Feniks leerjaar 1 havo-vwo leerboek

Page 1

Ontdek het verleden, begrijp het heden.

Auteurs

Ronald den Haan

Raymond de Kreek

Eugenia Smit

Frank Tang

Stef Vink

Eindredactie

Ronald den Haan

Eugenia Smit

Geschiedenis voor de onderbouw Leerboek 1 havo/vwo

COLOFON

Ontwerp omslag

Studio Fraaj, Rotterdam

Opmaak omslag

Studio Vlak

Beeld omslag

© The Trustees of the British Museum

Beeldresearch

ThiemeMeulenhoff

Ontwerp binnenwerk

Tom Lamers, Reclamers, Veghel

Opmaak

Staalboek, Veendam

Tekenwerk en cartografie

EMK, www.emk.nl

Over ThiemeMeulenhoff

ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt.

Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl

ISBN 978 90 06 91195 4

Derde herziene editie, eerste druk, 2024 � ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2024

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd.

Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk.

Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

TIJD VAN MONNIKEN EN RIDDERS

5 Ridders, horigen en monniken 90

Oriëntatie 90

5.1 Het rijk van Karel de Grote 92

5.2 De vroegmiddeleeuwse landbouwsamenleving 96

5.3 De verspreiding van het christendom 100

5.4 Een nieuw geloof: de islam 104

5.5 Het Rijk van Kiev Wereldgeschiedenis 108

Op onderzoek in de vroege Middeleeuwen

Verdieping 110

Afsluiting 112

TIJD VAN STEDEN EN STATEN

6 Koningen, burgers en kruisvaarders 114

Oriëntatie 114

6.1 De middeleeuwse stad 116

6.2 Het koninkrijk Engeland 120

6.3 Centralisatie in Frankrijk 124

6.4 De kruistochten 128

6.5 Het Mongoolse Rijk Wereldgeschiedenis 132

Op onderzoek in de late Middeleeuwen

Verdieping 134

Afsluiting 136

Overzicht van vaardigheden 138

Begrippen 140

Illustratieverantwoording 142

Afsluiting 64

TIJD VAN GRIEKEN EN ROMEINEN

4 Het Romeinse Rijk 66

Oriëntatie 66

4.1 Van stadstaat tot wereldrijk

Op onderzoek bij de Romeinen Verdieping 86

Afsluiting 88

Zo werk je met Feniks 4 1 Op zoek naar het verleden 6 Oriëntatie 6 1.1 Wat is geschiedenis? 8 1.2 Waarom is geschiedenis belangrijk? 12 Afsluiting 16
VAN JAGERS EN BOEREN 2 Jagers, boeren en farao’s 18 Oriëntatie 18 2.1 De eerste mensen jagen en verzamelen 20 2.2 De landbouwrevolutie 24 2.3 Een machtige staat 28 2.4 Leven voor én na de dood 32 2.5 Uruk en Mohenjodaro Wereldgeschiedenis 36 Op onderzoek in het oude Egypte Verdieping 38 Afsluiting 40
VAN GRIEKEN EN ROMEINEN 3 De Grieken 42 Oriëntatie 42 3.1 De wereld van de Grieken 44 3.2 Athene en Sparta 48 3.3 De Griekse cultuur 52 3.4 Grieken in Egypte en Azië 56 3.5 China onder de Eerste Keizer Wereldgeschiedenis 60
INHOUD
TIJD
TIJD
62
Op onderzoek bij de Grieken Verdieping
68
Koningstijd, republiek, keizertijd 72
in
Romeinse Rijk 76
einde van het West-Romeinse Rijk 80
4.2
4.3 Leven
het
4.4 Het
4.5 De Feniciërs Wereldgeschiedenis 84

Zo werk je met Feniks

Je gaat werken met de geschiedenismethode Feniks. De methode bestaat uit een leerboek en een werkboek. In Feniks werk je vanuit de opdrachten. Zo ben je actief met de stof bezig en word je geholpen de hoofdzaken uit de tekst te halen. De methode is een LRN-line methode. Dat

Leerboek

Elk hoofdstuk begint met een Oriëntatie. Je maakt hierin kennis met het tijdvak.

De Oriëntatie start met een grote afbeelding die iets zegt over het onderwerp van het hoofdstuk. De tekst in het gekleurde kader vertelt meer over wat je ziet op de afbeelding.

In het onderdeel ‘In dit hoofdstuk’ lees je waarover het hoofdstuk gaat.

Daarna zie je twee afbeeldingen die het verleden vergelijken met het heden

Onder in de Oriëntatie vind je een tijdbalk waarin is aangegeven over welk tijdvak het hoofdstuk gaat.

Elke paragraaf start ook weer met een grote afbeelding

Daarna volgt een tekst in een gekleurd kader. Deze tekst legt uit wat je op deze afbeelding ziet.

Hierna zie je de leerdoelen waarmee je aan de slag gaat.

Na de leerdoelen begint de ‘gewone tekst’ van de paragraaf. Dit is de tekst die je moet leren. In elke paragraaf staan ook tekstbronnen en beeldbronnen. Deze bronnen hebben allemaal een nummer. Dit zijn geen leerteksten. In het werkboek vind je opdrachten over deze bronnen.

Sommige paragrafen hebben een tekst in een kader over een historische vaardigheid of over ons bestuur. Deze tekst moet je ook leren.

De paragraaf Wereldgeschiedenis gaat over een ander deel van wereld. De paragraaf speelt zich wel af in de tijd waarover het hoofdstuk gaat. In deze paragraaf leer je nieuwe stof, maar worden ook vergelijkingen gemaakt met de stof uit de eerdere paragrafen.

betekent dat de methode ook een digitaal deel heeft. In de digitale versie kun je in een opdracht doorklikken naar een filmpje of geluidsfragment, of iets anders wat je nodig hebt bij de opdracht.

4
Zo werk je met Feniks

De paragraaf ‘Op onderzoek in de tijd van…’ is een verdiepingsopdracht. Met deze opdracht verdiep je je in een bepaald onderwerp uit de periode waarover het hoofdstuk gaat. De paragraaf begin met een stelling. Via bronnen onderzoek je of deze stelling klopt, of dat je een andere mening hebt.

Werkboek

In het werkboek begint een paragraaf met de opdracht ‘Dit weet je al’. Met deze opdracht kun je zien wat je al weet over het onderwerp van de paragraaf. Onder het kopje ‘Basisstof’ volgen daarna de ‘gewone’ opdrachten van een paragraaf. Aan het begin van een opdracht staat welke tekst of welke bronnen je moet gebruiken om de opdracht te kunnen maken. In een opdracht staan soms ook tekstbronnen en beeldbronnen. Ook deze bronnen hebben allemaal een nummer. Voor dit nummer staat ‘opdrachtbron’.

In elke paragraaf is er een opdracht die extra aandacht besteedt aan waarom het onderwerp belangrijk is. Boven deze opdrachten staat een gekleurd kader met daarin de tekst ‘het belang van geschiedenis’ en een korte uitleg. In deze opdracht ga je zelf ontdekken waarom het onderwerp belangrijk is.

Er zijn opdrachten waarmee je extra oefent met historische vaardigheden. Boven de opdrachten staat dan ‘Je oefent …’ en dan volgt de historische vaardigheid waarmee je oefent.

In de Afsluiting staan alle belangrijke gebeurtenissen, leerdoelen, vaardigheden en begrippen van het hoofdstuk bij elkaar.

Soms heb je voor een opdracht een computer of een tablet nodig, bijvoorbeeld om iets op te zoeken. Dat zie je aan het tablet-icoontje.

Sommige opdrachten doe je met z’n tweeën of in een groepje

Bij deze opdrachten staat een icoontje met twee hoofdjes (tweetal) of een icoontje met drie hoofdjes (groepje) .

Aan het einde van de paragraaf test je of je de leerdoelen van de paragraaf beheerst. Boven deze opdrachten staat ‘Wat weet je nu?’.

Tot slot vind je aan het einde van een paragraaf de leerdoelen waarmee je in deze paragraaf aan de slag bent gegaan. Achter deze leerdoelen staat welke opdrachten bij welk leerdoel horen.

5
Zo werk je met Feniks

Op zoek naar het verleden

Een mysterie in de oude kerk

Jacob Polijn en Philip Polijn, deze twee namen staan op de grote vloersteen. Ook op sommige andere stenen staan namen. Namen op de vloer zie je veel in grote, oude kerken. Maar waarom staan die daar? Mensen uit rijke families konden vroeger een plekje onder de kerkvloer kopen. Na hun dood werden ze daar begraven. Arme mensen kregen een graf buiten de kerk. De meeste graven in kerkgebouwen zijn nu leeg. De resten van de mensen die er lagen, zijn ergens anders begraven, of vernietigd. Van sommige andere graven is bekend dat de botten er nog in liggen. Maar in eeuwenoude gebouwen kun je soms mysterieuze vondsten doen… Dat gebeurde in 2014 in een grote kerk in Gouda. Onderzoekers haalden een deel van de vloer weg, omdat de fundering daaronder moest worden gerepareerd. Onder de vloer vonden ze tientallen graven, waarvan niet bekend was dat ze daar waren. Ook een graf dat wél bekend was, bevatte een verrassing. Volgens oude boeken van de kerk lag er één persoon in dit graf: een oude vrouw die Sarah heette. Maar een halve meter dieper vonden de onderzoekers een tweede skelet, van een jonge man! Ze noemden hem Jacob.

1
Oriëntatie
BRON 1 De Sint-Janskerk in Gouda. Foto uit 2014.
6 1 Op zoek naar het verleden

In dit hoofdstuk

Jacob leefde in de achttiende eeuw. Die tijd ligt achter ons. Allerlei sporen uit die tijd zijn er nog wél. Jacob zelf en de kerk waarin hij gevonden is, zijn zulke sporen, net als boeken, schilderijen en gebruiksvoorwerpen uit de achttiende eeuw. We weten niet welk werk Jacob deed toen hij nog leefde. Wél weten we, dankzij zulke sporen, wat voor werk de meeste mensen in zijn tijd deden, wat ze aten en hoe ze woonden. Van sommige van Jacobs tijdgenoten weten we zelfs wat ze dachten en voelden. Dat komt doordat ze dat hebben opgeschreven, bijvoorbeeld in brieven en dagboeken.

Bij geschiedenis leer je hoe het leven was in de tijd die achter ons ligt. In dit hoofdstuk leer je hoe je die tijd kunt ordenen, zodat ‘de tijd die achter ons ligt’ overzichtelijker wordt. Je leert welke soorten sporen er zijn van vroeger en hoe mensen die gebruiken om de geschiedenis te onderzoeken. Je denkt na over de vraag waarom het belangrijk is om te lezen en te leren over vroeger. En terwijl je al deze dingen doet, leer je ook Jacob een beetje beter kennen.

gezicht na. Zo kan hij eruit hebben gezien. Dit heet een reconstructie. Omdat Jacob veel rookte, heeft hij een pijp in zijn mond. Ook dát hoorde immers bij hoe hij eruitzag. Foto uit 2014.

BRON 2 De schedel van Jacob. Foto uit
7 Oriëntatie
2014. BRON 3 Met moderne technieken maakten onderzoekers Jacobs

Wat is geschiedenis?

Onderzoekers aan het werk

Het skelet van Jacob is al bijna helemaal te zien. ‘Blootgelegd’ heet dat. Met fijne kwastjes hebben de twee onderzoekers zoveel mogelijk zand van het skelet weggeveegd. Nu concentreren ze zich op het zand naast het graf. Ze vinden er van alles. Een klein stukje gebakken klei: aardewerk. Enkele heel kleine botjes, misschien van een muisje? De onderzoekers leggen alles wat ze vinden zorgvuldig opzij. Ze gaan er heel goed naar kijken, in een laboratorium. Later is ook Jacob daarheen gebracht. Zijn skelet is er uitvoerig bestudeerd. Daarvoor gebruiken onderzoekers dezelfde apparatuur als dokters in een ziekenhuis. Zo kwamen de onderzoekers erachter dat Jacob in de achttiende eeuw leefde en dat hij ongeveer zeventien jaar was toen hij stierf. Ook zagen ze dat Jacob vaak honger had geleden. Dat bleek uit bepaalde beschadigingen aan zijn botten. De lengte van Jacobs lichaam was normaal voor die tijd: hij was 1,69 meter lang. De onderzoekers waren maanden bezig met het bestuderen van deze sporen uit het verleden. Maar wat is dat precies, ‘het verleden’? Is dat hetzelfde als ‘geschiedenis’? En hoeveel ‘verleden’ is er eigenlijk? Hoe kun je dat verleden onderzoeken? Daarover lees je in deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je begrijpt wat geschiedenis te maken heeft met het verleden en je weet hoe archeologen en historici dat onderzoeken.

• Je kunt verschillende soorten bronnen herkennen.

• Je kunt de tijd indelen in tijdvakken en rekenen met eeuwen en jaartallen.

• Je kunt een tijdbalk maken en aflezen

1.1
BRON 4 Twee onderzoekers maken voorzichtig de grond naast het skelet van Jacob schoon. Foto uit 2014.
8 1 Op zoek naar het verleden

Werken met het verleden

Het verleden is alle tijd die vóór het heden ligt. Er is dus steeds méér verleden: de tijd waarin jij de vorige zin las, is nu al verleden geworden. Iemand die het verleden bestudeert, is een historicus. Historici hebben een probleem: er is zóveel verleden, dat ze onmogelijk alles kunnen beschrijven wat er is gebeurd. Dat past niet in een boek, en ook niet in een miljoen boeken. Daarom moet een historicus altijd beslissen wat hij of zij belangrijk vindt om te vertellen, en wat niet. Ook de historici die Feniks maken, hebben dat gedaan. In dit hoofdstuk lees je van alles over Jacob, maar je leest ook heel veel niet

Soms is dat omdat historici het niet weten, en soms omdat het niet belangrijk genoeg is. Door te onderzoeken én door te kiezen maakt een historicus een verhaal over het verleden. Zo’n verhaal heet een geschiedenis.

Historici zijn niet de enige mensen die zich bezighouden met het verleden. De mensen op de foto in bron 4 zijn geen historici, maar archeologen. Een archeoloog zoekt in de grond naar sporen uit het verleden en bestudeert die.

VAARDIGHEID SOORTEN BRONNEN

Een historicus stelt een vraag over het verleden. Bijvoorbeeld: ‘Hoe was het leven in Gouda in de tijd waarin Jacob leefde?’ Lastig is dat de historicus iets onderzoekt wat niet meer bestaat. Het verleden is immers weg! Gelukkig zijn er sporen van het verleden die hem helpen bij het vinden van een antwoord. De historicus zoekt naar zulke bronnen en probeert daaruit informatie te halen over het verleden. Sommige bronnen zijn gemaakt in de periode die de historicus onderzoekt, dus in het tijdvak waarin Jacob leefde. Dat zijn primaire bronnen. Andere bronnen zijn later gemaakt, door mensen die de periode waarin Jacob leefde niet zelf meemaakten. Dat zijn secundaire bronnen. Sommige bronnen bestaan uit tekst: geschreven bronnen. Andere bronnen bestaan niet uit tekst: ongeschreven bronnen

BRON 5 Deel van een grafsteen uit 1624. Deze steen is op ongeveer een halve meter onder de kerkvloer gevonden. Foto uit 2014.
9 1.1 Wat is geschiedenis?

De tijd indelen

De tijd die achter ons ligt, het verleden, is enorm lang. Als je ergens veel van hebt, moet je het ordenen. Anders kun je het niet overzien. Een manier om de tijd te ordenen, is door het verleden in te delen in tien tijdvakken. De namen daarvan beginnen altijd met ‘Tijd van …’, dus de ‘Tijd van jagers en boeren’, of de ‘Tijd van de wereldoorlogen’. Soms gebruiken we ook andere namen. De Tijd van Grieken en Romeinen heet ook ‘de Oudheid’. En ‘de Middeleeuwen’ is een andere naam voor twee tijdvakken samen: de Tijd van monniken en ridders en de Tijd van steden en staten. We zeggen ook wel ‘vroege Middeleeuwen’ (Tijd van monniken en ridders) en ‘late Middeleeuwen’ (Tijd van steden en staten).

De periode waarin mensen niet konden schrijven, noemen we de prehistorie. Er is niet één moment waarop alle volken op aarde tegelijk een schrift gingen gebruiken.

Daarom heeft de prehistorie geen vast eindpunt. In ons land eindigde de prehistorie ruim tweeduizend jaar geleden. Maar in Egypte gebruikte men toen al eeuwenlang een schrift.

Daar eindigde de prehistorie dus eerder. In sommige gebieden is de prehistorie nog bezig: enkele volken in het Amazonegebied gebruiken ook in onze tijd geen schrift.

Tijdvakken

tot 3000 v. Chr

Tijd van jagers en boeren

3000 v. Chr. tot 500

Tijd van Grieken en Romeinen

500 - 1000

Tijd van monniken en ridders

1000 - 1500

Tijd van steden en staten

1500 - 1600

Tijd van ontdekkers en her vormers

1600 - 1700

Tijd van regenten en vorsten

1700 - 1800

Tijd van pruiken en revoluties

1800 - 1900

Tijd van burgers en stoommachines

1900 - 1950

Tijd van wereldoorlogen

1950 - heden

Tijd van televisie en computer

Periodes

prehistorie

Oudheid Middeleeuwen

Vroegmoderne Tijd

Moderne Tijd

10 1 Op zoek naar het verleden

Eén verleden, vele geschiedenissen

Hoe weet een historicus wat belangrijk is en wat niet? Het antwoord op deze vraag is misschien een beetje flauw: dat bepaalt hij of zij zelf! Wie een geschiedenis schrijft, kiest zelf het onderwerp en kiest ook wat hij of zij daarvan belangrijk vindt om te vertellen.

Iemand die schrijft over het klimaat in de Middeleeuwen zal andere dingen belangrijk vinden dan iemand die schrijft over oorlogen in de Middeleeuwen.

Toch zijn in de meeste geschiedenisboeken vier soorten onderwerpen te herkennen:

• Politiek: hoe de macht is verdeeld en hoe gebieden worden bestuurd.

• Economisch: hoe mensen aan hun middelen van bestaan komen. Handel en landbouw vallen hier ook onder.

• Sociaal: hoe mensen en groepen mensen met elkaar omgaan.

• Cultureel: de gebruiken, ideeën, kunst en tradities van mensen. De ene historicus legt nadruk op culturele geschiedenis. Wie de macht had, maakt hem minder uit. De andere historicus doet het net andersom. Zo kunnen er over één verleden vele geschiedenissen worden verteld.

De tijd tellen

Door de tijd in kleine stukjes te verdelen, kun je nauwkeuriger vertellen wanneer iets gebeurde. Een jaar is al een kleiner stukje tijd dan een tijdvak. Om de jaren te ordenen, gebruiken we een jaartelling. Niet alle mensen op de wereld gebruiken dezelfde jaartelling. Er zijn onder meer een joodse, een christelijke, een islamitische en een Chinese jaartelling. Bijna overal gebruiken mensen de christelijke jaartelling, soms naast hun eigen jaartelling. De christelijke jaartelling begint met het jaar waarin Jezus geboren zou zijn. Dat moment is het jaar 1. Gebeurtenissen die hierna plaatsvonden, waren in bijvoorbeeld 124 na Christus (Jezus werd ook Christus genoemd), of 322 na Christus. Was een gebeurtenis voor het begin van de jaartelling, dan spreken we van 322 voor Christus, of 1000 voor Christus. De toevoeging ‘na Christus’ laten we meestal weg. ‘Voor Christus’ moet er wél bij. Vaak korten we dat af tot ‘v.Chr.’.

De volgorde waarin dingen gebeurden, heet de chronologie. Als je jaartallen ordent van vroeger naar later, dan staan ze in chronologische volgorde.

Tijdbalken

Als je gebeurtenissen wilt ordenen, kun je een tijdbalk gebruiken. Daarin kun je zien wanneer gebeurtenissen waren, wat de chronologie is en hoeveel tijd er tussen gebeurtenissen zit. Als je een tijdbalk maakt, moet je vijf regels toepassen:

1 Elk vakje van de tijdbalk stelt evenveel tijd voor. Hoeveel tijd dat is, bepaal je zelf. Een maand, een eeuw – net wat handig is voor je doel.

2 Geef de tijdbalk een logische begintijd en eindtijd. Maak je bijvoorbeeld een tijdbalk van jouw leven, dan is het niet logisch om die te laten beginnen in het jaar 1500.

3 Schrijf de gebeurtenissen die je wilt ordenen een klein stukje boven, onder of naast de tijdbalk. Verbind ze met een lijntje met de juiste plek op de tijdbalk.

4 Zorg dat de tijdbalk netjes is. Een slordig gemaakte tijdbalk kun je niet goed overzien. Dan heb je er niets aan.

5 Geef als dat kan je tijdbalk een titel. Bijvoorbeeld ‘Tijdbalk van mijn leven’, of ‘De twintigste eeuw’.

11 1.1 Wat is geschiedenis?

Waarom is geschiedenis belangrijk?

Onder de vloer

Bouwlampen schijnen hun felle licht op de werkzaamheden. Eén man is aan het werk, je ziet hem links op de foto. Hij bekijkt enkele plastic zakken. Zulke zakken staan er overal in de open gegraven ruimtes. Onder aan de foto kun je zien wat er in de zakken zit: botten. De kamertjes die je ziet, zijn grafkelders. De meeste ervan waren leeg. Maar in sommige grafkelders lagen juist heel veel botten. Geen hele skeletten, zoals dat van Jacob, maar losse botten en allemaal door elkaar. Ze moeten van tientallen verschillende mensen zijn, of zelfs honderden. Hoe komen die daar? Dat gebeurde in 1902, de vorige keer dat de fundering van de kerk werd verstevigd. Werklieden hebben toen alle botten die ze vonden bij elkaar gelegd, in lege grafkelders. Nu zitten de botten in zakken. Onderzoekers gaan ze bestuderen om te kijken welke botten bij elkaar horen. Deze paragraaf gaat over de vraag waarom geschiedenis belangrijk is. Waarom leer je over het verleden? Wat heeft het voor nut te weten wat mensen die al lang niet meer leven, meemaakten in een tijd die al lang voorbij is? Over die vragen ga je nadenken. Wat deze foto hiermee te maken heeft, ga je daardoor begrijpen.

LEERDOEL

• Je kunt met voorbeelden uitleggen waarom geschiedenis belangrijk is.

1.2
BRON 6 Het deel van de kerk in Gouda waaruit onderzoekers de vloer hebben weggehaald. Foto uit 2014.
12 1 Op zoek naar het verleden

Geschiedenis gaat over nu

Uit Jacobs verhaal kun je veel leren over het Gouda van Jacobs tijd, maar ook over Gouda in onze tijd. Hoe lang staat de grote kerk er al? In elk geval sinds de tijd waarin Jacob leefde. Waarom staat de kerk in het centrum, waar ruimte schaars is? Omdat het geloof vroeger ontzettend belangrijk was voor mensen.

De kans is groot dat jij niet in Gouda woont. Toch leer je door Jacobs verhaal ook over jouw omgeving. Dat mensen vroeger het geloof erg belangrijk vonden, zie je in jouw omgeving ook terug. In vrijwel alle dorpen is een kerk het hoogste oude gebouw en meestal staat hij op een centrale plek. Ook in steden waren kerken eeuwenlang de hoogste en grootste gebouwen van de stad. Overblijfselen uit het verleden, zoals de oude kerken, zijn erfgoed. Hoe wordt hiermee omgegaan?

Je weet nu dat er heel veel komt kijken bij het onderhouden van een oude kerk. Dat zal in jouw omgeving ook zo zijn. Op plaatsen waar al heel lang mensen wonen, zijn altijd veel sporen uit het verleden. Wat doe je daarmee? Over Jacob is een kleine tentoonstelling gemaakt. Zo is zijn geschiedenis zichtbaar, in onze tijd, voor mensen die nu leven.

Geschiedenis gaat over jou

Jacob was arm. Armoede komt in alle tijden voor. Hoe moet jij omgaan met armoede?

Hoe deden mensen dat vroeger?

Stel, je ziet een arme man bedelen. Moet je hem geld geven? Of eten? Moet je de politie bellen? Moet je hem wegjagen? Bij jou thuis uitnodigen? Voor elk van deze mogelijkheden vind je in de geschiedenis argumenten. Jij kunt die argumenten gebruiken om te bepalen wat je zélf vindt. Lange tijd vonden mensen het goed om bedelaars weg te sturen uit de stad. Wat vind jij? Waarom vind je dat? Zo laat geschiedenis jou nadenken over wat jij goed vindt en wat juist niet.

En hoe moet een samenleving, dus alle mensen bij elkaar, omgaan met armoede?

Moet de overheid zorgen dat arme mensen genoeg geld krijgen? Moeten rijke mensen daarvoor zorgen? Of is het de verantwoordelijkheid van arme mensen zélf? In de geschiedenis vind je argumenten vóór en tegen elk van deze drie ideeën. Zo helpt geschiedenis jou nadenken over jouw rol in de samenleving. Vind jij het jouw taak om arme

mensen te helpen? Of vind je dat het jou niet aangaat? Nadenken over ‘arm en rijk’ laat zien dat geschiedenis niet alleen over vroeger, maar ook over jou gaat.

13 1.2 Waarom is geschiedenis belangrijk?
BRON 7 Bij de deur van een groot gebouw staan bedelaars. Dit schilderij is in de zeventiende eeuw gemaakt, waarschijnlijk door de schilder Abraham Willemsens.

Een gedicht van een anonieme dichter uit Gouda:

“ Wee hem die goud in de kisten laat verroesten. Met oorlog en zware tijden wordt hij aangetast.

Ziekten en kwade hoesten

zullen hem overvallen, dat hij maar oppast! Bliksem zal neerdalen op zo’n gast die geen medelijden heeft met des armens last.”

Naar: anoniem gedicht (1606).

BRON 8

BRON 9 In de zeventiende en achttiende eeuw waren in verschillende steden ‘rasphuizen’. Daar zaten mannen opgesloten die iets fout hadden gedaan. Ze moesten er hard werken. Als iemand bedelde, was dat ook een reden om hem naar een rasphuis te sturen. Ook Gouda had een rasphuis. Deze tekening uit de zeventiende eeuw laat het Amsterdamse rasphuis zien.

14 1 Op zoek naar het verleden
BRON 10 Arme mensen krijgen soep. Bedeling (zeg: bedéling) bestaat al heel lang. Soms betaalden rijke mensen de soep, soms deed de kerk dat, soms de overheid. Dit schilderij is gemaakt in de negentiende eeuw, door de Duitse schilder Albert Anker.
15 1.2
is geschiedenis belangrijk?
BRON 11 Een rijke heer snijdt zijn mantel in twee stukken. De helft houdt hij zelf, de andere helft geeft hij aan een bedelaar die het koud heeft. Dit schilderij uit de zeventiende eeuw van Antoon van Dyck moest mensen aan het denken zetten.
Waarom

Afsluiting

Tijd van jagers en boeren

3000 v. Chr. 1

Tijd van Grieken en Romeinen

LEERDOELEN

• Je begrijpt wat geschiedenis te maken heeft met het verleden en je weet hoe archeologen en historici dat onderzoeken.

• Je kunt de tijd indelen in tijdvakken en rekenen met eeuwen en jaartallen.

• Je kunt een tijdbalk maken en aflezen.

• Je kunt verschillende soorten bronnen herkennen.

• Je kunt met voorbeelden uitleggen waarom geschiedenis belangrijk is.

LEERDOELEN VAARDIGHEDEN

• Je kunt gebeurtenissen in chronologische volgorde zetten.

• Je kunt verschillende soorten bronnen herkennen.

Tijd van monniken en ridders

Tijd van steden en staten

Tijd van ontdekkers en her vormers

Tijd van regenten en vorsten

Tijd van pruiken en revoluties

Tijd van burgers en stoommachines

Tijd van wereldoorlogen

Tijd van televisie en computer

500
1000 1500 1600 1700 1800 1900 1950
16 1 Op zoek naar het verleden

Begrippen

1.1

1.2

archeoloog Iemand die in de grond naar sporen uit het verleden van de mens zoekt en deze onderzoekt.

bron Bij geschiedenis: alles waardoor je iets te weten kunt komen over het verleden.

chronologie De volgorde waarin gebeurtenissen plaatsvonden.

cultureel Alles wat te maken heeft met ideeën, gebruiken, kunst en tradities.

economisch Alles wat te maken heeft met hoe mensen aan hun middelen van bestaan komen. geschiedenis Een beschrijving van een deel van het verleden. historicus Iemand die het verleden onderzoekt.

politiek Alles wat te maken heeft met het bestuur van een gebied en met de verdeling van de macht.

prehistorie De tijd waarin mensen nog geen schrift gebruikten en waaruit we dus geen geschreven bronnen hebben.

sociaal Alles wat te maken heeft met hoe mensen en groepen mensen met elkaar omgaan. verleden Alles wat vóór het heden is gebeurd. erfgoed Alle overblijfselen uit het verleden die belangrijk gevonden worden om te bewaren.

BRON 12
17 Afsluiting
BRON 13

Jagers, boeren en farao’s

Oriëntatie

BRON 1 Farao Ramses II neemt geschenken in ontvangst. Muurschildering in een tempel die Ramses II liet bouwen, rond 1250 v.Chr.

Een machtige farao

Hoog op zijn troon zit rechts de koning van Egypte: farao Ramses II. Een lange stoet mensen trekt voor hem langs. Behalve Egyptenaren zie je daarin ook Nubiërs. Zij komen uit Nubië, het buurland van Egypte dat Ramses II had veroverd. De mannen bieden de farao luipaardhuiden, giraffen, runderen, struisvogelveren en andere kostbaarheden aan. Met deze geschenken tonen ze hem hun respect en erkennen ze hem als hun vorst. Dat Ramses veel groter is afgebeeld dan de andere mensen lijkt vreemd, maar heeft een reden: ook dat is een manier om te laten zien hoe machtig hij is.

Ramses II regeerde tussen 1279 v.Chr. en 1213 v.Chr. over Egypte. Dankzij de rivier de Nijl was er in het warme Egypte genoeg water voor landbouw. De boeren moesten de farao ieder jaar een deel van hun oogst als belasting betalen. Daardoor had de farao pakhuizen vol graan om de soldaten van zijn leger te belonen. Zij hadden voor hem Nubië veroverd en ze zorgden ervoor dat de Egyptenaren gehoorzaam bleven aan hem.

2
1 3000 v.Chr. 18 2 Jagers, boeren en farao’s

In dit hoofdstuk

Wij kopen ons eten meestal in de supermarkt. En de supermarkt koopt zijn groenten en fruit via de groothandel weer van de boeren. Zij verbouwen deze producten op hun akkers of in kassen. Zonder deze land- en tuinbouw hadden wij geen eten. Toch kwamen mensen tot ongeveer 10.000 v.Chr. op een heel andere manier aan hun voedsel. De eerste mensen woonden niet in huizen, zoals wij. Ze trokken rond, jaagden op dieren en verzamelden van alles wat eetbaar is in de natuur, zoals fruit, noten of paddenstoelen.

Deze manier van leven veranderde toen mensen met landbouw begonnen. Boeren kunnen niet rondtrekken, zij moeten immers voor hun akkers en vee zorgen. Zo ontstonden de eerste dorpen. Langs drie grote rivieren in het Midden-Oosten groeiden sommige dorpen uit tot steden. Een van die rivieren was de Nijl, die door Egypte stroomt.

In dit hoofdstuk lees je op welke manieren de eerste mensen gebruikmaakten van de natuur. En je leest hoe Egypte dankzij de Nijl een machtig land werd.

BRON 2 Rond 1250 v.Chr. schilderde een Egyptenaar een boer die met een hefboom water naar zijn akker brengt. In de twintigste eeuw heeft een archeoloog de muurschildering nagetekend.

BRON 3 In 2022 voorziet een op afstand bestuurbare machine een akker van water.

1000 1500 1600 1700 1800 1900 1950 500
19 Oriëntatie

De eerste mensen jagen en verzamelen

BRON 4 Wilde dieren op de wand van een grot. Ongeveer 32.000 jaar geleden maakten jagerverzamelaars deze grotschildering in Chauvet (Zuid-Frankrijk).

Sporen van de eerste mensen

Een stoet wilde bizons, paarden en neushoorns raast voorbij. Heeft de tekenaar dit met opzet zo getekend? Misschien wel, want als je in de donkere grot met een fakkel langs de wand heen en weer beweegt, dan lijken de getekende dieren tot leven te komen. Helemaal rechts zie je een paar leeuwen. Vluchten de andere dieren daarvoor? Of worden ze opgeschrikt door een groep jagende mensen? 32.000 jaar geleden tekenden mensen met houtskool deze dieren op de wand van een grot. We weten niet waarom. Was het om een succesvolle jacht te vieren? Of maakten ze deze schilderingen juist vóór de jacht, in de hoop dat dit geluk zou brengen?

Nadat een deel van de grot al in de prehistorie was ingestort, bleef deze tekening duizenden jaren verborgen. Tot 1994, toen wandelaars bij toeval een nauwe opening ontdekten. Ze besloten voorzichtig af te dalen in de grot waar ze tot hun grote verbazing de prachtig getekende dieren ontdekten. De grotschildering in Chauvet is een van de oudste sporen van mensen in Europa. In deze paragraaf leer je over het leven van de mensen die deze grotschilderingen maakten.

LEERDOELEN

• Je kunt beschrijven hoe de evolutie van de mens verliep.

• Je kunt kenmerken beschrijven van de manier van leven van jager-verzamelaars.

2.1
20 2 Jagers, boeren en farao’s

Evolutie

De planeet aarde ontstond ongeveer 4,7 miljard jaar geleden. Pas vier miljard jaar later liepen er de eerste mensen op rond. Zo’n 250.000 jaar geleden ontstond daaruit de Homo sapiens (‘denkende mens’), de menssoort waartoe jij behoort. Dit kwam door evolutie

Hoe verliep dat?

De eerste menssoorten ontstonden uit een soort die biologen ‘mensachtigen’ noemen. Het zijn ook de voorouders van apen, zoals gorilla’s en chimpansees. Mensen en apen hebben dus dezelfde voorouders, maar mensen stammen niet van apen af.

Zo’n twee miljoen jaar geleden ontstond een van de eerste menssoorten: de Homo habilis (‘handige mens’). Die naam kreeg hij omdat hij stenen werktuigen maakte. Na de Homo habilis ontstond de Homo erectus (‘mens die rechtop loopt’). Dankzij het rechtop lopen kon hij beter in de verte kijken. Dat was handig tijdens de jacht en om gevaar te zien aankomen. De Homo erectus was de eerste menssoort die vuur gebruikte. Uit de Homo erectus ontstonden weer nieuwe menssoorten, zoals de Homo neanderthalensis. Neanderthalers maakten van schelpen sieraden of versierden er andere voorwerpen mee. Ongeveer 250.000 jaar geleden ontstond in Afrika de Homo sapiens. Vandaaruit verspreidde deze soort zich over de wereld. Tijdens deze evolutie leefden er lange tijd verschillende menssoorten tegelijk. En na verloop van tijd stierven sommige soorten ook weer uit. De Homo sapiens bleef 28.000 jaar geleden als enige menssoort over.

IJstijden

Het klimaat verandert door de tijd heen. In het verleden waren hier periodes waarin het veel kouder was dan nu: de ijstijden. Die werden afgewisseld met periodes waarin het warmer was dan in onze tijd. Zo’n 115.000 jaar geleden begon de laatste ijstijd. De ijskap van de Noordpool breidde zich uit tot in Noord Europa. Het ijs bereikte Nederland niet, maar de temperatuur bleef hier zelfs in de zomer ver onder het vriespunt. Het landschap veranderde in een poolwoestijn. Dieren die niet tegen de kou konden, trokken weg. Daarvoor in de plaats kwamen mammoeten en andere diersoorten die in een koud klimaat konden leven.

Ongeveer 45.000 jaar geleden trokken de eerste Homo sapiens vanuit Afrika naar Europa. Dat gebeurde tijdens de laatste ijstijd, toen het klimaat even wat warmer was. In Europa leefden toen ook neanderthalers. Deze waren iets kleiner dan de Homo sapiens, hadden vooruitstekende wenkbrauwen en diepe oogkassen. Verder leken de twee menssoorten op elkaar en leefden ze lange tijd naast elkaar. 28.000 jaar geleden zijn de neanderthalers uitgestorven. Waarom? Was de Homo sapiens sterker en hebben ze strijd gevoerd? Was er een ziekte die ongevaarlijk was voor de Homo sapiens, maar dodelijk voor neanderthalers? We weten het niet.

21 2.1 De eerste mensen jagen en verzamelen
BRON 5 Links een reconstructie van een neanderthaler, rechts een reconstructie van een Homo sapiens, gemaakt in 2013.

BRON 6 Europa tijdens de laatste ijstijd, tussen 115.000 en 11.000 jaar geleden.

Zwervend bestaan

Neanderthalers en Homo sapiens leefden in kleine groepen. Ze woonden niet op een vaste plaats, maar ze waren nomaden. Als ergens het voedsel opraakte of de weersomstandigheden veranderden, dan trokken ze verder. Als tijdelijke woningen gebruikten ze grotten. Waren die er niet, dan bouwden ze hutten of tenten. Vanuit dit tijdelijke kamp jaagden ze en zochten ze eetbare planten en vruchten. De jagerverzamelaars kozen de plek voor hun kamp heel precies. Het moest er veilig zijn of beschut, en je moest er voldoende voedsel en drinkwater kunnen vinden. Een geschikte plek was bijvoorbeeld een verhoging in het landschap, langs de oever van een rivier, of in de buurt van de vaste trekroutes van de dieren.

Heel lang hebben archeologen gedacht dat jager-verzamelaars een vaste taakverdeling hadden: de mannen jaagden en de vrouwen verzorgden de kinderen en verzamelden vruchten en noten. Maar inmiddels zijn onderzoekers ervan overtuigd dat ook vrouwen jaagden. Er zijn namelijk graven gevonden van vrouwen die samen met jachtwerktuigen zijn begraven. En ook de vrouwen van volken die in onze tijd nog als jager-verzamelaar leven, gaan op jacht.

Werktuigen

Van natuurlijke materialen, zoals stenen en botten, maakten de jager-verzamelaars werktuigen. Voor vuistbijlen, messen en speerpunten werd meestal vuursteen gebruikt. Van een steen van deze harde steensoort kun je een scherpe punt maken door de zijkanten af te bikken. En als je twee vuurstenen tegen elkaar slaat, krijg je een vonkje waarmee je een vuurtje kunt aanmaken. Vuistbijlen werden vooral gebruikt om hout te kappen, om vlees in stukken te snijden en dierenhuiden schoon te schrapen.

Van veel archeologische vondsten uit de prehistorie is direct duidelijk waarvoor ze werden gebruikt. Maar er zijn ook vondsten die vragen oproepen. Soms vinden archeologen bijvoorbeeld versierde botten of geverfde schelpen. Zijn het sieraden? Of kunstwerken, misschien? Er zijn ook kleine beeldjes van vrouwenfiguren op verschillende

500 km 250 0
kustlijn
ijstijd
Atlant ische Oceaan Middellandse Zee
ijskap tijdens laatste ijstijd
tijdens laatste
22 2 Jagers, boeren en farao’s

plaatsen in Europa teruggevonden. Vaak zijn bepaalde lichaamsdelen, zoals de heupen en borsten, opvallend groot weergeven. Met deze beeldjes wilden jager-verzamelaars misschien iets over hun gevoelens voor anderen, hun respect voor de natuur of ideeën over goden duidelijk maken. Maar wat? We kunnen er alleen naar raden.

BRON 7 Reconstructie, gemaakt in 2019, van een speerpunt van vuursteen. Neanderthalers maakten zulke speerpunten 50.000 jaar geleden. Ze lijmden de speerpunt vast aan de stok met berkenpek, een kleverige vloeistof die ze van de bast van berkenbomen maakten.

BRON 8 Een bot van een bizon of oer-os, versierd met zigzaglijnen, ongeveer 13.300 jaar oud. Het bot is opgevist uit de Noordzee. De lijnen waren ingewreven met een rode kleurstof.

VAARDIGHEID OORZAAK EN GEVOLG

Bij geschiedenis kijk je naar wat er in het verleden gebeurde. Maar je probeert ook te begrijpen waardoor gebeurtenissen plaatsvonden. Denk bijvoorbeeld aan die keer dat je te laat kwam voor de geschiedenisles. Waardoor kwam dat? Doordat je onderweg een lekke band kreeg. De reden waarom iets gebeurt, noemen we de oorzaak. Vaak heeft een gebeurtenis meerdere oorzaken. Behalve je lekke band, was je ook te laat doordat je niet op tijd van huis vertrokken was. En dát kwam weer doordat je de wekker niet had gehoord. Doordat je te laat in de les kwam, moest je een uur nakomen. Deze straf is een gevolg. Een ander gevolg kan zijn dat je de lesstof niet begrijpt, doordat je de uitleg hebt gemist. Als de gevolgen van gebeurtenissen heel groot en ingrijpend zijn, dan spreken we van een revolutie.

Na de ijstijd

Zo’n 11.000 jaar geleden eindigde de laatste ijstijd. De gemiddelde temperatuur steeg en de ijskap van de Noordpool werd kleiner. Door deze klimaatverandering stierven in Europa sommige diersoorten uit, zoals de mammoet. Een ander gevolg van het smelten van de ijskap was dat de zeespiegel steeg: de Noordzee ontstond. Tijdens de ijstijd was dit een droge vlakte waarop dieren en mensen leefden. Aan de kust van Nederland vormden zich grote moerasgebieden waar talloze dieren leefden. Jager-verzamelaars trokken er graag rond. Van boomstammen maakten zij kano’s en van riet fuiken om vis te vangen. Doordat er steeds meer voedsel te vinden was, konden jager-verzamelaars langer op dezelfde plek blijven. De kampen en de groepen mensen die er leefden, werden groter. Groepen jager-verzamelaars hadden contact met elkaar. Ze ruilden materialen, zoals vuursteen. Ook over grote afstand waren er contacten. Er is bijvoorbeeld gereedschap uit die tijd gevonden dat was gemaakt van materiaal dat alleen honderden kilometers verderop voorkwam.

23 2.1 De eerste mensen jagen en verzamelen

Stenen monumenten

Met rood-wit afzetlint geven de archeologen nauwkeurig het stuk grond aan dat ze willen onderzoeken. Voorzichtig steken ze het gras weg. Op deze plek stond in de prehistorie een hunebed. Zo’n hunebed was gemaakt van enorme stenen. Sommige wogen meer dan 20.000 kilo! De ruimte tussen en onder de stenen werd gebruikt als grafkamer.

Op verschillende plekken in Noord-Europa zijn resten van hunebedden gevonden. In Drenthe zelfs tientallen. Bij deze opgraving in Drenthe ontdekten archeologen een heleboel potscherven die precies voor de ingang van de grafkamer lagen. Het waren er zo veel dat dit geen toeval kon zijn. Misschien gooiden de hunebedbouwers het aardewerk daar expres kapot? Om te vieren dat het loodzware werk erop zat? Of waren de scherven een symbool? Een kapot gegooide schaal verwees misschien naar het einde van het leven.

In deze paragraaf lees je dat aardewerk en hunebedden sporen zijn van een grote verandering in de prehistorie: de landbouw ontstond. Het leven van boeren was heel anders dan dat van jager-verzamelaars.

LEERDOELEN

• Je kunt het ontstaan van de landbouw in het Midden-Oosten en de verspreiding ervan naar Europa beschrijven.

• Je kunt beschrijven welke gevolgen de landbouwrevolutie had voor de leefwijze van prehistorische mensen.

2.2
De landbouwrevolutie
BRON 9 In 2022 onderzochten archeologen de bodem bij de resten van een hunebed in Drenthe. Het hunebed is 5000 jaar oud.
24 2 Jagers, boeren en farao’s

Akkerbouw en veeteelt

Jager-verzamelaars zochten in de natuur naar de korrels van wilde granen om die op te eten. Rond 10.000 v.Chr. vonden jager-verzamelaars in het Midden-Oosten uit hoe ze de groei van zulke granen konden beïnvloeden. Misschien zagen ze wel dat op plekken waar nog wat graankorrels lagen, na een tijdje weer nieuwe graanstengels groeiden. Zo ontstond akkerbouw. Door te zaaien en daarna de planten te verzorgen, leerden mensen zelf hun voedsel te verbouwen. Ook lukte het om wilde geiten en schapen tam te maken en te fokken. Dit heet veeteelt. Dankzij veeteelt konden mensen dieren makkelijker gebruiken voor hun wol, melk en vlees. Akkerbouw en veeteelt heten samen landbouw. Het ontstaan van de landbouw ging stap voor stap. Een oorzaak van deze verandering heeft waarschijnlijk met het klimaat te maken. Rond 11.000 v.Chr. werd het in het Midden-Oosten droger en kouder. Daardoor groeiden er veel minder wilde granen in de natuur. Om toch voldoende graan te hebben, gingen mensen experimenteren. Zelf graan verbouwen bleek de oplossing.

Zee

BRON 10 Het gebied in het Midden-Oosten waar rond 10.000 v.Chr. de landbouwrevolutie begon. Het ligt in het huidige Irak, Iran, Israël, Turkije en Syrië.

Grote gevolgen

De uitvinding van de landbouw had grote gevolgen. Daarom noemen we het een revolutie: de landbouwrevolutie. Welke grote gevolgen had de landbouwrevolutie?

• Boeren gingen op een vaste plek wonen. Ze moesten immers bij hun akkers en vee blijven. Er ontstonden kleine dorpen.

• Mensen woonden niet meer in eenvoudige hutten of tenten, maar in stevige boerderijen die generaties lang werden gebruikt. Soms gebruikten ze steen en klei als bouwmaterialen voor hun boerderijen.

• Behalve boerderijen bouwden de boeren ook tempels en grafmonumenten. Jagerverzamelaars deden dat bijna nooit, omdat zij nooit lang op dezelfde plek bleven.

• Boeren gebruikten andere werktuigen dan jager-verzamelaars. Bijvoorbeeld een ploeg om de akker te bewerken. Ook maakten zij potten van aardewerk. Daarin bewaarden ze voedsel en zaden, of ze bereidden er de maaltijd in. Sommige gebruiksvoorwerpen waren hetzelfde als die van jager-verzamelaars. Ook een boer

EGYPTE TURKIJE SYRIË IRAK 7500 v.Chr. 7500 v.Chr. 9000 v.Chr. 9000 v.Chr. 8500 v.Chr. 8000 v.Chr. 6500 v.Chr. 11.000 v.Chr. 11.000 v.Chr. 11.500 v.Chr. IRAN ISRAËL Nijl Eufraat Ti gri s Middellandse
200 km 100 0
25 2.2 De landbouwrevolutie

ging wel eens op jacht en had daarvoor pijlen, speren, visfuiken en andere materialen nodig, net als een jager-verzamelaar.

• Boeren hadden veel meer spullen dan jager-verzamelaars. Een boer kon immers zijn bezittingen in de woning bewaren, terwijl een jager-verzamelaar alles met zich mee moest kunnen dragen.

De eerste boeren in Nederland

Tussen 6000 en 5000 v.Chr. gingen ook in Europa de eerste jager-verzamelaars aan landbouw doen. Waarschijnlijk leerden ze dat van boeren die vanuit het Midden-Oosten naar Europa waren getrokken. Rond 5300 v.Chr. ontstond in Zuid-Limburg, waar de grond erg vruchtbaar is, de eerste landbouwsamenleving. Mensen kapten er stukken bos, legden akkers aan en bouwden grote boerderijen. Archeologen noemen deze cultuur ‘bandkeramiek’. Omstreeks 4900 v.Chr. verlieten de bandkeramiekers hun dorpen. Waarom deden ze dat? Waar gingen ze heen? Niemand weet het. Daarna, rond 3500 v.Chr., kwam er een nieuwe groep boeren in Nederland, nu in het noorden. Deze groep wordt de trechterbekercultuur genoemd, omdat hun aardewerk potten de vorm van een trechter hebben. Deze boeren zijn vooral bekend om de hunebedden die zij bouwden. De tijd van de trechterbekercultuur en de bandkeramiekers valt in de prehistorie, want deze mensen gebruikten geen schrift. Omdat de mensen hun werktuigen maakten van steen, heet dit deel van de prehistorie de steentijd.

RON 12 Aardewerk, gemaakt door boeren in Zuid-Limburg, tussen 5400 v.Chr. en 4900 v.Chr. Een ander woord voor aardewerk is keramiek

BRON 11 Reconstructie uit onze tijd van een huis van boeren in Turkije, rond 7000 v.Chr.
26 2 Jagers, boeren en farao’s

Elite

De boeren die de grootste oogsten binnenhaalden, waren belangrijke inwoners in een dorp. Ze werden een soort dorpshoofden. Zo kreeg in een dorp de ene persoon meer macht en invloed dan de andere. Dit noemen we hiërarchie. De mensen die het hoogst staan in de hiërarchie vormen de elite

Vanaf 2000 v.Chr. werden in onze streken de samenlevingen hiërarchisch. In die periode maakten boeren hun wapens en gereedschap van brons. Koper en tin, waarvan brons wordt gemaakt, komen niet in de Nederlandse bodem voor en moesten van ver komen.

Brons was daardoor zo kostbaar, dat alleen de elite het zich kon veroorloven. De periode in de prehistorie waarin vooral brons werd gebruikt, noemen we de bronstijd. Na de bronstijd volgde in Nederland ongeveer rond 1000 v.Chr. de ijzertijd. IJzer komt wél in de Nederlandse bodem voor, waardoor het makkelijker te verkrijgen was dan brons. IJzer had nog een voordeel: het is veel harder dan brons. Dat was vooral handig voor wapens. Een bronzen zwaard wordt bijvoorbeeld snel krom, een ijzeren zwaard niet.

BRON 13 Een gebogen

Een heiligdom in Gelderland

Archeologen hebben in Gelderland sporen gevonden van een groot heiligdom uit de bronstijd. De boeren die hier leefden, legden rond 2000 v.Chr. een heuvel aan van twintig meter doorsnede. Om de heuvel stonden palen die waarschijnlijk een zonnekalender vormden. Op 21 juni en 21 december, de kortste en de langste dag van het jaar, scheen de zon precies tussen twee palen door. De zonnekalender gaf daarmee aan wanneer de zomer of winter begon. In de omgeving van het heiligdom vonden de archeologen honderden graven. In sommige graven lagen kostbaarheden, onder meer een bronzen speerpunt en een glazen kraal. Onderzoekers ontdekten dat die kraal helemaal vanuit het Midden-Oosten naar Europa was gebracht. De mensen die hier begraven lagen, hoorden waarschijnlijk bij de elite, anders hadden ze niet zulke kostbaarheden als grafgiften gekregen. De vondst van dit heiligdom laat zien dat er tijdens de bronstijd contacten waren tussen boeren in Europa en ver daarbuiten. Ook leert dit heiligdom ons dat de verschillen tussen mensen in de bronstijd groter waren dan in de steentijd.

zwaard, sieraden en andere voorwerpen van ijzer, die verstopt zaten in een grote urn van brons. Gemaakt rond 1000 v.Chr.
27 2.2 De landbouwrevolutie

Kunstenaar voor de farao

Deze schildering is net een stripverhaal. Sennedjem en Iyneferti zijn meerdere keren afgebeeld. In het midden oogsten ze graan en vlas, en ploegen ze een akker. Twee ossen trekken de ploeg. Palmbomen hangen vol dadels. Ze hebben het goed! De golven rondom de tekening stellen het water van de rivier de Nijl voor. Omdat het in Egypte nauwelijks regent, was de Nijl erg belangrijk. Zonder het Nijlwater zou er niets op de akkers groeien en was er geen voedsel. Sennedjem was een kunstenaar in dienst van farao Ramses II. Hij had zelfs een officiële titel: ‘Dienaar in de Plaats van de Waarheid’. Die ‘Plaats van de Waarheid’ was een kleine stad aan de Nijl. Hier woonden Sennedjem en andere kunstenaars met hun gezinnen. Aan de andere oever van de Nijl waren in de rotsen graftombes uitgehakt, waarvoor de kunstenaars de schilderingen en andere kunstwerken moesten maken. In zijn vrije tijd beschilderde Sennedjem de grafkelder waarin hij en zijn vrouw later begraven zouden worden. Bron 14 is daar een voorbeeld van. Daarop laat Sennedjem een oorzaak van de rijkdom en macht van Egypte zien: de vruchtbare grond en de landbouw. In deze paragraaf lees je hier meer over.

LEERDOELEN

• Je kunt gevolgen van de irrigatielandbouw voor de Egyptische samenleving noemen.

• Je kunt uitleggen waarom in Egypte het schrift ontstond en waar dit voor werd gebruikt.

• Je kunt beschrijven hoe in Egypte een staat ontstond en welke taken de farao daarin had.

2.3 Een machtige staat
BRON 14 De Egyptische kunstenaar Sennedjem schilderde zichzelf en zijn vrouw Iyneferti als boeren. Gemaakt rond 1250 v.Chr.
28 2 Jagers, boeren en farao’s

Landbouw langs de rivier

In Europa ontstonden tussen 5000 v.Chr. en 3000 v.Chr. de eerste boerendorpen. In het Midden-Oosten vond in diezelfde tijd een andere ontwikkeling plaats: daar groeiden

dorpen uit tot steden. Hoe kwam dat?

Rond 5000 v.Chr. werd het klimaat in het Midden-Oosten warmer en droger. Voedsel verbouwen werd moeilijker. Veel boeren verhuisden daarom naar de oevers van grote rivieren, zoals de Eufraat, Tigris en Nijl. Daar was water voor hun akkers. In Egypte hielp de Nijl zelf daarbij. Het water in de rivier begon ieder jaar vanaf april te stijgen, tot in juli de Nijl overstroomde. Het rivierwater kwam dan op de akkers te staan. In het rivierwater zat slib: vruchtbare modder. Wanneer het waterpeil na oktober weer daalde, bleef het slib achter op de akkers. Dan konden de boeren gaan zaaien in de vruchtbare aarde. In het voorjaar was de oogst. Als in juli de Nijl opnieuw overstroomde, begon er weer een nieuw jaar van drie seizoenen. Ook de Eufraat en Tigris overstroomden jaarlijks, en ook daar maakten de boeren er handig gebruik van.

Dorpen worden steden

Toch zorgden de overstromingen niet overal voor voldoende water. Op die plaatsen groeven boeren kanalen en kanaaltjes om het rivierwater naar hun akkers te leiden. Deze irrigatielandbouw was erg succesvol. Welke gevolgen had dit voor het leven langs de Nijl, Eufraat en Tigris?

• Voor irrigatielandbouw moesten boeren samenwerken. Het graven en onderhouden van de kanalen kon een boer immers niet alleen. De dorpshoofden gaven leiding aan het werk dat hiervoor nodig was. Zo ontstond er een hiërarchie in de dorpen.

• De bevolking groeide. Door de grote oogsten was er immers voldoende te eten. Mensen bleven daardoor gezonder, leefden langer en vrouwen kregen meer kinderen.

• Niet alle dorpsbewoners hoefden meer boer te zijn. Sommige mensen gingen een ander beroep uitoefenen, zoals smid, pottenbakker of wever. Behalve boeren woonden en werkten er dus ook ambachtslieden in de dorpen.

• Sommige dorpen groeiden uit tot steden, waardoor de landbouwsamenleving veranderde in een landbouw-stedelijke samenleving. In de steden woonden ambachtslieden, handelaren en kunstenaars.

Farao

De steden langs de Nijl werkten vaak samen. Dat was goed voor de handel en voor de afspraken over de irrigatielandbouw. Soms ontstond er ruzie tussen steden, of tussen groepen steden. Rond 3100 v.Chr. nam de leider van een groep steden tijdens zo’n conflict de macht over in het zuiden van Egypte. Kort daarna kwam ook het noorden van Egypte onder zijn leiding. Egypte was nu een staat

De Egyptenaren noemden hun koning de farao. Als een farao overleed, volgde een van zijn zonen hem op. De periode waarin farao’s uit dezelfde familie elkaar opvolgden, heet een dynastie. Soms kwam er een nieuwe dynastie aan de macht, bijvoorbeeld na een opstand tegen een farao.

De farao bepaalde de wetten en was de belangrijkste militair. De Egyptenaren geloofden dat de farao een zoon was van de goden. Daarom werd hij ook vereerd als een god. Ministers, ambtenaren en soldaten hielpen hem bij het besturen van de staat. De belangrijkste ambtenaar was de vizier. Egypte kende geen geld: de boeren moesten als belasting een deel van hun oogst afstaan. De vizier organiseerde dat. Hij

29 2.3 Een machtige staat

liet ambtenaren de oogsten bij de boeren ophalen en zorgde dat alles in pakhuizen werd bewaard. Met deze landbouwproducten kon de farao mensen belonen die voor hem werkten. Wat overbleef, werd geruild met andere landen voor producten die in Egypte weinig voorkwamen, zoals hout.

Een Egyptische ambtenaar schrijft over zijn werk:

“ Er was geen arm kind dat ik lastigviel. Er was geen weduwe die ik nood bracht. Geen landbouwer viel ik lastig. Ik verdreef geen herder. Ik pakte van niemand zijn arbeiders af omdat hij zijn belastingen niet had betaald. Niemand was arm en niemand hoefde honger te lijden toen ik ambtenaar was. Toen er toch jaren van nood kwamen, liet ik alle akkers ploegen en bezaaien en zorgde zo dat iedereen te eten had. Ik gaf eten aan iedereen, aan de rijken net zoveel als aan de armen. Daarna overstroomde de Nijl en kon het graan weer groeien. Ik besloot, toen de nood eindelijk voorbij was, de belastingen die nog betaald moesten worden niet op te halen. Daardoor was ik zeer geliefd bij het volk.”

Naar: Tekst uit een graftombe van een ambtenaar (rond 2000 v.Chr.).

BRON 16

Hiërogliefen

De samenleving in Egypte werd ingewikkelder. Er waren steeds meer wetten, afspraken en berekeningen nodig, en die mochten niet vergeten worden. Als hulpmiddel gebruikten de Egyptenaren symbolen. Zo ontstond rond 3100 v.Chr. het hiërogliefenschrift. Dit schrift had duizenden tekens. Sommige tekens betekenden een woord. Je kunt dat vergelijken met een rebus. Een golfje bijvoorbeeld betekende ‘water’. Andere tekens stonden voor een klank. Een teken van een slang werd uitgesproken als ‘f’.

Lang niet alle Egyptenaren konden lezen en schrijven. Het hiërogliefenschrift was moeilijk om te leren en ook het schrijven van de hiërogliefen was een hele kunst. De farao had daarom speciale schrijvers in dienst, die in hoog aanzien stonden. In opdracht van de farao maakten zij de teksten over zijn successen en macht op standbeelden en tempelmuren. Voor de administratie van belastingen en het bijhouden van afspraken gebruikten de schrijvers papyrus. Deze papiersoort wordt gemaakt van de geperste en gedroogde stengels van de papyrusplant. Met een schrijfstift en inkt schreven zij er de hiërogliefen op.

BRON 15 Muurschildering van ambtenaren die de graanoogst opmeten en registreren. Schildering in de graftombe van vizier Menna. Gemaakt rond 1400 v.Chr.
30 2 Jagers, boeren en farao’s

ONSBESTUUR STAAT EN STAATSHOOFD

BRON 18 Tekst uit de tijd van farao Ramses II, over de behandeling van problemen met de huid en ogen. De tekst is geschreven op papyrus, in het demotisch. Dat was een eenvoudig te leren en snel te schrijven variant van het hiërogliefenschrift. Door de ouderdom zijn delen van de papyrus vergaan.

Nederland is een koninkrijk, een monarchie. De koning is ons staatshoofd, dat wil zeggen dat hij officieel aan het hoofd van de Staat der Nederlanden staat. Hij heeft weinig macht, want in ons land worden de wetten gemaakt door het parlement. Deze volksvertegenwoordiging bestaat uit de Eerste Kamer en de Tweede Kamer. Een land zonder koning of keizer is een republiek. Het staatshoofd heet dan president. In sommige landen heeft een president veel macht. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld is de president de belangrijkste politiek leider en de bevelhebber van het leger. Maar dat is niet in elke republiek zo.

BRON 17 Een enorm standbeeld van farao Ramses II. Op de achterzijde staan in hiëroglyfen zijn naam en koninklijke titels. Gemaakt rond 1250 v.Chr.
31 2.3 Een machtige staat

‘Ik zie prachtige voorwerpen!’

Nauwkeurig onderzoeken Howard Carter en zijn medewerker de mummie van farao Toetanchamon, die ooit als negenjarige jongen over Egypte regeerde. De mummie ligt in een prachtig bewerkte en met goud beklede kist: een sarcofaag. Over het hoofd is een gouden dodenmasker geplaatst.

Een aantal maanden voordat deze foto werd gemaakt had Carter de graftombe van Toetanchamon gevonden. Tientallen Egyptische mannen en jongens waren door Carter ingezet voor het zware graafwerk in de zinderend hete woestijn. Uiteindelijk legden zij een trap naar een ondergrondse graftombe bloot. Carters handen hadden getrild toen hij voorzichtig een kleine opening in de deur van de tombe maakte. Daarna stak hij zijn hand met een kaars door het gat, om te kijken wat zich daarbinnen bevond. Eerst moesten zijn ogen wennen aan het donker. Daarna kon hij niet geloven wat hij zag. Beelden van goud en nog veel meer kostbaarheden… Achter hem stond zijn team ongeduldig te wachten. ‘Ik zie prachtige voorwerpen!’ kon hij alleen maar zeggen.

In deze paragraaf leer je dat het leven na de dood voor de Egyptenaren misschien nog wel belangrijker was dan hun leven op aarde.

LEERDOELEN

• Je kunt sociale kenmerken van de Egyptische samenleving beschrijven.

• Je kunt uitleggen en verklaren hoe Egyptenaren omgingen met de doden.

• Je kunt beschrijven waardoor de macht van de farao’s afnam en wanneer en hoe er een einde kwam aan de staat Egypte die werd geleid door de farao’s.

2.4
Leven voor én na de dood
BRON 19 Archeoloog Howard Carter onderzoekt samen met een Egyptische medewerker de mummie van farao Toetanchamon. Foto uit 1923.
32 2 Jagers, boeren en farao’s

Het dagelijkse leven

De Egyptische samenleving was ingedeeld volgens een strakke hiërarchie. Bovenaan stond de farao: hij had natuurlijk het meeste aanzien. Daarna volgde de elite: eerst zijn

familieleden en daarna de hoge ambtenaren. Boeren en ambachtslieden hadden minder aanzien en slaven het minst. Slaven werkten voor hun eigenaren. Veel slaven waren buitenlandse soldaten die tijdens oorlogen gevangen waren genomen. Ook Egyptenaren zelf konden slaaf worden, bijvoorbeeld als zij een schuld niet konden aflossen.

De meeste Egyptenaren trouwden en kregen kinderen. Vrouwen zorgden meestal thuis voor het huishouden en hielpen mee op de akkers, als hun man boer was. Een vrouw kon een hoge functie hebben, zoals ambtenaar of dokter. Maar dat waren uitzonderingen. Vrouwen hadden ongeveer dezelfde rechten als mannen. Een Egyptische vrouw mocht bijvoorbeeld zelf een scheiding aanvragen. En een vrouw die iets strafbaars had gedaan, kreeg daarvoor dezelfde straf als een man.

Mannen werkten meestal buitenshuis. Jongens gingen vaak mee met hun vader naar zijn werk. Zo leerden ze een vak. Alleen kinderen van rijke Egyptenaren gingen naar school, waar ze leerden schrijven.

BRON 20 Beeld van Seneb en zijn vrouw Senetites met hun twee kinderen. Seneb was een hoge ambtenaar in dienst van de farao. Gemaakt rond 2520 v.Chr.

Goden

Godsdienst was erg belangrijk in het dagelijks leven van Egyptenaren. Ze geloofden in veel goden tegelijk. Zo’n godsdienst noem je polytheïsme. Goden bepaalden volgens de Egyptenaren alle gebeurtenissen in het leven en in de natuur. Voor ieder natuurverschijnsel was er een god. Daarom noemen we het geloof van Egyptenaren een natuurgodsdienst. De god Hapy zorgde bijvoorbeeld dat de Nijl jaarlijks overstroomde. Osiris liet het graan groeien. De belangrijkste god was de zonnegod. Hij had twee

33 2.4 Leven voor én na de dood

namen: Ra en Amon. Deze god liet de zon iedere dag opkomen en door hem kregen mensen kinderen en werden er jonge dieren geboren. Ook de godin Isis was belangrijk.

De Egyptenaren geloofden dat zij de uitvinder van de landbouw was. Isis was ook de godin van de liefde. Ze was de vrouw van Horus, de god van hemel.

Goden die ontevreden waren, konden voor grote problemen zorgen. Om dat te voorkomen, brachten de Egyptenaren offers. Dat gebeurde in tempels, waar priesters rituelen uitvoerden om een god te vereren. Daarnaast had vrijwel ieder Egyptisch gezin beeldjes van goden in zijn woning. Die hielpen het gezin gezond en gelukkig te houden, geloofde men.

Het dodenrijk

Egyptenaren geloofden dat mensen na hun dood verder leefden. Maar dat gold alleen voor mensen die een goed leven hadden geleid. Alleen zij mochten naar het dodenrijk. De ziel van de overledene bleef daar niet altijd. Overdag kwam de ziel terug naar het lichaam, om te rusten. Daarom moest het lichaam van een overleden mens goed bewaard blijven. Als het lichaam zou vergaan, had de ziel immers geen rustplaats meer! Voor dat doel werd het dode lichaam gemummificeerd: eerst werden de organen verwijderd en daarna werd het lichaam in linnen doeken gewikkeld. Familieleden bezochten het graf en legden er brood of wat vlees neer. Dit was bedoeld als offer aan de goden en voedsel voor de ziel van de dode. De meeste Egyptenaren begroeven hun overleden familieleden gewoon in het woestijnzand. Maar hoe meer aanzien iemand had, hoe rijker de mummie en het graf versierd waren en hoe groter het graf was. De indrukwekkendste graven waren de piramides. Ze zijn tussen 2600 v.Chr. en 2100 v.Chr. gebouwd voor de farao’s. Later werden farao’s begraven in rotsgraven in de Vallei der Koningen, in het zuiden van Egypte.

BRON 21 Een fragment uit het Dodenboek dat een Egyptenaar meekreeg in zijn graf. Hierin stond hoe het leven er na de dood uitzag. Op deze afbeelding zie je de goden Anubis (jakhals), Toth (ibis), Horus (valk) en Osiris (de figuur met het groene gezicht). Gemaakt rond 1275 v.Chr.

34 2 Jagers, boeren en farao’s

Over de bouw van piramiden:

“ Farao Cheops gaf alle Egyptenaren bevel om voor hem te werken. Zo verplichtte hij sommigen rotsblokken uit de bergen te hakken. Anderen moesten die naar de Nijl slepen. Weer anderen verplichtte hij die stenen op schepen naar de andere oever van de Nijl te sleuren. Er werd met 100.000 man tegelijk gewerkt. Ieder groep werkte drie maanden. Men werkte tien jaar aan de aanleg van een weg. Hierdoor raakte het volk totaal uitgeput. Ik denk dat dit werk niet minder zwaar was dan de bouw van de piramide zelf. Voor het bouwen van de piramide had men twintig jaar nodig.”

Naar: Herodotos, Historiën II (vijfde eeuw v.Chr.)

BRON 23

De laatste farao

Egypte werd vanaf 3100 v.Chr. tot 30 v.Chr. geregeerd door farao’s. Tijdens de laatste duizend jaar van die periode nam de macht van de farao’s langzaam af. Dat kwam doordat Egyptenaren meer naar belangrijke priesters gingen luisteren dan naar hun koning. Daardoor had de farao minder macht om problemen op te lossen. Dan brak er soms een burgeroorlog uit of veroverde een buitenlands leger delen van Egypte. In 332 v.Chr. werd zelfs heel Egypte veroverd door de Griekse koning Alexander de Grote. Zijn opvolgers regeerden als farao’s over Egypte. De allerlaatste farao was Cleopatra. Zij had te maken met de Romeinen, die in die tijd steeds meer macht kregen, ook in Egypte. In 30 v.Chr. wilden de Romeinen haar naar Rome brengen, als een soort oorlogsbuit. Om deze vernedering te voorkomen, pleegde Cleopatra zelfmoord, waarschijnlijk door zich expres te laten bijten door giftige slangen. Na Cleopatra’s dood werd Egypte een provincie van het Romeinse Rijk.

BRON 24

Farao Cleopatra (rechts) brengt een offer aan de godin Isis. Daaronder staat een tekst in het oud-Grieks. Gemaakt tussen 51 v.Chr.

v.Chr.

BRON 22 De drie grootste piramiden staan er nog steeds. Ze zijn gebouwd als graf voor de farao’s Cheops, Chefren en Mykerinos, tussen 2551 v.Chr. en 2472 v.Chr.
en 31
35 2.4 Leven voor én na de dood

Uruk en Mohenjodaro

Uruk aan de Eufraat

Vanuit grote verte was hij al te zien: de ziggurat. Deze enorme tempel stond in het centrum van de stad Uruk. De inwoners noemden het gebouw ook wel ‘Huis van de Hemel’. Dat ‘huis’ was zo hoog omdat de inwoners van Uruk er hun hemelgodin wilden vereren. Alleen de koning mocht het dak van de tempel betreden. Daar was hij het dichtst bij de godin en kon hij met haar in contact komen. Gewone burgers kwamen alleen op het tempelplein voor de ziggurat. Dat was het hart van de levendige stad waar duizenden boeren, ambtenaren, soldaten en priesters elkaar ontmoetten. Er werd gehandeld, gezongen, geroddeld, gediscussieerd, gegeten en gedronken. Ook het graan dat de boeren als belasting hadden betaald, werd in de ziggurat opgeslagen. De stad Uruk was eerst een klein boerendorp aan de rivier de Eufraat, in het huidige Irak. Het dorp werd groter en rond 3400 v.Chr. woonden er al ruim 40.000 mensen. Uruk werd daarmee een landbouw-stedelijke samenleving, net als Egypte. In deze paragraaf onderzoek je twee van de eerste landbouwstedelijke samenlevingen op twee verschillende plekken in de wereld. Je ontdekt overeenkomsten en verschillen.

LEERDOEL

• Je kunt uitleggen welke kenmerken de landbouw-stedelijke samenlevingen Uruk en Mohenjodaro hadden.

2.5
WERELDGESCHIEDENIS
BRON 25 Reconstructie uit 2012 van het deel van Uruk waar zich een grote tempel bevond.
36 2 Jagers, boeren en farao’s
Nederland Uruk Mohenjadoro

Landbouw als basis

De landbouw ontstond min of meer tegelijkertijd in verschillende delen van de wereld.

Dat gebeurde onafhankelijk van elkaar: tussen die gebieden was geen contact. Door zo’n gebied stroomde meestal een rivier, waardoor de boeren succesvolle irrigatielandbouw konden ontwikkelen. In deze gebieden ontstond een landbouw-stedelijke samenleving. Deze heeft een aantal kenmerken:

• Doordat er veel voedsel is, hoeft niet iedereen boer te zijn. Een deel van de bevolking kan een ander beroep uitoefenen, zoals ambachtsman of handelaar.

• Er ontstaat hiërarchie. Om de samenleving te organiseren zijn er bestuurders nodig, zoals een koning die wordt geholpen door een kleine groep: de elite.

• Er worden grote gebouwen gemaakt, zoals tempels en paleizen.

• Het schrift ontstaat.

Stadstaat Uruk

In Mesopotamië, het gebied tussen de rivieren Eufraat en Tigris, waren meer steden als Uruk. Omdat elke stad een eigen bestuur en eigen wetten had, waren de steden kleine staten: stadstaten. Anders dan in Egypte ontstond er niet één staat in Mesopotamië, maar bleven de stadstaten bestaan. Ze werkten soms samen, maar voerden ook oorlog tegen elkaar.

De stadstaat Uruk werd bestuurd door een priester-koning. De bewoners geloofden dat hij daarvoor was aangewezen door de goden. Daardoor was hij ook de enige die het contact kon onderhouden met de goden. Omdat Uruk een rijke stad was, was er beveiliging nodig en werd er om de stad een muur gebouwd. Die was ruim negen kilometer lang en zo breed dat twee strijdwagens die op de muur reden, elkaar konden passeren. De hoogte varieerde van twee tot zes meter.

Voor de bouw waren enorme aantallen arbeiders nodig. En rijkdom, want er was veel materiaal nodig en de arbeiders moesten eten. Kennelijk kon Uruk zich dit veroorloven.

Mohenjodaro aan de Indus

Ook in het huidige Pakistan vonden mensen rond 7000 v.Chr. de landbouw uit. Dankzij rivierwater uit de Indus werd de landbouw succesvol. Meer dan duizend dorpen groeiden uit tot steden. Archeologen noemen al deze steden bij elkaar de Indusbeschaving. Mohenjodaro was een van de grootste steden en had rond 2500 v.Chr. 80.000 inwoners. Boeren verbouwden er graan en katoen, waarvan textiel werd gemaakt. De inwoners van Mohenjodaro verhandelden dit met steden in Mesopotamië.

Over de bouw van Mohenjodaro was goed nagedacht. De straten waren recht en waren aangelegd in een rechthoekig patroon. De huizen waren gemaakt van bakstenen die allemaal even groot waren. Er was een waterleiding en een riool. Voor een goede organisatie van de stad was een bestuur nodig. Maar daarover is niet veel bekend. Er bestaat een beeldje van een man uit Mohenjodaro, maar het is niet duidelijk wie hij precies voorstelt. Archeologen denken dat het een koning of machtige priester van de stad moet zijn geweest. Er zijn ook voorwerpen met schrifttekens teruggevonden, maar deze zijn nog niet ontcijferd. En ook op de vraag waarom rond 1700 v.Chr. Mohenjodaro ineens werd verlaten, weet nog niemand het antwoord.

BRON 26 Is dit een koning van Mohenjodaro? Beeldje

gemaakt tussen 2000 v.Chr. en 1900 v.Chr.

37 2.5 Uruk en Mohenjodaro Wereldgeschiedenis

Op onderzoek in het oude Egypte VERDIEPING

STELLING

Hatsjepsoet was een buitengewoon bijzondere farao.

Van regentes tot farao

Farao Thoetmosis I had meerdere vrouwen en kinderen. Thoetmosis II, een van zijn zonen, zou zijn vader opvolgen. Hij moest trouwen met Hatsjepsoet, zijn halfzus. Dat halfbroers en halfzussen met elkaar trouwden, gebeurde vaker in Egypte. Thoetmosis II had naast Hatsjepsoet nog andere vrowuwen. Bij een van hen kreeg hij een zoon: Thoetmosis III. Die zoon moest later farao worden.

Het liep anders: Thoetmosis II overleed plotseling en zijn zoon was nog te jong om te kunnen regeren. Daarom bestuurde Hatsjepsoet tijdelijk Egypte als regentes. Een regent of regentes is iemand die tijdelijk een land bestuurt, bijvoorbeeld omdat de koning of koningin nog te jong is. Als Thoetmosis III eenmaal oud genoeg was,

Gemaakt tussen 1479 v.Chr. en 1458 v.Chr.

BRON 27 Hatsjepsoet liet in heel Egypte grote tempels bouwen. Deze beelden in deze tempel in het zuiden van Egypte stellen Hatsjepsoet voor in de gedaante van de god Osiris.
38 2 Jagers, boeren en farao’s
BRON 28 Farao Hatsjepsoet is hier als man afgebeeld. Ze draagt de kleding van een farao met als tekenen van macht de faraokroon en een nepbaard.

dan zou hij alsnog farao worden, zo werd afgesproken. Maar toen het zover was, bleef Hatsjepsoet regeren. Ze stond haar macht niet meer af en liet zich zelfs farao noemen. Daarmee was ze de eerste vrouwelijke farao. Dat bleef ze tot haar dood.

BRON 30 Hatsjepsoet zorgde dat haar generaals genoeg soldaten en wapens hadden. Daarom nam ze buitenlanders op in het Egyptische leger. Haar leger veroverde verschillende gebieden. Muurschildering van Nubische huursoldaten in een tempel die Hatsjepsoet rond 1460 v.Chr. liet bouwen.

Farao Thoetmosis III

In 1458 v.Chr. overleed Hatsjepsoet. Ze had 22 jaar over Egypte geregeerd. Haar stiefzoon, Thoetmosis III, volgde haar op. Hij nam als farao maatregelen die vergelijkbaar waren met wat zijn stiefmoeder voor Egypte had gedaan. Zo stuurde hij ook het leger naar gebieden rond Egypte en veroverde grondgebied van buurlanden. En net als zijn stiefmoeder stuurde Thoetmosis III handelsmissies op pad. Ook liet hij grote tempels bouwen. Maar ook liet hij alle standbeelden en afbeeldingen waarop zijn stiefmoeder stond, in stukken hakken. Ze werden in een grote afvalput gedumpt. Hetzelfde gebeurde met teksten over haar.

BRON 29 Hatsjepsoet organiseerde handelsreizen. Ze stuurde handelaren naar het buitenland om er grondstoffen te kopen en Egyptische producten te verkopen. Op de afbeelding varen schepen in opdracht van Hatsjepsoet naar een land dat de Egyptenaren Poent noemden. Reconstructie van een muurschildering gemaakt rond 1470 v.Chr.

“ De Godsvrouw Hatsjepsoet zorgde voor het land. Het ging volgens haar plannen. De Egyptenaren waren gehoorzaam. Zij was het schip waarop Egypte dreef, een meesteres van commando’s, wiens plannen uitstekend waren. Egypte werd kalm toen ze sprak.”

BRON 31

BRON 32

In een tempel in Zuid-Egypte is een afbeelding van Hatsjepsoet weggehakt. Ze stond tussen de goden Toth en Horus.
39 Op onderzoek in het oude Egypte Verdieping

44.000 v.Chr.

43.000 v.Chr. eerste homo sapiens in Europa

42.000 v.Chr.

29.000 v.Chr

28.000 v.Chr. de neanderthalers zijn uitgestorven

27.000 v.Chr.

12.000 v.Chr

10.000 v.Chr.

begin landbouwrevolutie

9000 v.Chr einde laatste ijstijd

8000 v.Chr.

6000 v.Chr.

eerste boeren in Europa

5300 v.Chr bandkeramiekcultuur

4000 v.Chr.

3500 v.Chr. trechterbekercultuur

3100 v.Chr. hiërogliefenschrift ontstaat

3000 v.Chr de eerste farao regeert over Egypte

2000 v.Chr.

begin van het gebruik van brons in Europa

1279 v.Chr Ramses II wordt farao

30 v.Chr Cleopatra pleegt zelfmoord

LEERDOELEN

• Je kunt beschrijven hoe de evolutie van de mens verliep.

• Je kunt kenmerken beschrijven van de leefwijze van jager-verzamelaars.

• Je kunt het ontstaan van de landbouw in het Midden-Oosten en de verspreiding ervan naar Europa beschrijven.

• Je kunt beschrijven welke gevolgen de landbouwrevolutie had voor de leefwijze van prehistorische mensen.

• Je kunt gevolgen van de irrigatielandbouw voor de Egyptische samenleving noemen.

• Je kunt uitleggen waarom in Egypte het schrift ontstond en waar dit voor werd gebruikt.

• Je kunt beschrijven hoe in Egypte een staat ontstond en welke taken de farao daarin had.

• Je kunt beschrijven hoe in Egypte een staat ontstond en welke taken de farao daarin had.

• Je kunt sociale kenmerken van de Egyptische samenleving beschrijven.

• Je kunt uitleggen en verklaren hoe Egyptenaren omgingen met de doden.

• Je kunt beschrijven waardoor de macht van de farao’s afnam en wanneer en hoe er een einde kwam aan de staat Egypte.

LEERDOEL WERELDGESCHIEDENIS

• Je kunt uitleggen welke kenmerken de landbouwstedelijke samenlevingen Uruk en Mohenjodaro hadden.

LEERDOELEN VAARDIGHEDEN

• Je kunt gebeurtenissen in chronologische volgorde zetten.

• Je kunt verschillende soorten bronnen herkennen.

• Je kunt oorzaken en gevolgen herkennen.

Afsluiting 1
40 2 Jagers, boeren en farao’s

2.1

evolutie Langzame ontwikkeling.

jager-verzamelaars Mensen die leven van de jacht en visvangst, en van het verzamelen van eetbare producten in de natuur. klimaat Weersomstandigheden, zoals temperatuur, wind en neerslag, die in een lange periode gemiddeld hetzelfde blijven.

nomaden Mensen zonder vaste woonplaats, zij trekken rond.

revolutie Grote en snelle verandering met blijvende gevolgen.

2.2 cultuur De ideeën, gebruiken en kunstvormen van een groep mensen die ze doorgeven aan hun kinderen. elite Een kleine groep in de samenleving die een machtige positie heeft.

hiërarchie Een rangorde in de samenleving: de één is machtiger of rijker dan de ander.

landbouwsamenleving Samenleving waarin bijna alle mensen boer zijn. Er zijn geen steden.

2.3 ambachtslieden Mensen die als beroep producten maken met de hand of met eenvoudig gereedschap. Ze hebben er speciale kennis en vaardigheden voor nodig.

ambtenaar Iemand die bij de overheid werkt.

dynastie Koningen uit dezelfde familie, die elkaar opvolgen. irrigatielandbouw Vorm van akkerbouw waarbij er kunstmatig water van en naar de akkers wordt gebracht.

landbouw-stedelijke samenleving

Samenleving waarin een deel van de bevolking op het platteland woont en boer is. Een ander deel woont in steden en leeft van het maken of verhandelen van producten. monarchie Staat met een koning of keizer als staatshoofd. republiek Staat met een president als staatshoofd.

staat Land met duidelijke grenzen en een eigen bestuur.

staatshoofd Koning of president van een land.

2.4 polytheïsme Het geloof in meerdere goden tegelijk.

ritueel Plechtige handeling bij een bijzondere gebeurtenis, zoals een huwelijk, een begrafenis, of een offer aan een god.

AtlantischeOceaan

verspreiding landbouw

11.000 - 7000 v.Chr.

7000 - 6000 v.Chr.

6000 - 5000 v.Chr.

5000 - 4000 v.Chr.

na 4000 v.Chr

Middellandse Zee

trechterbekercultuur

bandkeramiekers

grens Egyptische staat in de tijd van Ramses II

1.000 km 500

Boven Egypte Nubië

BRON 33

Verspreiding van de landbouw vanuit het Midden-Oosten naar Europa, tussen 11.000 v.Chr. en 3000 v.Chr.

Begrippen
0
Zwarte Zee Uruk Ur
RodeZee Beneden Egypte
41 Afsluiting

3 De Grieken Oriëntatie

Een slangenbeet

Op het reliëf in bron 1 zie je vier personen. De tweede van rechts lag lekker te slapen toen een grote, dikke slang hem plotseling in zijn schouder beet! Die man heeft een probleem, zal je denken. Maar het tegendeel is waar: de beet van de slang is juist de oplossing voor zijn probleem!

Het zit zo. Dit reliëf is een soort stripverhaal, dat je van rechts naar links moet lezen. Helemaal rechts staat Archinos, een Griek. Hij heeft erge pijn in zijn schouder en vraagt om hulp. Vervolgens gaat hij in bed liggen en valt in slaap. In zijn droom bijt een slang hem op de plek waar hij pijn heeft. Verder naar links is Archinos weer opgestaan. De man met de baard raakt zijn schouder aan, die nu genezen is. Die man is Amphiaraos. Hij bestond niet echt, maar toch kenden alle Grieken hem. Amphiaraos was namelijk een zoon van Apollo, de god van ziekte en genezing. Hij kon mensen beter maken. Met dit reliëf wil Archinos Amphiaraos bedanken. Hij had veel pijn, maar dankzij Amphiaraos is zijn schouder genezen. En de slang? Grieken geloofden dat een beet van een niet-giftige slang goed is voor je gezondheid. Net als dromen van een slangenbeet: ook dat was een prima medicijn!

1 3000 v.Chr.
BRON 1 Deze afbeelding is uitgehakt uit steen. Dat heet een reliëf. Dit reliëf is in de vierde eeuw v.Chr. gemaakt.
42 3 De Grieken

In dit hoofdstuk

Het verhaal van Archinos laat zien dat godsdienst een grote rol speelde in het leven van de Grieken. Voor genezing, voor steun in oorlog of bij een lastige keuze zochten zij hulp bij de goden. Ook moeilijke vragen over politiek stelden ze aan de goden. Over politiek hadden de Grieken veel ideeën. Griekenland was geen staat, zoals Egypte. Elke Griekse stad had een eigen bestuur. Rond 500 v.Chr. waren twee Griekse steden erg belangrijk: Athene en Sparta. Athene was de grootste stad en de bevolking mocht er meebeslissen over het bestuur van hun stad. In Sparta was dat anders. Daar hadden gewone mannen weinig invloed op het bestuur. Spartanen deden iets anders: trainen en vechten. Het hebben van een groot en sterk leger vonden zij belangrijk. Hoewel er dus verschillen tussen de bewoners van de Griekse steden waren, hadden ze dezelfde cultuur. Alle Grieken spraken dezelfde taal en geloofden in dezelfde goden.

Ook de stijl van gebouwen en beelden was hetzelfde. Die cultuur werd ook ver buiten Griekenland verspreid. Dat gebeurde via handel, doordat groepen Grieken buiten Griekenland gingen wonen, en door de veroveringen van een koning: Alexander. In de gebieden die hij veroverde, zou de Griekse cultuur nog eeuwenlang invloed hebben. Die Griekse cultuur leer je in dit hoofdstuk kennen.

BRON 2 Zieke mensen kwamen naar de stad Epidauros om genezing te vragen aan Asklepios. Net als Amphiaraos was Asklepios een zoon van de god Apollo en kon hij mensen genezen. Op de bovenste verdieping van dit gebouw uit de vierde eeuw v.Chr. voerden patiënten rituelen uit, beneden sliepen ze.

1000 1500 1600 1700 1800 1900 1950 500
43 Oriëntatie
BRON 3 Een modern ziekenhuis in Zwolle.

De wereld van de Grieken

Handel in Kyrene

‘Weet je zeker dat je het juiste gewicht hebt opgeschreven? Stond de kat net niet ook op de weegschaal?’ Wat de zittende man links precies bespreekt met de man voor hem, kunnen we alleen maar raden. De drie mannen rechts zijn druk in de weer met zakken silphium. Dat is een kruid dat mensen in de Oudheid als parfum en medicijn gebruikten. Die plant groeide veel in de buurt van de stad Kyrene, waar ook het bord met deze afbeelding is gevonden. De zittende man is de koning van de stad en hij ziet toe op het wegen. We weten dat hij de koning is, omdat zijn naam er in het Grieks bij staat geschreven. En de stijl van de afbeelding is Grieks. Maar toch is er wat vreemds, want het kapsel en de kleding van de koning zijn weer niet typisch Grieks. Kyrene lag dan ook niet in Griekenland, maar in het huidige Libië, in Noord-Afrika. Er waren dus ook Griekse steden buiten Griekenland.

Hoe zag Griekenland er in die tijd uit? En waarom woonden er Grieken ver buiten hun land? Dat lees je in deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je weet hoe in Griekenland stadstaten ontstonden.

• Je kunt de bestuursvormen monarchie, aristocratie en tirannie in bronnen herkennen.

• Je kunt verklaren waarom de Grieken contacten hadden met andere volken in het Middellandse Zeegebied.

3.1
BRON 4 Afbeelding op een Grieks bord uit de zesde eeuw v.Chr.
44 3 De Grieken

Van dorp naar stadstaat

Rond de tiende eeuw v.Chr. waren er in Griekenland veel dorpjes. Door het bergachtige landschap lagen ze ver uit elkaar. Een dorp lag meestal boven op een hoge heuvel, zodat het goed te verdedigen was. Bijna iedereen was boer, maar toch leverde de grond maar net genoeg voedsel om van te leven. Handel was er nauwelijks. In de negende eeuw v.Chr. veranderde dit. Door betere landbouwtechnieken groeiden de oogsten. Er ontstonden voedseloverschotten en het aantal mensen nam toe. Sommige dorpjes groeiden uit tot steden. Er kwam specialisatie en handel. Dat trok steeds meer nieuwe inwoners aan. Maar het zorgde ook voor nieuwe problemen. Door de vele bergen was niet alle grond van de stad geschikt voor landbouw. Een stad als Sparta ging daarom een groot gebied in de buurt veroveren. Andere steden deden dit ook. Zo werden de Griekse steden stadstaten. Elke stadstaat had zijn eigen gebied, regels en bestuur. Hoewel stadstaten vaak oorlog met elkaar voerden, overheerste niet één stad alle andere steden. Door het landschap was het namelijk moeilijk om over een heel groot gebied te heersen. Daardoor werd Griekenland niet één staat, zoals Egypte bijvoorbeeld was.

Bestuur van de stadstaten

De meeste Griekse stadstaten waren tot de achtste eeuw v.Chr. een monarchie. Een koning nam er de belangrijkste besluiten en voerde het leger aan tijdens een oorlog. Hij kreeg advies van een kleine groep van zijn beste krijgers, de aristoi. Dat is Grieks voor ‘de besten’. Zij waren de elite van de stadstaat. Zo’n krijger moest zelf zijn wapenuitrusting kopen en dat betekende dus dat hij rijk was. De familie van een krijger had veel aanzien in de stadstaat. Zijn kinderen kregen vaak ook veel macht. Voor mensen die geen aristoi in de familie hadden, was het heel moeilijk om machtig te worden. Soms waren de machtige aristoi gevaarlijk voor de koning. Als hij bijvoorbeeld een oorlog verloor of niet goed luisterde naar zijn adviseurs, raakte hij hun steun kwijt. Dan namen de aristoi de macht over en ontstond er een aristocratie. De nieuwe machthebbers worden in het Nederlands aristocraten genoemd. Zij bestuurden samen de stadstaat. Dan lag de macht dus niet meer bij één persoon. Aan het eind van de achtste eeuw v.Chr. was er in Griekenland nauwelijks nog een monarchie te vinden. Sparta was een van de uitzonderingen. Twee koningen en een raad van oude mannen bestuurden deze stadstaat. Ook mochten sommige gewone Spartaanse mannen meedoen aan het bestuur.

45 3.1 De wereld van de Grieken
BRON 5 De Akropolis, een hoge heuvel in de stadstaat Athene. Foto uit onze tijd.

Ongelijkheid en onvrede

In Griekenland waren de sociale verschillen groot. Bovenaan de hiërarchie stonden de machtige bestuurders. Zij hadden veel land en lieten dat bewerken door slaven en arme boeren. Die moesten hard werken, maar konden zelf nauwelijks rondkomen. De meeste mensen waren slaaf of boer, dus er was veel onvrede. Soms wilde een aristocraat niet samen met anderen besturen. Om in zijn eentje de macht te krijgen, kon hij de onvrede gebruiken. Hij zorgde dat hij de armen aan zijn kant kreeg, bijvoorbeeld door hen stukken land van de andere aristocraten te beloven. En omdat hij rijk was, betaalde hij huursoldaten om hem te steunen. Het was voor de andere aristocraten dan erg moeilijk om hem tegen te houden. Zo kon tirannie ontstaan. Voor gewone Grieken was een tiran in het begin vaak een goede bestuurder. Ze kregen van hem bijvoorbeeld grond, of hij maakte het graan goedkoper. De tiran Periander uit de rijke stadstaat Korinthe schafte zelfs de belastingen af. Toch bleek een tiran na verloop van tijd vooral goed voor zichzelf te zorgen en zijn tegenstanders te onderdrukken. Zo verloor hij meestal vanzelf weer de steun van de bevolking.

Handel en nederzettingen overzee

Door de uitbreidingen van stadstaten raakte in Griekenland alle vruchtbare grond in gebruik. Tegelijkertijd nam het aantal mensen toe. Het werd daardoor steeds moeilijker om voldoende voedsel voor iedereen te produceren. Rond 750 v.Chr. besloten bestuurders van veel stadstaten daarom groepen inwoners weg te sturen. Zij moesten overzee nieuwe dorpen stichten en daar landbouwgrond in gebruik nemen. Zo’n overzeese nederzetting heet een kolonie. Handelaren brachten een deel van de graanoogst uit de koloniën per schip naar Griekenland. Zo was daar meer voedsel beschikbaar.

Griekse kolonisten zochten voor een kolonie vruchtbaar gebied. Dat was er bijvoorbeeld in Noord-Afrika, maar daar woonden al veel andere volken. In Noord-Afrika was alleen rond Kyrene nog veel ruimte. Ook schonk de Egyptische farao een gebied aan Griekse kolonisten. De meeste kolonisten vestigden zich in andere gebieden langs de Middellandse en Zwarte Zee en in grote delen van de Turkse westkust.

Griekse koloniën leken erg op Griekse steden. Tempels en andere belangrijke gebouwen waren in de Griekse stijl gemaakt. Ook gebruikten de kolonisten het Griekse schrift en geloofden ze in de Griekse goden. Zo verspreidden de kolonisten de Griekse cultuur. Rond 550 v.Chr. stopten de Grieken met koloniseren. Er ging toen voldoende graan naar Griekenland.

Fenicische invloedssfeer

Grieken

Etrusken

Lydiërs

Egyptenaren

Griekse moedersteden

Griekse kolonies

Massalia

Neapolis

Poseidonia

Syracuse

Odessos

Byzantium

Megara

Korinthe Athene

Sparta

Middellandse Zee

Kyrene

Sardes

Milete

Chersonesos

Zwarte Zee

Naukratis

500 km 250 0 BRON 6 Het Middellandse Zeegebied rond 500 v.Chr. 46 3 De Grieken

Een Griekse wereld?

In sommige gebieden waar Grieken koloniën stichtten, woonden al mensen. Meestal waren de banden tussen de kolonisten en de oorspronkelijke bewoners goed. Ze woonden bij elkaar in de buurt en handelden met elkaar. Van de Etrusken in Italië kochten de Grieken bijvoorbeeld hout en in Egypte kochten ze graan en ivoor. De Grieken verkochten versierde vazen, metalen en olijfolie aan hun handelspartners. De handel en de kolonisatie verbonden mensen met verschillende culturen met elkaar. De Grieken leerden veel van de Lydiërs. Anders dan andere volken gebruikten de Lydiërs muntgeld. Dat bleek heel praktisch voor de handel en dus namen de Grieken dat gebruik over. In Lydische steden ontmoetten Lydische en Griekse handelaren elkaar. Ondanks een aantal oorlogen woonden Grieken en Lydiërs samen in steden en bewonderden ze elkaars cultuur. In Lydische steden kwamen ook Griekse tempels.

Ook de Feniciërs uit het huidige Libanon hadden veel contact met de Grieken. De Feniciërs waren goede zeevaarders. Al lang voor de Grieken stichtten zij kolonies en vervoerden ze goederen door het hele Middellandse Zeegebied. De Grieken beïnvloedden Fenicische kunstenaars, en de Grieken namen het Fenicische alfabet over.

BRON 8

Reliëf met de godin Artemis-Anaïtis, uit de derde eeuw. Deze godin werd in Oost-Turkije vereerd.

BRON 7 Twee tempels voor de godin Hera, in Poseidonia. Gebouwd tussen 550 en 450 v.Chr.
47 3.1 De wereld van de Grieken

Athene en Sparta

De beschaving overwint

De pijn is van het gezicht van de man af te lezen. De centaur, een kruising tussen een paard en een mens, gaat dit gevecht winnen. Maar uiteindelijk zouden de centauren de strijd met de Grieken verliezen. Deze strijd heeft natuurlijk niet echt plaatsgevonden. Centauren hebben immers nooit bestaan. Toch zagen de Grieken deze strijd als een overwinning van de mens op onbeschaafde wezens en monsters.

Dat vonden de Atheners een belangrijke boodschap: de beschaafden zijn beter dan de onbeschaafden. Op de Akropolis hadden verschillende kunstwerken deze boodschap. Die was ook bedoeld voor Grieken uit andere stadstaten. De Atheners vonden hun manier van leven en besturen namelijk beschaafder dan die van alle anderen, en dat lieten zij graag zien. Ze probeerden die zelfs aan anderen op te leggen. Dat veroorzaakte spanningen, vooral met Sparta. Niet alleen tussen Athene en Sparta waren er conflicten. Ook met de Perzen, een volk van buiten Griekenland, was oorlog. Deze paragraaf gaat over de verschillen tussen Athene en Sparta, en over de oorlogen in de vijfde eeuw v.Chr.

LEERDOELEN

• Je begrijpt hoe de Atheense democratie ontstond en hoe deze democratie werkte.

• Je kunt voorbeelden geven van verschillen tussen Sparta en Athene.

• Je kunt verklaren waarom de Peloponnesische Oorlog uitbrak en uitleggen welk gevolg dat had voor Athene.

3.2
BRON 9 Dit reliëf uit de vijfde eeuw v.Chr. was te zien op de tempel op de Akropolis in Athene.
48 3 De Grieken

Tirannie in Athene

Athene was in de zesde eeuw v.Chr. een aristocratie. De aristocraten buitten de arme Atheners uit. Maar met steun van de armen verdreef de tiran Peisistratos in 546 v.Chr. de aristocraten. In de jaren daarna verbeterde hij het leven van gewone Atheners. De rijke aristocratische families mochten nooit meer macht hebben, vond hij. Daarvoor verdeelde hij hun grond onder arme Atheners. Ook mochten aristocraten niet meer rechtspreken. Daar benoemde Peisistratos rechters voor. De tiran zorgde ook voor vrede met andere stadstaten en hield de belastingen laag. De welvaart van gewone Atheners verbeterde. Daardoor konden steeds meer mensen wapens voor zichzelf kopen. Wie mee kan vechten, mag ook meebeslissen, vonden veel Atheners. Maar Peisistratos wilde de enige machthebber zijn. Hij en zijn twee zoons, die hem in 527 v.Chr. opvolgden, onderdrukten mensen die het niet met hen eens waren. De onvrede hierover groeide. In 514 v.Chr., toen Peisistratos al was overleden, werd een van de zoons vermoord. De andere zoon vluchtte uit Griekenland.

Hoe nu verder? De gewone Atheners wilden geen tiran meer. Ze wilden zélf invloed op het bestuur. Ze kozen in 508 v.Chr. voor een democratie (Grieks: demos, ‘volk’, kratos, ‘heersen’): het volk had nu de macht.

Heerschappij van het volk

BRON 10 Aristogeiton en Harmodios, de ‘tirannendoders’. Zij vermoordden de Atheense tiran. Romeinse kopieën van Griekse beelden.

In Athene hadden burgers het recht om mee te beslissen over het bestuur van hun stadstaat. Maar vrouwen, kinderen, vreemdelingen en slaven waren geen burgers. Alleen vrije, volwassen mannen van wie de vader Atheens burger was, kregen het Atheense burgerrecht. Hoe zag het bestuur eruit? Burgers kwamen bij elkaar in een volksvergadering. Hier discussieerden ze over belangrijke onderwerpen en stemden ze over besluiten. Omdat burgers zelf meededen in de volksvergadering, was de Atheense democratie een directe democratie. Een groep van vijfhonderd burgers, de Raad van Vijfhonderd, bereidde de bijeenkomsten van de volksvergadering voor en voerde de besluiten van de volksvergadering uit. Ook rechtspraak gebeurde door burgers. De Atheners waren trots dat burgers de stadstaat bestuurden. Wel was het voor sommige burgers een probleem om mee te doen met het bestuur. Een arme arbeider of een boer die buiten de stad woonde, verloor veel tijd en inkomsten als hij bij de volksvergadering was. Daarom kreeg iedere aanwezige burger een vergoeding voor het meedoen aan de volksvergadering. Zo voorkwamen de Atheners dat alleen rijke burgers deelnamen aan de volksvergadering. De stem van een arme of rijke burger was dus even belangrijk.

VAARDIGHEID FEIT EN MENING

Bij geschiedenis haal je informatie uit bronnen. Daarbij moet je letten op wat een feit is, en wat een mening. Een feit is iets dat waar is, of wat echt is gebeurd. Bijvoorbeeld dat vrouwen, slaven en vreemdelingen niet mee mochten doen met de Atheense democratie. Dit was zo, en dit is dus een feit. Een mening is iets wat iemand vindt. Als iemand zegt dat hij het stom vindt dat alleen vrije mannen met burgerrechten mee mochten doen met de democratie, is dat een mening. Dat is wat deze persoon ervan vindt. Je kunt er immers ook anders over denken. Als je een mening niet herkent, kun je een verkeerde conclusie trekken. Bijvoorbeeld dat iedereen het stom vond dat alleen vrije mannen met burgerrechten mee mochten doen met de democratie.

49 3.2 Athene en Sparta

ONS BESTUUR DE NEDERLANDSE DEMOCRATIE

Alle volwassen Nederlanders mogen stemmen tijdens verkiezingen. Zij stemmen dan op een kandidaat die bij een politieke partij hoort. Als een partij genoeg stemmen krijgt, krijgt die een aantal plaatsen in de Tweede Kamer. Die plaatsen heten zetels. In de Tweede Kamer discussiëren en stemmen de leden over voorstellen. Een Kamerlid doet dat namens zijn kiezers. Daarom is de Nederlandse democratie geen directe democratie. Je kunt immers als gewone burger niet zélf meepraten in de Tweede Kamer.

Verschillen tussen Athene en Sparta Spartanen vonden de Atheense democratie maar niets. Dat twee koningen en een raad van oude mannen Sparta bestuurden, vonden veel Spartanen prima. Dat was niet het enige verschil tussen Athene en Sparta. Ook de opvoeding van jongens verschilde. Atheense jongens uit rijke families werden opgeleid tot burgers. Ze leerden lezen en schrijven, muziek maken en toespraken houden. Ook moesten ze veel sporten, zodat ze fit waren als er oorlog zou komen. Kinderen uit arme families moesten al vroeg werken en werden dus minder goed voorbereid op het burgerschap. In Sparta zorgde het bestuur voor de opvoeding. Het maakte daarbij niet uit of jongens rijk of arm waren. Zonen van de burgers moesten soldaat worden. In een groep met leeftijdsgenoten werden ze gehard door zware training en ze leerden zelfbeheersing. Aan het einde van hun opleiding moest elke jongen een slaaf vermoorden. Daarna waren ze klaar om in het leger te gaan.

De Perzen vallen aan

De verschillen tussen Athene en Sparta veroorzaakten geen ruzie tussen beide stadstaten. Toen de Perzen meerdere keren Griekenland binnenvielen, werkten alle Grieken zelfs samen om deze vijand te verslaan. De Perzen kwamen uit het MiddenOosten. In de zesde eeuw v.Chr. hadden ze het huidige Turkije veroverd en daarna wilden ze de macht in Griekenland overnemen. Tijdens deze Perzische Oorlogen (492-479 v.Chr.) werden grote slagen uitgevochten en verwoestten de Perzen zelfs Athene! Toch wisten de Grieken samen de Perzen te verdrijven. De Spartanen blonken daarbij uit bij gevechten op het land, de Atheners op zee.

Athene hield tijdens de Perzische Oorlogen de Griekse zeeën veilig. Het was in het belang van veel Griekse stadstaten dat Athene na de Perzische Oorlogen de zee zou blijven bewaken. Sommige stadstaten sloten daarom een bondgenootschap met Athene. Ze spraken af dat alle bondgenoten geld zouden geven aan Athene, zodat Athene schepen kon bouwen en soldaten kon betalen. Ook beloofden ze elkaar te helpen als er oorlog kwam.

BRON 11 Griekse jongens krijgen les. Schaal uit 480 v.Chr.
50 3 De Grieken

I onisch e Zee

BRON

Oorlog in Griekenland

Hoewel het bondgenootschap uit veel stadstaten bestond, nam maar één stadstaat alle beslissingen: Athene. De bondgenoten moesten doen wat Athene wilde. Zo moesten de bondgenoten een democratie invoeren en mochten ze niet uit het bondgenootschap stappen. Een stadstaat die moeilijk deed, werd door Athene aangevallen en kreeg een legerkamp met Atheense soldaten bij zijn stad. Op die manier werd Athene steeds machtiger. Sparta wilde voorkomen dat Athene de allersterkste werd. Daarom richtte

Sparta een eigen bondgenootschap op en probeerde andere stadstaten over te halen zich daarbij aan te sluiten.

Uiteindelijk raakten de Grieken verdeeld in twee kampen. In 431 v.Chr. brak de Peloponnesische Oorlog uit tussen de twee bondgenootschappen. Sparta rukte op over land en de Atheners vluchtten achter de Atheense stadsmuren. Doordat ze voedsel over zee konden laten aanvoeren, hielden de Atheners stand. Pas nadat Sparta zelf een vloot had gebouwd en ervoor zorgde dat er geen voedsel meer in Athene kwam, gaven de Atheners de strijd op (404 v.Chr.). Nu had Sparta zélf de macht. Maar lang duurde dat niet. Steeds opnieuw braken er oorlogen uit tussen stadstaten die elk meer macht wilden. Pas in de tweede helft van de vierde eeuw v.Chr. keerde de rust weer terug.

tocht van de Perzen

490 v.Chr.

480 v.Chr.

Macedonië

Troje

GRIEKENLAND

Thebe

Marathon

Mycene Attica

Korinthe

Olympia Peloponnesus

Sparta

Middellandse Zee

Sparta

Athene

gEeïsch e Zee

Delos

Ionië

Perzische Rijk

Klein Azië

Sardes

Milete

bondgenootschappen in de Peloponnesische Oorlog

Sparta en bondgenoten

Athene en bondgenoten

neutrale staten

Kreta

100 km 50 0

51 3.2 Athene en Sparta
12 De invasies van de Perzen en de bondgenootschappen tijdens de Peloponnesische Oorlog.

De opdrachten van Herakles

Herakles was half god en half mens. Hier komt hij met een wild zwijn aanlopen en koning Eurystheus duikt weg in een pot. Wat een bangerik! Toch had Eurystheus zelf besloten dat Herakles het zwijn naar het paleis moest brengen. Het zat zo: de godin Hera had ruzie met Herakles. Ze had Eurystheus bevolen om twaalf moeilijke en gevaarlijke opdrachten aan Herakles te geven. Ze hoopte dat Herakles daarin zou falen en zou sterven. De vierde opdracht was het vangen van een monsterlijk groot en woest wild zwijn dat de bossen in de omgeving van het paleis onveilig maakte. Natuurlijk lukte de held dat, net als alle andere opdrachten. Grieken vertelden elkaar graag over de spannende avonturen van Herakles. Deze verhalen over goden en helden waren voor de Grieken levensecht. Ze geloofden dat goden invloed hadden op de aarde en op het leven van mensen en dat helden de wereld van monsters bevrijdden.

De Grieken hadden onderling veel verschillen, maar ook overeenkomsten. Zij vereerden dezelfde goden. De Griekse godsdienst zie je ook terug in de kunst. Maar er waren ook mensen die zich afvroegen of er wel écht goden waren. Over deze onderwerpen én over de rol van vrouwen in de samenleving lees je in deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je kunt de rol van godsdienst in het dagelijks leven van Griekse mannen en vrouwen beschrijven.

• Je kunt Griekse beeldkunst herkennen en beschrijven.

• Je kunt duidelijk maken dat Grieken door filosofie en wetenschap op een andere manier gingen nadenken.

3.3 De Griekse cultuur
BRON 13 Herakles brengt een monsterachtig wild zwijn naar het paleis van Eurystheus, de koning van de stad Mycene.
52 3 De Grieken

Grieken en hun goden

De Grieken geloofden in meerdere goden tegelijk. Hun godsdienst was dus polytheïstisch. De Grieken geloofden dat de goden natuurverschijnselen veroorzaakten. Zo maakte oppergod Zeus onweer en kon Apollo mensen ziek of beter maken. De goden leken op mensen: ze zagen eruit als mensen en hadden net als mensen goede en slechte eigenschappen. Soms waren ze bijvoorbeeld jaloers of boos. De goden bemoeiden zich volop met mensen. Sommige goden hadden kinderen met mensen. Zo’n halfgod was meestal sterker of slimmer dan een gewoon mens, en werd vaak een held. Andere goden haalden gemene streken uit met mensen. Verhalen over goden en goddelijke helden heten mythen. Die waren spannend en de mensen konden er uit leren hoe ze zich moesten gedragen.

Voor belangrijke besluiten wilden mensen in de Oudheid graag advies van de goden. Daarvoor bezochten ze een orakel. Dat was een priester of priesteres die een boodschap van de goden doorgaf. Mensen die een orakel bezochten, stelden vragen over alles wat hen bezighield. ‘Zal mijn pijnlijke been genezen?’ ‘Krijg ik ooit kinderen?’ ‘Ik denk dat de god Ares boos op mij is, hoe los ik dat op?’ Orakels gaven vooral vage adviezen, waardoor mensen ook zelf goed moesten nadenken.

De rol van vrouwen

Vrouwen waren in de Griekse samenleving minder belangrijk dan mannen. Een man –de vader of echtgenoot – was de baas over de vrouw. Vaders huwelijkten hun dochters op jonge leeftijd uit, vaak aan een man van rond de dertig. Met liefde had dat weinig te maken. De aanstaande echtgenoot betaalde een bruidsschat aan de vader. De echtgenoot ging werken of naar de volksvergadering. De vrouw bleef vooral binnen. De belangrijkste taak van vrouwen was kinderen krijgen en hen grootbrengen. Voor vrouwen uit arme families was dat hetzelfde, maar uiteraard leefden zij niet alleen binnenshuis. Zij moesten hard werken, zodat het gezin genoeg inkomsten had. Toch waren Griekse vrouwen zeker niet onbelangrijk. Vrouwen vertelden mythen aan hun kinderen. Vrouwen uit de elite dansten en zongen bovendien op religieuze festivals. Voor deze rijke vrouwen was dat een van de weinige redenen om buiten te komen. Sommige vrouwen werden priesteres.

Alleen in de stadstaat Sparta ging het anders. Spartaanse vrouwen hadden in vergelijking met andere Griekse vrouwen een betere positie. De mannen waren namelijk soldaat en ze waren nauwelijks thuis. Spartaanse vrouwen hadden daarom veel vrijheid. Ook sportten ze veel. Want sterke vrouwen kregen sterke kinderen, zo dachten de Spartanen.

De historicus Plutarchus schreef over Sparta: “ De Spartaanse koning vond de opvoeding van meisjes heel belangrijk. Ze moesten met dezelfde zorg worden opgeleid als jongens, omdat vrouwen later vaak alleen voor de opvoeding van de kinderen zorgden. Hun mannen gingen namelijk vaak op veldtocht. Net als jongens moesten meisjes oefenen in allerlei sporten. Wanneer ze dan later zwanger waren, groeiden de baby’s op in sterke en gezonde moederlichamen. Dit is de beste start voor gezonde kinderen.

Naar: Plutarchus, Het leven van Lykourgos (rond 100).

BRON

Net als jongens moesten meisjes naakt aan optochten deelnemen en bij feesten zingen en dansen. Dat meisjes bloot over straat gingen, vonden alle Grieken onfatsoenlijk. Maar de Spartanen niet. Spartaanse meisjes zouden zo wennen aan eenvoud en aan een natuurlijke manier van mooi zijn. Door hun goede conditie waren de meisjes trots op zichzelf. Eens zei een vreemdeling tegen een Spartaanse vrouw: “Jullie zijn de enigen die over de mannen de baas zijn.” Daarop antwoordde de Spartaanse: “Wij zijn ook de enigen die echte mannen ter wereld brengen.””

14
53 3.3 De Griekse cultuur

Huizen van de goden

Overal waar Grieken woonden, bouwden zij tempels, elk voor maar één god. De tempel zagen zij als het huis van die god. In de tempel stond een beeld van de god. Gewone mensen kwamen nauwelijks in tempels, alleen priesters en priesteressen mochten er naar binnen. Rituelen om de goden gunstig te stemmen, vonden buiten voor de tempel plaats. Priesters offerden dan dieren, wijn en rijkdommen, maar ook gewone Grieken offerden aan de goden. Voor een god of godin werden festivals georganiseerd. Daar dansten de Grieken en voerden ze theaterstukken op. Ook hielden ze optochten en sportwedstrijden. De meeste festivals waren alleen voor mensen die in de buurt van de tempel woonden, maar er waren ook festivals waar alle Grieken naartoe gingen. De Olympische Spelen zijn daarvan het bekendst. Alleen de eerste plaats telde, de tweede en derde plek deden er niet toe. De atleet die won, kreeg een krans van olijftakken én eeuwige roem. De Spelen draaiden niet alleen om sport. Er waren ook veel rituelen bij de tempel van oppergod Zeus, die op het festivalterrein stond. De Griekse stadstaten sloten drie maanden voor de Olympische Spelen vrede zodat atleten uit alle stadstaten veilig naar de Spelen konden reizen.

Beelden

Vanaf ongeveer de zevende eeuw v.Chr. maakten de Grieken grote beelden. De beelden zagen er vaak nogal stijf uit, want de afgebeelde mensen en goden stonden altijd stil. Er waren geen beelden van mensen die renden, sprongen of vielen. Wel keken Griekse beeldhouwers goed naar het menselijk lichaam en probeerden dat na te maken. Ze zorgden bijvoorbeeld dat knieën en spieren er realistisch uitzagen. De beeldhouwers werden daar steeds beter in. Ook lieten sommige beeldhouwers hun beeld een stap vooruit zetten, of een arm opheffen. Zo leek het of de beelden in beweging kwamen. De beelden leken steeds meer op mensen!

Maar leken de beelden op échte mensen? De kunstenaars wilden dat de personen die ze afbeeldden er perfect uitzagen. En het uiterlijk van echte mensen is nooit helemaal perfect. Ook was het afgebeelde gezicht vrijwel uitdrukkingsloos. Dat vonden de kunstenaars mooi, want dan leek het beeld nog meer op een god. Maar later wilden kunstenaars realistischere beelden maken, en iets minder ‘goddelijk’. Na de vierde eeuw v.Chr. beeldden ze daarom de personen ook af met emoties en imperfecties, zoals rimpels.

BRON 15 Reliëf op het voetstuk van een standbeeld. De afbeelding is rond 510 v.Chr. gemaakt voor een overleden Atheense atleet.
54 3 De Grieken

Verklaren met kennis

BRON 16 Beeld van een mythologische priester en zijn zoons, die door slangen worden aangevallen. Beeld gemaakt op het Griekse eiland Rodos, gevonden in Rome.

Dat de goden bepalen wat er op aarde gebeurt, wisten de meeste Grieken zeker. Enkele Grieken zochten echter naar andere verklaringen voor verschijnselen in de natuur, zoals onweer of ziekte. Een van hen was de arts Hippocrates. Hij dacht dat de mens vier lichaamssappen had. Wie van een van die sappen te veel of te weinig had, was ziek. Dat kon veroorzaakt worden door het weer, voeding of de manier van leven. Er was dus niets goddelijks aan ziekte, volgens Hippocrates.

Hoewel de ideeën van Hippocrates over lichaamssappen niet kloppen, zocht hij naar een logische verklaring voor allerlei verschijnselen. Hippocrates en andere wetenschappers deden dat door eerst feiten te verzamelen en daarna pas een conclusie te trekken. Ze deden steeds meer ontdekkingen. In de geneeskunde, maar ook op wiskundig en technologisch gebied. Zo vonden Grieken bijvoorbeeld de wekker en de katapult uit, en berekenden ze de omtrek van de aarde.

Sommige Grieken stelden vragen over de mens en de maatschappij. Wat is bijvoorbeeld rechtvaardigheid, of dapperheid? Wat is de ideale bestuursvorm? De Atheners Socrates en Plato wilden kennis krijgen door te discussiëren en door hun verstand te gebruiken. Zo wilden deze ‘liefhebbers van wijsheid’, filosofen, de samenleving beter leren begrijpen.

Volgens een mythe ging Aktaion graag uit jagen met zijn honden. Op een dag zag hij de godin Artemis naakt, waarna zij hem in een hert veranderde. Zijn jachthonden kregen het hert te pakken en verscheurden het. De Griekse schrijver Palaephatus legt uit waarom de mythe niet klopt:

“ Aktaion was misschien een liefhebber van de hondenjacht. Hij trainde veel honden en ging op jacht in de bergen, maar verwaarloosde zijn werk en gezin. Omdat hij liever met zijn honden op jacht ging, raakte zijn geld op. Toen hij niets meer bezat, zouden mensen misschien zeggen: ‘Arme Aktaion, die door zijn eigen honden is opgegeten.’”

Naar: Palaephatus, Ongelooflijke zaken (vierde eeuw v.Chr.).

BRON 17

55 3.3 De Griekse cultuur

Grieken in Egypte en Azië

BRON 18 Koning Alexander in gevecht. Dit Romeinse mozaïek komt uit 100 v.Chr. Het is waarschijnlijk een kopie van een schilderij dat kort na Alexanders dood is gemaakt.

Alexander en Darius in gevecht

In de chaos van het gevecht sneuvelen paarden en mannen. Dan stormt Alexander met vooruitgestoken lans op zijn belangrijkste tegenstander af: de Perzische koning Darius. Vanuit zijn strijdwagen moedigt Darius zijn mannen aan. ‘Het is maar een jongen van een jaar of twintig. Jullie kunnen hem aan!’ Maar de menner van zijn strijdwagen ziet het somber in. Hij laat snel zijn paarden keren en spoort ze aan om weg te rennen.

Het is niet bekend welke veldslag hier precies is afgebeeld, maar het zou de Slag bij Issos in 333 v.Chr. kunnen zijn. De legers van Alexander en Darius hebben vaker tegen elkaar gevochten. Alexander ging met een groot leger ten strijde tegen de Perzen. De veldtocht was succesvol: de Grieken kwamen zelfs tot in India, waar ze vochten tegen legers met olifanten! Niet voor niets kreeg Alexander al kort na zijn dood de bijnaam ‘de Grote’. In de veroverde gebieden stichtten de Grieken nieuwe steden. Oud-soldaten en andere Grieken gingen daar wonen, waardoor de Griekse cultuur zich daar verspreidde en vermengd werd met andere culturen. In deze paragraaf lees je over de oorzaken en gevolgen van Alexanders veldtocht.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen hoe het Perzische Rijk ontstond en hoe het met de Grieken in conflict kwam.

• Je kunt oorzaken noemen van het succes van de veldtocht van Alexander de Grote.

• Je kunt uitleggen wat hellenisme is.

3.4
56 3 De Grieken

Het Perzische Rijk

In het Midden-Oosten woonden in de Oudheid veel verschillende volken, zoals de Perzen. Een deel van dit volk leefde nomadisch, een ander deel woonde in dorpen en steden. De Perzen waren polytheïstisch en geloofden dat hun koning was gekozen door de god van het licht, Ahura Mazda.

De volken in het Midden-Oosten waren vaak met elkaar in oorlog. In de zesde eeuw v.Chr. werden de Perzen machtiger. Koning Cyrus de Grote, die in 559 v.Chr. aan de macht kwam, wist een groot gebied te veroveren. Een enkele keer kwamen mensen in opstand tegen de Perzische overheersing, maar dan sloegen Cyrus en zijn opvolgers het verzet neer.

Toch kwam de macht van de koning wel eens in gevaar. Dat kwam doordat de koning het enorme gebied niet alleen kon besturen. Daarom was het rijk in provincies verdeeld en stelde de koning in elke provincie een bestuurder aan. Zelf bleef hij in de hoofdstad. Soms wilde zo’n provinciebestuurder meer macht: kon hij zelf geen koning worden? En dan brak er een strijd om het koningschap uit.

Perzische Rijk

tocht van Alexander de Grote

stad gesticht door Alexander de Grote

Pella

GRIEKENLAND

Athene

Sardes

Sparta Issos

Alexandrië

Middellandse Zee

Alexandrië

EGYPTE

1.000 km 500 0

Petra

Alexandrië

Eschata

BACTRIË

Alesandrië

Nicea ARMENIË

Alexandropolis

Alexandrië

Alexandrië

PARTHIË

ASSYRIË MEDEA

Babylon

Soesa

Ur

Alexandrië

Perzische Golf Tigris Nijl Eufraat

Alexandrië

Persepolis

Alexandrië

Alexandrië

Alexandrië

Golf van Oman

Alexandrië

BRON 19 Kaart met de uitbreidingen van het Perzische Rijk door Cyrus de Grote en zijn opvolgers, én de veroveringen van Alexander de Grote.

BRON 20 In de Apadana, een hal uit de vijfde eeuw v.Chr. in de Perzische hoofdstad, ontving de Perzische koning belastingen van alle onderworpen volken. Op een trap zijn 23 volken afgebeeld die hun belasting komen betalen. Hier zie je de Lydiërs.

57 3.4 Grieken in Egypte en Azië

Opkomst van Macedonië

Macedonië was een van de weinige Griekse gebieden zonder rijke stadstaten. Een koning was de baas over het hele gebied. Maar veel Macedonische aristocraten luisterden nauwelijks naar hem en gingen hun eigen gang. Alexanders vader Philippos bracht daar verandering in. Hij veroverde goudmijnen waarmee hij de steun van de aristocraten kocht, of huursoldaten betaalde om zijn tegenstanders te verslaan. Hierna veroverde hij de Griekse stadstaten een voor een. Die waren na de Peloponnesische Oorlog verzwakt.

In 338 v.Chr. heerste Macedonië over heel Griekenland. Stadstaten die hiertegen protesteerden, kregen een Macedonisch legerkamp voor de deur. Terwijl de Macedoniërs met de stadstaten aan het vechten waren, trokken de Perzen weer op richting Griekenland, net zoals ze dat ongeveer 150 jaar eerder hadden gedaan. Toen ze de toegang tot de Zwarte Zee in handen kregen, kwam de aanvoer van graan uit de Griekse koloniën in het Zwarte Zeegebied in gevaar. Philippos wilde daarom ten strijde trekken tegen de Perzen. Maar voordat hij die oorlog kon beginnen, werd hij vermoord. Zijn zoon, de twintigjarige Alexander, volgde hem op en hij was vastbesloten om zijn vaders plannen uit te voeren.

Alexanders veldtocht

In 334 v.Chr. viel Alexander het Perzische Rijk binnen. Daar was toen juist weer een strijd om het koningschap bezig. Alexanders enorme leger bestond uit Macedonische én Griekse soldaten uit de stadstaten. In de daaropvolgende tien jaar veroverde hij gigantische gebieden. Hij verdreef de Perzen uit Egypte. In 330 v.Chr. veroverden de Grieken de Perzische hoofdstad en brandden de stad tot de grond toe af. Maar Alexander wilde meer: hij wilde koning van Azië worden! In de jaren die volgden, trok zijn leger verder, tot diep in Azië. Bijna overal waar hij kwam, was Alexander succesvol. Dat kwam vooral doordat de Grieken op het slagveld goed samenwerkten. Alexander zette zijn troepen handig in en koos hij het terrein zo uit, dat het in zijn voordeel was. Wat ook hielp, was dat sommige Perzische steden ontevreden waren over hun koning, Darius. Toen Alexander zei dat hij goddelijk was, net als de Perzische koning, zagen sommige Perzen Alexander als hun bevrijder. Op die manier werd hij door de bestuurders van de belangrijke stad Babylon verwelkomd en ook meteen tot koning benoemd. Maar Alexander liet ook zien dat je beter geen ruzie met hem kon hebben. De bevolking van steden die wel verzet boden, werd vermoord of als slaaf verkocht.

De Griekse historicus Plutarchus schreef over Alexanders veldtocht in India:

“ In het gebied dat hij net in India had veroverd, probeerden sommige mensen de bevolking tegen Alexander op te stoken. Alexander liet hen ophangen. Kort daarna volgde een veldslag met de Indiase koning, Poros. Tussen hem en Alexander lag een rivier. Aan de ene kant stond Poros met zijn olifanten en een groot leger. Aan de andere kant was het kleinere Griekse leger. ’s Nachts beval Alexander zijn troepen de rivier over te steken. Terwijl ze overstaken, brak een hevige onweersbui uit die in het Indiase leger insloeg. Toen de Grieken de overkant hadden bereikt, waren Alexanders vijanden verrast. Zonder na te denken vielen duizend ruiters en zestig strijdwagens de Grieken aan. Maar al snel waren vierhonderd Indiase ruiters dood en trok de rest zich terug. Nu leidde Alexander de Griekse aanval op de olifanten. Het was een woest gevecht, maar na acht uur vluchtte Poros weg.”

Naar: Plutarchus, Parallelle levens (begin tweede eeuw).

BRON 21

58 3 De Grieken

Alexanders rijk na zijn dood

In 323 v.Chr. overleed Alexander plotseling op 32-jarige leeftijd. Na zijn dood kwamen zijn belangrijkste generaals bij elkaar. Wie zou Alexander moeten opvolgen? Alexanders zoon was nog een baby. Niemand had dus echt de macht. Al snel brak een strijd uit tussen enkele generaals, die wel veertig jaar duurde. Uiteindelijk ontstonden er drie koninkrijken in het gebied dat Alexander had veroverd: een in Griekenland en Turkije, een in Egypte en een in de Aziatische gebieden.

Voor Griekenland betekende dit het einde van de tijd van de stadstaten. Niet langer had elke stadstaat een eigen bestuur; een koning was nu de baas. Toch bleef het onrustig in Griekenland. Er waren plundertochten en er was strijd tussen verschillende Griekse steden. In 200 v.Chr. verklaarden de Romeinen bovendien de oorlog aan de koning in Griekenland. In 146 v.Chr. versloegen ze de Grieken definitief. Ook de rijken van Alexanders opvolgers in Egypte en Azië kwamen ten einde na de komst van de Romeinen.

Verspreiding van de Griekse cultuur

Alexanders veldtocht had grote gevolgen. Overal waar hij kwam, had hij steden gesticht. Een ervan noemde hij naar zijn geliefde paard Bucephalus, dat kort ervoor overleden was. Maar de meeste steden noemde hij naar zichzelf: Alexandrië. In deze steden woonden veel Grieken, waaronder veel oud-soldaten. Zij brachten de Griekse cultuur mee, die daardoor populair werd in Azië en Egypte.

De Griekse steden in de veroverde gebieden leken erg op de steden in Griekenland. De bouwstijl was Grieks en een Griekse elite bestuurde de steden. Grieks was in alle steden in het enorme gebied een bekende taal, wat handig was voor de handel. Ook beïnvloedde de Griekse beeld- en bouwkunst de plaatselijke kunst en werden Griekse goden of helden samengevoegd met plaatselijke goden.

De Grieken beïnvloedden andere culturen – maar ook andersom. De Griekse koning van Egypte moest zich bijvoorbeeld als een Egyptische farao gedragen om door de bevolking te worden geaccepteerd. De Griekse cultuur die in het Midden-Oosten en Azië verspreid was en sommige onderdelen van andere culturen overnam, heet het hellenisme. Dat woord is afgeleid van hellas, Grieks voor ‘Griekenland’.

BRON 22

god vereren: Serapis. Deze god was een samenvoeging van Egyptische goden met elementen van Griekse goden. Dit beeld uit de tweede eeuw v.Chr. stelt Serapis voor met Cerberus, de driekoppige hond van de Griekse onderwereld.

59 3.4 Grieken in Egypte en Azië
De Griekse koning van Egypte liet een nieuwe

China onder de Eerste Keizer

Een (stil)staand leger

Het leger staat klaar om vijanden aan te pakken. Sommige soldaten knielen, andere staan. Ook komt er een aantal strijdwagens op je af. Het ziet er allemaal gevaarlijk uit en dit is nog maar een klein deel van het enorme leger dat hier staat opgesteld. In totaal zijn er ruim achtduizend voetsoldaten en boogschutters, 130 strijdwagens en 600 paarden. Toch kunnen ze niemand iets aandoen, want ze zijn gemaakt van terracotta: aardewerk van rode klei. Dit terracottaleger beschermt de ziel van de keizer. Het staat in zijn graf, het Mausoleum van de Eerste Keizer. Behalve het enorme leger bevat het Mausoleum ook talloze andere kostbare grafgiften. Vroeger waren er ook tempels in het Mausoleum, waar rituelen werden uitgevoerd voor de ziel van de keizer. Zevenhonderdduizend mensen hebben twintig jaar gewerkt aan het bouwen en vullen van het Mausoleum. Velen overleefden dat niet. Het werk was zwaar, net als de straffen als je niet doorwerkte. Sommige arbeiders werden na hun werk vermoord, zodat ze niet konden vertellen waar het Mausoleum was. Wie was deze keizer, voor wie zo veel moeite werd gedaan? Hoe zag China er in zijn tijd uit? Dat lees je in deze paragraaf.

LEERDOEL

• Je kunt het bestuur en de samenleving van China tijdens de Qin- en Han-dynastie beschrijven.

3.5
WERELDGESCHIEDENIS
BRON 23 Soldaten in een ondergrondse ruimte bij de Chinese stad Xi’an. Gemaakt rond 200 v.Chr.
Han-keizerrijk 60 3 De Grieken
Nederland

Het Chinese bestuur

Van de tiende tot de derde eeuw v.Chr. had de Zhoudynastie de macht in China. De keizer was de baas. Hij was gekozen door de goden en mocht daarom besturen. Chinezen noemden dat het Hemels Mandaat. Omdat het gebied te groot was om het in zijn eentje te besturen, deelde de keizer het op in aparte staten. Elke staat kreeg een eigen bestuurder. Maar deze bestuurders werden machtiger dan de keizer en wilden niet meer naar hem luisteren. Vanaf de vijfde eeuw v.Chr. voerden bestuurders van de staten voortdurend oorlog tegen de keizer en tegen elkaar: de periode van de Strijdende Staten.

De leider van de staat Qin kwam in 221 v.Chr. als machtigste uit de strijd. Hij noemde zich Qin Shi Huangdi, de Eerste Keizer van China. Dat leek op een oud woord voor oppergod, shangdi. Zo wilde hij laten zien dat de goden het met zijn keizerschap eens waren. Qin Shi Huangdi besloot dat overal in het land dezelfde maten, munten én hetzelfde schrift moesten worden gebruikt. China zou daardoor meer een eenheid worden. Ook verbeterde hij de organisatie van de belastingen, het leger en het bestuur.

Leven in het keizerrijk

BRON 24 Banliang, de munt die Chinezen sinds de Qin-dynastie gebruikten. Dit soort munten bleef tot het einde van het keizerrijk in de twintigste eeuw in gebruik.

Qin Shu Huangdi werd opgevolgd door zijn zoon. Het bestuur van de Qin-dynastie duurde maar kort. In 209 v.Chr. werd de laatste Qin-keizer vermoord. Na een bloedige strijd kwam een keizer van de Han-dynastie aan de macht. De Han-dynastie regeerde ruim vier eeuwen, maar in die lange tijd veranderde er voor de meeste Chinezen weinig. Verreweg de meeste Chinezen waren boer. Zij moesten hard werken, vaak op het land van grootgrondbezitters. Sommige boeren moesten landbouwgoederen afstaan als belasting, andere moesten jaarlijks een maand voor het bestuur werken. Samen met veroordeelde misdadigers moesten zij gebouwen voor het bestuur maken en onderhouden.

Er waren ook werkplaatsen van het bestuur waarin mensen verplicht moesten werken. Ze kregen niet betaald, want hun werk was een vorm van belasting. In de werkplaatsen maakten men allerlei ambachtsproducten, zoals wapens, harnassen en spiegels, maar ook kleding voor de keizerlijke familie. Overigens woonden en werkten in de steden ook gewone ambachtslieden.

In China was de leer van de filosofen Confucius (551-479 v.Chr.) belangrijk.

Hij vond dat je moest gehoorzamen aan wie boven je stond. Die persoon moest dan wel een goed voorbeeld zijn: hij moest laten zien hoe je moest leven. De keizer moest dat doen voor China, en vaders voor hun kinderen.

61 3.5 China onder de Eerste Keizer Wereldgeschiedenis
BRON 25 Een afbeelding uit de tijd van de keizerrijken.

BRON 26 Philippos liet dit monument maken om zijn overwinning op de Griekse stadstaten en zijn winst bij het wagenrennen op de Olympische Spelen te vieren. In het monument stonden beelden van zijn vrouw Olympias, zijn zoon Alexander en van hemzelf.

STELLING

De Olympische Spelen waren erg belangrijk voor atleten én bestuurders.

Sport in Griekenland

Tegenwoordig zijn de Olympische Spelen voor een topsporter hét belangrijkste sportevenement. In de Oudheid was dat ook zo. Wanneer de Olympische Spelen precies begonnen, is niet bekend. In 776 v.Chr. worden de Spelen voor het eerst in een bron vermeld, maar waarschijnlijk bestonden ze al langer. Eens in de vier jaar waren er Spelen, net als nu. Anders dan nu waren ze altijd op dezelfde plaats, namelijk bij de stad Olympia. Op de eerste dag van de Spelen namen priesters een eed af van de atleten én de scheidsrechters. Die moesten zweren dat ze de regels eerlijk zouden volgen. Vanaf de tweede dag waren er wedstrijden in onder meer atletiek, wagenrennen en verschillende vechtsporten. Op de vijfde dag ontvingen de winnaars hun prijs: een krans van een olijftak. De winst was eervol: je kon als succesvolle atleet je naam vereeuwigen. Ook stadstaten kregen meer aanzien als een van hun burgers won op de Spelen. Sowieso was sport voor de Grieken erg belangrijk. Veel mannen gingen regelmatig naar de sportschool, het gymnasion. Dat betekent ‘plaats om naakt te zijn’, omdat Grieken naakt sportten. Ze trainden in alle sporten die er op de Spelen waren.

VERDIEPING
Op onderzoek bij de Grieken
62 3 De Grieken

BRON 27 Romeinse kopie van een Grieks beeld uit 450 v.Chr.

BRON 28 De helm van Miltiades, gevonden in Olympia. Hij was een belangrijke Atheense bestuurder en de generaal die de Perzen bij Marathon versloeg in 490 v.Chr.

In de zesde eeuw v.Chr., zei de politicus Solon in een gesprek over sport:

“ Om een staat goed te kunnen organiseren, is sport van groot belang. Wedstrijden en lichamelijke training zijn nuttig, en daarom leren we onze jeugd sporten. Niet omdat we willen dat ze de eerste prijs halen. Dat is slechts voor enkele talenten weggelegd. Nee, de beloning van sport is het menselijk geluk. Wat is menselijk geluk? Dat is vrijheid van de burger en de stadstaat. Maar ook rijkdom, roem en het vieren van religieuze feesten. Hoe draagt sport daaraan bij? Sport maakt mensen moedig. Ze durven gevaren het hoofd te bieden. En ze worden krachtig en sterk. Zo worden de jongens goede beschermers van onze stad.”

Naar: Lucianus, Anarchis (tweede eeuw).

BRON 29

63 Op onderzoek bij de Grieken Verdieping

Afsluiting

in Griekenland ontstaan stadstaten

LEERDOELEN

• Je weet hoe in Griekenland stadstaten ontstonden.

• Je kunt de bestuursvormen monarchie, aristocratie en tirannie in bronnen herkennen.

• Je kunt verklaren waarom de Grieken contacten hadden met andere volken in het Middellandse Zeegebied.

• Je begrijpt hoe de Atheense democratie ontstond en hoe deze democratie werkte.

• Je kunt voorbeelden geven van verschillen tussen Sparta en Athene.

• Je kunt verklaren waarom de Peloponnesische Oorlog uitbrak en uitleggen wat het gevolg voor Athene was.

• Je kunt de rol van godsdienst in het dagelijks leven van Griekse mannen en vrouwen beschrijven.

• Je kunt Griekse beeldkunst herkennen en beschrijven.

• Je kunt duidelijk maken dat Grieken door filosofie en wetenschap op een andere manier gingen nadenken.

• Je kunt uitleggen hoe het Perzische Rijk ontstond en hoe het met de Grieken in conflict kwam.

559 v.Chr. Cyrus de Grote wordt koning van het Perzische Rijk

550 v.Chr. de periode van kolonisatie is voorbij

546 v.Chr. in Athene komt de tiran Peisistratos aan de macht

508 v.Chr. Athene wordt een democratie

492-479 v.Chr. de Perzische Oorlogen

431-404 v.Chr. de Peloponnesische Oorlog

334 v.Chr. Alexander de Grote valt het Perzische Rijk binnen

323 v.Chr. Alexander de Grote overlijdt

146 v.Chr. Griekenland wordt veroverd door de Romeinen

• Je kunt oorzaken noemen van het succes van de veldtocht van Alexander de Grote.

• Je kunt uitleggen wat hellenisme is.

LEERDOEL WERELDGESCHIEDENIS

• Je kunt het bestuur en de samenleving van China tijdens de Qin- en Han-dynastie beschrijven.

LEERDOELEN VAARDIGHEDEN

• Je kunt gebeurtenissen in chronologische volgorde zetten.

• Je kunt verschillende soorten bronnen herkennen.

• Je kunt oorzaken en gevolgen herkennen.

• Je kunt feiten en meningen herkennen.

1 3000 v.Chr. 500 900 v.Chr. 800 v.Chr. 700 v.Chr. 600 v.Chr. 500 v.Chr. 400 v.Chr. 300 v.Chr. 200 v.Chr. 100 v.Chr. 1000 v.Chr. 1100 v.Chr. 1200 v.Chr. 1300 v.Chr.
64 3 De Grieken

Begrippen

3.1

aristocratie Bestuur door een kleine groep mensen met veel aanzien.

kolonie Een gebied dat is veroverd en wordt bestuurd door mensen uit een ander, vaak verafgelegen land.

stadstaat Een stad met het gebied eromheen, die als een zelfstandige staat wordt bestuurd.

tirannie Alleenheerschappij. Meestal greep een tiran zelf de macht.

3.2

3.3

bondgenootschap Een verbond van landen, groepen of personen die elkaar helpen in een oorlog. burger Inwoner die bepaalde rechten heeft, zoals het recht om mee te doen aan het bestuur. democratie Manier van besturen waarbij het volk invloed heeft op het bestuur. directe democratie Een democratie waarbij burgers zelf mee mogen praten en stemmen. volksvergadering Vergadering van burgers over het bestuur. filosoof Iemand die nadenkt over de mens en de wereld, om deze beter te leren begrijpen. mythe Verhaal over goden en helden. orakel Een priester of priesteres die boodschappen van de goden doorgeeft. wetenschapper Iemand die kennis opdoet door onderzoek te doen.

Massalia Monoikos

Nicaea

NEDERLAND

Neapolis

Syracuse

250 km

Olympus 2.917 m

Byzantium

Marathon Salamis

Athene

Kyrene

Zwarte Zee Kaspisch e Zee

Sardes

Milete

Middellandse Zee

Alexandrië

Perzische Rijk

Rijk van Alexander de Grote (336 - 323 v.Chr.)

stad door Alexander gesticht (huidige naam)

Naukratis

Alexandrië (Iskenderun)

Alexandropolis (Mesjed)

Babylon Soesa

BRON 30 De gebieden waar de Grieken in de Oudheid kwamen.

Alexandria Eschata

Alexandria (Mary)

Alexandria (Herat)

Alexandria Prophthasia

Alexandria (Kandahar)

Alexandria Alexandria Nicea

Alexandria Persepolis Alexandria Alexandria

Perzische Golf

Indus
1.000 km 500 0
65 Afsluiting

Het Romeinse Rijk

Oriëntatie

BRON 1 In Rome werd tussen 106 en 113 een bijna dertig meter hoge zuil gebouwd om keizer Trajanus te eren. De zuil staat vol reliëfs, zoals dit.

Vechten en bouwen

Ze zijn druk bezig, deze mannen. Het werk is goed georganiseerd, want ze werken samen en lopen elkaar niet in de weg. Het valt op dat ze allemaal hetzelfde gekleed zijn. Dat is omdat ze soldaten zijn, Romeinse soldaten. Maar is dat niet vreemd, soldaten die bouwen? En wat bouwen ze dan?

Toen dit reliëf werd gemaakt, hadden de Romeinse legers een enorm gebied veroverd. Nooit eerder was het Romeinse Rijk zo groot geweest. Wanneer soldaten een gebied veroverden, dan legden ze er wegen aan en bouwden ze bruggen en aquaducten (waterleidingen). Maar ook bouwden ze er legerkampen. Dat was nodig, want ook binnen de grenzen van het Romeinse Rijk moesten de soldaten soms vechten. Een vijandelijk leger kon binnenvallen, of er kon een opstand uitbreken. Zo’n legerkamp, een castellum, bouwen de soldaten in dit reliëf. Het castellum was een veilige plek waar ze konden wonen. Dat was nodig, want ze waren vaak jaren van huis. Romeinse soldaten bouwden elk castellum op precies dezelfde manier, en ieder wist wat hij daarvoor moest doen. Daardoor ging de bouw razendsnel. Dat was nodig, zeker als er gevaar dreigde. Was dat hier ook het geval?

4
1 3000 v.Chr. 66 4 Het Romeinse Rijk

In dit hoofdstuk

Rome was in de vijfde eeuw v.Chr. een kleine stadstaat. Een paar eeuwen laten werd vanuit deze stad een wereldrijk bestuurd: het Romeinse Rijk. Van Noord-Afrika tot GrootBrittannië en van Irak tot Portugal waren de Romeinen er de baas. Het Romeinse Rijk bestond wel duizend jaar en een deel ervan zelfs nog langer. Uit deze lange periode zijn overal nog sporen te zien. Bijvoorbeeld het amfitheater in bron 2. Naar zo’n theater ging het publiek om mensen en dieren te zien vechten. In alle gebieden die de Romeinen veroverden, maakten de bewoners kennis met de Romeinse cultuur. Dat was veel meer dan alleen hun bouwkunst. De bewoners leerden Romeinse landbouwmethoden kennen en de Romeinse manier van bestuur en rechtspraak. De Romeinen stichtten steden en leerden later mensen over een nieuw geloof: het christendom. Waarom wilden de Romeinen zo’n groot gebied veroveren? Hoe was het voor de 120 miljoen mensen in het Romeinse Rijk om bestuurd te worden door Romeinen? En hoe kon zo’n groot en machtig rijk weer verdwijnen? Daarover gaat dit hoofdstuk.

1000 1500 1600 1700 1800 1900 1950 500
BRON 2 Een Romeins amfitheater in Zuid-Frankrijk, gebouwd in de eerste eeuw. Er was plaats voor 24.000 toeschouwers. BRON 3
67 Oriëntatie
Een modern sportstadion in Boedapest, Hongarije. Er is plaats voor 36.000 toeschouwers.

Van stadstaat tot wereldrijk

Het Forum Romanum

Welkom in Rome! Jaarlijks bezoeken miljoenen toeristen de Italiaanse hoofdstad.

Ze gaan er naar musea, bekijken kerken en hopen de paus te zien. Je ziet ze in bron 4 lopen in een soort park, midden in de stad. Waarom willen de toeristen deze ruïnes zien? En waarom laten de Italianen deze oude resten staan, midden in hun hoofdstad?

Ooit was dit het Forum Romanum, het centrum van het Romeinse Rijk. Vooraan zie je zuilen van de tempel van Saturnus, een Romeinse god. Hier werden ook het goud en de belangrijke documenten van de stad bewaard. Die waren daar veilig, want de Romeinen geloofden dat Saturnus een dief onmiddellijk zou straffen. De rijtjes gestapelde stenen rechts zijn resten van de zuilen van de basilica, een grote hal voor handel en rechtspraak. Daarachter, links naast de drie zuilen, zie je wat hoger een ereboog voor een keizer staan. Het hoge gebouw links, zonder zuilen, was de Senaat, het gebouw waar belangrijke bestuurders vergaderden. En op de achtergrond zie je nog net het Colosseum, het grootste amfitheater van het Romeinse Rijk.

Vanuit deze plek heerste Rome over een wereldrijk. Hoe kon één stad zo machtig worden? En waarom lijkt de tempel zo op die van de Grieken? Daarover gaat deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen hoe het Romeinse Rijk zo groot kon worden.

• Je kunt voorbeelden geven van de invloed van de Griekse cultuur op de Romeinen.

4.1
BRON 4 Het Forum Romanum in onze tijd.
68 4 Het Romeinse Rijk

Van dorpje naar stadstaat

Rome was in de achtste eeuw v.Chr. een klein dorp. De Etrusken, toen het machtigste volk in het gebied, maakten van Rome een stadstaat. Deze lag op een goede plek, want je kon er de rivier de Tiber oversteken. Daardoor liepen langs Rome de handelswegen tussen de Etruskische gebieden en de Griekse koloniën in het zuiden. De inwoners van Rome profiteerden van de handel. Toen de macht van de Romeinen toenam, verdreven zij de Etrusken. Daarna breidden ze hun macht uit naar het zuiden en vanaf de derde eeuw v.Chr. heersten ze over bijna heel Italië. Romeinse soldaten waren boeren die vochten voor oorlogsbuit. Na een oorlog gingen ze terug naar hun boerderij. Maar toen ze vaker ver van huis vochten, raakten hun boerenbedrijfjes verwaarloosd. Rijke Romeinen kochten deze boerderijen op. Op die nieuwe, grote boerenbedrijven deden slaven het werk. Voor de Romeinse boeren was er geen werk meer en zij trokken met hun gezinnen naar de stad, in de hoop daar werk te vinden.

Veroveringen

Toen de bevolking in Rome toenam, ontstond er een voedseltekort. Rome had zelf niet genoeg landbouwgrond, dus voedsel moest via handel ingevoerd worden. Daardoor ontstond er een conflict met Carthago, een machtige handelsstad in Noord-Afrika. De Romeinen bouwden een oorlogsvloot en de havenstad Ostia, en leerden op zee vechten. Er waren drie oorlogen nodig om de Carthagers te verslaan. Even was Rome in paniek, toen de Carthaagse generaal Hannibal Barkas met een enorm leger en zelfs olifanten Rome vanuit het noorden aanviel. Maar Rome hield stand en maakte in 146 v.Chr. Carthago letterlijk met de grond gelijk. Hierna veroverden de Romeinen alle gebieden rond de Middellandse Zee. En daar bleef het niet bij. Generaal Julius Caesar veroverde in de eerste eeuw v.Chr. bijvoorbeeld Gallië (nu Frankrijk en België). Generaals na hem veroverden nog meer gebieden. In het jaar 117 was het Romeinse Rijk het grootst. Aan de veroveringen was een einde gekomen. Het leger bewaakte voortaan de grenzen van het imperium en zorgde voor orde en rust.

BRON 5 Na de vernietiging van Carthago werd Ostia een handelshaven. Van hieruit werden goederen via een kanaal naar Rome vervoerd. Muurschildering in Ostia, uit de tweede of derde eeuw.

Leren van de Grieken

De Romeinen bewonderden de Griekse cultuur. Van de Griekse koloniën in de buurt van Rome hadden ze al het alfabet en het gebruik van geld overgenomen. Ook hadden ze er de Griekse kunst en wetenschap leren kennen. Toen Romeinse soldaten in 146 v.Chr. Griekenland veroverden, namen ze talloze Griekse geleerden, artsen, architecten en kunstenaars als slaven mee naar Rome. Daar bouwden deze Grieken tempels en andere

69 4.1 Van stadstaat tot wereldrijk

gebouwen net zoals die in Griekenland stonden. Of ze maakten beelden en andere kunstvoorwerpen voor de woningen van rijke Romeinen, zodat die ermee konden pronken als hun vrienden op bezoek kwamen. ‘Grieks’ was in de mode! Rijke families kochten graag een Griekse geleerde als leraar voor hun kinderen. Op die manier leerden de Romeinen nog meer over de Griekse cultuur. De Grieks-Romeinse cultuur die toen ontstond, heet de Klassieke cultuur.

Sterk leger, rechte wegen

Dat de Romeinse soldaten zo’n groot gebied konden veroveren, kwam vooral door hun sterke leger. De soldaten waren vaak jaren van huis en kregen salaris. Daardoor was soldaatzijn een beroep geworden. Het leger was strak georganiseerd en de soldaten oefenden veel. Ieder wist hoe hij zijn wapens moest gebruiken en moest samenwerken in een gevecht. Andere volken kenden dit meestal niet. Een stormloop op het Romeinse beroepsleger dat als één grote gevechtsmachine klaarstond, was kansloos. En dan sloegen de Romeinen keihard terug, soms door een heel volk uit te moorden. De wegen die de soldaten overal aanlegden, hielpen het leger daarbij. De wegen waren kaarsrecht en verhard, zodat de soldaten zich snel konden verplaatsen en boodschappers te paard in korte tijd berichten tussen Rome en de legerleiders konden brengen. Er lagen honderden wegen in het Romeinse Rijk, met een totale lengte van 80.000 kilometer. Aan belangrijke wegen lag om de 25 kilometer een herberg van de overheid. Daar kon een boodschapper uitrusten en een nieuw paard krijgen. Een boodschapper legde zo’n tachtig kilometer per dag af, en in noodgevallen het dubbele.

Pax Romana

BRON 6 Romeinse soldaten leggen een weg aan. Reliëf op de zuil van keizer Trajanus, gemaakt tussen 106 en 113.

Hoe bleven de Romeinen de baas in een veroverd gebied?

• Bij hun veroveringen maakten de Romeinen gebruik van de tactiek van ‘verdeel en heers’. Dan werden ze vrienden met het ene volk en hielpen dat de vijanden van dat volk te verslaan. Of ze nodigden een volk uit om op een goede plek in het Rijk te komen wonen. Dat gebeurde bijvoorbeeld met de Bataven. Dit volk mocht in de Betuwe gaan wonen. De Bataven hoefden geen belasting te betalen, maar moesten meevechten in het Romeinse leger.

• Een overwonnen volk mocht de eigen cultuur, en dus ook de eigen goden, behouden. Dat maakte dat veel mensen de Romeinse bezetting makkelijker accepteerden.

• Leven in het Romeinse Rijk bood kansen. In het Rijk was het van 27 v.Chr. tot 180 vrede, de Pax Romana (‘Romeinse vrede’). Reizen over de goede Romeinse wegen was dus veilig en daar profiteerden handelaren van. En een man kon in het leger gaan. Hij had dan jarenlang onderdak en gratis eten – en kreeg nog salaris ook! Wie dapper was en goed kon vechten, kon een hogere rang krijgen. Na zijn diensttijd kon hij zelfs Romeins burger worden. Dan had hij de meeste rechten.

70 4 Het Romeinse Rijk

Slaven doen het werk

Een stukje van een bronzen document uit het jaar 98: het diploma dat een Bataaf kreeg nadat hij 25 jaar in het Romeinse leger had gevochten. In de tekst staat dat keizer Trajanus de Bataaf en zijn kinderen het Romeins burgerrecht geeft.

Dat zoveel Romeinen in het leger konden vechten, kon alleen doordat slaven een groot deel van het werk deden. Slaven waren strijders van een vijandig volk die waren gevangengenomen. Maar de Romeinen namen in de veroverde gebieden ook miljoenen gewone manen en vrouwen gevangen om die als slaaf te verkopen. Al hun nakomelingen waren automatisch ook slaven.

Slaven deden het huishouden, werkten op het land, in steengroeven, mijnen en kleine bedrijven, en roeiden de schepen. Ze stonden te koop op de markt met een bordje om waarop je kon lezen waar ze goed in waren: ‘lezen en schrijven’, ‘koken’… Slaven die werkten als arts, leraar of architect hadden het niet slecht als hun eigenaar hen goed behandelde. Maar ze waren zijn bezit en hij kon met ze doen wat hij wilde. Soms gaf een eigenaar een slaaf de vrijheid of mocht een slaaf geld sparen om zijn eigen vrijheid te kopen. Maar pas zijn kinderen kregen alle burgerrechten. Sommige vrijgelatenen bleven werken voor hun vroegere meesters. Zij kregen loon en werden dus niet arm. En soms ging een vrijgelatene handeldrijven, werd rijk en kocht zélf slaven.

BRON 8 Een slaaf uit Gallië, herkenbaar aan zijn lange haar. Een slaaf die ervan werd verdacht weg te willen lopen, droeg een koperen plaatje om zijn nek met daarop de naam van zijn eigenaar, zoals het voorbeeld hierboven. Daarop staat: Pak mij op als ik wegloop en breng me terug naar mijn meester Veventius op het landgoed van Callistus. Gemaakt in de vierde eeuw.

71 4.1 Van stadstaat tot wereldrijk

Een keizer en zijn soldaten

Er is wat aan de hand, dat is duidelijk. Brengen soldaten groot nieuws naar de man links? Of zijn ze boos op hem? Hij staat wat hoger en hij lijkt belangrijk.

Om zijn hoofd draagt hij een krans: een lauwerkrans. Keizers droegen die, en generaals en sporters na een overwinning.

Deze man is keizer Marcus Aurelius. Hij was een van de Vijf Goede Keizers. Historici hebben die vijf later zo genoemd, want er waren ook slechte Romeinse keizers en zelfs heel erg slechte. Dit reliëf staat op een ereboog voor keizer Constantijn. Die had daarop afbeeldingen van de Vijf Goede Keizers vóór hem laten plaatsen. Rome had niet altijd een keizer. Rome begon als koninkrijk, werd toen een republiek en daarna een keizerrijk. Wat waren de oorzaken van die veranderingen? Waren er nog meer Romeinen met macht? En wat vonden de gewone Romeinen van hun bestuur? Je leest er meer over in deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je kunt beschrijven hoe het Romeinse Rijk van een koninkrijk een republiek werd, en van een republiek een keizerrijk.

• Je kunt vertellen wie in het Romeinse Rijk de macht hadden.

• Je kunt met voorbeelden uitleggen hoe de Romeinse bestuurders het volk tevreden hielden.

4.2
Koningstijd, republiek, keizertijd
BRON 9 Reliëf uit de vierde eeuw.
72 4 Het Romeinse Rijk

Van koningstijd naar republiek

Toen Rome nog klein was, werd de stad bestuurd door koningen. Ze hadden veel macht en werden geadviseerd door een groep wijze mannen: de Senaat. Rome heeft zeven koningen gehad. Over deze periode is weinig bekend, maar historici weten dat de Romeinen hun laatste koning wegjoegen. Hij was wreed en verwaand en trok zich niets aan van de Senaat. De Romeinen spraken toen af dat nooit meer de macht van vader op zoon mocht overgaan en dat nooit meer één man alle macht mocht krijgen.

Rome werd in 509 v.Chr. een republiek. De Senaat bleef bestaan. Aan het hoofd stonden twee consuls. Zij werden gekozen door alle Romeinse burgers en voor maar één jaar. Ook voor elke andere belangrijke baan in het bestuur waren verkiezingen en ook zo’n baan werd door meerdere Romeinen tegelijk gedaan en voor maar een bepaalde tijd. Romeinse burgers konden bij verkiezingen alleen stemmen in de stad Rome. Vrouwen hadden geen stemrecht en konden ook niet gekozen worden. Had je een belangrijke bestuursbaan gehad, dan kon je daarna benoemd worden tot senator. Officieel gaf de Senaat alleen advies aan de twee consuls, maar een advies van de machtigste mannen van de Republiek woog natuurlijk zwaar.

Plebejers en volkstribunen

In de tijd van de koningen bestond de Senaat uit mannen uit de elite. Zij mochten niet trouwen met iemand die niet uit de elite kwam. Daardoor kwamen senatoren altijd uit dezelfde families. In de Romeinse Republiek bleef dat zo.

Toen de bevolking van Rome toenam, woonden er steeds meer Romeinse burgers in de stad die niet bij de elite hoorden. Zij werden plebejers genoemd. Hoewel ze mochten stemmen, hadden ze maar weinig invloed op het bestuur. In 494 v.Chr. kwamen de plebejers daarom in opstand en dreigden Rome te verlaten. Dat was een serieus dreigement, want de plebejers leverden de meeste soldaten voor het leger. Als oplossing mochten de Romeinse burgers ieder jaar tien volkstribunen kiezen. Deze moesten voor de belangen van álle burgers opkomen, dus ook voor die van de plebejers. De volkstribunen kregen vetorecht. Daarmee konden ze elke beslissing van de Senaat of van de consuls tegenhouden. Ook moest voortaan een van de twee consuls een plebejer zijn en werden de belangrijkste wetten opgeschreven: in steen en voor iedereen zichtbaar. Zo wist elke burger welke rechten hij had.

BRON 10 Romeinse senatoren op een reliëf uit de derde eeuw.
73 4.2 Koningstijd, republiek, keizertijd

Proletariërs

Plebejers hadden een inkomen doordat ze een winkeltje hadden of een ambacht uitoefenden. Zij hadden het lang niet zo goed als de elite, maar veel beter dan de armste groep in de stad: de proletariërs. Die hadden niets: geen bezittingen, geen inkomsten en geen burgerrechten. Zij moesten overleven met tijdelijk werk – als dat er was. Soms was een plebejer zo arm, dat hij zijn kinderen als slaaf verkocht. Dan gingen ze in ieder geval niet dood van de honger.

Plebejers en proletariërs woonden in gehuurde kamers in een insula, een soort flat van ongeveer vijf verdiepingen. Op de begane grond waren de winkeltjes en werkplaatsen. Hoe hoger je woonde, hoe minder huur je hoefde te betalen. Op de bovenste verdieping, die van hout was, woonden proletariërs. Er waren heel veel plebejers en proletariërs in Rome. Proletariërs, die immers niets te verliezen hadden, lieten zich makkelijk overhalen tot een opstand. De overheid probeerde hen tevreden te houden door gratis graan uit delen en te zorgen voor ontspanning, zoals sport en amusement.

BRON 11 De spectaculaire wagenrennen waren favoriet bij de Romeinen. In het Circus Maximus, de paardenrenbaan in Rome, was plaats voor meer 150.000 toeschouwers. Vloermozaïek uit de derde eeuw.

In het amfitheater

De overheid organiseerde spelen in het amfitheater. De toegang was voor iedereen gratis, net als het eten en drinken. Gladiatoren bevochten elkaar soms op leven en dood tijdens de spelen. Het publiek vond dit prachtig. Hoe meer bloed er vloeide, hoe enthousiaster men was. De meeste gladiatoren waren slaven of misdadigers die ter dood waren veroordeeld. In gladiatorenscholen leerden zij alles wat nodig was om een goede vechter te worden. Wie drie jaar als gladiator overleefde, kreeg de vrijheid. Soms bleef een vrijgelaten gladiator daarna zijn beroep uitoefenen, vooral als hij inmiddels beroemd was om zijn vechtkunst. Hij kon er veel geld mee verdienen. Andere onderdelen van de spelen waren gevechten tussen dieren, bijvoorbeeld leeuwen tegen beren, of wolven tegen een tijger. Ook werden vaak veroordeelde misdadigers terechtgesteld. Als ze geluk hadden, gebeurde dat met het zwaard. Maar het kwam ook voor dat wilde dieren een misdadiger verscheurden.

Rijke Romeinen organiseerden ook spelen, vaak om stemmen te krijgen bij verkiezingen. En daarom moesten hun spelen nóg grootser en met nog meer spektakel zijn dan de vorige. Er werden zelfs zeegevechten georganiseerd. Daarvoor werd de vloer van het amfitheater onder water gezet, waarna er hongerige krokodillen in werden losgelaten. Wat een show!

74 4 Het Romeinse Rijk

Julius Caesar

Toen Julius Caesar na zijn verovering van Gallië terugkeerde in Rome, was hij schatrijk en enorm populair. Hij had de Galliërs hoge belastingen laten betalen en honderdduizenden van hen als slaaf verkocht. Zo kon hij zijn soldaten gul belonen. Zij steunden hem altijd en overal. De Senaat organiseerde niet één triomftocht voor Caesar, maar vier! Rome vierde dagenlang feest. Geen wonder dat Caesar als consul werd gekozen. Maar er waren meer generaals die rijk terugkeerden van hun veroveringen en meer macht wilden. Toen tussen enkele van hen een burgeroorlog ontstond, benoemde de Senaat Caesar tot dictator. Een dictator kreeg zes maanden veel macht, zodat hij de orde kon herstellen. Lukte dat niet, dan koos de Senaat opnieuw een dictator. Caesar werd na zes maanden opnieuw tot dictator benoemd, maar nu voor tien jaar. In 44 v.Chr. werd hij zelfs ‘dictator voor het leven’.

Maar de Romeinen hadden toch ooit de Republiek gesticht om te voorkomen dat één man alle macht kreeg? Veel senatoren vreesden dat Caesar koning wilde worden. Daarom vermoordden ze hem tijdens een vergadering van de Senaat.

Caesar Augustus

Na de moord op Caesar kwam er weer een burgeroorlog. Eerst tussen Caesars aanhangers en moordenaars, later tussen de aanhangers van Caesar onderling. Octavianus wist er met een leger een eind aan te maken. Hij was een achterneef van Caesar, die hem had geadopteerd als zijn zoon. Octavianus werd consul en dictator. Maar hij pakte het slimmer aan dan zijn oom. Toen de burgeroorlog voorbij was, gaf hij al zijn macht terug aan de Senaat. De senatoren waren hem zo dankbaar dat ze hem de eretitel Augustus gaven, ‘de verhevene’. Augustus werd de leider van de Senaat. Hij noemde zichzelf ‘eerste onder gelijken’. Daarmee liet hij zien dat hij geen koning was en dat hij de macht van de senatoren respecteerde. Als erfgenaam van zijn oom gebruikte hij voortaan diens achternaam: Caesar. Wij noemen hem nu: keizer Augustus.

De keizertijd

Augustus regeerde meer dan veertig jaar. Na zijn dood wilde bijna niemand meer terug naar hoe het vóór Augustus was, met alle ruzies en burgeroorlogen. De Senaat bleef bestaan, net als de consuls en volkstribunen. Maar er was voortaan ook een ’caesar’. Hij benoemde de belangrijkste ambtenaren, de bestuurders van de provincies, de rechters en de generaals. Zo ontstond er naast het bestuur van de Senaat een apart keizerlijk bestuur met een soort ministeries. Het keizerschap ging officieel niet van vader op zoon, maar in de praktijk kwam een nieuwe keizer meestal uit de familie van zijn voorganger. Toch ontstond er vaak een machtsstrijd over een opvolging, zodat uiteindelijk werd besloten om het keizerschap officieel erfelijk te maken.

BRON 12

Goede keizers zorgden dat hun relatie met de Senaat, het leger en het volk goed was. Ze bestuurden het Rijk bekwaam. Maar er waren ook keizers die niet met hun macht konden omgaan. Die volgden elkaar meestal snel op, doordat ze werden vermoord.

Augustus spreekt als generaal zijn leger toe. De kleine figuur links is de god Cupido (op een dolfijn). Hij staat erbij om te laten zien dat Augustus, zoals hij zelf beweerde, van de goden afstamt. Standbeeld uit de eerste eeuw.

75 4.2 Koningstijd, republiek, keizertijd

Leven in het Romeinse Rijk

Schilderen met steentjes

Wat zouden deze mannen doen? Ze lijken iets kapot te maken door erop te stampen en er met stokken op te slaan. Maar wat is het?

Als je goed kijkt, zie je dat de afbeelding is gemaakt van gekleurde steentjes: het is een mozaïek. Rijke Romeinen lieten daarmee de vloeren en soms de muren van hun huizen versieren. De Romeinen hadden de mozaïekkunst geleerd van de Grieken en meestal maakten Griekse slaven de mozaïeken.

Romeinse mozaïekvloeren zijn in het hele Rijk gevonden, want overal waar de Romeinen kwamen, namen ze hun manier van leven mee. Bijvoorbeeld het gebruik van de kalender, waarvan je hier een plaatje ziet. Rechts naast de mannen lees je dat dit plaatje bij de maand september hoort. Dan is duidelijk wat de mannen doen: ze pletten druiven, die in die maand rijp zijn, voor de wijn. Wij gebruiken nog steeds de naam september. Onze namen van de maanden en de indeling van de tijd komen van de Romeinen. In deze paragraaf lees je meer over de Romeinse cultuur en hoe die het leven van andere volken heeft beïnvloed.

LEERDOELEN

• Je kunt beschrijven wat er in onze streken veranderde door de komst van de Romeinen.

• Je kunt uitleggen wat romanisering is en waarom dit gebeurde.

4.3
BRON 13 Deel van een Romeinse mozaïekvloer uit de derde eeuw, gevonden in Tunesië.
76 4 Het Romeinse Rijk

De limes

De grens van het enorme Romeinse Rijk werd bewaakt. We gebruiken voor die grens het Latijnse woord limes. De limes liep dwars door ons land en was de noordgrens van het Romeinse Rijk. De grens was niet gesloten. Er werd volop gehandeld met volken aan de andere kant van de grens. De Romeinse soldaten letten er wel op dat bezoekers van buiten het Rijk ongewapend waren en lieten geen grote groepen toe. Deze soldaten woonden in een castellum bij de grens. Tussen twee castella stonden op vaste afstanden wachttorens. Als de soldaten snel een bericht tussen de verschillende wachttorens en castella moesten doorgeven, seinden ze dat met brandende fakkels. Ook knooppunten van belangrijke wegen in het rijk werden bewaakt. Bijvoorbeeld de Via Belgica. Deze weg van Keulen naar de kust van de Atlantische Oceaan liep door Zuid-Limburg. Omdat je bij Maastricht de rivier de Maas kon oversteken, was daar een castellum.

BRON 14 In de dertiende eeuw kopieerde iemand een Romeinse reiskaart uit de derde eeuw. Dit is een stukje van die kopie, want het origineel bestaat niet meer. Je ziet een schema van de wegen in het Rijk, met halteplaatsen en rivieren.

VAARDIGHEID BRUIKBAARHEID VAN BRONNEN

Bronnen geven informatie over het verleden. Als je een vraag hebt over de geschiedenis, zoek je naar bronnen voor een antwoord. Je wilt bijvoorbeeld weten wie Julius Caesar was. Als je in een bron daarover informatie vindt, is dat een bruikbare bron voor jouw vraag. In dit boek lees je over Julius Ceasar. Dit boek is dus een bruikbare bron. Maar als je méér over hem wilt weten, bijvoorbeeld hoe hij eruitzag of wat zijn tijdgenoten van hem vonden, heb je ook andere bronnen nodig. Je zoekt of er een standbeeld van hem is gemaakt, of je leest een brief van een tijdgenoot die over Caesar schrijft. Hoe meer bruikbare bronnen je vindt, hoe beter je jouw vraag kunt beantwoorden.

Het kan ook andersom: je leest of bekijkt een bron, en bedenkt daar vragen bij. Dan beoordeel jij waar de bron bruikbaar voor is.

BRON 15 Bronzen gezichtshelm voor een Romeinse ruiter. Ruiters droegen zulke maskers bij optochten en toernooien, maar ook tijdens gevechten om de vijand angst aan te jagen. Dit masker is gevonden bij Leiden en is gemaakt tussen 80 en 125.

77 4.3 Leven in het Romeinse Rijk

Germaanse boeren

Toen de Romeinen in onze streken aankwamen, woonden hier verschillende volken. Omdat ze wél dezelfde taal spraken, heetten ze samen ‘Germanen’. Ten noorden van de limes leefden ook Germaanse volken, zoals de Friezen.

De Germanen waren boeren. Dorpen waren er niet; families woonden in boerderijen die verspreid in het gebied van hun volk lagen. Ieder boerenbedrijfje had wat vee en akkers om de eigen familie te voeden. De boerderij was van hout, had een rieten dak en een vloer van aangestampte aarde. Door ruilhandel kregen de mensen producten die ze zelf niet konden maken. Geld was onbekend en ze gebruiken geen schrift.

En dan stond er opeens een groot castellum in de buurt waarin honderden soldaten woonden! Die hadden natuurlijk van alles nodig en dat bood kansen voor ruilhandel. Ook moesten de boeren soldaten leveren en belasting betalen, bijvoorbeeld door het leger te voorzien van graan, koeienhuiden en paarden. Op die manier kwamen er contacten tussen Germanen en Romeinen. Toen er meer handel kwam, gingen Germaanse handelaren en hun gezinnen in de buurt van een castellum wonen. Zo ontstonden de eerste steden in ons land.

De Romeinse schrijver Plinius de Oudere bezocht ons gebied:

“ De oceaan stort zich tweemaal per etmaal met gigantische golven uit over het land, zodat men zich bij deze eeuwige strijd van de natuur afvraagt of dit stuk grond tot het land of tot de zee behoort. Op de heuvels, of beter gezegd, op met de handen opgehoogde woonplaatsen, leeft daar een ongelukkig volk. Bij vloed zijn het net schepelingen, bij eb eerder schipbreukelingen. En wanneer zij door het Romeinse volk zijn overwonnen, noemen zij dat slavernij!”

Naar: Plinius de Oudere, Historia Naturalis (eerste eeuw).

BRON 16

Villa’s en badhuizen

De soldaten bleven lange tijd in een gebied wonen. Daarom lieten hun leiders in de buurt van een castellum een villa rustica bouwen, een groot boerenbedrijf. Behalve de woning van de eigenaar en veel grond, hoorden er stallen bij, voorraadschuren en woningen voor slaven en bediendes.

De Romeinen vonden hygiëne belangrijk. Daarvoor bouwden ze badhuizen: thermen Iedereen mocht er komen, ook vrouwen en proletariërs. Daardoor waren de thermen een belangrijke ontmoetingsplaats, waar mensen handeldreven, discussieerden en roddelden. In Heerlen zijn resten van zo’n badhuis gevonden, met koud- en warmwaterbaden, massageruimtes, winkeltjes, nisjes om je kleding in op te bergen, vloerverwarming, een sportschool, een gezondheidscentrum en een zwembad. En ook ver van Rome wilden de Romeinen weleens uitgaan. Bij Nijmegen zijn resten van een amfitheater uit de tweede eeuw gevonden. Archeologen denken dat de tribunes van hout waren, met plaats voor zo’n 12.000 toeschouwers.

Leren van de Romeinen

In plaats van iets te ruilen, betaalden de Romeinen met munten. Zo ontdekten de Germanen de voordelen van geld. Al snel gingen ze dat zelf ook gebruiken, naast de ruilhandel.

Spiegels, messen, lepels, aardewerken dakpannen, glaswerk, de draaischijf voor de pottenbakker – er kwam geen eind aan alle nieuwe voorwerpen en technieken die de Germanen leerden kennen. De Romeinen gingen hier ook landbouwproducten verbouwen die ze lekker vonden. Zo leerden de Germanen hoe je een boomgaard en een

78 4 Het Romeinse Rijk

kruidentuin moet aanleggen en onderhouden. Druiven, kippen, perziken, peren, eetbare appels, bonen, knoflook, uien, andijvie, kastanjes, boerenkool – het zijn maar enkele voorbeelden van wat de Romeinen naar onze streken hebben gebracht.

Ook leerden de Germanen het schrift en de Latijnse taal kennen. De letters van het Latijnse schrift gebruiken wij nog steeds. Dagelijkse zaken schreven de Romeinen met een soort spijker op een schrijfplankje met bijenwas. Hadden ze de tekst niet meer nodig, dan streken ze de was weer glad. Het dure papyrus was voor belangrijke berichten en officiële documenten. Heel belangrijke teksten, zoals een wet of het testament van een keizer, werden in steen gehouwen. Dan gebruikten de Romeinen alleen hoofdletters.

BRON 17 Deze man houdt een papyrusrol vast. Romeinse muurschildering uit de eerste eeuw.

Romanisering

150 en 250.

Al die handige spullen, de thermen, luxe villa’s, mooie kunst, het heerlijke eten – veel mensen vonden dat aantrekkelijk. Germanen die in het Romeinse leger rijk waren geworden, werden de elite in hun volk. Anderen wilden dat ook wel! Zij gingen zich kleden als Romeinen, lieten ook een mooie villa rustica bouwen en gingen naar de thermen. Ook voor mensen die niet veel moesten hebben van de Romeinse cultuur, veranderde er veel. Ze leerden geld kennen, het schrift en de Romeinse tijdrekening. Soms trouwden Romeinse soldaten met meisjes uit de buurt. Hun kinderen werden Romeinse burgers. Ook op die manier werd de Romeinse cultuur overgenomen en doorgegeven. Dit proces heet romanisering: het overnemen van de Klassieke cultuur door het contact met de Romeinen.

Daarnaast bleven veel oude Germaanse gewoonten bestaan. Sporen van die Germaanse cultuur zijn er zelfs nog in onze tijd.

79 4.3 Leven in het Romeinse Rijk
BRON 18 Een Romeins altaar voor de Germaanse godin Nehalennia, gevonden in Domburg, Zeeland. De tekst is Latijn. Nehalennia beschermde schepen en hun bemanning. Gemaakt tussen

Het einde van het West-Romeinse Rijk

Een nieuw geloof

Toen archeologen deze kostbare, oude helm opgroeven, zagen ze iets bijzonders: de helm was bovenop versierd met een teken van het christendom. Hij moet gedragen zijn door een christelijke officier in het Romeinse leger. Het christendom was toen een nieuw geloof. In de eerste eeuw vertelde een joodse man in Judea, een gebied in het oosten van het Romeinse Rijk, over zijn nieuwe ideeën over de joodse god. Hij heette Jezus. Joodse priesters vonden hem een gevaarlijke bedrieger en waren bang voor een opstand tegen de Romeinen. Zij vroegen de Romeinen Jezus te doden. De Romeinen deden dat, door hem aan een kruis te spijkeren. Vrienden van Jezus hebben dit verhaal opgeschreven. Veel historici denken dat delen ervan echt gebeurd zijn. Maar helemaal zeker is dat niet.

Na Jezus’ dood reisden zijn vrienden door het Romeinse Rijk en vertelden iedereen over zijn nieuwe ideeën. Ze werden christenen genoemd, en hun geloof het christendom. Maar christen zijn was soms gevaarlijk, vooral als het niet goed ging met het Romeinse Rijk.

In deze paragraaf lees je hoe het christendom zich zo snel kon verspreiden. Je leest ook hoe het Romeinse Rijk in grote problemen kwam.

LEERDOELEN

• Je kunt beschrijven hoe het christendom de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk werd.

• Je kunt uitleggen waardoor het Romeinse Rijk in verval raakte.

• Je kunt beschrijven hoe er een einde kwam aan het West-Romeinse Rijk.

4.4
BRON 19 Een Romeinse helm, gevonden in Zuid-Limburg. De helm is bekleed met goud en zilver. Gemaakt tussen 350 en 400.
80 4 Het Romeinse Rijk

Het christendom in het Romeinse Rijk

Doordat christenen mensen probeerden te overtuigen van Jezus’ ideeën, werden ze snel bekend. Voor veel mensen was het christendom een aantrekkelijk geloof. Volgens christenen is er een leven na de dood. Wie als een goed christen heeft geleefd, krijgt na zijn dood een beter leven, geloven zij. Dat geldt voor iedereen, want voor de christelijke god zijn alle mensen gelijk: man en vrouw, slaaf en meester, arm en rijk. Daardoor werden in het begin vooral gewone mensen christen, en meer vrouwen dan mannen. Plaatselijke groepen christenen benoemden een leider die ze bisschop noemden. Toen ook rijke mensen christen werden, konden christenen kerken bouwen en armen en zieken helpen met eten en geld. Toen werden er nog meer mensen christen. Als het slecht ging met het Romeinse Rijk, kregen christenen daar soms de schuld van. Net als het jodendom is het christendom monotheïstisch Christenen offerden niet aan de oude goden, dus waren zij de oorzaak van de problemen, vonden sommige Romeinse keizers. In zo’n periode werden christenen soms vervolgd en gedood.

Problemen in de derde eeuw

In de derde eeuw had het Romeinse Rijk grote problemen. Door twee grote epidemieën waren miljoenen mensen gestorven; historici schatten zelfs 30% van de bevolking. De gevolgen waren enorm. De handel lag vrijwel stil, de boerenbedrijven leverden minder op, de bewaking van de limes verzwakte en het Rijk had minder belastinginkomsten. Ook was de rust aan de limes voorbij. Steeds vaker vielen Germaanse volken het Rijk binnen. Soms omdat ze op de vlucht waren voor vijandige volken, maar meestal om te plunderen. Nu de grenzen minder goed bewaakt werden, ging dat makkelijk. Over de goede Romeinse wegen konden ze snel overal in het Rijk komen. De steden in het binnenland hadden zich nooit hoeven verdedigen en waren een makkelijke prooi. Maar geld om extra soldaten te betalen, was er niet meer. Het bestuur in Rome was te zwak om maatregelen te nemen. Steeds was er na de dood van een keizer strijd om zijn opvolging. Soms werden nieuwe keizers zó snel vermoord, dat er in één jaar meerdere keizers waren. Als het leger vond dat de verkeerde persoon keizer was, dan benoemde het een tegenkeizer en

er een burgeroorlog uit.

Keizer Diocletianus

Keizer Diocletianus, die in 284 aan de macht kwam, wist veel problemen op te lossen. Hij zorgde dat alle Romeinse burgers belasting gingen betalen, zodat de overheid meer inkomsten kreeg. Het innen van belasting maakte de keizer makkelijker met nieuwe wetten: voortaan hoorden boeren bij het land dat ze bewerkten en een zoon moest hetzelfde beroep als zijn vader gaan uitoefenen. Nu kon niemand meer zomaar ergens anders gaan wonen om de belasting te ontduiken. Ook kreeg de overheid zo controle over de productie van voedsel en ambachtsproducten. Verder verdeelde Diocletianus het Rijk in twee stukken, om het beter te kunnen besturen en verdedigen. Zo ontstonden het West-Romeinse Rijk en het Oost-Romeinse Rijk.

Belangrijke steden aan de limes kregen een eigen bestuur om bij gevaar snel te kunnen

brak BRON 20 De Romeinse muur rondom de Noord-Spaanse stad Lugo werd in de derde eeuw gebouwd en is twee kilometer lang.
81 4.4 Het einde van het West-Romeinse Rijk

ingrijpen. Voortaan werd de limes alleen op belangrijke punten bewaakt, bijvoorbeeld bij een rivierovergang. Een leger van ruiters in het binnenland stond klaar om toe te snellen als ergens een vijandig volk binnenviel. Hierdoor waren er minder soldaten nodig. Daarnaast werden er veel niet-Romeinen in het leger opgenomen. De Romeinen gebruikten zulke hulptroepen al eeuwen, maar nu maakten steeds meer niet-Romeinen deel uit van het leger.

A t lant ische Oceaan

Maastricht

Toulouse

Toledo Parijs 1.000 km 500 0

Rome

Vandalen Constantinopel Hunnen Hunnen

BRON 21 Het West-Romeinse Rijk en het Oost-Romeinse Rijk, in de vijfde eeuw.

Vandalen

West-Romeinse rijk

Oost-Romeinse rijk

Het Oost-Romeinse Rijk

De maatregelen van Diocletianus hielpen maar even. Door voortdurende invallen van vijandige volken verzwakte het westelijk deel van het Rijk steeds meer. Daardoor werd het oostelijk deel vanzelf belangrijker. Het was bovendien rijk en kon invallende volken eenvoudig afkopen. Daarom wilde keizer Constantijn, die kort na Diocletianus regeerde, een nieuwe keizerlijke stad in het oosten. Hij koos daarvoor de Griekse kolonie Byzantium, bouwde er een stad en noemde die Constantinopel (‘stad van Constantijn’). Hij zorgde voor een goede verdediging van de stad en liet er grote bouwwerken neerzetten, net als de keizers na hem. Geleidelijk aan nam Constantinopel de functie van Rome over als de belangrijkste stad van het Rijk. Daarom bleef hier de Klassieke cultuur bestaan, en zou Constantinopel nog duizend jaar de grootste stad van Europa en het Midden-Oosten zijn.

BRON 22 De Oost-Romeinse keizer Theodosius geeft de lauwerkrans aan de winnaar van de wagenrennen. Reliëf in Constantinopel, gemaakt in 390.

Het christendom wordt staatsgodsdienst Keizer Constantijn was de eerste christelijke Romeinse keizer. Hij zou hebben verteld dat hij in 312 vlak voor een belangrijke veldslag droomde dat Christus voor een overwinning zou zorgen. Romeinse christelijke historici schreven dat hij, toen hij de veldslag won, de christelijke god als de enige god erkende. Moderne historici zijn wat voorzichtiger: zij denken dat Constantijn zijn droom gebruikte als ‘bewijs’ dat ook deze god hem steunde. Constantijn liet in een wet godsdienstvrijheid vastleggen. In 391 zou keizer Theodosius het christendom officieel tot staatsgodsdienst maken. Voortaan was het verboden om de Grieks-Romeinse goden te vereren.

82 4 Het Romeinse Rijk

Het einde van het West-Romeinse Rijk

Rond 373 vielen Hunnen Europa binnen. Deze nomaden uit Centraal-Azië roofden en verwoestten alles wat op hun pad kwam. Talloze Germaanse volken vluchtten voor de Hunnen uit, het Romeinse Rijk in. Doordat miljoenen mensen zich tegelijk verplaatsten, heet deze periode de tijd van de volksverhuizingen. Op de laatste dag van 406 bijvoorbeeld, staken 300.000 Vandalen – een Germaans volk – de bevroren Rijn over en plunderden de stad Trier. De Romeinse soldaten konden er niets tegen doen.

Ook de vele niet-Romeinen in het leger bleken een probleem. Soms sloten zij zich ineens aan bij volken die tegen de Romeinen vochten. Daarnaast was door het christendom de vechtlust onder de Romeinen afgenomen. Zelfs de bloederige spelen in het amfitheater werden meer en meer afgekeurd. In 476 zette een Germaanse generaal de keizer van het West-Romeinse Rijk af. Er kwam geen nieuwe keizer. Toen de soldaten begrepen dat er geen geld meer uit Rome kwam, gaven zij de limes op en keerden ze terug naar huis. Hun plaats werd ingenomen door Germanen.

Een nieuwe samenleving

Het jaar 476 beschouwen historici als het einde van het West-Romeinse Rijk en het begin van de Middeleeuwen. Voor de meeste mensen veranderde er echter niets, in 476. De volksverhuizingen gingen nog minstens een eeuw door. Doordat het christendom de staatsgodsdienst was, waren bisschoppen steeds belangrijker geworden, ook in het bestuur van de Romeinse steden. De belangrijkste bisschop was de bisschop van Rome. Hij werd paus (‘vader’) genoemd. Elke bisschop bestuurde vanuit zijn stad een gebied, ook nadat de Romeinen waren vertrokken en zelfs toen het West-Romeinse Rijk ophield te bestaan. Zo zijn veel oude Romeinse steden belangrijk gebleven. In ons land was dat bijvoorbeeld Maastricht. Ook het Latijn bleef en werd de taal van de kerk en van de wetenschap, en de Romeinse jaartelling. Maar andere kennis verdween doordat er bijna geen handel meer was. Kennis en ideeën werden daardoor niet meer uitgewisseld. De Klassieke cultuur werd vrijwel vergeten, om pas eeuwen later opnieuw ontdekt te worden.

BRON 23 Fragment van een vloermozaïek in Tunesië, gemaakt rond het jaar 500. De man is een Vandaal, achter hem staat een versterkte woning.
83 4.4 Het einde van het West-Romeinse Rijk

Zeevaarders en handelaars

De mannen op deze boten zijn Feniciërs. Ze verslepen boomstammen naar hun vrachtschepen. Het is cederhout, een product dat andere volken graag wilden kopen. Cederbomen groeiden er volop in Fenicië, een gebied in wat nu Libanon is. Daar woonden de Feniciërs in stadstaten, zoals Byblos, Sidon en Tyrus. Tussen 1500 en 400 v.Chr. beheersten zij de zeehandel, lang voordat de Grieken en Romeinen eropuit trokken om koloniën te stichten of gebieden te veroveren. Hun brede handelsschepen konden elk evenveel goederen meevoeren als twee zeecontainers nu. Ze voeren ook ’s nachts. Door goed naar de sterren te kijken, wisten ze precies waar ze waren op zee.

Via de handel hadden de Feniciërs contact met andere volken en namen ze veel van andere culturen over. Maar andersom gebeurde ook: volken namen maar wat graag de slimme uitvindingen van de Feniciërs over. Over dit volk, de Feniciërs, gaat deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen waardoor de Feniciërs lange tijd de belangrijkste handelaren van de Middellandse Zee waren.

• Je kunt voorbeelden geven van wat andere volken van de Fenicïers hebben overgenomen.

WERELDGESCHIEDENIS
4.5 De Feniciërs
BRON 24 Reliëf uit de achtste eeuw v.Chr.
84 4 Het Romeinse Rijk
Rome Carthago Fenicische stadstaten Nederland

Koloniën

De Feniciërs reisden en handelden over grote afstanden. Volgens de Griekse schrijver Herodotos zijn zij zelfs om de zuidpunt van Afrika heen gevaren. Of dat waar is, weten we niet zeker, maar wél staat vast dat de Feniciër Hanno langs de Afrikaanse westkust ver naar het zuiden voer.

Langs hun handelsroutes stichtten de Feniciërs vele handelsposten en koloniën, vooral aan de noordkust van Afrika. De huidige steden Tanger en Rabat zijn zo ontstaan. In 500 v.Chr. veroverden de Perzen de stadstaten in Fenicië. De koloniën gingen daarna zelfstandig verder. Carthago werd daarvan het belangrijkst. Deze stad nam een voor een de andere Fenicische koloniën over en stichtte ook zelf nieuwe koloniën. Tot aan de verwoesting door de Romeinen (146 v.Chr.) was Carthago een supermacht in het westelijk deel van de Middellandse Zee.

In Carthago woonden een half miljoen mensen. De Feniciërs waren maar met weinig, dus in de stad woonden veel mensen van allerlei andere volken. Bijvoorbeeld Numidiërs. Zij kwamen uit het buurland Numidië, dat lag in wat in onze tijd Algerije en Marokko zijn. De Numidische koning Massinissa bewonderde de Fenicische cultuur en nam veel daarvan over.

BRON

ontdekten het glasblazen: door via een pijpje lucht in vloeibaar glas te blazen, wordt de vorm hol. Deze glazen hanger is ongeveer vijf centimeter hoog en is gemaakt in de derde of vierde eeuw v.Chr.

Kunst en cultuur

Feniciërs werden vooral rijk van een kleine zeeslak. Van deze zeeslak maakten ze de paarsrode kleurstof purper. Purper was zo zeldzaam dat het duurder was dan goud. Wie zijn rijkdom wilde tonen, deed dat door purperen kleding te dragen. Ook kunstenaars gebruikten deze kleurstof. De Feniciërs maakten prachtige kunstvoorwerpen en details ervan kleurden ze met purper. Sommige materialen die ze in hun kunst gebruikten, haalden ze van ver, bijvoorbeeld koper en zilver uit Spanje, tin uit Groot-Brittannië en ivoor uit Afrika. De Feniciërs bedachten een schrift waarin elk teken één klank voorstelt. Daardoor had hun schrift maar 22 tekens nodig. Tot die tijd bestond er alleen beeldschrift: een schrift waarin elk woord een tekeningetje of symbool had. Een beeldschrift bestaat daardoor uit honderden of zelfs duizenden tekens. Ze schreven weinig over zichzelf, want hun schrift was vooral bedoeld voor de handel. Daardoor weten we het meest over de Feniciërs door wat andere volken over hen schreven. Meestal is dat negatief. Dat kwam ook doordat de Feniciërs een nieuwe manier van handelen bedachten: ze verkochten hun goederen pas als ze wisten wie er het meest voor wilde betalen.

BRON 25 De Fenicische godin Sekhmet. Gemaakt in de eerste eeuw. 26 De Feniciërs
85 4.5 De Feniciërs Wereldgeschiedenis

Op onderzoek bij de Romeinen

STELLING

Een dode stad kan weer tot leven worden gebracht.

Pompeii: een Romeinse stad

Pompeii was een kleine stad ten zuiden van Rome. Het klimaat was er heerlijk. Er woonden welgestelde Romeinen en soldaten die met pensioen waren. Net als elke Romeinse stad had Pompeii een forum, tempels, een amfitheater en thermen. Dichtbij lag de Vesuvius. De grond langs de helling van deze vulkaan was heel vruchtbaar en de akkers gaven een ruime oogst. Het leven was goed in Pompeii.

Maar om één uur ’s middags op 24 oktober 79 barstte de Vesuvius uit. Pompeii verdween onder een vier meter dikke laag as en lava. Eeuwenlang bleef dat zo, totdat archeologen er gingen graven. Ze ontdekten een stad die er nog bijna precies zo uitzag als op die fatale dag. Daardoor weten historici veel over het dagelijks leven van de Romeinen.

BRON 28 Terentius Neo en zijn vrouw. Haar naam weten we niet. Deze muurschildering is gevonden in hun huis naast hun bakkerij in Pompeii. De papyrusrol die Terentius vasthoudt, betekent dat hij in het stadsbestuur zit. Zijn vrouw houdt een schrijftablet en schrijfstift vast. Zij geeft hiermee aan dat ze kan lezen en schrijven.

VERDIEPING
BRON 27 De Via Stabiana, een van de hoofdstraten van Pompeii. Links en rechts waren winkeltjes en eettentjes. Het hek links was de ingang van de gladiatorenschool. Voetgangers staken over de stenen over. De wielen van een wagen pasten precies tussen de stenen door. Foto uit onze tijd.
86 4 Het Romeinse Rijk

Een gezelschap van negen mensen werd als ideaal gezien. De maaltijd begon rond vier uur ’s middags en kon tot middernacht duren. Er werden zeven gangen geserveerd met eindeloos veel gerechten, en niemand vond het raar als je tussen twee gangen door even ging braken. Een veer in je keel hielp om dat snel te doen. Daarna at je weer verder. Gevonden in Pompeii.

op deze foto. Zulke eettentjes waren heel populair en een belangrijke ontmoetingsplaats voor de bewoners. Foto uit onze tijd.

BRON 31 De meeste mensen hadden thuis geen keuken en haalden hun warme maaltijd af bij een soort snackbar met een balie langs de straat. Archeologen ontdekten ze ook in Pompeii, zoals BRON 30 Een muurschildering van een etentje thuis bij een rijke Romein. De slaven zijn kleiner afgebeeld.
87 Op onderzoek bij de Romeinen Verdieping
BRON 29 Links de resten van de woning van een zeer rijke Romein, gevonden in Pompeii. Rechts een reconstructietekening uit onze tijd, vanuit dezelfde plek gezien.

LEERDOELEN

509 v.Chr. 146 v.Chr.

einde koningstijd: Rome wordt een republiek

• Je kunt uitleggen hoe het Romeinse Rijk zo groot kon worden.

• Je kunt voorbeelden geven van de invloed van de Griekse cultuur op de Romeinen.

• Je kunt beschrijven hoe het Romeinse Rijk van een koninkrijk een republiek werd, en van een republiek een keizerrijk.

• Je kunt vertellen wie in het Romeinse Rijk de macht hadden.

• Je kunt met voorbeelden uitleggen hoe de Romeinse bestuurders het volk tevreden hielden.

• Je kunt beschrijven wat er in onze streken veranderde door de komst van de Romeinen.

• Je kunt uitleggen wat romanisering is en waarom dit gebeurde.

• Je kunt beschrijven hoe het christendom de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk werd.

149 v.Chr.

Carthago verslagen; begin grote veroveringen Griekenland deel van het Romeinse Rijk

ca. 50 v.Chr. 44 v.Chr.

27 v.Chr. - 180

ca. 1 - 30 285

ca. 400 391 313

476

Romeinen in Nederland moord op Julius Caesar Pax Romana

Jezus Christus in Judea

keizer Diocletianus verdeelt het Rijk in Oost en West godsdienstvrijheid onder keizer Constantijn

het christendom wordt staatsgodsdienst Romeinen vertrekken uit Nederland

einde West-Romeinse Rijk

• Je kunt uitleggen waardoor het Romeinse Rijk in verval raakte.

• Je kunt beschrijven hoe er een einde kwam aan het West-Romeinse Rijk.

LEERDOELEN WERELDGESCHIEDENIS

• Je kunt uitleggen waardoor de Feniciërs lange tijd de belangrijkste handelaren van de Middellandse Zee waren.

• Je kunt voorbeelden geven van wat andere volken van de Fenicïers hebben overgenomen.

LEERDOELEN VAARDIGHEDEN

• Je kunt gebeurtenissen in chronologische volgorde zetten.

• Je kunt verschillende soorten bronnen herkennen.

• Je kunt oorzaken en gevolgen herkennen.

• Je kunt feiten en meningen herkennen.

• Je kunt beoordelen of en waarvoor een bron bruikbaar is.

Afsluiting
1
300
200
200 300 400 500
600 v.Chr. 500 v.Chr. 400 v.Chr.
v.Chr.
v.Chr. 100 v.Chr. 100
88 4 Het Romeinse Rijk

Begrippen

4.1 4.2 4.4 BRON 32

imperium Staat die ook buiten het eigen grondgebied heel veel macht heeft.

klassieke cultuur De Grieks-Romeinse cultuur en kunst uit de Tijd van Grieken en Romeinen.

burgeroorlog Oorlog tussen twee of meer groepen in hetzelfde land.

dictator Leider die alle macht heeft en zijn volk onderdrukt om aan de macht te blijven.

vetorecht Het recht om als enige iets te verbieden, ook al zijn alle anderen vóór.

monotheïsme Het geloof in het bestaan van één god.

staatsgodsdienst Godsdienst die door de regering van een land wordt beschermd en soms als enige is toegestaan.

Noordzee

Atlantische Oceaan

Middellandse Zee

Groei Romeinse Rijk

264 - 146 v.Chr. 146 - 44 v.Chr. 44 v.Chr. - 180 n.Chr. tot 264 v.Chr.

Zwarte Zee

Milete Alexandrië
1.000 km 500 0
Jeruzalem Rome Nijmegen Gallië Athene Carthago Judea
89 Afsluiting

5 Ridders, horigen en monniken

Oriëntatie

De troon in Aken

Als je de grote, marmeren treden opklimt, kom je bij een soort stoel. Hij ziet er heel zwaar uit en is ook van marmer gemaakt. Zou je erop gaan zitten – maar dat mag niet! – dan zat je op de troon van Karel de Grote. Het is niet helemaal zeker of dit echt Karels troon is, maar vroeger waren de mensen daarvan overtuigd. In de Middeleeuwen lieten alle Duitse koningen zich daarom in Aken kronen. Dat gebeurde in de kerk, omdat geloof en bestuur in die tijd veel met elkaar hadden te maken.

De Frankische koning Karel was de machtigste vorst van zijn tijd. Daarom kroonde de paus hem in 800 tot keizer. Karel zag zichzelf als opvolger van de Romeinse keizers. Hij wilde een paleis dat daarbij paste. Daarom liet hij op zijn landgoed in Aken een paleis in Romeinse, keizerlijke stijl bouwen. Het bestond uit verschillende gebouwen. Van de meeste gebouwen is niets meer over. Van de grote koningszaal, waar Karel zijn gasten ontving, staat alleen de vierkante toren er nog. Karels kerk bestaat nog wel. Hij is nu onderdeel van de veel grotere Dom.

BRON 1 De troon van keizer Karel de Grote in de Dom van Aken, de kerk van de bisschop van die Duitse stad.
1 3000 v.Chr. 90 5 Ridders, horigen en monniken

In dit hoofdstuk

Karel de Grote leefde in de vroege Middeleeuwen (500-1000). Het was een tijd vol geweld. Na het verdwijnen van het West-Romeinse Rijk maakten rondtrekkende volken en roversbenden grote delen van West-Europa onveilig. Tegen het einde van de periode zorgden nieuwe invallers voor onrust. Mensen zochten veiligheid in boerderijen die waren versterkt met bijvoorbeeld een gracht of een toren. Sommige daarvan groeiden in de loop van de tijd uit tot kastelen. De heer en de ridders die daar woonden, moesten mensen beschermen, maar vaak waren het zelf ook rovers. De mensen die het land bestuurden, hadden weinig controle over hen.

Geloof was in deze tijd belangrijk. In het grootste deel van Europa werden de mensen tot het christendom bekeerd. De mensen die dit deden, leefden in gebouwen die kloosters werden genoemd. Sommige kloosters waren erg rijk. Ook hadden ze een belangrijke culturele rol. Er waren nog wel steden uit de Romeinse tijd, maar die waren klein. Voor slimme kooplui en handige ambachtslieden viel er best nog wat te verdienen, maar niet meer zoveel als in de Romeinse tijd. De meeste mensen waren boer. Ze bewerkten het land en dienden hun heer. In deze tijd ontstond er net buiten Europa, in het MiddenOosten, een nieuw geloof: de islam. Door veroveringen en handelscontacten zou het uitgroeien tot een wereldgodsdienst.

BRON 2 Halsketting uit de vroege Middeleeuwen, gevonden in het Duitse Rijnland. Sommige kralen zijn gemaakt van barnsteen uit het Oostzeegebied en van schelpen uit de Egeïsche Zee.

diamenten en robijnen kost tienduizenden euro’s.

1000 1500 1600 1700 1800 1900 1950 500
91 Oriëntatie

Het rijk van Karel de Grote

BRON 4 Een mottekasteel, nagebouwd in onze tijd. Een motte is een door mensen aangelegde heuvel. Dit type kasteel kwam vanaf de tiende eeuw veel voor.

Mottekastelen

Als je in de tiende eeuw door Europa zou hebben gereisd, zou je veel kastelen hebben gezien zoals die in bron 4. Het kasteel heeft geen stevige stenen muren en torens, zoals kastelen in films vaak hebben. Het ziet er heel eenvoudig uit: een heuveltje omringd door een omheining met bovenop een houten uitkijktoren. Op een lager deel staan wat woonhuizen, stallen en schuren. Zo’n mottekasteel was in die tijd hard nodig. Bij gevaar konden boeren uit de omgeving er schuilen. De kasteelheer bood hen bescherming. Vaak waren de heren van de kastelen in de buurt nog het gevaarlijkst. Ze waren de baas over maar een paar kastelen en dorpjes, maar gedroegen zich als koningen. Dat kon doordat ze ridders in dienst hadden die voor hen vochten. De heren hadden vaak ruzie met elkaar en hun ridders vochten dat uit in kleine oorlogen. Vaak waren boeren daarvan het slachtoffer, omdat hun akkers door de paarden werden platgetrapt en hun boerderijen verbrand.

Hoe was het zo ver gekomen? Om dat te begrijpen moet je weten hoe in de vroege Middeleeuwen de macht was verdeeld.

LEERDOELEN

• Je weet hoe het rijk van de Franken ontstond, groeide en uiteenviel.

• Je kunt uitleggen wat feodale verhoudingen in het bestuur zijn.

5.1
92 5 Ridders, horigen en monniken

Het rijk van de Franken

In de vierde en vijfde eeuw trokken verschillende Germaanse volken tijdens de volksverhuizingen het Romeinse Rijk binnen. Het Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk bleef bestaan, maar in West-Europa stichtten Germanen nieuwe koninkrijken. De Franken waren het machtigste Germaanse volk. Ze leefden in het midden van Duitsland, het noorden van Frankrijk en het zuiden van ons land. Het Frankische volk bestond uit verschillende stammen, elk met een eigen leider. Rond 500 veranderde dat: Clovis werd koning van alle Franken. Bovendien versloeg hij verschillende andere volken en nam hun grondgebied in. Na de dood van Clovis bleven de Franken machtig. Onder Karel de Grote (768-814) bereikte het Frankische Rijk zijn grootste omvang. Karel overwon de Saksen, die in Noord-Duitsland en Oost-Nederland woonden. Ook veroverde hij Noord-Spanje op de Arabieren. Andere volken dwong hij jaarlijks een grote hoeveelheid zilver te betalen. Zo werd Karel de machtigste heerser van Europa. Hij veroverde ook Noord-Italië en in het jaar 800 hielp hij de paus in Rome, toen die vanwege een opstand de stad moest ontvluchten. Paus Leo beloonde Karel door hem tot keizer te kronen.

rijk van Karel de Grote (rond 800)

BRON 5

Noormannen

Saksen Beieren Franken Aken

Bourgonden

Corsica

Parijs Barcelona Rome Utrecht

Karinthië

Praag

Moslims Avaren

Spaanse Mark Friezen Longobarden 500

De edelman Einhard schrijft over de kroning van Karel:

“ De inwoners van Rome hadden paus Leo mishandeld. Ze hadden zijn ogen uitgestoken en zijn tong afgesneden. Daarom riep hij de koning te hulp. Karel ging naar Rome om een eind te maken aan de wanorde in de Kerk. Hij bleef er de hele winter. Het was toen dat hij de titel “keizer” ontving. In het begin had hij echt een hekel aan die titel. Hij zei dat hij die dag geen voet in de kerk zou hebben gezet, als hij had geweten wat de paus van plan was.”

Naar: Einhard, Het leven van Karel de Grote (rond 825).

BRON 6

km 250 0
93 Het rijk van Karel de Grote

VAARDIGHEID BETROUWBAARHEID VAN BRONNEN

Kun je de informatie uit een bron geloven? Ofwel: is de bron betrouwbaar? Met deze vraag heb je bij geschiedenis steeds te maken. In veel bronnen staat informatie die niet waar is. Met drie hulpvragen kun je de betrouwbaarheid van bronnen controleren:

1 Wanneer is de bron gemaakt?

Wanneer iemand ooggetuige was van een gebeurtenis, maar pas jaren later opschreef wat hij had gezien, liet zijn geheugen hem misschien in de steek. Over het algemeen geldt: hoe minder tijd er zit tussen de gebeurtenis en het maken van de bron, hoe betrouwbaarder de bron is.

2 Hoe kwam de maker van de bron aan zijn informatie?

Was hij er zelf bij, of heeft hij zijn informatie van iemand anders? Hoeveel stappen zitten er tussen het opschrijven van een gebeurtenis en die gebeurtenis zelf? Over het algemeen geldt: hoe minder tussenstappen er zijn, hoe betrouwbaarder de bron is.

3 Wat is de bedoeling van de maker van de bron? Wil de maker jou zo goed mogelijk informeren, of wil hij mensen overtuigen van zijn mening? Schrijft hij neutraal over het onderwerp, of juist niet? Over het algemeen: een bron is betrouwbaarder als de maker vooral feiten geeft en onpartijdig vertelt over de gebeurtenis. Bepalen of een bron betrouwbaar is, is vaak lastig. Een bron kan op het ene punt heel betrouwbaar lijken, maar op het andere juist niet.

Karel als keizer

Voor het eerst sinds de afzetting van de laatste West-Romeinse keizer was er in WestEuropa weer een keizer. De vroegere Romeinse keizers lieten grote wetboeken opstellen. Zo konden ze hun rijk beter besturen. Karel deed dat ook: hij liet de wetten opschrijven van de volken die hij had overwonnen. Zo was het voor iedereen duidelijk aan welke regels ze zich moesten houden. Daarnaast stuurde hij zendgraven op pad: mensen die moesten controleren of bestuurders hun werk goed deden. Een Frankische koning had geen vaste verblijfplaats. Hij ging met zijn hof van de ene naar de andere plek in zijn rijk. Daardoor was er geen hoofdstad waar de koning woonde en de regeringsgebouwen stonden. Karel de Grote was wel graag in Aken, waar hij een paleis liet bouwen. Dat leverde hem veel aanzien op. Vooral de kerk in Byzantijnse stijl trok veel aandacht. Om zijn aanzien verder te verhogen, nodigde hij geleerden uit heel Europa uit om aan zijn hof te komen werken. Bijvoorbeeld de beroemde Engelse geleerde Alcuin, die les gaf op de school bij het paleis. Karel wilde dat alle kerken en kloosters in zijn rijk een school hadden, zodat er genoeg goed opgeleide priesters waren.

BRON 7 Om de handel te bevorderen, liet Karel de Grote zilveren munten slaan. Op deze munt staat: Karolus

IMP(erator) AUG(ustus): Karel de verheven keizer.

94 5 Ridders, horigen en monniken

Het bestuur van het rijk

Een ridder moest zelf zijn kostbare paard en wapens aanschaffen. Om dat te kunnen betalen, kregen ridders van de Frankische koningen soms grond in gebruik: een leen. Dat stuk land mocht hij gebruiken om van te leven, maar het bleef eigendom van degene die het ‘in leen’ gaf. De gever was de leenheer, de ontvanger de leenman. In ruil voor het leen legde de leenman een eed af: een plechtige belofte. Hij zwoer dat hij zijn leenheer trouw zou dienen. Dat betekende vooral: zijn leenheer helpen bij een oorlog met een andere heer. Maar ook hielp hij zijn leenheer bij het besturen van het land. Het Frankische Rijk was verdeeld in gebieden die werden bestuurd door hertogen en graven. Die werden aangesteld door de koning. Een hertog bestuurde een heel groot gebied, bijvoorbeeld dat van een overwonnen volk. Het gebied van een graaf was minder groot. In ruil voor het besturen gaven Karel de Grote en zijn opvolgers ook de hertogen en graven soms land in leen. Zo ontstonden er feodale verhoudingen in het bestuur. Later, ongeveer vanaf de twaalfde eeuw, waren alle hertogen, graven en bisschoppen leenmannen van de koning.

Graaf Willem van Poitiers en zijn leenman Hugo hebben ruzie. Hugo liet opschrijven wat er volgens hem was gebeurd. Deze tekst kon worden gebruikt als bewijsstuk in een rechtszaak.

“ De graaf gaf een burcht die Hugo had gebouwd aan een vijand van Hugo. Na een tijdje ontving de graaf Hugo. Hij beloofde Hugo dat hij het goed zou maken met een gunst. Maar toen het eenmaal zover was, stuurde de graaf hem dit bericht: ‘Verwacht niets van mij. Zelfs als de hele wereld van mij was, zou ik je niet eens iets geven wat ik met één vinger kan optillen.’ Toen Hugo dit hoorde, ging hij naar het hof van de graaf. Hij vroeg hem om de zaak eerlijk af te handelen. Maar Hugo schoot er niets mee op. Hij werd kwaad en zegde de trouw aan de graaf op. Alle aanwezigen waren hier getuige van.”

Uit: De overeenkomst (rond 1020).

BRON 8

Het rijk valt uiteen

Na de dood van Karels zoon Lodewijk de Vrome begon het Frankische Rijk uiteen te vallen. Lodewijks zonen kregen ruzie over de erfenis. In 843 deelden ze het rijk op in drie delen: voor elk een eigen koninkrijk. Intussen waren er in Europa nieuwe invallers opgedoken. Noormannen (zeelui uit Scandinavië), Hongaren en Arabische zeerovers maakten grote delen van Europa onveilig. De nakomelingen van Karel de Grote waren te zwak om hier iets tegen hen te doen. De edelen kozen daarom in de tiende eeuw nieuwe koningen uit andere families.

Die nieuwe koningen hadden minder macht dan de eerdere Frankische koningen. Hertogen en graven hadden meestal weinig ontzag voor hun koning. In de praktijk had die alleen iets te vertellen in de streek waar zijn eigen landgoederen lagen, want daar kon hij zijn leenmannen nog steeds belonen met grond. Daarbuiten gingen hertogen en graven steeds meer hun eigen gang. Ze gingen hun gebieden als hun eigendom beschouwen en regeerden er alsof ze onafhankelijke vorsten waren. Op hun beurt hadden zij hun eigen leenmannen niet meer onder controle. Vanuit hun mottekastelen speelden zulke lagere heren met hun ridders de baas over grote delen van het land. Het was een chaotische tijd.

95 Het rijk van Karel de Grote

Ploeteren en ploegen

De mensen in bron 9 zijn boeren. Ze zijn hard aan het werk. Altijd valt er wel iets te doen, want voor iedere maand van het jaar liggen de taken vast. Het werk lijkt nooit klaar. Het zijn geen slaven, de mensen die hier zo druk bezig zijn. Toch zijn ze niet vrij, want ze mogen het gebied van hun heer niet verlaten. De eigenaar van de grond kan namelijk geen arbeidskrachten missen. Dat komt doordat de handel na de Romeinse tijd minder belangrijk werd en de meeste mensen van de landbouw leven. Bijna alles wat de mensen nodig hebben om te leven, verbouwen of maken ze zelf. Daarom let de heer er goed op dat zijn boeren hun werk behoorlijk uitvoeren. Daar staat wel iets tegenover: hij moet hen beschermen, want het is een gevaarlijke tijd! Ook voor de mensen die nog in een stad wonen en daar een ambacht uitoefenen of als koopman de kost verdienen, dreigt er altijd gevaar. In deze paragraaf lees je hier meer over.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen waardoor er in de vroege Middeleeuwen een landbouwsamenleving ontstond.

• Je kunt met een voorbeeld aantonen dat er ook nog handel bestond.

• Je kunt beschrijven hoe het hofstelsel werkte.

• Je weet waarom mensen horigen werden en wat hun plichten waren.

5.2 De vroegmiddeleeuwse landbouwsamenleving
BRON 9 Boeren werken op het land. Tekening uit de negende eeuw.
96 5 Ridders, horigen en monniken

Verval van handel, nijverheid en steden

In de Oudheid was er een landbouw-stedelijke samenleving. In zo’n samenleving is de landbouw het belangrijkste middel van bestaan, maar zijn er ook steden met kooplui, ambachtslieden en ambtenaren. In de laat-Romeinse tijd ging de economie achteruit. Veel akkers werden niet meer bewerkt, zodat de landbouwproductie daalde. Ook de handel en nijverheid namen af. Dat kwam doordat het een onveilige tijd was. Vreemde volken vielen het Romeinse Rijk binnen en gewapende bendes trokken plunderend rond. Nadat de laatste Romeinse soldaten voorgoed waren vertrokken, werd het nog onveiliger. Bovendien werden wegen en bruggen minder goed onderhouden. Reizen was dus gevaarlijk en moeilijk. De handel ging zo nog verder achteruit en daardoor nam ook het belang van de steden af. Steden werden veel kleiner en sommige steden raakten zelfs onbewoond. Zo ontstond er weer een landbouwsamenleving: bijna alle mensen woonden op het platteland en leefden van de landbouw. De meesten woonden en werkten op een domein: het landgoed van een heer.

Het hofstelsel

De heer van een domein kon een koning, edelman, bisschop of het hoofd van een klooster zijn. Het domein werd bewerkt volgens het hofstelsel. Dat hield in dat de landbouwgrond verdeeld was in twee stukken. Op het ene stuk stond de versterkte boerderij of het kasteel, waarin de heer woonde met zijn familie en knechten. Hier lagen zijn akkers, moestuinen en boomgaarden. Daar werd graan verbouwd en werden groenten en fruit geteeld. Op het andere stuk van het domein lagen de akkers van de boeren die op het domein leefden. Rondom de akkers lagen weides, bossen en moerassen. Daar graasde het vee, verzamelden de boeren brandhout en ging de heer jagen.

Op het domein werd zo’n beetje alles verbouwd en geproduceerd wat nodig was om te leven. De domeinen waren daarom zelfvoorzienend. Ieder domein had zijn eigen molen, bierbrouwerij, smederij en visvijver. Het ontbrak aan niets! Er was zelfs een kerkje voor de bewoners van het domein.

Een bevel van Karel de Grote aan de beheerders van zijn domeinen:

“ Iedere beheerder van een van onze domeinen moet ervoor zorgen dat de visvijvers worden onderhouden. Als het kan, moet hij ze uitbreiden. Op plekken waar nog geen visvijvers zijn, moet hij die laten aanleggen als dat mogelijk is. De beheerder moet er ook voor zorgen dat er zoveel mogelijk koestallen, varkensstallen, schaapskooien en geitenhokken zijn. In geen geval mogen ze helemaal ontbreken. Iedere beheerder moet in zijn gebied goede vaklui hebben: hoefsmeden, edelsmeden, schoenmakers, timmerlui, schildenmakers, vissers, zeepmakers, brouwers, bakkers, nettenmakers en alle andere beroepen, die te veel zijn om op te noemen.”

Naar: Bevel over de domeinen (eind achtste eeuw).

BRON 10

97 5.2 De vroegmiddeleeuwse landbouwsamenleving

Horigen

Het werk op de akkers van de heer werd gedaan door zijn knechten en de horige boeren. Horigen hadden een akker op het domein. Ze hadden drie plichten:

• Ze moesten aan hun heer een deel van hun oogst geven als pacht: de huur voor hun akker en voor hun huisje.

• Ze moesten jaarlijks een aantal dagen op de akkers van hun heer werken.

• Ze moesten herendiensten doen: klussen zoals het kasteel repareren of de gracht schoonhouden.

Horigen waren geen slaven, want ze waren niet het eigendom van de heer. Maar ze hoorden wel bij de grond: als de heer een deel van zijn domein verkocht of weggaf, ging dat met de horigen erbij. Zonder zijn toestemming mochten ze het domein niet verlaten. Sommige horigen waren afstammelingen van slaven uit de Romeinse tijd. Ze hadden van hun meester een stukje grond gekregen om te bewerken. Andere horigen stamden af van vrije boeren die zelf hun grond aan de heer hadden gegeven. Alleen door iemands horige te worden, konden ze overleven in deze onveilige tijd. Zo kreeg de heer er grond en arbeidskrachten bij. En de boeren? Zij moesten maar afwachten of de heer de bescherming die hij beloofde echt zou geven.

Een edelvrouw en haar zoon schenken grond aan een klooster in Frankrijk:

“ Laat alle gelovigen weten dat wij, Doda en haar zoon Letbald, aan het klooster van Cluny enige van onze bezittingen schenken. We schenken een stuk land met de boeren die daar grond hebben: Sicbardus en zijn vrouw, Robert, Eldefred met zijn vrouw en kinderen, Roman met zijn vrouw en kinderen, Raynard met zijn vrouw en kinderen, Teutbert met zijn vrouw en kinderen, Dominic met zijn vrouw en kinderen, Nadalis met haar kinderen, Jean met zijn vrouw en kinderen, Benedictus met zijn vrouw en kinderen, Maynard met zijn vrouw en kinderen, nog een Benedictus met zijn vrouw en kinderen …”

Naar: Het oorkondenboek van het klooster Cluny (951).

BRON 11

Dorestad

De meeste mensen woonden in de vroege Middeleeuwen op het platteland en leefden van de landbouw. Toch werd er nog steeds handel gedreven in kleine handelssteden. Een voorbeeld is Dorestad. In deze havenstad aan de Rijn werden allerlei producten verhandeld, zoals pelzen en barnsteen uit het gebied rond de Oostzee, zwaarden, glaswerk en wijn uit het Duitse Rijnland, of zout en laken uit onze eigen streken. Ook werd er dure zijde verkocht. Die stof kwam via allerlei tussenposten helemaal uit Azië, net als specerijen en grondstoffen voor parfum. Dorestad lag in het grensgebied tussen de Friezen en de Franken. Beide volken vochten om het bezit van de plaats. Zo’n handelsstad kon namelijk veel geld opleveren, want over de handelswaar moest belasting worden betaald. In het begin van de achtste eeuw kregen de Franken Dorestad stevig in handen. Hierna begon de bloeiperiode van de stad.

98 5 Ridders, horigen en monniken

De Noormannen

In de negende eeuw kreeg Dorestad te maken met plunderende Noormannen. Niet alle Noormannen kwamen met slechte bedoelingen. Vaak wilden ze gewoon handeldrijven.

De Noormannen, ook wel Vikingen genoemd, waren goede zeelui. Met hun snelle schepen voeren ze over de Oostzee, de Noordzee en de Atlantische Oceaan. Via IJsland en Groenland bereikten ze zelfs het noorden van Amerika. Soms kwamen de Noormannen niet om te handelen, maar om te roven. Vanaf de tijd van Karel de Grote plunderden ze kloosters, kerken en steden in de Europese kustgebieden.

Ook voeren ze met hun schepen over de rivieren dieper landinwaarts om ook daar toe te slaan. Zo werden bijvoorbeeld de inwoners van Dorestad regelmatig het slachtoffer. Waarschijnlijk hebben de aanvallen van de Noormannen bijgedragen aan het verval van de stad. In de tiende eeuw was er van de ooit bloeiende havenstad weinig meer over.

BRON 12 Een Noormannenvloot. Tekening uit de twaalfde eeuw.
99 5.2 De vroegmiddeleeuwse landbouwsamenleving
BRON 13 Dit zwaard uit de negende eeuw is bij Dorestad gevonden.

5.3 De verspreiding van het christendom

Voor straf een klooster bouwen

De muren zijn half ingestort en het dak is helemaal weg. Deze ruïne bij het plaatsje

Walbeck in Duitsland heeft een spannende geschiedenis. In 941 deed graaf Lotharius mee aan een complot om zijn leenheer, koning Otto, te vermoorden. Het plan werd ontdekt. De samenzweerders kregen de doodstraf. Lotharius had geluk: de koning schonk hem genade. Wel moest hij zijn kasteel verbouwen tot een klooster. Hij kon het dan niet meer gebruiken om rotstreken uit te halen. Nadat de familie van graaf Lotharius in de dertiende eeuw was uitgestorven, begonnen de gebouwen te vervallen. Nu is alleen nog de ruïne over. Mensen die in een klooster leefden, hadden zich teruggetrokken uit de samenleving. Ze wilden hun leven aan God wijden door samen veel te bidden en hard te werken. Vanuit hun klooster verspreidden zij ook het christendom naar gebieden waar mensen nog in hun oude, voorchristelijke goden geloofden. In deze paragraaf lees je meer over de bewoners van kloosters en over de verspreiding van het christendom.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen om welke drie redenen kloosters belangrijk waren.

• Je kunt beschrijven hoe en waarom vorsten en geestelijken samenwerkten.

• Je kunt beschrijven hoe het christendom werd verspreid.

BRON 14 De ruïne van de kloosterkerk bij het Duitse dorp Walbeck
100 5 Ridders, horigen en monniken

Het ontstaan van kloosters

Toen de Romeinse legers zich in de vierde en vijfde eeuw uit steeds meer gebieden terugtrokken, nam in veel steden een bisschop het bestuur op zich. Hierdoor kreeg de kerk ook politieke macht. Niet alle christenen waren daar blij mee. Sommigen vonden de wereld slecht en wilden er zo weinig mogelijk mee te maken hebben. Ze hadden geen interesse in rijkdom, aanzien en macht en wilden hun leven wijden aan God. Daarom gingen ze in een klooster wonen. De bewoners van een mannenklooster heten monniken en de bewoonsters van een vrouwenklooster heten nonnen. Ze beloofden plechtig dat ze zouden leven in armoede en in kuisheid (geen seks hebben) en dat ze gehoorzaam zouden zijn aan het hoofd van het klooster, de abt (man) of abdis (vrouw). Een groot deel van hun tijd brachten de monniken en nonnen door met bidden. Dagelijks waren er in de kloosterkerk van heel vroeg in de ochtend tot ’s avonds laat missen: plechtige bijeenkomsten met gezang en gebeden. Iedereen moest daarbij aanwezig zijn. Alleen wie ziek was, mocht in bed blijven liggen.

Het leven in een klooster

Een belangrijke taak van de kloosterlingen was andere mensen helpen. Daarom verzorgden ze zieke mensen in hun klooster. Ook mochten reizigers in het klooster logeren. Verder kopieerden de kloosterlingen boeken. Dat was veel werk, want het ging met de hand. Ze schreven boeken over van christelijke schrijvers die belangrijke ideeën van het christendom hadden uitgelegd, en teksten uit de Oudheid. Veel van de Klassieke cultuur ging in de vroege Middeleeuwen in West-Europa verloren. Het was aan de kloosters te danken dat een deel overbleef.

In de eerste kloosters leefden monniken en nonnen erg eenvoudig. Maar kloosters werden steeds rijker doordat koningen en edelen ze veel grond schonken. Op den duur bezaten veel kloosters grote domeinen. Horigen deden daar het werk. Een abt werd zo een machtig man.

Net als de paus, bisschoppen en dorpspriesterswaren kloosterlingen geestelijken. Het leven van de geestelijken verschilde in de praktijk vaak weinig van dat van de gewone gelovigen: de leken. Hoge geestelijken, bijvoorbeeld een abt of bisschop, leefden als edelen. Lage geestelijken, zoals dorpspriesters, leefden tussen de gewone mensen. Vaak hadden ze een gezin en een boerderijtje om van te leven.

BRON 15 Een monnik aan het werk. Afbeelding uit de vijftiende eeuw.

101 5.3 De verspreiding van het christendom

De bekering van Clovis

De monniken speelden een belangrijke rol bij de verspreiding van het christendom. De meeste Germanen die in de vierde en vijfde eeuw in het Romeinse Rijk waren komen te wonen, waren al christelijk. Maar dat gold niet voor allemaal. De Franken bijvoorbeeld waren dat niet. In 496 liet de Frankische koning Clovis zich dopen: hij werd christen. Hierdoor kregen hij en de koningen na hem meer steun van de oorspronkelijke bevolking van Frankrijk. Die mensen waren immers ook christenen. Vooral de steun van de machtige bisschoppen kwam de Frankische koning goed van pas. Die bisschoppen hielpen hem met het besturen van het land. Ook vertelden de bisschoppen aan het volk dat de koning namens God regeerde. De mensen moesten hun koning dus gehoorzamen. Op zijn beurt hielp de koning de bisschoppen en andere geestelijken. Een voorbeeld daarvan ken je al: Karel de Grote hielp de paus toen die tijdens een opstand in de problemen raakte. Daarnaast steunde de koning missionarissen om het christendom verder te verspreiden. Dat gebeurde vaak met geweld. Na de doop van koning Clovis moesten alle Franken christen worden. Sommigen deden dat vrijwillig, maar anderen werden gedwongen.

Een bisschop beschrijft hoe koning Clovis christen werd:

“ Koningin Clothilde gaf bevel dat de heilige Remigius, de bisschop van de stad Reims, in het geheim bij haar moest komen. Ze smeekte hem koning Clovis les te geven in de leer van het christelijke geloof. De bisschop vroeg Clovis of hij hem onder vier ogen kon spreken. Hij drong erop aan dat Clovis in de ware God zou geloven, de schepper van hemel en aarde. Hij vertelde dat Clovis zijn afgoden beter kon opgeven, want die waren niet machtig genoeg om hemzelf of andere mensen te helpen.”

Naar: Gregorius van Tours, Geschiedenis van de Franken (594).

BRON 16

ONS BESTUUR KERK

EN STAAT

In Nederland zijn het bestuur en de godsdienst van elkaar gescheiden. De regering bemoeit zich niet met het geloof van de mensen. Iedereen mag zelf weten wat hij gelooft en hoe en met wie hij dat doet. Het maakt niet uit of je christen, moslim, jood, hindoe of boeddhist bent of helemaal nergens in gelooft. Dit heet vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. In ons land en in veel andere landen staat dit recht in de wet, maar er zijn ook landen waarin de regering vertelt wat de burgers moeten geloven.

In Nederland hebben de leiders van kerken, moskeeën, synagogen en tempels geen taak in het bestuur van het land. Sommigen van hen hebben veel gezag, omdat mensen hen respecteren. Veel mensen luisteren bijvoorbeeld graag naar wat de paus zegt over problemen in de wereld, zoals oorlog, armoede en ongelijkheid. Maar hij en andere geestelijken hebben geen officiële politieke macht.

102 5 Ridders, horigen en monniken

De bekering van heel Europa

De Friezen en de Saksen hadden altijd buiten de grenzen van Romeinse Rijk geleefd. Daardoor leerden ze het christendom niet kennen en geloofden ze in hun eigen goden, zoals Donar, Wodan en Freya. Missionarissen probeerden hen tot het christendom te bekeren.

De Engelsman Willibrord begon in 690 de Friezen te vertellen over het christelijk geloof. Daarvoor bouwde hij kerkjes op plekken die voor de Friezen heilig waren, bijvoorbeeld bij een oud tempeltje of bij een bron waaruit geneeskrachtig water zou stromen. De Friezen en hun leider Radbod kwamen echter in verzet. Willibrord had daardoor weinig succes. Later probeerde Willibrords landgenoot Bonifatius het opnieuw, maar hij werd in 754 door Friezen vermoord. De christenen beschouwden hem als martelaar. De Friezen werden pas christelijk toen de Franken hen in een oorlog versloegen en hen daartoe dwongen. Niet veel later gebeurde de Saksen hetzelfde: Karel de Grote versloeg hen en dwong hen christen te worden. De Noormannen in Scandinavië en de Slavische volken in Oost-Europa hielden het langst vast aan hun oude goden. Toen rond het jaar 1000 ook deze volken werden bekeerd, was bijna heel Europa christelijk.

103 5.3 De verspreiding van het christendom
BRON 17 De missionaris Bonifatius bij de Friezen. Afbeelding uit de elfde eeuw.

De Ka’aba

De gebeurtenis in bron 18 zou zich hebben afgespeeld in de Arabische stad Mekka, rond 607. Zou, want het is niet zeker: het verhaal is pas veel later opgeschreven. Mekka lag op een kruispunt van karavaanwegen. Kooplui voerden op hun kamelen, paarden en ezels goederen uit alle windstreken aan. Mensen kwamen ook naar Mekka om offers te brengen aan godenbeelden die in een gebouw stonden dat de Ka’aba heet. In een hoek van dit heiligdom was een zwarte steen ingemetseld. Mensen beschouwden het als een heilige steen. Volgens het verhaal kregen de leiders van Mekka na een restauratie van de Ka’aba ruzie: wie mocht de steen terugbrengen naar zijn plek? De koopman Mohammed legde de steen op een kleed. Nu konden de leiders hem samen dragen.

Vijf jaar later begon Mohammed te protesteren tegen de verering van de godenbeelden. Hij vertelde dat er maar één god bestond: Allah. Toen hij later de baas werd over Mekka, liet hij de beelden uit de Ka’aba weghalen, maar de zwarte steen liet hij op zijn plek zitten. Mohammeds nieuwe geloof groeide uit tot een wereldgodsdienst. In deze paragraaf lees je hoe dat verliep. Ook maak je kennis met de Arabische cultuur uit die tijd.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen hoe de islam ontstond en zich verspreidde.

• Je kunt voorbeelden geven van de cultuur van de Arabieren in de Middeleeuwen.

5.4
Een nieuw geloof: de islam
BRON 18 Mohammed bij de Ka’aba. Afbeelding uit ongeveer 1315.
104 5 Ridders, horigen en monniken

Een nieuwe godsdienst

Over het ontstaan van de islam weten we weinig dingen zeker. De verhalen over het leven van Mohammed zijn ruim een eeuw na zijn dood opgeschreven. Dat maakt het moeilijk om te zeggen of het echt zo is gegaan. Volgens die verhalen moest Mohammed in 622 uit Mekka vluchten. Dat was vanwege zijn kritiek op de verering van de godenbeelden in de Ka’aba. Hij en zijn volgelingen gingen naar Medina, een stad driehonderd kilometer verderop. Deze gebeurtenis is het begin van de islamitische jaartelling. Nadat ze enkele jaren in Medina hadden gewoond, gingen Mohammed en zijn aanhangers weer terug naar Mekka. Ze begonnen een jihad (heilige oorlog) en veroverden de stad. Maar daar hield hun jihad niet op. Op het Arabisch schiereiland woonde een groot aantal stammen, die leefden als nomaden. Ze hielden vaak plundertochten tegen elkaar en tegen buurvolken. Het leger van Mohammed versloeg ze een voor een en bekeerde ze tot de islam. Toen Mohammed in 632 stierf, waren de meeste Arabische stammen bekeerd tot het nieuwe geloof.

De Arabische veroveringen

Na Mohammeds dood gingen de veroveringen nog sneller. Dat had verschillende oorzaken.

• De Arabieren waren door hun vroegere plundertochten goed getraind in snelle verrassingsaanvallen op hun paarden en kamelen.

• Ze vochten fanatiek, doordat ze niet alleen hoopten op buit, maar ook op een plaatsje in de hemel. Dat werd beloofd aan iedereen die in de jihad zou sneuvelen.

• Hun tegenstanders waren verzwakt. De twee machtigste staten in het gebied, het Byzantijnse Rijk en het Perzische Rijk, hadden vaak oorlog tegen elkaar gevoerd. Dat had beide landen uitgeput, zodat ze weinig tegenstand konden bieden aan de

Rome Constantinopel Jeruzalem
Indische Oceaan tot 661 tot 750 tot 632 1.000 km 500 0 BRON 19 De Arabische veroveringen. 105 5.4 Een nieuw geloof: de islam
Medina Mekka Bagdad Córdoba MiddellandseZee

Mensen bekeren zich tot de islam

In de veroverde gebieden bekeerden de meeste mensen zich tot de islam. Joden en christenen mochten hun eigen geloof houden, omdat ze net als de moslims in één god geloofden. Ook hadden ze net als de moslims een heilig boek. Mohammed had ze daarom de ‘mensen van het boek’ genoemd. Ze werden niet vervolgd, maar hadden niet dezelfde rechten als moslims. Ze mochten hun kerken en synagogen houden, maar geen nieuwe bouwen. Ook moesten joden en christenen een speciale belasting betalen en mochten ze bijvoorbeeld geen wapens dragen of paardrijden. In het begin hielden veel mensen hun eigen geloof, maar toen de Arabische overheersing langer duurde, kozen steeds meer mensen vanwege die nadelen toch voor de nieuwe godsdienst. Handelaren brachten de islam ook naar gebieden die niet door de Arabieren werden veroverd. Op deze manier verspreidde de islam zich in de loop van de eeuwen over grote delen van Afrika en Azië.

Moslims en christenen sluiten een verdrag in Spanje:

“ Dit is het verdrag dat Abd ar-Aziz, zoon van Musa, sluit met hertog Theodomir de Visigoot. Theodomir geeft zich over, onder voorwaarde dat hij en zijn onderdanen niet zullen worden gedood of gevangengenomen. Ze zullen niet worden vervolgd vanwege hun geloof. Hun kerken worden niet platgebrand. Theodomir zal de heerschappij over zijn gebied houden zolang hij zich aan dit verdrag houdt. Theodomir en zijn mensen moeten elk jaar ieder een gouden munt betalen. Verder vier maten tarwe, vier maten gerst, vier kruiken siroop, vier kruiken azijn, twee kruiken honing en twee kruiken olie.”

Naar: Verdragstekst tussen de Arabische leider Abd ar-Aziz en hertog Theodomir (713).

BRON 20

Kalief Haroen ar-Rashid

Door hun veroveringen kwamen de Arabieren in contact met veel andere volken en culturen. Van die volken namen ze veel over, vooral van de Grieken, Perzen en Indiërs. Daardoor liep de Arabische kennis over geneeskunde, wiskunde, sterrenkunde en geografie in die tijd ver voor op die in West-Europa, waar veel van de Klassieke cultuur verloren was gegaan.

Het hoogtepunt van de Arabische beschaving werd bereikt onder kalief Haroen arRashid, een tijdgenoot van Karel de Grote. Bagdad was toen de hoofdstad van het Arabische rijk. De stad had bijna een miljoen inwoners, wat voor die tijd enorm veel was. Het was ook een erg rijke stad. Karavanen brachten er producten uit alle delen van de toen bekende wereld. Uit China kwamen zijde en porselein, uit India en Indonesië specerijen, uit Afrika goud en ivoor, uit Europa slaven, bont en wapens. Om de handel makkelijker te maken, bestond er zelfs een soort banken. Voor het bestuur van zijn rijk had Haroen goed opgeleide ambtenaren in dienst. Ze haalden voor hem de belasting op, zorgden voor rechtspraak en brachten zijn boodschappen over aan andere vorsten.

106 5 Ridders, horigen en monniken

Einhard schrijft over Haroen ar-Rashid en Karel de Grote:

“ Met Haroen, de kalief van de Arabieren, was Karel heel goed bevriend. Van alle vorsten in de wereld respecteerde de kalief hem het meest. Karel stuurde boodschappers om het heilige graf van Jezus te bezoeken. Toen ze aan Haroen vertelden wat ze verlangden, gaf die meteen toestemming. Ook plaatste hij die heilige plek onder het gezag van de keizer. Toen de boodschappers terugkeerden naar huis, stuurde hij zijn eigen gezanten met hen mee. De gezanten brachten Karel prachtige geschenken: dure stoffen, specerijen en andere kostbare spullen. Een paar jaar eerder had Haroen hem al zijn enige olifant gestuurd, toen Karel daar om had gevraagd.”

Naar: Einhard, Het leven van Karel de Grote (rond 825).

BRON 21

107 5.4 Een nieuw geloof: de islam
BRON 22 Het interieur van de Mezquita, de moskee die de moslims in de negende eeuw in Córdoba (Zuid-Spanje) bouwden. De Mezquita is nu een kerk.

Het Rijk van Kiev

Uitgehuwelijkt aan een ongelovige

Op de oever kijken mannen gespannen toe hoe een stampvolle boot aanmeert.

Het zijn mensen van de Roes, een volk dat rondom de stad Kiev een machtige staat heeft gesticht. In het midden van de boot zit een jonge vrouw met een kroon op haar hoofd. Ze is de Byzantijnse prinses Anna en lijkt niet echt blij. Geen wonder: haar broer, de keizer van het Byzantijnse Rijk, heeft haar tegen haar zin uitgehuwelijkt aan de vorst van de Roes. De Byzantijnse keizer heeft de hulp van die vorst nodig om een opstand in eigen land te onderdrukken. Stampvoetend is ze in 988 op reis gegaan naar Korsoen, een havenstad aan de noordkust van de Zwarte Zee. Hier ontmoet ze Volodymyr, haar bruidegom. Hij is geen christen: de Roes hebben hun eigen goden, zoals de dondergod Peroen. Maar als voorwaarde voor de bruiloft moet Volodymyr zich laten dopen. Dat was een belangrijke gebeurtenis, want daarna verspreidde het christendom zich ook in Oost-Europa.

Maar wie waren die Roes eigenlijk? En welke vorm van het christendom namen ze over?

LEERDOELEN

• Je kunt beschrijven hoe het Rijk van Kiev ontstond.

• Je kunt uitleggen waarom het christendom in Oost-Europa anders is dan in West-Europa.

5.5
WERELDGESCHIEDENIS
BRON 23 De Byzantijnse prinses Anna komt aan in Korsoen. Afbeelding uit de vijftiende eeuw. Nederland
108 5 Ridders, horigen en monniken
Rijk van Kiev

De Roes

Handelaars uit Zweden waren al eeuwenlang actief in het gebied van de Oostzee en het noorden van wat nu Rusland is. Door de plaatselijke bewoners werden ze Roes genoemd.

In de negende eeuw voeren ze over de rivieren Dnjepr en Wolga steeds verder naar het zuiden. Onderweg onderwierpen ze de bevolking van het gebied. Tegen het einde van de negende eeuw maakten de Roes Kiev tot hun hoofdstad. Daarom wordt hun staat het Rijk van Kiev genoemd. Vanuit Kiev handelden ze met Constantinopel en zelfs met het verre Bagdad. De Roes ruilden er bont, huiden, barnsteen, honing en slaven tegen goud, zilver, zijde en andere luxegoederen. Soms verhuurden de Roes zich als huursoldaten aan de Byzantijnse keizer. Hij wilde ze graag hebben, want ze stonden bekend als goede soldaten. De contacten met de Byzantijnen waren overigens niet altijd goed: een paar keer probeerden de Roes zelfs Constantinopel te veroveren. Maar dat lukte niet.

In de twaalfde eeuw schreven monniken over Volodymyr:

“ Omdat God het zo had gewild, leed Volodymyr op dat moment aan een oogziekte. Hij kon niets meer zien en was wanhopig. Prinses Anna vertelde hem dat hij zich snel moest laten dopen, als hij wilde genezen van zijn ziekte. Toen Volodymyr dat hoorde, zei hij: “Als dit waar blijkt te zijn, dan is de god van de christenen inderdaad heel machtig.” Hij gaf bevel dat men hem moest dopen. De bisschop van Korsoen en de priesters van Anna doopten hem samen. Ogenblikkelijk kon Volodymyr weer zien.”

Naar: De Nestorkroniek (1113).

BRON 24

De orthodoxe kerk

De leider van de kerk in Constantinopel, de patriarch, had vaak ruzie met de paus in Rome. Dat ging over macht, omdat de patriarch vond dat hij niet de mindere was van de paus. Ook waren er tussen Rome en Constantinopel meningsverschillen over hoe je het christelijke geloof moest uitleggen. Volodymyr werd gedoopt door een Byzantijnse priester. Daarna gaf hij bevel dat zijn hele volk zijn voorbeeld moest volgen. Daardoor verspreidde zich in Oost-Europa de Byzantijnse versie van het christendom. In 1054 braken de paus en de patriarch officieel met elkaar. Vanaf dat moment bestonden er twee christelijke kerken: de katholieke kerk met de paus in Rome in het westen en de orthodoxe kerk met de patriarch in Constantinopel in het oosten. In OostEuropa kreeg de orthodoxe kerk de meeste invloed. Dat kun je bijvoorbeeld zien aan de kerkgebouwen: ze hebben vaak veel koepels, net als de Byzantijnse kerken. Tijdens kerkdiensten gebruikten priesters niet het Latijn, maar het Slavisch. Ook wordt er in veel Oost-Europese landen een ander schrift gebruikt dan bij ons. Dat is bijvoorbeeld zo in Belarus, Oekraïne en Rusland. Wij gebruiken het Latijnse schrift, zij het cyrillische. Dat schrift is afgeleid van het Griekse, dat in het Byzantijnse Rijk werd gebruikt.

109 5.5 Het Rijk van Kiev Wereldgeschiedenis

STELLING

De Slag bij Poitiers veranderde de loop van de geschiedenis.

De Slag bij Poitiers

In 732 trok een leger van moslims vanuit Spanje over de Pyreneeën naar Frankrijk. Hun aanvoerder was Abd ar-Rahman. De moslims achtervolgden het leger van Eudo, de hertog van Zuid-Frankrijk. Eudo had een paar jaar eerder in Spanje een opstand tegen de moslims gesteund. Nu sloeg Eudo op de vlucht en het leger van Abd ar-Rahman zocht hem. De moslims trokken steeds verder in noordelijke richting. In oktober kwamen ze in de buurt van het stadje Poitiers. Daar wachtte hun een grote verrassing. De weg werd geblokkeerd door het leger van Karel Martel, de leider van de Franken. De legers vochten een bloedige veldslag uit. De Franken wonnen. Veranderde deze veldslag de loop van de geschiedenis, zoals sommige mensen beweren?

Een historicus schrijft over de Slag bij Poitiers:

“ De streek rond Poitiers is voor historici vooral van belang, omdat het de plek was van de grote overwinning van Karel Martel over de moslims. Hij bracht de Arabische verovering van West-Europa tot stilstand, redde het christendom en wat er over was van de Klassieke cultuur. Zo legde hij de grondslagen voor de moderne beschaving.”

Naar: Edward Sheperd Creasy, The Fifteen Decisive Battles of the World (1851).

BRON 26

Een andere historicus schrijft over de veldslag:

Karel Martel won een veldslag in de buurt van Poitiers tegen een leger dat werd geleid door de bevelhebber van het islamitische Spanje. De slag maakte een einde aan plundertochten vanuit dat land. De meeste tijd bracht hij door met vechten tegen andere Frankische edelen, die eigen vorstendommen wilden hebben.”

Naar: Barbara H. Rosenwein, A Short History of the Middle Ages (2009).

BRON 27

Op onderzoek in de vroege Middeleeuwen VERDIEPING
BRON 25 De Slag bij Poitiers. Karel Martel met zijn strijdbijl leidt zijn mannen in het gevecht met Abd ar-Rahman (met lange witte baard en rode mantel). Schilderij gemaakt door Charles de Steuben (1837).
110 5 Ridders, horigen en monniken

Een christelijke schrijver uit Spanje vertelt over de Slag bij Poitiers:

“ Abd ar-Rahman stak de rotsachtige bergen over om het land van de Franken aan te vallen. Hij stak de rivieren de Garonne en de Dordogne over en zijn leger vocht tegen dat van hertog Eudo. Die sloeg op de vlucht en Abd ar-Rahman achtervolgde hem. Hij besloot de stad Tours te plunderen en daar de paleizen en kerken te verwoesten. Toen kwam hij echter het leger tegen van Karel, de leider van de Franken. Karel had al vanaf zijn jeugd bewezen dat hij een machtige krijgsman was. Eudo had Karel om hulp gevraagd. Zeven dagen hielden de twee legers elkaar in de gaten. Eindelijk barstte de strijd los. De Franken stonden schouder aan schouder, als een ondoordringbare muur van ijs. Met hun zwaarden hakten ze in op de Arabieren. Omdat ze met meer waren en goed bewapend, slaagden ze erin Abd ar-Rahman te doden. Toen ze hem vonden, staken ze hem in de borst. Maar toen de Franken de talloze tenten van de Arabieren zagen, borgen ze hun zwaarden op. Ze stelden het gevecht uit tot de volgende dag, want het werd al donker. Toen ze de volgende ochtend heel vroeg hun eigen kamp verlieten, stonden de tenten van de Arabieren er nog precies zo als de dag ervoor. De Franken stuurden verkenners vooruit. Die ontdekten dat de moslims ’s nachts stilletjes waren vertrokken.”

Naar: De Mozarabische kroniek (754).

BRON 28

Een moslimschrijver vertelt over dezelfde veldslag:

“ Ubayda, de gouverneur van Noord-Afrika, had Abd ar-Rahman benoemd tot bevelhebber over Spanje. Abd ar-Rahman was een gelovig man en daarom besloot hij een veldtocht naar het land van de Franken te ondernemen. Dat volk is de grootste vijand van islamitisch Spanje. Abd ar-Rahman veroverde een enorme buit en versloeg de Franken. Hij kreeg veel goud, parels, robijnen en andere edelstenen in handen. Een vijfde deel van de buit verstuurde hij naar Ubayda, de rest verdeelde hij onder zijn mannen. Toen Ubayda het nieuws hoorde, werd hij heel boos. Hij stuurde een boodschapper naar Abd ar-Rahman met het bevel zich aan het hof te melden. Abd ar-Rahman stuurde een boodschapper terug. Zijn boodschap luidde: “Totdat de hemel en de lucht samenkomen, zal Allah gelovige mannen bevelen op pad te gaan om te vechten tegen de ongelovigen.”

Daarna leidde hij een nieuwe veldtocht tegen de Franken. Hij en al zijn mannen sneuvelden als martelaren voor het geloof.”

Naar: Abd ar-Hakam, Geschiedenis van de verovering van Egypte, Noord-Afrika en Spanje (rond 860).

BRON 29

BRON 30 Een voorwerp uit een zesde-eeuws Frankisch graf.

111 Op onderzoek in de vroege Middeleeuwen Verdieping

Afsluiting

476 laatste West-Romeinse keizer wordt afgezet

496 Clovis wordt gedoopt

622 Mohammed vlucht van Mekka naar Medina

630 Mohammed verover t Mekka

LEERDOELEN

• Je weet hoe het rijk van de Franken ontstond, groeide en uiteenviel.

• Je kunt uitleggen wat feodale verhoudingen in het bestuur zijn.

• Je kunt uitleggen waardoor er in de vroege Middeleeuwen een landbouwsamenleving ontstond.

• Je kunt met een voorbeeld aantonen dat er ook nog handel bestond.

• Je kunt beschrijven hoe het hofstelsel werkte.

• Je weet waarom mensen horigen werden en wat hun plichten waren.

• Je kunt beschrijven hoe het christendom werd verspreid.

• Je kunt uitleggen om welke drie redenen kloosters belangrijk waren.

• Je kunt beschrijven hoe en waarom vorsten en geestelijken samenwerkten.

• Je kunt uitleggen hoe de islam ontstond en zich verspreidde.

• Je kunt voorbeelden geven van de cultuur van de Arabieren in de Middeleeuwen.

711 Arabieren veroveren Spanje

732 Karel Mar tel verslaat Arabieren bij Poitiers

754 Bonifatius wordt vermoord

Karel de Grote wordt tot keizer gekroond

843 het Frankische Rijk wordt in drieën gedeeld

LEERDOELEN WERELDGESCHIEDENIS

• Je kunt beschrijven hoe het Rijk van Kiev ontstond.

• Je kunt uitleggen waarom het christendom in Oost-Europa anders is dan in West-Europa.

LEERDOELEN VAARDIGHEDEN

• Je kunt gebeurtenissen in chronologische volgorde zetten.

• Je kunt verschillende soorten bronnen herkennen.

• Je kunt oorzaken en gevolgen herkennen.

• Je kunt feiten en meningen herkennen.

• Je kunt nagaan of bronnen bruikbaar zijn.

• Je kunt nagaan hoe betrouwbaar informatie in bronnen is.

400 500 600 700 800 900 1000
112 5 Ridders, horigen en monniken

Begrippen

edele Iemand die bij de adel hoort: mensen die door hun afkomst speciale rechten hadden. In de Middeleeuwen bestuurden edelen in naam van de koning het land.

feodale verhouding De relatie tussen een leenheer en zijn leenman, die tot stand komt door een belofte van trouw.

leen Stuk grond dat de leenman mag gebruiken, maar dat eigendom blijft van de leenheer.

leenheer Vorst of edelman die in ruil voor bepaalde diensten grond in leen geeft aan een leenman.

leenman Ontvanger van een leen. In ruil voor het leen moet de leenman zijn leenheer helpen bij het bestuur en in de oorlog.

domein Landgoed van een heer.

herendiensten Klussen die een horige voor de heer van het domein moest doen.

horige Boer die gebonden is aan het domein waar hij woont.

zelfvoorzienend Vrijwel alles wat nodig is om te leven, verbouwen en maken mensen zelf, op de plaats waar zij wonen. geestelijke Iemand die in dienst is van de kerk, zoals een bisschop, priester of kloosterling.

leek Een (gewone) gelovige die geen geestelijke is.

martelaar Iemand die sterft voor zijn geloof of er veel persoonlijke offers voor brengt. missionaris Iemand die het geloof verspreidt.

jihad Heilige oorlog van de moslims.

Kelten

AtlantischeOceaan

Arabieren

Poitiers

kalief Titel van de opvolgers van Mohammed, die aan het hoofd staan van de islamitische gemeenschap. grenzen

Noormannen

Noordzee Oostzee

Friezen

Dorestad

Saksen

Aken

FRANKISCHE RIJK

Spaanse

Córdoba

Rome

Avaren

Mark K

Arabieren

RIJK VAN KIEV

Kiev

Zwarte Zee

Constantinopel

OOST-ROMEINSE RIJK

Middellandse Zee

Bagdad

Mekka

5.1 5.2 5.3 5.4
1.000 km 500 0
volgens Verdrag van Verdun (843)
A L I F A A T V A N BAGD A D
113 Afsluiting
Angelsaksen BRON 31 Europa en de Arabische wereld in de negende eeuw.

Koningen, burgers en kruisvaarders

Oriëntatie

Een bruisende stad

Hoog op een heuveltop gelegen, kijkt de stad Carcassonne uit over het ZuidFranse landschap. Hier vandaan konden in de Middeleeuwen de bewoners van de stad een vijandelijk leger al van ver zien aankomen. En dan moesten die vijanden ook nog eens de steile helling beklimmen om de stad te bereiken. Niet alleen de hoge ligging beschermde de inwoners. Ook de stevige stadsmuren met wel drieënvijftig torens deden dat. Een plek die zo goed werd beschermd moet wel belangrijk geweest zijn. Dat was Carcassonne in de Middeleeuwen zeker. In de stad stond het kasteel van de graaf, de hoogste edelman in de streek. Carcassonne was dus het politieke centrum van het gebied. Het was ook een religieus centrum, te zien aan de enorme kerk helemaal rechts. De inwoners van Carcassonne waren erg trots op dit bouwwerk. Vrijwel elke ambachtsman van de stad had meegewerkt aan de bouw. De meeste bewoners van de stad waren ambachtslieden en handelaren. In de vele smalle, kronkelende straatjes waren talloze werkplaatsen en pakhuizen. Op de marktpleinen verhandelden ze hun producten met boeren uit de omgeving en met kooplieden uit andere, verre steden. In zo’n veilige, levendige stad wilden mensen graag wonen!

6
BRON 1 De stad Carcassonne in Zuid-Frankrijk. Foto uit onze tijd.
1 3000 v.Chr. 114 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

In dit hoofdstuk

Carcassonne was een van de vele plaatsen in Europa die in de late Middeleeuwen zouden uitgroeien tot belangrijke steden. Deze ontwikkeling begon met verbeteringen in de landbouw. De oogsten werden daardoor groter en boeren hielden landbouwproducten over. Daardoor hoefde niet iedereen meer boer te zijn en sommige mensen werden ambachtsman of handelaar. Zij gingen in steden wonen, die daardoor groter en rijker werden. De economie bloeide en overal in Europa ontstonden handelsnetwerken.

Ook in Frankrijk ging het zo. Frankrijk was rond het jaar 1000 nog niet het land dat we nu kennen. Er was wel een koning, maar in grote delen van het land hadden edelen het voor het zeggen. Zij bestuurden hun gebieden zonder zich veel aan te trekken van de koning. Maar langzaam veranderde dat. De koning kreeg meer macht en onderwierp opstandige edelen. In andere landen, bijvoorbeeld Engeland, gebeurde hetzelfde. Ook de bewoners van de steden wilden meer macht. Zij verdienden het geld en betaalden belasting, en wilden in ruil daarvoor mee kunnen beslissen over het bestuur van hun stad. Ten slotte was er ook nog de kerk, die in de Middeleeuwen veel invloed had. In dit hoofdstuk lees je hoe koningen, mensen in de steden, edelen en kerk streden om de macht.

1000 1500 1600 1700 1800 1900 1950 500
BRON 2 Kroning van Charles III tot koning van het Verenigd Koninkrijk op 6 mei 2023.
115 Oriëntatie
BRON 3 Kroning van een middeleeuwse koning. Tekening uit een Engels boek uit de dertiende eeuw.

In een middeleeuwse winkel

Het is alsof je zelf in de winkel staat. Een jongen loopt naar binnen. Hij zoekt zijn hond, die met een aapje aan het spelen is. De winkelier en zijn vrouw merken het niet, zo druk zijn ze met hun klanten. Op de toonbank ligt hun koopwaar uitgestald: fonkelende edelstenen in alle kleuren. In de kast achter hen zie je welke andere producten ze verkopen: koperen en tinnen schalen en kannen. Maar de klanten lijken alleen geïnteresseerd in de edelstenen. Konden ze die maar allemaal kopen! Zouden ze weten wat een lange reis de stenen hebben gemaakt, voordat ze hier op de toonbank zijn beland? In een laatmiddeleeuwse stad waren veel winkels. Handelaren brachten goederen uit alle windstreken naar de markten van de stad. In de kast staat een model van een schip dat de koopwaar over zee vervoerde. In de stad werden de goederen verkocht of als grondstof verwerkt tot nieuwe producten. Veel Europese steden ontstonden tussen 1000 en 1350. Waarom dat gebeurde, wie er in de steden woonden en hoe steden met elkaar handelden, leer je in deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen waarom in Europa vanaf de elfde eeuw steden ontstonden en bestaande steden groeiden.

• Je kunt beschrijven hoe burgers hun stad bestuurden.

• Je kunt beschrijven hoe ambachtslieden en handelaren zich organiseerden.

6.1 De middeleeuwse stad
BRON 4 Een middeleeuwse winkel. Tekening uit een Frans boek uit de vijftiende eeuw.
116 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

Van het platteland naar de stad

Vanaf de elfde eeuw leverde de landbouw in West-Europa grotere oogsten op. Dat kwam doordat mensen meer landbouwgrond kregen doordat ze ook bosgebieden en moerassen voor landbouw geschikt maakten. Daarnaast gingen boeren hun gewassen op slimme manieren verbouwen. Ze verdeelden bijvoorbeeld hun landbouwgrond in drie stukken die ze afwisselend gebruikten: een deel voor zomergraan, een deel voor wintergraan en een deel dat braak bleef liggen. Dankzij dit drieslagstelsel werden akkers effectiever gebruikt. Ook ontwikkelden boeren een betere ploeg. Die was van ijzer en kon worden getrokken door een paard. Daarmee ging het werk sneller dan met de houten ploeg, die werd getrokken door trage, logge ossen. Toen de oogsten toenamen, gingen boeren hun overschot verkopen op de markt van een stadje in de buurt. Sommigen waren daarin zo succesvol, dat ze zich als koopman in de stad vestigden. Natuurlijk wilden de heren van de domeinen niet dat hun horigen wegtrokken. Soms probeerden ze die zelfs met geweld terug te halen. Maar toen het gebruik van de nieuwe landbouwtechnieken toenam, hadden de heren ook minder horigen nodig. Het werd voor een boer nu makkelijker om naar de stad te verhuizen en zich daar als burger te vestigen. Steeds meer mensen deden dat, zodat steden groeiden. Ook kwamen er nieuwe steden bij. Deze verstedelijking was het sterkst in Vlaanderen en Noord-Italië. In die gebieden veranderde de landbouwsamenleving in een landbouwstedelijke samenleving. Andere gebieden zouden volgen.

Ambachtsgilden

Burgers die in een stad hetzelfde beroep hadden, zoals wevers, leerlooiers, bierbrouwers of mandenmakers, hadden elk een eigen beroepsorganisatie: een ambachtsgilde. Je mocht een beroep alleen uitoefenen als je lid van het gilde van jouw ambacht was. Om een eigen bedrijf te beginnen, moest je eerst ‘meester’ in het beroep worden. Dat werd je nadat je het in de praktijk had geleerd en een examen had gedaan. Zo zorgde het gilde voor de opleiding van nieuwe vakmensen. Het ambachtsgilde had veel invloed op het werk en het leven van de leden. Het bepaalde de hoogte van de lonen en de prijs van de producten. Controleurs letten erop dat een product van goede kwaliteit was en bijvoorbeeld de juiste maat of gewicht had. Het ambachtsgilde zorgde ook voor zieke leden, en hielp de weduwe en kinderen van een overleden gildelid. Wanneer er iets te vieren was, bijvoorbeeld de feestdag van een heilige, deden de leden dat samen. Ze liepen dan als groep mee in een optocht door de stad en droegen het beeld van de heilige. Na afloop hadden ze een gezamenlijke maaltijd, waarbij ze veel aten, dronken, zongen en dansten. Het was een vrolijke boel!

BRON 5 Stad en platteland in de late Middeleeuwen. Tekening uit een Frans boek, gemaakt rond 1420.
117 6.1 De middeleeuwse stad

Stadsbestuur

Elke stad had een heer, die de baas was over het gebied waarin de stad lag. Dat kon een koning zijn, een graaf of een bisschop. Maar toen steden groter en rijker werden, wilden burgers zélf hun stad gaan besturen, in plaats van te moeten gehoorzamen aan de heer. Zij vroegen stadsrechten. Daarmee kregen ze bijvoorbeeld het recht om een stadsmuur te bouwen, hun eigen regels te maken, zelf recht te spreken en eigen belastingen te innen om bijvoorbeeld de stadsmuren te onderhouden. De heer kreeg iets terug voor de stadsrechten: een groot geldbedrag ineens, belastingen die de stad voortaan zou betalen, of soldaten die de stad moest leveren als hij in oorlog was met een andere heer. Aan het hoofd van het stadsbestuur stonden de burgemeesters. Dat waren er meestal een paar tegelijk. Samen met de stadsraad bestuurden ze de stad. Ze moesten zorgen voor orde, veiligheid en maatregelen om de stad schoon te houden. Deze bestuurders kwamen meestal uit een kleine groep voorname, rijke families. Vrouwen speelden een belangrijke rol in de economie. De vrouw van een ambachtsman hielp bijvoorbeeld mee in de werkplaats of de winkel. Op de markt werkten vrouwen als verkoopster. Aan het bestuur mochten ze echter niet meedoen. In die tijd vonden mensen dat een mannenzaak.

Internationale contacten

BRON 6 Het zegel van het Friese stadje Stavoren uit de veertiende eeuw. Zo’n zegel hing met een lint aan het document. In de vroege Middeleeuwen gebruikten alleen koningen een zegel. Zo lieten ze zien: het besluit in dit document is door mij genomen. Later hadden ook edelen, bisschoppen en steden eigen zegels.

Handelaren gingen voor hun producten steeds grotere afstanden afleggen, en reisden naar andere steden en zelfs naar andere landen. Italiaanse en Vlaamse kooplieden ontmoetten elkaar halverwege, in de steden van Noord-Frankrijk. Daar ontstonden grote markten die wekenlang duurden en elk jaar opnieuw werden georganiseerd: jaarmarkten. Je kon er zijde uit het Byzantijnse Rijk kopen, specerijen uit het Verre Oosten, laken uit Vlaanderen, bont uit Rusland en nog veel meer. Ook ontmoette je er bankiers uit Italië, bij wie je munten kon wisselen. Of, nog handiger, je betaalde per wissel (een soort cheque). Deze nieuwe manier van betalen maakte handelen over lange afstanden makkelijker en het stimuleerde zo de internationale handel. De Noord-Franse jaarmarkten waren tot ongeveer 1300 het middelpunt van de internationale handel. Daarna voeren schepen vanuit Italië over zee direct naar steden aan de Noordzee, zoals Brugge in Vlaanderen en Londen in Engeland. Het handelsnetwerk werd nu nóg groter. Europese handelssteden maakten afspraken met elkaar. Hun kooplieden hoefden bijvoorbeeld geen belasting te betalen in elkaars steden, of ze mochten er gratis logeren. Of ze kregen er hulp van vertegenwoordigers van hun eigen stad als ze in de problemen kwamen. Op deze manier ontstonden er groepen

118 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

handelssteden die met elkaar samenwerkten. Dit heet een hanze. De grootste hanze bestond uit tientallen steden aan de Noordzee en de Oostzee. Ze was zo machtig dat ze dé Hanze wordt genoemd.

Een koopman uit de Noord-Franse stad Troyes schrijft aan een handelspartner in de Italiaanse stad Siena:

“ Hier gaat het zo slecht met de handel dat het onmogelijk lijkt om de producten te verkopen. Peper verkoopt niet goed. Gember is 22 tot 28 penningen waard, afhankelijk van de kwaliteit. Er is veel vraag naar specerijen, zoals saffraan, en die worden verkocht voor 25 stuivers per pond, maar er is weinig van op de markt. Bijenwas uit Venetië wordt verkocht voor 23 penningen per pond, die uit Tunis voor 21,5 penningen. Scotto’s handelspartner (een grote zeevaarder) heeft veel goederen, maar kan ze niet verkopen. Hij onderhandelt om ze te versturen naar Engeland.”

Naar: Brief van Andrea Tolomei (1265).

BRON 7

WOL HOUT

Southampton

Londen Brugge

Atrecht

Hamburg

Lübeck Danzig

Bremen

Antwerpen

Novgorod

Lissabon

steden hanzesteden grote jaarmarkten

Italiaanse centra andere steden

Parijs

ZOUT

La Rochelle

Bordeaux

WIJN

GRAAN

Middellandse Zee Noordzee Oostzee

Riga

Alexandrië Atlantische Oceaa n

WIJN

Gent Provins Bar-sur-Aube

Troyes

Keulen

Leipzig Kiev Ieper

Frankfurt

Milaan

Genua

Pisa

Venetië

Florence

belangrijke handelscentra

Vlaanderen

Champagne Noord-Italië

grote handelsroutes zeewegen landwegen

BRON 8 Handel in Europa in de late Middeleeuwen.

Caffa

ZIJDE SPECERIJEN

Zwarte Zee

Constantinopel

Antiochië

Damaskus

Akko

ZIJDE EDELSTENEN VIS HOUT PELS GRAAN

SPECERIJEN

1.000 km 500 0
119 6.1 De middeleeuwse stad

BRON 9 Het Tapijt van Bayeux is een wandkleed. De afbeeldingen daarop zijn geborduurd. Ze vormen samen een soort stripverhaal waarin wordt verteld hoe hertog Willem van Normandië koning van Engeland werd. Dit wandtapijt is maar liefst zeventig meter lang en het werd gemaakt rond 1068.

De dood van een koning

Op het slagveld wordt in 1066 hard gevochten. De Angelsaksen, die sinds het vertrek van de Romeinen over Engeland heersen, vechten tegen ridders die vanuit Normandië in Frankrijk de zee zijn overgestoken om Engeland te veroveren. Op dit deel van het Tapijt van Bayeux zie je de dood van de Angelsaksische koning Harold. Alleen weten we niet zeker welke figuur op het tapijt hij is! Is Harold de tweede persoon van links, die probeert een pijl uit zijn oog te trekken? Of is hij de man met de bijl, die door een paard wordt vertrapt? Zeker is dat de leider van de Normandiërs, hertog Willem, koning van Engeland werd doordat Harold bij deze veldslag omkwam. Willems broer, bisschop Odo, gaf daarna een groep nonnen opdracht om dit wandtapijt over de gebeurtenissen te maken. Engeland is in onze tijd het grootste land van het Verenigd Koninkrijk. Het Verenigd Koninkrijk heeft een eigen regering, wetten, grenzen en hoofdstad: het is een staat. Dat was niet altijd zo; het is het gevolg van een lange ontwikkeling, die begon in de Middeleeuwen. In deze paragraaf leer je hoe in Engeland als een van de eerste Europese landen een staat ontstond.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen waarom en hoe de Normandiërs Engeland veroverden.

• Je begrijpt welke gevolgen de centralisatie in Engeland had voor de macht van de koning, de adel en de kerk.

6.2 Het koninkrijk Engeland
120 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

De Slag bij Hastings

Het jaar 1066, waarin de veldslag tussen de Angelsaksen en de Normandiërs plaatsvond, is een belangrijk jaar in de geschiedenis van Engeland. In dat jaar stierf koning Edward van Engeland. Hij had geen kinderen. Harold, de belangrijkste graaf in het land, volgde hem op. Aan de overkant van Het Kanaal, in wat nu Frankrijk is, werd hertog Willem van Normandië woedend toen hij het nieuws hoorde. Hertog Willem vond dat niet Harold maar hij, Willem, koning van Engeland moest worden. Hij was immers een neef van Edward, familie dus! Bovendien had Harold Willem trouw gezworen. Tenminste, dat beweerde Willem.

Willem riep zijn ridders bij elkaar en samen voeren ze naar Engeland. Bij de plaats Hastings kwam het tot een veldslag. De Normandiërs versloegen de Angelsaksen en Harold werd gedood. Willem greep de macht en werd de nieuwe koning van Engeland. Daarna werd hij dan ook Willem de Veroveraar genoemd. Als koning gaf hij land in leen aan zijn Normandische ridders die hem hadden geholpen. Dat land nam hij af van de Angelsaksische adel. Het beste land, ongeveer twintig procent, hield hij voor zichzelf. Dit werd het kroongebied. De Normandische leenmannen bouwden kastelen op hun domeinen. Zo kwam de macht in Engeland in handen van een kleine, Franssprekende elite.

Een monnik vertelt over de avond voor de Slag bij Hastings:

“ De moedige aanvoerders bereidden zich voor op de slag, ieder volgens de gewoonte van zijn land. De Angelsaksen, zo hebben we gehoord, sliepen de hele nacht niet, maar dronken en zongen. In de ochtend bewogen ze zich meteen in de richting van de vijand. De Normandiërs, aan de andere kant, besteedden de nacht aan het opbiechten van hun zonden. Hertog Willem zei met een kalm gezicht dat God zijn mensen zou steunen, omdat ze aan de goede kant stonden.”

Naar: Willem van Malmesbury, Daden van de koningen van Engeland (twaalfde eeuw).

BRON 11

BRON 10 Tegenwoordig hangt het Tapijt van Bayeux in een museum. Op deze montagefoto zie je hoe Odo het tapijt tentoonstelde.
121 6.2 Het koninkrijk Engeland

VAARDIGHEID STANDPLAATSGEBONDENHEID

Middeleeuwse mensen hadden ideeën en meningen die pasten bij de tijd waarin ze leefden. Dat is logisch, want alles wat ze dachten en vonden kwam voort uit wat ze van andere middeleeuwers hoorden en lazen. Zo werd hun manier van denken beïnvloed door de plaats en de tijd waarin ze leefden. Behalve tijd en plaats heeft ook iemands persoonlijke situatie, zoals afkomst, opleiding en geloof, invloed op zijn of haar ideeën. We noemen dat standplaatsgebondenheid. Alle bronnen die we bij geschiedenis gebruiken, zijn beïnvloed door de normen en waarden van de maker. Dat maakt bronnen juist zo interessant. Aan een bron kun je altijd de standplaatsgebondenheid van de maker zien. Daardoor kun je van bronnen iets leren over de ideeën van de maker. Wat mensen vroeger dachten en deden, is voor ons soms vreemd en onbegrijpelijk. Maar door je in te leven in het verleden kun je toch proberen te verklaren waarom mensen in een bepaalde tijd tot hun daden kwamen.

Centraal bestuur

Omdat Willem zoveel grond voor zichzelf hield, hadden zijn opvolgers veel inkomsten. In het kroongebied lagen namelijk vruchtbare domeinen, uitgestrekte bossen, en steden waarin steeds meer handel kwam. Dit alles maakte dat de koning veel inkomsten had uit belastingen. Daarmee kon hij soldaten betalen die hem gehoorzaamden. Zo voorkwamen Willem en zijn opvolgers dat edelen hun eigen gang konden gaan, zoals in de tiende eeuw vooral in Frankrijk was gebeurd.

De Engelse koningen hadden ook geld om goed opgeleide ambtenaren in dienst te nemen. Zo begon de centralisatie van het bestuur: er werd steeds meer geregeld vanuit de hoofdstad Londen, waar de belangrijkste bestuurlijke instellingen kwamen. De ambtenaren in de dorpen en steden moesten daarnaar luisteren. Een voorbeeld is de rekenkamer, die controleerde of ambtenaren die belastingen ophaalden dat wel netjes deden en niet stiekem iets voor zichzelf achterhielden. Een ander voorbeeld is de koninklijke rechtbank. De leden van deze rechtbank wisten veel over het recht. Ze hadden gestudeerd aan de universiteiten, die juist in deze tijd ontstonden. Als je vond dat de rechters in je eigen stad of dorp oneerlijk waren geweest, kon je naar deze rechtbank in Londen gaan om het vonnis opnieuw te laten bekijken.

Een ambtenaar bezoekt Londen:

“ Geoffrey Savage legt verantwoording af voor 30 ponden, die inkomsten zijn van de koninklijke hoeve bij Trentham.

Hij heeft aan de schatkist 14 ponden en 23 penningen betaald.

Hij heeft uitgegeven:

43 schellingen en 7 penningen aan de Tempelierridders in Keele.

100 schellingen aan kapelaan John.

9 ponden, 2 schellingen en 6 penningen als vast salaris aan tien huursoldaten.

8 schellingen en 8 penningen aan weidegrond.

We keuren zijn verslag goed.”

Naar: Verslagen van de Exchequer in de Pipe Rolls (1186).

BRON 12

122 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

Machtsstrijd met de kerk en de adel

De centralisatie in Engeland ging niet altijd vanzelf. Soms ontstond er een machtsstrijd tussen de koning en de adel en kerk. Toen bijvoorbeeld koning Hendrik in de twaalfde eeuw besloot dat zijn rechters ook geestelijken mochten straffen, protesteerden veel bisschoppen en abten daartegen. Tot die tijd mochten alleen de eigen rechtbanken van de kerk dat. Nu zou dat ineens veranderen! De belangrijkste bisschop van Engeland, Thomas Becket, protesteerde fel. Uiteindelijk liep de ruzie zo hoog op dat Hendriks ridders Thomas vermoordden. Ook de adel had moeite met de grote macht van de Engelse koning. Er was voortdurend ruzie met hem over hun rechten en plichten en die van de koning. Om dit op te lossen, werd besloten dat ook de koning zich aan de wetten moest houden. Het document waarin dat staat, heet de Magna Carta (1215). Daarna ontstond de gewoonte dat de koning de belangrijkste edelen en geestelijken samen met vertegenwoordigers van de steden bijeenriep als hij een belangrijke beslissing moest nemen. Deze groep mensen werd het Parlement genoemd. Zonder toestemming van het Parlement kon de koning bijvoorbeeld geen nieuwe belastingen invoeren.

BRON 14 De Engelse koning had machtige bondgenoten. Een van hen was de graaf van Vlaanderen. Hier vecht deze graaf in 1214 bij het plaatsje Bouvines in Noord-Frankrijk tegen de Franse koning. De Franse koning is herkenbaar aan de lelies op zijn blauwe kleding. De gele kleding van de graaf van Vlaanderen is versierd met afbeeldingen van leeuwen. Rechts zie je hoe het gevecht afliep. Tekening uit ongeveer 1340.

BRON 13 Kistje met overblijfselen van Thomas Becket (rond 1200).
123 6.2 Het koninkrijk Engeland

Centralisatie in Frankrijk

Een boerenmeisje

Vanuit het kasteel kijken enkele mensen verbaasd toe. Een man met een kroon op zijn hoofd luistert aandachtig naar de jonge vrouw op haar paard. Achter haar staan ridders die met haar zijn meegereisd. De man is koning Karel. Volgens zijn aanhangers is hij de koning van Frankrijk, maar van zijn koninkrijk is weinig meer over. Grote delen van het land zijn bezet door Engelse legers. De Engelse koning is zelfs gekroond tot koning van Frankrijk. Karel wil de strijd tegen de Engelsen eigenlijk al opgegeven: hun overmacht is te groot. Dan krijgt hij bezoek van Jeanne d’Arc, het meisje op het paard. Hoewel ze een boerenmeisje is, beweert ze dat God haar heeft gezonden om Frankrijk te bevrijden. Karel aarzelt, maar besluit toch om Jeanne een leger te geven om tegen zijn vijanden te vechten. Ze heeft succes. Tegelijkertijd behalen ook andere Franse aanvoerders overwinningen. De Fransen krijgen daardoor meer zelfvertrouwen en binnen twintig jaar verdrijven ze alle Engelse soldaten uit hun land. Nu heerst Karel pas echt als koning over Frankrijk. In deze paragraaf lees je over de oorzaken en gevolgen van de lange oorlog tussen beide landen en hoe Frankrijk na de oorlog werd gecentraliseerd.

LEERDOELEN

• Je kunt de oorzaken en gevolgen van de Honderdjarige Oorlog noemen.

• Je kunt beschrijven hoe de centralisatie in Frankrijk verliep.

6.3
BRON 15 Jeanne d’Arc bezoekt de Franse koning. Wandtapijt uit de vijftiende eeuw.
124 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

Strijd om Aquitanië

Engeland ontwikkelde zich vanaf de elfde eeuw tot een centraal geregeerde staat. In Frankrijk ging het anders. Daar hielden hertogen, graven en bisschoppen veel macht in hun gebieden. Toch probeerde iedere Franse koning opnieuw zijn kroongebied uit te breiden, om meer inkomsten en macht te krijgen. Daarvoor moest hij oorlog voeren tegen de machtige edelen.

Het liefst wilde de Franse koning Aquitanië aan zijn kroongebied toevoegen. Dit hertogdom in het zuidwesten van het land was bezit van de Engelse koning Edward. Als hertog van Aquitanië was Edward een leenman van de Franse koning Filips. Maar omdat Edward zelf ook koning was, ging hij lekker zijn eigen gang in Aquitanië. In 1337 was Filips dit zat en hij bezette het hertogdom. Er brak oorlog uit: Edward wilde zijn hertogdom terug en hij vond bovendien dat hij meer recht had op de Franse troon dan Filips. Edward was namelijk de kleinzoon van een eerdere Franse koning, terwijl Filips slechts een neef van die koning was. De oorlog begon voor de Engelsen succesvol. In bijna iedere veldslag versloegen ze met hun huurlingen en boogschutters de zwaarbewapende Franse ridders. Ze veroverden grote delen van Frankrijk.

De Honderdjarige Oorlog (1337-1453)

Toch lukte het de Engelsen niet om de Fransen definitief te verslaan. Ze sloten een paar keer vrede met elkaar, maar steeds begon de strijd opnieuw. De opvolgers van de koningen Filips en Edward zetten de oorlog voort. Die duurde zo lang dat dit later de Honderdjarige Oorlog is genoemd. Aan het begin van de vijftiende eeuw zag het er slecht uit voor de Fransen. Normandië, Noord-Frankrijk en zelfs de hoofdstad Parijs waren in handen van de Engelsen gevallen. Die kregen bovendien de steun van sommige machtige Franse edelen. Maar toen Jeanne d’Arc en andere Franse legerleiders enkele successen boekten, vatten de Fransen die trouw waren aan hun koning Karel weer moed. In 1429 versloegen ze het Engelse leger dat de belangrijke stad Orléans wilde veroveren. Kort daarna liet Karel zich tijdens een plechtige ceremonie officieel kronen tot koning van Frankrijk. Daarna heroverden de Fransen steeds meer gebieden. Ook toen de Engelsen Jeanne gevangennamen en haar ter dood veroordeelden, vochten de Fransen door. Bij elke overwinning verdreven ze de Engelsen verder uit Frankrijk. In 1453 jaagden ze de laatste Engelse soldaten weg.

Alleen de havenstad Calais bleef in handen van de Engelse koning. Eindelijk was de Honderdjarige Oorlog voorbij.

BRON 16 De Engelsen veroveen de Franse stad Caen in 1346. De tekening is gemaakt rond 1412.

125 6.3 Centralisatie in Frankrijk

ONS BESTUUR NATIONALE STATEN

In onze tijd zijn landen als Nederland, Duitsland, Frankrijk, Spanje en Italië nationale staten. Dat wil zeggen dat in die landen de meerderheid van de bevolking dezelfde taal spreekt en dezelfde cultuur heeft. Nationale staten bestaan pas sinds de negentiende eeuw. In die tijd ontstond het nationalisme: het idee dat alle mensen met dezelfde taal en cultuur samen één volk of natie vormen en dat iedere natie recht heeft op een eigen staat.

Nationalisme heeft te maken met emotie: het gevoel bij elkaar te horen. Die saamhorigheid kan ervoor zorgen dat de inwoners van een land problemen op een vreedzame manier met elkaar oplossen. Het voorkomt dan een burgeroorlog. Maar soms keert het nationalisme van de meerderheid zich tegen minderheden die ook in het land leven. Dan zorgt nationalisme dus juist voor verdeeldheid en onderdrukking. Ook kan het leiden tot haat tegen andere volken en staten, en daardoor tot oorlog.

Maatregelen van Karel

Door het winnen van de Honderdjarige Oorlog was vrijwel heel Frankrijk in handen van de Fransen. Ook was het kroongebied van de Franse koning groter geworden. Toch was Frankrijk nog geen eenheid. Nog steeds waren grote delen van het land in handen van machtige hertogen. Koning Karel wilde dat zij hem voortaan zouden gehoorzamen. Maar dat zouden ze alleen doen onder dwang, en daarvoor moest hij eerst meer macht krijgen. Daarvoor nam Karel drie maatregelen:

• Hij veranderde de koninklijke adviesraad Voortaan zaten in die raad niet alleen edelen, maar ook ambtenaren die aan de universiteit hadden gestudeerd. Zulke mensen waren deskundiger, maar ook gehoorzamer. De koning betaalde immers hun salaris.

• Hij voerde een staand leger in. Voortaan stond er altijd een leger voor de koning klaar, bijvoorbeeld als een hertog te veel praatjes kreeg.

• Hij hief nieuwe belastingen, zodat hij meer inkomsten had. Daarmee kon hij zijn ambtenaren en soldaten betalen.

Frankrijk had net als Engeland ook een vergadering van edelen, geestelijken en burgers. Dit werd de Staten-Generaal genoemd. Maar anders dan in Engeland kon de Franse koning nieuwe belastingen invoeren zonder toestemming van deze Staten-Generaal.

Lodewijk

In 1461 overleed de Franse koning Karel. Zijn zoon Lodewijk volgde hem op. Deze ging verder met centraliseren. Maar hij deed nog meer. Hij stimuleerde de handel, zodat Frankrijk rijker zou worden. Ook maakte hij regels voor de veiligheid en gezondheid in de steden, en voor het uitoefenen van ambachten. Ook organiseerde Lodewijk internationale jaarmarkten. Die waren vroeger immers zo’n succes geweest. Dat wilde hij weer! Door zulke maatregelen bloeide de handel en werd het land welvarender. Dat was ook goed voor zijn schatkist. Als de steden in opstand kwamen tegen hun adellijke heer, gaf Lodewijk geld aan de opstandige burgers. Daarmee konden ze huurlingen betalen en tegen de edelman vechten. Langzaam maar zeker werd de adel zo minder machtig. In 1477 behaalde Lodewijk een grote overwinning toen de machtige hertog van Bourgondië in een veldslag sneuvelde en Lodewijk diens hertogdom kon inpikken. Maar steden mochten van de koning ook weer niet té zelfstandig worden; ze moesten hem wel blijven gehoorzamen. Gebeurde dat niet, dan zette Lodewijk zijn eigen leger in tegen de steden. Sluwe politiek dus, van deze koning.

126 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

Het Kanaal Noordzee Orléans ENGELAND

Atlantisc he O c e a a n

Utrecht

Calais Londen Parijs

Antwerpen

VLAANDEREN PICARDIË

NORMANDIË

BRETAGNE ANJOU POITOU

Loire

KONINKRIJK CASTILIË

CARDIË

LUXEMBURG

LOTHARINGEN CHAMPAGNE

Poitiers Dijon

BOURGONDIË Luik

FRANCHECOMTÉ

SAVOIE

Lyon

AUVERGNE

Avignon Bordeaux

AQUITANIË

Dordogne e hR ô n e 200 km 100 0

Garonne

NAVARRA GASCOGNE

LANGUEDOC DAUPHINÉ PROVENCE

kroongebied in 1461 gebied veroverd door Lodewijk gebied van de hertog van Bourgondie in 1461 gebied van de hertog van Anjou in 1461 gebied van de hertog van Bourbon in 1461 gebieden van andere hertogen in 1461

Middellandse Zee

BRON 16 Frankrijk tijdens de regering van Lodewijk (1461-1483).

Een voormalig lid van de adviesraad van Lodewijk schrijft over een nieuwe maatregel:

“ Het is waar dat de koning nare gevangenissen had laten bouwen, bijvoorbeeld een soort kooien, sommige van ijzer, andere van hout, allemaal voorzien van enorme sloten. De bedenker ervan was de bisschop van Verdun. Hij was zelf de eerste die er gevangen werd gezet. Velen hebben hem om zijn uitvinding vervloekt, waaronder ikzelf.

De koning bestelde ook zware ketenen in Duitsland en enkelringen die moeilijk te openen waren. Aan iedere enkelring zat een dikke ketting en daaraan een belachelijk zware, ijzeren bal. Deze ketenen heb ik aan de voeten van veel hooggeplaatste personen zien zitten.”

Naar: Phillipe de Commynes, Memoires (1498).

BRON 17

127 6.3 Centralisatie in Frankrijk

Een strijdlustige Jezus

Gezeten op een paard voert Jezus, met een zwaard tussen zijn tanden en de Bijbel in zijn hand, een groep ridders aan. Ze zijn zwaarbewapend en op hun schilden staan rode kruizen. Ook op de vlaggetjes aan hun lansen zijn kruisen getekend. Vanuit de hemel kijkt Johannes, de schrijver van een deel van de Bijbel, tevreden toe.

Jezus als aanvoerder van een leger … hij was toch geen generaal? Nee, maar toch was dat voor een middeleeuwer geen rare gedachte. ‘U hoort mijn stem, maar het is Jezus die spreekt!’, had de paus in 1095 namelijk geroepen. De paus reisde in dat jaar door Frankrijk en hield in veel steden een toespraak. Daarin vroeg hij ridders om naar Jeruzalem te gaan om die stad weer christelijk te maken. Deze oproep van de paus was het begin van een reeks religieuze oorlogen, die in de elfde tot en met de veertiende eeuw werden uitgevochten. In deze paragraaf leer je over deze oorlogen en over de gevolgen ervan.

LEERDOEL

• Je kunt de oorzaken, het verloop en de gevolgen van de kruistochten beschrijven.

6.4
De kruistochten
BRON 18 Jezus voert een groep ridders aan. Afbeelding uit een boek uit Engeland uit de veertiende eeuw.
128 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

De eerste kruistocht

In de elfde eeuw veroverde een islamitisch Turks volk, de Seldjoeken, grote delen van het Midden-Oosten op de Arabieren. Ook Jeruzalem viel in hun handen. Ze bedreigden ook steeds meer het christelijke Byzantijnse Rijk. De keizer van dat rijk besloot de paus om hulp te vragen. Kon hij ridders uit West-Europa sturen om de Byzantijnen te helpen in de strijd tegen de Seldjoeken?

Inderdaad deed paus Urbanus in 1095 een oproep aan de West-Europese christenen. Hij vroeg ze om de Byzantijnen te helpen. Maar dat moesten ze doen door naar Jeruzalem te gaan om die stad te ‘bevrijden’ van de moslims. Als ze dat deden, zouden ze in de hemel komen. ‘God wil het!’, riep hij. Niet alleen ridders voelden zich door de oproep van de paus aangesproken: ook wasvrouwen, avonturiers, criminelen en boeren gingen op pad naar Jeruzalem. Ze naaiden een rood kruis op hun kleding en vertrokken op kruistocht Na een vreselijke tocht van enkele jaren bereikten de kruisvaarders in 1099 Jeruzalem. Van het grote leger was weinig meer over, maar toch wisten ze de stad te veroveren. Onder de bevolking richtten ze een bloedbad aan. Daarna kozen ze Godfried van Bouillon, een van de leiders van de kruistocht, tot koning van Jeruzalem.

Paus Urbanus roept op tot de kruistocht:

“ Een goddeloos volk is het Heilige Land binnengevallen. Ze doden christenen en vernielen de kerken. Als u deze ongelovigen niet tegenhoudt, zal Jeruzalem verloren gaan. Daarom smeek ik u, rijk en arm: ga naar het Heilige Land. U hoort mijn stem, maar het is Jezus die spreekt! Wie onderweg of in de strijd met de ongelovigen sterft, zal als beloning in de hemel komen. Uw familie hoeft geen belasting te betalen.”

Naar: Toespraak van paus Urbanus (1095).

BRON 19

Een joodse schrijver vertelt over een gebeurtenis uit 1096:

“ Toen ze langs plaatsen reisden waar joden woonden, zeiden ze tegen elkaar: ‘Kijk eens, we gaan de moslims straffen. Maar hier zijn de joden, die Jezus hebben vermoord en gekruisigd. Laten we eerst hen straffen en uitroeien, zodat niemand ooit nog van hen zal horen, tenzij ze ons geloof aannemen.”

Naar: Rabbi Eliëzer van Mainz (twaalfde eeuw).

BRON 20

De
van
Afbeelding uit de vijftiende eeuw. 129 6.4 De kruistochten
© Jean Colombe et Collab / Bibliotheque Nationale Francais BRON 21
belegering
Jeruzalem tijdens de eerste kruistocht.

Kruisvaardersstaten

De kruisvaarders veroverden meer steden en gebieden in het Midden-Oosten. Sommige edelen stichtten daar nieuwe staatjes: de kruisvaardersstaten. Net als in Europa beschermden ze er hun domeinen vanuit strategisch gelegen kastelen.

Omdat de kruisvaarders ook havensteden veroverden, konden Europese handelaren makkelijker handelen met het Midden-Oosten. Italiaanse kooplieden kregen in sommige havensteden een eigen wijk. Vandaaruit exporteerden ze luxeproducten als zijde en specerijen naar hun eigen land en vandaaruit naar West-Europa.

Kruisvaarders die langere tijd in het Midden-Oosten bleven, leerden de Arabische cultuur kennen. In het Midden-Oosten was meer kennis uit de Oudheid bewaard gebleven dan in West-Europa. Arabische geleerden wisten veel over wiskunde, sterrenkunde, aardrijkskunde, filosofie en geneeskunde. Artsen voerden zelfs al oogoperaties uit. Ook leerden ze er bijvoorbeeld abrikozen en meloenen kennen, en de in Europa nog onbekende stof katoen. De kruisvaarders namen veel van deze kennis uit de Arabische wereld over. Door de contacten met de mensen thuis in West-Europa kwamen ze ook daar terecht. Adellijke en rijke mensen daar raakten zo gewend aan een andere levensstijl en luxeproducten.

Meer kruistochten

Na de eerste kruistocht organiseerde de kerk nog meer kruistochten, ook in Europa zelf. Er waren christenen die het gezag van de paus niet erkenden. Bijvoorbeeld de Katharen in Zuid-Frankrijk. Deze mensen vonden dat ze geen geestelijken nodig hadden om goede gelovigen te zijn. De paus vond zulke ideeën gevaarlijk en organiseerde een kruistocht tegen hen. Ridders uit Noord-Frankrijk vermoordden vrijwel alle Katharen. Van de naam ‘Katharen’ komt het Nederlandse woord ketter. Ook in het Midden-Oosten vonden meer kruistochten plaats. Er kwam een tweede kruistocht nadat moslims een van de kruisvaardersstaten hadden terugveroverd. Toen de islamitische generaal Saladin in 1187 Jeruzalem heroverde, kwam er weer een kruistocht. Het lukte de kruisvaarders echter niet Jeruzalem weer in te nemen. Rond 1200 organiseerde de paus een vierde kruistocht naar Jeruzalem. De kruisvaarders maakten een deel van hun reis over de Middellandse Zee. De handelaren uit Venetië die de schepen leverden, vroegen hun om

BRON 22 Een christen en een moslim in een tent. Afbeelding uit 1282.
130 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

Constantinopel, de hoofdstad van het Byzantijnse Rijk, aan te vallen. Als de kruisvaarders Constantinopel plunderden, hadden de handelaren uit Venetië minder concurrentie en de kruisvaarders een mooie buit. In 1204 veroverden de kruisvaarders Constantinopel en plunderden de stad. De meeste kruisvaarders gingen daarna niet meer verder naar Jeruzalem.

Politieke gevolgen van de kruistochten

De kruistochten hadden grote politieke gevolgen. In de eerste plaats voor het Byzantijnse Rijk. De kruisvaarders hadden na de vierde kruistocht een van hun aanvoerders tot keizer van Constantinopel gemaakt. De Byzantijnse keizer had zich toen teruggetrokken in een ander deel van zijn rijk. Een halve eeuw later heroverden de Byzantijnen Constantinopel, maar hun rijk was erg verzwakt. Het was niet meer de machtige staat van vroeger.

Ook de kruisvaarders zouden niet van de vierde kruistocht profiteren. Zonder hun Byzantijnse bondgenoot was de positie van de kruisvaarders in het Midden-Oosten onhoudbaar. De moslims heroverden steeds meer gebieden. In 1291 hielden de laatste kruisvaardersstaten op te bestaan. Er zouden nog enkele nieuwe kruistochten volgen, maar zonder succes. Jeruzalem bleef in handen van moslims.

Het Byzantijnse Rijk verloor intussen steeds meer gebied aan islamitische Turkse volken. Uiteindelijk bleef alleen Constantinopel nog over. In 1453 belegerden de Turken de stad. Ze maakten daarbij gebruik van een relatief nieuw wapen: kanonnen. Daarmee schoten ze gaten in de dikke stadsmuren. Zo veroverden ze Constantinopel. Dit was het einde van het Byzantijnse Rijk.

BRON 23 Een boek, na 1204 uit Constantinopel meegenomen naar Venetië.

131 6.4 De kruistochten

Het Mongoolse Rijk

Een bloedige veldslag

Het gaat er hard aan toe tijdens deze bloedige veldslag. Ruiters slaan met hun zwaarden op elkaar in. Er vallen talloze doden en gewonden. Dan moeten de Chinezen de strijd opgeven. In de bron zie je het moment waarop ze op de vlucht slaan. Ze worden achterna gezeten door hun tegenstanders: Mongolen. Dit volk is vanuit de uitgestrekte Aziatische steppes China binnengevallen om het land te veroveren. China was een machtig keizerrijk, maar uiteindelijk lukte het de Mongolen om het hele gebied te onderwerpen. China hoorde daarna bij het enorme Mongoolse rijk, dat zich uitstrekte van de Zwarte Zee in het westen tot Korea in het oosten.

In deze paragraaf lees je hoe de Mongolen zo’n groot gebied konden veroveren. Ook ontdek je dat al die gewelddadige veroveringen toch voordelen brachten: binnen het Mongoolse Rijk konden handelaren en andere mensen veilig reizen. Zo kwamen veel kostbare producten vanuit Azië naar Europa. Maar ook gingen Europeanen naar het hof van de Mongoolse heerser als diplomaten en missionarissen.

LEERDOELEN

• Je kunt de oorzaken van de Mongoolse veroveringen noemen.

• Je kunt uitleggen welke voordelen de Mongoolse overheersing bracht.

6.5
WERELDGESCHIEDENIS
BRON 24 Veldslag tussen Chinezen en Mongolen in 1211, afgebeeld in een Perzisch boek uit ongeveer 1430. Nederland
132 6 Koningen, burgers en kruisvaarders
Mongoolse Rijk

De stichting van een wereldrijk

De Mongolen waren een nomadenvolk van herders en jagers. Het volk bestond uit verschillende stammen, die in het begin van de dertiende eeuw werden verenigd onder één man: Temoedjin. In 1206 noemde hij zich Dzjengis Khan, wat ‘heerser van de wereld’ betekent. Onder zijn leiding begonnen de Mongolen andere volken te onderwerpen. Dat ging om verschillende redenen heel snel. Jongens reden van jongs af aan paard. Zo werden ze uitstekende ruiters. Omdat ze lichtbewapend waren, waren de Mongoolse ruiters snel en wendbaar. Ook konden ze vanaf hun paarden heel goed boogschieten.

Dzjengis Khan zorgde bovendien voor discipline in zijn leger. Hij had strenge regels. Wie hem trouw was, werd goed beloond. Maar wie de regels overtrad, werd zwaar gestraft. Verder traden de Mongolen hard op tegen vijanden. Als een stad zich verzette, vermoordden ze na de verovering alle inwoners. Veel steden kozen er daarom voor om zich meteen over te geven. Tot slot namen de Mangolen nadat ze China hadden veroverd Chinese ingenieurs in dienst die konden omgaan met buskruit. Op het slagveld en bij belegeringen kwam dat goed van pas.

Verdere veroveringen

Toen hij in 1227 overleed, had Dzjengis Khan het noorden van China en een flink stuk van Centraal-Azië veroverd. Na zijn dood gingen de veroveringen door. Elk van zijn zonen had een deel van het rijk gekregen, maar Dzjengis Khan had een van hen aangewezen als grootkhan. Die stond boven zijn broers, de andere khans. Zo bleef de eenheid toch bewaard.

In deze tijd veroverden de Mongolen ook Perzië en delen van het Midden-Oosten. In 1258 plunderden ze de oude Arabische hoofdstad Bagdad. De Mongolen bereikten WestEuropa niet, maar ze heersten eeuwenlang over grote delen van Oost-Europa. Na de dood van de laatste grootkhan in 1294 viel het Mongoolse Rijk uiteen. De verschillende deelrijken bleven nog lang bestaan. Ook regeerden afstammelingen van Dzjenghis Khan nog ruim zeventig jaar als keizers over China.

133 6.5 Het Mongoolse Rijk Wereldgeschiedenis
BRON 25 Chinese gezanten bezoeken het hof van Dzjengis Khan en geven hem zijden stoffen cadeau. Perzische tekening uit de vijftiende eeuw.

STELLING

In een middeleeuwse stad was het een ongezonde smeerboel

Hygiëne en gezondheid in de stad

Binnen de muren van een middeleeuwse stad leefden veel mensen dicht op elkaar. Rijke families hadden grote huizen met comfortabele kamers, soms zelfs echte stadspaleizen. Maar de meeste mensen woonden met het hele gezin in kleine, donkere huisjes van een of twee kamers. In de nauwe, kronkelende straatjes vond je niet alleen woningen, maar ook talloze bedrijfjes. Er was volop drukte en activiteit. Timmerwerkplaatsen en smederijen zorgden voor lawaai. Leerlooiers, die de huiden van dieren bewerkten, veroorzaakten veel stank. Dat deden de wolbewerkers ook, die bij het schoonmaken van de wol urine gebruikten.

Waren er nog meer ongemakken en nadelen aan het leven in de middeleeuwse stad?

Hoe was het er bijvoorbeeld met de hygiëne en de gezondheid?

Een regel van het stadsbestuur van Dordrecht:

“ De laatste jaren is er een slechte gewoonte ontstaan: veel mensen houden varkens op de straat voor hun huis. Meer dan in andere steden zwerven varkens los rond. Ook worden er op veel plekken in de stad binnen in de huizen grote hoeveelheden varkens gehouden. Dit leidt tot overlast voor de buurt. Daarom waarschuwen we iedereen die meer varkens heeft dan is toegestaan, dat hij ze voor 1 oktober moet kwijtraken.”

Naar: Afkondiging door het Dordtse stadsbestuur (1446).

BRON 27

Het stadsbestuur van Utrecht waarschuwt de slagers in de stad:

“ De bestuurders en de raadslieden van de stad maken bekend dat slagers al het bloed en andere vuiligheid die dagelijks bij het slachten van dieren vrijkomt, meteen uit hun huis en de straat moeten afvoeren. En wel zo ver weg dat niemand er nog last van heeft. Iedere keer dat ze het niet doen, moeten ze een boete betalen.”

Naar: Verordening van het Utrechtse stadsbestuur (1444).

BRON 28

Op onderzoek in de late Middeleeuwen VERDIEPING
BRON 26 Het straatbeeld in een middeleeuwse stad. Engelse tekening, gemaakt rond 1500.
134 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

Het stadsbestuur van Deventer maakt bekend:

“ Iedereen moet zaterdagavond zijn straat schoonmaken en de drek en andere viezigheid opruimen. Als de zaterdag op een kerkelijke feestdag valt, moet men het de avond ervoor doen. Op de eerstvolgende werkdag inspecteren de bodes van de stad iedere straat. Als ze zien dat iemand zijn straat niet heeft schoongemaakt krijgt hij meteen een boete van één pond.”

Naar: Verordening van het Deventer stadsbestuur (1479).

BRON 29

Een Nederlandse historica schrijft:

“ Baden speelden een belangrijke rol in de ideeën over hygiëne en gezondheid. We vinden die ideeën terug in allerlei middeleeuwse gezondheidsvoorschriften. Die raden aan het lichaam regelmatig te wassen en te baden. Daarnaast noemen medische boeken baden in water met kruiden als middel tegen huidziekten, gewrichtspijn, slechthorendheid en onvruchtbaarheid.”

Naar: Janna Coomans, Hoe vies waren de Middeleeuwen? Baden in de middeleeuwse stad (2014).

BRON 30

Een voorschrift van het Amsterdamse stadsbestuur:

“ We horen veel schokkende berichten en schandelijke geruchten over het ongepaste en zondige gedrag in de badhuizen van de stad. Mannen en vrouwen die niet bij elkaar horen, gaan er illegaal met elkaar naar binnen. Daarom hebben we besloten dat mannen en vrouwen niet samen naar het badhuis mogen gaan om er bij elkaar te zijn en er te slapen.”

Naar: Verordening van het Amsterdamse stadsbestuur (1413).

BRON 31

Een burger uit de Italiaanse stad Siena schrijft over het jaar 1348:

“ De pest bereikte Siena in mei. Het was een vreselijke gebeurtenis. Op veel plaatsen in de stad werden diepe kuilen gegraven. Daarin werden de doden opgestapeld. Ze stierven bij honderden, dag en nacht. Er stierven zoveel mensen, dat het leek dat het einde van de wereld was gekomen. Geen enkel medicijn of ander middel haalde iets uit. Het stadsbestuur benoemde drie burgers die 1000 florijnen kregen om de arme zieken te helpen en de doden te begraven.”

Naar: Agnolo di Tura, Kroniek (rond 1350).

BRON 32

Het stadsbestuur van Dordrecht maakt bekend:

“ Om iedereen beter te beschermen tegen de pest, die nu (moge God ons helpen) binnen de stad heerst, bevelen wij dat in een huis waar iemand is gestorven aan de pest of ziek is geworden, zes weken lang geen ambacht mag worden

BRON 34

uitgeoefend of handel mag worden bedreven. Ook mag niemand spullen uit zo’n huis halen om te verkopen of ergens anders op te slaan. Anders betaalt hij een boete van 10 pond en zullen de rechters van de stad hem straffen.”

Naar: Afkondiging door het Dordtse stadsbestuur (1458).

BRON 33 De ‘dodendans’. Een muurschildering uit ongeveer 1490 in de kerk van de Heilige Drieëenheid in Hrastovlje, Slovenië.
135 Op onderzoek in de late Middeleeuwen Verdieping

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen waarom in Europa vanaf de elfde eeuw steden ontstonden en bestaande steden groeiden.

• Je kunt beschrijven hoe burgers hun stad bestuurden.

• Je kunt beschrijven hoe ambachtslieden en handelaars zich organiseerden.

• Je kunt uitleggen waarom en hoe de Normandiërs Engeland veroverden.

• Je begrijpt welke gevolgen de centralisatie in Engeland had voor de macht van de koning, de adel en de kerk.

• Je kunt de oorzaken en gevolgen van de Honderdjarige Oorlog noemen.

• Je kunt beschrijven hoe de centralisatie in Frankrijk verliep.

• Je kunt de oorzaken, het verloop en de gevolgen van de kruistochten beschrijven.

LEERDOELEN WERELDGESCHIEDENIS

• Je kunt de oorzaken van de Mongoolse veroveringen noemen.

• Je kunt uitleggen welke voordelen de Mongoolse overheersing bracht.

LEERDOELEN VAARDIGHEDEN

• Je kunt gebeurtenissen in chronologische volgorde zetten.

• Je kunt verschillende soorten bronnen herkennen.

• Je kunt oorzaken en gevolgen herkennen.

• Je kunt feiten en meningen herkennen.

• Je kunt nagaan of bronnen bruikbaar zijn.

• Je kunt nagaan hoe betrouwbaar informatie in bronnen is.

• Je kunt standplaatsgebondenheid herkennen.

1000 1100 1200 1300 1400 1500 1096 1099
Slag bij Hastings, verovering van Engeland
neemt Jeruzalem in
van de laatste kruisvaardersstaat de kruisvaarders veroveren Jeruzalem
de Honderdjarige Oorlog
Honderdjarige Oorlog
verovert Bourgondië
II roept op tot een kruistocht
1066
1187 Saladin
1291 val
1337 begin van
1453 einde van de
1477 Koning Lodewijk
Urbanus
Afsluiting
136 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

Begrippen

6.1

ambachtsgilde

Vereniging van ambachtslieden in een middeleeuwse stad.

burger In de Middeleeuwen: inwoner van een stad die belasting betaalt en burgerrechten heeft.

verstedelijking

6.2

Ontwikkeling waarbij het aantal steden toeneemt en steeds meer inwoners van een gebied in een stad gaan wonen.

centralisatie Ontwikkeling waarbij een land steeds meer vanuit een vaste hoofdstad wordt bestuurd.

koninklijke rechtbank

6.3

6.4

De hoogste rechtbank van het land, waar je in beroep kon gaan tegen beslissingen van lagere rechtbanken.

kroongebied Gebied dat rechtstreeks door de koning werd bestuurd. rekenkamer Groep mensen die de inkomsten en uitgaven van de koning controleert. adviesraad Groep raadgevers die de koning helpt om beslissingen te nemen. huurling Soldaat die zichzelf tijdelijk verhuurt om voor een vorst, land of stad te vechten. staand leger Leger dat er altijd is, ook in vredestijd, en dat een regering dus altijd kan inzetten. ketter Scheldwoord voor iemand die andere ideeën over het geloof heeft dan de kerk voorschrijft. kruistocht Een oorlog waartoe de kerk oproept, officieel bedoeld om het christendom te verdedigen.

Atlantische Ocea a n

ENGELAND

Londen

Parijs

Orléans

FRANKRIJK

Aquitanië

belangrijke handelscentra

Brugge

HEILIGE ROOMSE (DUITSE) RIJK

Venetië

kruisvaarder Iemand die deelnam aan een kruistocht. BRON

Mongolen

Zwarte Zee

BYZANTIJNSE RIJK

Turkse stammen

Middellandse Zee

Jeruzalem

Mammelukken

late
1.000 km 500 0
35 Europa in de
Middeleeuwen.
137 Afsluiting

Overzicht van vaardigheden

COLOFON

SOORTEN BRONNEN

Een historicus stelt een vraag over het verleden. Bijvoorbeeld: ‘Hoe was het leven in Gouda in de tijd waarin Jacob leefde?’ Lastig is dat de historicus iets onderzoekt wat niet meer bestaat. Het verleden is immers weg! Gelukkig zijn er sporen van het verleden die hem helpen bij het vinden van een antwoord. De historicus zoekt naar zulke bronnen en probeert daaruit informatie te halen over het verleden. Sommige bronnen zijn gemaakt in de periode die de historicus onderzoekt, dus in het tijdvak waarin Jacob leefde. Dat zijn primaire bronnen. Andere bronnen zijn later gemaakt, door mensen die de periode waarin Jacob leefde niet zelf meemaakten. Dat zijn secundaire bronnen Sommige bronnen bestaan uit tekst: geschreven bronnen. Andere bronnen bestaan niet uit tekst: ongeschreven bronnen

OORZAAK EN GEVOLG

Bij geschiedenis kijk je naar wat er in het verleden gebeurde. Maar je probeert ook te begrijpen waardoor gebeurtenissen plaatsvonden. Denk bijvoorbeeld aan die keer dat je te laat kwam voor de geschiedenisles. Waardoor kwam dat? Doordat je onderweg een lekke band kreeg. De reden waarom iets gebeurt, noemen we de oorzaak. Vaak heeft een gebeurtenis meerdere oorzaken. Behalve je lekke band, was je ook te laat doordat je niet op tijd van huis vertrokken was. En dát kwam weer doordat je de wekker niet had gehoord.

Doordat je te laat in de les kwam, moest je een uur nakomen. Deze straf is een gevolg. Een ander gevolg kan zijn dat je de lesstof niet begrijpt, doordat je de uitleg hebt gemist. Als de gevolgen van gebeurtenissen heel groot en ingrijpend zijn, dan spreken we van een revolutie.

FEIT EN MENING

Bij geschiedenis haal je informatie uit bronnen. Daarbij moet je letten op wat een feit is, en wat een mening. Een feit is iets dat waar is, of wat echt is gebeurd. Bijvoorbeeld dat vrouwen, slaven en vreemdelingen niet mee mochten doen met de Atheense democratie. Dit was zo, en dit is dus een feit. Een mening is iets wat iemand vindt. Als iemand zegt dat hij het stom vindt dat alleen vrije mannen met burgerrechten mee mochten doen met de democratie, is dat een mening. Dat is wat deze persoon ervan vindt. Je kunt er immers ook anders over denken. Als je een mening niet herkent, kun je een verkeerde conclusie trekken. Bijvoorbeeld dat iedereen het stom vond dat alleen vrije mannen met burgerrechten mee mochten doen met de democratie.

138

BRUIKBAARHEID VAN BRONNEN

Bronnen geven informatie over het verleden. Als je een vraag hebt over de geschiedenis, zoek je naar bronnen voor een antwoord. Je wilt bijvoorbeeld weten wie Julius Caesar was. Als je in een bron daarover informatie vindt, is dat een bruikbare bron voor jouw vraag.

In dit boek lees je over Julius Ceasar. Dit boek is dus een bruikbare bron. Maar als je méér over hem wilt weten, bijvoorbeeld hoe hij eruitzag of wat zijn tijdgenoten van hem vonden, heb je ook andere bronnen nodig. Je zoekt of er een standbeeld van hem is gemaakt, of je leest een brief van een tijdgenoot die over Caesar schrijft. Hoe meer bruikbare bronnen je vindt, hoe beter je jouw vraag kunt beantwoorden. Het kan ook andersom: je leest of bekijkt een bron, en bedenkt daar vragen bij. Dan beoordeel jij waar de bron bruikbaar voor is.

BETROUWBAARHEID VAN BRONNEN

Kun je de informatie uit een bron geloven? Ofwel: is de bron betrouwbaar? Met deze vraag heb je bij geschiedenis steeds te maken. In veel bronnen staat informatie die niet waar is. Met drie hulpvragen kun je de betrouwbaarheid van bronnen controleren:

1 Wanneer is de bron gemaakt?

Wanneer iemand ooggetuige was van een gebeurtenis, maar pas jaren later opschreef wat hij had gezien, liet zijn geheugen hem misschien in de steek. Over het algemeen geldt: hoe minder tijd er zit tussen de gebeurtenis en het maken van de bron, hoe betrouwbaarder de bron is.

2 Hoe kwam de maker van de bron aan zijn informatie? Was hij er zelf bij, of heeft hij zijn informatie van iemand anders? Hoeveel stappen zitten er tussen het opschrijven van een gebeurtenis en die gebeurtenis zelf? Over het algemeen geldt: hoe minder tussenstappen er zijn, hoe betrouwbaarder de bron is.

3 Wat is de bedoeling van de maker van de bron? Wil de maker jou zo goed mogelijk informeren, of wil hij mensen overtuigen van zijn mening? Schrijft hij neutraal over het onderwerp, of juist niet? Over het algemeen: een bron is betrouwbaarder als de maker vooral feiten geeft en onpartijdig vertelt over de gebeurtenis.

Bepalen of een bron betrouwbaar is, is vaak lastig. Een bron kan op het ene punt heel betrouwbaar lijken, maar op het andere juist niet.

STANDPLAATSGEBONDENHEID

Middeleeuwse mensen hadden ideeën en meningen die pasten bij de tijd waarin ze leefden. Dat is logisch, want alles wat ze dachten en vonden kwam voort uit wat ze van andere middeleeuwers hoorden en lazen. Zo werd hun manier van denken beïnvloed door de plaats en de tijd waarin ze leefden. Behalve tijd en plaats heeft ook iemands persoonlijke situatie, zoals afkomst, opleiding en geloof, invloed op zijn of haar ideeën. We noemen dat standplaatsgebondenheid. Alle bronnen die we bij geschiedenis gebruiken, zijn beïnvloed door de normen en waarden van de maker. Dat maakt bronnen juist zo interessant. Aan een bron kun je altijd de standplaatsgebondenheid van de maker zien. Daardoor kun je van bronnen iets leren over de ideeën van de maker. Wat mensen vroeger dachten en deden, is voor ons soms vreemd en onbegrijpelijk. Maar door je in te leven in het verleden kun je toch proberen te verklaren waarom mensen in een bepaalde tijd tot hun daden kwamen.

139
Overzicht van vaardigheden

Begrippen

adviesraad

Groep raadgevers die de koning helpt om beslissingen te nemen.

ambachtsgilde

Vereniging van ambachtslieden in een middeleeuwse stad.

ambachtslieden

Mensen die als beroep producten maken met de hand of met eenvoudig gereedschap. Ze hebben er speciale kennis en vaardigheden voor nodig.

ambtenaar

Iemand die bij de overheid werkt.

archeoloog

Iemand die in de grond naar sporen uit het verleden van de mens zoekt en deze onderzoekt.

aristocratie

Bestuur door een kleine groep mensen met veel aanzien.

bondgenootschap

Een verbond van landen, groepen of personen die elkaar helpen in een oorlog.

bron

Bij geschiedenis: alles waardoor je iets te weten kunt komen over het verleden.

burger

Inwoner die bepaalde rechten heeft, zoals het recht om mee te doen aan het bestuur.

burger

In de Middeleeuwen: inwoner van een stad die belasting betaalt en burgerrechten heeft. burgeroorlog

Oorlog tussen twee of meer groepen binnen hetzelfde land.

centralisatie

Ontwikkeling waarbij een land steeds meer vanuit een vaste hoofdstad wordt bestuurd.

chronologie

De volgorde waarin gebeurtenissen plaatsvonden. cultureel

Alles wat te maken heeft met ideeën, gebruiken, kunst en tradities.

cultuur

De ideeën, gebruiken en kunstvormen van een groep mensen die ze doorgeven aan hun kinderen.

democratie

Manier van besturen waarbij het volk invloed heeft op het bestuur.

dictator

Leider die alle macht heeft en zijn volk onderdrukt om aan de macht te blijven.

directe democratie

Een democratie waarbij burgers zelf mee mogen praten en stemmen.

domein

Landgoed van een heer.

dynastie

Koningen uit dezelfde familie, die elkaar opvolgen.

economisch

Alles wat te maken heeft met hoe mensen aan hun middelen van bestaan komen.

edele

Iemand die bij de adel hoort: mensen die door hun afkomst speciale rechten hadden. In de Middeleeuwen bestuurden edelen in naam van de koning het land. elite

Een kleine groep in de samenleving die een machtige positie heeft. erfgoed

Alle overblijfselen uit het verleden die belangrijk gevonden worden om te bewaren. evolutie

Langzame ontwikkeling. feodale verhouding

De relatie tussen een leenheer en zijn leenman, die tot stand komt door een belofte van trouw. filosoof

Iemand die nadenkt over de mens en de wereld, om deze beter te leren begrijpen. geestelijke

Iemand die in dienst is van de kerk, zoals een bisschop, priester of kloosterling.

geschiedenis

Een beschrijving van een deel van het verleden. herendiensten

Klussen die een horige voor de heer van het domein moest doen.

hiërarchie

Een rangorde in de samenleving: de één is machtiger of rijker dan de ander. historicus

Iemand die het verleden onderzoekt. horige

Boer die gebonden is aan het domein waar hij woont. huurling

Soldaat die zichzelf tijdelijk verhuurt om voor een vorst, land of stad te vechten. imperium

Staat die ook buiten het eigen grondgebied heel veel macht heeft.

irrigatielandbouw

Vorm van akkerbouw waarbij er kunstmatig water van en naar de akkers wordt gebracht.

jager-verzamelaars

Mensen die leven van de jacht en visvangst, en van het verzamelen van eetbare producten in de natuur. jihad

Heilige oorlog van de moslims. kalief

Titel van de opvolgers van Mohammed, die aan het hoofd staan van de islamitische gemeenschap. ketter

Scheldwoord voor iemand die andere ideeën over het geloof heeft dan de kerk voorschrijft.

140

klassieke cultuur

De Grieks-Romeinse cultuur en kunst uit de Tijd van Grieken en Romeinen.

klimaat

Weersomstandigheden, zoals temperatuur, wind en neerslag, die in een lange periode gemiddeld hetzelfde blijven.

kolonie

Een gebied dat is veroverd en wordt bestuurd door mensen uit een ander, vaak verafgelegen land.

koninklijke rechtbank

De hoogste rechtbank van het land, waar je in beroep kon gaan tegen beslissingen van lagere rechtbanken. kroongebied

Gebied dat rechtstreeks door de koning werd bestuurd. kruistocht

Een oorlog waartoe de kerk oproept, officieel bedoeld om het christendom te verdedigen.

kruisvaarder

Iemand die deelnam aan een kruistocht. landbouw-samenleving

Samenleving waarin bijna alle mensen boer zijn. Er zijn geen steden.

landbouw-stedelijke samenleving

Samenleving waarin een deel van de bevolking op het platteland woont en boer is. Een ander deel woont in steden en leeft van het maken of verhandelen van producten.

leek

Een (gewone) gelovige die geen geestelijke is.

leen

Stuk grond dat de leenman mag gebruiken, maar dat eigendom blijft van de leenheer.

leenheer

Vorst of edelman die in ruil voor bepaalde diensten grond in leen geeft aan een leenman.

leenman

Ontvanger van een leen. In ruil voor het leen moet de leenman zijn leenheer helpen bij het bestuur en in de oorlog.

martelaar

Iemand die sterft voor zijn geloof of er veel persoonlijke offers voor brengt.

missionaris

Iemand die het geloof verspreidt.

monarchie

Staat met een koning of keizer als staatshoofd. monotheïsme

Het geloof in het bestaan van één god. mythe

Verhaal over goden en helden. nomaden

Mensen zonder vaste woonplaats, zij trekken rond. orakel

Een priester of priesteres die boodschappen van de goden doorgeeft.

politiek

Alles wat te maken heeft met het bestuur van een gebied en met de verdeling van de macht. polytheïsme

Het geloof in meerdere goden tegelijk.

prehistorie

De tijd waarin mensen nog geen schrift gebruikten en waaruit we dus geen geschreven bronnen hebben. rekenkamer

Groep mensen die de inkomsten en uitgaven van de koning controleert. republiek

Staat met een president als staatshoofd. revolutie

Grote en snelle verandering met blijvende gevolgen. ritueel

Plechtige handeling bij een bijzondere gebeurtenis, zoals een huwelijk, een begrafenis, of een offer aan een god.

sociaal

Alles wat te maken heeft met hoe mensen en groepen mensen met elkaar omgaan. staand leger

Leger dat er altijd is, ook in vredestijd, en dat een regering dus altijd kan inzetten.

staat

Land met duidelijke grenzen en een eigen bestuur. staatsgodsdienst

Godsdienst die door de regering van een land wordt beschermd en soms als enige is toegestaan.

staatshoofd

Koning of president van een land. stadstaat

Een stad met het gebied eromheen, die als een zelfstandige staat wordt bestuurd.

tirannie

Alleenheerschappij. Meestal greep een tiran zelf de macht.

verleden

Alles wat vóór het heden is gebeurd. verstedelijking

Ontwikkeling waarbij het aantal steden toeneemt en steeds meer inwoners van een gebied in een stad gaan wonen.

vetorecht

Het recht om als enige iets te verbieden, ook al zijn alle anderen vóór. volksvergadering

Vergadering van burgers over het bestuur.

wetenschapper

Iemand die kennis opdoet door onderzoek te doen. zelfvoorzienend

Vrijwel alles wat nodig is om te leven, verbouwen en maken mensen zelf, op de plaats waar zij wonen.

141 Begrippen

Illustratieverantwoording

Evert van Ginkel 6

Maja d’Hollosy / Skullpting: p. 7

Marcel van Dasselaar: p. 8, 9, 12

MET Museum / Beggars at a Doorway / Abraham Willemsens: p. 13

Wikimedia cc: p. 14, 15, 18, 19, 44, 55, 56, 59, 61, 63, 71, 76, 79, 80, 104, 108, 114, 128, 133, 135

Shutterstock: p. 17, 19, 35, 43, 45, 47, 49, 57, 60, 62, 67, 82, 86, 91, 100, 107,

Getty Images: p. 20, 48, 66, 67, 72, 87, 87, 116, 123, 124

Kennis&Kennis Reconstructions: p. 21

Universiteit Leiden: p. 23

Rijksmuseum van Oudheden, Leiden: p. 23, 26, 27, 47, 77, 79, 99

Simon Lenskens: p. 24

Image Select: p. 26, 31, 32, 37, 39, 39, 50, 69, 70, 73, 75, 84, 85, 85, 86, 87, 110, 115, 120, 123, 130, 132, 134

Metropolitan Museum of Art: p. 28, 30

British Museum: p. 31

Universal Images Group: p. 33, 39

Hulton Fine Art Collection: p. 34

Louvre Museum: p. 35

artefacts-berlin.de / Material: German Archaeological Institute: p. 36

The Metropolitan Museum of Art: p. 38

Moment RF / Paul Biris: p. 38

National Archaeological Museum, Athene: p. 42, 54

Album / Metropolitan Museum of Art, NY: p. 52

Album / Fine Art Images: p. 61

Kennisgeving van copyright: (Geen): p. 68

Museum Valkhof, Nijmegen: p. 71

Funkystock: p. 74

UniMerch Merchandising GmbH, Eichenau: p. 77

Alamy Stock Photo / Jacobo Hernández: p. 81

The Trustees of the British Museum, Londen: p. 83, 71

GpPhotoStudio/ Alamy/ Image Select, Wassenaar: p. 87

Aachener Dom / Helmut Rueland: p. 90

Jurgen Vogel/LandesMuseum Bonn: p. 91

Turmhügelburg Museum Lütjenburg: p. 92

Lübke und Wiedemann/ Münzkabinett der Staatlichen Museen. Berlijn: p. 94

Publiek domein: p. 96

The Morgan Library & Museum: p. 99

AKG Images/F1online: p. 101

Archiv für Kunst und Geschichte: p. 103

Franziska Grünstadt: p. 111

ANP / Aaron Chown: p. 115

Bibliothèque Nationale de France: p. 117

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: p. 118

Normandy Tourism: p. 121

BIBLISSIMA: p. 125

Jean Colombe et Collab / Bibliotheque Nationale Francais: p. 129

Werner Forman Archive / Bridgeman Images, Londen: p. 131

142

Geschiedenis voor havo en vwo

Op de voorkant van dit boek zie je drie vreemde beeldjes. Het zijn kattenmummies uit het oude Egypte. De buitenkant is van linnen. Met deze stof werd de dode kat strak omwikkeld. Daarna werd het linnen beschilderd. In elk ‘beeldje’ zit dus een dode, gemummificeerde kat. En daarmee is wat akeligs aan de hand: ze zijn gewurgd. Hoe zit dat?

Volgens de oude Egyptenaren lieten goden zich aan mensen zien in een eigenschap van een dier, zoals in de kracht van de krokodil.

De Egyptenaren beeldden de meeste goden dan ook af met een dierenkop.

De kat was een verschijningsvorm van de godin Bastet. Zij beschermde de farao, de boeren, de huizen van mensen en het moederschap. Haar tempel was de mooiste van het land. Elk jaar was daar een groot festival dat door tienduizenden Egyptenaren werd bezocht. Bij de tempel ontdekten archeologen 300.000 kattenmummies. Zij waren door de festivalgangers meegebracht als offer voor Bastet. Zulke mummies kochten de Egyptenaren bij een boerderij waar katten werden gefokt. Als een kat één jaar oud was, werd het dier gewurgd en daarna gemummificeerd. Dat lijkt vreemd, dat je voor een offer aan de kattengodin eerst een kat laat doden. Maar de Egyptenaren zagen dat anders: door de mummificatie kreeg het dier juist het eeuwige leven.

Scan de QR-code voor meer informatie over de kat in de geschiedenis.

www.thiememeulenhoff.nl/feniks
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.