Pedagogisch klimaat - Traject PW - Inkijkexemplaar

Page 1

Pedagogisch klimaat

Module 1 Opvoeden en pedagogiek

1 Inleiding in de pedagogiek

2 Pedagogen en hun visie

3 Opvoeden doe je samen

Module 2 Diversiteit

1 Diversiteit in de samenleving

2 Diversiteit in het werkveld

Module 3 Begeleiden in de groep

1 De groep

2 Zorg voor een veilig pedagogisch klimaat

3 Problemen in de groep

NIVEAU 3/4 PEDAGOGISCH WERK

Opvoeden en pedagogiek

Je volgt een opleiding als pedagogisch werker. Daarbij draait het om het begeleiden van kinderen en jongeren, om opvoeden, om pedagogiek. Maar wat is pedagogiek? Wat is het verschil tussen het opvoeden als professional in een groep in de kinderopvang of op school, of de opvoeding van kinderen thuis in een gezin? Hoe zorg je voor een pedagogisch klimaat waarin elk kind tot zijn recht komt en zich prettig voelt? Met welke aandachtspunten moet je rekening houden bij de begeleiding van baby's tot en met jongeren? In deze module staat de professionele opvoedingsrelatie centraal, zoals je die als pedagogisch werker in een organisatie hebt. Je maakt kennis met de visies van bekende pedagogen, want van hun inzichten kun je veel leren. Opvoeden is geen eenvoudige taak. Daarom komt in deze module ook aan bod op welke manier je het beste met ouders kunt samenwerken en een goede relatie met ze opbouwt.

Auteur M.C. Baseler Eindredactie R.F.M. van Midde PEK MODULE
1

Je loopt stage op een jenaplanschool

Je loopt stage in de middenbouw, groep 3-5, van een jenaplanschool. Het valt je op dat er op deze school veel aandacht is voor werken in groepjes, sociaal omgaan met elkaar en communicatie. Je begint elke dag met een kringgesprek waarin de kinderen vertellen wat ze de vorige dag hebben gedaan of iets persoonlijks vertellen over wat bij ze speelt. Je bent veel bezig met feedback geven en vragen. Aan het eind van de dag vraag je bijvoorbeeld aan de klas: 'Wat heb je geleerd?', 'Hoe is het gegaan?' en 'Wat zijn je tips en tops?' Je praktijkopleider vraagt je ook steeds om zelfreflectie en om te kijken naar je eigen houding. De nadruk in de klas ligt heel erg op samenwerken, elkaar helpen, hulp ontvangen, anderen denktijd geven en je verplaatsen in de ander. Die vaardigheden zijn bij de leerlingen dan ook goed ontwikkeld. Je merkt dat dit heel anders was op jouw vroegere basisschool. Daar lag de nadruk meer op je cognitieve ontwikkeling dan op je sociale ontwikkeling. En het is ook heel anders dan de opvoeding die je zelf hebt gehad in jouw gezin. Daar waren de regels streng en duidelijk en was er weinig ruimte voor inspraak. Als je iets zei, werd er al snel gezegd dat je een grote mond had of brutaal was, dus meepraten was er niet echt bij. De nadruk bij jou thuis lag meer bij schoolprestaties, je best doen en controle. De werkwijze op de jenaplanschool brengt je in verwarring en zet je aan het denken over opvoeding. Welke manier spreekt jou het meest aan?

PEK MODULE 1 Op VO eden en peda GOGI e K 2
© Getty Images / Klaus Vedfelt

1 ONDERWIJSCONCEPT

De manier waarop scholen het onderwijs inrichten kan verschillen. Het onderwijsconcept maakt duidelijk hoe de school het onderwijs vorm en inhoud geeft. De praktijksituatie gaat over jenaplanonderwijs.

Maak een woordweb met woorden uit de praktijksituatie die passen bij jenaplanonderwijs en de pedagogische benadering van deze vorm van onderwijs.

Tip: Zoek eens naar handige websites om een woordweb te maken. Bijvoorbeeld: mindmeister.com of canva.nl.

2 SOORT OPVOEDING

De praktijksituatie gaat ook over opvoeding. Wat voor soort opvoeding heb jij zelf gehad? Wat is je daarvan vooral bijgebleven? Hoe zou je die opvoedingsstijl omschrijven?

Schrijf de opvoedingsstijl die jij zelf hebt gehad in vier steekwoorden op. Maak daarna tweetallen.

Lees de vier steekwoorden van je medestudent en stel vragen over de manier van opvoeden. Wissel daarna van beurt.

Tip: Je kunt in overleg met je docent ook klassikaal een overzicht maken van de steekwoorden die passen bij de verschillende opvoedingsstijlen waarmee jij en jouw medestudenten zijn grootgebracht.

ORIËNTATIE
Jenaplanonderwijs Figuur 1.1 © Tiekstramedia
3

3 VERSCHILLEN TUSSEN OPVOEDINGSSTIJLEN

Ga met je medestudent in gesprek over hoe hij of zij de manier van opvoeden binnen het eigen gezin heeft ervaren.

Wat vond jouw medestudent daarin vooral positief of misschien minder goed? Wissel daarna van beurt.

Probeer samen verbeterpunten te formuleren voor de zaken die je als minder goed hebt ervaren en die je als opvoeder anders zou aanpakken.

PEK MODULE 1 Op VO eden en peda GOGI e K 4

4 MOEILIJKE WOORDEN IN DEZE MODULE

In deze module kunnen woorden voorkomen waarvan je de betekenis nog niet kent. Dit kunnen beroepswoorden of vaktaalwoorden zijn, die je nog nooit eerder hebt gelezen. Zorg ervoor dat je ze begrijpt en kunt gebruiken in de module. Als je de woorden begrijpt, is het gemakkelijker om opdrachten in deze module te maken.

Noteer tijdens het lezen van de theorie de woorden die je niet begrijpt. Geef van elk woord de betekenis en een voorbeeldzin.

Woord Betekenis Voorbeeldzin

Tip: In de begrippenlijst van deze module vind je alvast een selectie van vaktaalwoorden die met deze module te maken hebben.

ORIËNTATIE
5

Inleiding in de pedagogiek

LEERDOELEN

• Je kunt omschrijven wat (ortho)pedagogiek inhoudt.

• Je kunt uitleggen wat de doelen en uitgangspunten van opvoeding zijn.

• Je kunt benoemen welke opvoedingsdoelen de Wet kinderopvang bevat.

• Je kunt beschrijven wat een professionele opvoedingsrelatie inhoudt.

• Je kunt toelichten welke factoren invloed hebben op de opvattingen over opvoeden.

• Je kunt toelichten wat het begrip pedagogisch klimaat inhoudt.

• Je kunt voorbeelden noemen van factoren die invloed hebben op het pedagogisch klimaat.

• Je kunt omschrijven welke opvoedingsstijlen er zijn.

• Je kunt uitleggen waarmee je rekening houdt bij de keuze van een opvoedingsmiddel.

• Je kunt toelichten wat de aandachtspunten zijn bij het opvoeden van kinderen en jongeren.

Opvoeden in een gezin is anders dan opvoeding in de kinderopvang of op school. De opvoeding in een organisatie stelt andere eisen, zoals duidelijke regels en afspraken en planmatig werken. Dat moet ook wel als je met kinderen werkt in een groep. In dit hoofdstuk lees je hoe je kunt bijdragen aan een positieve groepssfeer door je houding en bijvoorbeeld de regels die je hanteert. Je maakt kennis met verschillende opvoedingsstijlen en opvoedingsmiddelen waar je gebruik van kunt maken om je opvoedingsdoelen met kinderen te bereiken. Je leert aan welke voorwaarden een professionele opvoedingsrelatie moet voldoen en hoe je daarbij rekening houdt met de verschillende leeftijdsgroepen die je begeleidt.

1.1 Wat is pedagogiek

Pedagogiek vormt de basis van het werken met kinderen. Het is de studie van de manier waarop volwassenen (ouders, pedagogisch werkers, leerkrachten) kinderen en jongeren grootbrengen met een bepaald doel. Pedagogiek is afgeleid van het Griekse woord paidagoogia, dat letterlijk 'kinderleiding' betekent.

Pedagogiek is de wetenschap die de opvoeding van het kind bestudeert.

Door pedagogisch onderzoek komen wetenschappers steeds op nieuwe ideeën en gedachten over de opvoeding van kinderen. Het is goed dat er steeds weer discussie ontstaat over pedagogische opvattingen en ontwikkelingen in opvoeding en onderwijs. Bijvoorbeeld: hebben kinderen die veel zelfstandig achter hun scherm

1 PEK MODULE 1 Op VO eden en peda GOGI e K 1 6

werken wel voldoende contact met elkaar en met hun leerkracht? Of is het juist beter hun samenwerkingsvaardigheden te stimuleren?

1.2 Opvoeden

Opvoeding vindt plaats in de relatie tussen volwassenen en kinderen. Bij opvoeden gaat het om het handelen van een opvoeder. Je kunt daarbij denken aan: iets voordoen, uitleg geven, het kind aanmoedigen of laten merken wanneer hij de fout in is gegaan. Opvoeden is een bezigheid: de opvoeder houdt zich bezig met het kind en met wat hij op het kind wil overbrengen. Bij opvoeden is een opvoeder betrokken zoals een ouder, leerkracht of pedagogisch werker. Iemand kan pas een opvoeder zijn wanneer die persoon volwassen is en gezag uitstraalt naar het kind. Het kind moet wíllen leren van de opvoeder.

Orthopedagogiek

De orthopedagogiek is een specialisatie binnen de pedagogiek. Orthopedagogiek richt zich op de begeleiding van kinderen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking en kinderen die zich in een problematische leer- of opvoedingssituatie bevinden. Denk daarbij bijvoorbeeld aan ouders die grote moeite hebben om hun kinderen op te voeden.

1.1.1 Opvoedkunde

Opvoedkunde is ander woord voor pedagogiek. Binnen de pedagogiek ga je ervan uit dat opvoeden een 'kunde' is. Je kunt het leren. Opvoeden is niet alleen een kwestie van zomaar je gevoel volgen. Op de volgende manieren kun je leren over opvoeding en over hoe je het beste kunt opvoeden:

• Denk na over je eigen ervaringen met opvoeden: Wat voor soort opvoeding heb je zelf gehad? Wat voor soort opvoeder wil je zelf zijn? Welke kennis en ervaringen doe je op tijdens je BPV en wat is je mening daarover?

• Blijf op de hoogte van nieuwe inzichten en onderzoek: Lees over opvoeden en zoek op internet, in boeken en in vaktijdschriften naar actuele informatie.

• Overleg met collega's: Stel je werkwijze ter discussie, zodat je je sterke en zwakke kanten kunt ontdekken en steeds beter wordt in je werk.

Opvoeden is het verzorgen en begeleiden van kinderen en jongeren naar zelfstandigheid, zelfverantwoordelijkheid en volwassenheid.

Alleen kinderen worden opgevoed. Volwassenen worden niet opgevoed. Dit heeft te maken met het doel van de opvoeding, namelijk: het kind tot volwassenheid brengen. Ook wanneer je volwassen bent kun je nog ontzettend veel leren, maar je spreekt dan niet meer van opvoeden. Als volwassene kies je namelijk zelf voor wat je wel en wat je niet wilt leren. Je bent er ook zelf verantwoordelijk voor. Bij een kind is de opvoeder verantwoordelijk voor wat hij het kind leert.

1.2.1 Opvoeden is noodzaak

Al zolang er mensen bestaan, is er sprake van opvoeding. Eeuwenlang bereidden ouders, familie, buren en dorpsgenoten het kind voor op zijn rol in de gemeenschap. Pas later werd de opvoeding meer een privézaak binnen het gezin. Vaststaat dat kinderen een opvoeding nodig hebben om zich als mens te kunnen ontwikkelen. Wordt een kind niet opgevoed, dan leidt dat tot onherstelbare schade. In de geschiedenis zijn enkele voorbeelden bekend van kinderen die op jonge leeftijd door hun ouders aan hun lot werden

Figuur 1.2 Laat je kinderen alleen spelen of bevorder je het samenwerken? © Mirador media / Anke Gielen
In L e I d I n G I n de peda GOGI e K 1 7

overgelaten en in het wild opgroeiden. Ze leerden niet praten, waren door het gebrek aan menselijk contact vaak niet sociaal omdat ze geen emoties konden herkennen en bewogen zich op handen en voeten voort. Kinderen hebben opvoeders nodig. Een kind komt hulpeloos op de wereld en is afhankelijk van zijn ouders. Zij moeten hem voeden, kleden, wassen, liefde geven en de noodzakelijke dingen leren om te kunnen overleven.

1.2.2 Doel van de opvoeding

In geen enkel opzicht is er bij een baby sprake van zelfstandigheid. Maar daar komt al snel verandering in: het kind zet zijn eerste stapjes en zegt zijn eerste woordjes. Zodra een kind begint te kruipen en alles gaat ontdekken, kunnen ouders starten met opvoeden. Opvoeden doen opvoeders met een doel. Het einddoel van de opvoeding is de volwassenheid. Een volwassene is iemand die zichzelf zelfstandig en met eigen verantwoordelijkheid in het leven kan redden. Het gaat dan om volwassenheid op verschillende gebieden:

• lichamelijk gebied: het eigen lichaam kunnen verzorgen en gezond blijven;

• verstandelijk gebied: een opleiding volgen en zich ook daarna blijven ontwikkelen;

• sociaal gebied: relaties en contacten met anderen aangaan en onderhouden;

• emotioneel gebied: goed met emoties kunnen omgaan;

• maatschappelijk gebied: werken en als volwaardig en actief lid meedoen in de maatschappij.

Met je opvoedingsdoel wil je als opvoeder bereiken dat een kind, wanneer het de volwassen leeftijd heeft bereikt, zelfstandig in de maatschappij kan meedoen, zich als een verantwoordelijke volwassene gedraagt en de hulp van anderen steeds minder nodig heeft.

kaas?' Moeder geeft Daan (10) haar bankpasje mee en de boodschappentas. Hij stopt het pasje in zijn jaszak en sluit die af met een rits. 'Zal ik ook nog appels kopen? Want die zijn op', vraagt hij.

In de winkel ziet hij dat het volkorenbrood op is, dus neemt hij een witbrood mee. Hij ziet dat de appels in de aanbieding zijn. Tweede zak voor de helft van de prijs. Hij twijfelt even. Drie kilo is wel veel. Maar ja, in de koelkast blijven ze lang goed. Hij rekent de appels, het witbrood en de pindakaas bij de kassa af.

In dit voorbeeld zie je dat Daan door zelfstandig boodschappen te doen, leert verantwoordelijkheid te dragen voor zijn eigen daden. Wanneer hij boodschappen doet, vraagt dat niet alleen zelfstandigheid van hem in gedrag, maar ook in denken. Een boodschap doen vraagt van hem dat hij:

• de weg weet naar de winkel en zich niet laat afleiden;

• de juiste boodschappen koopt: niet meer en niet minder;

• op zijn bankpas let en weet hoe hij die moet gebruiken.

Hij moet zijn handelen en de keuzes die hij maakt, kunnen verantwoorden (bijvoorbeeld: 'Het volkorenbrood was op, daarom heb ik maar witbrood gekocht') en hij leert te overzien wat de gevolgen zijn van zijn keuzes en zijn gedrag.

1.2.3 Rol van opvoeder

Met de opvoeding begeleidt een opvoeder het kind tot zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Dit zal pas lukken als het kind vertrouwen in zichzelf heeft én als de opvoeder het kind durft los te laten.

DAAN DOET BOODSCHAPPEN

'Loop je even naar de supermarkt voor een heel volkorenbrood en een pot pinda-

Wie zelfvertrouwen heeft, durft verdere stappen te zetten in de wereld om zich heen en te vertrouwen op zijn eigen oordeel. Een opvoeder moet soms bepaalde risico's nemen en een kind aanmoedigen nieuwe dingen uit te proberen: 'Gisteren lukte het om een stukje los te fietsen. Probeer

PEK MODULE 1 Op VO eden en peda GOGI e K 1 8

vandaag eens of je verder komt.' Op die manier bereikt de opvoeder stap voor stap uiteindelijk het einddoel van de opvoeding.

1.3 Opvoeden in een organisatie

Opvoeden in een kindercentrum, gezinshuis of op school is anders dan opvoeden in een gezin. De omstandigheden waaronder kinderen opgroeien in een organisatie zijn anders dan thuis. In de kinderopvang of op school worden kinderen opgevangen in een groep, in een ruimte die helemaal op hen is ingericht en met begeleiders die er speciaal voor zijn opgeleid en er helemaal voor hen zijn. Soms verblijven ze er elke dag, zoals op school. Soms komen ze een aantal dagen in de week, zoals in de kinderopvang, en soms gaat het om 24-uursopvang, zoals in een leefgroep in een gezinshuis.

Je hebt als pedagogisch professional een andere emotionele band met kinderen dan de ouders. Die band is niet vanzelfsprekend, zoals in een gezin.

dat een kind zich prettig en veilig voelt bij jou. Het opvoeden van kinderen in een organisatie doe je samen met je collega's. Je voedt net als ouders kinderen op met een doel en dat is het kind op weg helpen naar volwassenheid.

1.3.1 Opvoedingsrelatie

Jouw relatie als opvoeder met het kind is de basis van waaruit je opvoedt. Je ontmoet kinderen in jouw rol van pedagogisch werker. Zonder band die je met het kind hebt kun je niet opvoeden en bereiken wat je als opvoeder wilt bereiken.

Professionele opvoedingsrelatie

De vertrouwensrelatie die jij hebt met kinderen die je begeleidt, is anders dan de relatie die je hebt met je familie of beste vrienden. De sociale afstand is groter dan bij een persoonlijke relatie. De relatie in je werk is functioneel, het is een professionele opvoedingsrelatie. Je bent een vertrouwenspersoon voor het kind. Wat een kind je in vertrouwen vertelt, blijft tussen jullie. Ook in een professionele opvoedingsrelatie moet je werkelijk belangstelling hebben voor het kind en zijn unieke persoonlijkheid respecteren. Dat geldt niet alleen voor ouders, dat geldt ook voor jou. Of een kind nu druk, rustig of moeilijk is, het moet zich bij jou veilig en vertrouwd kunnen voelen. Het kan rekenen op jouw hulp en steun. Je voelt je verantwoordelijk voor het kind en je bent er voor hem in situaties die daarom vragen, bijvoorbeeld wanneer het kind gevaar loopt of dreigt een ander iets aan te doen. Je straalt daarbij een natuurlijk gezag uit.

Een professional is iemand die een beroep uitoefent. Het begrip wordt vooral gebruikt om het verschil aan te geven tussen iemand die voor een bepaald beroep heeft geleerd en zich daarmee onderscheidt van een ander (de leek).

Als pedagogisch werker besteed je aandacht aan het opbouwen van vertrouwen en zorg je ervoor

Figuur 1.3 Vertrouwen in zichzelf © Shutterstock / Purino
In L e I d I n G I n de peda GOGI e K 1 9
Figuur 1.4 een kind kan rekenen op jouw hulp en steun © Getty Images / sturti

1.3.2 Professionele afstand

In een opvoedingssituatie heb je als pedagogisch werker een warme, persoonlijke relatie met het kind, maar er is toch een zekere afstand tussen jou en het kind. Er is niet de sterke emotionele band die ouders hebben met hun kinderen. Er is sprake van professionele afstand. Jouw persoonlijke band met het kind gaat minder diep. Het is geen relatie voor het leven, het is een tijdelijke en een professionele relatie. Dat betekent dat je betrokken bent bij het kind, maar dat je tegelijkertijd de nodige afstand kunt nemen zonder afstandelijk te zijn. Je hebt persoonlijke gesprekken, maar het is niet zo dat je het kind in vertrouwen neemt over jouw persoonlijke dingen. Je laat wel wat zien van jezelf, maar je bent je tegelijk bewust van wat je wel en niet kunt en wilt vertellen.

enorme stimulans zijn voor hun sociale ontwikkeling. Maar er is minder vanzelfsprekende aandacht voor het individuele kind.

Professionele afstand is de beroepsmatige afstand tot het kind, de jongere en/of de ouder(s). Het is de juiste balans tussen betrokkenheid en afstand nemen om de objectiviteit te bewaren, ook wel professionele distantie genoemd.

1.4 Opvattingen over opvoeden

Een verschil met de opvoeding thuis is ook dat je maar een beperkt gedeelte van de dag voor de kinderen verantwoordelijk bent. Als je werk erop zit, ga je naar huis en kun je afstand nemen. Jij hoeft 's nachts je bed niet uit wanneer een kind niet kan slapen. En als je nachtdienst hebt gehad in een leefgroep, kun je de volgende dag je rust weer nemen. Zo kun je steeds fris en energiek blijven en heb je alle aandacht voor de kinderen die aan jouw zorg zijn toevertrouwd. Die speciale gerichtheid op kinderen in een groep heeft niet alleen voordelen, maar ook nadelen. Kinderen die veel tijd op de opvang doorbrengen, missen soms de informele dagelijkse dingen thuis. Ze zien minder van de gewone volwassen wereld, zoals boodschappen doen en het huis schoonmaken. Op de groep is alles ook meer aan regels gebonden, waardoor er minder ruimte is om spontaan iets te ondernemen. Van het leven in een groep leren kinderen veel: het kan een

Alle ouders willen dat hun kind gelukkig is. Toch zijn er grote verschillen in opvoeding en in de manier waarop ouders met hun kinderen omgaan. Ook tussen kindercentra en in het onderwijs zie je verschillen in aanpak. Meerdere factoren hebben invloed op de opvattingen van mensen over opvoeden, zoals:

• de tijd waarin we leven;

• de cultuur waarvan we deel uitmaken;

• persoonlijke opvattingen.

1.4.1 Tijd waarin we leven

Opvattingen over opvoeding waren er heel vroeger niet echt. Zodra kinderen konden werken, werden ze aan het werk gezet. Baby's werden vaak uitbesteed aan een vrouw die andermans kinderen borstvoeding gaf. De gezinnen waren vaak groot, dus iedereen moest meehelpen. Kleine kinderen werden aan de zorg van hun oudere broers en zussen overgelaten. Vaak groeiden ze op in gewelddadige en verwaarloosde omstandigheden. De Kinderwetten brachten daar verandering in.

Figuur 1.5 Van het leven in een groep leren kinderen veel © Getty Images / Marko Geber
PEK MODULE 1 Op VO eden en peda GOGI e K 1 10

Voorbeeld: Kinderwetten

Kijk je terug in de geschiedenis, dan zie je dat het geluk van kinderen niet altijd centraal stond. Vroeger was een kind in Nederland vooral een arbeidskracht die een bijdrage leverde aan het levensonderhoud van het gezin. Het 'Kinderwetje van Van Houten' uit 1874 was de eerste wet die in Nederland een einde moest maken aan kinderarbeid. Daarna volgde in 1900 de Eerste Leerplichtwet. In 1901 werden de eerste Kinderwetten aangenomen in Nederland: de Burgerlijke Kinderwet, de Strafrechtelijke Kinderwet en de Kinderbeginselenwet. Deze drie Kinderwetten regelden het toezicht op ouder en kind. De staat legde in de regels vast hoe ouders hun kinderen moesten opvoeden en wat er gebeurde bij verwaarlozing of mishandeling. Ouders die zich niet aan die regels hielden, konden uit de ouderlijke macht worden ontzet. In de wetten stond ook wat er van uitvoerende organisaties zoals een tuchthuis of heropvoedingsgesticht werd verwacht.

Tegenwoordig gaat de opvoeding totaal anders dan vroeger. Beschouwde men heel vroeger een kind als 'een volwassene in zakformaat', tegenwoordig zien we een kind vooral als kind en vinden we speciale kinderkleding, een kinderkamer, kinderspeelgoed en kinderboeken heel gewoon. Het grootste deel van de ouders is tevreden over het verloop van de opvoeding van hun kinderen en vindt zichzelf goed in staat om voor kinderen te zorgen. Nederlandse kinderen behoren al jaren tot de gelukkigste van de wereld. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) stelt voor ouders vijf belangrijke tips op voor de opvoeding in deze tijd. Die tips kun je als pedagogisch werker ook goed gebruiken.

• Een veilige en stimulerende omgeving. Zo kan een kind de wereld ontdekken.

• Positieve ondersteuning. Het belonen van gedrag vergroot de kans dat een kind het gedrag in de toekomst weer laat zien. Geef een kind bijvoorbeeld een compliment wanneer het speelgoed heeft opgeruimd. Of moedig het kind aan bij het leren van nieuwe dingen.

• Passende regels. Duidelijkheid en voorspelbaarheid zijn belangrijk voor de ontwikkeling van een kind. Probeer zoveel mogelijk duide-

lijke regels te stellen en op een heldere manier te vertellen wat je van een kind verwacht.

• Realistische verwachtingen. Elk kind ontwikkelt zich in een eigen tempo. Pas je verwachtingen aan bij de ontwikkeling van het kind. Fouten maken hoort erbij, een kind kan niet alles in één keer.

• Goed voor jezelf zorgen. Het is belangrijk dat het goed gaat met het kind. Maar het is ook belangrijk dat het goed gaat met jou als opvoeder. Neem tijd voor jezelf, zorg voor rust en ontspanning. Dan ben je weer opgeladen om het kind op te voeden.

1.4.2 Cultuur waarvan we deel uitmaken

Ouders en organisaties in een westerse cultuur voeden kinderen anders op en hebben andere ideeën over de opvoeding dan ouders en organisaties in een niet-westerse cultuur. Denk aan opvattingen over het opvoeden van meisjes en jongens of aan opvattingen over wie het in het gezin voor het zeggen heeft.

Cultuur is het geheel van waarden, normen, opvattingen en gewoonten binnen een bepaalde groep of samenleving.

Elke cultuur heeft zijn eigen waarden en normen. In de ene cultuur hecht men veel waarde aan tradities en gezag, in de andere cultuur vindt men bijvoorbeeld prestaties en zelfontplooiing veel belangrijker. In elke samenleving maken kinderen zich andere gewoonten, gebruiken, tradities en gedragsregels eigen.

Waarden en normen

In de ontmoeting met andere mensen neem je je eigen ervaring, waarden, normen en omgangsvormen mee. Wees je daarom bewust van je eigen cultuur en achtergrond. Van daaruit kun je je gaan verdiepen in de waarden en normen van de ander.

In L e I d I n G I n de peda GOGI e K 1 11

Waarden zijn de gemeenschappelijke opvattingen van (een groep) mensen over wat zij belangrijk vinden in het leven en in de omgang met elkaar. Hiervan worden de normen afgeleid.

Normen zijn de gemeenschappelijke verwachtingen en afspraken over gepast gedrag in een bepaalde situatie. Normen zijn gedragsregels.

Met andere woorden: bij waarden gaat het om alles wat je vanuit je eigen cultuur 'waardevol' vindt. Je normen zijn de gedragsregels, omgangsvormen en richtlijnen die voor mensen vanuit deze waarden 'normaal' zijn.

Voorbeelden

• Respect voor ouderen is in veel culturen belangrijk (waarde), dus dan is de norm bijvoorbeeld opstaan voor een oudere in de bus.

• Bij de waarde 'gelovig zijn' hoort bijvoorbeeld de norm om dagelijks tijd te nemen voor gebed.

• Als eerlijkheid (waarde) belangrijk is, dan lieg je niet snel over iets (norm).

Waarden en normen hebben dus veel met elkaar te maken. In Kindercentrum Het Palet zijn wederzijds respect en saamhorigheid belangrijke waarden. Dat zie je aan de regels op de groep:

• Je doet anderen geen pijn.

• Je houdt het speelgoed heel en ruimt het op.

• Je wacht op elkaar.

• Je helpt elkaar met jassen en verfschorten aandoen.

• Je wacht op je beurt.

• Je vraagt of je met iets mag spelen en pakt het niet af.

1.4.3 Persoonlijke opvattingen

Geen twee mensen voeden hetzelfde op. Iedere opvoeder heeft eigen ideeën over wat een goede opvoeding inhoudt. Ouders willen belangrijke

waarden overdragen op kinderen. Bijvoorbeeld, een ouder met een christelijke of islamitische levensovertuiging wil zijn geloof overbrengen op zijn kind. Wanneer je als pedagogisch professional werkt met kinderen, kun je niet zomaar je eigen waarden en normen overdragen. Je moet rekening houden met en je aanpassen aan de waarden, normen en opvattingen die in een organisatie gelden. Op een openbare school is het bijvoorbeeld niet de bedoeling dat jij je opvattingen over jouw eigen geloof overdraagt aan de kinderen in jouw klas.

Jouw referentiekader

Jouw ervaringen, manier van denken, gevoelens, opvattingen, gedrag, beleving en stemmingen kleuren het contact dat je met andere mensen hebt. Je hebt vaak een andere achtergrond of een ander referentiekader dan je gesprekspartner.

Een referentiekader is het geheel van denkbeelden, overtuigingen, gewoonten, waarden en normen die iemand heeft opgebouwd in zijn leven en van waaruit hij de wereld om zich heen interpreteert en beoordeelt.

Beroepsmatig met mensen omgaan betekent dat je je hier bewust van bent en dat je je eigen gedrag kunt bijsturen. Je wilt de ander leren kennen, maar leert daarmee tegelijk ook meer over jezelf. In de communicatie met anderen is het verstandig je bewust te zijn van je eigen referentiekader.

Je referentiekader bepaalt voor een groot deel hoe jij de wereld om je heen bekijkt en wat je mening daarover is. Kinderen met wie je gaat werken, groeien op in verschillende gezinssituaties: soms zijn er twee moeders, groeit een kind op bij oma, heeft het gescheiden ouders of pleegouders. In sommige gezinnen is er geld in overvloed en het andere gezin komt aan het eind van de maand altijd geld tekort.

Wat is jouw eigen achtergrond, waar en in wat voor gezin ben jij opgegroeid, wat voor waarden

PEK MODULE 1 Op VO eden en peda GOGI e K 1 12

en normen heb jij van huis uit meegekregen? In de volgende twee voorbeelden zie je dat het referentiekader van twee studenten hun mening over een bepaalde situatie beïnvloedt. Ook al zeggen zij daarover niets tegen het kind, kinderen voelen vaak haarfijn aan hoe je over iets denkt.

Voorbeeld: referentiekader

Veganistisch eten

Ellis (18), tweedejaars student PW, zegt tegen een collega in haar leerbedrijf: 'De ouders van Priscilla uit mijn groep eten veganistisch*. Zij moeten natuurlijk zelf weten wat ze thuis doen, maar ik heb er wel last van. Met verjaardagen kan Priscilla nooit eens mee snoepen. En ik ben altijd druk aan het opletten of ze niet iets 'verkeerds' van andere kinderen krijgt. In de groep krijgt zij op die manier een uitzonderingspositie. Dat is toch zielig voor haar?'

* Veganisten gebruiken geen dierlijke producten. Zij eten geen vlees, zuivel, eieren, honing of producten waar dit in zit.

Voorbeeld: vieze sokjes

Joost (17), eerstejaars student PW, loopt stage op een school bij een asielzoekerscentrum: 'Met wie ik echt moeite heb is Nena. Wat ruikt dat kind altijd naar urine. En dan die sokjes. Te vies om aan te pakken als ik haar help met aankleden. Ik denk echt dat ze wekenlang dezelfde draagt. Als we een kringspelletje doen, pak ik haar het liefst niet bij de hand. Dat is misschien onaardig, maar ik ben gewoon superschoon aangelegd. Als ik op vakantie ga, neem ik standaard een literfles Dettol mee.'

Hoe had Ellis gesproken als zij zelf veganistisch was opgevoed? Hoe zou Joost naar Nena kijken als hij bij haar thuis op huisbezoek was geweest? Als hij had gezien hoe zij en haar moeder en drie broertjes woonden en met welke problemen de moeder van Nena te kampen heeft? Stel je voor dat je als jongetje of meisje in Nederland of juist in een ander land geboren en getogen bent. Deze achtergrond bepaalt voor een groot deel hoe je denkt. Waar je aan gewend bent binnen je eigen cultuur, vind je vaak 'gewoon' en 'normaal'. Het is maar net vanuit welk referentiekader je naar een

situatie kijkt. Realiseer je wel dat je referentiekader niet vastligt, maar kan veranderen.

1.5 Pedagogisch klimaat

Opvoeden vindt plaats in een pedagogisch klimaat. Het pedagogisch klimaat omvat alle omgevingsfactoren die ervoor zorgen dat een kind zich goed kan ontwikkelen. Een goed pedagogisch klimaat kun je zien als een voorwaarde voor opvoeden, ontwikkeling en leren, maar ook als een opvoedingsmiddel. Een positieve sfeer in de groep, prettig contact tussen jou en de kinderen en tussen de kinderen onderling zijn tekenen van een goed pedagogisch klimaat. Daarnaast dragen duidelijke regels, orde en structuur hieraan bij.

Onder pedagogisch klimaat verstaan we alle omgevingsfactoren samen die bijdragen aan het welbevinden van een kind of jongere waardoor deze zich verder kan ontwikkelen. Dit wordt ook wel opvoedingsklimaat genoemd.

1.5.1 Sfeer in de groep

Een goede sfeer kenmerkt zich door een gevoel van veiligheid in de groep. Pas als de groepsleden zich veilig voelen, kunnen ze goed functioneren, zich volledig ontplooien en tot optimale prestaties komen. Daarom is het erg belangrijk aandacht te besteden aan de sfeer in de groep.

In L e I d I n G I n de peda GOGI e K 1 13
Figuur 1.6 In een veilige groep kunnen kinderen goed functioneren © Mirador media / Anke Gielen

Positieve groepssfeer

Een positieve groepssfeer is warm, rustig, vrolijk, enthousiast, ondersteunend, taakgericht en tolerant. Het doel van een positieve groepssfeer is het scheppen van een veilig klimaat voor kinderen, waarin zij zich persoonlijk en sociaal kunnen ontwikkelen en vrienden kunnen maken.

Als kinderen in een groep zich met elkaar verbonden voelen, aandacht voor elkaar hebben en om elkaar geven, zullen zij zich er thuis voelen. Een goede sfeer in de groep heeft een gunstige invloed op het functioneren van kinderen. Ze hebben steun aan de groep, inspireren elkaar, communiceren met elkaar en maken vrienden. Dit draagt bij aan het emotioneel welbevinden, het zelfvertrouwen en een stimulerend pedagogisch klimaat. Een goede sfeer heeft ook effect op de prestaties. In een positieve groep loopt alles bijna vanzelf en stimuleren kinderen elkaar. Je bent geen tijd kwijt aan orde houden. Investeren in een positieve groep is daarom in alle opzichten de moeite waard.

Als de sfeer in de groep goed en veilig is, bereik je meer. Opvoeden gaat vanzelfsprekender in een positief opvoedingsklimaat. Je hebt misschien niet eens het gevoel dat je aan het opvoeden bent en het is niet nodig kinderen steeds te waarschuwen of zelfs te straffen.

De invloed van de groep Groepsleden hebben invloed op elkaar. Samen met de groepsleiding en met elkaar vormen ze een omgeving waarin ze zich kunnen vormen en ontwikkelen. Jouw taak is te zorgen voor een pedagogisch klimaat waarin groepsleden van elkaar kunnen leren. Kinderen in een groep leren door het gedrag van anderen te observeren en na te doen. Dit nadoen heet imiteren. In een groep is er voor kinderen of jongeren genoeg 'voorbeeldmateriaal' om na te doen. Wat een ander al kan of durft, willen ze zelf ook graag doen. Kinderen imiteren niet zomaar alle gedrag van anderen. Belangrijk voor ze is welke gevolgen het nadoen heeft. Krijg je een complimentje omdat je net als Bas ook je bord en beker zelf op het aanrecht zet? Of krijg je een standje omdat je net als Emine wild met de kar rondrijdt op het plein waar

ook de kleintjes rondlopen? Initiatief nemen, vrolijk zijn, behulpzaam zijn: gedrag waar je een aanmoediging voor krijgt, neemt een kind eerder over dan gedrag dat een standje oplevert.

Jouw invloed op de sfeer

Als pedagogisch werker heb je een grote invloed op de sfeer en het klimaat in de groep. Zorg voor een enthousiaste, vriendelijke, positieve uitstraling, zodat kinderen daar een voorbeeld aan kunnen nemen. Reageer rustig en positief op gedrag. Bij een kringgesprek stimuleer je dat kinderen belangstelling hebben voor elkaar en je toont die interesse zelf ook. Als je ziet dat er dingen fout gaan of dreigen fout te gaan, heb jij de verantwoordelijkheid om in te grijpen. Door ervaring leer je op een goede manier om te gaan met situaties die vragen om een reactie van jou.

Aandachtspunten

• Je bent in de buurt als kinderen spelen.

• Je laat kinderen merken dat je vertrouwen hebt in hun mogelijkheden en inzet.

• Je zorgt ervoor dat elk kind zich gezien voelt.

• Je geeft kinderen de ruimte om het zelf te doen en ondersteunt ze daar waar dat nodig is.

• Je luistert met volle aandacht naar verhalen.

• Je bent alert op signalen en reageert op situaties die een reactie vragen van jou.

• Je benadert kinderen op een warme, open en vriendelijke manier.

• Je gaat rustig om met conflicten.

EEN GESPREK MET VRAAGWOORDEN

In de kring praten de leerlingen van groep 3 over de sport waar ze op zitten. Onderwijsassistent Tom deelt kleine kaartjes uit. Ieder kind krijgt er één. Op elk kaartje staat een vraagwoord: hoe, waar, wanneer, welke, waarom. Tom legt uit: 'Wie aan de beurt is, mag iets vertellen over zijn sport. De anderen stellen een vraag die begint met het vraagwoord op je kaartje.' Chris is als eerste aan de beurt en vertelt dat zij

PEK MODULE 1 Op VO eden en peda GOGI e K 1 14

op streetdance zit. Meteen vuren de kinderen allerlei vragen op haar af: 'Waar doe je dat?', 'Waarom ben je op streetdance gegaan?', 'Hoe vaak oefen je?' Binnen een paar minuten weten ze al heel veel over de sport van Chris.

1.5.2 Orde en structuur

Orde en structuur geven kinderen, en jou als pedagogisch werker, houvast. Duidelijkheid vergroot hun gevoel van veiligheid en zekerheid en draagt dus bij aan een goed pedagogisch klimaat. Door structuur aan te brengen in de dag en afspraken te maken over de omgang met elkaar en met de materialen, komt er rust in de groep. Dat merk je aan het gedrag van de kinderen. Ze zijn rustig bezig, er zijn weinig of geen conflicten en kinderen helpen elkaar.

Gedragsregels

Een prettige groepssfeer vraagt om heldere regels en duidelijke grenzen. Orde houden is de regie hebben over wat er in de klas gebeurt. Dit betekent vriendelijk grenzen stellen. Kinderen moeten weten wat wel mag en wanneer ze 'te ver' gaan. Wees duidelijk over wat je van ze verwacht. Gedragsregels zijn belangrijk voor de veiligheid, orde en de rust in de groep. Regels stellen is een onderdeel van structuur bieden. Laat kinderen zelf meedenken bij het opstellen van de regels. Op die manier geef je ze ook verantwoording voor het naleven van de regels en worden deze

al snel een goede gewoonte. Laat kinderen elkaar helpen om zich aan de regels te houden. Herhaal de regels regelmatig, benoem en beloon gewenst gedrag en geef zelf het goede voorbeeld.

Voorbeelden: gedragsregels

• Ik laat de ander uitpraten.

• Ik probeer problemen met praten op te lossen.

• Ik vraag het netjes als ik iets van een ander wil hebben.

• Ik stop of doe een stap terug als de ander 'stop', 'nee' of 'hou op' zegt.

Om te zorgen voor eenheid binnen de organisatie maakt ook het team duidelijke en uniforme regels over het omgaan met elkaar binnen en buiten. Deze regels gelden niet alleen voor kinderen, maar ook voor medewerkers, ouders en bezoekers. Er zijn heldere regels over omgangsvormen. Alle medewerkers zien erop toe dat iedereen zich aan de gemaakte afspraken houdt.

Dagritme

Een vast dagritme geeft houvast aan kinderen en pedagogisch werkers. Als kinderen weten wat er komen gaat door vaste routines, schep je daarmee een begrijpelijke, veilige omgeving voor ze. Een vertrouwd dagritme geeft rust. Dagritme draait om duidelijkheid. Met een vaste dagindeling weten kinderen waar ze aan toe zijn. Dit zorgt voor structuur, waardoor kinderen de ruimte krijgen om te groeien. Door de dagindeling zichtbaar te maken voor iedereen op bijvoorbeeld het digibord, laat je zien wat kinderen kunnen verwachten op die dag en op welk moment.

Speel-leeromgeving

De speel-leeromgeving heeft invloed op hoe kinderen zich gedragen en zich ontwikkelen. Een rustige, ruimte is van belang. In een rommelige en ongezellige ruimte vol prikkels zijn kinderen drukker dan op een plek waar het gezellig en opgeruimd is. Door een overzichtelijke inrichting geef je kinderen structuur en veiligheid. Kinderen moeten zich vrij kunnen bewegen zonder gevaar op lichamelijk letsel of schade aan materialen.

Figuur 1.7 elkaar vragen stellen in de kring © Getty Images / FatCamera
In L e I d I n G I n de peda GOGI e K 1 15

Laat kinderen meedenken welke taken er dagelijks zijn om ervoor te zorgen dat het lokaal weer netjes is en geef ze bij het opruimen zelf een taak.

Voorbeelden: aandachtspunten inrichting

Op de peutergroep zorg je ervoor dat kinderen die langslopen niet per ongeluk een bouwwerk kunnen omstoten.

Zijn er in een klas duidelijke looppaden van bijvoorbeeld de deur naar de kring?

Uitdagende materialen

Om kinderen in elke fase van hun ontwikkeling tegemoet te komen en uit te dagen, hebben zij uitdagende materialen nodig die passen bij hun ontwikkelingsniveau. Dit stimuleert ze om op onderzoek te gaan en nieuwe dingen te leren. Zorg voor mogelijkheden om verschillende materialen met elkaar te combineren. Dat leidt tot rijker spel. Geef alle materialen een handige, vaste plek zodat kinderen bij het opruimmoment precies weten waar alles ligt en hoe je het moet opbergen. Als het voor iedereen duidelijk is waar iets ligt en hoe je iets moet opbergen, voorkom je vragen en het onzorgvuldig omgaan met materialen. Houd alle materiaal netjes en schoon.

• Laat regelmatig horen dat het goed gaat.

• Geef non-verbale aanmoediging zoals instemmend knikken.

• Probeer te begrijpen waarom een kind doet zoals het doet.

• Stimuleer samenwerking en een gevoel van gezamenlijkheid.

• Laat kinderen elkaar helpen en leer ze dat ook.

• Laat merken dat je betrokken bent en belangstelling hebt voor een kind.

• Zorg voor heldere regels en een duidelijk dagritme.

• Maak de speel-leeromgeving rustig en zorg voor uitdagend materiaal.

1.6 Soorten opvoedingsstijlen

Elke ouder heeft zijn of haar eigen manier van opvoeden. De ene ouder is streng, de ander toegeeflijk. De een vindt vaste regels erg belangrijk, bij de ander staat vrijheid voorop en zijn kinderen zoveel mogelijk vrij om zelf alles te ontdekken. Iedereen heeft zijn of haar eigen ideeën over opvoeden. De manier van opvoeden noem je ook wel opvoedingsstijl

Probeer zo goed mogelijk om te gaan met verschillen in opvoedingsstijl. Begin met het kijken naar overeenkomsten tussen jou en de ouder in jullie pedagogische aanpak. Het belangrijkste is dat zowel jij als de ouder het beste willen voor het kind. Dat proberen jullie samen zo goed mogelijk te doen. Oordeel daarom niet te snel over hoe ouders de opvoeding aanpakken. Heb niet meteen kritiek op iets wat je niet begrijpt. Ga op een niet-veroordelende manier met ouders in gesprek en vraag waarom ze iets wel of juist niet doen. Er is altijd een verhaal en een reden achter iets wat je ziet.

Voorbeelden: opvoedingsstijlen

Aandachtspunten voor een positief

pedagogisch klimaat

• Begroet kinderen altijd persoonlijk en noem ze bij hun naam.

• Wees voorspelbaar en betrouwbaar in je gedrag.

• Moeder Shinta staat erop dat haar kind de pedagogisch medewerkers met 'u' aanspreekt. Zelf noemt ze de groepsleiding 'mevrouw Ebru' en 'meneer Pieter'.

• Vader Maikel is zo trots op zoon Mitch dat die in zijn ogen nooit iets verkeerd doet. Ook als

Figuur 1.8 een vast dagritme geeft houvast © Getty Images/ Westend61
PEK MODULE 1 Op VO eden en peda GOGI e K 1 16

de leerkracht Mitch op iets aanspreekt, zegt zijn vader: 'Ach, laat dat jochie toch.'

• Moeder Eveline is zo voorzichtig dat ze liever niet heeft dat haar dochter in de zandbak speelt.

Laat merken hoe belangrijk de betrokkenheid van de ouders bij de school of de kinderopvang is, maar respecteer op welke manier en hoe vaak ouders die betrokkenheid laten zien. Vanwege situaties als werkloosheid, drukte of ziekte zijn ouders soms niet tot meer aandacht in staat. Wees je steeds bewust van je eigen opvattingen en kijk daar kritisch naar. Is jouw aanpak wel de beste? Onbewust werkt dat door in de manier waarop jij met kinderen omgaat. Door stil te staan bij jouw manier van omgaan met kinderen, leer je je eigen stijl herkennen en verbeteren. Kennis over de verschillende opvoedingsstijlen helpt je om te ontdekken wat jouw persoonlijke stijl is en welke je bij ouders herkent. De pedagogische uitgangspunten van de organisatie waar je werkt, bepalen voor een groot deel hoe je met kinderen en met de groep omgaat. Samen met de collega's in je team probeer je op één lijn te komen. Maar natuurlijk hebben ook jouw ervaringen en je eigen persoonlijkheid invloed op jouw opvoedingsstijl. De meest voorkomende stijlen van opvoeden zijn:

• autoritair;

• toegeeflijk;

• verwaarlozend;

• democratisch.

1.6.1 Autoritair

Bij de autoritaire opvoedingsstijl stelt de opvoeder hoge eisen aan het kind. Er zijn veel regels. De opvoeder is de baas en het kind moet gehoorzamen: 'Doe wat ik je zeg'. Houdt het kind zich niet aan de regels, dan krijgt het straf. Autoritaire opvoeders leggen de regels meestal niet uit en geven een kind geen ruimte voor discussie of eigen oplossingen. De autoritaire stijl van opvoeden werd vooral vroeger veel gebruikt.

Voordelen

Een kind weet heel precies wat de opvoeder van hem verwacht. De opvoeder is de baas en bepaalt wat er gebeurt. Sommige kinderen kunnen tijdelijk baat hebben bij een autoritaire aanpak met duidelijke regels en afspraken.

Nadelen

Deze opvoedingsstijl kan een kind angstig en volgzaam maken of juist opstandig en agressief. In ieder geval ontwikkelt een kind weinig zelfvertrouwen en weinig zelfstandigheid. Het leert niet om zelf te beredeneren waarom het iets wil en kan moeilijk beslissingen voor zichzelf nemen. Deze dwingende manier van opvoeden kan voor veel strijd zorgen en afstand tussen opvoeder en kind. Een kind kan er zelfs als volwassene nog last van hebben.

1.6.2 Toegeeflijk

Toegeeflijke opvoeders hebben veel aandacht voor de wensen en behoeften van het kind. Ze geven het kind bijna altijd zijn zin en zullen niet snel iets weigeren. De opvoeder stelt zich afwachtend op, geeft geen richting aan de opvoeding en stelt geen eisen.

Voordelen

Bij een toegeeflijke opvoedingsstijl doen zich weinig conflicten voor, want kinderen beslissen grotendeels zelf wat ze doen en hoe ze zich gedragen.

Figuur 1.9 elke ouder heeft een eigen manier van opvoeden © Getty Images / Westend61
In L e I d I n G I n de peda GOGI e K 1 17

Nadelen

Een kind met toegeeflijke opvoeders leert geen grenzen kennen. Hij krijgt weinig feedback want alles is 'goed' en 'leuk'. Dit maakt een kind gemakzuchtig en het leert niet om rekening te houden met anderen. Bovendien leert het niet om met zijn emoties om te gaan en zichzelf te beheersen. Dit kan een kind impulsief en agressief maken.

1.6.3 Verwaarlozend

Er zijn ook opvoeders die het kind verwaarlozen. Zij stellen weinig regels, maar geven ook weinig geborgenheid, steun en veiligheid. Ze tonen weinig betrokkenheid en laten het kind vaak aan zijn lot over: het moet het allemaal zelf uitzoeken.

Voordelen

Weinig of geen aandacht besteden aan een kind is gemakkelijk. Een ouder met een verwaarlozende opvoedingsstijl heeft alle tijd voor zichzelf of zijn werk.

Nadelen

Van een verwaarlozende opvoeder leert een kind niet wat verstandig is en krijgt het geen structuur. Een kind raakt eraan gewend zijn eigen gang te gaan. Het kan zich daardoor eenzaam, in de steek gelaten en niet geliefd voelen, en loopt eerder het risico om met bijvoorbeeld verkeerde vriendjes in aanraking te komen.

1.6.4 Democratisch

Democratische opvoeders stellen regels, maar geven hun kind ook inspraak. De regels die ouders stellen, onderbouwen ze met uitleg en argumenten. Er is veel ruimte voor overleg en het samen helpen vinden van een oplossing. Ouders houden rekening met de ontwikkeling, wensen en behoeften van het kind. Zij stimuleren hun kind en moedigen het aan.

Voordelen

De democratische opvoedingsstijl stimuleert het zelfvertrouwen en de zelfstandigheid van het kind. De opvoeder respecteert het kind als per -

soon. Er is openheid tussen kind en opvoeder. Kinderen die op deze manier worden opgevoed, hebben vaak een positief zelfbeeld, kunnen verantwoordelijkheid dragen, zijn zelfstandig en sociaal, en leren met hun emoties omgaan.

Nadelen

De democratische opvoedingsstijl kost de meeste tijd en energie van alle opvoedingsstijlen. Het kind wil argumenten horen en het daarover in gesprek gaan kost tijd en geduld. Het gevaar is dat opvoeders maar blijven praten en beargumenteren in plaats van grenzen te stellen.

De democratische opvoedingsstijl geeft veel ruimte voor overleg en het samen helpen vinden van een oplossing. In plaats van te praten over wat er misgaat en waarom, kijk je juist naar mogelijkheden. Je kijkt naar wat wel goed gaat in plaats van naar wat (nog) niet lukt.

Oplossingsgericht taalgebruik

Een kenmerk van de democratische opvoedingsstijl is het oplossingsgericht taalgebruik tussen opvoeder en kind. Oplossingsgericht taalgebruik bestaat uit vragen die het kind uitnodigen om zijn eigen talenten, oplossingen en doelen te benoemen. Het uitgangspunt is dat een kind het goede antwoord geeft als je hem de juiste vragen stelt.

Je vraagt bijvoorbeeld: 'Stel dat jij de juf of de meester was, wat zou je dan in de klas anders doen?' Of je zegt: 'Isa, ik zie dat je in deze les goed hebt opgelet en niet afgeleid was. Goed zeg! Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?' Door te wijzen

Figuur 1.10 een democratische opvoeder steunt het kind en moedigt het aan © Getty Images / PeopleImages
PEK MODULE 1 Op VO eden en peda GOGI e K 1 18

op de positieve situatie moedig je de leerling aan om na te denken over zijn eigen aanpak en competenties.

Ook ouders kunnen oplossingsgericht opvoeden. Een ouder geeft een kind dat zijn jas niet wil aandoen een keuze die leidt tot het gewenst gedrag en vraagt bijvoorbeeld: 'Doe je eerst je jas aan of eerst je schoenen?'

1.7 Pedagogische onder steuning

Als professionele opvoeder geef je bewust pedagogische ondersteuning om kinderen te helpen bij hun ontwikkeling. Je zegt bijvoorbeeld: 'Wat fijn dat jullie zo rustig zitten te werken', 'Lief dat je me even helpt' en: 'Dat hebben jullie goed opgelost samen!' Kinderen leren op deze manier wat je van ze verwacht en de positieve benadering is goed voor het zelfbeeld van het kind en de sfeer in de groep.

Soms is het nodig om streng op te treden. Zeg liever niet: 'Houd toch eens op', 'Doe niet zo vervelend' of 'Zit niet zo te klieren.' Met dergelijke uitspraken leer je kinderen alleen wat ze niet moeten doen. Het is beter om duidelijke regels te stellen, uit te leggen waarom iets belangrijk is en wat je wel van ze verwacht.

Er zijn verschillende manieren om kinderen op weg te helpen in hun ontwikkeling tot volwassene en te ondersteunen bij de obstakels die ze daarbij tegenkomen. Bij deze pedagogische ondersteuning horen opvoedingsmiddelen waaruit je een keuze kunt maken. Denk daarbij aan grenzen stellen, uitleg geven of afleiden. Door bewuste keuzes te maken kun je ervoor zorgen dat je je opvoedingsdoel bereikt.

Er zijn drie soorten pedagogische ondersteuning:

• emotionele ondersteuning;

• informatieve ondersteuning;

• gedragsregulerende ondersteuning.

1.7.1 Emotionele ondersteuning

Bij emotionele ondersteuning ga je in op de emoties van het kind. Blij, bang, bedroefd en boos zijn de basisemoties van een baby. Jouw begeleiding bestaat uit actief luisteren en goed kijken naar signalen. Je geeft emotionele ondersteuning door bijvoorbeeld oogcontact te maken, begripvol te kijken, te troosten, aan te moedigen, toe te lachen of te prijzen. Kinderen kunnen het in elke leeftijdsgroep moeilijk hebben. Bij jonge kinderen zie je soms angsten omdat bij hen fantasie en werkelijkheid nog door elkaar lopen. 'Zal Grote Beer misschien vannacht onder mijn bed kruipen?' In de schoolleeftijd komt faalangst of zich buitengesloten voelen voor. Bij oudere kinderen zie je ook andere emoties die een situatie bij ze kan oproepen zoals teleurgesteld worden, zenuwachtig of onzeker zijn. In de puberteit worstelen kinderen soms met hun identiteit, seksuele gevoelens en liefdesverdriet.

Op elke leeftijd kunnen kinderen te maken krijgen met traumatische ervaringen en verlies waarbij zij emotionele ondersteuning nodig hebben. Je kunt kinderen helpen gevoelens te herkennen en te benoemen door met ze te praten over hoe zij ermee om kunnen gaan: 'Je zegt dat jij je onzeker voelt over het maken van de Cito-toets. Wat helpt je om je er zekerder over te voelen?' In je reactie laat je aan het kind merken wat je hebt gehoord of gezien. Je toont belangstelling door vragen te stellen en helpt om gevoelens en emoties te herkennen, te begrijpen, te benoemen en te verwerken. De volgende situatie laat zien hoe je een kind emotioneel kunt ondersteunen.

BEN JE BANG DAT SINTERKLAAS

BOOS OP JE IS?

Vandaag komt Sinterklaas in de klas. Eline is de hele ochtend erg druk. Ze blijft niet zoals afgesproken in de hoek spelen die ze zelf heeft gekozen, maar rent heen en weer en laat horen dat ze er is. Frederique, onderwijsassistent in haar groep, gaat naar haar toe en zegt: 'Tjonge, wat ben je opgewonden. Het is ook reuze spannend dat Sinterklaas straks komt.' Eline knikt en

In L e I d I n G I n de peda GOGI e K 1 19

zegt: 'Denk je dat Sinterklaas boos op mij zal zijn?' 'Boos?' vraagt Frederique verbaasd. 'Ja, ik had gisteren Racine toch aan haar haren getrokken', antwoordt Eline. Frederique trekt Eline rustig naar zich toe en vraagt op vriendelijke toon: 'Ben je bang dat Sinterklaas boos op je is?' Als Eline knikt, zegt Frederique: 'Ik denk dat Sinterklaas blij is om jullie straks allemaal weer te zien. Wat zou je kunnen doen om er ook blij naar uit te kijken?' Eline denkt even na: 'Een mooie tekening maken voor Sinterklaas!' Opgelucht huppelt ze naar haar tafel en begint aan een tekening voor de Sint.

haar vinger op. Ze giechelt en zegt: 'De belangrijkste zijn we nog vergeten: nergens aankomen!'

Door het klassengesprek zorg je er samen voor dat het uitstapje goed verloopt.

Door voorafgaand aan een gebeurtenis een gesprek met kinderen te voeren over gewenst en ongewenst gedrag, leer je kinderen na te denken over zichzelf. Daarmee vergroot je de mogelijkheden van het kind om zelfstandig en zelfverantwoordelijk te handelen.

1.7.2 Informatieve ondersteuning

Kinderen hebben nog veel te leren van de wereld om hen heen. Je geeft informatieve ondersteuning als je door middel van een gesprek, uitleg of voorlichting een kind inzicht geeft in een situatie. Hierdoor leren kinderen begrijpen hoe het werkt, wat er mis kan gaan en wat je van hen verwacht.

Voorbeeld: informatieve ondersteuning

Voorafgaand aan een bezoek aan het museum bespreekt onderwijsassistent Omar met zijn groep welke regels er gelden in een museum. Ze hebben met elkaar al een heel rijtje bedacht en op het digibord gezet: niet heen en weer rennen, zachtjes praten, bij elkaar blijven, luisteren naar de uitleg door de medewerkers van het museum. 'Weten jullie er nog meer?' vraagt hij. Kim steekt

Een gesprek geeft inzicht in gedrag. Een kind met weinig sociale vaardigheden help je zo om sociaal vaardiger te worden. Een kind dat impulsief reageert, help je om zijn gedrag onder controle te houden en een kind dat zich erg afhankelijk gedraagt, help je om zelfstandig te worden. Bij een onderlinge ruzie leer je kinderen na te denken en te bespreken wat er is gebeurd. Je laat niet alleen zien wat er fout ging, maar ook waardoor dat kwam en hoe het kind dat in de toekomst kan voorkomen. Informatie kan helpen voorkomen dat pubers in de problemen raken wanneer ze een leeftijd bereiken waarop ze zelf op onderzoek gaan. Zo kan seksuele voorlichting helpen om op een gezonde en plezierige manier met deze nieuwe ervaring om te gaan. Voorlichting over roken, alcohol en drugs kan jongeren helpen weerstand te bieden aan de verleidingen om hen heen, verstandige keuzes te maken en niet toe te geven aan groepsdruk.

1.7.3 Gedragsregulerende ondersteuning

Kinderen willen graag horen dat ze het goed doen. Dat geeft zelfvertrouwen. Ze willen ook weten waar de grens ligt. Wat mag wel en wat mag niet? Hoe ver kunnen zij gaan? Als kinderen dit weten, geeft dit rust, dan weten ze waar ze aan toe zijn.

Het geven van gedragsregulerende ondersteuning wil zeggen dat je het gedrag van een kind in goede banen leidt. In 'lastig' gedrag van een kind zit altijd een boodschap, een behoefte van het kind. Bijvoorbeeld de behoefte even rustig en alleen aan een tafeltje te zitten. Kinderen willen

Figuur 1.11 Troosten is een vorm van emotionele ondersteuning © Mirador media / Anke Gielen
PEK MODULE 1 Op VO eden en peda GOGI e K 1 20

weten hoe zij zich moeten gedragen en welke regels er zijn. Het kennen van de regels geeft een veilig gevoel. Kinderen weten hoe het gaat in de groep en wat je van ze verwacht. Dat geeft jou ook rust, omdat je niet steeds weer uitleg hoeft te geven. Regels maken duidelijk waar de grenzen liggen.

Voorbeelden van regels

• Op de peutergroep: bij het fruit eten blijft iedereen aan tafel zitten tot alle kinderen hun fruit op hebben.

• In de klas: bij binnenkomst zet iedereen zijn telefoon uit en legt die in het mandje. Na de les gaan ze weer aan en mee naar huis.

• In het gezinshuis: 's avonds moeten de jongeren om 21.00 uur binnen zijn.

• Op de bso: gewoon praten is oké, schreeuwen en lelijke taal: NEE!

Kinderen leren goede gewoonten en regels vooral door voordoen, samendoen en nadoen. Voorbeelden hiervan zijn leren eten met mes en vork, tandenpoetsen en omgangsregels zoals 'alsjeblieft' en 'dankjewel' zeggen. Je kunt laten blijken dat een kind begrijpt wat de bedoeling is door het geven van een complimentje: 'Wat goed dat je dat al helemaal zelf kunt!'

Kinderen bootsen ook gedrag na dat niet bewust is voorgedaan. Jouw houding als opvoeder is daarom belangrijk: je hebt een voorbeeldfunctie. Als de kinderen staan te dringen bij de deur om naar buiten te mogen, ga jij rustig bij de deur staan. Je zegt niets, maar kijkt alleen maar vriendelijk rond. In korte tijd staan alle kinderen rustig achter elkaar in een rij om naar buiten te gaan. Als opvoeder sta je model voor het kind, je bent een voorbeeld voor ze. Kinderen hebben de neiging om na te doen hoe jij je gedraagt, reageert en praat. Als je goed oplet, herken je in het gedrag van kinderen vaak dingen van jezelf of van hun ouders. Bij kleuters zie je dit goed bij hun imitatiespel: ze gebruiken soms precies dezelfde woorden bij het 'schooltje spelen' als jij. Kinderen die een vriendelijke, geduldige en behulpzame opvoeder hebben met begrip voor het kind, laten zelf ook sociaal gedrag zien. Als jij kinde-

ren vriendelijk en met respect benadert, krijg je respect terug. Ook andere kinderen in de groep staan model. Kinderen en jongeren leren veel van elkaar. Ze nemen positieve én negatieve dingen van elkaar over.

1.8 Opvoedingsmiddelen

Opvoedingsmiddelen kun je gebruiken om gedrag aan te leren, af te leren of bij te sturen als het mis dreigt te gaan. Het zijn middelen die je bewust als opvoeder gebruikt om een bepaald doel te bereiken.

Een opvoedingsmiddel is een instrument dat de opvoeder bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken.

Soorten opvoedingsmiddelen

Bij het begrip opvoedingsmiddel denk je misschien ook aan straf. Maar straf is wel het laatste opvoedingsmiddel waar je naar moet grijpen. Als opvoeder heb je veel meer mogelijkheden om je doel te bereiken:

• aanmoedigen;

• grenzen stellen;

• afleiden;

• gedrag negeren;

• gedrag afkeuren;

• gesprek voeren;

• time out;

• straffen.

Figuur 1.12 Kijk, zo was je je handen! © ANPfoto / Reyer Boxem
In L e I d I n G I n de peda GOGI e K 1 21

1.8.1 Aanmoedigen

Door een complimentje, vriendelijk knikje of duim omhoog moedig je kinderen aan om vaker gewenst gedrag te laten zien. Dit noem je aanmoedigen, bevestigen of prijzen. Aanmoediging geeft een kind zelfvertrouwen en een positief zelfbeeld. Aanmoedigen doe je door te zeggen wat je ziet: 'Wat zijn de boeken netjes opgeruimd', wat je voelt: 'Wat ben ik blij met jullie hulp', of je beschrijft de prestatie: 'Wat knap dat het is gelukt. Dat noem ik nog eens doorzetten.' Je laat daarmee merken dat een kind of groepje kinderen fijn aan het spelen is, netjes aan het werken is of een taak goed heeft uitgevoerd.

Voorbeeld: aanmoedigen

Pedagogisch medewerkster Indra leest voor uit het boekje De liefste mama van de wereld dat ben jij! Shanti kan de meeste woordjes die rijmen op een zin in de verhaaltjes al zelf aanvullen. Indra reageert verrast: 'Wat goed dat jij al kunt meelezen met het boek!'

• hoeven niet op een negatieve manier om aandacht te vragen;

• krijgen een positief beeld van zichzelf.

Natuurlijk is het niet de bedoeling dat je een kind steeds beloont met een aanmoediging. Dan maak je een kind afhankelijk van jou en belemmer je zijn groei naar zelfstandigheid. Een kind moet op een gegeven moment ook zelf weten wat er wordt verwacht. Belonen met materiële zaken is ook minder geschikt. Het moet niet zo zijn dat een kind alleen nog maar wil opruimen of een klus doet als het daarna een sticker of stempel krijgt. Ook maakt het andere kinderen jaloers omdat zij die beloning niet krijgen. Overdrijf niet. Het is wel de bedoeling dat kinderen ook positief gedrag laten zien als ze er niet voor worden beloond. Flink doorwerken aan een taakje met als beloning een leuke activiteit, werkt beter.

Positieve versterkers

Positieve versterkers kun je inzetten om gedrag aan te leren en te versterken. Er zijn twee soorten. Complimentjes of schouderklopjes die je geeft aan een kind, noem je ook wel externe positieve versterkers. Maar kinderen hebben ook zelf in de gaten dat bepaald gedrag een positief gevolg kan hebben en een goed gevoel kan geven. Dit zijn de interne positieve versterkers. Als een kind merkt dat het een fijn gevoel geeft om iets voor een ander te doen of om zelf een probleem op te lossen, zal het dit gedrag vaker laten zien. Interne positieve versterkers zijn over het algemeen zo krachtig, dat ze ervoor zorgen dat kinderen uit zichzelf dit gedrag blijven vertonen.

Kinderen willen graag horen dat ze het goed doen. Ze worden zich er daardoor nog meer van bewust dat dit is wat je van ze verwacht. Een aanmoediging is een extra stimulans om het een volgende keer opnieuw zo te doen. Door complimentjes groeit ook het zelfvertrouwen van kinderen. Gedrag dat steeds een positief gevolg heeft, zullen ze vaker vertonen. Kinderen die regelmatig een positieve opmerking te horen krijgen:

• weten wat ze goed doen;

• voelen zich daardoor ook zeker van zichzelf;

Goedkeuren door niets te doen

Door niets te doen en af te wachten kun je ook je goedkeuring laten zien. Je goedkeuring blijkt dan uit het feit dat je het kind de tijd en de ruimte geeft het op zijn eigen manier te doen. Ook al zou je het zelf misschien anders aanpakken en ook al lukt het niet meteen. Je laat daarmee zien dat je er vertrouwen in hebt dat het kind iets tot een goed einde brengt.

Figuur 1.13 door een compliment moedig je kinderen aan © ANPfoto / David Rozing
PEK MODULE 1 Op VO eden en peda GOGI e K 1 22

Aandachtspunten bij aanmoedigen

• Oefen jezelf, zodat je positief gedrag ziet en er ook op reageert.

• Geef een bevestiging zo snel mogelijk na het goede gedrag.

• Maak duidelijk wat je ziet, voor welk gedrag je het kind beloont en wat je voelt.

• Zorg ervoor dat een beloning in verhouding staat tot het getoonde gedrag.

• Meen wat je zegt. Kinderen merken of het echt is of niet aan je houding of de toon waarop je iets zegt.

• Maak zo min mogelijk gebruik van materiële beloningen zoals bijvoorbeeld een sticker.

1.8.2 Grenzen stellen

Kinderen hebben behoefte aan grenzen. Grenzen geef je aan door regels, dat noem je grenzen stellen. In een school gelden geschreven regels: 'Geluid aan van je tablet? Koptelefoon op' en ongeschreven regels: 'Je weet toch wel dat je rustig moet lopen in de gang?'

Voorbeelden: grenzen stellen

Peuters hebben spelenderwijs al heel wat regels geleerd.

• Op je beurt wachten.

• Voor het eten handen wassen.

• Na het eten handen en gezicht wassen.

• Als iemand zegt stop, dan houd je op.

• Na toiletbezoek altijd handen wassen.

• Opruimen wat je hebt gebruikt.

• Jas en tas aan de kapstok hangen.

Die regels geven kinderen houvast. Toch zie je in de praktijk dat sommige kinderen testen waar die grenzen liggen. Dat doen ze door de regels te overtreden en te kijken hoe jij reageert. Doordat je hun gedrag dan afkeurt, weten ze dat daar echt de grens ligt. Ook al heeft een kind behoefte aan regels, toch zal het er regelmatig tegen protesteren. Dat is normaal; het is een oefening in het zelfstandig worden.

Samen regels maken

Kinderen leven regels beter na als ze de zin ervan begrijpen. Daarom is het goed om samen regels

te maken. Het voordeel is dat kinderen zich vaak beter houden aan regels die ze zelf hebben bedacht en dat ze er elkaar aan helpen herinneren. Je hebt daardoor minder regels nodig en je hoeft minder vaak te waarschuwen. Kinderen die mogen meedenken voelen een afspraak, regel of grens niet aan als een beperking van hun vrijheid.

Positief formuleren

Door regels positief te formuleren zullen kinderen zich er sneller aan houden.

Voorbeeld negatief geformuleerde regels:

• Je mag niet eten in de klas.

• Je moet je eigen spullen opruimen.

• Je mag niet praten als een ander het woord heeft.

Voorbeeld positief geformuleerde regels:

• Eten doen we in de pauze in de kantine.

• Iedereen zorgt ervoor dat de speelruimte netjes blijft.

• Als iemand anders het woord heeft, dan luister je tot diegene is uitgepraat.

Positief geformuleerde regels geven veel mogelijkheden voor het geven van positieve feedback: 'Wat is de speelruimte netjes opgeruimd.' Terwijl negatief geformuleerde regels vooral uitnodigen om aandacht te geven aan overtredingen: 'Je weet toch dat je niet mag eten in de klas!'

Aandachtspunten bij grenzen stellen

• Wees duidelijk over wat wel en niet mag.

• Maak alleen regels als het echt nodig is. Te veel regels en grenzen maken een kind onzeker.

• Houd rekening met de leeftijd van het kind.

• Loop naar een kind dat een grens overgaat. Maak oogcontact en zeg rustig, kort en duidelijk wat je ziet: 'Ik zie dat je een kras zet op de tekening van Kevin.' Zeg ook waarom het niet mag. Leg vooral uit wat wél mag en bespreek met het kind hoe het ánders kan.

• Maak met een neutrale gezichtsuitdrukking en stem duidelijk dat je het meent.

• Wees consequent. Reageer niet nu eens wel, dan weer niet. Vooral bij jonge kinderen werkt het om de boodschap te herhalen.

In L e I d I n G I n de peda GOGI e K 1 23

1.8.3 Afleiden

Ongewenst gedrag hoef je lang niet altijd af te keuren. Soms werkt het veel beter en sneller als je de aandacht van het kind op iets anders richt. Vooral bij jonge kinderen die hun eigen wil ontdekken, kan afleiden erg goed werken. Een kleuter die in de opwinding van zijn spel hard gilt in het lokaal en daarmee andere kinderen stoort, kun je beter afleiden. Wanneer je fluisterend de aandacht vestigt op waar hij mee bezig is, maak je een goede kans om te bereiken wat je wilde. Afleiden is gewoon een handig trucje dat vaak effectief is. Het is alleen geen goede keuze als je wilt dat het kind iets van het ingrijpen leert.

Voorbeeld: afleiden

Twee kleuters spelen in de zandbak en hebben samen de blauwe schep vast. Ieder aan een kant. 'Van mij!', schreeuwen ze allebei om het hardst. Hun leidster loopt langs en reageert niet op het geschreeuw. Ze wijst naar een struik: 'Kijk nou eens, is dat vogeltje gewond?' Beide kleuters laten meteen de schep vallen en rennen naar de struik om de vogel te zien.

1.8.4 Gedrag negeren

Negeren kan een goede manier zijn om met bepaald ongewenst gedrag om te gaan. Het gaat daarbij zeker niet om het negeren van het kind, maar om het negeren van het gedrag dat het laat zien. Gedrag negeren is vooral goed te gebruiken wanneer het kind de aandacht probeert te vragen en niemand anders echt kwaad doet. Het zegt bijvoorbeeld lelijke woorden of trekt gekke bekken. Je kunt dan bijvoorbeeld zeggen: 'Ik doe maar even of ik dat niet gehoord/gezien heb!'

Soms helpt niets om ongewenst gedrag te stoppen. Dat komt omdat het gedrag voor het kind iets oplevert. Het krijgt bijvoorbeeld uiteindelijk toch zijn zin of krijgt er aandacht door. Vraag je daarom altijd af welk voordeel het ongewenste gedrag voor het kind heeft.

Voorbeeld: gedrag negeren

Sal (12) is altijd zeer aanwezig in de klas. Hij daagt docenten uit en doet vaak precies wat niet mag.

Van regels trekt hij zich niets aan. Sal wil graag laten zien en horen dat hij er is. Door zijn gedrag krijgt hij veel aandacht. Van leraren krijgt hij vaak op zijn kop omdat hij zich niet aan de regels houdt. Dat levert weer nieuwe grappen en grollen op waardoor hij opnieuw de aandacht heeft van de groep.

In dit voorbeeld zie je dat Sal veel aandacht krijgt door zich niet aan de regels te houden. In deze en soortgelijke situaties helpt het meestal wanneer je het gedrag consequent een poos negeert. Uiteindelijk leert de jongere dan dat hij geen aandacht krijgt met negatief gedrag. Je geeft wel heel bewust aandacht op de momenten dat je positief gedrag ziet.

Aandachtspunten bij gedrag negeren

• Het negeren van ongewenst gedrag is niet gemakkelijk omdat het gedrag eerst zal verergeren. Blijf rustig volhouden, dan zal het gedrag daarna verdwijnen.

• Zodra het kind stopt en iets anders gaat doen, geef je hier aandacht aan en wanneer mogelijk een kort compliment.

1.8.5 Gedrag afkeuren

Een volle beker drinken op de grond gooien, een ander kind bijten of speelgoed afpakken. Kinderen gedragen zich soms op een manier die jij als opvoeder afkeurt. Gedrag afkeuren wil zeggen dat je het verkeerd vindt wat iemand doet. Dit laat je merken door bijvoorbeeld boos te kijken. Je stem klinkt boos en je fronst je wenkbrauwen. Vertel kort en duidelijk wat je boodschap is. Bij jonge kinderen ga je hierbij op gelijke hoogte van het kind zitten, zodat jullie elkaar kunnen aankijken. Bij een kind tot een jaar of 2 is de volgende boodschap voldoende: 'Onno, nee!' Vanaf een jaar of 2 leg je uit waarom iets niet mag. Gebruik daarbij woorden die het kind begrijpt. Benoem specifiek het gedrag van het kind en wat dit tot gevolg heeft en richt je niet op het kind zelf. Zo voorkom je dat het kind zichzelf als niet lief ervaart.

PEK MODULE 1 Op VO eden en peda GOGI e K 1 24

Aandachtspunten bij gedrag afkeuren

• Praat in de ik-vorm. Bijvoorbeeld: 'Ik wil niet dat jij je beker op de grond gooit, want dan wordt het kleed nat.'

• Maak onderscheid tussen het gedrag dat je afkeurt en het kind. Je zegt niet: 'Je bent niet lief', maar: 'Slaan met de schep is niet aardig om te doen, want dat doet Jip pijn en nu huilt ze.'

1.8.6 Gesprek voeren

Het voeren van een gesprek is een veel toegepast opvoedingsmiddel. Zo'n gesprek kan gaan over een gedragsprobleem, maar ook over een algemeen onderwerp als het nut van bepaalde regels. Kies er een rustig moment voor. Met een kind dat zojuist nog woedend was, kun je beter niet direct een gesprek voeren. Door eerst emotioneel wat afstand te nemen voorkom je dat de emoties bij het kind weer oplaaien. Wanneer een kind zich nog erg boos voelt, staat het niet of nauwelijks open voor wat je te zeggen hebt. Geef het kind de tijd en de ruimte om zijn gedachten en gevoelens te verwoorden. Zo leren kinderen steeds beter hun emoties te herkennen en ermee om te gaan.

Voorbeeld: gesprek voeren

Leidster: 'Ik zie dat het moeilijk voor je is om rustig te blijven zitten tijdens het eten aan tafel. Wat zou een klein stapje kunnen zijn, zodat dat beter gaat?' Het kind denkt even na en zegt dan: 'Niet wiebelen.' Leidster: 'Heel goed. Dan begin je hier de volgende maaltijd mee.'

Aandachtspunten bij gesprek voeren

• Luister naar het kind. Schenk daarbij vooral aandacht aan het gevoel van een kind. Vaak stopt het gedrag alleen al omdat er aandacht is voor het gevoel: 'Ik zie dat je boos bent.'

• Geef niet direct een antwoord of een oplossing. Vraag of het kind zelf oplossingen kan bedenken.

• Vermijd de 'waarom-vraag' omdat die vaak leidt tot een verdedigende houding van een kind.

• Sluit het gesprek altijd af met een afspraak. Hoe ga je hiermee verder? Wat ga je ermee doen?

1.8.7 Time-out

Met storend gedrag, zoals gillen en gek doen, krijgen kinderen aandacht. Ook al is die aandacht negatief, toch kan die als een versterker van dat gedrag werken. Een time-out kan bij jonge kinderen helpen. Je haalt een kind even uit de situatie die het gedrag uitlokt en zet hem op een rustige plek. Het kind krijgt even geen aandacht, ook geen negatieve. Het doel van een time-out is om ongewenst gedrag te verminderen door een kind tijdelijk uit te sluiten van een activiteit en van aandacht.

Een time-out gebruik je bewust als pedagogisch middel om het gedrag te beïnvloeden. Omdat het kind dit als straf kan ervaren is het nodig dat je duidelijk maakt waarom een time-out plaatsvindt, hoelang die duurt en welke actie erop volgt. Je kunt kiezen voor een vaste plek waar een kind even afgezonderd van de anderen tot rust kan komen, bijvoorbeeld een apart tafeltje. Daarna kijk je samen met het kind terug op de situatie en bespreek je hoe het een volgende keer anders kan.

Time-with

Het is natuurlijk altijd beter om storend gedrag op te lossen of te voorkomen zonder dat je tot een time-out hoeft over te gaan. Je hebt het dan in plaats van time-out over time-with. Dat betekent dat je een kind persoonlijke aandacht geeft

Figuur 1.14 Kies een rustig moment voor het voeren van een gesprek © ANPfoto / Koos Busters
In L e I d I n G I n de peda GOGI e K 1 25

om te ontdekken wat er aan de hand is en hoe je dit samen kunt oplossen. Aan een kind dat een ander kind meteen een klap geeft omdat die zijn kleurpotloden afpakt, kun je bijvoorbeeld vragen: 'Wat zou je kunnen doen of kunnen zeggen als iemand iets van jou afpakt?'

Aandachtspunten bij een time- out

• Probeer een time-out te voorkomen door time-with.

• Een time-out duurt kort: 1 minuut per levensjaar is het advies en er is altijd toezicht bij.

• Na een time-out volgt altijd een gesprek waarin je even terugkijkt: 'Wat gebeurde er?' en vooruitkijkt: 'Wat kun je een volgende keer doen?'

1.8.8 Straffen

Het geven van straffen is een opvoedingsmiddel dat je beperkt en zorgvuldig toepast. Het effect op het gedrag is maar tijdelijk en kan ook vervelende gevolgen hebben, zoals boosheid die zich richt op jou of op andere kinderen. Straf is niet goed voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Een kind doet iets niet meer, omdat het er straf voor krijgt. Het zal alleen gewenst gedrag laten zien in de aanwezigheid van de opvoeder, maar niet omdat het kind zelf zich positief wil gedragen. Probeer straf te vermijden, bijvoorbeeld door kinderen zelf te laten nadenken over een oplossing.

Voorbeeld: straffen

Als onderwijsassistent Rick tussen de middag zijn lokaal binnenkomt, weet hij niet wat hij ziet. Tijdens het overblijven hebben een paar kinderen binnen met een bal gespeeld. Daardoor zijn enkele waslijnen vol tekeningen naar beneden gekomen en die hebben in hun val een vaas met droogbloemen meegenomen. Rick bekijkt de ravage en zegt dan rustig: 'In deze rommel kan ik de les niet beginnen. Maken jullie alles zo snel mogelijk weer in orde? Bedenken jullie zelf maar hoe je dat aanpakt. Ik ben over vijf minuten weer terug.'

Rick straft de klas niet, maar soms ontkom je niet aan een straf. Dan is het belangrijk om op de juiste manier straf te geven en er op een later moment met het kind over te praten. Probeer altijd een straf te kiezen waar het kind iets van leert en die stimuleert om ander gedrag te laten zien. Bijvoorbeeld, je laat een kind repareren wat kapot is gemaakt.

Echt straffen is vaak niet nodig. Met lichaamstaal kun je al veel duidelijk maken. Jonge kinderen kijken je vaak aan op het moment dat ze een grens overgaan met een blik van: vind je het goed wat ik doe of keur je het af? Even nee schudden is dan vaak al voldoende. Ook bij oudere kinderen werkt lichaamstaal. Met de manier waarop je kijkt en beweegt of door het opsteken van je hand, kun je duidelijk maken dat je gedrag afkeurt. Een kind even helpen herinneren aan de afspraken is ook vaak voldoende en maakt straffen overbodig. Maak duidelijk wat niet mag, maar laat vooral weten wat wel de bedoeling is. Zeg welk gedrag je verwacht en geef bevestiging als het kind het gewenste gedrag laat zien: 'Ik ben blij dat je sorry zegt, dat is een eerste stap. Nu kun je nadenken over een oplossing.'

Aandachtspunten bij straffen

• Pas straf alleen toe als iets anders niet meer werkt.

• De straf moet passen bij de leeftijd van het kind.

• Een straf moet redelijk zijn en in verhouding staan tot wat mis is gegaan.

• Geef de straf zo snel mogelijk na het ongewenste gedrag.

• Straf het gedrag, maar wijs het kind niet af als persoon.

• Leg uit waarvoor het kind straf krijgt en welk gedrag wel gewenst is.

• Zorg ervoor dat de straf niet te lang duurt.

• Herstel het contact met het kind na de straf.

• Als je een kind vaak moet straffen, is er meer aan de hand. Zoek dan uit hoe dat komt.

PEK MODULE 1 Op VO eden en peda GOGI e K 1 26

Deze uitgave is onderdeel van de methode Traject, de methode voor de welzijnsopleidingen Pedagogisch werk en Maatschappelijke zorg.

Traject Welzijn Pedagogisch werk is gebaseerd op het kwalificatiedossier 2021, maar ook op de nieuwe wet- en regelgeving, bijvoorbeeld de Wet IKK. Daarnaast is er meer aandacht voor online communicatie en sociale media en is het materiaal ingericht op het breder inzetbaar zijn van de pedagogisch werker in de toekomst. Traject sluit daarop aan met actueel en vernieuwend materiaal dat is ontwikkeld in samenwerking met docenten en experts uit het werkveld.

Bovendien is Traject flexibel inzetbaar, zodat het altijd past bij de manier waarop de opleiding het onderwijs vormgeeft. Het materiaal is modulair opgebouwd en het is mogelijk de modules te arrangeren. Er kan op verschillende manieren met de methode worden gewerkt: blended, een combi van boeken en digitaal of volledig digitaal of met maatwerkboeken.

Traject bevat onder andere de volgende elementen: De theorie bevat alle benodigde basiskennis en achtergrondinformatie bij de betreffende werkprocessen. De praktijkvoorbeelden die de theorie ondersteunen, zorgen voor een verbinding met de beroepspraktijk.

De praktijksituaties zijn realistische beschrijvingen van situaties uit de beroepspraktijk, inclusief opdrachten gekoppeld aan houdingsaspecten, vaardigheden en kenniselementen.

De beroepsvaardigheden bevatten opdrachten voor het stapsgewijs aanleren van pedagogische, didactische, communicatieve en verzorgende vaardigheden.

Traject biedt hiervoor verschillende opdrachten:

- Oriëntatieopdrachten om voorkennis te activeren;

- Verwerkingsopdrachten die bestaan uit verschillende vraagtypen om de theorie te begrijpen

- Casuïstiekopdrachten om op basis van een praktijksituatie de leerstof toe te passen en te analyseren;

- Moduleopdrachten als activerende en motiverende opdrachten;

- Vaardigheden die oefenopdrachten en BPV-opdrachten bevatten;

- Toetsen

Het aanbod van Traject bestaat in grote lijnen uit:

- theorieboeken inclusief een licentie voor de online leeromgeving met een heldere en gestructureerde uitleg over de benodigde vakkennis, verduidelijkt met veel praktijkvoorbeelden;

- maatwerkboeken die door de opleider worden samengesteld door een selectie te maken uit het brede aanbod van modules voor de betreffende opleiding;

- een online leeromgeving met theorie, verwerkingsopdrachten, toepassingsopdrachten, zelftoetsen en evaluatie- en reflectievragen bij iedere module. Daarnaast bevat de online leeromgeving ondersteunend materiaal voor de docent, zoals toetsen bij iedere module.

Wil je weten welke materialen er nog meer beschikbaar zijn bij Traject?

Kijk dan op https://www.thiememeulenhoff.nl/mbo/welzijn/traject

Auteurs:

M.C. Baseler

Eindredactie:

R.F.M. van Midde

Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.