Pit taal groeischrift groep 7 sneak preview

Page 1

Taal
Naam
Plak hier een fotoof tekening van jezelf,of maak een collage vandingen die voor joubelangrijk zijn.

Mijn groeiroute

In jouw groeischrift houd je jouw groei bij. Voor alle leerlijnen kun je bijhouden hoe het gaat. Hier kun je lezen wanneer en bij welke leerlijn je jouw groei kunt bijhouden.

Begin van het leerjaar

Leer meer over je eigen groei met de Ik-cirkels bladzijde 4 en 5

KLAAR met een blok?

Maak dan de opdrachten in dit groeischrift.

Na mijn spreekbeurt bladzijde 6 Spreken & luisteren

bladzijde 8-9

28-31bladzijde 24-25

18-19

Schrijven

36-37

2
Na blok 2Na blok 1 bladzijde
bladzijde 14
bladzijde
bladzijde
Na blok 3 Groep 7 Blok 2
In het donker
Groep 7 Blok 3 Moeten
en mogen
Groep7 Blok 1 De dag van ... Spreken & luisteren Spreken & luisteren Woordenschat Taal verkennenLezen
Na elke les 10 Na elke les 5 Na elke les 10 Na elke les 5 Na elke les 10 Na elke les 5 Taal verkennen: vul je score in op blz 26 en 27 van dit groeischrift Woordenschat: vul je score in op blz 16 en 17 van dit groeischrift

IJskoud

het

van een

Lezen

Dag van Leerplichtde

Ik maak eerst de voorkant af. Dan is het echt mijn groeischrift!

Eind van het leerjaar

Gebruik ik wat ik heb geleerd?

bladzijde 42-45

blok

bladzijde 24-25

34-35

KLAAR met een blok?

bladzijde 32-33

38-39bladzijde

Maak dan de opdrachten in dit groeischrift.

3
Na blok 5Na blok 4 bladzijde
bladzijde 15
bladzijde
19
Na
6 Groep 7 Blok 5 Flits! Groep 7 Blok 6
Tip! Naam Plakhiereenfoto ofoftekeningvanjezelf, maakeencollagevan dingendievoorjou belangrijkzijn. Groep7 Blok 4
Spreken & luisteren Na
lezen
boek bladzijde 20 - 23
Schrijven Lezen Taal verkennen Woordenschat Taal verkennen Na elke les 10 Na elke les 5 Na elke les 10 Na elke les 5 Na elke les 10 Na elke les 5 Taal verkennen: vul je score in op blz 26 en 27 van dit groeischrift Woordenschat: vul je score in op blz 16 en 17 van dit groeischrift

Leer jezelf kennen

Zo-ben-ik cirkel

Je laat in deze cirkel zien hoe je bent en wat je over jezelf vindt. Je kleurt de vakjes van binnen naar buiten. Hoe meer vakjes je kleurt, hoe meer dat voor jou geldt.

Ikwilmijn woordenschat uitbreiden.

Ikwilwetenwaaromikietsleer. Ikdoemijnbest.

Dit geldt helemaal voor mij

Kleur in aan het begin van het schooljaar

goedIkwerkineen tempo.

Ik pas ook buiten school toe wat ik bij Taal leer.

Ikwil goedin Taal zijn.

IkvindTaalleuk.

Ditgeldthelemaal nietvoor mi j

Zo ben ik

Ikconcentreerme goed.

Ikkijkmijnwerk altijdna.

Ikwerknetjesin mijnleerwerkschrift.

Ik heb vertrouwenin mijzelf.

Ik plan mijn taken goed.

4

Leer jezelf kennen Zo-goed-ben-ikin-Taal cirkel

Je laat in deze cirkel zien hoe goed je in Taal bent. Hoe meer vakjes je kleurt, hoe beter je denkt dat je daarin bent.

Woordenschat

Schr i jven

Taalverkennen

Gesprekvoeren

Kleur in aan het begin van het schooljaar

Spreken

Luisteren

Dit geldt helemaal voor mij
Ditgeldthelemaal nietvoor mi j
zo goed ben ik in taal
5

Spreken & luisteren

Hoe ging mijn spreekbeurt?

Wat heb ik gedaan?

Je hebt een spreekbeurt gehouden voor de klas.

Wat doe ik nu?

Je vult het onderwerp in. Daarna bespreek je met jouw leermaatje elk punt. Je kruist Ja of Nee aan. Tot slot vul je in wat jouw klasgenoten ervan vonden, wat je zelf heel goed vond gaan en wat je volgende keer anders gaat doen.

Het onderwerp van jouw eerste spreekbeurt is:

Het onderwerp van jouw tweede spreekbeurt is:

VOORAF

Ik heb bedacht of mijn onderwerp geschikt was.

Ik heb bedacht in welke volgorde ik het ging vertellen.

Ik heb bedacht wat ik kon laten zien.

Ik heb een spiekbriefje gemaakt met aantekeningen.

spreekbeurt

Ik heb een pakkend begin bedacht.

1e spreekbeurt

Ja Nee

2e

Ja Nee

6

TIJDENS

Ik was niet bang om te praten.

Ik keek mijn publiek aan.

Ik maakte goede zinnen.

Ik had een goede spreektoon (niet vlak of monotoon).

Ik lette erop of iedereen begreep wat ik vertelde.

Ik sprak op een goed tempo en goed verstaanbaar.

Ik bleef bij het onderwerp.

Ik gebruikte lichaamstaal (keek het publiek aan, gebruikte mimiek en gebaren, en wisselde van houding).

Ik liet dingen zien waarover ik vertelde.

Ik gaf goed antwoord op vragen.

ACHTERAF

Ik heb verteld wat ik wilde vertellen.

Dit vonden mijn klasgenoten van mijn spreekbeurt:

Ik vond dat dit heel goed ging:

De volgende keer ga ik dit anders doen:

1e

spreekbeurt

spreekbeurt Ja Nee

1e spreekbeurt Ja Nee

2e

2e

spreekbeurt

Ja Nee Ja Nee

7

Spreken & luisteren Een monoloog houden

Wat ga ik doen?

1 Je zoekt samen met jouw leermaatje een monoloog van Freek Vonk op YouTube van ongeveer vijf minuten.

2 Jullie kijken er samen goed naar. Wat maakt zijn monoloog zo goed? Bespreek het samen, punt voor punt.

3 Per punt vullen jullie allebei in kernwoorden de kenmerken in van een supermonoloog.

WAT WAS ZO GOED AAN...

schrijf hier de kenmerken van een supermonoloog

...

4 Dan bedenk je hoe goed je zelf bent in het houden van een monoloog. Je kleurt één of meer duimpjes. Hoe meer duimpjes je kleurt, des te beter je het kunt.

5 Je schrijft op wat je hiervan geleerd hebt. Tijdens het houden van je monoloog, ga je dit toepassen.

het onderwerp

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 1 Na blok 5

Na blok 1 en 5
8

... de informatie

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 1

Na blok 5

... het begin

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 1 Na blok 5

1 x Je moet het nog leren.

2 x Je moet het nog oefenen.

3 x Je kunt het een beetje.

4 x Je kunt het goed.

5 x Je kunt het super goed.

... de formuleringen

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 1

Na blok 5

Ga verder op de volgende pagina.

9

WAT WAS ZO GOED AAN...

het midden

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 5 ... het slot

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 1 Na blok 5

Na blok 1

het spreektempo

1 x Je moet het nog leren.

2 x Je moet het nog oefenen.

3 x Je kunt het een beetje.

4 x Je kunt het goed.

5 x Je kunt het super goed.

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 1 Na blok 5

...
...
10

... de lichaamstaal

... de spreektoon/ het stemgebruik

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 1

Na blok 5

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 1

Na blok 5

De volgende keer als ik een spreekbeurt of monoloog houd, ga ik dit doen:

11

Spreken & luisteren Mijn groei Na blok

Wat heb ik gedaan?

Je hebt in les 2 geluisterd en luisteropdrachten gemaakt.

Wat doe ik nu?

Je leest wat er rechts bij het blaadje staat. Daar groei je naartoe. Bedenk hoever je nu in jouw groei bent. Na blok 1 kleur je een rondje op elke groeilijn, dat geldt voor jou. Na blok 5 doe je dat ook.

Heb je een rondje vlakbij de pit gekleurd? Dan weet je dat je daar meer aandacht aan moet besteden als je een gesprek voert of luistert. Zo kun je daarin groeien.

en

nooit soms

1
5
12

altijd

Ik bedenk altijd mijn luisterdoel.

Ik kies de juiste luistermanier (globaal, precies, selectief, gericht of kritisch) en ga zo luisteren.

Ik luister actief (geconcentreerd), overeenkomstig mijn gekozen luistermanier.

Ik visualiseer altijd wat ik hoor, als dat kan.

Ik onderscheid hoofd- en bijzaken, als dat belangrijk is en maak goede aantekeningen als dat nodig is: ik gebruik kernwoorden, pijlen en kleine schema’s. Ik bedenk wat ik al weet en breid mijn kennis uit met nieuwe informatie.

Ik herken feiten, meningen en argumenten, als die er zijn.

Ik herken de juiste tijdsvolgorde, als er een terug- of vooruitblik voorkomt.

Ik bedenk informatie die niet verteld wordt, maar wel volgt uit de luistertekst.

Ik volg de rode draad altijd, als dat nodig is.

Ik bedenk altijd of mijn luisterdoel is behaald en wat ik van de tekst vond.

Ik bedenk altijd wat ik onthouden heb.

Als dat nodig is, trek ik een conclusie, bepaal een hoofdgedachte, of maak ik een goede samenvatting.

vaak
13

Spreken & luisteren Welke gesprekstips gebruik ik?

Na blok 2 en 5

Wat heb ik gedaan?

Je hebt in les 1 regelmatig een gesprek gevoerd.

Wat doe ik nu?

Je leest de gesprekstips. Je kleurt na blok 2 en na blok 5:

• groen wat je nu al doet;

• geel wat je nog moeilijk vindt.

Wat je nog moeilijk vindt, maak je geel. Na extra oefenen kun je het hokje alsnog groen maken.

Na blok 2

Ik doe mee aan het verdelen van de taken.

Ik help mee de rollen te verdelen.

Ik weet welke rollen handig zijn voor dat gesprek.

Ik let op of de ander soms tussendoor iets wil vragen. Dan stop ik even, luister en geef antwoord. Daarna praat ik pas weer verder.

Ik weet welke taak er bij elke rol hoort:

• De voorzitter leidt het gesprek.

• De verslaggever schrijft op wat er gezegd wordt.

• De tijdbewaker houdt de tijd in de gaten.

• De aanmoediger zorgt dat iedereen blijft meedoen.

Als ik mijn mening geef, ben ik duidelijk.

Ik houd me aan de volgende gespreksregels:

Iedereen moet aan de beurt komen.

• Het is belangrijk om goed naar elkaar te luisteren.

Kijk de ander(en) aan als je praat.

• Check of de ander je begrijpt.

• Check of iemand anders ook nog iets wil zeggen.

14

Na blok 5

Ik weet hoe ik meedoe met een brainstorm: niet te lang nadenken, maar juist snel zeggen wat er in me opkomt.

Ik weet wanneer het handig is om te brainstormen.

Als ik brainstorm, denk ik niet te lang na. Ik zeg of schrijf snel op wat er in me opkomt.

Ik weet dat ik in overleg ideeën van een brainstorm kan veranderen, verbeteren, uitbreiden of samenvoegen.

Als ik brainstorm, zorg ik dat mijn ideeën wel bij het doel passen.

Ik weet dat in een brainstorm alle ideeën waardevol zijn, ook gekke ideeën.

Als ik argumenten geef, kijk ik de ander aan. Ik vraag of de ander mijn argumenten begrijpt. Ik geef een ander de kans om erop in te gaan.

JOUW FAVORIETE TIP:

15

Pitstop

Wat heb ik gedaan?

Je hebt in les 5 opdrachten gemaakt. Je hebt 15 keer antwoord gegeven onder ‘Dit kan ik nog’ en 15 keer onder ‘Dit kan ik nu’. Hierdoor weet je hoeveel woorden je nog weet en hoeveel je hebt geleerd.

Dit kan ik nog

Wat doe ik nu?

Je kleurt voor elk goed antwoord een hokje groen.

Woordenschat
Na elke les 5
1 2 3 4 5 6Blok AANTAL GOEDE ANTWOORDEN 1 2Hoofdstuk 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 16

Vergelijk alle ingekleurde blokjes.

Waar vloog jij het hoogst? Dit kan ik nog Blok Hoofdstuk Dit kan ik nu Blok Hoofdstuk Dit kan ik nu 1 2 3 4 5 6Blok AANTAL GOEDE ANTWOORDEN 1 2Hoofdstuk 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 17

en

Woordenschat tips

Wat heb ik gedaan?

Je hebt manieren geleerd om zelf de betekenis van een onbekend woord af te leiden.

Wat doe ik nu?

Je leest de manieren om de betekenis van een woord zelf te bedenken. Je kleurt na blok 3 en na blok 5:

• groen wat je gebruikt als je luistert of leest en een onbekend woord tegenkomt;

• geel wat je nog moeilijk vindt. Wat je nog moeilijk vindt, ga je extra oefenen. Daarna kun je het hokje alsnog groen maken..

Na blok 3

Ik kijk naar het woord zelf.

Ik herken een samenstelling.

-> Als ik weet wat de losse woorden betekenen, weet ik ook wat de samenstelling betekent.

Ik kijk naar het woord zelf.

Ik ken één of meer stukjes van het woord. Daardoor weet ik ongeveer wat het woord betekent.

Ik kijk naar het plaatje bij de tekst.

Ik kijk of het plaatje iets over de betekenis vertelt.

-> Als ik weet wat het laatste woord betekent, dan weet ik ongeveer wat de samenstelling betekent.

Want het laatste woord van de samenstelling vertelt wat het is.

En het eerste woord maakt dat laatste woord duidelijker.

Zo kan ik de betekenis bedenken.

Ik kijk naar de context van het woord.

Ik kijk of de betekenis gegeven wordt.

Als ik de betekenis niet kan bedenken, zoek ik die op.

Ik gebruik daarvoor internet of een woordenboek.

Ik bedenk de betekenis.

Dan kijk ik altijd of die betekenis in de context past.

Ik kijk naar de context van het woord.

Ik kijk of er iets staat wat het tegenovergestelde betekent.

Ik kijk naar de context van het woord.

Ik kijk naar de context van het woord.

Ik kijk of er iets staat wat hetzelfde betekent.

Ik kijk of andere woorden iets over de betekenis vertellen.

Woordenschat
Na blok 3
5
18

Soms lukt het niet om de betekenis te bedenken en kan ik die ook niet opzoeken.

Dan vraag ik de betekenis aan iemand die het wel weet.

Ik herken het als woorden bij elkaar horen.

Dan is het een vaste woordgroep of figuurlijk taalgebruik.

Ik bedenk de betekenis van de woordgroep of de hele zin. Ik gebruik daarvoor de context.

Ik kijk wat er in plaats van het onbekende woord kan staan.

Dat vertelt mij veel over wat het onbekende woord betekent.

Na blok 5

Als het me niet lukt om de betekenis te bedenken, kijk ik of het woord belangrijk is.

Is het woord niet belangrijk om de tekst te kunnen begrijpen, dan lees ik verder. Anders zoek ik de betekenis van het woord of de woordgroep op.

Ik bedenk de betekenis. Lukt het niet of twijfel ik?

En is het woord belangrijk om de tekst te kunnen begrijpen? Dan kijk ik eerst of het bij een woordgroep hoort. Ik bedenk de woordenboekvorm van het woord of de woordgroep en zoek de betekenis op in het woordenboek of op internet.

Ik bedenk de betekenis.

Soms lukt het niet of twijfel ik. Als het dan een belangrijk woord is, zoek ik de betekenis op:

• van vervoegingen (persoonsvorm of voltooid deelwoord) op de woordenboekvorm. Let er bij een persoonsvorm op of het om een samengesteld werkwoord gaat;

• van een verbogen bijvoeglijk naamwoord op de onverbogen vorm (zonder -e);

• van woordgroepen op het belangrijkste woord (kernwoord).

Ik weet wat een trefwoord is: het woord dat in het (digitale) woordenboek staat en waarop ik het onbekende woord of de woordgroep kan opzoeken.

Je leert in Pit manieren om zelfstandig je woordenschat uit te breiden. Die kun je gebruiken op elk moment dat je luistert of leest en nieuwe woorden hoort. Daardoor kun je ervoor zorgen dat je woordenschat groeit! Hoe groter je woordenschat, hoe succesvoller je zult zijn op school en in je werk.

Hoe breid je zelfstandig je woordenschat uit?
19

Eind van het schooljaar

Gebruik ik wat ik heb geleerd?

Wat heb ik gedaan?

Je hebt geleerd hoe je stap-voor-stap je woordenschat kunt uitbreiden. Je hebt geleerd hoe je taaltaken kunt aanpakken als je luistert, spreekt, een samenwerkgesprek voert, leest of schrijft.

Wat doe ik nu?

Je bekijkt elke aanpak samen met je leermaatje. Praat erover wanneer je dit buiten school gebruikt, of kunt gaan gebruiken. Schrijf onder elke aanpak in welke twee situaties je dit toepast, of kunt gaan toepassen.

Woordenschat

Een onbekend woord? Ik bedenk de betekenis.

1 Je kijkt naar het woord zelf.

2 Je kijkt of een plaatje iets over de betekenis vertelt.

3 Je kijkt naar de context van het woord.

4 Je bedenkt wat er in plaats van het onbekende woord kan staan.

5 Je controleert of jouw betekenis in de tekst past.

6 Als je twijfelt, zoek je de betekenis op of vraag je die aan iemand anders.

Twee situaties waarin ik dit toepas, of kan gaan toepassen:

42

Spreken en luisteren

Luisteren: zo luister ik hiernaar.

1 Je bepaalt jouw luisterdoel: ben je het ermee eens?

2 Je bepaalt jouw luistermanier: je luistert precies (naar alles) en bent kritisch (vind je dat ook?).

3 Je luistert actief en onthoud waar je het wel en niet mee eens bent.

4 Je bedenkt wat je onthouden hebt en wat je ervan vindt.

5 Je bedenkt of jouw luisterdoel behaald is: ben je het ermee eens?

Twee situaties waarin ik dit toepas, of kan gaan toepassen:

Spreken: zo pak ik het aan.

1 Je bedenkt jouw spreekdoel: je wilt amuseren.

2 Je bereidt je voor op wat je gaat zeggen:

• Je bedenkt wat je gaat vertellen.

• Je bedenkt in welke volgorde je jouw verhaal gaat vertellen.

• Je bedenkt een leuk begin (bijvoorbeeld een vraag).

• Je bedenkt wat je voor kunt doen of kunt laten zien.

3 Je stemt jouw woordkeus af op je luisteraar(s).

4 Terwijl je vertelt, gebruik je lichaamstaal, mimiek en gebaren. Je vertelt levendig en boeiend. Je formuleert goede zinnen. Je spreekt vloeiend en verstaanbaar in een goed tempo en op enthousiaste toon.

Twee situaties waarin ik dit toepas, of kan gaan toepassen:

Ga verder op de volgende pagina.

43

Spreken en luisteren

Een samenwerkgesprek voeren: zo pak ik het aan

1 Je bedenkt wat het doel van het gesprek is: een goed idee bedenken.

2 Je bedenkt wat jouw bijdrage in het gesprek kan zijn.

3 Je stelt voor (of je bent het ermee eens) dat jullie gaan brainstormen.

4 Je denkt mee over wie de verslaggever wordt die de ideeën gaat opschrijven.

5 Je doet actief mee aan de brainstorm:

• Je geeft iedereen de kans om zijn ideeën te geven.

• Je luistert goed naar de ideeën van anderen.

• Je vindt geen enkel idee gek.

• Je neemt jouw beurt en zeg je ideeën.

6 Je praat met de anderen over de brainstorm:

• Je kijkt de anderen aan als je praat.

• Je checkt of je begrepen wordt.

• Je stelt vragen als je iets niet duidelijk is.

• Je bespreekt met de anderen alle ideeën.

• Je kiest in overleg met de anderen het beste idee.

Twee situaties waarin ik dit toepas, of kan gaan toepassen:

Lezen

Zo pak ik deze leestekst aan

1 Je bepaalt jouw leesdoel: je wil je amuseren.

2 Je verkent de tekst en weet dan de tekstsoort: een verhaal.

3 Je leest oriënterend: je leest de titel, bekijkt de plaatjes als die er zijn en leest de beginzin(nen).

4 Je voorspelt de inhoud en de doelgroep.

5 Je bedenkt of je dit verhaal wil lezen. Ja, het lijkt je een leuk verhaal.

6 Je kiest een passende leesmanier: je gaat het verhaal genietend lezen.

7 Je leest het verhaal. Als je het niet meer kunt volgen, ga je een stukje terug en lees je het nog een keer. Je zorgt dat je het nu wel begrijpt, door te kijken waar verwijswoorden naar verwijzen en/of door de betekenis van onbekende woorden af te leiden, of op te zoeken.

44

8 Als je het verhaal gelezen hebt, bedenk je wat je van het verhaal vindt.

9 Je bedenkt of jouw leesdoel is behaald: heb je met plezier gelezen?

Twee situaties waarin kan dit toepas, of kan gaan toepassen:

Schrijven

Zo schrijf ik dit

1 Je bedenkt wat jouw schrijfdoel is: iets te weten komen.

2 Je bedenkt aan wie je dit gaat vragen en wie je dus gaat schrijven.

3 Je kiest jouw manier: e-mail.

4 Je zoekt het e-mailadres van die persoon op.

5 Je schrijft jouw e-mail volgens een goede opbouw:

een inleiding met waarom je deze e-mail schrijft;

een kern waarin je uitlegt wat je te weten wil komen;

een slot waarin je bij voorbaat bedankt voor de informatie;

een groet en jouw naam eronder.

6 Daarna lees je je e-mail kritisch door en checkt of:

jouw zinnen en de leestekens goed zijn;

er geen spelfouten in staan;

je duidelijk bent geweest over wat je graag te weten wil komen;

jouw stijl beleefd is.

7 Je verbetert jouw e-mail voor je deze verstuurt.

Twee situaties waarin kan dit toepas, of kan gaan toepassen:

45
Taal Groeischrift • Groep 7 9 789006 468793

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.