Taal
Groep 4
Blok
Groep 4 Blok 1 Handleiding
1
Handleiding 9 789006 662573
Covers Taal_Handleiding_groep 4 blok 1.indd All Pages
20/04/2022 12:42
Taal
Handleiding • Groep 4 • Blok 1
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 1
21/04/2022 08:53
Pictoʼs Deze opdracht doe je als je tijd hebt. Deze opdracht doe je alleen. Deze opdracht doe je samen. Deze opdracht doe je in een groepje. Dit is een bewegingsopdracht. Deze opdracht schrijf je op een blaadje.
2
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 2
21/04/2022 08:53
Blok 1 Differentiatie
Cheeta-opdracht De cheeta-opdracht is een extra opdracht aan het eind van elke les, in te zetten als tempodifferentiatie.
Herhalen en toepassen
Extra oefeningen voor Woordenschat en Taal verkennen. Leerwerkschrift
Opdracht 1 De leerlingen schrijven het woord op dat het best in de zin past. Opdracht 2 De leerlingen lezen de tekst (brief). Opdracht 3 De leerlingen beantwoorden samen de vragen over de tekst van opdracht 2 en onderstrepen daarin zes zelfstandige naamwoorden. Opdracht 4 De leerlingen zoeken de zinnen bij elkaar die hetzelfde betekenen, één daarvan is een figuurlijk gezegde.
Leerwerkschrift Maat
Opdracht 1 De leerlingen lezen de tekst. Opdracht 2 De leerlingen beantwoorden samen de vragen over de tekst van opdracht 1 en onderstrepen daarin zes zelfstandige naamwoorden. Opdracht 3 De leerlingen schrijven de vier woorden in de woordrups en kleuren de meervoudsuitgang rood. Opdracht 4 De leerlingen zoeken de zinnen bij elkaar die hetzelfde betekenen, één daarvan is een figuurlijk gezegde.
Pluswerk Woordenschat
De leerlingen oefenen met de doelwoorden in een woordkast en een woordparaplu, en door woorden in te vullen in een zin en in een raadsel.
Taal verkennen
De leerlingen oefenen met zelfstandige naamwoorden: woorden en namen voor mensen, dieren en dingen.
Woordenschat
De leerlingen oefenen met de doelwoorden in zinnen, door omschrijvingen te bedenken en door woorden te zoeken in een afbeelding.
Taal verkennen
De leerlingen oefenen met enkelvoud en meervoud en met zelfstandige naamwoorden.
Mijn Pakket Voor Woordenschat en Taal verkennen kunnen leerlingen extra oefenen. De leerling oefent op eigen niveau, afhankelijk van de resultaten. Zie de handleiding Leerlingsoftware in de cockpit onder ‘jaaroverzicht’.
Spitswerk groep 4 Dit werkschrift is bedoeld voor de meerbegaafde leerling en benadert taal vanuit een ander perspectief. De uitdagende taken doen een beroep op hogere cognitieve vaardigheden van de leerling.
3
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 3
21/04/2022 08:53
H1 Les 1
Spreken en luisteren
Woordenschat
Lesdoelen
Lesvoorbereiding
Materiaal
Spreken en luisteren • De leerling leert overleggen in een kleine groep. • De leerling leert het belangrijkste uit een gesprek navertellen. Woordenschat • De leerling leert de betekenis van 20 nieuwe woorden.
• Zet les 1 klaar op het digibord. • Bereid het semantiseren van de doelwoorden voor. • Combinatiegroep: print de instap-les bij deze les. • Preteaching: laat de Maat-leerlingen de kijk-, lees- en weetwoorden alvast bekijken.
• • • •
Kijkwoorden
Leeswoorden
Weetwoorden
• • • • •
• • • • •
• • • • •
het aquarium de goudvis de graankorrels de hagedis de parkiet
Hoofdstuk 1
Les 1 Kijkwoorden
het aquarium
Spreken en luisteren • Ik leer overleggen in een kleine groep. • Ik leer het belangrijkste uit het gesprek navertellen.
de bodem de halsband een handvol keffen kwispelen
digibord leerwerkschrift leerwerkschrift Maat combinatiegroep: printblad Instap-les
afsluiten de ansichtkaart borstelen de dinosaurus de hamster
• • • • •
Bij tante Jet en haar dieren
Woordenschat • Ik leer de betekenis van 20 nieuwe woorden.
Hoofdstuk 1
3
Luister en kijk naar het verhaal.
4
Je gaat in je groepje praten over huisdieren. Dit is een overleg.
Leeswoorden
Gesprekstip Luister goed naar elkaar. Laat je klasgenootje uitspreken. Als je iets niet snapt, mag je het vragen.
1 Bedenk eerst: • Welk huisdier vind je een leuk dier? • Hoe verzorg je het huisdier?
1
2 Maak afspraken met je groepje: • Iedereen mag iets vertellen. • Wie schrijft het op? • Wie vertelt het aan de hele klas?
de bodem: onderkant van bijvoorbeeld een bak, doos of tas Paul laat de graankorrels vallen op de bodem van de kooi.
1 2 3
5
de halsband: band om de nek van een dier waar een riem aan kan Paul maakt de riem vast aan Robbies mooie halsband. de goudvis
de schildpad spierwit spinnen uitlaten de voorraad
Praat met je groepje.
4
1 Een klasgenootje schrijft de namen van je groepje op een apart blaadje. Schrijf bij elke naam op wat je hoort.
5 6
2 Vertel aan elkaar: • Wie heeft een huisdier? • Hoe verzorg je een huisdier?
een handvol: een klein beetje De parkiet krijgt een handvol voer. Dat is genoeg. keffen: hoog blaffen, snel achter elkaar Robbie keft naar de poes van tante Jet: waf, waf, waf!
de graankorrels
2 6
kwispelen: bij een hond: met de staart heen en weer gaan De hond is blij als hij Paul ziet en kwispelt dan altijd.
Wat eten de dieren? Maak een lijstje van vijf huisdieren. Vul achter elk huisdier in wat ze eten.
1 2
1
Bekijk de tekening.
2
Maak de vragen.
huisdier
wat eet het dier?
Meerdere antwoorden mogelijk.
Meerdere antwoorden mogelijk.
3
Weetwoorden de hagedis afsluiten de ansichtkaart borstelen de dinosaurus de hamster
de schildpad spierwit spinnen uitlaten de voorraad
5 1 Welke dieren zijn er in de kamer?
2 Heb je zelf een huisdier? de parkiet
6
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 6
4
Een goudvis, een hond, een parkiet.
Meerdere antwoorden mogelijk.
7
12/01/2022 11:03
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 7
12/01/2022 11:03
8
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 8
12/01/2022 11:03
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 9
LEERWERKSCHRIFT EN LEERWERKSCHRIFT MAAT blz. 6 – 7 – 8
4
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 4
21/04/2022 08:53
Lesinhoud
Extra instructie / differentiatie
Introductie
Mijn pittige woorden
• Dit is de eerste taalles van het schooljaar. Ga naar het digibord en stel de leerlingen voor aan de hoofdpersonen van het verhaal. Vertel dat ze straks naar een doorlopend verhaal gaan luisteren en laat ze van elk hoofdstuk een stukje horen. In het verhaal waar ze straks naar gaan luisteren, komen veel huisdieren voor. • Bespreek de leerdoelen met de leerlingen.
Achter in elk leerwerkschrift kunnen de leerlingen bij Mijn pittige woorden gedurende het hele blok moeilijke woorden verzamelen die ze in de taallessen tegenkomen. De leerlingen kunnen de moeilijke woorden op elk moment terugzoeken en aanvullen. Als de leerlingen bij een nieuw blok een nieuw leerwerkschrift krijgen, schrijven ze de woorden die ze nog lastig vinden daarin over.
Instructie • Bespreek de kijkwoorden. • Semantiseer een aantal kijk- en leeswoorden aan de hand van de omschrijvingen en de voorbeeldzinnen. Gebruik het schema van de woordkast op het digibord om het verschil tussen een aquarium en een vissenkom uit te leggen. • Laat de leerlingen de weetwoorden doorlezen en bespreek moeilijke woorden. Laat ze aan elkaar de betekenis uitleggen. • Vertel de leerlingen dat ze in deze les een overleg gaan houden. Bespreek de verschillen tussen een gesprek en een overleg. Bij een overleg is een duidelijke taakverdeling van belang: iemand zorgt ervoor dat iedereen aan het woord komt en dat het gesprek goed verloopt, iemand schrijft belangrijke dingen op, iemand bewaakt de tijd en iemand vertelt aan de rest van de klas wat er besproken is. Je hoeft in een overleg je vinger niet op te steken als je iets wilt zeggen. Je kunt Spreken en luisteren Woordenschat Hoofdstuk 1 gewoon zelf de beurt nemen. • Benadruk dat de leerlingen tijdens het overleg moeten onthouden wat belangrijk is, zodat ze dat na het overleg kunnen navertellen. Dat heet samenvatten. Vertel de leerlingen dat het belangrijk is dat je tijdens een overleg goed oplet of de 1 Luister naar het verhaal. Onderstreep het goede antwoord. ander je begrijpt. 1 Wie doet de deur open? tante Jet | Tanja Opdracht 1 De leerlingen bekijken de tekening. 2 Welk dier zit bij Devi op schoot? de hagedis | Krieko 3 Wie gooit een balletje naarOpdracht Robbie? Paul | Emre 2 Bespreek de vragen bij opdracht 2. Vraag de leerlingen deze vragen te 4 Welk dier is geen huisdier?beantwoorden de dinosaurus | de hamster | de parkiet en| licht er een paar antwoorden uit. de schildpad Opdracht 3bodem Start op het digibord de verhaalanimatie Bij tante Jet en haar dieren. 5 Waar legt Paul de graankorrels? in het bakje | op de
Les 2
• Ik leer luisteren naar een verhaal. • Ik leer een verhaal navertellen.
6 Wat vindt Emre onder de kast?
2
• Ik oefen de betekenis van de 20 woorden uit les 1.
Compactroute Woorden en definities lezen, opdracht 3, 4 en 5.
Combinatiegroep Instap-les combinatiegroep Als je lesgeeft aan een combinatiegroep, geef een van de twee groepen dan het printblad van de instap-les.
een ansichtkaart | een mobieltje
Verwerking
Wat gebeurt er in het verhaal? Maak de zinnen af.
Opdrachten zijn gelijk voor het leerwerkschrift en het leerwerkschrift Maat. tante Jet. Devi,4 Paul enVorm Emre. Opdracht groepjes van drie of vier leerlingen. In deze opdracht bereiden de 3 Paul gooit het balletje op en Robbie vangt het in zijn bek. leerlingen het gesprek van opdracht 5 voor. Ze denken na over woorden die goed 4 In de emmer zit een voorraad graankorrels voor de parkiet. vertellen wat ze bedoelen. 5 Tante Jet wordt spierwit en zegt niets / houdt haar handen voor haar ogen. Opdracht 5 In het gesprek gebruiken de leerlingen de woorden die ze bij de voorbereiding in opdracht 4 hebben opgeschreven. Let erop of ze dit goed doen en of ze het Samen praten goed toepassen. Opdracht 6 De leerlingen9 maken een lijstje van vijf huisdieren. In de tweede kolom vullen ze in wat deze dieren eten. 1 Tanja gaat op bezoek bij
2 Er zijn nog drie kinderen op bezoek, namelijk
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 9
12/01/2022 11:03
Reflectie • Bespreek de verschillende meningen over huisdieren. Wat is het belangrijkste dat besproken is? Vraag hoe het overleg in het groepje verliep. Vraag of iedereen iets verteld heeft en of de leerlingen naar elkaar luisterden.
5
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 5
21/04/2022 08:53
H1 Les 2
Spreken en luisteren
Lesdoelen
Lesvoorbereiding
Materiaal
Spreken en luisteren • De leerling leert luisteren naar een verhaal. • De leerling leert een verhaal navertellen. Woordenschat • De leerling oefent de betekenis van de 20 woorden uit les 1.
• Zet les 2 klaar op het digibord. • Preteaching: laat de leerlingen de doelwoorden van les 1 nog een keer bekijken, lezen en eventueel opschrijven onder Mijn pittige woorden achter in het leerwerkschrift. • Laat de leerlingen het verhaal uit les 1 nog een keer beluisteren en bekijken op de computer.
• digibord • leerwerkschrift • leerwerkschrift Maat
Hoofdstuk 1
Spreken en luisteren
Les 2
Woordenschat
• Ik leer luisteren naar een verhaal. • Ik leer een verhaal navertellen.
Gesprekstip
3
• Ik oefen de betekenis van de 20 woorden uit les 1.
Hoe gaat het verhaal verder? Onderstreep het goede antwoord.
1
5
Welk woord past bij de zin? Kies uit: afsluiten | kwispelen | uitlaten | spinnen | keft | borstelt
1 Tante Jet krijgt een
goed | slecht | leuk bericht.
Waarom denk je dat?
je het vragen.
Woordenschat
Meerdere antwoorden mogelijk.
Luister naar het verhaal. Onderstreep het goede antwoord.
1 De hondjes bewegen hun staart heen en weer.
kwispelen
2 Als je een poes aait, gaat ze zacht brommen.
spinnen
3 Het pak melk moet je goed dichtdoen.
afsluiten
4 Robbie blaft naar Paul.
keft
5 Het meisje maakt haar haren netjes.
borstelt
6 Een hond moet je buiten laten lopen.
uitlaten
2 Hoe zal het verhaal verdergaan? 1 Wie doet de deur open?
tante Jet | Tanja
2 Welk dier zit bij Devi op schoot?
3 Wie gooit een balletje naar Robbie? 4 Welk dier is geen huisdier? de schildpad
Meerdere antwoorden mogelijk.
de hagedis | Krieko Paul | Emre
de dinosaurus | de hamster | de parkiet |
5 Waar legt Paul de graankorrels? 6 Wat vindt Emre onder de kast?
6
Bedenk bij drie plaatjes een zin. Schrijf deze op.
in het bakje | op de bodem een ansichtkaart | een mobieltje
Plaatje 1: 2
Wat gebeurt er in het verhaal? Maak de zinnen af. 1 Tanja gaat op bezoek bij
4
tante Jet.
2 Er zijn nog drie kinderen op bezoek, namelijk
het aquarium
•
•
Het past precies in je hand.
ansichtkaart
•
•
Dit is de onderkant.
een handvol
•
•
Hier zit een riem aan vast.
de bodem
•
•
Grote bak met goudvissen.
de halsband
•
•
Dit stuur je naar familie of vrienden.
Devi, Paul en Emre.
Robbie vangt het in zijn bek.
3 Paul gooit het balletje op en
4 In de emmer zit een voorraad graankorrels voor
de parkiet.
zegt niets / houdt haar handen voor haar ogen.
5 Tante Jet wordt spierwit en
9
12/01/2022 11:03
Welk plaatje past bij het woord? Teken een lijn.
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 9
12/01/2022 11:03
Plaatje 2:
Plaatje 3:
Meerdere antwoorden mogelijk.
10
11
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 10
12/01/2022 11:03
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 11
12/01/2022 11:03
LEERWERKSCHRIFT blz. 9 – 10 – 11
Hoofdstuk 1
Les 2 Gesprekstip
Spreken en luisteren • Ik leer luisteren naar een verhaal. • Ik leer een verhaal navertellen.
Woordenschat
4
• Ik oefen de betekenis van de 20 woorden uit les 1.
Wat is er gebeurd?
6
1 Onderstreep het goede antwoord. a Tante Jet krijgt een
goed | slecht
b Dat kun je aan haar zien. Ze wordt c Tante Jet zegt
je het vragen.
1
bericht.
De hondjes bewegen vrolijk hun staart heen en weer.
•
•
afsluiten
rood | spierwit.
Als je een poes aait, gaat ze zacht brommen.
•
•
borstelt
Het pak melk moet je goed dichtdoen.
•
•
kwispelen
Robbie blaft naar Paul.
•
•
uitlaten
Het meisje maakt haar haren netjes.
•
•
keft
Een hond moet je buiten laten lopen.
•
•
spinnen
hoera | niets.
Luister naar het verhaal. 2 Wat kan er gebeurd zijn? Vul vier antwoorden in.
2
Meerdere antwoorden mogelijk.
Waar of niet waar? waar
niet waar
1 Tante Jet doet de deur open.
◯
◯
2 De hagedis zit bij Devi op schoot.
◯
◯
3 Emre gooit een balletje naar Robbie.
◯
◯
4 De hamster, de schildpad en de dinosaurus zijn huisdieren.
◯
◯
5 Paul legt de graankorrels op de bodem.
◯
◯
6 Emre vindt een ansichtkaart onder de kast.
◯
◯
7
5
3
Tanja gaat op bezoek bij
•
•
graankorrels voor de parkiet.
Er zijn nog drie kinderen, namelijk
•
•
Robbie vangt het in zijn bek.
Paul gooit het balletje op en
•
•
tante Jet.
In de emmer zit een voorraad
•
•
zwemt een goudvis.
In het aquarium
•
•
Devi, Paul en Emre.
TV_Taal_MAAT_G4_Blok1.indb 9
12/01/2022 14:26
Maak een woordparaplu. 1 Zet het woord het huisdier bovenaan. 2 Welke dieren passen eronder? Gebruik de woorden uit les 1.
Wat hoort bij elkaar? Teken een lijn.
Wat gebeurt er in het verhaal? Teken een lijn.
9
12/01/2022 14:26
Welk woord past bij de zin? Teken een lijn. Kijk naar de vetgedrukte woorden.
het huisdier
de ansichtkaart
•
een handvol
•
de bodem
•
de halsband
•
•
Het past precies in je hand.
•
Dit is de onderkant.
•
Dit stuur je naar familie of vrienden.
•
Hier zit de riem van de hond aan vast.
11
10
TV_Taal_MAAT_G4_Blok1.indb 10
12/01/2022 14:26
TV_Taal_MAAT_G4_Blok1.indb 11
12/01/2022 14:26
LEERWERKSCHRIFT MAAT blz. 9 – 10 – 11
6
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 6
21/04/2022 08:54
Lesinhoud
Extra instructie / differentiatie
Introductie
Opdracht 2
• Ga naar het digibord en doe de oefening(en). Vraag de leerlingen wat in de vorige taalles besproken is, wie dat kan navertellen en welke huisdieren besproken zijn. In deze les gaan de leerlingen oefenen met het navertellen van het verhaal. • Bespreek de leerdoelen in de leerwerkschriften.
Taalsterk Laat de leerlingen in eigen woorden een samenvatting schrijven.
Instructie • Bespreek de opdrachten kort met de leerlingen. • Geef aan waar ze op gaan letten bij het luisteren naar het verhaal. • Laat het verhaal nog een keer horen.
Verwerking Opdracht 1 De leerlingen maken de vragen bij het verhaal terwijl ze goed naar het verhaal luisteren. Ze kunnen het verhaal op deze manier beter onthouden en begrijpen. Maat De leerlingen luisteren naar het verhaal. Opdracht 2 De leerlingen maken de zinnen af. Deze zinnen volgen de lijn van het verhaal. Zo ontstaat een samenvatting van het verhaal. Maat De leerlingen geven aan of de zinnen waar of niet waar zijn. Hierdoor leren ze goed te luisteren. Ze kunnen het verhaal zo beter onthouden en begrijpen. Opdracht 3 De leerlingen voorspellen hoe het verhaal verdergaat. Maat De leerlingen maken zinnen af door lijnen te trekken naar woorden of zinsdelen. Zo ontstaat een samenvatting van het verhaal. In de volgende opdrachten wordt de betekenis van de doelwoorden verder uitgebreid. Voor het leerwerkschrift Maat geldt dit na opdracht 4. Opdracht 4 De leerlingen verbinden afbeeldingen van doelwoorden aan omschrijvingen. Maat De leerlingen bedenken hoe het verhaal verdergaat. Ze oefenen te voorspellen. Opdracht 5 De leerlingen oefenen met de betekenis van doelwoorden in een nieuwe context. Maat De leerlingen verbinden afbeeldingen van doelwoorden aan omschrijvingen. Opdracht 6 De leerlingen maken zinnen met enkele woorden uit opdracht 4. Zo wordt duidelijk of ze de woordbetekenis kennen. De leerlingen mogen uit vijf afbeeldingen drie afbeeldingen kiezen. Maat De leerlingen oefenen met de betekenis van doelwoorden in een nieuwe context.
Opdracht 4 Taalsterk Laat de leerlingen in plaats van deze opdracht een rijmpje maken met de kijkwoorden hagedis en goudvis, met het leeswoord kwispelen en het weetwoord borstelen.
Opdracht 5 NT2 In deze opdracht komen synoniemen voor, zoals blaffen en keffen of dichtdoen en afsluiten. Leg uit dat verschillende woorden dezelfde betekenis kunnen hebben. Omgekeerd kan ook: het woord spinnen kan verschillende betekenissen hebben.
Coöperatieve werkvorm Opdracht 1 leerwerkschrift Iedere leerling leest alle zinnen van de opdracht door en denkt alvast na over de antwoorden. Leerling 1 leest dan zin 1 voor. Leerling 2 denkt na en steekt één of twee vingers (bij vraag 4 ook drie of vier vingers) op om het goede woord aan te geven. Denken beide leerlingen hetzelfde? Leerling 2 doet hetzelfde voor zin 2, enzovoort. Opdracht 1 leerwerkschrift Maat Iedere leerling leest alle zinnen van de opdracht door en denkt alvast na over de antwoorden. Leerling 1 leest dan zin 1 voor. Leerling 2 denkt na en steekt zijn duim op. Duim omhoog = waar, duim omlaag = niet waar.
Maat opdracht 7 Met een woordparaplu ordenen de leerlingen alle dieren die in les 1 zijn behandeld. Vraag de leerlingen waarom een dinosaurus niet bij de woordparaplu van huisdieren hoort. Geef een voorbeeld van een woordparaplu, als de leerlingen niet goed weten wat dit is. Maat opdracht 8 De leerlingen maken een tekening van hun lievelingsdier.
Compactroute Opdracht 1, 2 en 6.
Reflectie • Vraag de leerlingen het verhaal kort na te vertellen. Doe de oefening(en) op het digibord. • Bespreek de antwoorden en ga na wat de leerlingen niet wisten over het verhaal en hoe dat kwam. • Kijk voor de antwoorden op het digibord.
7
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 7
21/04/2022 08:54
H1 Les 3
Lezen
Woordenschat
Lesdoelen
Lesvoorbereiding
Materiaal
Woordenschat • De leerling leert de betekenis van 15 nieuwe woorden. Lezen • De leerling leert een ansichtkaart herkennen. • De leerling leert bedenken wat hij al weet over een ansichtkaart.
• Zet les 3 klaar op het digibord. • Bereid het semantiseren van de doelwoorden voor. • Combinatiegroep: print de start- en afsluitopdracht bij deze les. • Preteaching: laat de Maat-leerlingen de ansichtkaart alvast een keer doorlezen.
• • • •
Kijkwoorden
Leeswoorden
Weetwoorden
• • • • •
• • • • •
• • • • •
de caravan de hangmat de palmboom de snorkel de steiger
de heimwee luieren de schaduw schitterend zich vermaken
De ansichtkaart
Kop 1 Starter page
Hoofdstuk 1
Les 3
Woordenschat
• Ik leer de betekenis van 15 nieuwe woorden.
Lezen
• Ik leer een ansichtkaart herkennen. • Ik leer bedenken wat ik al weet over een ansichtkaart.
Kijkwoorden
Leeswoorden
de caravan
de heimwee: je thuis erg missen; je wilt graag naar huis Als ik bij mijn oma logeer, heb ik altijd heimwee.
2
postzegel
Ik lig hier in een hangm at in de schaduw. (1) Ik heb een zwem pak aan. En een zonnebril op. Heerlijk om lekker niets te doen, alleen maar luieren. De camping is erg mooi met veel palmb omen. (2) Er staan ook veel tenten hier. Ik heb een huisje op wielen, een carav an. (3) Het weer is schitt erend. Morgen ga ik naar het strand. Dan duik ik met mijn snorkel van de steiger af. (4) Het water in de zee is lekker fris. Je begrijpt het al. Ik vermaak me prima . Gelukkig heb ik geen heimwee! (5)
luieren: lekker nietsdoen Ik houd wel van een beetje luieren.
de hangmat
het adres de camping duiken de postzegel de tent
Lees de ansichtkaart. Maak de vragen.
5
1 Voor wie is de kaart? De kaart is voor
Lieve Jet,
de schaduw: een plek waar het licht van de zon niet schijnt Ik lig onder een palmboom in de schaduw.
Groetjes en liefs
Hoofdstuk 1
Maak een tekening van een hangmat in de schaduw.
Les 4
Ter beoordeling van de leerkracht.
Jet.
2 Wie heeft de kaart geschreven? De kaart is geschreven door
Anne.
3 Het is schitterend weer. Wat betekent de zin? Dat betekent dat het heel mooi weer is. 4 Hoe vermaakt Anne zich?
Aan mevrouw J.
Nona
3
Bloemenplein 3 2030 WA Nieuw dorp
Anne vermaakt zich prima. Ze luiert, duikt en snorkelt.
De uil Een uil geeft regelmatig over. Hij eet zijn Zelfs de botjes komen in zijn Het vlees gaat naar zijn De rest wordt een braakbal. Die spuugt hij uit. Zo blijft hij gezond.
Lees de ansichtkaart nog een keer. Maak de vragen. Meerdere antwoorden mogelijk. 1 Wat staat er op een camping?
Holanda
Bijvoorbeeld: tenten, caravans.
2 Heb jij wel eens een snorkel gebruikt? Hoe vond je dat?
van je vriendin Anne
schitterend: heel mooi Het is schitterend weer.
digibord leerwerkschrift leerwerkschrift Maat combinatiegroep: printblad Starten afsluitopdracht
3 Heb jij wel eens heimwee? Waar was je toen?
1
het adres 4
zich vermaken: veel plezier hebben De kinderen vermaken zich in de speeltuin.
1
de palmboom
Bekijk de ansichtkaart. Maak de vragen. 1 Hoe ziet een ansichtkaart eruit?
1 Welk antwoord is waar? Deze tekst is een Als je de tekst leest …
Bedenk zoveel mogelijk dingen die je kunt doen. Maak de zin af. Bij de tent vermaak ik me met ...
Lees de tekst De uil. Maak de vragen.
Meerdere antwoorden mogelijk.
◯ ◯
Een plaatje en soms tekst op de voorkant.
2
Op de achterkant staan lijntjes voor het adres en hoort een postzegel. Weetwoorden
2 Waarom zie je een adres en een postzegel?
de snorkel het adres de camping duiken de postzegel de tent
De titel is
Door het adres weet de postbode
waar hij de kaart naartoe moet brengen. De postzegel geeft aan dat je betaald hebt voor het brengen van de ansichtkaart. 3 Waarom sturen mensen ansichtkaarten?
Meerdere antwoorden mogelijk.
de steiger
13
12/01/2022 11:03
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 13
12/01/2022 11:03
14
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 14
15
12/01/2022 11:03
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 15
12/01/2022 11:03
16
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 16
12/01/2022 11:03
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 17
LEERWERKSCHRIFT EN LEERWERKSCHRIFT MAAT blz. 13 – 14 – 15 – 16
8
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 8
21/04/2022 08:54
Hoofdstuk 1
Les 4
Extra instructie / differentiatie
Introductie
Opdracht 2
• Vraag de leerlingen wie in de vakantie een ansichtkaart heeft gestuurd, aan wie, en wat ze geschreven hebben. • Ga naar het digibord en doe de oefening(en). • Vraag wanneer je nog meer een ansichtkaart stuurt: bijvoorbeeld wanneer iemand jarig is, als iemand ziek is of als er een baby is geboren. • Bespreek de leerdoelen met de leerlingen.
Dyslexie Geef het printblad met de leestekst Lieve Jet in aangepast lettertype. Leerwerkschrift Maat Laat de Maat-leerlingen de tekst samen met taalsterke leerlingen lezen.
Instructie
Coöperatieve werkvorm
• Bespreek de kijkwoorden aan de hand van de afbeeldingen. Vraag de leerlingen waar je een palmboom tegenkomt, wanneer je een snorkel gebruikt en welke twee woorden in hangmat zitten (hang en mat). • Bespreek de leeswoorden aan de hand van de omschrijvingen en de voorbeeldzinnen. Stel vragen ter verduidelijking, bijvoorbeeld: wat je voelt als je heimwee hebt. • Doe de oefening(en) op het digibord. • Laat de leerlingen de weetwoorden doorlezen en bespreek de moeilijke woorden. Laat ze aan elkaar de betekenis uitleggen. Vraag de leerlingen wanneer je bijvoorbeeld een postzegel nodig hebt. • Bespreek met de leerlingen de kenmerken van een ansichtkaart. Geef aan dat de tekst op een ansichtkaart altijd een beschrijvend karakter heeft. Verder heeft een ansichtkaart altijd een vaste indeling, met het adres aan de rechterkant, de tekst aan de linkerkant, de aanhef bovenaan, de afzender onderaan. Opdracht 1 Bespreek de kenmerken van een ansichtkaart. Op deze manier wordt voorkennis over de tekstsoort ‘ansichtkaart’ geactiveerd.
Opdracht 2 Vorm tweetallen. De vragen worden eerst individueel gemaakt. Leerling 1 leest de vraag voor en geeft ook het antwoord. Leerling 2 luistert en zegt ‘(niet) eens, omdat ...’. Dan wisselen ze van rol voor de volgende vraag.
Woordenschat
• Ik oefen de betekenis van 10 nieuwe woorden en van de woorden uit les 3.
De uil Een uil geeft regelmatig over. Hij eet zijn prooi met huid en haar op. Zelfs de botjes komen in zijn maag. Het vlees gaat naar zijn darmen. De rest wordt een braakbal. Die spuugt hij uit. Zo blijft hij gezond.
1
Lesinhoud
1 Welk antwoord is waar? Deze tekst is een weettekst. Als je de tekst leest …
Verwerking Opdrachten zijn gelijk voor het leerwerkschrift en het leerwerkschrift Maat. Opdracht 2 Laat de leerlingen de vragen beantwoorden. Bespreek de antwoorden. Vraag de leerlingen of het klopt wat ze denken. Opdracht 3 De leerlingen lezen de ansichtkaart nog een keer en maken de bijbehorende vragen. Opdracht 4 De leerlingen schrijven op waarmee ze zich vermaken op een camping. Opdracht 5 De leerlingen maken een tekening van een hangmat in de schaduw.
◯ kom je iets te weten over de uil. ◯ lees je een spannend verhaal over een uil. 2 Wat is de titel van deze tekst? Kijk bovenaan de tekst waar het over gaat. De titel is
De uil.
17
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 17
Woorden en definities lezen, opdracht 1 en 2.
Lezen
• Ik leer een weettekst of schoolboektekst herkennen. • Ik leer wat ik kan doen als ik een woord in de tekst niet begrijp.
met een vaste tijd ertussen een dier dat door een roofdier opgegeten wordt stukjes van het skelet alles wat je eet, komt in je maag lange buis in je buik. Hier komt het eten na de maag.
Lees de tekst De uil. Maak de vragen.
Compactroute
Reflectie
12/01/2022 11:03
• Doe de oefening(en) op het digibord. Vraag aan de leerlingen of ze nu weten hoe een ansichtkaart is opgebouwd. Gebruik daarbij de antwoorden van opdracht 1 en 2. Vraag ook waarom je een ansichtkaart schrijft en wat je erop kunt schrijven.
Combinatiegroep Startopdracht combinatiegroep De leerlingen maken de startopdracht op het printblad. Ze schrijven in tweetallen de doelwoorden van les 3 op. Ze zetten een groene streep onder de woorden die ze kennen en een rode streep onder de woorden die ze niet kennen. Afsluitopdracht combinatiegroep De leerlingen maken de afsluitopdracht op het printblad. Ze schrijven in tweetallen de doelwoorden uit les 1 op. Wie heeft de meeste woorden onthouden?
9
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 9
21/04/2022 08:54
H1 Les 4 Lesdoelen
Lesvoorbereiding
Materiaal
Woordenschat • De leerling oefent de betekenis van 10 nieuwe woorden en de betekenis van de woorden uit les 3. Lezen • De leerling leert een weettekst of schoolboektekst herkennen. • De leerling leert wat hij kan doen als hij een woord in de tekst niet begrijpt.
• Zet les 4 klaar op het digibord. • Preteaching: laat de Maat-leerlingen de schoolboektekst alvast een keer lezen.
• digibord • leerwerkschrift • leerwerkschrift Maat
Schooltaalwoorden
Weetwoorden
• • • • •
• • • • •
het botje de darmen de maag de prooi regelmatig
Hoofdstuk 1
Les 4
Woordenschat • Ik oefen de betekenis van 10 nieuwe woorden en van de woorden uit les 3.
met huid en haar de rest de uil uitspugen het vlees
Lezen
2
• Ik leer een weettekst of schoolboektekst herkennen. • Ik leer wat ik kan doen als ik een woord in de tekst niet begrijp.
De uil
Welk plaatje past bij het woord? Teken een lijn.
met een vaste tijd ertussen een dier dat door een roofdier opgegeten wordt stukjes van het skelet alles wat je eet, komt in je maag lange buis in je buik. Hier komt het eten na de maag.
5
uitspugen
•
•
met huid en haar
•
•
•
de prooi
Een uil geeft regelmatig over. Hij eet zijn prooi met huid en haar op. Zelfs de botjes komen in zijn maag. Het vlees gaat naar zijn darmen. De rest wordt een braakbal. Die spuugt hij uit. Zo blijft hij gezond.
Welk woord is het? Vul de woorden in. Kies uit: vermaken | vlees | botjes | schaduw | darmen | rest | hangmat | palmboom 1 Zitten in je hand, maar ook in de rest van je lijf. 2 Iets wat overblijft. 3 Dit is er alleen, als de zon schijnt. 4 Hierin kun je lekker luieren onder een boom. 5 v 5 Het naar je zin hebben, is je ... . 6 Een boom die in warme landen groeit. 7 Ze zitten in je buik en verteren het eten. 8 Dit eten leeuwen regelmatig.
•
•
de maag
•
1 2 3
s
c 4
6
e
r
m
p
a
l 7 8
h h
o
t
r
e
s
t
a
d
u
w
g
m
b
a
n
j
a
k
e
n
m d
b
o
o
a
r
m
e
v
l
e
e
s
e
s
a
t
m n
Wat staat er van boven naar beneden in de gekleurde vakjes? De uil spuugt regelmatig een
3 1
Lezen
Woordenschat
Welk plaatje hoort niet bij duiken? Kruis dat plaatje aan.
6
Lees de tekst De uil. Maak de vragen.
braakbal
uit.
Maak een woordtrap. Zet de woorden op de goede plek. Gebruik: soms | nooit | altijd | regelmatig
1 Welk antwoord is waar? Deze tekst is een weettekst. Als je de tekst leest …
veel ◯ de steiger
◯ de snorkel
◯ de palmboom
regelmatig
weinig 4
Maak een woordparaplu met het woord duiken.
2 Wat is de titel van deze tekst? Kijk bovenaan de tekst waar het over gaat. De titel is
altijd
genoeg
◯ kom je iets te weten over de uil. ◯ lees je een spannend verhaal over een uil.
soms
niets nooit
duiken
De uil.
de steiger
de duikbril
de snorkel
Ben jij al in beweging geweest? Wat heb je geoefend?
de flippers 17
12/01/2022 11:03
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 17
12/01/2022 11:03
18
19
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 18
12/01/2022 11:03
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 19
12/01/2022 11:03
LEERWERKSCHRIFT blz. 17 – 18 – 19
Hoofdstuk 1
Les 4
Woordenschat • Ik oefen de betekenis van 10 nieuwe woorden en van de woorden uit les 3.
Lezen
3
• Ik leer een weettekst of schoolboektekst herkennen. • Ik leer wat ik kan doen als ik een woord in de tekst niet begrijp.
Wat hoort bij elkaar? Teken een lijn.
5
Welk plaatje hoort niet bij 'duiken'?
•
vaak
Kies uit: soms | nooit | altijd | regelmatig
de camping
•
•
zitten in je hand en in de rest van je lijf
Kijk naar het voorbeeld.
regelmatig
•
•
deze plak je boven het adres op een kaart
de postzegel
•
•
hier staan tenten en caravans
2
Les 5 Dit kan ik nog
veel genoeg
De uil
1
Hoofdstuk 1
Maak een woordtrap. Zet de woorden op de goede plek.
•
◯ de palmboom
Een uil geeft regelmatig over. Hij eet zijn prooi met huid en haar op. Zelfs de botjes komen in zijn maag. Het vlees gaat naar zijn darmen. De rest wordt een braakbal. Die spuugt hij uit. Zo blijft hij gezond.
7
het botje
◯ de steiger
1
weinig
◯ de snorkel
niets met een vaste tijd ertussen een dier dat door een roofdier opgegeten wordt stukjes van het skelet alles wat je eet, komt in je maag lange buis in je buik. Hier komt het eten na de maag.
4
Welk plaatje past bij het woord? Teken een lijn.
6
Welke zin is waar? waar
uitspugen
•
•
Lees de tekst De uil.
de prooi
•
•
met huid en haar
•
•
het vlees
•
•
regelmatig
niet waar
1 Zich vermaken hoort bij plezier.
◯
◯
2 Maag en darmen horen bij je lijf.
◯
◯
3 Luieren hoort bij sporten.
◯
◯
Wat hoort bij elkaar? Teken een lijn. Let op: dag een nieuwe.
altijd
soms nooit
Het heeft scherpe tanden. Je kunt het lezen. Het rijmt.
Maak de vragen. Ben jij al in beweging geweest? Wat heb je geoefend?
1 Deze tekst gaat over de uil. Het is een weettekst. Als je de tekst leest ...
2
Is het goed of fout? Kies het goede antwoord.
◯ kom je iets te weten over de uil. 1 Als je een sprong ◯ lees je een spannend verhaal over een uil. 2 Boven aan de tekst staat waar het over gaat. De titel van de tekst is
2 3 Een bij
de uil.
4 Een hond die gromt 5
17
12/01/2022 14:26
TV_Taal_MAAT_G4_Blok1.indb 17
12/01/2022 14:26
19
18
TV_Taal_MAAT_G4_Blok1.indb 18
12/01/2022 14:26
TV_Taal_MAAT_G4_Blok1.indb 19
12/01/2022 14:26
20
TV_Taal_MAAT_G4_Blok1.indb 20
12/01/2022 14:26
TV_Taal_MAAT_G4_Blok1.indb 21
LEERWERKSCHRIFT MAAT blz. 17 – 18 – 19 – 20
10
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 10
21/04/2022 08:54
Lesinhoud
Extra instructie / differentiatie
Introductie
Opdracht 1
• Vraag de leerlingen wie wel eens een uil heeft gezien, wat dat voor een vogel is (roofvogel, nachtvogel) en wat een uil eet. • Ga naar het digibord en doe de oefening(en). • Bespreek de leerdoelen in de leerwerkschriften.
Dyslexie Geef het printblad met de tekst De uil in aangepast lettertype.
Opdracht 4
Instructie • Lees samen de tekst De uil. Dit is een weettekst. Je kunt er iets van leren. Vraag waar je zo’n tekst kunt tegenkomen (in een schoolboek). Bespreek de schooltaalwoorden. • Bespreek hoe de opdrachten gemaakt moeten worden. Benadruk vooral opdracht 1. • Bespreek wat je kunt doen als je in een tekst een moeilijk woord tegenkomt. Je kunt dan naar de afbeelding kijken, een stukje teruglezen, kijken of het woord in de tekst uitgelegd wordt of het woord in stukjes verdelen.
Verwerking Opdracht 1 De leerlingen lezen de tekst De uil. Ze denken na over het tekstdoel en geven aan wat de titel van de tekst is. Maat De leerlingen lezen de tekst De uil. Opdracht 2 De leerlingen semantiseren de schooltaalwoorden door ze aan afbeeldingen te koppelen. Maat De leerlingen denken na over het tekstdoel en geven aan wat de titel van de tekst is. Opdracht 3 De leerlingen consolideren het doelwoord duiken door aan te geven welke afbeelding niet bij het doelwoord past. Maat De leerlingen verbinden de doelwoorden met de betekenis.
Taalsterk Geef de leerlingen de ingevulde puzzel en laat ze er zelf omschrijvingen bij bedenken.
Coöperatieve werkvorm Opdracht 4 leerwerkschrift Leerling 1 leest de zin die bij de puzzel staat. Leerling 2 geeft het antwoord. Pas als ze het eens zijn, schrijven ze ieder het woord in hun puzzel. Dan wisselen ze van rol.
Compactroute Opdracht 1 en 4.
Bewegend leren Bied de leerlingen een bewegingsactiviteit aan. Deze activiteiten staan in de cockpit.
Opdracht 4 De leerlingen consolideren het doelwoord duiken uit les 3 door er een woordparaplu mee te maken. Maat De leerlingen semantiseren de schooltaalwoorden door ze aan afbeeldingen te koppelen. Opdracht 5 De leerlingen maken een puzzel met woorden uit les 3 en 4. Om de antwoorden te kunnen noteren, koppelen ze de gegeven woorden aan de context van de gegeven zinnen. Maat De leerlingen consolideren het doelwoord duiken door aan te geven welke afbeelding niet bij het doelwoord past.
Hoofdstuk 1
Les 5
Woordenschat
Dit kan ik nog • Ik herhaal woorden uit groep 3.
Dit kan ik nog 1
2
Opdracht 6 De leerlingen maken een woordtrap met een schooltaalwoord. Hiermee wordt duidelijk of ze de betekenis van de woorden kennen. Maat De leerlingen lezen zinnen waarin doelwoorden uit les 3 en schooltaalwoorden zijn opgenomen. Ze geven aan of de beweringen waar zijn. Zo tonen ze of ze de betekenis van de woorden kennen.
Wat hoort bij elkaar? Teken een lijn. Let op: je houdt twee antwoorden over. Je kunt erin lezen. Er komt elke dag een nieuwe.
•
Het is prachtig. Het is niet lelijk.
•
De timmerman gebruikt het. Het heeft scherpe tanden.
•
Je kunt het lezen. Het rijmt.
•
Het is gereedschap. Je haalt er een spijker mee uit een plank.
•
Is het goed of fout? Kies het goede antwoord.
Dit kan ik nu • Ik herhaal woorden uit les 1, 3 en 4.
• Maat opdracht 7 De leerlingen maken een woordtrap met een schooltaalwoord. • • Hiermee wordt duidelijk of ze de betekenis van de woorden kennen. het gedichtje de tang saai
• • •
de zaag
de krant
• Bespreek de leerdoelen met de leerlingen. Vraag of ze de tekst De uil begrepen hebben. Benoem dat de leerlingen dit soort teksten vaak in schoolboeken zullen tegenkomen. • Doe de oefening(en) op het digibord. Vraag wat kan helpen om een weettekst te begrijpen. Geef aan dat je kunt kijken wat voor soort tekst het is, je kunt kijken naar de titel en je kunt proberen om achter de betekenis van moeilijke woorden te komen. • Kijk voor de antwoorden op het digibord. goed
fout
◯
◯
2 Als je gaat hardlopen, gebruik je een klomp.
◯
◯
3 Een bij vliegt van plant naar plant.
◯
◯
◯
◯
◯
◯
5 Als je in een boot klimt, stap je aan boord.
mooi
• Reflectie
1 Als je een sprong maakt, zit je op de grond.
4 Een hond die gromt, is blij.
het boek
21
TV_Taal_MAAT_G4_Blok1.indb 21
12/01/2022 14:26
11
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 11
21/04/2022 08:54
H1 Les 5
Woordenschat
Lesdoelen
Lesvoorbereiding
Materiaal
Dit kan ik nog • De leerling herhaalt woorden uit groep 3. Dit kan ik nu • De leerling herhaalt woorden uit les 1, 3 en 4.
• Print voor iedere leerling het scoreblad Woordenschat of gebruik het groeischrift.
• • • •
digibord leerwerkschrift leerwerkschrift Maat groeischrift of scoreblad Woordenschat
Ontwerpend en onderzoekend leren Werk je met de projectmap, dan kun je deze les vervangen door stap 1 van project 1.
Hoofdstuk 1
Les 5
Woordenschat
3
Dit kan ik nog • Ik herhaal woorden uit groep 3.
Dit kan ik nu • Ik herhaal woorden uit les 1, 3 en 4.
Welk woord past in de zin? Let op: je houdt twee antwoorden over.
1 Het varken heeft een
Dit kan ik nog Wat hoort bij elkaar? Teken een lijn. Let op: je houdt twee antwoorden over. Je kunt erin lezen. Er komt elke dag een nieuwe. Het is prachtig. Het is niet lelijk. De timmerman gebruikt het. Het heeft scherpe tanden.
krul
2 Maret moet haar kleren in 3 Oma zet
1
• • • • • •
• •
Je kunt het lezen. Het rijmt.
•
Het is gereedschap. Je haalt er een spijker mee uit een plank.
•
•
5 De baard en
het gedichtje
leggen.
de wond
de tang
◯
◯
2 Als je gaat hardlopen, gebruik je een klomp.
◯
◯
3 Een bij vliegt van plant naar plant.
◯
◯
4 Een hond die gromt, is blij.
◯
◯
5 Als je in een boot klimt, stap je aan boord.
◯
◯
3
mooi
1
de zaag
Wat staat er onder de vlek? Vul het hele woord achter de zin in. 1 Een hage
de krant
is een dier dat kruipt.
nietsdoen
• •
keffen
•
heimwee
•
luieren
•
spinnen
•
zich vermaken
•
duiken
•
kwispelen
mens de juf het kind de agent
is een vogel.
5 Mijn vader ligt in de hang
.
aquarium
1 De hond knabbelt aan
parkiet
is een huisje op wielen. te lezen.
Welk woord past in de zin? Let op: je houdt twee antwoorden over.
het botje
2 De leeuw gaat op jacht naar
caravan
3 Tim gaat
hangmat
4
de darmen
21
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 21
12/01/2022 11:03
.
de prooi
regelmatig
.
naar het zwembad.
1
liggen als een lange buis in je buik.
5 Als je eet, komt het eten eerst in
12/01/2022 11:03
de juf – Astrid het kind de agent
Kies uit: regelmatig | de maag | het botje | de prooi | de hamster | de schildpad | de darmen
hagedis
20
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 20
•
•
Mensen
het boek
4 Een carav
1 Als je een sprong maakt, zit je op de grond.
het naar je zin hebben
graag naar huis willen
Is het goed of fout? Kies het goede antwoord. fout
•
Dit kan ik nu
saai
3 Een par
goed
•
blaffen
op haar arm. van oom Peter zijn niet groot.
2 Er zwemmen schitterende vissen in het aqua
2
zwaaien met je staart
op haar neus.
de snor
Hoofdstuk 1
Wat hoort bij elkaar? Teken een lijn. Let op: je houdt twee antwoorden over.
in zijn staart.
de kast
de bril
4 Els plakt een pleister op
•
2
Kies uit: de snor | het botje | de kast | de wond | krul | de bril | het stokje
de maag
.
22
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 22
12/01/2022 11:03
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 23
LEERWERKSCHRIFT EN LEERWERKSCHRIFT MAAT blz. 20 – 21 – 22 / blz. 21 – 22 – 23
12
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 12
21/04/2022 08:54
Lesinhoud
Extra instructie / differentiatie
Introductie
Woordenschat Pitstop
• Vertel de leerlingen dat ze in deze les eerst woorden uit groep 3 herhalen en daarna woorden uit les 1, 3 en 4 oefenen. • Vraag de leerlingen of ze nog een paar woorden uit groep 3 weten. • Ga naar het digibord en doe de oefening met kijkwoorden uit les 1 en 3. Laat ze raden uit welk verhaal (in les 1 of 3) ze komen. Vraag de leerlingen of ze nog weten wat de woorden betekenen.
Dyslexie Geef de dyslectische leerlingen meer tijd. Eventueel kunnen ze de test in een aparte ruimte maken.
Compactroute Alle opdrachten.
Instructie • De leerlingen maken zelfstandig een zelftest over de woorden uit groep 3 en uit dit hoofdstuk. Bespreek de opdrachten met de leerlingen. Ga niet in op de inhoud. Vertel dat ze bij opdracht 1 en 3 van ‘Dit kan ik nog’ twee woorden overhouden. Dat geldt ook voor opdracht 2 en 3 van ‘Dit kan ik nu’.
Verwerking Hoofdstuk 1
Les 6
Dit kan ik nog Taal verkennen
• Ik leer dat er woorden en namen zijn voor mensen, dieren en dingen.
Opdrachten zijn gelijk voor het leerwerkschrift en het leerwerkschrift Maat. Opdracht 1 De leerlingen kiezen het goede woord bij de gegeven omschrijving. Woorden en namen voor mensen, dieren en dingen Opdracht 2 De leerlingen geven aan of een zin goed of fout is. Hiermee wordt de Er zijn woorden voor mensen, dieren en dingen. Deze woorden noem je zelfstandige naamwoorden. betekenis van een woord in een gegeven context getoetst. mens dier ding Opdracht 3 deDe leerlingen vullen het goede woord in de zin in. de juf de hond vork het kind de agent
het konijn de tijger
het huis de school
Dit kan ik nu
1
Mensen hebben een naam. Een naam vertelt hoe iemand heet.
Sommige dieren en dingen hebben ook een naam.
de juf – Astrid het kind – Karim de agent – Bert
het konijn – Snuffie
het huis – Het zijn Jagershuis Opdrachten gelijk voor het leerwerkschrift en het leerwerkschrift Maat. de school – De Regenboog Opdracht 1 De leerlingen schrijven het woord op dat deels onder de vlek staat. Namen schrijf je met een hoofdletter. Opdracht 2 De leerlingen verbinden de woorden en omschrijvingen met dezelfde Bekijk het uitlegblokje. betekenis. Opdracht 3 De leerlingen schrijven het goede woord op de lege plekken in de zin.
Reflectie • Bespreek de opdrachten met behulp van het digibord. Laat de leerlingen de resultaten invullen in het groeischrift of op het scoreblad Woordenschat. Laat ze 23 de grafiek bijwerken, zodat ze hun vorderingen kunnen zien. TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 23
12/01/2022 11:03
13
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 13
21/04/2022 08:54
H1 Les 6
Taal verkennen
Lesdoel
Lesvoorbereiding
Materiaal
Taal verkennen • De leerling leert dat er woorden en namen zijn voor mensen, dieren en dingen.
• Zet les 6 klaar op het digibord. • Combinatiegroep: lees de start- en de afsluitopdracht bij deze les. • Preteaching: bespreek met de Maatleerlingen wat het verschil is tussen namen van mensen en namen van dieren. Oefen met het onderscheid tussen deze twee.
• digibord • leerwerkschrift • leerwerkschrift Maat
Hoofdstuk 1
Les 6
Taal verkennen
2
• Ik leer dat er woorden en namen zijn voor mensen, dieren en dingen.
Woorden en namen voor mensen, dieren en dingen Er zijn woorden voor mensen, dieren en dingen. Deze woorden noem je zelfstandige naamwoorden.
4
De moeder van Paul moet veel doen vandaag.
naam mens
naam dier
woord ding
1 tante Jet
◯
◯
◯
• • • •
Paul naar school brengen. Voer voor Flappie kopen. Scheur in de broek van Niels maken. Met hamster Witje naar de dierenarts.
2 Emre
◯
◯
◯
1 Welke namen voor mensen zie je?
3 Krieko
◯
◯
◯
2 Welke namen voor dieren zie je?
Paul, Niels Flappie, Witje
4 deur
◯
◯
◯
3 Welke woorden voor mensen zie je?
mens
dier
ding
5 kooi
◯
◯
◯
4 Welk woord voor een dier zie je?
de juf het kind de agent
de hond het konijn de tijger
de vork het huis de school
6 caravan
◯
◯
◯
5 Welke woorden voor dingen zie je?
7 Paul
◯
◯
◯
8 Robbie
◯
◯
◯
Mensen hebben een naam. Een naam vertelt hoe iemand heet.
Sommige dieren en dingen hebben ook een naam.
de juf – Astrid het kind – Karim de agent – Bert
het konijn – Snuffie het huis – Het Jagershuis de school – De Regenboog
5
de moeder, de dierenarts
hamster school, voer, scheur, de broek
Ken je woorden voor mensen in je familie? Vul er zes in. Voorbeeld: tante
3
Namen schrijf je met een hoofdletter.
1
Is het een naam voor een mens of dier, of een woord voor een ding? Kies de goede antwoorden.
Bekijk het uitlegblokje.
Bijvoorbeeld: papa, mama, broer,
Bedenk een titel. Kijk naar het voorbeeld. Vul boven elk rijtje een titel in.
Meerdere antwoorden mogelijk.
zus, opa, oma.
namen
namen
woorden
woorden
woorden
voor
voor
voor
voor
voor
mensen
dieren
mensen
dieren
dingen
Marloes
Vlekje
de zuster
de haas
de hamer
Bart
Spikkel
de meester
de ooievaar
de zon
6
Welke dingen gebruik jij elke dag? Vul acht dingen in.
Meerdere antwoorden mogelijk.
23
12/01/2022 11:03
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 23
12/01/2022 11:03
24
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 24
25
12/01/2022 11:03
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 25
12/01/2022 11:03
LEERWERKSCHRIFT EN LEERWERKSCHRIFT MAAT blz. 23 – 24 – 25 / blz. 24 – 25 – 26
14
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 14
21/04/2022 08:55
Lesinhoud
Extra instructie / differentiatie
Introductie
Opdracht 3
Je kunt bij deze les een instructiefilmpje inzetten. • Vraag de leerlingen, net als in les 1, welke huisdieren ze hebben en schrijf deze op het digibord. Vraag hoe hun huisdier heet en schrijf de namen op. • Zorg dat de namen en woorden voor dieren door elkaar staan. • Ga naar het digibord en bespreek het leerdoel met de leerlingen. Ze leren woorden en namen voor mensen, dieren en dingen te herkennen.
Leerwerkschrift Maat Laat taalsterke en Maat-leerlingen deze opdracht samen maken.
Instructie • Doe de oefening(en) op het digibord. • Vraag of deze namen ook geschikt zijn voor mensen. Vraag waarom dat wel of waarom dat niet zo is en vraag waarom namen handig zijn. (Omdat je een hond kunt roepen, omdat je iemand kunt aanspreken.) • Vertel dat er ook woorden zijn voor mensen. Bespreek de voorbeelden juf en leerling. Laat de leerlingen nog meer voorbeelden noemen, zoals kind, vader of tante. • Nu verschijnen de woorden voor dieren. Deze woorden hebben de leerlingen net al bedacht. Herhaal die woorden. • Laat de leerlingen nog meer woorden voor dingen noemen. Bijvoorbeeld: stoel, tas, stift, lamp. Opdracht 1 De leerlingen bestuderen het uitlegblok.
Verwerking Opdrachten zijn gelijk voor het leerwerkschrift en het leerwerkschrift Maat. Opdracht 2 De leerlingen geven aan of de gegeven namen een naam of een woord voor een mens, dier of ding zijn. Opdracht 3 De leerlingen bedenken een gemeenschappelijke titel voor een groepje namen of woorden. Opdracht 4 Uit een lijstje met korte omschrijvingen halen de leerlingen namen en woorden voor mensen, dieren en dingen. Opdracht 5 De leerlingen schrijven zes woorden op voor familieleden. Opdracht 6 De leerlingen bedenken acht woorden voor dingen die ze dagelijks gebruiken en schrijven ze op.
Reflectie • Bespreek opdracht 2 en 3. Laat van opdracht 4 en 5 een paar antwoorden noemen. Weten de leerlingen nu het verschil tussen namen voor dieren en namen voor mensen? • Doe de oefening(en) op het digibord.
Opdracht 4 Taalsterk Laat de leerlingen een stamboom maken van hun gezin of familie, met woorden voor familieleden en de namen van familieleden erbij.
Coöperatieve werkvorm Opdracht 4 Deze opdracht kan ook mondeling gemaakt worden. In een tweepraat (leerling 1 begint) noemen de leerlingen in een vlot tempo (één minuut) om de beurt woorden voor mensen in een familie. Daarna begint de tweepraat opnieuw (leerling 2 begint) met namen van mensen in hun familie.
Compactroute Lezen theorie, opdracht 4 en 5.
Combinatiegroep Startopdracht combinatiegroep De leerlingen schrijven vijf namen voor mensen en vijf namen voor dieren op. Afsluitopdracht combinatiegroep Laat de leerlingen een nieuwe naam voor de school bedenken. Let op: de naam moet echt bij de school passen.
15
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 15
21/04/2022 08:55
H1 Les 7 Lesdoel
Lesvoorbereiding
Materiaal
Taal verkennen • De leerling oefent het herkennen van woorden en namen voor mensen, dieren en dingen.
• Zet les 7 klaar op het digibord.
• • • •
Hoofdstuk 1
Les 7 1
Taal verkennen
Taal verkennen
3
• Ik oefen het herkennen van woorden en namen voor mensen, dieren en dingen.
namen voor mensen
woorden voor mensen
5
namen voor dieren
woorden voor dieren
Dylan
dokter
Vlekje
dolfijn
Fikkie
wesp
Sproetje
piloot
Tom
Bonzo
neef
poes
hagedis
kok
Samira
Susan
Welke woorden passen bij het ontbijt? Lisa gaat ontbijten. Welke dingen zet ze op tafel? Vul er acht in. 1
6
dier:
paard
kat
muis
4
naam:
Welke woorden voor mensen ken je?
Meerdere antwoorden mogelijk.
1 Vul woorden voor meisjes en voor jongens in. 2 Weet je ook woorden voor allebei?
Meerdere antwoorden mogelijk.
Welk dier is het? 1 Vul in welk dier het is. 2 Bedenk een leuke naam voor het dier.
2
Lees de woorden. Staan ze in het goede rijtje? Onderstreep de woorden die fout staan.
digibord leerwerkschrift leerwerkschrift Maat rode, blauwe en gele kleurpotloden
meisjes
jongens
allebei
vriendin
broer
klasgenootje
2
3
Maak het lijstje af.
4
Tanja is jarig. Ze trakteert op drop. En ze trakteert ook op andere dingen. Vul vijf dingen in.
5
Kleur de woorden in elke zin. 1 Kleur de woorden voor mensen rood. 2 Kleur de woorden voor dieren blauw. 3 Kleur de woorden voor dingen geel.
1
drop
2
Meerdere antwoorden mogelijk.
a b c d e f
3
De jongen voert de parkiet. Inge gaat morgen naar de kapper. Het meisje aait de hamster. Mijn moeder koopt een brood. Heeft de slager ook worst? De verkoopster pakt het boek in.
Ben jij al in beweging geweest? Wat heb je geoefend?
6
7
4 5
8
6
26
27
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 26
12/01/2022 11:03
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 27
12/01/2022 11:03
28
29
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 28
12/01/2022 11:03
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 29
12/01/2022 11:03
LEERWERKSCHRIFT blz. 26 – 27 – 28 – 29
Hoofdstuk 1
Taal verkennen
Les 7 1
4
• Ik oefen het herkennen van woorden en namen voor mensen, dieren en dingen.
kat
6
Tanja is jarig. Ze trakteert op drop. En ze trakteert op andere dingen. Bedenk er drie dingen bij.
Kies uit: wesp | dokter | Vlekje | Sara | Pim | dolfijn | piloot | Flap | kok | hagedis | Susan | Bonzo
drop
namen voor mensen
woorden voor mensen
namen voor dieren
1
woorden voor dieren
Meerdere antwoorden mogelijk.
Sara
dokter
Vlekje
wesp
3
Pim
piloot
Flap
dolfijn
4
Susan
kok
Bonzo
hagedis
muis 5
Vul de rijtjes in. Vul de namen en woorden in het goede rijtje in.
2
Welk dier is het?
paard
2
Maak het lijstje af.
Lees de zinnen. Kleur de woorden voor mensen rood. Kijk naar het voorbeeld.
Welke woorden passen bij het ontbijt? Lisa gaat ontbijten. Welke dingen zet ze op tafel? Kies de goede antwoorden.
7
Welke klasgenootjes zitten in jouw groep? Vul de namen van klasgenootjes in. meisjes
1 De jongen voert de parkiet.
▢ de paraplu
▢ de beker
2 Het meisje aait de hamster.
▢ de vork
▢ het boek
3 Mijn moeder koopt een brood.
▢ het schrift
▢ de theepot
4 Heeft de slager ook worst?
▢ de jas
▢ het brood
▢ het bord
▢ de drop
jongens
namen
3
Lees de zinnen van opdracht 2. 1 Kleur de woorden voor dieren blauw. 2 Bedenk zelf namen voor dieren. Schrijf de namen op.
Ben jij al in beweging geweest? Wat heb je geoefend?
3 Kleur bij opdracht 2 de woorden voor dingen geel.
27
12/01/2022 14:26
TV_Taal_MAAT_G4_Blok1.indb 27
12/01/2022 14:26
28
TV_Taal_MAAT_G4_Blok1.indb 28
29
12/01/2022 14:26
TV_Taal_MAAT_G4_Blok1.indb 29
12/01/2022 14:26
LEERWERKSCHRIFT MAAT blz. 27 – 28 – 29
16
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 16
21/04/2022 08:55
Lesinhoud
Extra instructie / differentiatie
Introductie
Opdracht 5
Je kunt bij deze les een instructiefilmpje inzetten. • Vraag een paar leerlingen naar hun volledige naam (voornaam/voornamen en achternaam/achternamen). Vraag of ze weten waarom ze zo heten, of de achternaam van hun moeder of vader komt en of ze vernoemd zijn naar een familielid. • Vraag daarna naar de namen van een paar huisdieren en waarom zij geen achternaam hebben. • Ga naar het digibord en bespreek het leerdoel in de leerwerkschriften.
Leerwerkschrift Maat en NT2 Vraag de leerlingen wat ze thuis als ontbijt eten. Schrijf het eventueel op het digibord. Sommige leerlingen ontbijten niet. Ga in op de vraag waarom ontbijten belangrijk is. Ook kun je de verschillen in eetcultuur bespreken.
Instructie • Vertel de leerlingen dat ze in deze les gaan oefenen met woorden en namen voor mensen, dieren en dingen. • Doe de oefening(en) op het digibord. Vraag de leerlingen een paar woorden voor mensen, dieren en dingen te noemen. • Bespreek hoe opdracht 1 tot en met 6 (Maat opdracht 7) gemaakt moeten worden.
Verwerking Opdracht 1 De leerlingen vullen de diersoort in en verzinnen een naam voor het dier. Maat De leerlingen vullen de diersoort in.
Opdracht 6 Leerwerkschrift Maat Laat Maat-leerlingen deze opdracht samen maken.
Compactroute Opdracht 4 en 7.
Bewegend leren Bied de leerlingen een bewegingsactiviteit aan. Deze activiteiten staan in de cockpit.
Opdracht 2 De leerlingen kleuren in een aantal zinnen de woorden voor mensen rood, de woorden voor dieren blauw en de woorden voor dingen geel. Maat De leerlingen kleuren woorden voor mensen rood. Opdracht 3 De leerlingen ordenen namen en woorden voor dieren en mensen. De foute woorden strepen ze door. Maat De leerlingen kleuren woorden voor mensen rood, voor dieren blauw en voor dingen geel. Opdracht 4 De leerlingen bedenken vijf nieuwe woorden voor dingen die passen op een boodschappenlijstje voor een verjaardag. Maat De leerlingen bedenken drie nieuwe woorden voor dingen die passen op een boodschappenlijstje voor een verjaardag. Opdracht 5 De leerlingen bedenken zelf acht woorden die passen bij het ontbijt. Maat De leerlingen kiezen uit drie rijtjes vijf woorden die passen bij het ontbijt. Opdracht 6 De leerlingen bedenken woorden voor jongens en voor meisjes en woorden die je voor allebei kunt gebruiken. Maat In deze opdracht ordenen de leerlingen namen en woorden voor dieren en mensen. Ze schrijven de woorden in de goede rij. Maat opdracht 7 De leerlingen schrijven de namen van hun klasgenoten op. Ze maken een rij voor meisjes en een rij voor jongens.
Reflectie • Bespreek opdracht 4 uit de leerwerkschriften met behulp van het digibord. Welke dingen kun je allemaal kopen om te trakteren? • Kijk voor de antwoorden op het digibord.
17
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 17
21/04/2022 08:55
H1 Les 8
Schrijven
Lesdoel
Lesvoorbereiding
Materiaal
Schrijven • De leerling leert hoe hij een brief schrijft.
• Zet les 8 klaar op het digibord. • Combinatiegroep: lees de start- en de afsluitopdracht bij deze les. • Preteaching: neem een brief van thuis mee die alle kenmerken heeft die in de les worden behandeld, of schrijf zelf een brief. Bekijk de opbouw met de Maatleerlingen.
• • • •
Hoofdstuk 1
Les 8
Schrijven
1
• Ik leer hoe ik een brief schrijf.
Boven aan een brief zet je de datum.
Boven aan een brief begin je met een groet.
digibord leerwerkschrift leerwerkschrift Maat een brief van thuis, of een zelfgeschreven brief • combinatiegroep: printblad Start- en afsluitopdracht
Wat weet jij al over een brief? Bekijk de brief. Lees de tekst nog niet. 1 Waar staat de datum?
3
Bovenaan de brief.
begin
midden
eind
2 Hoe begin je een brief?
Je groet eerst, bijvoorbeeld Hoi Lisa.
1 Schrijf je snel terug?
◯
◯
◯
3 Hoe eindig je een brief?
Je sluit af met een groet, bijvoorbeeld groetjes van Merel.
2 Hoe gaat het met jou?
◯
◯
◯
3 Ik lig hier in een hangmat.
◯
◯
◯
17 oktober 2021 2
Lees de brief van Tanja. 1 Voor wie is de brief? De brief is voor
Hoi Esmee,
2 Van wie is de brief? De brief is van
Esmee
4
Tanja
In het midden vertel je wat je meemaakt.
Aan het eind vraag je vaak iets.
Hoe gaat het met jou? Met mij gaat het goed.
Zij schrijft de brief omdat …
Kun je de zin afmaken? Lees het midden van de brief. 1 Bij wie is Tanja op bezoek? Ik ben op bezoek bij … Meerdere antwoorden mogelijk.
3 Kun je de zin afmaken? In het begin zeg je waarom je een brief schrijft.
Waar staan de zinnen in een brief? Kies het goede antwoord.
Meerdere antwoorden mogelijk.
2 Vul drie namen in. Wie zijn er nog meer? en
Ik ben op bezoek bij ... . ..., ... en ... zijn er ook. Volgende week ben ik jarig. Dan geef ik ... . Op 24 oktober om 5 uur.
3 Wat geeft Tanja? Dan geef ik …
Kom je ook? Laat het snel weten!
5
Schrijf een brief aan je lievelingsdier. Wat wil je vragen? Vul vijf vragen in. 1
Onder aan een brief schrijf je een groet.
, zijn er ook.
Groetjes,
Meerdere antwoorden mogelijk.
2 3
Helemaal onder aan de brief staat je naam.
Tanja
4 5
30
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 30
31
12/01/2022 11:04
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 31
12/01/2022 11:04
32
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 32
12/01/2022 11:04
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 33
LEERWERKSCHRIFT EN LEERWERKSCHRIFT MAAT blz. 30 – 31 – 32
18
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 18
21/04/2022 08:55
Lesinhoud
Extra instructie / differentiatie
Introductie
Opdracht 2
• Bespreek kort het verhaal uit les 1. Vraag de leerlingen bij wie Tanja op bezoek gaat (bij tante Jet). Vraag wie er nog meer waren (Devi, Paul en Emre). Vraag wat ze daar deden (dieren verzorgen). Vraag wat tante Jet kreeg (een bericht). • Ga naar het digibord en bespreek het leerdoel van deze les. Vraag de leerlingen wie wel eens een brief geschreven heeft en waar deze brief over ging.
Leerwerkschrift Maat Laat een Maat-leerling deze opdracht samen met een taalsterke leerling maken. Laat ze eerst samen de brief nog eens lezen.
Instructie
Opdracht 4
• Vertel dat het doel van een brief is om informatie te geven. Je moeder schrijft bijvoorbeeld een briefje aan de juf dat je niet mee kunt doen met gym, omdat je een zere enkel hebt. • Vertel de leerlingen dat een brief een vaste opbouw heeft. Leg uit dat bovenaan altijd de datum staat. Dan weet je wanneer de brief geschreven is. • Eerst vertel je waarom je de brief schrijft. In het midden van de brief schrijf je wat je hebt meegemaakt, of wat je gaat doen. Aan het eind vraag je nog iets, bijvoorbeeld ‘Schrijf je terug?’. • Vertel de leerlingen dat onderaan het briefje staat wie het geschreven heeft. Ook dat kan op verschillende manieren. • Vertel de leerlingen dat het belangrijk is dat je je taalgebruik in de brief afstemt op degene aan wie je de brief schrijft. Opdracht 1 Bespreek de vragen van opdracht 1 mondeling. • Bespreek met de leerlingen hoe ze opdracht 2 tot en met 5 moeten maken.
Taalsterk Laat deze taalsterke leerlingen extra lange zinnen bedenken.
Verwerking
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 33
Opdrachten zijn gelijk voor het leerwerkschrift en het leerwerkschrift Maat. Opdracht 2 De leerlingen lezen de brief en maken de zinnen af. Opdracht 3 De leerlingen lezen de fragmenten uit een brief en geven aan bij welk deel van een brief ze horen: begin, midden of eind. Zo denken ze na over de opbouw van een brief. Opdracht 4 De leerlingen beantwoorden de vragen over de brief en maken de zinnen af. Zo denken ze na over de inhoud van de brief. Opdracht 5 De leerlingen33 schrijven een brief aan hun lievelingsdier, waarin ze het dier vijf vragen stellen.
Compactroute Opdracht 1 tot en met 4.
Combinatiegroep Startopdracht combinatiegroep Vraag de leerlingen aan wie ze wel een brief zouden willen sturen en waarom. Vraag waar de brief over zou gaan. Laat dit opschrijven. Afsluitopdracht combinatiegroep Laat de leerlingen een briefje schrijven aan de persoon uit de startopdracht. Ze mogen zelf verzinnen waarover het gaat.
12/01/2022 11:04
Reflectie • Laat een aantal leerlingen de zinnen voorlezen die ze bij opdracht 4 hebben opgeschreven. • Laat de leerlingen vertellen hoe ze kunnen zien dat het om een brief gaat. Dat zien ze aan de opbouw. Bespreek hoe je ervoor kunt zorgen dat je brief is afgestemd op je publiek. Doe de oefening(en) op het digibord.
19
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 19
21/04/2022 08:55
H1 Les 9
Schrijven
Lesdoel
Lesvoorbereiding
Materiaal
Schrijven • De leerling oefent het schrijven van een brief.
• Zet les 9 klaar op het digibord.
• • • •
Hoofdstuk 1
Les 9
Schrijven
1
Je gaat een brief schrijven. Vul de datum in. Aan wie schrijf je de brief? Vul dat in op de goede plaats.
2
Waarom schrijf je de brief? Bedenk twee dingen.
3
Hoe ga je verder met je brief? Schrijf het begin en het midden van de brief.
4
Hoe eindig je je brief? Maak je brief af.
• Ik oefen het schrijven van een brief.
digibord leerwerkschrift leerwerkschrift Maat schrijfpapier
Boven aan een brief zet je de datum. Boven aan een brief begin je met een groet. In het begin zeg je waarom je een brief schrijft.
1 Wat wil je nog vragen? Schrijf het bij het eind. 2 Wat schrijf je onder aan de brief? In het midden vertel je wat je meemaakt. 5
Ben je tevreden met je brief? Lees je brief na. Let op het volgende: • Wil je nog iets verbeteren? • Schrijf de brief nu netjes op een nieuw papier. • Laat de brief aan een klasgenootje lezen. Zitten er fouten in?
Aan het eind vraag je vaak iets.
Onder aan een brief schrijf je een groet.
6
Helemaal onder aan de brief staat je naam.
Welk einde hoort bij welke brief? Teken een lijn. een brief aan je oma
•
•
Met vriendelijke groet, Ester Koops.
een brief aan de juf of meester
•
•
Een dikke kus, Ester.
een brief aan de burgemeester
•
•
Doei hè, kusjes van Ester.
een brief aan je vriendin
•
•
Groetjes van Ester Koops.
34
35
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 34
12/01/2022 11:04
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 35
12/01/2022 11:04
LEERWERKSCHRIFT blz. 34 – 35
Hoofdstuk 1
Les 9
Schrijven
1
• Ik oefen het schrijven van een brief.
2 Boven aan een brief zet je de datum. Boven aan een brief begin je met een groet. In het begin zeg je waarom je een brief schrijft.
Je gaat een brief schrijven. Je schrijft aan je vriendin Sanne. Vul de datum in.
5
1 Kijk naar de blauwe tekst. 2 Maak de zin af.
Ga je mee?
Waarom schrijf je de brief? Bedenk drie dingen.
Laat het me
Meerdere antwoorden mogelijk. Voorbeeld: Wil je mee naar de dierentuin?
Hoi Sanne, Hoe gaat het met jou?
6
Ik schrijf je omdat
3
Schrijf het begin. Maak de oranje tekst af.
Ik ben vandaag
7
Ga je mee? Laat het me
Onder aan een brief schrijf je een groet.
Wil je nog iets verbeteren? Schrijf de brief nu netjes op pagina 34. Laat de brief lezen door een klasgenootje. Is de brief goed?
Ik schrijf je omdat
Morgen ga ik
Aan het eind vraag je vaak iets.
Ben je tevreden met je brief? Lees je brief na. En let daarbij op het volgende: 1 2 3 4
Hoe gaat het met jou? In het midden vertel je wat je meemaakt.
Schrijf het eind van de brief.
4
Groetjes van
Schrijf het midden van de brief. 1 Kijk naar de rode tekst. 2 Maak de zinnen af en bedenk er nog een zin bij.
Helemaal onder aan de brief staat je naam.
Welk einde hoort bij welke brief? Teken een lijn. een brief aan je oma
•
•
Met vriendelijke groet, Ester Koops.
een brief aan de juf of meester
•
•
Een dikke kus, Ester.
een brief aan de burgemeester
•
•
Groetjes van Ester Koops.
Ik ben vandaag ... Morgen ga ik
34
TV_Taal_MAAT_G4_Blok1.indb 34
35
12/01/2022 14:27
TV_Taal_MAAT_G4_Blok1.indb 35
36
12/01/2022 14:27
LEERWERKSCHRIFT MAAT blz. 34 – 35 – 36
20
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 20
21/04/2022 08:55
Lesinhoud
Extra instructie / differentiatie
Introductie
Opdracht 2
• Ga naar het digibord en doe de oefening(en). Bespreek de verschillende soorten briefjes. Vertel de leerlingen dat ze gaan oefenen met het schrijven van een echte brief. • Bespreek het leerdoel in de leerwerkschriften.
Leerwerkschrift Maat Laat de Maat-leerlingen één mogelijkheid opschrijven. Laat ze daarover de brief schrijven.
Instructie
Opdracht 3
• Bespreek kort de kenmerken van een brief. Een brief heeft een datum, een aanhef, een begin, midden en eind. Verder is het belangrijk dat je in je brief aansluit bij je publiek. • Bespreek de opdrachten 1 tot en met 5 (Maat opdracht 6). De leerlingen schrijven de brief eerst in klad en schrijven hem daarna over op een apart papier.
Taalsterk Laat de taalsterke leerlingen in meer zinnen uitleggen waarom ze de brief schrijven en wat ze meemaken.
Coöperatieve werkvorm
Verwerking Opdracht 1 De leerlingen schrijven een datum en aanhef boven hun brief. Maat Geef de leerlingen de datum van vandaag. De leerlingen schrijven de datum op de goede plek in hun brief en schrijven de aanhef. Opdracht 2 De leerlingen bedenken twee redenen voor het schrijven van hun brief. Maat De leerlingen schrijven het begin van de brief. Het begin van de zinnen is gegeven. Opdracht 3 De leerlingen schrijven stapsgewijs het begin en het midden van de brief. Maat De leerlingen bedenken drie redenen voor het schrijven van hun brief. Ze kijken daarbij eerst naar het voorbeeld. Opdracht 4 De leerlingen sluiten de brief af. Maat De leerlingen schrijven het midden van de brief. Het begin van de zinnen is gegeven.
Hoofdstuk 1
Les 10
Opdracht 1 tot en met 3, opdracht 5 De leerlingen maken eerst individueel opdracht 1 en 2 (denken). Daarna lezen ze aan elkaar voor wat ze opgeschreven hebben (delen) en geven hun mening/ vullen aan. Ze brainstormen over wat ze in het midden van de brief willen schrijven. Ze wisselen ideeën uit voordat ze de brief gaan schrijven. Bij opdracht 5 (Maat opdracht 6) controleren ze elkaars brief.
Compactroute Opdracht 1 tot en met 5.
Opdracht 5 De leerlingen kijken hun eigen brief na en verbeteren deze waar nodig. Ze schrijven de brief over op een nieuw papier. Ze laten ook een klasgenoot hun brief controleren op taalfouten. Maat De leerlingen sluiten de brief af. Het begin van de zinnen is gegeven. Taal verkennen Dit kan ik nog • Ik herhaal woorden voor mensen en dieren uit groep 3.
Dit kan ik nu • Ik herhaal woorden voor mensen, dieren en dingen. • Ik herhaal namen voor mensen en dieren.
Opdracht 6 De leerlingen koppelen afsluitingen aan brieven. Zo leren ze het onderscheid tussen verschillende soorten brieven. Maat De leerlingen kijken hun eigen brief na en verbeteren deze waar nodig. Dit kan ik nog Ze laten ook een klasgenoot hun brief controleren op taalfouten. 1 Wat hoort bij elkaar? Maat opdracht 7 De leerlingen koppelen afsluitingen aan brieven. Zo leren ze het Teken een lijn. Let op: je houdt twee antwoorden over. onderscheid tussen verschillende soorten brieven. Ik rol graag in de modder.
Ik ben heel erg sterk.
•
Ik heb een rode vacht.
•
Ik heb heel mooie veren.
Ik lijk op een paard.
2
•
Reflectie
•
de muis
•
de vos
•
de pauw
•
de mier
• Laat een aantal leerlingen hun brief voorlezen. Vraag aan de leerlingen wat nog • de ezel • moeilijk was •bijhet varken het schrijven van een brief, waarom je eerst de brief moet oefenen • en wat ze hebben • het schaapverbeterd bij opdracht 5 (Maat opdracht 6). • Kijk voor de antwoorden op het digibord.
Lees de zinnen. Onderstreep het goede antwoord.
1 Hij wordt later koning. Hij is een
boer | prins.
2 Hij is de broer van mijn moeder. Hij is mijn
broer | oom.
3 Zij is een dochter van mijn moeder. Zij is mijn
nicht | zus.
4 Hij vertelt welk werk ik moet doen. Hij is mijn
baas | vriend.
5 Zij zorgt voor zieke kinderen. Zij is een
juf | zuster.
37
TV_Taal_MAAT_G4_Blok1.indb 37
12/01/2022 14:27
21
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 21
21/04/2022 08:56
H1 Les 10
Taal verkennen
Lesdoelen
Lesvoorbereiding
Materiaal
Dit kan ik nog • De leerling herhaalt woorden voor mensen en dieren uit groep 3. Dit kan ik nu • De leerling herhaalt woorden voor mensen, dieren en dingen. • De leerling herhaalt namen voor mensen en dieren.
• Print voor iedere leerling het scoreblad Taal verkennen of gebruik het groeischrift.
• • • • •
digibord leerwerkschrift leerwerkschrift Maat kleurpotloden groeischrift of scoreblad Taal verkennen
Ontwerpend en onderzoekend leren Werk je met de projectmap, dan kun je deze les vervangen door stap 2 van project 1.
Hoofdstuk 1
Taal verkennen
Les 10
3
Dit kan ik nog • Ik herhaal woorden voor mensen en dieren uit groep 3.
Dit kan ik nu • Ik herhaal woorden voor mensen, dieren en dingen. • Ik herhaal namen voor mensen en dieren.
Welk dier past in de zin? Let op: je houdt twee antwoorden over.
1 Het
paard
3 Er kwam een
Dit kan ik nog
Ik rol graag in de modder.
2
5 Mijn
•
Ik ben heel erg sterk.
•
Ik heb een rode vacht.
•
Ik heb heel mooie veren.
•
Ik lijk op een paard.
•
•
de muis
•
de vos
•
de pauw
•
de mier
•
de ezel
•
het varken
•
het schaap
geit
kat
konijn
de brief tante Jet
de trui de hamster
Vlekje de graankorrels
de straat de parkiet
de prins
uit de boom.
de trui, de straat, de hangmat, de brief, de graankorrels
heeft lange oren en heet Stampertje.
3
Raad het woord. Vul de woorden voor mensen in.
Vul de rijtjes in. Schrijf de namen en woorden in het goede rijtje. Kies uit: Krieko | de hagedis | de straat | de trui | de hamster | tante Jet | Vlekje | Paul | de graankorrels | de hangmat | de brief | de parkiet | de prins
1 Deze man bakt brood.
de bakker
woorden voor dieren
namen voor dieren
2 Deze vrouw knipt je haar.
de kapster
de hagedis
Krieko
3 Deze vrouw melkt koeien.
de boerin
de hamster
Vlekje
4 Deze man verft het huis.
de schilder
de parkiet
5 Deze vrouw maakt mensen beter.
de dokter
boer | prins.
2 Hij is de broer van mijn moeder. Hij is mijn
broer | oom.
3 Zij is een dochter van mijn moeder. Zij is mijn
nicht | zus.
4 Hij vertelt welk werk ik moet doen. Hij is mijn
baas | vriend.
5 Zij zorgt voor zieke kinderen. Zij is een
juf | zuster.
36
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 36
Paul
Dit kan ik nu 1
de hagedis
de hangmat
uit het ei.
Lees de zinnen. Onderstreep het goede antwoord. 1 Hij wordt later koning. Hij is een
Krieko
een sik?
kuiken
4 Lisa haalt de bange
Wat hoort bij elkaar? Teken een lijn. Let op: je houdt twee antwoorden over.
Wat zijn woorden voor dingen? Schrijf alleen de woorden voor dingen op.
trekt de koets naar het plein.
2 Waarom heeft een
1
2
Kies uit: konijn | worm | kuiken | paard | kat | slak | geit
37
12/01/2022 11:04
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 37
12/01/2022 11:04
38
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 38
12/01/2022 11:04
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 39
LEERWERKSCHRIFT EN LEERWERKSCHRIFT MAAT blz. 36 – 37 – 38 / blz. 37 – 38 – 39
22
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 22
21/04/2022 08:56
Lesinhoud
Extra instructie / differentiatie
Introductie
Taal verkennen Pitstop
• Vertel de leerlingen dat ze in deze laatste les hoofdstuk 1 gaan herhalen en oefenen. Eerst worden de woorden uit groep 3 herhaald. • Ga naar het digibord en doe de oefening(en).
Dyslexie Geef de dyslectische leerlingen meer tijd. Eventueel kunnen ze de test in een aparte ruimte maken.
Instructie • De leerlingen maken zelfstandig de zelftest Taal verkennen. Bespreek hoe ze de opdrachten gaan maken. Ga niet in op de inhoud.
Compactroute Alle opdrachten.
Verwerking Dit kan ik nog Opdrachten zijn gelijk voor het leerwerkschrift en het leerwerkschrift Maat. Opdracht 1 De leerlingen kiezen woorden voor dieren die passen bij de zin. Opdracht 2 De leerlingen kiezen uit twee gegeven woorden het goede woord in de zin en onderstrepen dit woord. Opdracht 3 De leerlingen schrijven woorden voor de dieren die in de zinnen horen, op.
Dit kan ik nu Opdrachten zijn gelijk voor het leerwerkschrift en het leerwerkschrift Maat. Opdracht 1 De leerlingen lezen eerst de omschrijvingen en schrijven dan passende woorden voor mensen op. Opdracht 2 De leerlingen lezen losse woorden die verspreid op de pagina staan en schrijven alleen de woorden voor dingen op. Opdracht 3 De leerlingen schrijven woorden voor dieren en namen voor dieren op in twee rijtjes.
Reflectie • Bespreek de opdrachten met behulp van het digibord. Laat de leerlingen de resultaten invullen in het groeischrift of op het scoreblad Taal verkennen. Laat ze de grafiek bijwerken, zodat ze hun vorderingen kunnen zien.
39
TV_Taal_BASIS_G4_Blok1.indb 39
12/01/2022 11:04
23
TMH PIT BLOK4.1 DEF.indd 23
21/04/2022 08:56
TMH PIT BLOK8.1 DEF.indd 54
20/04/2022 13:36
Taal
Groep 4
Blok
Groep 4 Blok 1 Handleiding
1
Handleiding 9 789006 662573
Covers Taal_Handleiding_groep 4 blok 1.indd All Pages
20/04/2022 12:42