van het lichaam. • Vlak bij de motorische schors ligt een gebied dat zorgt voor het verwerken van sensorische prikkels. Daardoor weet je wat je voelt en vooral waar je het voelt. Die sensorische schors speelt een grote rol bij de integratie van de zintuiglijke informatie. De delen van je lichaam die sensorisch heel gevoelig zijn, zoals je vingers of je mond, hebben een groter deel van de schors ter beschikking dan gebieden waar de gevoeligheid minder sterk ontwikkeld is, zoals je rug. • Achter in je grote hersenen ligt de visuele cortex. Daarmee kun je zien en weten wat je ziet. Hij verwerkt de informatie uit je ogen samen met kennis, herinneringen, informatie over oriëntatie enzovoort. • De linker- en de rechterhersenhelft verwerken de binnenkomende informatie niet helemaal hetzelfde. Elke hersenhelft heeft een eigen manier van omgaan met informatie. De linkerhersenhelft is sterk in het verwerken van talige en auditieve informatie, detailgericht. In deze linkerhersenhelft vind je ook belangrijke gebieden voor het horen en begrijpen van taal, voor het spreken en voor verbale communicatie. Het kennisaspect is hier erg belangrijk. De rechterhersenhelft is sterk in het verwerken van ruimtelijke informatie. De waar- en de wat-aspecten van de waarneming volgen elk een eigen route en zijn erg belangrijk om te weten waar je je bevindt in de ruimte. Informatie wordt er vooral vanuit het geheel en vanuit het beeld verwerkt. Hier is het inzichtaspect erg belangrijk.

Onze grote hersenen of neocortex regelen heel wat verschillende functies die ervoor zorgen dat we kunnen bewegen, voelen, redeneren, spreken, ons oriënteren in de ruimte en weten wat we zien.

‘Als leraar speel je continu in op wat er gebeurt in de klas. Zijn je leerlingen mee? Begrijpen ze wat er wordt verwacht? Leraar zijn is lesgeven, maar veel meer dan dat. Vanuit passie en gedrevenheid ontwerp je een heel systeem om elke leerling te laten leren. Je trekt je leerlingen in de tegenwoordige tijd en helpt ze om al de rest even te laten vergeten. Je laat ze verbinden met wat er voorligt en met elkaar.

Er is zoveel boeiends te ontdekken over de rol die feedback hierbij speelt. Ontrafel de essentie van feedback en ontdek dat het niet gaat om de informatie die je geeft. Feedback is een proces, een wezenlijk onderdeel van je lesaanpak én van je relatie met je leerlingen.’

— Stijn Vanhoof & Geert Speltincx

Feedback in de klas — Verborgen leerkansen Stijn Vanhoof & Geert Speltincx

€ 25,99 | paperback | verschenen | 17cm x 24cm | 200 pp. | isbn 978 94 014 7216 6 Bestellen? Ga naar www.lannoocampus.be

This article is from: